diff options
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 3 | ||||
| -rw-r--r-- | 31649-8.txt | 9340 | ||||
| -rw-r--r-- | 31649-8.zip | bin | 0 -> 208643 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 31649-h.zip | bin | 0 -> 220335 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 31649-h/31649-h.htm | 9718 | ||||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 |
7 files changed, 19074 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..6833f05 --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,3 @@ +* text=auto +*.txt text +*.md text diff --git a/31649-8.txt b/31649-8.txt new file mode 100644 index 0000000..0dc09a7 --- /dev/null +++ b/31649-8.txt @@ -0,0 +1,9340 @@ +The Project Gutenberg EBook of Chiaroscuro, by Carel van Nievelt + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Chiaroscuro + Vertellingen tusschen licht en donker + +Author: Carel van Nievelt + +Release Date: March 15, 2010 [EBook #31649] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK CHIAROSCURO *** + + + + +Produced by Branko Collin and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net + + + + + + +------------------------------------------------------------------+ + | | + | OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER: | + | | + | De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele, | + | verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te | + | moderniseren. | + | | + | Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn | + | gecorrigeerd. | + | | + | Bladzijde-nummering is verwijderd. Afgebroken woorden aan het | + | einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. De voetnoten | + | zijn hernummerd en naar het eind van de bijbehorende alinea | + | verplaatst. | + | | + | De in het origineel als cursieve tekst is weergegeven als | + | _cursief_. Vette tekst is weergegeven als $vet$. | + | Uitgespatieerde tekst is weergegeven als =uitgespatieerd=. | + | | + | In dit boek worden lage en hoge aanhalingstekens gebruikt. | + | Deze zijn respectievelijk aangegeven als »aanhalingstekens". | + | | + | Aan het eind van het boek volgt een overzicht van de | + | aangebrachte correcties. | + | | + +------------------------------------------------------------------+ + + + + +CHIAROSCURO + + + LEIDEN: BOEKDRUKKERIJ VAN L. VAN NIFTERIK HZ. + + + + + CHIAROSCURO + + + VERTELLINGEN TUSSCHEN LICHT EN DONKER + + door + + C. VAN NIEVELT + + Tweede Druk + + + LEIDEN + + S. C. VAN DOESBURGH + + 1889 + + + + +INHOUD. + + + Bladz. + + DE GRAUWE VROUW 1 + DE PARAPLU VAN DEN KAPELAAN 14 + JACK BOBSON'S POOLREIS 39 + DE JONKVROUW VAN HILLEGERSBERG 51 + HARMONIA 120 + IN DEN HOBBELSTOEL 151 + EENE MIN IN DEN ZONNESCHIJN 167 + EENE MIN IN DEN MIST 182 + MEVROUW DE DOUAIRIÈRE 211 + ALPENGLOEIEN 242 + DON JUAN DEL MULINO 246 + CHIAROSCURO 282 + + + + +De grauwe Vrouw. + + _Wem nie durch Liebe Leid geschicht, + Dem ward auch Lieb' durch Liebe nicht; + Leid kommt wohl ohne Lieb' allein; + Lieb' kann nicht ohne Leiden sein._ + + +Meester Claudius, uit Rotterdam, is dezen zomer voor zijn genoegen op +reis geweest. Als goed vriend heeft hij mij van zijne ontmoetingen en +ervaringen iets meegedeeld, dat misschien zoo alledaagsch niet is. Ik +vertel het, met zijn verlof, hier over. + + * * * * * + +De bel klepte drie, de stoomfluit gilde, de trein zette zich in +beweging. Er in zat de meester; er buiten stonden zijne vrouw en zijn +dochtertje.--»Adieu! dag, lieven, dag! Gauw schrijven, hoor! Saluut! +Dag, dag, adieu!"--Een knikken nog uit het raampje--reeds waren zij +uit zijn gezicht verdwenen; tusschen hem en haar, die den goeden man +nawuifden op het plankier, drong zich eene zwarte machinenloods. Alléén +in den coupé, schoot onze reiziger als een pijl uit den boog door de +Kralingsche weilanden heen, zijn huis al verder en verder achter zich +latende, met elke minuut eene zevenmijls-schrede nader ijlende tot de +wouden en bergen van zijn verlangen. + + * * * * * + +Het is eene kostelijke gewaarwording, het gevoel van dat eerste +uitvliegen: die zekerheid dat heden en morgen eens het taakwerk ons niet +wacht, dat uitzicht op het nieuwe, het onbekende, of het van vroeger ons +reeds lief gewordene, dat elk uur van de komende dagen ons staat te +brengen. + +Minder aangenaam wel, wanneer, als in Claudius' geval, omstandigheden +gebieden dat men in zijn ééntje zulk eene pleizierreis onderneemt. Maar +dit behoefde toch onzen vriend het genoegen niet te vergallen. Zijne +vrouw en zijn kind waren immers gezond en veilig; het ontbrak haar noch +aan bescherming noch aan verzet; zoo van ganscher harte gunden zij den +man en vader de ontspanning naar welke hij zoozeer hunkerde; dagelijks +ook konden zij zijne brieven ontvangen en beantwoorden.... Dus, meester, +met volle teugen genoten van den korten rusttijd! + +Het schoone weder al moest hem het hart doen jubelen. Hoe laafde zich +zijn oog aan het etgroen der pas gemaaide weiden; hoe geurde het versche +hooi hem tegen; hoe flikkerden de Hollandsche slooten en weteringen, +door de namiddagzon in gloed gezet, hem als raketten voorbij. En al +houtrijker, straks al heuvelachtiger, steeds al aantrekkelijker werd het +landschap, hoe meer hij zich verwijderde van de misdeelde streek, in +welke het lot hem zijne woning wees. Kom, meester! onthaal uzelven op +eene sigaar! En dan (o voorsmaak eener vreugde, wat zijt gij zoet!) dan +het reisboek uit de tasch gegrepen, om op de kaart het grootsche plan +nog eens in al zijne aanlokkelijkheid te bestudeeren. Voor zoover een +mensch alléén gelukkig kan wezen, voelde Claudius zich gelukkig op dit +oogenblik. + + * * * * * + +Spoortreinen hebben in onze dagen wél eene groote snelheid, maar nog +geenszins de volmaaktheid bereikt. Terwijl meester Claudius gansch +verdiept zit in zijnen Baedeker, brengt eene hevig schokkende beweging +van het rijtuig zijn hoofd in forsche botsing met de lijst van het +venster.... Het was niets. Een steentje misschien, dat op de staven +lag; of eene losgeraakte schroef.... Toch, als onze reiziger zijne +lectuur hervat, dansen hem de letters een weinig voor de oogen. +En--zonderling!--het is hem of hij een gefluister verneemt in zijn oor: + +»Vriend, denk er aan! deze trein kan verongelukken. Een enkel verzuim, +één noodlottig toeval--zoo wordt deze sterke wagen versplinterd als eene +spanen doos. Hen die gij tehuis liet, ziet gij dan nimmer weer!"-- + +Alle drommels! Wie lispte dat daar?--De meester dacht toch alléén te +zijn in den coupé!.... Hij wendt het hoofd zijwaarts--en inderdaad--hij +vreesde het al--, in den hoek aan het andere venster zit eene donkere +gestalte, vormloos ineengedoken, dicht gesluierd, van kruin tot voeten +in het grauw. + +Een spooksel? meent gij. Nu ja--van een mensch had het ding zeker al +weinig, en van een engel nog minder. + +Het was eene oude bekende van meester Claudius. Vrouw Zorg is haar naam. +Sinds jaar en dag pleegt zij hem geen uur onverzeld te laten op zijn +levenspad. Zij schrijdt vóór hem heen op de wandeling; zij staat achter +zijnen stoel onder het arbeiden; zij hurkt naast zijn leger bij het +slapen gaan, en reikt hem hare kille hand bij het uit bed stappen.... +Maar hier toch had hij niet verwacht haar aan te treffen. Hij meende +stellig haar in de stad te hebben achtergelaten. Hij was zelfs (oprecht +beleden) met het bepaalde oogmerk er op uitgegaan, haar eindelijk, +eindelijk eens te ontloopen. En nu--tóch hier!--Zij moest dus, ongezien, +achter hem in het rijtuig geslopen zijn. + +»Ah!" riep hij--»onafwendbare! gij óók op reis?--Waarheen? als ik vragen +mag. Ik hoop dat onze wegen ditmaal niet samenvallen--ofschoon ik +waarlijk zóózeer aan uw gezelschap gewoon ben geraakt, dat ik haast eene +leemte voel wanneer ik u eens =niet= bij mij heb!" + +De gedaante boog zich even, alsof het compliment haar streelde. + +»Maar wat", voer Claudius voort, »wat kraakt ge mij daar weer voor kwade +noten!--Een honderdduizend sneltreinen snorren er dagelijks door +Europa--en hoe zelden hoort men van spoorwegrampen!--Waarom zou juist +déze trein verongelukken?--De kans voor mij is even gering, als om uit +een millioen witte boonen blindelings er eene enkele zwarte te grijpen!" + +»Toch, vriend", hernam de schim: »die ééne zwarte boon =is= onder al die +witten! die ééne zwarte boon =kan= voor de hand liggen, en =moet= van +tijd tot tijd gegrepen worden!" + +Het was zoo: hij kon het niet tegenspreken. Voor zijnen geest rees de +beschrijving van hetgeen er onlangs gebeurd was op de lijn tusschen +Birmingham en Manchester, tusschen Dijon en Macon--wel ja, tusschen +Schiedam en Rotterdam nog kortelings.--»'t Is waar", prevelde hij: »die +ééne zwarte boon zou inderdaad heden avond voor de hand kunnen +liggen--en in dát geval----" + +Verbeeldde hij het zich? of was er opeens uit het westen een nevel +gerezen, die de ondergaande zonneschijf verbleekte, het groen der +Veluwsche wouden aanstreek met grauw, en den horizon in ontijdige +schemering hulde? + +Het moet wel aan zijne oogen gelegen hebben. Want een paar medereizigers +hoorde hij tot elkander zeggen, dat de zomer nog geenen zoo helderen en +prachtigen avond had gebracht. + + * * * * * + +Te Coblenz is het liefelijk verpoozen, na eenen langen spoorwegrit. Dáár +vult men boordevol (ten minste als men van een goed glas wijn houdt, +zooals meester Claudius) den roemer zich met den nectar van Rüdesheim. +Dáár bruist zoo plechtig de breede Rijn langs Ehrenbreitstein's +onwrikbare rotsvesting. Dáár wandelt men over de schaduwrijke hoogten +van brug naar brug, en blikt er neder op de stad met haar gewoel, op den +edelen stroom, die zich al kronkelend verliest in vruchtbare landouwen, +schilderachtig heuvelland en rijk bebouwde vlakte--het minnelijkst +toonbeeld hoe natuur en menschenwerk elkander sieren. Ja, dáár schudt +de geest des moeden vreemdelings zijne lasten af, om onbekommerd mee te +zingen met de merels in het groen, dat de aarde schoon is, het leven +zoet. + +In die stemming des avonds binnen de stad teruggekeerd, vond de meester +eenen brief van huis. Eenen opgewekten brief, eenen hartelijken brief: +eene lieve aansporing om alle zorgen nu toch aan kant te zetten: eene +blijde verzekering dat alles wel en goed en vroolijk was. + +»Alles wel--goddank! Kellner, eene halve Assmannshauser!--Ha! waar zijt +ge nu, vrouw Zorg, met uwe sombere inblazingen!" + +Alles wel, ja ja. Alleen--aan het slot schreef toch de moeder--in +postscriptum, naar de wijze der vrouwen--dat het kind eene verkoudheid +scheen beloopen te hebben, dat het een weinig was gaan hoesten--in 't +kort, een van die onbeduidende moederpraatjes, waaraan geen verstandig +vader zich zwaar behoeft te laten gelegen liggen. + +Nu kunnen zelfs zijne vijanden (hij heeft er, de goede man, want hij +bezit een karakter) zelfs zijne vijanden kunnen niet beweren dat meester +Claudius geen verstandig vader is. »Een bagatel!" dacht hij. »Welk kind +is er niet telkens verkouden? Welke kleine hoest er niet eens?--Wat +geduld en wat gomballen----" + +En evenwel, als hij onwillekeurig dat naschrift nog eens herlas, +verdween zijne luchthartigheid. Want aan zijne zijde--hij voelde 't--had +eene donkere gedaante post gevat, en een bleeke vinger wees hem op het +papier--hij zag het nu duidelijk: hoe kon 't wezen dat hij het daareven +niet had gezien?--een bleeke vinger wees hem op het papier wat er +geschreven stond =tusschen= de regels: + +»Geef acht, vader! Er kwamen in onze buurt gevallen van eene +besmettelijke ziekte voor. Die verkoudheid, zij zou de voorloopster +kunnen wezen van erger. Het kind kan ziek worden. Het kind kan +sterven.... Reis niet te vèr weg! Keer liever huiswaarts, vader!...." + +»Duivelin!" schreeuwde hij: »kunt ge mij dan zelfs in deze enkele +vacantie-dagen uwe boosaardigheid niet sparen?--Het kind is verkouden, +zeg ik u: niets anders. Het kind zal morgen weer beter zijn! Gij liegt, +vreugdbederfster! gij liegt indien ge anders profeteert!" + +De schaduw was verdwenen: de brief stak in des meesters zak. Aan den +avonddisch zaten mèt hem gezellige menschen, geurden kostelijke wijnen, +dampten smakelijke spijzen;--en toen hij daareven thuiskwam, had hij +honger, was hij dorstig, voelde hij zich juist in de luim tot blijmoedig +kouten. Maar thans zat de tong hem als gekluisterd, de wijn smaakte hem +flauw, het eten zouteloos. Telkens nog hoorde hij den nagalm van die +maning: »Het kind kan ziek worden. Het kind kan sterven." + +Bij het slapen gaan zelfs, las hij met gesloten oogen weer de +ongeschreven woorden in het naschrift van dien brief: »Reis niet te vèr +weg! Keer liever huiswaarts, vader!" + + * * * * * + +Niettemin trok de meester steeds verder van huis--het einddoel van +zijnen tocht steeds nader bij. + +»Gegroet, mijn Schwarzwald! Gegroet, o _heimathland_ van mijne +dichterziel!" zoo juichte hij;--en zijn hart zong hem als een leeuwerik +in de borst, toen hij, met den trouwen knuppel in de vuist, de reistasch +over den rug, den weg insloeg van Freiburg op den Schauinsland. + +Wáár ook is het verkwikkender dolen, voor eenen die rust verlangt, +dan in de dalen en op de bergen van het Zwarte Woud?--Wáár ontsluit +de schemering der sparren hem vriendelijker hare geheimenissen? Wáár +omvangt hem ongestoorder de heilige stilte, in welke hij geenen toon +verneemt dan het ruischen van het geboomte, of eenen zucht wellicht uit +zijne eigene ziel--beiden eene taal sprekend welke hij niet verstaan +kan? Wáár komt zijn geest den Schepper nader, dan op deze toppen, +wanneer hij westwaarts den Rijn ziet blinken in de zonnige diepte, +oostwaarts de golvingen van het donkere woudland zich verliezend in het +oneindige, en in het zuiden den ganschen Alpenketen, gelijk eene verre +witte wolkenbank uitgekarteld aan den gezichteinder?.... Gij bosschen en +bergen, gelukkig wie u kent en liefheeft! + +Meent men echter dat in dit stille, groene heiligdom vrouw Zorg den +wandelaar niet besluipen kan, besluipen en bespringen gelijk een wild +gedierte van achter eenen boomstam--dan heeft men de ervaring van +meester Claudius niet. + + * * * * * + +Hij blies uit, de brave man, na den schoonsten dagmarsch, onder den +lindeboom vóór zijne landelijke herberg--eene zooals men ze in die dalen +nog aantreft, in welke het nieuwerwetsche gerief den ouderwetschen +eenvoud nog niet aan de deur zette. Avondvrede zweefde over het +landschap; avondvrede huisde in zijn gemoed. Zijn lichaam voelde hij +zoo gezond, zijnen geest zoo helder. De herinnering van het gesmaakte +natuurgenot wekte hem zoo op; de rust na den forschen uitstap behaagde +hem zoo; het pijpje tabak bij den liter frisschen landwijn geurde hem +zoo voortreffelijk. Uren in het rond geen vergenoegder sterveling, dan +meester Claudius. + +Daar komt de dikke kasteleinsvrouw, die hem daareven het hart veroverde +met hare forellen en hare eierstruif, hoogrood van aangezicht naar +buiten, en reikt hem de _Basler Nachrichten_. + +»Hola, moederlief! die krant moogt ge wel houden. Haal liever uwe +gezellige breikous, en kom een uurtje bij mij zitten keuvelen!".... +Doch zij heeft geenen tijd. Het knetterend keukenvuur roept haar tot +dringender plichten. + +Die _Basler Nachrichten_!--Wat zal de meester met die _Basler +Nachrichten_?--Hij maalt nu eenmaal niet veel om politiek geschrijf. +Zal hij boven de kersen, die het bruine Aennchen hem daar opdraagt, +tot nagerecht een bordvol oostersche quaestie verkiezen, of wel eenen +schotel redevoeringen van Monsieur Gambetta?--Hij zoo dwaas niet! Weg +met die krant!-- + +Doch toevallig strijkt zijn blik over een telegram uit Nederland,--en in +stee van het blad op zij te werpen, grijpt hij het met beide handen, en +leest. + +Hoe! eene aanzienlijke bank gesprongen. Verscheidene groote +handelshuizen in den val meegesleept. Het tuimelen van andere nog te +gemoet gezien.... Mijn God! dit is verschrikkelijk!--Meester Claudius +hoopt niet voor eenen geldwolf versleten te worden; maar hij werd oud +genoeg om teruggekomen te zijn van de stelling, dat een matige welstand +ontbeerlijk zou wezen tot huiselijk geluk.... Had hij in die bank geen +geld belegd?--Gelukkig, neen; de catastrophe, voor zoover hij kon +nagaan, deerde hem persoonlijk niets. Doch waren er geene nabestaanden +die door dezen slag konden zijn getroffen?--Hij vreesde van ja. En hij +zelf--men wist toch niet wat er nog volgen kon; en wanneer hij zich +voorstelde hoe de kleinigheid, die hij bespaarde om de toekomst der +zijnen te bezorgen tegen het ergste, hoe die kleinigheid hem eveneens +op deze wijze plotseling zou kunnen ontvallen: hoe hij sterven kon, en +vrouw en kind dan zouden moeten leven bij de genade: hoe ontzettend voor +teedere handen de strijd is om het bestaan, hoe wanhopig het lot van +deftige nooddruft, hoe bitter voor deze het brood der dienstbaarheid, +hoe meedoogenloos de wereld voor armoede die niet bedelen kan----mijn +God!--en hij, die zich de weelde durfde veroorloven van een +plezierreisje!--Behoorde hij niet veeleer elken overgewonnen gulden weg +te leggen, ter afwering van zúlk eene mogelijkheid? Had hij het recht +wel, met zúlk eene kans hangende boven de hoofden zijner geliefden---- + +»Als meneer de courant gelezen heeft?"--zoo brak eene half strenge, half +spottende stem den troebelen loop zijner overpeinzingen af. + +Het was schemerdonker geworden. In de vrouw, die hem het blad +terugvroeg, herkende hij niet meer de ronde, goedmoedige +kasteleinesse--doch haar, zijne eeuwige vervolgster, de dicht gesluierde +verschijning in het grauw. + + * * * * * + +Weer nam de meester zijnen wandelstaf op, en toog hij verder naar +het zuiden. Men zag hem te Bazel, te Zürich, te Luzern--nu met +vreugdestralen in zijne oogen--dan, plotseling, en zonder merkbare +aanleiding, met eene wolk om het voorhoofd. + +De zon, onbeneveld boven de kimme rijzende, vond hem op zekeren ochtend +gezeten op den top van den Pilatus-berg, rondturende in eenen kring van +wat het schoonste land der aarde verhevenst biedt en liefelijkst. + +»O Alpen!" riep hij, »groote Alpen! moogt =gij= ten minste, terwijl +uwe majesteit ons omringt, ons wat kracht inboezemen, wat moed en wat +vertrouwen! Moogt gij ons doen beseffen, bij den aanblik uwer +ontzaglijkheid, hoe nietig zij zijn, onze grieven en nooden en zorgen +hier beneden!"-- + +En alweder--hoe zijn geest zich baadde in verrukking, hoe hij al het +andere met macht van zich poogde af te weren--alweder bespeurde hij +de nabijheid van het grauwe wezen. Want in hem woelde de herinnering, +hoe hij eenmaal hier niet alléén verwijlde: hoe hij vóór jaren op deze +zelfde hoogte zat met =haar=--toen zijne bruid, thans zijne gade--en die +hij ditmaal te huis liet blijven. + +»Heugt het u nog", zoo fluisterde over zijnen schouder heen de stem, +»hoe gelukkig gij toen waart, hoe krachtig en hoe hoopvol? Hoe dik en +bruin uwe haren nog waren, hoe stout en weelderig uwe illusiën?--Uwe +haren, mijn vriend, waar zijn zij gebleven? Uwe illusiën, waar vlogen +zij heen? Verstoven en verspat, niet waar? gelijk afgevallen bladers, +gelijk opgeblazen zeepbellen--verstoven en verspat!" + +De meester kon het niet ontkennen. Hij knikte weemoedig met het hoofd, +en streek zich met de hand over den schedel, op welken het +ochtendkoeltje vergeefs naar lokken zocht om mee te stoeien. + +»Heugt het u ook nog", hernam de stem, »hoe warm uw hart toen klopte +voor het leven, voor de wereld, voor het menschdom? Hoe gij zoo +onwankelbaar nog vertrouwdet op den triomf der gerechtigheid, zoo +bergvast nog geloofdet aan de eindelijke verwezenlijking van het ideale +hier beneden?.... Mijn vriend, er liggen vele blanke en gladde steenen +aan uwen voet. Zoudt ge mij op eenen dezer kunnen neerschrijven wat er +tháns nog onwankelbaar staat in uw vertrouwen, en bergvast in uw +geloof?" + +Een smartelijk lachje gleed om des meesters mond. Hij tastte +onwillekeurig in de losse kiezels:--de kleinste, helaas, docht hem tot +het neerschrijven van zijn credo groot genoeg. + +»En", vervolgde de stem weer--»hoe zit gij thans hier zoo alléén? +Waarom is =zij= thans niet bij u, die toen zoo dicht aan uwe zijde +was?--Eilieve, mijn vriend, hoe is dit?--Gij, die destijds geen genoegen +kendet zònder haar, gij kunt u thans zoo week op week alléén gaan +vermaken?--Begint uw hart ook van haar zich los te winden?--Begint de +liefde uwer jeugd den weg te volgen van de geestdrift, de phantasie, de +milde opwellingen uwer jeugd--zoodat gij straks, twijfelmoedig voor God, +bitter jegens de wereld, zelfs in uwe eigene huiskamer geenen boezem +meer vindt om uw hoofd er aan te vlijen?--Man! indien het zóó met u +worden moest: indien gij u allengs eenzamer gingt opsluiten in uwe +zelfzucht: indien de moeiten om het bestaan, de krenkingen des levens, +de kwalen des lichaams en de gemelijkheid van den ouderdom zóó uwen +geest verlammen, uw gemoed verstompen, uw hart verkalken moesten, dat +gij noch tot arbeid, noch tot liefde, noch tot éénige zelfopóffering +meer bekwaam wezen zoudt----zeg, man, ware het dan niet beter voor +u----de gelegenheid is schoon--de afgrond hier is diep----en wat betreft +de droefenis der achterblijvenden over uw verlies----bah! een oude +egoïst meer of minder...." + + * * * * * + +Neen! bij den Hemel!--dit ging nu toch te ver!.... De meester springt +verwoed overeind. Hij grijpt om zich heen. Hij wil het spooksel zelf in +de diepte storten.... Vergeefs! In ijle lucht stoot zijne vuist. + + * * * * * + +Na deze vreeselijke ontmoeting heeft meester Claudius op zijne reis +geenen overlast meer gehad van de grauwe vrouw. Hij keerde trouwens al +spoedig daarna huiswaarts. + +Eerst bij zijne aankomst te Rotterdam zag hij haar weer, toen hij uit +den wagen stapte. Onopgemerkt was zij bij zijn heengaan achter hem er in +geslopen; onopgemerkt (behalve door hemzelven) sloop zij bij zijne +terugkomst achter hem er uit. + +»Verwenschte!" wilde hij haar toeroepen. + +Doch de kussen van vrouw en dochterken sloten hem den mond. + +En de stem der grauwe, thans met iets moederlijk zachts in hare +trilling, lispelde hem in het oor: + +»Kom, scheld mij niet! Voor al de schatten ter wereld zoudt ge mij toch +niet willen missen. Want zie!--zonder dézen, die u zoo lief zijn, zoudt +ge =mij= niet hebben--maar zonder mij ook niet dézen!" + + + + +De Paraplu van den Kapelaan. + + _Sancta, sancta simplicitas!_ + + +»En mocht het gaan regenen"--zei de hupsche juffrouw in de _Stern und +Post_ te Amsteg, aan wier disch wij ons verzadigd hadden met gebakkene +forellen--»mocht het regenen gaan, dan zal de kapelaan van Bristen u wel +eene paraplu leenen." + +Nu, dat zou heel vriendelijk wezen van dien heer. Of dát ook een goed +Christen moest zijn, die daar maar parapluen gereed had staan voor den +eersten den besten voorbijtrekker!--Toch dachten wij geen gebruik +te maken van des kapelaans leenvaardigheid: want het zwerk, in den +vóórmiddag druilig, stond helder boven de bergen als een lachend +meisjesoog; en zoo wij op reis iets verfoeielijk vinden, dan is het, na +regen zonder regenscherm, een regenscherm zonder regen. Wat echter den +kapelaan zelven betrof, het was ons stellige voornemen niet heen te gaan +van voor 's mans aangezicht, dan na zijne woning te zijn binnengetreden. +Wij hadden namelijk, in ons reisboek de noodige aanwijzingen garende +voor dezen onzen uitstap in het Maderaner-dal, den wenk gelezen--gelezen +en onuitwischbaar in onze heugenis gegrift: »_Dorf Bristen, +Erfrischungen beim Kaplan._" + +_Erfrischungen!_--Het woord op zichzelf reeds oefent eene +onbeschrijfelijke bekoring, wanneer men op eenen zomerschen namiddag +eenen klim van een duizend voet of wat voor den boeg heeft;--in den +klank al is iets ververschends, iets dat den moeden wandelaar met +versche kracht de punt van den alpenstok doet drillen tusschen de +steenen op zijn hobbelig pad. Maar dan--zelfs den dorstige is het niet +onverschillig wèlke hand den lavenden beker hem langt--althans nadat hij +gedronken heeft. + +Ververschingen alzoo--_beim Kaplan_..... Dit luidde toch ietwat +bedenkelijk. Zou hij ze tappen uit een wereldlijk, dan uit een +geestelijk vat? En zoo het eerste--zou de wijn niet naar wierook rieken, +het bier niet bitter zijn gemaakt met _tinctura theologica_ in stee van +hop?--En zou hij er geld voor vragen? Of verstrekte hij ze wellicht, +de goede Samaritaan, als eene godsgave, uit louter christelijke +milddadigheid, dengenen die er naar smachtten?--Iemand die grootheid van +ziel genoeg bezat om zijne parapluen uit te leenen aan vreemdelingen, +zóó iemand kon licht de onbaatzuchtigheid nog eene spanne verder +strekken, en zijnen wijn uitgieten _pro Deo_. + +Het een bij het ander--deze hoeder van zielen en laver van lichamen +boezemde ons eene zeer levendige belangstelling in, niet minder haast +dan de Hüfi-gletscher, de Stäuber-val en de overige merkwaardigheden van +dit pronkstuk der Alpen-dalen. Het stond dus vast, dat wij ons door hem +zouden laten ververschen. + + * * * * * + +Van Amsteg naar Bristen is een half uur klimmens langs een van +die Zwitsersche kronkelpaden, die voorzeker (indien een breede en +gemakkelijke weg geacht moet worden ten verderve te leiden) smal en +steil en steenig genoeg zijn om uit te loopen op het koninkrijk der +hemelen. + +Wij zullen goed de helft van den afstand achter den rug hebben gehad, +toen wij vóór ons uit eene menschelijke gedaante zagen heenstappen, met +dien uiterst langzamen maar gestadigen tred, die den log geschoeiden +Zwitser in staat stelt veel sneller eenen berg te beklimmen, dan +Monsieur Volauvent van het Brusselsche ballet, vlugvoetigste aller +menschen,--den tred, met andere woorden, waarmee de schildpad eens den +wedloop won van den haas. Inderdaad, van eene schildpad had de figuur +daar vóór ons wel een weinig. Het ronde lichaam, het dicht op de +schouders gedrongene hoofd, de korte, dikke, wijd uit elkander staande +beenen--dan, bij wijze van staartstompje, de onder den zoom van het +opperkleed uitwippende punt van eene reusachtige paraplu---- + +Maar is het waar, schildpadden ontmoet men niet in de +eedgenootschappelijke cantons--Roomsche paters des te menigvuldiger. En +deze mensch--er was geen twijfel aan--deze dikke mensch droeg op zijne +schouderen de uniform van de Alleenzaligmakende. Kon =hij= het wezen, +temet--de ververscher? + +Hij zette zich op eenen steen, ontdeed zich van zijnen hoed, haalde +eenen rooden zakdoek te voorschijn, en begon zich daarmede naarstiglijk +het blakende bolle aanschijn af te vegen. Onder die bedrijven hadden wij +hem spoedig ingehaald, en den avondgroet met hem gewisseld. Want in +de Alpen groet men elkander, ook al heeft men nooit eenen stuiver aan +elkaar verdiend. O deugd en vreugde van het reizen! Menschen uit de +vier hoeken van Europa, lieden die nooit tevoren elkaar gezien hebben, +en nooit daarna elkaar zullen wederzien, zij wenschen elkander eenen +frisschen morgen of eenen vroolijken avond toe bij het ontmoeten +tusschen de bergen en de sparren--zoo gul en hartelijk alsof zij, +zoowaar, het plaatsje aan de tafel des levens, het teugje koele lucht +en het sprankje zonneschijn elkander niet misgunden! + +»_Abend, Abend, meine Herrschaften!_" hijgde de vleeschklomp op den +steenklomp, nog altoos druk met den rooden zakdoek in de weer. Deze +zoon der bergen scheen het klimmen toch ontwassen--òf wel, hij had dien +namiddag bij eenen boer te veel zuren room gegeten. »Melkkost maakt de +knieën slap!" placht onze Lauterbrunner gids te zeggen: »_Wenn ich +Engländer führe, die Berge springen wollen, so lass ich se Milch +trinchen. Dann springen se bald nich mehr!_"-- + +»Zijn wij", zoo vroegen we, »zijn wij, o weleerwaarde, van Bristen nog +ver?--van den kapelaan?" + +Wij stieten elkander in de ribben: want dit was eene strikvraag. Maar de +vetzak liep er zoo gauw niet in!--De wrijvende roode zakdoek hield rust +op de tonsuur; een guitig licht vonkte in de kleine bruine oogen, over +welke de borstelige wenkbrauwen zich samentrokken; de machtige onderkin +zwol tot eenen krop, en de breede, vleezige lippen snoerden zich bijeen +alsof zij een staatsgeheim te bewaren hadden. + +»Wel", riep hij: »van hier tot Bristen is nog eene minuut of tien. En +van hier tot den kapelaan--" + +»Nog een tien minuten!" + +»Poeh, poeh, mijn zoon! Het lijkt er niet naar!--Van hier tot den +kapelaan----Maar zegt me eens: wat willen de heeren eigenlijk van den +kapelaan?" + +»Drinken, paterlief, drinken! Wij zijn als sponzen zoo dorstig. Voor +elken droppel dien hij ons schenkt, zullen wij hem zeven jaren levens +toebidden!" + +»_Misericordia!_ verschoont hem! Wat zou hij dan nog lang op het +Paradijs moeten wachten, de arme zondaar!... Maar laat mij eens zien. +Van hier tot den kapelaan--dat kan ik u heel precies vertellen."--Hij +nam zijne paraplu, drukte den knop tegen mijne maagstreek, zichzelven +de punt tegen zijne knieschijf, deed als las hij op den stok eene maat +af, en riep met groote stem: »_Also!_ Van hier tot den heer kapelaan +van Bristen--op den kop af, drie voet negen!"--Tegelijk werd er in +het diepste van zijnen breeden buik eene schudding merkbaar, die, een +geweldig aardbeven gelijk, zich allengs verspreidde over zijn geheele +lichaam. Hij lachte, dat de tranen twee stortbeekjes vormden langs zijne +koonen. + +Wij van onzen kant veinsden natuurlijk de grootst mogelijke verrassing, +alsof er in ons niet het flauwste vermoeden gerezen ware van 's mans +éénzelfheid met den bewusten dranktapper in Baedeker. + +»Is het mogelijk? En zijt u het waarlijk zelf?--de kapelaan van de +_erfrischungen_?" + +»_Freili, Freili!_" schaterde hij: »Ik ben het zelf, en niemand anders +dan ik. Kijk! Ginds ziet ge het torentje van mijne kerk; en vlak daarbij +den rook die uit mijnen schoorsteen waait. Mijne goede Barbara bakt +pannekoeken, denk ik!"-- + +Eene minuut later schreden wij met ons drieën, een vóór en een +achter den ouden heer, verder langs het pad omhoog. Het geleek eenen +Rigi-trein, met de locomotief in het midden--zóó blies en stoomde onze +zwaarlijvige metgezel. Een paar malen nog moest hij stilstaan om lucht +te happen. Wij verkwikten hem dan met _eau de Cologne_, hetwelk hij +gretig opsnoof, en waarvan zijne poriën groote hoeveelheden schenen in +te slorpen. Eindelijk werd het pad effen, en wij stonden in de schaduw +van een paar zware noteboomen, voor eene bruin berookte houten woning, +op wier vensterkozijnen eene verzameling bergkristallen lag te flonkeren +in het licht dat door de bladers brak. + +»Barbara! Barbara!" schreeuwde onze makker door het openstaande raam: +»Hier breng ik je twee heerschappen mee, die het op je rooden Veltliner +gemunt hebben!--Barbara, hé toch!" + +Terstond kwam er uit het venster een lachend vrouwehoofd voor den dag, +niet mooi, niet jong, maar rond en blozend als een wijnappel. Dit hoofd +liet, al grinnikend en knikkend, een paar rijen tanden zien, op welke +een hofdentist had kunnen verlieven, en een stel oogen, die glinsterden +als de stukken rooktoopaas waarover de eigenares zich heenboog. + +Wij traden, door den pater vóórgegaan, in een als gelagkamer ingericht +vertrek, kraakhelder, en behaaglijk opgesmukt met eene keur van +snuisterijen. Voorwerpen uit de drie rijken der natuur groepeerden zich +tegen de wanden rondom de zeer welvarend uitziende portretten van +ettelijke martelaren en evangelisten. Hier--terwijl Paus Pius en Paus +Leo welwillend op ons nederblikten--stelde zijn weleerwaarde ons formeel +aan het blakende vrouwegezicht voor:-- + +»Twee dorstige vreemdelingen, zuster Barbertje!--Mijne heeren, ziethier +mijne zuster Barbara. Aanschouwt in haar de meesteresse van dit huis." + +»Maar broeder!" riep de zus, dieper rood nog garend in hare koonen. + +»Tut tut--zóó is het!--_Meine Herrschaften_, indien het u wezenlijk +ernst is met uwe begeerte naar ons nederig tapsel, tracht u dan met dit +vrouwentimmer te verstaan. De kapelaan staat wel in het boek; maar de +eigenlijke _domina_ hier, is Signorina Barbara." + +Ondertusschen had het vrouwentimmer in quaestie fluks de glazen al voor +ons volgeschonken. De kapelaan dronk mee als een bisschop. Ook Barbara +stak af en toe haren vergenoegden wipneus in eenen kelk. Er werd +gevraagd van waar en waar heen; voor eene tweede maal werden de halve +liters gevuld; men praatte en smookte en klonk; de wrange Veltliner +gleed er in als Château Lafitte----tot opeens het verdwijnen van de zon +achter den westelijken bergzadel ons herinnerde dat de klok niet +stilgestaan had middelerwijl. + +»Vrienden", zei de dikke man: »ik wil u niet wegjagen; maar als ge vóór +het donker het logement nog halen wilt, dan wordt het uw tijd. Ge hebt +nog volle derdehalf uur voor het mes; en de wandeling is te schoon om +zoo te draven." + +Wij namen afscheid--tot wederziens, daar wij langs denzelfden weg terug +zouden keeren. Reeds waren wij de deur uit, den trap af. Daar riep ons +de kapelaan weerom: + +»_Sanct Rochus!_ dat ik het vergeten zou!.... _Ich bitte--nehmen Sie +doch einen Schirm mit!_".... + +Dit was te veel voor onzen lachlust:--»Een regenscherm?--Maar beste +heer, waartoe dit? Er drijft geen wolkje aan het uitspansel!" + +»Toch, toch!" maande hij. »Laat u raden! Het weerglas zakt!" + +»Maar weleerwaarde! Het firmament is als metaal!" + +»Neemt er een mee!" hernam de brave oude, die al ernstiger werd hoe meer +wij lachten: »Men kan niet weten! Niemand gaat van hier ooit naar boven +zonder paraplu!.... Barbara! Barbara! _einen Schirm!_.... Wat? Zijn ze +alle uitgeleend?--Dan de mijne maar, de groote groene!.... Mijne heeren, +het is mijn lijfstuk. Maar gij zult wel goed op hem passen, niet +waar?--Denkt er om--misschien brengt hij u nog geluk aan!"-- + +Het baatte niet of wij al afsloegen; de man drong aan: het scheen of hij +zou meenen zijne roeping op aarde gemist te hebben, wanneer hij niet al +zijne parapluen voortdurend in actieven dienst hield tusschen Bristen en +het hotel _Zum Alpenklub_. Zoo dan, om hem niet te grieven, en daar +Barbara al met het bedoelde instrument naar buiten kwam geloopen, liet +ik het mij geduldig op den nek laden. Nu eerst ook blonk er grenzenloos +welbehagen op des paters aangezicht, als stond hij op het punt +zichzelven de handen op te leggen, zeggende: »Ga slapen in vrede nu, +dienstknecht des Heeren! Wèl besteed was wederom deze dag uws levens!" + +»_Valete!_" schreeuwde hij ons na: »_Auf Wiedersehen!_" + +Of die laatste uitroep het meest óns gold, dan wel zijn regenscherm--ik +durf het niet beslissen. + + * * * * * + +Voorbij het kerkje van Bristen opent zich opwaarts het dal. Hoe meer gij +de met sparrewoud bewassene steilte nadert, op welke het vriendelijke +berghotel al heel van verre u toewenkt, des te heerlijker ontvouwt het +Alpenlandschap u zijne pracht. Stouter en toorniger worden de sprongen +van den Karstelenbach, het wilde kind der gletschers. Gij stapt heen +over de achterblijfselen van een paar lawinen, die langs kaalgereten +hellingen neerdonderden over het pad--vreeselijke bajerts van +afgeknapte boomstronken en meegesleurde rotsbrokken en grauwbestoven +sneeuw. De lucht wordt koeler, de adem der ijsvelden beroert u van +nabij--long-verruimend, pees-versterkend, oog-verhelderend. En terwijl +gij stadig stijgt, treedt sneeuwtop bij sneeuwtop in glanzende majesteit +te voorschijn. + +Eén punt is er aan den weg, waar gij niet laten zult te toeven, hoe +groot ook uwe haast naar het avondmaal. Het is bij Lungenstutz, eene +kleine buurtschap van zeven hutten, met zevenmaal zeven kinderen. Eene +plotselinge golving van het pad gunt u hier een onbelemmerd uitzicht +naar alle kanten: dal-opwaarts en dal-afwaarts, op de bergketenen naar +noord en zuid en oost en west. Hier kunt gij nederzitten, en luisteren +naar het geraas van den bergstroom, die, honderd vaam beneden u, in eene +duistere kolk geschoten is, waar hij woelt en knaagt aan de fundamenten +der gesteenten. Hier speurt gij, diep in het hart der vallei, +blanke draden, die schijnen neer te fladderen van eenen machtigen +rotswand,--watervallen, wier tuimelen morgen, als gij ze nadert, u +met ontzetting vervullen zal. Hier kunt gij rondturen, en de bergen +begroeten, één voor één. Déze daar, aan uwe rechterhand, is de geweldige +Piz Tgietschen, koning der groep; naast hem de spitse Düssistock--het +breede Scheerhorn--de phantastisch gekartelde Rüchen, met zijne +tweeling-piek de Windgälle--ver in het westen de witte tinnen van de +Spannörter--en als sluitstuk van den diadeem, de koen ten hemel zich +spitsende pyramide van den Bristenstock. Zij staan in eenen kring, om +uwe hulde te ontvangen. Donkere, dreigende gevaarten, op wier kruinen, +met ijs gehelmd, het avondrood de wachtvuren ontsteekt van den nacht. + +En als gij eene pooslang zoo rondgeblikt hebt, dan is er alle kans, dat +gij allengs u omringd ziet van eenen tweeden kring--enger en minder +verheven, maar in zijne soort niet minder schilderachtig dan de krans +der Alpen. Ik bedoel, dat de zevenmaal zeven kinderen uit de zeven +hutten van de buurtschap Lungenstutz zich om u heengeschaard zullen +hebben, ten einde met smeekende oogen en onverstaanbare woorden u te +bewegen tot het inruilen van hunne splintertjes bergkristal tegen +koperen pasmunt...... Eilieve, laat u dit niet verdrieten. Deze +barrevoetertjes kunnen van natuurschoon niet snoepen; een krentekoek +ware hun op het oogenblik liever dan een heel gebergte; en al acht gij +in theorie het bedelen nóg zoo verderfelijk, gij kunt heden in geene +stemming wezen tot het toepassen van de economisch-philanthropische +beginselen, die gij tehuis zoo gestrengelijk in practijk brengt. In uwen +zak gegrepen dus! Met eene enkele handvol duiten maakt gij hier +negen-en-veertig gelukkigen. + +Hervat dan uwe mijmering. Zie toe, hoe de gloed op de hoogten verflauwt, +verbleekt, vergrauwt; hoe uit het dal de duisternis opwaarts sluipt door +de wouden, die roerloos staan, als scharen pelgrims bij het tingelen van +de vesper-klok; hoe aan den hemel, boven de bleeke, kille velden der +eeuwige sneeuw, de sterren ontstoken worden----en ginds in het hotel +_Zum Alpenklub_, in de warme, gezellige eetzaal, de lampen boven den +disch die u weldra spijzen zal.... Gelukkige, sta op! Den gletschers +zegt gij thans vaarwel; de welberechte tafel heet gij welkom. Wat ware +gindsche goede herberg zonder de Alpen? Wat waren de Alpen zonder +gindsche goede herberg?--In dit harmonisch samentreffen van het +verhevene en het geriefelijke ligt het geheim der hoogste aardsche +vreugde. U van het eene tot het andere te kunnen wenden, naar de geest u +roept of het lichaam u noodigt, afwisselend u een Manfred te voelen en +een mensch van vleesch en beenderen--dit is waar genot. + +Gij dan, zoo wanneer gij het gesmaakt zult hebben--ik bid u, bewaar de +heugenis er van trouw en zuiver in uw binnenste. Zonnestralen kunt gij +niet opbottelen en huiswaarts dragen; zonnige beelden des te beter. Gij +kunt u er aan te goed doen in uren van motregen en bedruktheid, wanneer +het u een troost zal zijn, uit de diepste diepten van Schieland's +polders te mogen uitroepen: »_Auch ich war in Arkadien!_" + + * * * * * + +Twee dagen hadden wij in het Maderaner-dal het schoonste weder. Doch bij +ons derde ontwaken zagen wij dat er in den nacht op de bergen versche +sneeuw gevallen was--een vrij stellig voorteeken van eene naderende +storing in den dampkring. Inderdaad woei er reeds uit het westen een +sterke wind, die verdachte flarden van wolken voor zich henenjoeg. Wij +maakten nog eene flinke ochtend-wandeling, gebruikten het middagmaal, +en gunden ons, vóór wij den terugtocht naar Amsteg aanvaardden, eene +eerlijk verdiende _siesta_. Het liep dus al tegen den avond, toen wij +der moederlijke kasteleinesse de hand drukten tot afscheid, en onze +schreden dal-afwaarts richtten, met de reistasschen, de alpenstokken en +de paraplu van den heer kapelaan _ganz ordentlich_ beladen. + +Deze paraplu, daar zij aan mijn verhaal den titel gaf, dien ik wel met +eenige nauwkeurigheid te beschrijven. Zij behoorde tot dat +vóórwereldlijke _genus_, dat weldra in de zee der evolutie spoorloos zal +zijn ondergegaan, doch waarvan, hier en daar in Europa, zeer enkele +individuen nog op de golven zijn zwalkende gebleven. Haar stok was dik +genoeg voor eenen bezemsteel; hare taats geleek den spriet van eene +brandspuit; en haar baleinen rif moet Leviathan half zijn gebit gekost +hebben. Een ring van koper hield met moeite de zwellende plooien van +haar grasgroen bekleedsel in bedwang. Haar knop eindelijk (eene grillige +afwijking van den klassieken hoornen haak) bestond uit een houten kruis, +met eenen ruw gesneden doodskop in het midden, wiens grijnzend gebit was +samengesteld uit de letters van _memento mori_, en wiens oogholten +opgevuld waren met een paar goed geslepene kristallen van groenachtig +rood vloeispaath. Schoof men haar open, dan ontwikkelde zij zich tot den +omvang eener niet al te bekrompene legertent, omwelvende het hemeldak +van kimme tot kimme. Haar gewicht durf ik niet begrooten. Genoeg, dat +men haar het schikkelijkst torste van schouder op schouder, gelijk +Israël's verspieders den dikken druiventros uit den lande Kanaän. + +Hadden wij tijdens de heenreis onder dit antediluviaansche gedrocht +nutteloos gezweet--thans, op den terugmarsch, kwam het ons onschatbaar +te stade. Want wij waren nog geen kwartier gaans van het logement, of de +wind ging liggen, de wolken pakten zich samen, en een kille regen ving +aan ons te besproeien--_sempre crescendo_. + +Niet ontzettender is het verschil tusschen Elyseum en Tartarus, dan +tusschen een Alpendal bij zonneschijn en een Alpendal bij regen. De +schoone bergen verzwolgen door den nevel; elke boom, die zoo gezegende +schaduw spreidde, verkeerd in eene stortmachine; het gisteren zoo +steenharde pad veranderd in eene glibberige baan van bodemlooze modder. +Glibberige paden (wij weten het uit de zedekunde) voeren lichtelijk ten +val, inzonderheid wanneer zij afwaarts hellen; en in modderige banen +laat menige zondaar het heil van zijne ziel, menige wandelaar de zolen +van zijne schoenen steken. + +Wij riepen Sinte Margriet aan, belovende haar een pak stearine-kaarsen +op den 20sten der maand Juli. Vergeefs!--De helleveeg plaste er op los +als eene Hollandsche schoonmaakster--makende, gelijk deze, meer vuilnis +dan schoonheid met haar flodderen. De lucht werd al grauwer; ras daalde +de schemering; in de verte begon onheilspellend de donder te grommen. + +Het kwam dus aan op goeden moed, eenen stevigen voetstap en eenen +sterken arm; den laatste, om de paraplu in positie te houden, die, door +het hemelwater verzadigd, mij op den schouder woog als onze moeder de +Aarde op den armen Atlas. Toch, aan de duurgekochte beschutting van dit +monster was het te danken, dat wij althans ons bovenlijf nog droog +voelden toen wij te Bristen aanklopten bij den kapelaan--juist terwijl +een felle bliksemstraal ons de oogen verbijsterde. + +»Alle heiligen!" gilde Barbara, die ons de deur opende. + +Hierop volgde de donderslag; en daarna de zware stem van den heer des +huizes: + +»_Aha, meine Herrschaften! so isch es recht!--Nun, hat sich mein alter +Schirm nicht treu erwiesen? Firmus et fortiter?_" + +»_Der Schirm, Herr Kaplan, hat seine Schuldigkeit gethan!_" + + * * * * * + +Barbara en de pater wilden niet dat wij verder trokken dien avond. Het +was wel geene herberg bij hen; maar door zulk noodweer in het donker +twee vreemdelingen den berg af te laten gaan, zóó hondsch waren zij +niet. Als wij ons dus behelpen wilden met een kermisbed in de +gelagkamer---- + +Nu, wat ons betreft, niets liever. Want, vooreerst, hadden wij èn van +den plasregen èn van de paraplu volop onze bekomst. En verder beloofden +wij ons van eenen avond met den kapelaan wonderen van gezelligheid. Wie +zou niet gaarne de verveling van een logement verruild hebben voor wat +kout met eenen minzamen gastheer? en het ploeteren door regen en modder +voor een lekker houtvuur, een paar pantoffels, eene sigaar en een +keteltje warmen kruidenwijn? + +Onder het genot van deze goede dingen waren wij recht spoedig aan het +praten geraakt. Of liever, de kapelaan praatte zoo tamelijk alleen en +voor ons allen--en dit tot ons innig vermaak. Vertellen is iedermans +zaak niet! Daarom, loopt gij er zoo eenen tegen het lijf, die de kunst +verstaat, houd dan gerust uwen eigen mond gesloten, en wijd geopend uwe +ooren. + +Hij sprak over zijne parochie; over enkele wonderlijke gebruiken onder +zijne gemeentenaren; over de bezoeken die hij had af te leggen in hutten +hoog op den berg; over het harde leven en de ontberingen van die arme +_sennen_; over den korten zomer, den langen, langen winter hier in het +hoogdal. + +Barbara luisterde naar dit alles alsof zij het voor 't eerst van haar +leven hoorde. Zij lachte om al zijne kwinkslagen; zij knikte toestemmend +of bewonderend bij elke zijner opmerkingen. Hij moest een goede broeder +voor haar wezen, gelijk hij blijkbaar een goede herder was voor zijn +kuddeken--eenvoudig, trouw, vol goeden moed: de geestverwant, meer nog +dan de leeraar van dit natuurvolk: een die het kende en begreep: kortom, +een schaap onder de schapen--maar met dit al niet schaperig. + +Het éénige wat hem klagen deed, was zijne corpulentie. Hij jammerde over +de zweetdroppelen en de aamechtigheid die het klauteren hem kostte--hem, +in vroeger jaren zoo rap ter been. + +»Ach ja!" zuchtte hij: »Vroeger ging Mohammed naar den berg; +tegenwoordig zou de berg wel naar Mohammed mogen komen: want de profeet +is zelf een berg geworden--_mons super montem!_..... Maar niet altoos +had ik aan mijzelven zoo'n vracht te dragen. Neen, neen! er was een +tijd, dat geen mij voorbijliep!" En met trots toonde hij ons de zeldzame +bloemen en insecten, en de fraaie kristallen, die hij op de moeilijkst +genaakbare pieken in den omtrek gezameld had:-- + +»_Edelweiss_ van den Tödi: ongemeen groote bloemen. Ik moest, om ze te +plukken, tegen eenen steilen en gladden rotswand een voet of twintig +omhoog klimmen.--Hier is dubbelspaath van den Bristenstock. Legt men het +op een beschreven stuk papier, dan is het precies of men eene rekening +ziet van sommige heeren kasteleins!--En bekijkt mij eens dit brok +rooktoopaas met colophiet! Ik groef het uit eene holte boven op den +Düssistock. Wèl wonder, dat ik dáárbij niet den nek gebroken heb; want +het uitstek, waarop ik mij gewaagd had, waggelde onder mijnen voet, en +duidelijk hoorde ik in den steen de kabouterlui hameren en beitelen." + +»En =als= ge nu eens, broeder Rochus"--viel Barbara in, terwijl zij de +handen zich over de borst vouwde--»=als= ge nu bij die _strapatzen_ eens +om het leven gekomen waart?"-- + +»Wel," antwoordde hij--»dan zou mijne zuster Barbertje misschien alle +dagen voor eenen deken een vet hoen hebben mogen braden, in plaats van +eene droge metworst voor eenen armen berg-kapelaan!.... Maar de kobolden +behoefde ik toch niet te vreezen, zuster! Want ik had altoos mijne +paraplu met het heilige kruis bij me." + +»Is het mogelijk!" kon ik niet nalaten uit te roepen. »Toch niet dat +vervaarlijke groene ongedierte?"---- + +Een oogenblik scheen het of mijn ondankbare uitval tegen zijn eigendom +hem de wenkbrauwen deed samentrekken. Doch de plooi verdween: hij +glimlachte diepzinnig, en sprak: + +»Dezelfde, mijn zoon! dezelfde.----Weet wèl, dat een sterveling hier +beneden geene trouwere levensgezellin kan hebben, dan eene stevige +paraplu." + +Barbara protesteerde. Maar hij ging voort: + +»Eene stevige paraplu is onder de meubelen wat de pillen van Holloway +zijn onder de remediën: nooit te onpas, altoos nuttig. Gij schuift haar +open--zie! daar wandelt gij onder een dak, beschut tegen regen, tegen +wind, tegen zonnesteken, alsmede tegen de dingen die de vogelen des +hemels soms laten nederdalen op des menschen zondig hoofd. Gij vouwt +haar dicht--en zij is u een hoofdkussen wanneer gij languit liggen wilt +in de schaduw; zij is u een staf, een wapen, en tevens een vredeteeken +in uwe hand: want nooit nog heeft een mensch met eene paraplu onder den +arm de oorlogsfakkel doen ontvlammen waar hij kwam. Ten overvloede heeft +zij boven mannelijk gezelschap dit voor, dat zij u niet de veldflesch +helpt ledigen; en boven vrouwelijk, dat zij niet kijft en kakelt langs +den weg." + +»Foei, broeder, foei!" riep Barbara: »Gij, anders zoo galant!"-- + +Weer observeerden wij met bezorgdheid die heftige schudding in den zetel +van des paters nieren. Toen hij uitgelachen en zich de oogen afgedroogd +had, vervolgde hij: + +»Zóóveel over de waarde van parapluen in het algemeen. Wat nu in het +bijzonder =die= paraplu betreft--die groote groene, mijn lijfstuk, met +het kruis en den doodskop--zij is mij méér geweest dan een getrouw +wandelmakker. Zij redde mij eens...... Maar kom! dát wil ik u +vertellen.... Zuster, zorg dat de bodem niet uit je ketel smelt!" + +Barbara goot nieuwen wijn bij, nam hare breikous, en zette zich mee tot +toehooren--enkel aandacht voor eene geschiedenis, die zij stellig zoo +vlot van buiten moest kennen als haar _Ave_. + + * * * * * + +»Gij zijt," zoo begon de pater, »van Andermatt over de nieuwe +Duivelsbrug gekomen. Ik noem haar de nieuwe, omdat ik haren eersten +steen heb zien leggen, in het jaar '30, en omdat het mij dus nog heel +goed heugt hoe die oude alléén de bedding van de Reuss overspande. + +»Een trotsch bouwstuk, die nieuwe brug. Maar de oude was toch veel +merkwaardiger; en ik houd het er voor, dat zij de nieuwe nog lang +overleven zal. Want wat kan er in duurzaamheid halen bij het metselwerk +van----gij weet wien ik bedoel!"-- + +Barbara sloeg een kruis. + +»Ik behoef u zeker niet te herinneren op wat wijze het met die oude brug +eigenlijk geschapen stond. Hoe de Bewuste haar bouwde, onder beding, dat +de eerste die er over heenging hem toebehooren zou; hoe hij in éénen +nacht het werk voltooid had; hoe hij 's ochtends vroeg post vatte aan +de ééne zijde, om zijne prooi te bespringen; hoe de slimme mannen van +Uri toen van de andere zijde eenen grooten zwarten bok loslieten, die +terstond zijnen hoogvereerden vriend en meester in de armen huppelde; en +hoe Zijne Helsche Majesteit, verwoed over dit bedrog, den bok in vier +stukken scheurde, en, wrake zwerend, in den grond verzonk. + +»Wel, de mannen van Uri meenden dit nu al eens bijster leep te hebben +aangelegd!--Maar wacht even! Wie het lest lacht, die lacht het best! De +Vorst der Duisternis laat zoo maar niet met zich sollen!--_Der Teufel +isch kein Kühbub!_--Ik verklaar u, hij heeft zijne schade ingehaald, +dubbel en dwars. Want jaarlijks nog in den nacht van den 29sten +Augustus, den nacht van den bouw, houdt hij wacht op de oude brug--en +wie haar het eerst na klokke twaalf overschrijdt, die is zijn..... Nú, +sedert de nieuwe brug er is, wacht hij vergeefs. Doch vóór het jaar '30 +is er menige argelooze ziel op die manier hem in de klauwen geloopen!"-- + +»Brr!" prevelde Barbara--»de wurmen!--En wat deed hij met hen?" + +»In zijnen zwavelpoel stopte hij ze, waar weenen is en knersing der +tanden." + +»Voor eeuwig en eeuwig?"-- + +»Zuster Barbara, dat is veel gevraagd. De Madonna is rijk aan genade; en +veel vermag op dit stuk de voorspraak van Sint Rochus, mijnen +patroon.... Maar laat mij voortgaan, zuster! laat mij voortgaan. + +»In het jaar '40 had ik de priesterwijding ontvangen; en in afwachting +van eene plaatsing, woonde ik ten huize van mijnen oom, den kanunnik +te Andermatt. Ik was toen een krachtige, twintigjarige borst, in mijn +hart eigenlijk meer roeping voelende voor het jagersbedrijf dan voor +het herdersambt. Ook spookte er--ik mag het nú wel bekennen--in mijn +binnenste een duiveltje van vrijdenkerij. Aan God en de sacramenten +geloofde ik van harte, aan de Heiligen maar half, aan den Duivel in het +geheel niet. En ware ik naar mijn zondig gemoed te werk gegaan, dan zou +ik veel liever geknield hebben voor eene boerendeerne van melk en bloed, +dan voor het houten beeld van Onze Lieve Vrouwe."-- + +»Broeder! zwijg toch!" riep Barbara, met eene allervermakelijkste +uitdrukking van schrik en verbazing op haar gelaat: »Zwijg toch! Zóó heb +ik je nog nooit hooren spreken!"-- + +»Barbertjelief", hernam hij vaderlijk: »ééns moet de waarheid aan het +licht. Wij allen zijn zwakke stervelingen. En wat mij betreft--ik ben nu +oud genoeg om te mogen bekennen dat ik eenmaal jong was!--Sint Rochus +zij geloofd! het is spoedig genoeg anders met mij geworden!" + +Hij liet de onderlip hangen, keek droevig naar zijnen paffen buik, +zuchtte, dronk met ééne teug zijn glas leeg, en vervolgde: + +»Op eenen namiddag, in het laatst van Augustus, belastte mijn oom, die +wegens ongesteldheid zijne kamer moest houden, mij met het overbrengen +van een vertrouwelijk schrijven aan zijnen confrater, den pastoor +te Wasen. Die boodschap was mij welkom: want de weleerwaarde heer +Feierabend was een blijmoedig man, die hoog in eere hield wat koning +Salomo geschreven heeft over den wijn. Vol lust ging ik dus op marsch, +met mijne groene paraplu--die daar, een erfstuk van mijnen braven +oom--onder den arm, en onder mijne soutane verborgen mijn zijden +vlindernetje. Want daar ik niet jagen mocht op gemzen, zoo moesten de +kapellen en kevers het misgelden. + +»Ik viel bij den heer pastoor Feierabend binnen als de beer in het +honingvat. Zijn weleerwaarde had juist nog een stuk of drie andere +geestelijke broeders te gast, die hem moesten helpen eene keuze te doen +tusschen twee proefjes ouden witten wijn, waarvan hij wilde inslaan. De +heeren waren het oneenig: twee hunner stemden voor den Yvorner, de twee +anderen voor den Markgräfler. Men riep mijne bescheidene meening in; +en daar de mensch niet lichtvaardiglijk oordeelen zal, noch over zijns +naasten zonden, noch over zijns naasten wijn, zoo waagde ik mij niet aan +eene beslissing dan na herhaald en grondig onderzoek. Kortom, toen ik +tegen het schemeruur afscheid nam, had ik eenen stevigen slok onder +mijnen gordel. Pastoor Feierabend bood mij wel nachtverblijf aan; doch +ik had mijnen goeden oom beloofd spoedig terug te keeren. Bovendien, het +kon een prachtige avond zijn voor de nachtvlinders. Zou ik om niet mijn +netje meegedragen hebben? + +»Maar jawel! Van jacht geen sprake. Het werd een broeiend heete, +doodstille, koolzwarte nacht. Geen sterretje aan den hemel, die als met +krip overtogen was. Het éénige, wat eenen zweem van schijnsel gaf, was +het schuim van de Reuss in de diepte...... Onze _sennen_ op de bergen +verzekeren dat er somwijlen eene duisternis over de aarde komt, zóó dik, +zóó ondoordringbaar, dat het vee angstig begint te loeien, en de geiten +verschrikt over de horden trachten te springen. Zulk een nacht was déze. + +»Ik kende den weg stap bij stap; maar toch verzeker ik u dat ik moest +oppassen waar ik ging, om niet terecht te komen waar ik niet wezen wou. +Tot voorbij Göschenen liep ik zonder talmen voort. Toen echter bevingen +mij de drukkende lucht en de benauwende duisternis. Ik moest mij op +eenen steen zetten, om wat te rusten. + +»Zoo zittende, tastte ik naar mijnen rozekrans..... Wat mij nooit +gebeurd was--ik had hem vergeten. Tot straf legde ik mijzelven twaalf +_paternosters_ op..... Ben ik onderwijl in slaap gevallen?--Het moet +wel. Want om tien uur was ik door Göschenen gekomen; en nu--ik hoorde in +de verte de dorpsklok slaan--ik telde de slagen--het waren er twaalf! + +»IJlings sprong ik op mijne beenen, om spoed te maken zooveel het tasten +naar den weg dit maar toelaten wilde. Het aanzwellende gedonder van de +Reuss deed mij weten dat ik het punt naderde waar zij haren _salto +mortale_ maakt. Weldra voelde ik in mijn aangezicht het natte stuifmeel, +waarvan de lucht hier vol is. En bij het omslaan van eenen hoek--zoo +waarlijk, daar stonden duidelijk de beide boogbruggen afgeteekend tegen +het wit van de onder haar doortuimelende watermassa. Het was of er van +de wolk van stuifsel boven de kloof een geheimzinnig schijnsel uitging, +dat den omtrek min of meer verlichtte..... Een spookachtig gezicht!--Ik +wist niet waarom--maar mijn hart bonsde mij tegen mijne ribben. + +»Terwijl ik zoo staarde, schoot mij iets vurigs voorbij mijne oogen: +eene wit gloeiende stip, die met grillige flikkeringen zich door de +lucht bewoog. Het moest, dacht ik, een bijzonder groote en schitterende +lichtkever zijn. + +»Al mijn jachtlust ontwaakte in mij: want zulk een exemplaar bezat ik +nog niet in mijne verzameling. Ik haalde mijn netje voor den dag, en +zette behoedzaam het diertje na. + +»Het vloog een eind voort langs den weg; vervolgens fladderde het +omlaag naar den stroom, juist boven het verwaarloosde zijpad, dat +destijds nog naar de oude brug afdaalde. Het hier te volgen, was +in het donker geene veilige onderneming; doch wat doet een jager +niet!--Heelhuids belandde ik op de brug. Aan het eind er van haalde ik +het diertje in. Ik meende van mijne vangst reeds zeker te zijn: ik sloeg +mijn net uit----och jemini!--de slag was mis--en met eene plotselinge +zwenking verdween mij het vermaledijde insect spoorloos tusschen de +struiken die over den afgrond hingen. + +»Gemelijk, boos op mijzelven en op heel het kevergeslacht, wendde ik mij +terug. En nu, kinderen--schrikt niet! Wordt niet versaagd!---- + +»Midden op de brug stond eene lange, sombere gestalte, met eenen mantel +om, eenen hoed met breeden rand en haneveer op het hoofd. Zij blikte mij +aan met fonkelende oogen, strekte de armen naar mij uit, en mompelde in +eene vreemde, harde taal eenige cabalistische woorden.... Als een +bliksem schoot mij door het brein dat het heden de nacht was van den +29sten Augustus. Meer had ik niet noodig om te begrijpen wien ik daar +vóór mij zag. + +»Des Heeren bijstand afsmeekende, vermande ik mij. »Wie zijt gij? Wat +wilt gij?" riep ik met barsche stem. + +»Het antwoord, hoewel onverstaanbaar, klonk mij als eene vreeselijke +blasphemie, gepaard met snijdend hoongelach. + +»»Terug!" schreeuwde ik: »Laat af van mij, Satanas!" + +»Maar, in stee dat het hielp, lachte hij des te smalender, en drong hij +snel, met uitgesperde krallen, op mij toe, om mij te grijpen".... + +Hier kon Barbara hare ontroering niet langer bedwingen. »_Mutter +Gottes!_" riep zij, nu werkelijk bleek: »Ik begrijp niet, broeder, hoe +ge 't overleefd hebt!"-- + +Hij keek haar bestraffend aan. »Zuster Barbara", sprak hij: »waar is uw +geloof?"-- + +»_Ach Gott! es isch aber gar zu schauderhaft!_ Hij had je aan stukken +kunnen scheuren als den zwarten bok!"-- + +»Bedaar, zuster, bedaar!--Ik zit hier, zooals ge ziet, met al mijne +leden nog gaaf, en met mijne ziel (zoo wil ik deemoediglijk vertrouwen) +op den weg des heils. Sint Rochus mijn patroon streed met mij. _In hoc +signo vici!_ + +»Ik hief mijn regenscherm omhoog, en bracht den Euvele het kruis vlak +onder zijne grijnzende tronie. »_In nomine Patris, Filii et Spiritus +Sancti!_".... Vervolgens, om aan den naam der Heilige Drievuldigheid +meer nadruk bij te zetten, gaf ik den Duivel met zijnen broeder den Dood +eenen slag op zijnen haviksneus, dat het zoo kwakte. + +»Dit was hem genoeg: brullend zette hij het op een loopen. Wel holde ik +hem na; maar hij was mij te rap met zijne hielen. Gevlogen!-- + +»Ik echter, met het kruis in top, stapte den weg op, en over de nieuwe +brug huiswaarts. Luidkeels hief ik aan, dat het galmde tusschen de +rotsen: »_Te Deum laudamus!_".... En--wonderlijk!--ik zag hoe het +plotseling lichter geworden was om mij heen. Ik zag dat de sterren mij +bestraalden!" + + * * * * * + + * * * * * + +De oude man nam eene lange teug uit zijn glas, klopte de asch uit zijne +pijp, en stopte zich eene versche. + +»Ik weet zeer goed", hernam hij met eenige aarzeling, nadat hij eenige +seconden al hoofdschuddend in het vuur gestaard had: »Ik weet zeer +goed--en ik wil het u niet verzwijgen--dat den volgenden dag te +Andermatt het gerucht liep: een phantastische Engelschman, die laat +in den nacht op de oude brug had gestaan, om indrukken te garen voor +een dichtstuk, was aangerand door den Booze in de gedaante van eenen +Roomschen kapelaan.... Ja ja! dat vertelden ze; en dat kwam ook mij ter +oore.... Zeg, wat dunkt u daarvan?"-- + +»Mij dunkt", antwoordde ik, »dat dit niets was dan een listig +uitstrooisel van Jonker Satan zelf, om zijne smadelijke nederlaag te +verbloemen." + +»Niet waar?" riep hij triomfantelijk: »Anders kan het niet geweest zijn! +Anders niet!..... Kinderen, ik kan u verzekeren dat ik van dien dag af +aan den Duivel geloofd heb, zoo stellig als aan den goeden God!" + +»_Bewahre, ja!_" zuchtte Barbara--en zij dronk eens voor den schrik. + +»Sedert", hernam de kapelaan, »ben ik nooit uitgegaan zonder deze groote +groene paraplu. Tegen den regen heeft zij mij trouw beschermd--tegen de +hitte van de zon--tegen den brand van de hel. Kinderen"----hij greep het +nog natte meubel, hield het kruis ons voor, en sprak, met eene trillende +stem en eenen glans van waarlijk apostolische geestdrift op zijn +kogelrond aangezicht--: »_Kinder, der Teufel isch kein Kühbub, fürwahr!_ +Hij spant ons strik op strik. Maar wat u ook bejegene op uw pad, verlaat +u op den heiligen Rochus en op het hout des kruises!--In dit teeken zult +gij alles overwinnen!" + + * * * * * + +Ik kan het hierbij laten. Alleen nog--eere wien eere toekomt! + +Baedeker had ons niets te veel beloofd. Bij den kapelaan van Bristen +hebben wij, dorstigen, ons ververscht: met den wijn uit zijn vat--maar +veel meer nog met den humor van zijn gul gemoed, met de kloekheid van +zijn naïef geloof, en met het hartelijke roode aanschijn van zijne ronde +zuster Barbara. + +Eenvoudig paar daarginds in de bergen--verversch er nog velen als +ons--die dorsten naar wat schoonheid in de natuur, en naar wat +frischheid in menschen! + + + + +Jack Bobson's Poolreis. + + »_Though this be madness, + Yet there's method in it._" + + +Des avonds, zoo vaak mij de ooren begonnen te tuiten van het rumoer der +wereldstad, placht ik verademing te zoeken op eene der bruggen waar tol +geheven werd, en waar dus weinig verkeer den begeerige naar stilte +verstoorde. + +Gelijk een visioen uit het Boek der Openbaring was hier de aanblik van +de rivier en hare oevers--: »eene glazen zee, met vuur gemengd". +Duizenden waren de lampen in den nacht. Londen's diepe stem, gedempt, +rolde dreunend over de wateren. En zeewaarts, met dof gebruis tegen +de granieten bogen, gleed in de diepte de zwarte stroom, de lampen +weerspiegelend met sidderende flikkerglansen. Dan daalde vaak, in de +droeve maanden November en December, een grauwe mist uit de hoogte, en +legde zich neder op Babylon. Zóó moet de chaos gelegen hebben, woest +en ledig, vóór de Geest des Scheppers scheiding kwam maken tusschen +het licht en tusschen de duisternis. De duizenden lampen waren als +uitgebluscht; onzichtbaar geworden hare trillende schijnselen in +het water; al de voorwerpen rondom, ook de brug zelve, aan mijn oog +onttrokken, als weggesmolten in het niet. Maar de hemel was vervuld +van eenen valen gloed, waarover matte schaduwgestalten schenen heen te +trekken in spokenden optocht. En de doffe stem van Londen dreunde voort, +als uit eindeloozen afstand. En het doffe bruisen der rivier steeg +opwaarts, als uit peillooze diepte. Een gonzen en een schemeren--anders +niets. + +Ik toefde ook dán nog op de brug. Maar niet lang. Geen mensch weerstaat +den somberen invloed van zulk weder te Londen. Elk zoekt eenen haard, al +is het zijn eigen niet; elk wil voort uit den geelgrauwen damp, die +erger is dan duisternis, wijl zelfs het licht, dat hij verslindt, +machteloos is tegen hem. + +Zóó ook ik. + +Gewoonlijk, na zulk eene melancholieke wandeling, ging ik mij wat +opfleuren in zeker behaaglijk ale-huis, gelegen in eene stille zijstraat +nabij de zuidzijde der brug. Het was eene kleine, doch kalme en in +zekeren zin deftige inrichting. Geen verblindende lichtglans straalde +den voorbijganger er uit tegen; geene verdachte heeren en verleidelijke +schenksters aan het buffet. De dikke kastelein of zijne stemmige dochter +bediende. Men dronk er zijn bier, echt nationaal, uit blinkende tinnen +kannen--Engelsch brouwsel uit Engelsch metaal. In de ouderwetsche, +met zand bestrooide _parlour_ knapperde steeds in den open haard een +vroolijk vuur, terwijl op de eiken tafels versche pijpen geschaard +lagen, die den gast op het overredendst noodigden tot toeven. Alles was +er, zooals men het eer op het gemoedelijke platteland, dan te Londen +zoeken zou. Ook de gasten. Hier kwamen bejaarde huisvaders uit de buurt +hunne courant lezen, of murmureeren over de slechte tijden. Doch het +liep er nooit druk. Dikwijls, als ik vroeg gekomen was, zat ik er +alleen--of met nog éénen persoon, die nu juist bestemd was de held te +zijn van deze geschiedenis. + + * * * * * + +Hij mag een zestiger zijn geweest. Allereerst trok hij de aandacht door +eene dikke muts van glimmend zwart berevel, die hem niet van het hoofd +ging. Voorts verrieden gelaatskleur, kleeding en manieren hem dadelijk +als eenen oud-zeeman: en toch had hij in zijn doen niets van het +hoekige, zoomin als van het vrijmoedige of zelfgenoegzame, dat oude +varenslieden veelal kenmerkt. Zijne forsche gestalte was gebogen; de +zware grijze knevelbaard hing hem ongerept over lippen en borst; diepe +rimpels doorgroefden zijn voorhoofd. Hij scheen lichamelijk veel geleden +te hebben, of in den geest veel getobd. Altoos zat hij in denzelfden +hoek, geweldig rookend, half verscholen achter zijne courant. Met +niemand sprak hij; doch des te drokker scheen hij bezig met zichzelven. +Vaak schudde hij geërgerd het hoofd, of liet, met omlaag turenden blik, +de kin op de borst rusten. Blijkbaar had de man eene grief, die hem +geheel vervulde. Hij maalde over iets. + +Ook met mij, hoe dikwijls ik met hem samen geweest was in de stille +gelagkamer, had hij nooit een woord gewisseld. Mijn »goeden avond!" bij +het binnentreden beantwoordde hij werktuigelijk; verder was er tusschen +ons geen geluid gegeven. + +Men kan zich daarom mijne verwondering denken, als op zekeren namiddag +(ik had pas den omtrek der dokken bezocht en mijn hoofd opgevuld met +bonte beelden uit de vijf werelddeelen) de geheimzinnige man plotseling +opstond, zich over mij plaatste aan de tafel, en met doordringenden blik +mij in de oogen begon te staren. + +Ik wil bekennen dat ik eene seconde sterken aandrang voelde om den +kastelein te schellen. Doch dit angstige gevoel, van alleen te zijn met +eenen krankzinnige, was even snel geweken, toen de zonderling, weemoedig +glimlachend, als om mij gerust te stellen, met diepe, gedempte stem tot +mij de vraag richtte, of ik niet vreemdeling was.--»_I thought so_", +hernam hij op mijn bevestigend bescheid. En als reden voor die meening, +liet hij er op volgen: »_You have not the look of an Englishman: you +have a look as if you could believe an honest fellow._" Daarna weer, na +eene korte pauze, en terwijl hij mij een artikel aanwees in de _Daily +Telegraph_: »_Have you read this?_"--Hierop, heftiger: »_They are at +it again, the lying rogues--and yet I told them how it is!_"--En ten +slotte, met eenen donderenden vuistslag op de tafel: »_Curse them, Sir, +they have buried me first--and now they won't believe me!_" + +Hij sprong op in zijne volle lengte; en ik, nu volkomen zeker van met +eenen razende te doen te hebben, strekte nogmaals de hand uit naar de +tafelschel. Maar dadelijk, als verschrikt door zijne heftigheid, zonk +hij weer in zijnen stoel, schudde het hoofd, en hield zacht mijnen arm +terug. »_You take me for a madman, haha!_" lachte hij droevig. »_Perhaps +you are right. But never mind my fits. I will tell you a great secret. +And you will believe me. Won't you?_" + +Aan mijnen stoel gekluisterd door bevreemding, knikte ik toestemmend. Ik +luisterde toen naar het volgende verhaal, dat de man met de zwarte muts +mij deed, soms met levendige gebaren van aandoening, en dan weer +mompelend voor zich heen, als iemand die eene honderdmaal herhaalde les +opzegt. Hij had daarbij eenen stijl en vaak eene woordenkeus, die, +zonder juist keurig te mogen heeten, toch eene zekere mate van +beschaving en verbeeldingskracht verrieden. + + * * * * * + +»Ja! ze hebben mij begraven. Ze meenden dat Jack Bobson dood was. Maar +Jack heeft ze allen overleefd!--Ik ben het, die hier tegenover u zit. Ik +ben Jack Bobson--en de arme Sir John had geen knapper ijsmeester op zijn +schip. + +»Van Jack Bobson hebt ge zeker nooit gehoord. Maar wel van Sir John--Sir +John Franklin?--Nu, ik voer met hem mee op de _Erebus_, in het jaar '45. + +»'t Ging alles best tot het Beechey-eiland, waar we dien eersten winter +ons kwartier opsloegen. Doch toen de zon weer uit haar nest gekropen +was, in Mei, of Juni, ging Jack Bobson te kooi liggen met eene vreemde +ziekte, die bij hem in de familie zat, en deed alsof hij stierf. Dit was +stom van Jack. Maar nog stommer was het van de kameraden, dat ze hem den +tijd niet gunden om weer tot zijnen adem te komen, en hem wegstopten +onder eenen hoop keien, alsof er haast bij was. De éénige, die bij deze +gelegenheid zijn verstand gebruikte, was de witte beer die Jack opgroef, +en hem wakker schudde met eenen knauw, en van schrik aan den haal +ging, toen Jack hem bedankte met eenen opstopper tegen zijnen kouden +neus. Goed maar, dat er in de gauwigheid geen doodkist op had kunnen +overschieten voor Jack. En de kameraads schenen inderdaad geduchte +haast te hebben gehad om verder te trekken. Zij waren gevlogen met +hunne schepen, toen Jack door den beer was bijgeholpen. Gevlogen!--Arme +kerels! Arme Sir John!--Waren ze maar gebleven! dan zaten ze hier warm +als ik, en we hadden samen de Pool ontdekt, en, _curse me, Sir!_ als men +ons dán niet zou gelooven!--Hier gaan ze! Op hunne eeuwige glorie! + +»Ik was alleen", ging de verteller voort, na eene teug genomen te +hebben uit zijne kroes. »Ik was alleen. Bij geluk had Sir John op het +Beechey-eiland in eene _cairn_ eenen ruimen voorraad achtergelaten van +levensmiddelen en allerhande benoodigdheden; ook eene stevige sloep met +toebehooren. Nu moet ge bovendien weten, dat die ziekte van mij eene +bijzonder vreemdsoortige ziekte was geweest. Mijn vader had ze vóór mij +gehad, en had drie weken op het kerkhof te Plymouth gelegen. Toen hij +weer levend werd, had hij met een enkel zetsel het deksel van zijne +kist gewipt, en het handjevol zand van het deksel: want hij was uit het +armhuis begraven--ofschoon hij een _gentleman_ was, Sir, die een aardig +fortuintje tot den laatsten stuiver verspilde--gek die hij was--met het +zoeken naar eene machine om de zonnestralen vloeibaar te maken en op te +bottelen...... _Well, but that's neither here nor there!_--Die ziekte, +wou ik maar zeggen, was zooveel als eene schijndoodziekte. De dokters +verklaren dat zij maar ééns in de honderd jaren voorkomt. Ontwaakt men +er uit, en heeft men maar een goed maal eten gehad, dan voelt men zich +versch man, rap en levenslustig als drie. Zoo dan, nadat ik de _cairn_ +opengebroken en mij behoorlijk met spijs en drank versterkt had, was ik +weer als een borst van achttien jaren. + +»Daar rees in mij eene stoute gedachte. »Jack Bobson", sprak eene +stem in mijn binnenste: »gij kunt een beroemd man worden, zoo beroemd +als de grootsten van oud-Engeland's helden. Uwe makkers ontdekken de +Noordwest-passage. Gij, Jack, ontdekt de Pool!"...... Ei ja! waarom +zou ik niet?--Ik wist den weg; niets ontbrak mij tot de reis; 't was +zomerdag; de zee lag open, en er woei eene vaste bries uit het Zuiden. +Voorwaarts, Jack Bobson! voorwaarts! + +»Fluks maakte ik de sloep ree met zeil en riemen, roer en tuig, en met +eenen overvloed van mondkost en kleeren, wapens en kruit. Het was de +handigste kleine expeditie, die ooit naar het Noorden den boeg wendde. +Maar één ding vergat ik. Ik ezel! dat ik verzuimde mijn kloek plan neer +te schrijven op een stuk papier, en dit stuk te teekenen met mijnen +naam, en het weg te bergen in de _cairn_! Dan hadden zij mij =moeten= +gelooven. Ik ezel!"----Hij sloeg zich wild tegen het voorhoofd. +»Zeg, Sir", voer hij eensklaps tegen mij uit: »gelooft gij me, tot +dusver?"--Een oogenblik later hervatte hij rustig zijn verhaal: + +»De vaart liep prachtig. Eerst oostwaarts door Straat Lancaster. Daarna +noordwaarts door de Smith-sound en het Kennedy-kanaal. En van ijs geen +spoor, dan langs de verre kusten, waar de bergspitsen zoo blauw zagen +als kopervitriool. En aanhoudend die mooie zuiderbries, die mij warmde +en voortdreef. In dertig dagen, juist geteld, was ik waar ze nu zeggen +dat Kane geweest is met zijne Yankees--aan de open Poolzee. + +»Maar--_look here now!_ Als de Yankee Kane werkelijk zóó ver geweest is, +dan had hij verder moeten gaan: en als hij gezien heeft wat hij vertelt, +dan had hij méér moeten zien. _Curse me, Sir!_ ware Kane de Yankee geen +lafaard geweest, zoo stond Jack Bobson thans niet geboekt als een +leugenaar! + +»Kane vond eene open zee en eene hooge temperatuur. Hij vond gras aan +de oevers, en kudden muskusossen, en zwermen watervogels. Hij vond, +terwijl zuidwaarts alles ijs was en bijtende vorst, milde regenwolken en +nevel in het Noorden. Welnu! ik zeg u dat hij verder had moeten gaan en +méér had moeten vinden. Achter dien nevel lag nog iets beters. + +»Dát heb =ik= gezien, Jack Bobson, die hier zijn bier met u drinkt. Ik +drong heen door den mist, niet meer zeilend, maar roeiend, over eene +zee die door geen zuchtje werd gerimpeld. De nevel werd al dichter--en +lauwer; bloedroode flikkeringen doorgloeiden hem soms. Dagen lang, +terwijl ik voortroeide met koortsig verlangen naar het einde der +reis, naar de geheimzinnige oorzaak van dat lichten en van de steeds +toenemende warmte--dagen lang zag ik niets om mij heen, dan dien +grijzen, lauw vochtigen damp. Vaak was hij zóó dik, dat ik zelfs +het roerlooze water niet onderscheiden kon, waarin mijn riemslag +ploegde--ja, mijne hand niet, op armslengte uitgestoken. Ik zat als +geblinddoekt; de adem werd mij zwaar; en ware er niet af en toe een +snuiven hoorbaar geweest van den eenen of anderen visch in mijne +nabijheid, of de wiekslag van onzichtbare vogels boven mijn hoofd--zoo +hadde ik mij kunnen verbeelden voor eeuwig verloren te zijn in het rijk +van de schaduwen des doods.... Eindelijk echter werd het ijler. Ik +bespeurde een groenachtig schemeren in de verte. Daar brak het zonlicht +door----en ik zag.... Maar gij moet me gelooven! Zult ge?---- + +»Ik zag eene grasgroene watervlakte, spiegelglad gespreid onder een wit +betrokken zwerk. En midden uit dien groenen plas, op eenen afstand van +twaalf of veertien mijlen, rees een enkele, ontzaglijke kegelberg, +twintigduizend voet hoog, naar ik gis. Aan den voet was hij met welig +groen bewassen; topwaarts werd hij eene grauwe rotsmassa; en uit zijne +kruin steeg, nogmaals duizenden voeten hoog, loodrecht eene dikke zuil +van witten damp, die aan haar zenith zich uitspreidde naar alle kanten. +In breede stroomen trok de damp door het luchtruim, om langzaam neer te +dalen op de zee, en den wal van nevel te vormen, dien ik had doorboord. +Het was een gewelf, een onmetelijke koepeldom van nevel, met de +zuil, die te rusten scheen op den berg, in het midden, en met zijne +fundamenten rondom op de wateren. Nu en dan schoten er vreeselijke +vuurstralen uit den bergkrater, die de dampzuil deden gloeien, en gansch +den dom van nevel in het rond verlichtten. En daaronder lag de groene +zee--glad, peilloos diep, naar de kleur en helderheid te oordeelen--maar +niet levenloos. Hier krielde het van walvisschen, die speelden met hunne +jongen; het ruischte van hun geblaas; boven den wijden waterspiegel +dansten alom de fonteinen uit hunne neusgaten. Ook bespeurde ik, terwijl +ik den berg naderde, andere monsters, van ijselijker gestalten: monsters +zooals ik later afgebeeld vond in boeken, met harde Latijnsche namen +gedoopt--monsters van vóór den Zondvloed, zeggen de geleerden. De groote +zeeslang stak in de verte zijnen gehoornden kop een vijftien ellen boven +water; van verbazende salamanders werden de ruggen zichtbaar, als +omgeslagen scheepsrompen; en toen ik dicht genoeg nabij den berg was, +kon ik aan den oever leguanen bespieden met lange vogelhalzen en bekken +als snoeischaren--en kaaimans, Sir! naast wie de kerels in de +Zuid-Amerikaansche rivieren als _babies_ zouden zijn. + +»Hoe ik den moed had dit alles nog zoo op te nemen, begreep ik later +zelf niet. Zeker had ik hem te danken aan het fiere bewustzijn, dat mij +toen doortintelde van het hoofd tot de voeten. Want, Sir!--hier was +ik, Jack Bobson, van aangezicht tot aangezicht met de Noordpool. Die +ontzaggelijke vulkaan (nooit vergeet ik zijnen aanblik vol eenzame +majesteit) die ontzaggelijke vulkaan was het toppunt van de wereld, +het uiterste eindje van het hooge Noorden. Door zijn ruggemerg moest +de as loopen, om welke de aardkloot zich wentelt. De gloed zijner +uitbarstingen was het Noorderlicht. De heete waterdamp uit zijnen krater +was oorzaak van de warmte die het ijs verdrong, tweehonderd mijlen in +den omtrek. En deze groene zee was de lang gezochte kraamzaal der +walvisschen--de wijkplaats van de laatste nakomelingen der gedrochten, +die toekijkers waren bij het van stapel loopen der arke Noach's--zoo +zeggen de geleerden. Zie, Sir!--en dit alles had =ik= gevonden en +ontdekt--ik, Jack Bobson, een eenvoudig ijsmeester van de _Erebus_, +geheel alleen--Jack Bobson, Sir, die hier aan deze tafel met u +zit!----Gelooft ge mij? + +»De monsters deden mij geen kwaad. Nu en dan gluurde er een met een oog +als eene scheepslantaarn mij aan; maar geen sperde er zijnen muil open +om mij en mijne boot op te slokken. Blijkbaar begrepen zij niets van ons +beiden. Alleen de groote zeeslang, die een bereisd monster is, en de +menschen en hunne boosheid kennen moet, zou mij bij eene ontmoeting +waarschijnlijk belet hebben van mijn avontuur iets na te vertellen. Ik +sidderde bij de gedachte--en het werd mij zoo bang, zoo bang, dat ik +met alle macht begon weerom te roeien naar de nevelzee. Eene sterke +strooming, die om den berg scheen heen te loopen, kwam mij te hulp. Haar +noordwaartsche tak had mij heengevoerd naar de Pool; haar zuidwaartsche +voerde mij terug er van. Ik boorde weer door den nevel. Weldra was de +glasgroene zee, was de machtige vulkaan onttrokken aan mijnen blik. +Alleen het roode flikkeren vergezelde mij nog, flauwer en flauwer, +naarmate de damp weer dikker werd. Nogmaals dagen lang dreef ik zoo +blindelings voort. De koude nam allengs toe. Straks ontmoette ik weer +ijs. De horizon helderde weer op in het Zuiden. Ik zag land: bergen, met +sneeuw bedekt. De strooming wierp mij tegen de kust. Eskimo's snelden +toe, die mij vriendelijk opnamen, en die ik rijk maakte met de schatten +in mijne boot. + +»Wel, ik leefde dertien jaren onder dezen stam, vóór Mac Clinton met de +_Fox_ mij terugbracht naar Engeland. En nu eerst begon mijn lijden. Ze +vertelden mij van Sir John's jammerlijk uiteinde. Hoe ik geschreid heb +om hem en de arme kameraden!--Maar toen ik hun verhaalde dat ik zelf de +Pool ontdekt had, en wat ik gezien had dáár--toen geloofden ze mij niet. +Ze zeiden dat de kou mijne hersens moest hebben doen bevriezen, of dat +de traan der Eskimo's mij naar het hoofd moest geslagen zijn. Ze zeiden +dat ik gek was. Ze geloofden mij niet! + +»Ik kwam hier, te Londen. Mijne betrekkingen waren alle gestorven--en +vreemden kenden mij niet meer. Ze wisten wel dat er een Jack Bobson was +geweest op de _Erebus_. Maar die Jack Bobson moest omgekomen zijn als de +rest. En ik, met mijne groote ontdekking--ik was een bedrieger, een +dronkaard, een krankzinnige!--Ze geloofden mij niet! + +»Ik schreef aan de bladen. Ik sprak met de _penny-a-liners_ van deze +schurkachtige _Daily Telegraph_, die nu weer zotteklap verkondigt over +eene Pool van eeuwigdurend ijs. Ze lachten mij uit! Ze wezen mij de +deur!--Ze geloofden mij niet! + +»En hier zit ik nu, Sir--ik, Jack Bobson--met de grootste ontdekking na +Columbus in mijne hand----en, _curse them, Sir! They won't believe me! +They won't believe me!_"................. + + * * * * * + +Kermend had mijn verteller zijnen laatsten klaagtoon uitgestooten. Zijn +gerimpeld gelaat vertrok zich als tot schreien. Ik had medelijden met +hem. + +Toch ben ik nooit na dien avond teruggekeerd in het rustige ale-huis +nabij de Waterloo-brug. Ik had het hart niet, Jack Bobson onder de oogen +te treden, en hem te zeggen of te toonen dat ook =ik= hem niet geloofde. + + + + +De Jonkvrouw van Hillegersberg. + + _Sage, + Gij lieflijke, + Oud van den beginne, + Jong totaan het einde-- + Verjong ons met uwe jeugd!_ + + +I. + +Hillegersberg is een Zuidhollandsch dorp, een uur gaans ongeveer van +Rotterdam gelegen. Om er te komen, volgt men den Schie-stroom totaan +de buurtschap de Heul, wijd berucht wegens hare eigenaardige wijze van +Pinksterviering. Vervolgens slaat men rechtsaf eenen straatweg in, +die--hooge zeldzaamheid in dit gedeelte van ons vaderland--beplant is +met boomen, wel is waar vlijtig verminkt, maar toch nog niet gansch +afgemaakt. Onder het schrale lommer beweegt men zich afwisselend langs +groene weiden, groene slooten, groene moestuinen, en talrijke, aan +weerszijden tusschen groen verscholen buitenplaatsjes. Aldus kuiert de +duffe stadbewoner het vriendelijke dorpje binnen, genoegelijk gestemd +over het bijeentreffen van zóóveel groenigheden binnen zoo luttelen +afstand van winkel of kantoor. + +Mijne beminde stadgenooten, de Rotterdammers, hebben deze toelichting +niet van noode: want voor de deftigen onder hen is »den Berg" eene +gezochte begraafplaats; en voor de niet-deftigen is het een uitverkoren +ontspanningsoord. Zij allen rijden er dus heen op hunne beurt--de +rijken stom en stapvoets en met groote staatsie, om er zich te laten +bijzetten--de arme drommels (die na hunnen dood den zinkput in +het Crooswijksche veen voor lief moeten nemen) jolend en tierend, +holderdebolder in breukige kalessen en volgepropte omnibussen, om er +in eenen theetuin zich te verhitten met schommelen en slechten drank. + +Voor andere bewoners van Nederland echter, in de Maasstad en omstreken +vreemdelingen, was de bovenstaande mededeeling misschien niet overbodig. +Ter inlichting van dezen ook meen ik hier nog te moeten aanstippen, +dat de gemeente Hillegersberg niet slechts boogt op een aristocratisch +kerkhof en eenen plebejischen theetuin, maar bovendien op eenen heuvel, +eene ruïne en eene legende. Deze drie laatste eigenhoorigheden zijn voor +een dorp in het proza-land bij uitnemendheid, het ingedeukte, boomlooze, +van koemest en spoeling doorweekte Schieland, iets zóó ongewoons, dat ik +waarlijk wel een woordje méér er over zeggen mag. + +Den heuvel, het is zeker, zou een wandelaar, die er niet opzettelijk +aandachtig op werd gemaakt, allicht voorbijloopen zonder iets van zijne +aanwezigheid te bespeuren;--ik geef hem vermoedelijk méér dan zijn +rechtmatig deel, wanneer ik hem eene hoogte toeschrijf van wel twaalf +voet boven de omliggende poldervlakte. Nochtans is hij, gelet op zijne +herkomst, met vollere waarheid iets ontzagwekkends, iets kolossaals, +iets titanisch te noemen, dan bij voorbeeld het Matterhorn of de +Dhawalaghiri, van welke men toch beweren mag dat zij, louter als bergen +beschouwd, heel wat méér te beteekenen hebben. Het Matterhorn en de +Dhawalaghiri zijn namelijk voortbrengsels van natuurkrachten--terwijl de +berg van Hillegersberg.... + +Maar stil, mijne heeren! dempen wij onze luidruchtigheid! Want hier +verschijnt, gegord met mos, met eiloofranken kuisch gesluierd, de sage +op ons tooneel. + + * * * * * + +In een zeer grijs verleden (de oudste menschen van Hillegersberg +herinneren zich er niets meer van) woonden er in deze landstreek +zonen en dochteren Anak's, zeer vreeselijk om aan te zien: geweldige +creaturen, wier grootte evenveel vademen bedroeg, als duimen de grootte +van de kinderen der menschen. Hunne voetzolen waren op de aarde; maar +hunne hoofden boorden in de wolken. Riepen zij elkander toe, dan was er +donder in de hemelen; wandelden zij, dan dreunde de bodem als van den +tred van vele heirscharen; en als zij zich nederlegden om te slapen aan +het boord der meiren, zoo steigerden gelijk strijdrossen de golven bij +het geronk uit hunne neusgaten. + +En het geschiedde eens op eenen dag, dat eene jonge maagd uit dit +geslacht, Hildegarde, die rijzig en schoon was boven alle hare zusteren, +van het fijnste zand begeerde, opdat zij daarmede haar aangezicht blank +mocht schuren--blank en blinkend in de oogen van Ubbo den Bruine, den +jongeling dien zij liefhad. Zij dan sprak tot haren vader, Twikko den +Grauwe: »Mijn vader, waar vinde ik zand zoo rein als goud, zoo fijn als +water, zoo wit als melk?" + +Twikko de Grauwe antwoordde, zeggende: »Ga naar het strand der zilte +zee, en schep er wat zacht als eiderdons is onder uwe voeten." + +»Mijn vader", hernam de maagd, »geef mij uwen helm van koper, opdat ik +het daarin drage, dat zand." + +Maar Twikko de Grauwe ontstak in toorn, en riep haar toe: »Wat vraagt +gij mijnen helm van koper, mijnen heldenhelm van glanzend metaal! Hebt +gij den korf niet, den korf van popelstammen, dien Fikko de Roode u +vlocht, uw bruidegom?" + +Toen schoten er bliksems uit Hildegarde's oogen. »Vervloekt!" schreeuwde +zij: »vervloekt zij Fikko tot in de wortels van zijne roode haren! Het +is Ubbo de Bruine, dien ik min! Eer zal de aarde mij verzwelgen, eer +kies ik de diepe zee mij tot bruidsbed, vóór Fikko de Roode met eene +nagelspits mij beroert!" + +»Ha, bastaard van eene teef!" zóó brullend sprong de oude op: »Ha, +voetwisch van mijne knechten! dezen avond nog zult gij uw Ubbo's nieren +mij opdragen als gebraad en zijn hartebloed als mee in mijnen gouden +beker!..." + +Hildegarde gaat. Weinige schreden brengen haar aan het zeestrand. Zij +gaart eene blonde duin of wat in haar schortekleed; zóó beladen ijlt +zij huiswaarts heen, diep bezorgd wegens den bruinen Ubbo. En als zij +Twikko's haardstede nadert, zoo waait de landwind den reuk van een +slagveld in hare neusgaten, en vóór haar uit speurt zij de wolken rood +van bloedwalm. Haar zoekend oog doolt langs den horizon, of het de +strijdenden niet ontwaart. Maar al voortsnellende stoot zij haren voet +tegen het gevest van een in den grond gestoken zwaard. Zij struikelt--en +ligt over het lijk van Ubbo den Bruine. + +En met eenen smartkreet, dien de raven herhaald hebben tot in Nibelheim, +hief zij den beminde aan hare borst. En zij droeg hem naar het strand +der zilte zee. En in de branding stappend, met den dooden lief in hare +armen, waadde zij verder en verder, tot de bruisende wateren zich +sloten boven haar hoofd.-- + +Kent gij de witte krijtklippen aan den overkant der zee?--Het zijn de +gebleekte beenderen van het jonge reuzenpaar, door de golven opgeworpen +tegen Albion's kust. Dáár echter, waar Hildegarde struikelde, en het +noodlottige duinzand in haar voorschoot werd uitgestort over den +bodem--dáár welft zich sedert een heuvel boven het drassige weideveld: +de heuvel van Hildegarde: Hildegard's berg. + + * * * * * + +Dus luidt de sage. Men vindt door de windvaan op het gemeentehuis en +door het fraai gebeitelde dorpswapen in den gevel van dit gebouw nog ten +huidigen dage Hildegarde's ongeluk in dankbaar aandenken gehouden. + +Inderdaad, van dankbaarheid mag hier wel sprake wezen. Want aan dit +voorhistorische treurspel hebben de Hillegersbergers alles te danken. + +In de eerste plaats hunnen berg;--zonder die scheur in dat schortekleed +immers zouden er kikkers kwaken ter plekke waar thans de gasten uit de +stad een vergezicht komen genieten. In de tweede plaats hunne sage;--de +berg baarde de sage, gelijk het schortekleed den berg baarde. In de +derde plaats hunne ruïne;--want vermits die ruïne boven op den berg +staat, zoo moet men wel aannemen dat het juist alweer de berg was, die +den bouwmeester der ruïne uitlokte om dáár en niet elders te bouwen. In +de vierde plaats hun zeer begunstigd kerkhof, dat mede op den berg en om +de ruïne gelegen is;--de aanzienlijke Rotterdammers toch, die zich hier +laten begraven, maakten voor het meerendeel hun fortuin in koffieboonen +of in metallieken; en juist voor dezulken is het zoet en eervol, den +laatsten slaap te sluimeren op eene verhevenheid uit den sagen-tijd, +onder eene ruïne uit de dagen der kruistochten. In de vijfde plaats.... + +Doch waartoe deze opsomming nog voortgezet? Het is klaar als kristal, +dat Hillegersberg nooit geworden zou zijn wat het is, zonder den berg +van Hildegarde. En evenzoo duidelijk is het, dat de berg van Hildegarde +er nooit zou gekomen zijn zonder den ontijdig opgevlamden hartstocht van +Hildegarde de reuzin voor Ubbo den reus, bijgenaamd de Bruine. + + +II. + +Een vierde van eene eeuw geleden woonde er in dit dorp een jeugdig +ondermeester, die van zijnen vader den onbezoedelden geslachtsnaam +Eykendaal, van zijne moeder den welluidenden persoonsnaam Justus, en van +hen beiden te zamen een gezond en welgevormd lichaam benevens een helder +hoofd en een gevoelig hart ontvangen had. Meer dan die vijf dingen +lieten zijne vroeg gestorven ouders den knaap niet na; maar hij, wel +verre van hun een verwijt daarvan te maken, vond dat het reeds veel was. +Ware hij als Klaas Klomp of als Kees Kuit dit ondermaansche ingestuurd, +toegerust met eenen bochel en eene borstkwaal, en behept met eene +Judas-geaardheid--hij had er mee al niets tegen kunnen doen, begreep +hij. Dit in aanmerking nemende--alsmede dat eene krachtige maag een +zegen heeten mag, zelfs al kan men haar in den regel niet vullen met +wildbraad of pastei, en dat welgeschapen leden ook onder een schamel +jasje eenen jongen man niet misstaan--meende Justus dat voor eenen +spruit van eenen plattelands-brievengaarder het ouderlijke erfdeel heel +wat kariger had kunnen uitvallen. Hieruit blijkt dat Justus, zonder het +zelf te weten, van zijne ouders ook nog redelijkheid en tevredenheid had +geërfd. + +Te zeggen dat Justus Eykendaal arm was, is trouwens even onnoodig als +de verzekering dat eene stortbui nat maakt, of dat vuur verbrandt. Wie +heeft er ooit gehoord van eenen drogen regen, van eene koude vlam, van +eenen bemiddelden ondermeester?--Tegenwoordig zelfs, nu de paedagoog als +plechtanker van het heil der menschheid in de plaats getreden is van den +Heidelbergschen catechismus, en zijne werkplaats, de school, de dame +is om wier gunst de geduchtste strijders in Kerk en Staat elkander +bekampen--tegenwoordig zelfs baadt de Nederlandsche hulponderwijzer +zich zelden in weelde. Maar voor vijf-en-twintig jaren was het toch iets +anders nog. Er liepen toen geene menschen rond, zelfs geene luitenants, +die de kunst van glimlachend hongerlijden en het verduurzamen van +afgesleten jasjes met taaiere volharding beoefenden, dan de adjudanten +van den school-monarch. Achtenswaardige jongelingen! Hunne opleiding +in de universiteit der beproeving was grondig. Indien zij naar onze +hedendaagsche begrippen wat haastig waren met kastijden, schrijven wij +het hieraan toe, dat ook hun het leven de plak en de roede niet +kwijtschold voorwaar. + +Justus Eykendaal evenwel mocht, waar het plak en roede gold, als eene +uitzondering doorgaan op den toenmaligen regel. Lag het aan zijn +zachtaardig temperament, aan zijne sympathieke gemoedsstemming, of +aan een noodlot dat hem eenen menschenleeftijd te vroeg in de wereld +zond--zóóveel is zeker, dat de toenmalige schooltucht in dezen jonkman +geenen aanhanger vond. Hij wist niet hoe het kwam--maar tot beuken op +kinderhoofdjes en kinderrugjes stonden nu eenmaal zijne handen niet; en +van alle schoolmeesterlijke geniepigheid, als daar zijn knepen in ooren, +porren met leien, kneukel-tikken met linialen, koesterde hij kortweg +eenen afkeer. Hem scheen kindervleesch, inzonderheid het vleesch van +kleine meisjes, iets zóó teeders toe, dat hij het wèl streelen kon, maar +niet martelen. Trouwens, met zijne toonrijke stem en sprekende oogen +wist hij zich door het jonge goed heel wat beter te doen gehoorzamen, +dan hij ooit vermocht zou hebben met ranselen en bulderen. + +Ziedaar mijnen ondermeester. Hing de jeugd om zijne minzaamheid hem +aan--ik moet tot mijn leedwezen er bijvoegen dat zijn superieur, de +bovenmeester Van Meppen, hem er niet best om lijden mocht. Dit feit +vordert, ter wille eener juiste waardeering van den Hillegersberger +magister, eene nadere uiteenzetting. + + * * * * * + +Meester Pieter Van Meppen liep om en bij de vijftig. Voor eenen +onderwijzer is dit de schoonste leeftijd. Hij heeft dan nog een aardig +eind weegs voor de borst (geen sterft er, zooals men weet, onder de +tachtig), en toch is hij oud genoeg om gekomen te zijn tot het vol +en rustig besef van zijne majesteit. Hij staat in de volheid zijner +rijpheid, op het toppunt zijner macht!--Wie (zegt het spreekwoord) op +zijn dertigste jaar niet sterk is, op zijn veertigste niet verstandig, +en op zijn vijftigste niet rijk, die kan het er gerust voor houden dat +hij zijn leven lang nooit sterk of verstandig of rijk zal worden. Nu, +groote lichaamssterkte kwam den heer Van Meppen bij zijnen omgang met +schoolkinderen beneden de twaalf jaren niet bijzonder te pas. Boven het +streven naar rijkdom had hij, op het voetspoor van Diogenes en andere +groote wijsgeeren die de druiven zuur verklaarden, zich steeds verheven +geacht. Maar verstand--ja! van verstand had meester Van Meppen in +zijn vijftigste levensjaar zich zijn billijk deel vergaard--althans +naar zijne eigene schatting, welke immers op dit stuk oneindig +vertrouwbaarder is dan de schatting van anderen!--Want wat baat het mij +of mijne buren mij al voor eenen Salomo houden, indien ik mijzelven ken +als eenen ezel? En wat schaadt het mij of anderen mij al voor eenen ezel +verslijten, indien ik mijzelven maar op den waren prijs stel als eenen +Salomo?--De heer Van Meppen wist zelf het best wat er in hem stak. +Ronduit gesproken, hij was, in alle nederigheid, hier op aarde zijnen +betere nog niet tegen het lijf geloopen. Deze waarheid stond te allen +tijde op zijn gelaat te lezen. Daarom ook zou eene ontmoeting met hem +een wezenlijk fortuintje zijn geweest voor eenen schilder, die toevallig +zoekende was naar eenen model-kop voor een beeld der nooit weifelende +zelfgenoegzaamheid. + +De heer Pieter van Meppen had zich eene lijfspreuk verkoren, die de +leidende gedachte bij zijne methode van onderwijs als formuleerde:--»het +boompje dient =jong= gebogen." Dit klinkt bijna wreedaardig, niet +waar?--En toch, lezer, toch bid ik u, rangschik mij om dezen stelregel +mijnen bovenmeester niet aanstonds onder dat slag van antieke +kinderbeulen, voor wie Dante verzuimde in zijnen _Inferno_ eene +afzonderlijke verdieping in te ruimen: nietige inquisiteurs, kleine +vivisectoren, kruisingen van kat en ezel, die in hun ledig brein, +onder het magistrale pruikje, de valschheid en het leedvermaak van het +eene schepsel geämalgameerd hadden met de balkende deftigheid van het +andere. Neen toch! Wacht u wèl voor dergelijke overijling!--Meester Van +Meppen was volstrekt geen laffe aterling van die soort. Meester Van +Meppen had veeleer eenen hekel dan eenen lust aan lijfstraffelijke +rechtspleging: maar hij beschouwde deze als een onvermijdelijk +kwaad--»_necessitas naturae_", evenals bakers, dienstmeiden, en +vrouwvolk in het algemeen. Meermalen had men in de societeit, als het +gesprek op zaken van onderwijs verzeilde, hem dit met klem van redenen +hooren uiteenzetten. Hij wist wel dat enkele jongere collega's zich den +schijn gaven alsof zij het zonder slaan konden kroppen. Doch deze schijn +leek =hem= ten hoogste bedriegelijk. »Ik voor mij", riep hij, tuk op +elke gelegenheid tot het uitkramen van zijn bijeengesprokkeld Latijn: +»Ik voor mij houd mij aan het reeds door de oude Romeinen met zoo +schitterend gevolg in praktijk gebrachte »_Fortiter in modo, suaviter in +rebus!_""--waarmee hij zich verbeeldde onweerlegbaar te hebben betoogd, +dat het straffen aan den lijve hem maar al te vaak werd opgelegd als +eenen smartelijken, doch onvermijdelijken =plicht=. En zoo ging er +geen dag voorbij, waarop hij geen klappen uitgedeeld had links en +rechts--zuiver uit plichtbesef--louter uit kracht van een met +overtuiging toegepast beginsel. Van Meppen geloofde heilig in de +weldadige werking van eene dracht slagen. »Het boompje moet =jong= +gebogen!"--Teekende zijn eigen gemoed tegen die leer soms verzet aan: +zag men soms, gelijk bij Van Alphen's even hardhandigen als weekhartigen +papa, tranen glinsteren in zijne oogen wanneer hij Hieronymusjen op de +broek gaf--dan verweet hij zich dit als zwakheid. De roede zwaaiend, +verstaalde hij zijne ingewanden tegen het gejank der getuchtigden +door het aanhalen van nog een ander gulden woord der vaderen: »Zachte +meesters maken stinkende wonden!"--Om kort te gaan, meester Pieter van +Meppen was nog een onderwijzer van den ouden stempel, en koesterde +omtrent de opkweeking der jeugd zoo zijne ouderwetsche en onwankelbare +begrippen. + +Welnu dan--was het vreemd, dat het den man hinderde, die begrippen +gekleinacht, ja, zwijgend maar met de daad te schande gemaakt te zien +door eenen aankomenden kwâjongen? Lag er voor den bovenmeester, als +verantwoordelijk opperheer in de school, in des ondermeesters meerdere +en zuiver zedelijke macht niet iets krenkends? Schuilde daarachter +tevens niet een opstaan tegen zekere, door de eeuwen geijkte, +denkwijzen, gebruiken en instellingen--iets eigenzinnigs, iets +weerbarstigs, iets revolutionnairs?.... Revolutie! Gerechte hemel! Het +woord al zou den meester een kruis hebben doen slaan, ware hij niet zoo +rechtzinnig gereformeerd geweest. + +Ten overvloede had Van Meppen tegen Justus Eykendaal nog eene andere +en meer ernstige grief. Hij meende namelijk in den jongeling eene +aanwassende neiging te bespeuren tot--hoe zou hij het noemen?--tot +vreemddoenerij, sentimentaliteit, romanziekigheid, kluisjes bouwen +in den maneschijn--: eene neiging, die den stijven, dorren, met de +kerkelijke witkalk dik bestreken man vervulde van dien gerechten +weerzin, welken menschen als hij plegen te koesteren tegen alle +zóódanige aandoeningen, waarvan zij zelven nu eenmaal geen tittel of +jota meegevoelen. + +Onder deze omstandigheden zou hij zeker al lang zich eenen anderen +ondermeester hebben aangeschaft, indien niet twee beweegredenen hem +daarvan hadden teruggehouden. Vooreerst zijn gevoel van recht: Justus, +hoe zonderling ook, deed immers trouw zijn werk. Ten tweede zijn +welbegrepen eigenbelang: want nergens zou hij eenen helper treffen, die +hem knapper zijne taak verlichtte, en aan wien hij geruster heel het +schoolbewind kon overlaten, wanneer hij op mooie zomerochtenden met den +dominee er eens uit wou op het verschalken van een zootje waterbaars. + + +III. + +Hoe de heer Pieter Van Meppen op dien romanesken trek, waarvan hij +zoo huiverig was, zijnen ondermeester het eerst recht tastbaar--_in +fragrante delicto_, gelijk hij zich uitdrukte--betrapt had?-- + +Ja zie--dat gebeurde heel bij toeval. En zonder dit toeval, vrees ik, +zou de man er niet licht achter gekomen zijn, wat het dan toch voor +heidensche grillen waren, die zijnen assistent soms zoo wonderlijk deden +doen--zoo geheel anders dan alle andere jeugdige Hillegersbergenaren. + + * * * * * + +Vooraf dient men te vernemen dat meester Van Meppen een éénig stuk +kroost bezat: een dochtertje, Marieken geheeten. Als een Zuidhollandsch +burgerkind, Maria gedoopt, had het meisje eigenlijk een Mietje moeten +wezen; doch hare moeder, die uit het Geldersche, of eigenlijk uit het +land van Cleve was, en de taal harer kindsheid maar niet verleeren kon, +had de kleine altoos genoemd bij den naam dien zij zelve gedragen had: +Mariechen. Wel--Mariechen (of Marieken op zijn Hollandsch) klonk ook wèl +zoo aardig tusschen al die Mietjes in, waarvan het wemelde te +Hillegersberg. Dat vond een ieder. + +Een stil en vroegrijp wijfje, dit Marieken--zooals éénige kinderen, +die vroeg de moeder derven moeten, veelal worden. Flink uit de kluiten +geschoten, met haar ernstig gezichtje en mijmerende oogen, kon zij in +haar dertiende jaar wel haast voor vijftien doorgaan. Maar den blijden +stoeilust, den overmoedigen lach van de kalverjaren zocht men bij haar +vergeefs. Hoe zou zij ook vroolijk zijn geworden?--Spelen had zij nooit +geleerd; huismoederlijk zorgen des te spoediger. En met wie zou zij +gelachen hebben?--Hare moeder, lang ziekelijk, ontviel haar vroeg, na +haar al in hare eerste jeugd te hebben doen meeproeven uit den kelk van +pijn en lijden. De dorpskinderen ontweken des schoolmeesters weinig +aanlokkelijke woning. En de éénige die haar overbleef, haar strenge, +stijve vader--ach! hij stond zoo ver van haar. Zij rilde van zijne +klappen; zij schrok van zijne bijbelteksten en zijn deurwaarders-latijn; +zij deinsde terug voor zijne in haar oog alomvattende geleerdheid. +Van zijnen kant ook geene toenadering tot haar. Wel hield hij van +zijn kind--niet minder al dan het gros der vaders, die niet kortweg +onmenschen zijn. Maar dóórdringen in het jonge gemoed, meeleven met het +jonge leven--de man had er nooit aan gedacht; en wie hem dit onder het +oog zou hebben gebracht als eene tekortkoming, die zou Hebreeuwsch tot +hem gesproken hebben. Marieken was een goed kind, meende hij; maar +daarvoor =had= Marieken het dan ook goed. Marieken deed als kind haren +plicht, door haren vader gehoorzaam te zijn, en te zorgen dat haar +vaders rok netjes geschuierd, haar vaders pijp luchtig gestopt, haar +vaders koffie warm ingeschonken werd. Daarvoor genoot Marieken de +gastvrijheid van het vaderlijke dak, de vaderlijke bescherming, het +vaderlijk onderwijs, de vaderlijke opleiding tot orthodoxe deugd, en--de +vaderlijke liefde.... Voor dezen man, tusschen kinderen vergrijsd, met +kinder-adempjes als gevoederd, was het hartje van zijn eigen kind nog +als het boek met de zeven zegelen. + +Jammer voor hem! Want in dat boek--in dat hartje wil ik zeggen--had hij +zooveel liefs kunnen lezen; en om de zegelen er van te ontsluiten, was +ook geen wonderdier noodig met zeven hoornen en zeven oogen. Och neen! +Een eenvoudige ondermeester had ze verbroken. Justus Eykendaal kende +bladzijde bij bladzijde van buiten. Niets van hetgeen daar geschreven +stond (het was zoo veel niet trouwens: wat stille behoefte maar +om lief te hebben, wat geloof en wat gevoel en wat ingeborene +verbeeldingsgave)--niets van het schrijfsel in dit boek was den +jongeling geheim. En evenzoo--maar dit vermoedde Justus, van zijne +hoogte als man en ondermeester zelf zoo niet--evenzoo lagen voor het +kind de roerselen bloot van het gemoed des jongelings. + + * * * * * + +Justus, na in zijn twaalfde jaar ouderloos te zijn geworden, was bij +meester Van Meppen als kweekeling op school gekomen. Marieken was toen +even negen. Destijds leefde ook juffrouw Van Meppen nog; en daar die +brave vrouw met de moeder van Justus heel bevriend was geweest, zoo had +het schoolmeesterlijke echtpaar den jongen in huis genomen. De vrouw zag +daarin jegens den wees eene liefdedaad, terwijl de man de schikking +beschouwde als voor het ondermeestertje heilzaam uit een zedelijk +en paedagogisch oogpunt, en tevens (nademaal een Indische oom zich +verbonden had tot het uitkeeren van een billijk kostgeld) voor hemzelven +niet onvoordeelig met betrekking tot het huishoudelijke budget. Dus +dakgenooten geworden, bleven toch aanvankelijk, zoolang juffrouw Van +Meppen leefde, de knaap en het meisje elkander innerlijk vreemd; want +nog ontbrak de band, die hunne schuwe naturen tot elkander brengen kon. +Eerst een paar jaren later, na den dood van des schoolmeesters vrouw, +was hierin snel verandering gekomen. Marieken, in hare verlatenheid, was +tot Justus--en Justus, in zijne deelneming, was tot Marieken genaderd. +Samen hadden zij de moederlijke doode betreurd; samen hadden zij haar +graf bezocht op den heuvel; samen--eerst aarzelend, maar weldra vol uit +het hart--hadden zij gepraat over hunne eenzaamheid in deze groote en +wreede wereld, van wier grootheid en wreedheid zij toch op hun dorpje +pas zulk een klein en zwak denkbeeld zich hadden kunnen vormen. +Elkander troosten, elkander aanvullen, was de grondslag geweest van +hunne vriendschap; dit alvast had uit hunne jonge harten de kiem van +bitterheid geweerd, die binnensluipen =moet= in elk zieltje dat in geene +enkele andere borst den weerklank verneemt van zijn zuchten en van zijn +lachen. En allengs--naar gelang het meisje zich mee ontwikkelde, zoodat +het verschil in leeftijd al minder en minder eene belemmering werd voor +hunnen innerlijken omgang--allengs was er op dien grondslag voor hen +beiden een heerlijk lustslot verrezen, waarin zij samen woonden als +prins en prinses: een lustslot met gouden zuilen en torens van kristal: +de koene, hooge burcht der phantasie. + +Om het zakelijker uit te drukken: Justus en Marieken waren samen aan het +lezen, aan het wandelen en aan het droomen gegaan. + + * * * * * + +Het lezen .... och heilige onnoozelheid! De hedendaagsche collega's van +mijnen vriend zouden meewarig geglimlacht hebben, indien zij zijnen +boekenschat bijeen hadden gezien. De Nederlandsche ondermeester in die +donkere, langvervlogene dagen was nog niet de verbazend geleerde kop +van tegenwoordig: de jonge wijsgeer, die van alle de vruchten in den +boomgaard der kennis geproefd, en de meesten derzelve wrang bevonden +heeft. Och hemel, neen! Een professor was destijds een professor, en een +ondermeester was een ondermeester. Er stond eene maat tot de kennis die +men vergde voor de somma van twee-honderd-en-vijftig gulden 's jaars. +Zoo bij voorbeeld zou Justus, indien hij pedant ware geweest en bluf +had willen slaan, onder zijne ranggenooten bij de paedagogiek zich +gemakkelijk hebben kunnen doen huldigen als een genie, omdat hij, +behalve goed lezen, net schrijven, vlug cijferen en eene tamelijke +dosis aardrijkskunde en geschiedenis, zich aardig wat Duitsch had eigen +gemaakt: de taal die hem uit juffrouw Van Meppen's mond zoo zacht, zoo +»_heimlich_" geklonken had, en in welke hij den rijksten schat wist te +kunnen vinden van zijne lievelings-lectuur: sprookjes en sagen, +balladen, liederen, overleveringen..... + +Naïef, niet waar?--Ja, dat was heel iets anders dan Vogt en Büchner, +Douwes Dekker en Stuart Mill, en meer van die klokspijs, waarmede onze +huidige, zoo oneindig degelijker onderlegde jeugd zich de hersenen +voedt! Inderdaad, dat was heel iets anders!.... + +En dit malle goed, dit zotte, zoete gephantaseer van bijgeloovig volk +en onnoozele dwepers, dat leerde de jongen nu ook Marieken lezen. In +de _Palmblätter_ van Herder of in de _Märchen_ van Grimm--om maar +iets te noemen--konden die twee te zamen zich dermate verdiepen, +dat er zoo eenen ganschen zondag-achtermiddag geene school en geene +schoolmeesterij, geen Hillegersberg en geen tredmolen voor hen op de +wereld waren. Justus las voor; hij las =goed=, heb ik reeds gezegd. +Marieken luisterde. En het een en ander was te genotrijker, omdat het +contrabande was, aangezien meester Van Meppen (van wiens boekenrek na +den dood zijner vrouw zelfs _Maurits Lijnslager_ verwijderd was als een +loszinnige, en Zschokke's _Alamontade_ als ijdelheid der ijdelheden) er +volstrekt niets van bespeuren mocht. Des winters moesten de jongelui +hunne kans waarnemen bij eene vetkaars in de school, terwijl Van Meppen +zijn uiltje knapte na het eten; of in de huiskamer, wanneer de geduchte +zijn societeit-avondje genoot. Des zomers kropen zij weg in de ruïne +op het kerkhof. Justus had aan een der afgebrokkelde stukken muur eene +soort van trap gevonden, die naar eene nis leidde, een voet of acht +boven den grond. Hier zaten zij verholen te lezen en te babbelen in +het avondlicht, van aangezicht tot aangezicht met den ouden kerktoren, +die aandachtig scheen mee te luisteren naar de verhalen van feeën en +eenjers, nixen en dwergen en roovers en ridders, als waarden er echo's +om hem henen van liederen uit zijne eigene jeugd. Hier ook was het, dat +Justus aan Marieken de geschiedenis verteld had van Hildegarde en Ubbo. +Het duurde een heel poosje, vóór Marieken zich uit het hoofd kon zetten +dat de beide Delftsche torens, van deze verhevenheid juist zichtbaar als +twee donkere staken waarachter het westen glom, niet Twikko en Fikko +waren, de bloedige reuzen, uittrekkende op maagdenroof! + +Dan het wandelen!.... De meesten mijner lezers zouden van die tochten +door de Schielandsche dreven ras genoeg hebben gehad; maar enkelen +hunner--bedenkende dat het blauw des hemels en het wit der wolken en het +groen der velden heerlijk zijn alom, en dat zelfs eene wandeling door +eenen polder beter is dan in het geheel geene wandeling--zouden lustig +hebben meegestapt door dik en dun, blijde al dat zij den zuiveren wind +hadden om in te happen, en den vrijen, wijden horizon om hunnen blik +er langs te laten dwalen. Men vergete ook niet, dat Justus en Marieken +nooit eene andere natuur gekend hadden dan deze; de Duitsche wouden, de +Zwitsersche bergen mocht hunne phantasie hun voorspiegelen, gelijk zij +hun ook beelden maalde van het hemelsche paradijs; maar die wouden te +doorkruisen, die bergen te beklimmen--de mogelijkheid van zoo iets kwam +niet in hen op, laat staan de begeerte er naar. En eindelijk herinnere +men zich hoe elke natuur ons sympathiek wordt, in welke wij ons bewegen +als kinderen: in welke wij het eerst de vleugelen leeren uitslaan van +onze verbeelding, het eerst de voor het jong gemoed zoo onuitsprekelijk +aangrijpende indrukken ontvangen van de grootheid en de majesteit der +Schepping, het eerst de zaligheid leeren smaken van bewonderen, van +twijfelloos, critiekloos aanbidden. + +Zoo wandelden de jongelieden, telkens als hun een vrije zaterdag-middag +of een schoone zomer-avond gegund was, frisch er op los; ver langs +de eenzame boorden van de Rotte, rondom de golvende, van wilgen en +biezen omzoomde plassen, dwars door de velden naar een dorp in den +omtrek--samen zingend in den wind met den rietvink, kruiden lezend, +sproken dichtend, droomen droomend, muziek vernemend en wonderen +speurend, waar de zinnen van anderen niets zouden opgemerkt hebben dan +kaalheid en platheid--vunzig water en drassig veen. + + +IV. + +Dit lezen en wandelen en droomen.... + +Maar ik zou vermelden op wat wijze de heer Van Meppen de volle maat +te meten kwam van het ontuig, dat zijnen ondermeester door het brein +spookte, en hoe hij tevens tot de wetenschap geraakte van hetgeen die +jonge snuiter en Marieken dan toch zoo samen altoos te verhandelen +hadden. Ik ga nu zonder verderen omhaal daartoe over. + + * * * * * + +Justus was tot eenen flinken zeventienjarigen borst, Marieken tot eene +stemmige veldbloem van vijftien opgegroeid. + +Eens op eenen warmen Juni-avond hadden onze jeugdige vriend en zijn +vriendinnetje zich de weelde veroorloofd van een watertochtje. Na bij +»Vrouw Romein" (ook bij de huidige Rotterdamsche jonkheid nog welbekend +en veelgeliefd) een schuitje te hebben gehuurd, waren zij den plas +opgedobberd, en hadden door het spelende briesje zich laten heendrijven +in eene kleine kreek, die door twee smalle, met dicht elzenhout +begroeide landtongen bijna geheel omsloten werd. Hier had Justus de +riemen binnen boord getrokken, en uit zijn jasje een klein boekdeel voor +den dag gehaald, welks genummerde rug en beduimelde omslag deszelfs +afkomst vermoeden deden van een der stalletjes, die zoo lang het +standbeeld van Desiderius Erasmus omschansten als met een bolwerk van +geleerdheid. Dit boeksken was de _Undine_ van De la Motte Fouqué. + +»Wat nieuws en wat moois!" zeide de ondermeester op geheimzinnigen toon. +»De historie van eene waternimf. Zullen we een hoofdstuk snoepen?" + +»Graag! o graag!" riep Marieken; en meteen stak zij, het nijvere kind, +de naald met roode zijde in het fluweelen calotje, dat zij werkte voor +haar vaders verjaardag. Nu begon Justus met zachte stem te lezen, hoe de +ridder tot den visscher kwam:-- + +»_Es mögen nun wohl schon viele hundert Jahre her sein, da gab es einmal +einen alten guten Fischer; der sass eines schönen Abends vor der Thür, +und flickte seine Netze. Er wohnte aber in einer überaus anmuthigen +Gegend. Der grüne Boden worauf seine Hütte gebaut war, streckte sich +weit in einen grossen Landsee hinaus; und es schien eben so wohl, die +Erdzunge habe sich aus Liebe zu der bläulich-klaren wunderhellen Fluth +in diese hineingedrängt, als auch das Wasser habe mit verliebten Armen +nach der schönen Aue gegriffen, nach ihren hochschwänkenden Gräsern und +Blumen und nach dem erquicklichen Schatten ihrer Bäume. Eins ging bei +dem andern zu Gaste, und eben desshalb war jegliches so schön. Von +Menschen freilich war an dieser hübschen Stelle wenig oder gar nichts an +zu treffen, den Fischer und seine Hausleute ausgenommen. Denn hinter der +Erdzunge lag ein sehr wilder Wald_".... + +En zoo verder, tot het hoofdstuk uit was. Toen sloot hij het boekje, en +zei dat het voor heden genoeg was: want met zulk een litterarisch banket +moest men spaarzaam wezen, meende hij, als wijze kinderen met hun +Sint-Nikolaas-lekkers. Niet alles opeens; dagelijks een brokje; dan +duurde de vreugd het langst. + +»Kijk!" riep hij, bij wijze van nabetrachting: »het heeft er hier wel +iets van. Hier is óók een meer, en eene landtong, op welke wij een +huisje zouden kunnen bouwen." + +»Om er met ons beidjes in te wonen, niet waar?" viel Marieken hem in de +rede. »Zoo heel alleen met ons beidjes!" + +»Zeker, kind! En daarachter zouden we boomen kunnen planten, die bosch +zouden geworden zijn tegen dat we oude luidjes waren." + +»O heerlijk! heerlijk! Hoe gezellig!--En den kost zouden we verdienen +met visschen, niet waar?" + +Justus moest lachen. »Met visschen?--De paling is schaarsch in den +Bergschen plas; en dat de baars en de voren er elkaar niet in den weg +zwemmen, daarvoor zorgen je vader en de dominee en de liefhebbers uit de +stad wel! Dat visschen zou ons een mager kostje opbrengen, Marieken!" + +»Nu ja! maar we zouden zoo zuinig kunnen leven!" riep het meisje. »En +als er dan eens zoo'n ridder kwam...." + +»Een ridder, haha!--Ik vrees eer dat Hannes de diender komen zou, om ons +te callanzeeren!.... Er zijn tegenwoordig zoo geen ridders meer, +Marieken." + +»Ook geen betooverde wouden meer?" + +»O, die zeker niet!" + +»Ook geen waternimfen?" + +»'k Zou denken van neen .... ofschoon .... in de zee, en in heel diepe +meren .... wie weet 't! Er is zoo véél dat we niet zien kunnen...." + +Dit stukje philosophie bracht beiden aan het mijmeren. Marieken stikte +naarstig voort aan haar calotje; maar hare gedachten toefden in het +visschershutje op de groene landtong. Justus pelde met zijn zakmes den +bast van een wilgetakje: maar zijn geest zweefde ver weg over de diepe +blauwe wateren, in welke de blanke nixen met de gulden haren nog wel +wonen mochten. Hij zag in zijne verbeelding zijnen koensten wensch +vervuld. Hij zeilde mee op een der groote schepen, die daar gemeerd +lagen aan den rivierkant voor de stad. De wimpels flapten in den wind, +de zeilen zwollen, de golven bruisten, gekapt met sprankelend schuim. +Zeemonsters doken blazend op langs den boeg. Aan de kimme doemden blauwe +bergen. Bij een zonnig eiland viel het anker. Justus wandelde onder de +palmen van Taprobane, over welks wonderen hij kort tevoren gelezen had +in het boek van vader Haafner. + +Middelerwijl deed rondom den droomenden jongeling de wereld der +werkelijkheid al haar best om in liefelijkheid de wereld der verbeelding +te evenaren. Het was bladstil geworden, zoodat de gouden baan, die de +neigende zon over den waterspiegel wierp, haast door geen rimpeltje +verbroken werd. Om het bootje heen wipten de dartele vischjes uit het +nat, met eene flikkering en een plompje. In de verte riep de koekoek. +Vlak bij in het elzenhout kweelde de boerennachtegaal. Hoog in de +bleekblauwe lucht kruisten tjilpend de zwaluwen. + +Marieken had haar borduurwerk ter zijde gelegd. Haar ééne handje rustte +in haren schoot; haar andere hing over den kant van het schuitje, de +vingertoppen gedoopt in het groene water. Zij tuurde met groote oogen +over den plas naar den weerhaan op den kerktoren, die blonk als eene +ster boven het geboomte. + +»Justus!" sprak zij plotseling. + +»Wel?" vroeg de ondermeester, in zijnen droom van het wondereiland nog +verzonken. + +»Zouden ze er wel ooit geweest zijn?" + +»Wat? De boschduivels en de dolle olifanten?--O zeker!" + +»Neen!--de ridders, wou ik zeggen." + +Justus ontwaakte. »Aha, de ridders!--Ridders, kind? of die er wel ooit +geweest zijn?.... Mooie vraag!--Heele legers van ridders!--En onze ruïne +dan, die eens een groot en sterk kasteel was? Wie zou dat gebouwd +hebben, als er geen ridders waren geweest?" + +»En had elke ridder zoo zijne jonkvrouw?" + +»Elke ridder had zijne eigene jonkvrouw, zoo mooi als de avondzon, voor +wie hij den ganschen dag verzen opzei, en lanzen brak in het steekspel, +en andere ridders bevocht." + +»En .... Justus...." + +»Nu?" + +»Wie zou jij wel kiezen tot je jonkvrouw?" + +»Ik!" lachte Justus:--»maar ik ben immers geen ridder! Ik ben maar een +arme ondermeester. Voor mij komen geene jonkvrouwen te pas!" + +»Goed! Maar =als= je nu eens een ridder waart? Wie zou je dan kiezen om +mee te wonen in je kasteel?" + +»Dan?.... jou, Marieken, jou.... Ik houd immers van niemand zoo veel!" + +Marieken's oogen glinsterden; er vloog een lach over haar gelaat, die +het bleeke kopje waarlijk schoon maakte. Na een kort zwijgen sprak zij +verder: + +»Justus, we hebben nu al heel wat sproken en legenden zoo samen gelezen. +Maar de mooiste vind ik nog altoos die, welke ik 't eerst van je hoorde: +de sage van Hildegarde en Ubbo." + +»En waarom dat?" + +»Omdat zij zoo trouw was, die arme reuzin. En"--liet zij met ingehouden +geestdrift er op volgen--»zal ik je eens wat zeggen?.... Ik zou het net +zóó gedaan hebben!" + +»Wat, mal kind?" + +»Wel .... als ze mij den ridder niet hadden willen geven, van wien ik +hield .... dan .... dan zou ik zijn weggeloopen .... dan zou ik in de +zee gesprongen zijn.... O, ik zou hem hebben aangehangen tot in den +dood. Al zouden er vijf-en-twintig reuzen gekomen zijn om mij te +dwingen, of driehonderd draken met vurige muilen...." + + * * * * * + +Daar deed in het elzenboschje een verdacht gerucht zich hooren. Eerst +een ritselen: daarna een gekraak en rumoer in het gebladerte, alsof een +hongerige beer of een verbolgen everzwijn zich onstuimig eenen weg er +doorheen brak. Justus dacht aan Hannes den koddebeier;--Marieken aan +Twikko en Fikko. Maar ziet! vóór zij zelven eigenlijk wisten wat zij +dachten, vóór zij tijd hadden om het schuitje van den wal te duwen +en het ruime sop te kiezen .... ziet! de twijgen openden zich, en +tegenover de vervaarde blikken der kinderen stond .... geen reus, geen +vuurspuwende griffioen, geen al te ijverige dienaar der plattelandsche +gerechtigheid .... edoch, omstuwd door eene wolk van opgejaagde muggen, +bezaaid met groene houtluizen, de hengelroede in de hand, den vischkorf +op den rug, den pierenbak voor den buik, meester Petrus van Meppen, zeer +rood in het aangezicht van wegen inspanning en grooten toorn. Hij had, +aan de andere zijde van de landtong gezeten om een baarsje te snappen, +woord voor woord afgeluisterd wat de jongelieden in het bootje hadden +gelezen en gepraat. + +»Zoo, zoo, juffertje!" siste hij tusschen de tanden, met eenen centenaar +nadruk op elke lettergreep: »Zoo, zoo .... vijf-en-twintig reuzen! +driehonderd draken! wegloopen! in zee springen!--zoo, zoo! zou je +dat?.... Ik moet zeggen, je bent een snugger nest voor je jaren! Je +meester heeft pleizier van zijn onderricht!.... Hier! zeg ik. Aan wal! +Oogenblikkelijk!" + +Vervolgens zich tot Justus wendende, terwijl de hengel in zijne hand met +vreeselijke slagen dood en verderf spreidde onder de muggen in het rond, +bulderde hij met heel de kracht zijner longen, zoodat er eene siddering +voer door de biezen aan den kant: + +»En jij, aap van een jongen! Is dát de manier waarop jij je hooge +roeping als onderwijzer der jeugd opvat?--Dit Dit onschuldige kind in +hoeken en holen te vergiftigen met heidenschen zotteklap, onchristelijke +bakerpraatjes, zedebedervend gebazel?--Haha! Loon je mij zóó al mijne +goedheid en zorg en de gastvrijheid van mijn huis?--Serpent, dat ik aan +mijnen boezem gekoesterd heb .... ik .... ik .... ik verban je uit mijne +school, uit mijne woning!.... Ga weg van onder mijn oog! _Vade mecum, +Satanas! Vade mecum!_" + + * * * * * + +Dit was de banvloek van meester Petrus van Meppen, tegen Justus +Eykendaal door hem uitgesproken in de meest dramatische stonde zijns +levens. + +De verschrikte zon dook dien avond in haar golvenbed veel haastiger +onder, dan zij van den almanak permissie had. De koekoek liet af van +slaan. Het boerennachtegaaltje verstomde. En de nacht, de alvertrooster, +spoedde zich om onder zijne vleugelen de deerlijk ontstelde schepping +vergetelheid te doen vinden van zóóveel ontzettends. + + +V. + +Zijn interdictum tegen den ongelukkigen ondermeester geslingerd +hebbende, aanvaardde met opgegeven hoofd, brieschende neusgaten en den +tred eens veldmaarschalks, de heer Pieter van Meppen den terugtocht door +het elzenboschje, zijn dochtertje met ijzeren greep nà zich sleepende. + +Justus bleef dus alleen in het schuitje--alleen met zijne grimmigheid. +Hij zag den handkus niet, dien Marieken hem toewierp terwijl zij +tusschen het gebladerte verdween. Niets zag hij, dan den hoon hem +aangedaan. Hij balde de vuisten, hij rolde wild met de oogen. Toen, +over de riemen zich buigend als een galeislaaf, deed hij het onzalige +pleiziervaartuigje heenscheren naar de overzijde van den plas, waar hij +het aan den eigenaar terug te bezorgen en de huur er voor nog te betalen +had.... Ziet hem roeien! Hoe zweepten de spanen het water tot schuim! +Te drommel, wie had er achter den stillen jongen zóóveel spierkracht +vermoed en zóóveel vuur?.... Maar hij was dan ook door en door boos. Het +kookte hem in zijn binnenste, minder, weet ge, om Van Meppen's redeloos +uitvallen tegen hemzelven, dan wel om de lastertaal, ja, de blasphemie +van dien man tegen Undine, Hildegarde en heel de Germaansche dichter- +en sprokenwereld. Ha! smaad op hemzelven deerde hem minder. Maar dit +schimpen op zijn heiligdom, dát was te veel geweest!--Dienzelfden avond +nog wilde hij zijne gansche wereldsche have zich op den nek laden, en +elders eerst een nachtverblijf, vervolgens eene betrekking gaan zoeken. + +Met dit voornemen bezield, kwam hij thuis, waar Marieken hem over den +drempel te gemoet ijlde. Zij hunkerde naar hem. Haar vader was op de +societeit zijne verontwaardiging wat gaan verzetten. Nu konden zij +vrijuit praten. + +»Justus!" begon het meisje, hem hare handen op de schouders leggende: +»Justus, je zult niet gaan!" + +»Toch, kind, toch! toch!" antwoordde de jongeling met gemaakte kalmte: +»Toch, Marieken, ik zal wèl gaan. En dit heden avond nog: op staanden +voet. Ik kom mijn boeltje inpakken, en afscheid van je nemen." + +»Justus! je raast. Wààr zou je heen kunnen? En waaróm zou je gaan?" + +»Waaróm!" barstte Justus los. »Waaróm!" riep hij met trillende +lippen, geweldige moeite doende om zijne tranen te bedwingen. »Kun +je dát nog vragen--jij, die ik meende dat mij begreep, dat met mij +sympathiseerde!... Waaróm! Hahaha! Maar heb je dan niet gehoord wat je +vader tot mij gezegd heeft?--Ik schiet hier immers uit hoeken en holen +als eene slang...." + +»Justus!" + +»Om zijn onschuldig kind te vergiftigen!" + +»O! stil toch!" + +»Te vergiftigen, jawel! met heidenschen zotteklap, en onchristelijke +bakerpraatjes, en--en wat zei hij ook nog meer?--zedebedervend gebazel, +ja juist!... Zie je, Marieken, dat mag zoo niet langer duren. 't Is +duidelijk: daar moet een eind aan komen. Zedebedervers en serpenten +mogen hier niet langer met zóóveel vroomheid en onschuld onder één dak +wonen!--Laat mij! Laat mij naar boven gaan, om mijne boeken en mijne +kleeren bijeen te rapen. Ik wil weg! Satanas wil weg van hier!" + +Marieken echter, in stee van hem door te laten, trad hem vlak voor den +voet, en keek hem een poosje met hare groote blauwe oogen strak in de +zijne. Hij sloeg de wimpers neder voor dien stil verwijtenden blik: want +in die twee heldere zielespiegels had hij weerkaatst gezien hoe bitter +en onbillijk hij daareven geweest was:--hoe voor één driftig woord, +hem in het oor geworpen, zijn hart er twintig uitgebroed, zijn mond er +twintig weergegeven had. De storm in zijn gemoed ging liggen onder dien +blik. + +»En zou je dan", sprak het meisje zacht, maar met eenen nadruk die haar +uit het diepste van haar zieltje welde: »zou je dan, Justus, zoo +=kunnen= heengaan?"-- + +=Kunnen=?.... De knaap was veel te groen in de diplomatie, om met +voordacht het antwoord op eene vraag te ontwijken. Wij moeten dus +aannemen dat hij geen flauw besef had, wat teederheid, half kinderlijk +nog, half vrouwelijk reeds, er tot hem sprak uit dat ééne woord. Och +och! er trillen toontjes in maagdeboezems, wier fijne, zoete klank aan +een zeventienjarig jongensoor even verspild is, als een strijkquartet +van Mozart aan een gezelschap Kaffers. Oudere ooren, die ze wèl vernemen +kunnen--voor die, helaas, zijn zij niet meer bestemd. + +»Kunnen?" riep dus Justus, hoorende doof: »Er is immers geen sprake van +kunnen! Ik moet immers wel. Je vader heeft me immers weggejaagd!" + +»Dwaasheid!" hernam Marieken: »Je kent vader wel beter. Je weet wel dat +hij niet alles meent wat hij in zijne drift zich zoo ontvallen laat. Je +weet ook wel dat hij je niet graag missen zou op school." + +»'t Kan zijn. Maar wie zou hier dan de minste moeten wezen?--Zou =ik= +soms moeten vragen om te mogen blijven? .... ik .... ik die".... Hij +begon weer op te bruisen, bij de gedachte aan al de grieven van dien +avondstond. + +»Tut, tut!" suste hem Marieken: »laat dat aan mij maar over! Voor het +vragen zorg =ik=!" + +»Lief kind!" zeide Justus, terwijl hij hare hand vatte.... »Hoor +eens--ik was buiten mijzelven daareven. Ik had ongelijk. Maar toch, +in alle kalmte nu--'t is beter, geloof ik, dat ik heenga, Marieken. +Je vader en ik kunnen tóch op den duur met elkaar niet overweg. Wij +zijn contrasten, water en vuur, tot zelfs in onze opvatting van de +schooltaak. Mijne boeken, die ik zoo liefheb, hij zou ze verbranden, als +hij durfde. Mijne idealen, waarmee ik zoo dweep, en waarin ik zoo opga, +omdat ze mij als mijn adem zijn--hij zou er den spot mee drijven, als +hij ze kende. Wat mij eene openbaring is, dat is hem zoo veel als praat +uit het dolhuis, nog goddeloos op den koop toe. Ik ben voor hem een +ingebeelde droomer. Hij is voor mij een bekrompen schoolvos. Zeg +zelf--hoe zal dit langer samen passen?" + +Daar biggelden twee groote tranen Marieken langs de wangen. Het was zoo +waar, wat zij hooren moest; en juist dáárom was 't zoo hard het te +moeten hooren. Justus' drift had zij gemakkelijk vermeesterd; tegen +zijne rede wist zij niets in te brengen. + +»Och!" snikte zij, met haren witten boezelaar voor hare oogen: »wij +waren zoo gelukkig samen!".... + +Zacht trok hij haar naar zich toe, bewogen, meer dan half verwonnen +reeds. Wanneer men nog geen twintig zomers telt, dan kan men het +grootste gelijk willen hebben tegen drie dozijn professoren--het +argument van meisjestranen weerstaat men niet licht. Hij legde haren +arm in den zijnen, en, zonder zelf te bedenken waarheen zij gingen, +slenterden zij samen het aan de school grenzende heuveltje op--de kerk +voorbij--het oude pad op tusschen de graven. + + * * * * * + +Het was donker geworden, zoo donker het namelijk in eenen helderen +Juni-nacht worden kan, als des nachtegaals avondlied en des leeuweriks +morgenzang elkander opvolgen gelijk adagio en scherzo eener symphonie; +als de sterren den tijd nauw vinden om even te flonkeren tusschen de +schemering die ze ontsteekt en de schemering die ze doet verbleeken; +als het amber aan de westerkimme even pas vergrauwd is, of ziet--Auroor +begint in het oosten den sluier al weg te schuiven van haar rozig +aangezicht! + +De maan bovendien.... Ei ja, lezer, sta ook mij toe van dit hemellichaam +een passend gebruik te maken ter illuminatie van deze mijne vertelling. +Ik geef u mijn woord, dat ik aan de vergunning mij niet zal te buiten +gaan. Het is trouwens een feit, het is historisch boven allen twijfel +verheven, dat in Juni van den jare 1858 verscheidene nachten +achtereenvolgens de satelliet van onzen aardbol ook het dorpje +Hillegersberg en omstreken met zijn zilveren licht bestraald heeft. + +De maan alzoo, juist boven den lindenkrans rondom het kerkhof verrezen, +dreef met het landschap haar welbekend goochelspel. Aan vlakheid leende +zij diepte, aan dofheid glans, aan schaduwen lichaam. Den kerktoren +herschiep zij in eenen wachter met metalen helm en pantserkraag; het +boschje in eenen zuilentempel; het grasperk onder de boomen in wemelend +mozaïek; den dauw, die wijd gestrekt lag over Schieland's velden, in +eene zee van ongepeilde diepte, bezaaid met dreigende klippen, die +koebeesten, en met geheimzinnige eilanden, die boerenhofsteden waren. +Doch dit alles haalde nog niet bij hetgeen zij aan de ruïne tooverde. +Ruïnen en de maan (die zelve een oude puinhoop is) zijn van eeuwen her +boezemvrienden geweest; vandaar dat men een oud stuk muur zoo bijzonder +indrukwekkend vindt bij maneschijn, en dat men de maan zoo op haar +minnelijkst ziet lonken door een kijkgat in een oud stuk muur. De ruïne +van Hillegersberg dus was méér dan schoon dien avond. Zij scheen hooger +en ranker geworden, jonkvrouwelijk haast van gestalte. Haar rood +gesteente leek doortinteld van eenen warmen goudglans; de schaduw aan +haren voet was als een sleep van zwart fluweel; op hare kruin glom het +natte mos als smaragden, en vonkten de bedrupte graspluimen als +brillanten, gestengeld op eenen diadeem. + +Onze jonge lieden, naast elkander gezeten op eene hooge zerk, op welke +een groot bronzen blazoen prijkte, hadden eene pooslang al peinzend +meegezwegen met de roerlooze stilte om hen heen. Justus brak eindelijk +het mijmeren af: + +»Is het niet als een sprookje?.... En dat er menschen zijn, die voor zoo +iets niet het geringste gevoel hebben! Die er niets in zien kunnen, dan +eene gelegenheid om olie te besparen in de straatlantarens! Ha ha ha!" + +Een zucht was Marieken's éénig antwoord op deze sarcastische +overdenking. + +Beiden zwegen weer eene wijle. + +»Die lieve maan!" sprak Justus toen: »Hoe vaak heeft zij ons getroost +hier op dit heuveltje!" + +»Al menigmaal--ja, Justus!" + +»En als ze nu wéér vol is--wie weet hoe ver ik dan al weg ben van hier!" + +Marieken zeide niets. + +»Ken je 't nog?" hernam hij, na weder eene pauze: »dat schoone lied van +Staring": + + _Toon ons uw luister, o zilveren Maan, + Rijs uit het meer. + Lach den zwervenden schepeling aan, + Straal op 's wandelaars donkere baan + In uw lieflijkheid neer._ + +»O ja", zeide het meisje--»ik ken het nog": + + _Waar zonder hoop de verlatene smacht, + Scheemre uw gloor. + Waar, na troostlooze afscheidsklacht, + Blij hereenen de minnenden wacht...._ + +Een snik belette haar voort te gaan; hare oogen schoten vol; in hare +handen verborg zij haar gelaat. + +»Marieken!" riep Justus, terwijl hij haar áán zich drukte zooals hij nog +nooit tevoren gedaan had: »Kind! waarom schrei je nu zoo?" + +»Omdat ik", kreet zij, »omdat ik hier zoo verlaten zal zitten, als je +heengaat!" + +»Marieken, mijn lief zusje--nu dan, ik ga niet weg! wij scheiden +niet!--Wat maal ik ook om je vader, zoolang jij er nog bent!--Ik blijf, +hoor! en we zullen samen nog menig mooi vers lezen. Toe, schei nu maar +uit!" + +Zij zag hem aan, lachend door hare tranen heen. »Och ja", zei ze.--»Je +moet bij ons blijven, Just! Het was ook mijne éénige vreugde, dat lezen +en praten met je. Als je wist hoe ook ik er in opga, in onze boeken!.... +Maar wat is het mooiste boek, wanneer men het alléén moet lezen? Niet +waar?" + +Justus echter sloeg geene acht meer op hare woorden. Hij was opgestaan. +Het scheen of hij een visioen had, of dat hij uit de schaduw achter het +muurwerk eene demonische verschijning zag opdoemen, die hij bannen wou. +Met gefronste wenkbrauwen, de armen over de borst gekruist, blikte hij +naar de ruïne. + +»Marieken", sprak hij plechtig: »was je dat ernst, wat je zeide toen we +in het schuitje zaten?--Dat je doen zoudt als Hildegarde de reuzin: +liever in zee springen, dan verloochenen wat je dierbaar is?" + +»Zeker, Justus!" antwoordde Marieken: »dat was mij heilige ernst." + +»Hoor dan!" voer de ondermeester voort. »Wij staan allebei alleen op de +wereld; wij hebben niemand die deel neemt aan ons denken en voelen, dan +elkander. Daarom moeten wij elkander houw en trouw blijven. Laat ons +eenen eed zweren!" + +»Eenen eed, Justus?" + +»Eenen eed, ja! bij dien bouwval daar, die gewijd is door de eeuwen--bij +Hildegarde's berg hier--bij de goede dichters en de schoone geniën +die onze troosters zijn. Eenen eed: dat wij elkaar de hand zullen +reiken, elkaar zullen bijspringen in nood, als trouwe vrienden en +geestverwanten--nu, en later ook, levenslang, al loopen misschien onze +wegen uiteen. Zweer je dat?" + +»Ik zweer het, Justus!" sprak Marieken, zacht maar vast. + +»En ons parool, als 't er op aankomt, zal =Hildegarde= wezen." + +»=Hildegarde=", herhaalde Marieken: »=Hildegarde= zal ons parool zijn." + + * * * * * + +Het moet eene gril der verbeelding zijn geweest, of het spel van eene +voorbijdrijvende wolk, dat Justus en Marieken op dit oogenblik de maan +verduisterd zagen, en over de nevelen-zee westwaarts heenglijdende eene +ontzaggelijke schaduw, die de gestalte had van eene vrouw. + + +VI. + +Het liep zooals Marieken voorzien had. Nadat de heer Pieter van Meppen +de zon had laten ondergaan en opkomen over zijnen toorn, voelde hij +dien aanmerkelijk bekoeld, en was hij innerlijk zeer verblijd, toen hij, +den volgenden ochtend de school binnentredende, Justus als naar gewoonte +reeds bezig vond met de kinders den gebruikelijken lofzang uit te blaten +ter inwijding van den nieuwen dag. De meester deed wel zijn best +om uitermate grimmig te kijken, zoodat menig wichtje zijne ooren al +voelde tintelen--maar overigens toonde hij door taal noch teeken dat +er tusschen hem en zijnen trawant iets ongewoons was voorgevallen. Wat +Justus betreft, ook hij hield zich voortreffelijk in zijne rol. Met +onbevangen blik stond hij daar achter zijnen lessenaar, de maat slaande +met zijne lange liniaal, en uit volle borst meezingende: + + _Mijn eerst gevoel zij dankbaarheid, + Waarmee 'k tot God genake, + Als 't morgenlicht zijn stralen spreidt + En ik verkwikt ontwake._ + +Intusschen, terwijl aldus de ééne helft van het banvonnis over Justus +stilzwijgend herroepen werd, kwam de andere des te onverbiddelijker tot +voltrekking. Het jonge mensch mocht blijven in de school--doch moest +opdoeken uit de woning van Marieken's vader. Zóó was--en wijselijk--door +Van Meppen besloten. De bedachtzame man oordeelde dat het méér dan tijd +was om tusschen zijnen romanesken ondermeester en zijn sentimenteel +dochtertje eenen scheidsmuur te stellen. »Waar het moederoog ontbreekt, +daar past den vader dubbele waakzaamheid"--aldus bepleitte hij in de +societeit dezen, van zijn standpunt trouwens volmaakt verdedigbaren, +maatregel. Eene week daarna zag men dus Justus Eykendaal gepakt en +gezakt een achterkamertje betrekken bij eene weduwvrouw, wier huisje +even buiten de kom van het dorp aan den straatweg gelegen was. + +Met deze schikking had Van Meppen juist bereikt wat hij beoogde: dit +namelijk, dat er bij den dichterlijk-broederlijken omgang tusschen +Justus en Marieken ééns voor goed een stokje was gestoken. Justus ging +voortaan van zijn kamertje naar de school, en van de school naar zijn +kamertje, waar hij blokte voor zijn examen. De twee zagen elkaar +dus weinig meer; en het samen lezen, het samen wandelen, het samen +droomen--'t was uit er mee! Uit als met het schuitjevaren en het stoeien +in het groen: uit als met de lieve, onnadenkende vertrouwelijkheid! + +Viel den jongeling deze scheiding aanvankelijk bitter, aan den anderen +kant smaakte hem de pas verworvene zelfstandigheid als het manneken in +het versje de perzik. Hij behield ook altoos zijne beminde boeken nog +naast zich. Hij kon afleiding zoeken in het verkeer met anderen. Hij +was jong en sterk, vol zelfvertrouwen--hij voelde zich =man= worden, +en zag de wereld voor zich opengaan, veel wijder nog dan het land der +sprookjes, veel rijker nog dan al de tooverpaleizen van Sheherezade. +Wie treurt er lang, om wat ook, wanneer hem het eerste dons begint te +krullen om de lippen? + +Doch met Marieken was het anders. Voor haar was met den vriend =alles= +uit de vreugdelooze vaderlijke woning heengegaan. Voor haar geene +vrijheid, maar eene steeds enger wordende gevangenschap; geene +verstrooiing, maar immer strengere ontzegging van genot. Geene +toekomst die haar vleide, geen horizon die zich haar ontsloot. +Integendeel: de wondertuin der phantasie, welken zij aan Justus' hand +was binnengetreden, scheen haar thans een verloren paradijs, dat verder +en verder van haar terugweek. Sleur was haar heden, sleur zou haar +morgen zijn. Gansch haar leven was haar eene leegte geworden. + +Gij jonge heeren der schepping, die onbelemmerd uwe wieken rept--in +aether, in modder, al naar het u behaagt--hoort toe! Als gij genoeg +naar hartelust gefladderd hebt, laat dan uwe oogen vallen op een braaf +burgerkind, en neemt haar eerlijk tot uwe vrouw, en maakt haar recht +gelukkig! Tien tegen één, dat gij eene slavin verlost zult hebben uit +eenen kerker. Let op hoe dankbaar zij u wezen zal, wanneer gij ook haar +eens laat meeproeven uit den beker der jeugd: wanneer gij ook haar +vergunt de arme, zoo lang geknotte vleugels eens uit te slaan in de +vrije, frissche wereld! + + * * * * * + +Justus, zeide ik, was druk aan het blokken getogen voor zijn +onderwijzers-examen; en daar hij vlug van leeren was, zoo vorderde hij +aardig hiermede. Nog veel vlugger evenwel, dan in Strootman en Baudet, +schoot hij op in eene kunst, die haren beoefenaars nooit anders dan +verdriet gebaard heeft: het bekladden namelijk van goed papier met +slechte verzen--en wel (wat de zaak niet beter maakt) verzen van zeer +beslist erotischen aard. Justus, in wien waarlijk een dichter stak, +zoolang hij maar geen poëet wilde wezen--Justus was »in 't rijm +vergaan"! Justus schreef minnezangen! + +Dit mocht voorzeker treurig heeten. Edoch, mijne vrienden! wie uwer, in +eigen boezem getast hebbende, durft deswege den eersten steen werpen op +mijn ondermeesterken? Wie zelfs kan, met de hand op het hart, betuigen +dat hij behoed bleef voor een nog veel grooter kwaad, aan hetwelk mijn +bescheiden held zich althans niet bezondigde: het neerschrijven niet +slechts, maar het aan den medemensen mee te slikken geven van de +overkookselen zijner dichtaar?-- + +Die minnezangen nu--aan wie waren zij gericht? + +Aan Marieken?-- + +Helaas! neen. Terwijl Marieken zoo heel veel dacht aan Justus, was +Justus al minder en minder gaan denken aan Marieken, en al meer en +meer.... + +_AAN MARY._ + + _Licht van mijn oogen, + Ster in mijn nacht, + Vlam van mijn leven, + 'k Zing van uw pracht._ + + _Bleek wordt Aurora, + Kleurloos en mat, + Treedt gij naar buiten, + Zon op mijn pad!_ + + _Lustig als Zefir + Zweeft er uw tred: + Bloemen ontluiken + Waar gij hem zet._ + + _Frisscher geen dauwdrup, + Slanker geen ree, + Blanker geen parel. + Diepst uit de zee._ + + _Goud zijn uw tressen, + Glans is uw oog, + Stralend als Venus + Mild van omhoog._ + + _Rozen uw lippen, + Leliën uw hals, + Golven uw boezem, + Zwoegend en malsch._ + + _Jaagt mij uw aanblik + Vuur door het bloed, + Steekt mij uw lonken + Laai in een gloed--_ + + _Ziedend verlangen! + Zalige pijn! + Jonkvrouw, erbarm u! + Mary, wees mijn!--_ + +Ziedaar van Justus' minneliederen de eersteling. De talloos vele die er +volgden, in alle maten en op alle voeten--ik spaar ze mijnen lezer. Dit +ééne staaltje kan intusschen doen blijken, dat de hartstocht van onzen +vriend niet juist een platonisch karakter droeg, en dat hij al terstond +als met den stormpas op Amor's duursten prijs afwilde. Er zijn ridders +die zich reeds den hemel te rijk voelen, wanneer Dulcinea de weergalooze +hun veroorlooft eenen handschoen voor haar van den grond te rapen, of +hen begenadigt met een hoofdknikje ten antwoord op hunnen nederigsten +groet. Van deze stroopbloedige soort had Justus Eykendaal tot vervelens +gelezen; maar hij behoorde tot haar geenszins. Veeleer mocht hij +vergeleken worden bij die Orlando Furioso's onder Ero's vanen, wier +leuze luidt: »alles of niets!"--Trouwens, het uiterlijke wezen +der schoone Mary mocht wèl in eenen bewonderaar eenig ongeduld +rechtvaardigen. Zelfs de bezadigde blik, dien wij uit dezen afstand van +jaren (zij moet thans de vijftig naderen) op de jonge dame werpen +willen, zal ons dit doen erkennen. + +Mary was de éénige dochter van een bemiddeld Hillegersbergsch wethouder +en notaris, wiens buitengoed slechts door eene smalle sloot gescheiden +was van het erf der weduwe, Justus' hospita. Herlezen wij de +hierboven aangehaalde coupletten, dan vinden wij de oogen der maagd +gecatalogiseerd als avondstarren, en haren tressen als klinkklaar goud. +In waarheid prijkte zij met mooi blond haar en met een paar heldere +bruine kijkers. De vergelijking van hare lippen met rozen, van haren +hals met leliën en van haar welig ontwikkeld bovenlijf met de golven der +zee, kon insgelijks, hoe weinig oorspronkelijk ook, er tamelijk wel mee +door. Alleenlijk ware er tegen den versregel »_slanker geen ree_" eenige +critische bedenking te opperen geweest. En gaan wij terug tot de derde +strophe, dan moet ik zeer stellig protest aanteekenen tegen het beweren +des dichters, dat er bloemen ontloken ter plaatse waar Mary hare voetjes +zette. _Magna est veritas et proclamavit!_ zooals meester Pieter van +Meppen zou hebben gezegd. Het strookt veeleer met de nuchtere _veritas_, +dat elk bloempje reddeloos geknakt en verpletterd den geest moet gegeven +hebben, na het geluk te hebben gesmaakt van met den onderkant dier +voetjes in aanraking gekomen te zijn. Want mocht Mary's tred eenen +minzieken jonkman zwevende gelijken--een zefir was Mary niet. +Integendeel: het stoffelijk gewicht van haar bevallig kopje en mollige +schouders, van hare ronde armen en rijzige gestalte--kortom van hare +bekoorlijkheden gezamenlijk, moet lang niet onaanzienlijk zijn geweest. +Zoo wij dus onzen poëet hier betrappen op eene verregaande dichterlijke +onnauwkeurigheid--over het geheel kunnen wij hem nageven dat hij flink +uit de oogen had gekeken, en dat zijne gevleugelde beschrijving van het +meisje in menig opzicht der werkelijkheid getrouw was. Mary mocht +inderdaad een toonbeeld heeten van die weelderige blondinen--blanke, +bloedrijke dochteren van den zeewind en de vochtige aarde--, met welke +het aan frissche vrouwen zoo vruchtbaar Nederland den palm behaalt boven +zijne nabuurlanden. Half steedsch en half boersch, half fier en half +lokkend, met eenen gullen, ietwat dartelen lach steeds gereed om de +rijpe lippen en in de vroolijke oogen, was zij juist het slag van +schoone, waarvoor een gezonde achttienjarige jonkman in eenen draf zijn +zieleheil zou hebben willen verspelen. Dat zij, strikt berekend, vier +jaren en zes maanden vroeger dan hij het levenslicht aanschouwde, gold +natuurlijk in Justus' oog als eene aantrekkelijkheid te meer slechts. +Eene eerste liefde heeft ook dit éénige, dat de knaap, onbewust, in de +aangebedene nog iets terug wil vinden van zijne moeder. + + * * * * * + +En thans, nu gij mejuffrouw Mary geschetst zaagt in rijm en in onrijm, +met de bezielde ganzeveder van den aanbidder, en met de koel ontledende +stalen pen van den geschiedschrijver--kan het thans u wonderen, lezer, +dat mijn ondermeester, die in sage en kroniek zooveel sterke ridders +had zien zwichten voor Cupido's dwingelandij--dat Justus, zeg ik, +zelf door het godje deerlijk aangeschoten, niet sterker poogde te zijn +dan al die helden in het staal, maar weerstandloos zich aan zijnen +hartstocht prijsgaf?--Werd ook zijne vlam niet onophoudelijk gevoed en +aangewakkerd? Zag hij niet elken ochtend, vóór hij schoolwaarts ging, +terwijl hij aan zijn venstertje over zijne vierkantsvergelijkingen zat +te broeden--zag hij de hemelsche niet door den tuin trippelen, om hare +witte eendjes in den vijver mee te laten eten van hare boterham? Was +zij niet verleidelijk als Venus dan, in haar lichtgeel ochtendgewaad +met bessensapkleurige moesjes, de voeten in roode muiltjes gestoken, +de gulden lokkenschat tegen regen of zonnesteken beschut door eene +hemelsblauwe parasol?--En 's avonds, als zij met haar borduurwerk in +het priëel kwam zitten aan den waterkant, blijkbaar om welgevallig te +luisteren naar de zoet verliefde nachtegaal-tonen, die Justus ontlokte +aan zijne klarinet (want Justus, ik vergat nog het mee te deelen, +beoefende naast de dichtkunst ook de toonkunst: hij bespeelde het +kerkorgel voor den hemel, en blies de klarinet voor de aarde)--'s avonds +dan, als zij daar meemijmerde in de stille schemering, een enkel maal +zelfs--o, hij had zich niet vergist!--dankbaar opblikkend naar het van +wijnloof omkranste venster, waaruit de zachte melodieën haar zoo +schuchter tegentrilden--was zij niet nóg bekoorlijker dan, zoo +mogelijk?-- + +Zotte vragen!--Alsof mijn held het antwoord er op zou hebben afgewacht! +Alsof hij niet veeleer geloofd zou hebben dat er champagner voor water +stroomde door de Rotte, dan dat Mary minder schoon dan de schoonste, +Mary minder engelachtig dan de engelen was! Een schilder mocht haar voor +een model van de uit zeeschuim verrezene wat te plomp van voet en wat +te rossig van wangen geoordeeld hebben; een menschenkenner mocht met +eenen oogopslag zijnen blik hebben geboord in de leegte van haar brein +en in de ijdelheid van haar hart--: voor Justus was Mary Aphrodite--voor +Justus was Mary Madonna. + + +VII. + +Ik wil niemand vervelen (allerminst mijzelven) met een relaas van al +het hopen en vertwijfelen, al de verzuchtingen en versmachtingen eens +tot over de ooren verliefden ondermeesters. Ik moet de gebeurtenissen +samenvatten. Snel als de veldslagen van den grooten Napoleon volgden zij +van nu af elkander op den voet. + + * * * * * + +Ruim een jaar was er vervlogen sedert de ure van den grooten eed, den +heiligen eed van bondgenootschap, dien Justus en Marieken elkander +zwoeren tusschen de graven, onder het schijnsel van de volle Juni-maan. + +September had hare intree gehouden met eenen snikheeten dag: eenen +kostelijken dag voor den Hillegersbergschen theetuin;--want in eenen +theetuin moet het tropisch wezen, anders vlot maar half het kozen in +priëeltjes, het dolle gestoei der jeugd, het welbehaaglijke suffen van +den ouderdom. Eerst de avond schonk wat verademing, zoodat, terwijl +de schemering daalde, alle dorpelingen in hunne tuintjes of op hunne +stoepen al koutend en rookend zich zaten te laven aan de verkwikkelijke +koelte. Dit was eene heerlijkheid! En wie er eene frissche teug wijn +bij bekostigen kon, die vergat zorgen en muggen tegader. + +Ook Marieken was voor de deur van de schoolmeesterswoning aan het +scheppen van wat koele lucht. Maar geen gezellig woord, noch huiselijk +gerinkel van theegoed, noch gemoedelijk smakken aan eene goudsche pijp +deed zich naast haar vernemen;--zoo levendig het daar beneden onder de +pretmakers toeging, zoo stil was het hier op het bergje van de dooden. +Zij zat alleen, gebogen over een handwerk. Nu en dan sloeg zij de oogen +peinzend op. Het laatste avondgloren achter de twee Delftsche torens +legde over hare wangen zijnen weerglans van karmijn. + +Opeens hoorde zij eenen voetstap naderen. Een jonge man trad behoedzaam +om den hoek van den kerkhofmuur heen. Justus Eykendaal stond vóór haar. + +Wanneer men eenzaam zit, en een goed oud vriend.... + +Maar hoe nu! Wat deed er Marieken zoo van kleur verschieten? Wat zette +er haar hartje zoo aan het bonzen, dat zij hare hand zich in de zijde +moest drukken?.... Was Justus Eykendaal temet haar goede vriend niet +langer? Kon hij haar vreemd geworden zijn, wellicht?-- + +Vreemd?--ja en neen. Vreemd van aangezicht, neen: want dagelijks nog zag +zij hem komen en gaan. Maar vreemd van hart, ja. Hij had haar ontweken, +sinds maanden al. Hij had vermeden wat hij vroeger zocht: zamen met haar +te zijn, haar zijn gemoed te openen, met haar te praten over alles wat +hem lief was of verdroot. En waaróm dit?--Wist zij het niet? Ha! van den +beginne af had zij het geweten. Eer ontgaat den diamantklover een smetje +in eenen kostbaren steen, dan dat de vrouw eene vreemde minne niet +speurt in het hart van den man dien zij liefheeft. + +Thans dus--nu hij voor het eerst sedert lang haar opzocht terwijl zij +alleen was--thans, Marieken voelde het, moest hij haar wel iets zeer +gewichtigs te zeggen hebben. Het kon haar niets nieuws wezen. Toch +beefde zij om het te hooren. + +»Is je vader uit?" fluisterde Justus; en hij blikte daarbij zóó +geheimzinnig rond, dat het meisje van ontsteldheid geen geluid kon +geven. + +Zij knikte slechts bevestigend. + +»Kom mee dan!" hernam de ondermeester, haast gebiedend. + +Zwijgend rees zij van haren stoel. Justus liep haastig vooruit, het +kerkhof op, en verdween achter de ruïne. Marieken achter hem, wat +langzamer. Eerst toen hij bij den hoogen grafsteen was--den bewusten, +met het bronzen geslachtswapen er op--hield hij stil. + +»Marieken!" sprak hij gejaagd, en hij greep wild haar bij de hand: »ben +je mijne zus nog? mijne vriendin?" + +»Zeker, Justus. Ik .... ik ben nooit anders geweest." + +»Kan ik nog altijd op je rekenen?" + +»Dat weet je wel." + +»Ook als ik .... Marieken--ik mag geene geheimen voor je hebben. Ik +ben.... Er is eene jonge dame, aan wie ik iets te schrijven heb: iets +dat mijn levensgeluk betreft, mijne dierbaarste wenschen. Wil je dezen +brief voor mij bezorgen, aan .... aan het adres?"--Hij hield haar een +met lak verzegeld briefje voor, en zij las. + +Had zij uit tienduizend moeten raden, zij zou geen ommezien in +onzekerheid verkeerd hebben of =die= naam, en geen andere, moest er +geschreven staan op het couvert van dien brief. Toch werd zij gloeiend +rood, en terstond daarop doodelijk wit. Hare anders zoo zachte oogen +bliksemden. + +»Neen!" riep zij, en op de zerk stampend, die hol klonk onder haren +voet: »neen, Justus! dát doe ik niet!" + +»Waarom niet?" + +»Omdat .... omdat ik weet wat er staat in dien brief." + +»Dát is licht te gissen, na hetgeen ik je gezegd heb." + +»En omdat ik niet wil meehelpen om je ongelukkig te maken!" + +»Ongelukkig? .... ik? .... met die engel, die .... ken je haar dan?" + +»Ongelukkig, zeg ik. Ik ken die vrouw, ja. Die vrouw heeft je niet +lief." + +Nu was het =zijne= beurt om met den voet op de zerk te stampen. »Dit is +te gek!" riep hij. »Hoe zou jij dat weten!"..... Inderdaad, wèl mocht +Justus het vragen: Hoe zou Marieken nu kunnen weten wie er Justus +liefhad, en wie niet!-- + +»Ik heb haar waargenomen al sinds maanden--sinds ik merkte dat je hart +aan haar hing", voer het meisje voort: »Zij is coquet en valsch. Zij +spot maar wat met je." + +»Spotten!--Maar ik zeg je dat ze mij toegelachen heeft, dat ik in hare +oogen gelezen heb wat ze voor mij voelt! En ik zeg je dat die oogen niet +=kunnen= liegen, en dat er geen reiner engel leeft op heel Gods +aardbodem!" + +Zij glimlachte pijnlijk. Zij voelde dat zij niets te antwoorden had. +Justus zou er haar trouwens den tijd niet toe hebben gelaten. + +»Kom", zoo draafde hij door: »al dat kibbelen dient tot niets. +Marieken--ik heb haar zóó lief, zóó lief, dat ik dol zal worden als ik +het haar langer verzwijgen moet. + +Ik kan niet zonder haar leven!--en ik sterf, ik maak me van kant, als +ik het haar niet zeggen mag. O, kind! je kunt niet begrijpen wat dát is, +zóó'n liefde, zóó'n liefde----neen! van zóó eene liefde kun je niets +begrijpen!--En als jij nu dien brief niet bezorgen wilt .... kijk! +hem zelf haar geven, kan ik niet; ik durf niet--ik heb haar nog nooit +aangesproken--ik ben zoo bang haar te beleedigen. Met de post gaat het +óók niet: want vooreerst kent Jaap de bode mijn schrift; en bovendien, +wat per post komt, blijft geen geheim. Jij, Marieken, jij bent de éénige +die ik met den brief belasten kan: de éénige die hem zóó haar in de hand +kan stoppen, dat niemand er iets van merkt. Toe! pak hem aan, en breng +hem haar! Marieken, ik zou voor jou door het vuur loopen!--en weiger jij +me nu zoo'n kleinigheid?--Toe! doe het toch! Ik smeek het je!"-- + +Zijne spanning, zijn hartstocht roerden haar. Zij beet zich op de +lip--maar zij stak de vingers niet uit om den brief te nemen. »Ik mag +niet, Justus!" sprak zij stellig: »ik houd te veel .... ik denk te goed +over je, om je zóó'n slechten dienst te willen bewijzen. Ik mag niet!" + +»Maar je moet!" riep hij, eensklaps veranderd van houding en toon. + +Weer plooide die smartelijke glimlach hare wangen. »Ik moet?--Ben ik dan +je dienstmaagd temet?" + +»Je moet, ja!--Je hebt het gezworen." + +Zij verbleekte. + +»Hier, hier op deze eigen plek heb je het gezworen, dat je mij helpen +zoudt als ik het noodig had--levenslang, al liepen onze wegen nóg zoo +ver uiteen. Bij al wat ons lief en heilig was, heb je mij dat gezworen, +Marieken!--Is het niet?" + +Zonder te antwoorden, staarde zij strak op den grond. + +»En ons parool zou wezen: =Hildegarde=. Zou het niet?" + +Zij knikte met het hoofd, nog altoos bleek en stom. + +»Welnu dan--eenen eed breekt men niet. Dit is het oogenblik!--Ik zeg: +=Hildegarde=, Marieken!--Bij Hildegarde vraag ik je: wil je mij +helpen?"-- + +Nu eerst hief zij de oogen op. Zij zag hem aan met eenen blik vol +fierheid en vol smart.--»Geef den brief maar hier, Justus," sprak zij +kalm: »Van avond nog zal juffrouw Mary hem lezen." + +Daarop, zonder groet, wendde zij zich om en ging heen. Maar zij had +geen zes stappen gedaan, of zij keerde zich nogmaals tot hem, en met +fonkelenden blik en opgeheven arm, in eenen stand en op eenen toon die +men veeleer van eene Ristori verwacht zou hebben dan van een eenvoudig +schoolmeesterskind, riep zij den verbaasden jongeling toe: + +»=Hildegarde=, Justus!--Denk er aan, als de beurt aan mij komt: het +parool is =Hildegarde=!" + + * * * * * + +De volgende dag was een zondag. Meester Van Meppen had zich de +ontspanning veroorloofd van een bezoek bij _Sa Majesté son très-cher +frère_ den schoolmonarch van Berkel en Rodenrijs. Bij gevolg was Justus +Eykendaal de aangewezen persoon om bij ochtend- en middagbeurt in de +kerk het orgel te bedienen. + +Altoos was hij trotsch geweest op het vervullen van die taak. Hij +speelde gaarne; en algemeen zeide men immers dat hij veel mooier +preludeerde en wel tweemaal meer tonen uit het oude instrument wist te +halen, dan zijn superieur. Maar ditmaal--ha! ditmaal zou hij voor de +mijnen van Golconda, voor den troon van den Beheerscher der Geloovigen +het baantje van vice-organist zich niet uit de handen hebben laten +nemen. Want men wete het, wijl het niet langer een geheim kan wezen: hij +had aan zijn schrijven aan mejuffrouw Mary een postscriptum toegevoegd, +waarin hij haar bad, of zij, ten teeken dat zij niet verstoord was +over zijnen brief--neen, dat zij hem wel een sprankje wilde geven van +hoop--den volgenden dag in de kerk wou komen, en dan, terstond nadat het +eerste gezang zou gezongen wezen, even wou opzien naar het orgel, en +even haar kerkboekje brengen aan haren mond. Zonder dit teeken zou voor +hem alles verloren zijn. + +Men begrijpt dus: hadde Justus dien ochtend beide zijne beenen gebroken, +dan zou hij zich naar het orgel hebben doen =dragen=. + + * * * * * + +Bij den ochtenddienst evenwel, geene Mary;--en, wat iets werkelijk +ongehoords was: ook Marieken's stoel, vlak onder het bord met de tien +geboden, bleef ledig staan. Justus speelde dien morgen zóó lam en +lusteloos, dat de gemeente tot tweemaal toe van de wijs geraakte. + +Hoe hij zich heensleepte door de uren tusschen ochtenddienst en +middagdienst, zou hij u zelf niet hebben kunnen zeggen. Eindelijk echter +had de schare het Hillegersbergsche bedehuis weder gevuld. De dominee +was al in den kansel, het gebed al uitgesproken--en nog, nog stonden er +twee plaatsen ledig: ééne onder het bord met de tien geboden, de andere +in het hoekje van de damesbank: Mary's hoekje!..... Maar of de noten +al schemerden voor Justus' oogen, het opgegeven gezang moest gespeeld +worden. Voor de gemeente duurde het ongeveer zes minuten; voor den +organist hield het langer aan dan het duizendjarige _Miserere_ der +zielen in het vagevuur. Toch kwam er een einde aan. En als Justus nu +zijn groen gordijntje wilde dichtschuiven, om in het donker zijne +wanhoop uit te schreien .... o God! daar zat zij!--daar zag hij haar +vlak in het schuin opgeheven gelaat, vlak in de heerlijk opziende +oogen!--daar rees hare blanke hand zachtkens uit haren schoot!--daar +beroerden hare rozelippen als met eenen gloeienden kus haar kerkboekje +met de twee gouden sloten!..... Justus speelde dien namiddag zóó woest +en wereldsch, dat de vromen meenden, de baarlijke duivel voer door de +pijpen; en dat de dominee 's avonds bij Van Meppen klaagde: hij vreesde +dat de kwâjongen zoowaar vóór kerktijd een bittertje gedronken had! + +Maar Justus--, wat deerden hem orgelpijpen en vromen en dominees en +bovenmeesters!--Hij stoof naar buiten, zoekende wáár zich te verbergen, +zich en zijn geluk. Hij had het willen uitschreeuwen: »Mary! Mary! +Zij gaf mij het teeken! Zij geeft mij te hopen! Zij mint mij, mint +mij weer!"..... Op eenen draf liep hij een paar polders om. Maar de +eenzaamste paden waren hem nog te bevolkt: want hadden niet alle boomen +en vogelen en bloemen en golfjes, hadden zij niet allen stemmen, die hem +jubelend toezongen: Zij mint u, zij mint u weer!..... Hij liep en liep, +zorgvuldig den straatweg vermijdend: want hij voelde wel, als hij haar +ontmoet had, dan zou hij zich niet hebben kunnen intoomen: dan zou hij +haar te voet gevallen zijn, om haar te danken voor hare genade. Hij +liep en hij liep--tot de schemering daalde. Toen, vreezend dat de +menschen zijn zalig geheim hem lezen zouden op het gelaat, sloop hij +als een dief naar het dorp terug, om Marieken op te zoeken, Marieken te +verpletteren onder zijnen triomf--zij, die getwijfeld had aan het hart +van zijne engel!-- + +Marieken echter was nergens te vinden. Marieken .... het leek wel of zij +pruilde. Zou zij .... voor het eerst vloog het Justus door zijn brein +... zou zij jaloersch wezen bij geval?... Och wat! zij was immers zijn +zusje!... + +Doch ook daaraan dacht Justus niet lang. Hij dacht aan dat ééne slechts: +aan zijn geluk. Hij was er vol van: hij meende dat het zijne slagaderen +zou doen springen, zijn hoofd zou doen uiteenbarsten. En daar hij het +voor de levenden niet uitstorten mocht, zoo wilde hij het toevertrouwen +aan de dooden. Hij trad het kerkhof binnen, en koelde zich de bonzende +slapen aan het gesteente van de oude ruïne. Tegen het muurbrok, geplant +in eenen grond die doorweekt is met tranen, tegen het eeuwenheugende +muurbrok had nooit tevoren misschien de wild jagende polsslag geklopt +van menschelijke blijdschap. + + +VIII. + +Alvorens met de geschiedenis van dezen onstuimigst bewogenen zondag in +de jeugd van Justus Eykendaal voort te gaan, moet ik met juistheid het +tijdstip bepalen, waartoe wij thans gevorderd zijn. De tweelingwijzer +van de Hillegersbergsche torenklok hield ongeveer het midden tusschen +de cijfers zeven en acht. Op die avondure pleegt het in het begin van +September niet meer licht te zijn, maar ook nog niet donker. + +Terwijl dan onze jongeling daar zoo stond, zijne zaligheid +toefluisterend aan de verweerde baksteenen, hoorde hij van de andere +zijde van den lagen muur, die de begraafplaats omsingelt, een helder +lachen klinken. Hij spitste de ooren als een schichtig paard. Want die +lach--hij droomde het niet--was Mary's lach!--Eer zou een kapelmeester +zich vergist hebben in den klank van de trombone en van de dwarsfluit, +eer zou de tortel het krassen van de schorre kraai gehouden hebben voor +de roepstem van zijn gaaiken, dan dat Justus dien lach verward had met +den lach van éénig ander schepsel op aarde. Zóó immers kon slechts Mary +lachen. Welluidender muziek kende Justus niet--neen! niet onder al wat +er gecomponeerd was voor het orgel en voor de klarinet. Toch was het op +dit oogenblik--hij kon zich geene rekenschap geven waaróm--of dat lachen +hem meer pijnlijk aandeed dan liefelijk. + +Hij sloop zachtkens naar den muur, om te zien. Pas echter had hij het +eerste woord vernomen, dat vrij luide gesproken werd, of hij bleef +als aan den grond genageld--om te luisteren. Justus Eykendaal was de +ridderlijkheid in persoon;--toch kuchte hij niet, noch snoot hij zijnen +neus. Er zijn van die gelegenheden, bij welke een ridder precies doet +als een lakei. Bayard zelfs zou zijn oor niet hebben teruggetrokken van +een sleutelgat, wanneer hij er door had opgevangen hoe de dame van zijn +hart bezig was critiek te leveren op eenen minnebrief van hem. + + * * * * * + +»Eene declaratie, jawel!" zeide de jonge dame: »_In optima forma_, +hoor!" + +»Wat je zegt!" antwoordde de tweede stem, die Justus mede herkende. Zij +behoorde namelijk aan eenen neef van juffrouw Mary, den zoon van een +Rotterdamsch wijnhandelaar. Men had Justus vroeger eens verzekerd dat +de dochter van den notaris en dit vaalkleurige individu wel een paar +zouden worden; doch de zeldzaamheid van 's heertjes bezoeken en zijne +onverschillige houding tegenover het meisje hadden spoedig alle +bezorgdheid op dit stuk uit het gemoed van den ondermeester verdreven. + +»Wat je zegt!" riep het fatje: »En van een schoolvos?" + +»Een schoolvos zonder school, wel te verstaan!--Een stuk van een +kweekeling, moet je begrijpen, bij dat oude monster van een Van Meppen!" + +»Onbetaalbaar!--Op schrift, hoop ik?" + +»Op rozerood postpapier, en in een pootje of het gedrukt was!.... Als je +niet zoo'n onbarmhartige spotvogel waart, neef Edmund, dan zou ik haast +lust hebben het document je voor te lezen." + +»O toe! ik bid je! Lees op! Dát zal me nu eens een waar feest zijn!" + +»Nu dan", hernam het meisje. »Maar stil eens .... kan geen mensch ons +hier beluisteren?" + +»De heeren en dames dáár misschien!" grinnikte de snaak, met een +handgebaar naar het kerkhof. »Haha! Die zullen er toch niet veel van +navertellen!"-- + +Justus hoorde het frommelen van papier, en daarop Mary met koddige +deftigheid lezende als volgt: + + _Mejuffrouw!_ + +_Sinds ruim een jaar leefde er op twintig passen afstand van uwe woning +een mensch, wiens zoetste lust het geweest is de lucht in te ademen, +die hem kwam toegewaaid uit uwe nabijheid._ + +»Goed! waarachtig goed!" verklaarde de heer Edmund: »_A propos_, waar +woont het ventje?" + +»Wel, vlak naast ons, rechts", antwoordde Mary. »Zoo is 't gekomen, +begrijp je? Hij kon uit zijn raampje precies in onzen tuin kijken; en +van die gelegenheid schijnt hij méér gebruik te hebben gemaakt, dan wel +te pas kwam. Onder ons gezegd, Edmund, hij moet me nog al eens _en +négligé_ hebben gezien, als ik zoo 's ochtends de eenden voederde--" + +»De gelukkige!" + +»En 's avonds verveelde hij me gruwelijk met zijne klarinet. Lieve +hemel! die klarinet heeft me wat dikwijls zenuwachtig gemaakt. De +zeurigste, lamentabelste deunen.... Maar hoor verder": + +_Zijn naam werd misschien nooit genoemd in uwe tegenwoordigheid; want +hij behoort niet tot diegenen die van zich spreken doen in de wereld. +Maar zijn kunstloos klarinetspel, zoo durft hij zich vleien, was +menigmaal uw oor niet ongevallig--_ + +»Nota bene! Azor de hond sloeg er soms van aan het janken!" + +»Haha!" + +_--en méér dan eens, als gij minzaam zijnen bescheiden groet +beantwoorddet, bescheen de glans van uwe oogen zijn aangezicht, gelijk +een vluchtige zonnestraal heenglijdt over donkere wateren._ + +»Bravo! Maar dat is waarachtig een poëet, die knul!" riep de heer +Edmund. + +Mary vervolgde: + +_Dit u te herinneren, mag u onkiesch dunken--_ + +»Wel een beetje!" + +_--Zoo ja, vergeef het mijnen hartstocht. Want o, mejuffrouw...._ + +»Nu zal je 't hebben!" + +»Stil toch!" + +_--Want o, mejuffrouw--ik bemin u!_ + +»We zijn er, komaan!" + +_--Sedert veertien maanden bemin en aanbid ik u, zooals nog nooit op +aarde eene vrouw door eenen man bemind en aangebeden werd._ + +»Ah bah!" critiseerde weer de neef van Mary: »Neen! die is oudbakken! +Die moet hij uit _De volleerde briefschrijver_ gestolen hebben!--Lees +voort, schoone nicht!" + +_Hoe ik den moed vind om u dit te schrijven--Amor alleen weet het, die +helden maakt uit lammeren._ + +»Uit kalveren! had er moeten staan." + +_Want wie ben ik?_ + +»Een verliefde ezel!" + +_--Een arme ondermeester. Wat kan ik u bieden?--_ + +»Eene plak en een dozijn griffels." + +_Niets immers; terwijl gij, met alles toegerust: met alle deugden die +een hart versieren kunnen, met lieftalligheid zonder weerga, met eene +schoonheid, eene schoonheid .... o, mejuffrouw! Mary! indien gij wist +hoe schoon gij zijt!--_ + +»Nu wordt hij al familiaar ook! Maar dàt moet ik zeggen, het kereltje +heeft eenen goeden smaak. Want mooi ben je, nichtje!--zóó mooi, dat ik +haast niet laten kan...." + +»Malle kwibus!" riep Mary; en Justus hoorde hoe zij hem eenen tik gaf op +zijne hand.--»Wil je me nu laten uitlezen?--Waar bleef ik ook +weer--ahem--" + +_Doch ja! uit mijnen hartstocht, uit mijne maatlooze liefde voor u put +ik mijnen moed. Mary! ik ben arm, ik ben niets nog--het is waar. Maar +door u begunstigd, met het uitzicht op uwe wederliefde als mijne +rijzende morgenzon in het verschiet--_ + +»Alle duivels! wat neemt hij me daar eene vaart!" + +_--kan ik alles nog worden. Ik kan werken, door bergen heen._ + +»Van rijstebrij!" + +_Ik kan wachten, langen tijd, zoo noodig. Geen zwoegen zal mij +verdrieten. Geene jaren zullen den gloed doen bekoelen, waarmede--of gij +hem tot u opheft, of dat gij hem vàn u stoot, Mary!--eeuwig trouw u aan +zal hangen, hij die zich teekent_ + + _Uw dienaar tot in den dood,_ + + _=JUSTUS EYKENDAAL.=_ + +»Bravissimo!" schreeuwde de zoon van den wijnhandelaar. »Ik maak je mijn +compliment, nichtje! Zoo'n partij doet zich niet alle dagen voor!--Ik +begrijp dan ook levendig, dat voor mij, rampzalige, de kans nu wel +verkeken zal zijn!" + +»St!" riep Mary: »Ik ben er nog niet. Er is nog een postscriptum":-- + +_Indien mijne stoutheid u niet vertoornt; indien mijne overmoedige +liefde eenen kleinen, kleinen weerklank gevonden heeft in uw hart--zie +dan morgen, wanneer gij ter kerk komt, na afloop van het eerste gezang +even op naar het orgel, en breng uw kerkboekje even aan uwe lippen. Aan +dien blik, aan dat gebaar hangt mijne zaligheid._ + +»Je moet namelijk weten", voegde de lieve lezeres er toelichtend bij, +»dat hij wel eens voor Van Meppen het orgel bespeelt onder kerktijd." + +De heer Edmund hinnikte het uit van plezier, en sloeg op zijne dij dat +het klapte. »Heb ik ooit van mijn leven! Zoo'n romaneske aap!--En jij, +nichtje, wat heb je wel gedaan?--Natuurlijk de kerk aan de boeren +overgelaten?" + +»Integendeel", antwoordde Mary, met schampere waardigheid: »Ik heb +den vlegel voor zijne onbeschaamdheid willen straffen. Daarom ben ik +behoorlijk mijn preekje gaan knappen. En toen het eerste gezang uit was, +heb ik heel betooverend opgekeken naar de orgelpijpen, en mijn nieuw +testamentje heel vurig gekust. Durft hij nu van avond of morgen mij +nabij te komen, dan zal ik hem zóó zijn vet geven, dat hij er ineens +genoeg van heeft!" + +»Kostelijk! hihihi!" kraaide de andere. »O! maar hij is +onbetaalbaar!--Mary! ik moet je verklaren dat ik je admireer. Je hebt +een tact over je, een _savoir faire_, die op mijn woord van eer niet van +de poes zijn. Dat mag ik graag in eene vrouw. Ja waarachtig! als we onze +oudjes nu nog dat groote pleizier doen, en onze duitjes bij elkaar +leggen, en samen er mee in het bootje stappen--ik aan het roer, en jij +op de riemen...." + + * * * * * + +Wat het heertje verder snapte, ging voor den luisteraar verloren, daar +het tweetal langs den muur zich verwijderde. Justus had echter, ook +zonder dit, volop genoeg gehoord. Geen woord te weinig. Misschien ook +geen woord te veel. + +Eene pooslang zat hij roerloos, als wezenloos, op eene grafzerk. Daarna +rees hij op, en waggelde naar de ruïne, tegen welke hij kreunend zich +aanleunde. + +Toen legde zich eene hand op zijnen schouder; en er klonk eene stem in +zijn oor, zoo zacht, zoo hemelsch na het schaterlachen van die twee +demonen:--»Justus, heb ik je dan niet lief?" + +Zijne zenuwen ontspanden zich; zijne oogen schoten vol; in heftig +snikken brak hij los. Maar opeens hield hij zich in bedwang.--»'t Is +niets, Marieken!" stootte hij uit: »Breek je om mij het hoofd niet, +kind!--Vaarwel! Vergeet mij!..... Er is goddank nog water in de zee!" + +Met dien uitroep drukte hij zich de vuisten tegen het gelaat--en weg was +hij: het hek uit, den heuvel af, den kant op naar de stad. + + +IX. + +Eerst, na den schok van het ongeluk, de verdooving die maar half beseft. +Dan het volle bewustzijn van wat er gebeurde: de pijn, het deerlijke +medelijden met zichzelven--de tranenvloed. Vervolgens de terugsprong van +het geplette weerstands-vermogen: de wrok, de toorn, de lust tot verzet, +de dorst naar vergelding. Eindelijk het ergste van alles: het +cynisme--het zelfbedrog. + + * * * * * + +Justus Eykendaal's gemoedsstemming verkeerde in de derde van die drie +stadiën, terwijl hij het dorp den rug toewendde en snel den weg +stadwaarts insloeg. + +Waar wilde hij heen? Wat ging hij doen?--Hij wist het niet. Het raakte +hem niet. Mits hij maar voort was van deze plek zijner vernedering, waar +de lucht hem als pestdamp, zijn hemel hem eene hel geworden was. + +Woedende gedachten doorjoegen zijn brein. Gelijk de schandletters in +het voorhoofd van den boef, zoo stonden hem in het hart gebrand al de +smalende woorden, door =haar=, door zijne Mary hem toegedacht. Ha, zoo! +Was hij een schoolvos zonder school, een onbeschaamde vlegel! Verveelde +hij haar zoo gruwelijk met zijn klarinetspel, waarnaar zij toch zoo vaak +en zoo lang met schijnbaar genoegen had zitten luisteren--de heks, de +slang, de.... + +Stil! neen!--=schelden= kon hij haar toch niet, die hij pas een uur +tevoren nog aangebeden had. En wilde zij hem nu beleedigen--zóó +beleedigen, dat hij zijne oogen niet meer zou durven opslaan tot +haar?.... O! maar dat behoefde immers niet meer! Dat had zij immers al +gedaan, grievender dan zij het ooit bedoeld kon hebben!.... Dit echter, +dit was niets. Smaad had hij van haar kunnen dulden. Als zij maar +zichzelve niet zoo had gesmaad en beleedigd en verlaagd!--Hadde zij hem +weggestooten met haren voet, het zou zijnen hartstocht voor haar slechts +opgezweept hebben. Fier mocht, fier moest de jonkvrouw zich gedragen, +die zijner ridderlijke min waardig zou wezen. Doch deze valschheid, dit +kleine, lage, platte gemoed, vreemd aan alle begrip van geestdrift, +aan alle mededoogen, aan alle vrouwelijk eergevoel zelfs.... o foei! +foei!--Hij kon haar nog begeeren, dat schoone schepsel:--ja, wonderlijk! +het begeeren, waaraan hij tot heden nooit rechtstreeks had durven +denken, was opeens sterk geworden over hem. Maar zijne teedere achting, +zijnen innigen eerbied voor haar--als twee lentebloemen had haar giftig +spotten ze gedood. + +Onder zulke overpeinzingen valt den wandelaar het loopen niet lang. +Leed is een even knappe weg-bekorter als vreugde. + +Justus kwam voorbij _Vrouw Romein_, waar hij op dien achtermiddag, +verleden zomer, toen zijne ziel nog kalm was als gindsche plas onder den +avondnevel, het roeibootje gehuurd had met Marieken. Arm, lief, heilig +kind! Hij dacht aan haar. Hij dacht aan dat laatste woord van haar tot +hem: »heb =ik= je dan niet lief?"--en zijn hart verweet hem bitter dat +hij haar alleen en ongetroost had laten staan daar op het kerkhof. Ja! +déze had hem waarlijk lief!... Maar juist dáárom immers was het voor +haar ook beter, dat hij heenging en haar nooit terugzag. Hij zou haar +immers nooit hare liefde kunnen vergelden. + +Een kwartier verder--daar lag _Pax Intrantibus_ aan den weg, destijds +het Tivoli der gegoede Rotterdammenaren--later.... O _Pax! Pax +Intrantibus!_ wat is er van u geworden!--_Hic jacet gloria mundi!_ zou +meester Van Meppen thans u toeroepen, ware hij nog onder de levenden om +Latijn te radbraken.... Oude heeren zaten in het duister lange pijpen te +smoken achter hunne flesschen wijn. Paartjes kuierden fluisterend door +de lanen. De schommels kraakten onder de vrachten van gillende jonge +maagden.... Justus grijnslachte. Hoevele Mary's waren er onder die +engelen van melk en bloed?-- + +Voorwaarts!--Straks was de stad bereikt. + +Hier, te midden van het gewoel der duizenden, die elk hun eigen pak van +zorg en leed te dragen hadden, ademde de vluchteling vrijer. Hier voor +'t minst kende hem niemand, en zou niemand hem op het gelaat lezen wat +razernij er ziedde in zijn binnenste. + +Hij liep straat in, straat uit. Het drokke gewemel en de lichtglans der +winkels deden hem goed; zij verstrooiden hem, meende hij; althans zij +hielpen hem in eene soort van roes, in welke hij zichzelven en zijne +bitterheid minder voelde. Om zijnen dorst te lesschen, liep hij een +koffiehuis binnen, en dronk er een glas bier; en daar het bier hem +smaakte, zoo ledigde hij er een tweede. Eene behaaglijke warmte begon +hem te doortintelen. Zijne matheid verdween. Half met weerzin, half +met genot, voelde hij eenen lust in zich opkomen om te lachen. Ha ha +ha!--zulk een lach klonk schor en wrang--maar beter toch nog zulk een +lach, zoo maakte hij zichzelven wijs, dan het hopelooze, vruchtelooze +tandenknarsen van daareven. Wat zou hij voor =haar=, voor die +onwaardige, zich zijn jonge leven tot eene foltering maken? de hand +aan zichzelven slaan misschien? Zou hij haar =die= voldoening nog +gunnen?.... Hij zag de deernen aan, die er zwierden langs het +trottoir:--en hij zag dat er mooie onder waren--even mooi haast als +Mary! + +Al dolende, onverschillig waarheen, belandde hij in den omtrek van de +St. Laurens-kerk bij een gebouw, waaruit het tjingelen van eene piano en +eene gillende vrouwestem naar buiten drongen. Hij kende die inrichting, +al was ze pas jong te Rotterdam; want vrienden hadden hem van haar +verteld. Het was een der eerste _cafés-chantants_ in ons vaderland: +een der eerste van die, sedert zoo snel in bloei en aantal toegenomen +tempelen Babylon's, waar men te gelijk met den mensch ook nog de kunst +en de taal prostitueert. Holen, in welke onze Hollandsche jongelingen, +ja al meer en meer ook onze Hollandsche werklui, hunne vrije avonden +zijn gaan slijten, om er gezellig, onder eene sigaar en een grogje, +zich hart en verbeelding te zitten bevuilen met het aanhooren van +liederlijkheden in de drie moderne talen. + +Gisteren nog zou Justus er eer aan gedacht hebben zich in eene kroeg +te gaan bedrinken aan jenever, dan hier binnen te treden. Maar wat was +gisteren voor hem! Aan gisteren bond hem immers niets meer! Met gisteren +had hij voor altoos immers afgedaan!--En heden wilde hij óók eens zien +wat zoovele anderen zagen, die er toch niets minder om geacht werden in +de wereld! Bah! wat had zijne ingetogenheid, wat hadden zijne brave en +reine beginselen hem gebaat!--Deugd, poëzie?--valsche droombeelden, die +u eeuwig lieten grijpen in het ledige! Genot alléén was tastbaar en +loonde wie het zochten!.... Om kort te gaan, hij rukte de deur open, en +was er binnen vóór hij het eigenlijk wist. + + * * * * * + +In hetzelfde oogenblik voelde een diender, die daar op en neer drentelde +voor de deur, zich schuchter bij de mouw getrokken. + +»Meneer", fluisterde eene donkere gestalte hem toe: »wat is dat daar +voor een huis?" + +De man keek de verschijning gramstorig aan: hij scheen eerst te +vermoeden dat er eene hem wat voor het lapje wou houden. Maar het +»meneer" had hem in zijn zwak getast, en aan stem en kleeding merkte hij +wel dat de vraag te goeder trouw moest wezen. + +»Dat", zeide hij--»wel, dat is zoo'n gelegenheid waar ze muziek maken. +Niet veel bijzonders, voor de rest, dat vrouwvolk dat daar zingt!" + +»Zou ik er binnen kunnen gaan?" vroeg weer de gemantelde. + +»Kwalijk alléén, hoor juffrouwtje--kwalijk alléén, als je een +fatsoenlijk mans kind wilt heeten. Wat zou je er ook doen?--Ah maar, +temet zit er een kennis van je verzeild?--Nu, die komt er wel weer uit. +En wie daar hun plezier zoeken, die zijn meest toch ook niet waard dat +je ze naloopt. Kom", vermaande de man, »ik ging naar huis als ik u was. +Warempel, als ik u was, dan ging ik stil naar huis." + +'t Was een gemoedelijke diender, naar men ziet. Och, zoo loopen er mee +al onder den hoop door. + + * * * * * + +Eene duffe, heete lucht sloeg Justus in het gelaat. Hij zag, door den +tabakswalm heen, vele gasvlammen, vele tafeltjes met rookende en +lachende gasten, en aan het einde van de smalle, lage zaal een half +dozijn zwierig gekleede vrouwen op een klein tooneel gezeten. + +Een oogenblik stond hij bedremmeld:--hij vreesde dat al die menschen +zouden omzien, en met een honend lachje hem als toeroepen zouden: »Zoo, +Eykendaal, brave jongen! kom je óók eens naar de dames kijken?"--Doch +niemand wijdde hem de geringste aandacht. Aller blikken waren op het +tooneel gericht, waar juist, terwijl de pianist een vroolijk ritornel +oprammelde, eene der vrouwen van haren stoel rees, voor het klappende en +trappelende publiek zich lachend neeg, en met eene brutale, hoewel nog +frissche en zuivere altstem eenen deun aanhief van het allerlichtste +allooi. + +Justus moest zich vastgrijpen aan eenen stoel.... Was dit tooverij? Had +de Booze hem nú reeds in zijne netten verstrikt?.... Mary! Mary stond +daar!--Dat was Mary, die daar zong! Mary in al hare valsche, duivelsche +schoonheid! + +Neen. Mary uit Hillegersberg was dit wel niet; =die= zat op dit tijdstip +eerbaar onder de vleugelen van papa en mama te giggelen met haren neef +Edmund. Maar gewis, voor een ietwat beneveld oog mocht de gelijkenis +treffend schijnen tusschen de jonge dame en die mamsel daar. Dezelfde +rijzige en weelderige bouw; dezelfde blonde krullen; dezelfde lokkende +oogopslag; dezelfde wufte lach om de volle, half geopende lippen. Alleen +verving op de wangen van déze hier een verfje den voor goed gevloden +blos, en was in hare bruine oogen het fonkelen van behaagzucht al lang +geweken voor den phosphor-glans der schaamteloosheid. Doch dat deze +vrouw eenmaal als Mary geweest was, en dat Mary eenmaal als deze vrouw +zou kunnen worden--dit was wel zeker. + +Middelerwijl was Justus, bleek van ontroering, onafgebroken starend naar +die vrouw die daar zong, tot vlak onder het tooneel gedrongen, en +had hij, zonder het zich recht bewust te zijn, plaats genomen op eene +bank in het voorste gelid. Het lied was uit; het ruwe refrein en het +handgeklap verstomden; de zangster zat weer op haren stoel. Daar trof +haar blik des jongelings gretig oog--en aan het purper dat zijne wangen +overgoot, erkende zij terstond de prooi op welke deze harpijen bij +voorkeur zich werpen. Zij glimlachte hem toe.... Wee hem! Had ook Mary +niet zóó hem toegelachen, dienzelfden namiddag, toen zij opblikte naar +het kerkorgel! + +Van nu af was hij in hare macht. Hij voelde het!--maar bovenal, hij +=wilde= het!--Onder den invloed van den drank dien hij dronk, van de +wulpsche muziek die hij hoorde, van de blikken en de lonken dier vrouw, +begon eene brandende drift zich van hem meester te maken--half begeerte, +half wraakzucht. Het scheen hem dat hij zich aan Mary wreken zou, door +naar zijn welgevallen te doen met dit haar vernederd evenbeeld. Gene had +hem verachtelijk weggestooten--déze hier boeleerde om zijne gunst.... +Geld zou zij eischen. Welnu, geld =had= hij, méér misschien dan één +der heertjes die er brasten om hem heen. De arme ondermeester was rijk +dien avond. Want het toeval wilde, dat hij de som bij zich droeg, +die hij sinds een jaar opgespaard had, gulden bij gulden, om er eene +Sint-Nikolaas verrassing mee te koopen voor =haar=. Dat geld nu--het +denkbeeld prikkelde hem nog te meer--dat geld zou voor =haar= niet +wezen, maar voor deze andere, die even bekoorlijk, en stellig niet zoo +valsch en koud en hardvochtig was als zij. Ging Magdalena de zondares +niet boven Herodias?--Hij dacht aan Maria Stuart: hoe zwak zij was en +hoe teeder. Hij dacht aan koningin Elisabeth: hoe kuisch zij was en hoe +wreed. Al de schoone gestalten uit zijne sprookjeswereld, vroeger hem +zoo engelrein: de burchtvrouwen met sleepend gewaad, de nixen met gouden +tressen, de peri's en hoeri's met lokkenmantels en gazelle-oogen--zij +verrezen voor zijne koortsige verbeelding als losbandige sirenen. +»Geniet!" fluisterden zij hem toe: »Doe als wij allen--geniet! Alle +ontzegging is nuttelooze pijniging! Geniet!" + +Ja! Eén nacht van wilden zwijmel! Eén nacht van gloeienden lust!--En dan +een schip gezocht! Gevlucht! De wijde wereld voor het enge schoolhok!... +Ha! er was water genoeg in de zee, om de smet van dien éénen nacht af +te wasschen! + + * * * * * + +Het had middernacht geslagen van den grijzen Sint-Laurens-toren, die +statig het hoofd gericht houdt naar de sterren, onbewogen om al wat er +struikelt en zondigt aan zijnen voet--als wist hij wel dat alles omlaag +voorbijgaat, en dat het oordeel aan God is in den hooge. + +De zaal die wij kennen was ontruimd. Twee personen slechts, behalve de +stommelende bedienden, toefden er nog bij het licht van de reeds half +neergedraaide gasvlammen. Straks traden ook die twee laatsten naar +buiten:--Justus Eykendaal en de blonde deerne, Mary's evenbeeld. + +Driest stak zij haren arm onder den zijnen. »_Dépêchons-nous! J'ai +faim!_"-- + +En inderdaad, zij talmden geen van beiden. + +Maar tegelijk haast voelde de jonge man zich bij den anderen arm gevat +door eene andere hand, wier vingers hem nepen als veeren van staal. +Den rotting vaster gegrepen--het hoofd omgewend, met eenen vloek op de +lippen.... Slaan echter behoefde hij niet, en het booze woord bestierf +hem op de tong. + +»Marieken!" stamelde hij. + +Ja waarlijk, daar naast hem stond, als ware zij uit den bodem opgerezen, +de dochter van den schoolmeester. Met haren blik doorboorde zij hem. Hij +bleef als versteend. + +»_Eh bien!_" schreeuwde de vrouw aan zijnen rechter kant: »_Que nous +veut-elle, cette gaillarde?_" + +De ondermeester wilde zich losrukken uit den greep van het dorpsmeisje. +»Laat mij!" riep hij. En tevens maakte hij zich vrij van den arm +waarmede die andere nog steeds hem vasthield. Want er was opeens, als +een stortbad van ijskoud water, eene schaamte over hem gekomen, een +gevoel van onteering en onredbaarheid.... »Laat mij!" herhaalde hij met +heesch geluid. + +Doch wie hem liet, niet Marieken. + +»Justus!" sprak zij hem toe, met iets wonderlijk plechtigs in hare stem: +»De beurt is aan mij!" + +»Wat wil je van me?" hijgde hij. + +»Ik wil dat je mij woord houdt. =Hildegarde=! zeg ik. Ga met mij mee, +Justus!" + +Hij keek haar aan alsof hij haar niet begreep. »Ik kan niet!" sprak hij: +»Laat me aan mijn lot over!" + +»_Est-ce que ça va durer? Viens-tu?_" riep de Fransche vrouw. + +»Justus!" hernam Marieken: »Ga met mij mee! Gedenk je eed! Gedenk al wat +je eenmaal lief en heilig was. Het parool is: =Hildegarde=!"-- + +Hij hief het hoofd op, streek zich boven de oogen, als iemand die tot +bezinning komt, hapte naar adem, en stamelde toonloos: »Hildegarde, zeg +je?... Ja Marieken, 't is waar!... ik kom!"--En hij liet zich door haar +wegleiden als een kind. + +»_Ah ça, mon beau villageois! Voilà donc ta paysanne qui te +rattrape!_"-- + +Maar Justus lette niet op den schorren lach, waarmede de ongelukkige om +den hoek der straat verdween. »Hildegarde!" prevelde hij: »Hildegarde, +zegt ze.... Ja kind, je hebt gelijk, ik kom!... Ik wist niet wat ik +deed, Marieken. Ik geloof dat ik krankzinnig ben!".... Mèt gaf een +krampachtig schreien aan zijne geweldig overspannen zenuwen lucht. »O!" +kermde hij: »nu is =alles= verloren!" + +»Wel neen!" sprak Marieken, thans weer met haar welluidend stemmetje +als vanouds: »Nu is alles behouden. Want nu, Justus, zijn wij =beiden= +gehoorzaam geweest aan het parool. Nu staat er niemand meer tusschen +ons. Na déze beproeving kan niets ons meer vervreemden." + + +X. + +Aan elke historie pleegt een slot te zijn. Hoe, indien wij déze eens +zónder lieten? Indien wij onzen held en onze heldin, lang vóór wij hen +per huwelijksboot goed en wel hadden in het ruime sop doen stevenen, +eens in het middernachtelijk uur onder den blooten hemel aan hun lot +overlieten, te midden van de waarlijk niet arcadische omgeving der +Rotterdamsche Sint-Laurens-kerk? + +Doch dit zou wreed wezen. Het is al erg genoeg, dat wij hen zonder +geleide hunnen weg terug laten vinden naar Hillegersberg, om daar den +orkaan te gaan tarten, die er hen van wege hun nachtelijk avontuur +verbeidde. Dit, meen ik, is al kwaad; en ik, als hun geschiedschrijver, +heb dáárvoor reeds te vreezen dat zij morgen vóór mij zullen staan, om +mij verwijtend af te vragen wáármede zij dit aan mij verdiend hebben. + +Want ziet! er is alle kans, dat dit waarachtig verhaal ook hun onder de +oogen kome. Justus en Marieken immers leven nog. En zij zijn werkelijk +een paar geworden. + +Maar niet zoo overhaast als het gewoonlijk in vertellingen toegaat. Niet +alvorens de heer Pieter van Meppen, als de uitzondering die den regel +staaft, in betrekkelijk vroegen ouderdom het tijdelijke gezegend had. +Niet alvorens Marieken geraakt was tot het inzicht, hoe uit het veld +geslagen jongelingen maar niet zoo dadelijk (gelijk zij duchtte) zich +gaan verdrinken, al is er nóg zooveel water in de zee; en hoe het in +geen geval pas heeft voor een meisje, over radelooze ondermeesters +bij hunne nachtelijke omdolingen door de straten van Rotterdam den +beschermengel te spelen. Niet ook alvorens Justus zelf door harde en +lange ervaring in de wereld der werkelijkheid geleerd had, dat er voor +eenen man nog iets anders te doen valt dan droomen en dwepen; dat niet +géniën, maar menschen deze aarde bevolken; dat poëzie niet de arbeid +zelf is, maar de geest die den arbeid opheft en adelt, die hem zijne +wijding geeft en vruchtbaar en duurzaam maakt. Toen het alles zóó ver +gekomen was (er verliepen ettelijke jaren mee: jaren van inspanning en +ontzegging), toen was Justus man, en Marieken was vrouw geworden. En +op zekeren dag, als hij haar na eene vrij lange afwezigheid terugzag, +voelde hij plotseling dat hij haar nog om iets anders dan hare deugden +liefhad. Het is wonderlijk, hoe sommige vrouwen eensklaps schoon worden; +of wel, hoe sommigen mannen opeens voor hare schoonheid de oogen +opengaan. + + * * * * * + +Justus en Marieken houden in zeker vriendelijk Geldersch dorp +eene bloeiende kostschool. Nog altoos doordrongen van den adem der +Germaansche sage, prediken zij daar samen, met woord en voorbeeld, aan +een dertigtal gelukkige knapen het evangelium der frischheid. Gezonde +studie, meer in de natuur dan in de school, is het geestelijke voedsel +van die kleine keurbende. Volop wandelen en gymnastiek voor het lichaam; +volop verzen en sproken voor gemoed en verbeelding. Strenge tucht--maar +geene roede dan het eigen eergevoel. Vrome aanbidding--maar geen +priester dan de eigene geestdrift. De lijfspreuk der Duitsche +turners--»_frisch, from, fröhlich, frei!_"--is ook de lijfspreuk van +meester Justus Eykendaal en zijne leerlingen. + + * * * * * + +Van tijd tot tijd bezoeken de meester en zijne vrouw Rotterdam. Zij +verzuimen dan niet, eenen achtermiddag te besteden aan eene wandeling +naar het naburige dorpje--eene bedevaart naar het plekje waar zij hunnen +heiligen eed zwoeren tusschen de graven: naar den heuvel van de lange +Hildegarde, de jonkvrouw van Hillegersberg. + + + + +=Harmonia.= + + _Eenen groenen boom gelijk, die eene bron + beschaduwt te midden eener brandende vlakte._ + + +Het is verscheidene jaren geleden, dat ik op het kerkhof van een +Hollandsch stadje achter de baar trad van eenen man, die mij zeer lief +en eerwaardig was. Ik wil hem Werner noemen. De oude veste, zijne +geboorteplaats, buiten wier wallen hij sluimert onder de groene zoden, +heete Vreeburg. + + * * * * * + +Van beroep was hij musicus; van beroep, en van roeping--wat lang niet +hetzelfde is. Het spijt mij, dat ik een uitheemsch woord moet bezigen +om een juist denkbeeld te geven van 's mans werkzaamheid hier op aarde. +Werner kon zich voor virtuoos niet doen verslijten; op beteekenis als +componist mocht hij niet bogen. Maar hij had meer dan één instrument +terdege in zijne macht; hij stond met recht bekend als voortreffelijk +muziekonderwijzer en volleerd organist; en voor het dirigentschap was +hij al geboren. Ik weet dit alles niet beter saam te vatten, dan met +het woord =musicus=. Wil men liever dat ik =toonkunstenaar= zegge, mij +is het wèl, ofschoon ik vrees dat deze lange en deftige term nooit het +burgerrecht verkrijgen zal in onze van deftigheid zoo schuwe spreektaal. + + * * * * * + +Toen ik een jongeling was, en met zekeren trots mij telde onder zijne +leerlingen, had Werner de zeventig al achter den rug. Maar het kostte +moeite dit te gelooven, als men hem gadesloeg in zijn doen. Hoe menige +levenszatte snuiter van even dertig had van =hem= nog kunnen afzien wat +jeugd is: jeugd van het lichaam en jeugd van den geest. Hoe frisch en +groen was hij nog in zijne grijsheid, gelijk een eeuwenoude eik, die in +de lente zich uitdost met nieuwe loovers. Ik heb den man nooit jong +gekend, en toch, in den gewonen zin van =oud= kan ik hem mij niet +voorstellen. + +Wanneer ik mij hem recht levendig voor den geest wil halen, dan sla ik +niet mijn album open en tuur op zijne beeltenis--maar dan denk ik aan de +kostelijke uren die ik met hem sleet, van mijn veertiende tot mijn +een-en-twintigste jaar, elken zaterdag-avond vast. + +Wij maakten viool-duetten van Spohr, Hauptmann, Viotti; of keur van +sonaten voor piano en viool; later, met twee andere liefhebbers, +strijkquartetten. Een wonderlijk saamgebracht gezelschap, die eerste +quatuor waarvan ik lid was! Achter de twee violen een grijsaard en een +knaap; achter de alt een geneesheer, een man van rijpe, veelzijdige +ervaring en ietwat cynische gemoedsstemming; achter de cello een dikke +jonge pater, die te lui, en ik geloof ook te onverschillig was, om +het in zijne Kerk ooit verder te brengen dan tot kapelaan. »De vier +jaargetijden", zoo placht Werner het vierspan te noemen. Zichzelven zag +hij daarbij voor den winter aan--hoewel er zeker in hem nog méér fleur +en zonnigheid van de lente staken, dan in al de drie overigen te zamen. +Het voorjaar was ik--versch uit den grond als eene paardebloem in April. +Zijn weleerwaarde met de blozende ronde konen vertegenwoordigde den +zomer; Esculapius den herfst. Die twee laatsten nu konden duchtig van +leer trekken, zoo tusschen eene _finale_ van Haydn en een _allegro_ van +Mozart. 't Was hak om hak--en raak óók, naar ik u verzeker. De medicus +haalde papen en nonnen over den hekel; de priester veegde dokters en +apothekers den mantel uit. Met bijtende scherts gingen zij dan elkander +te lijf, de pater bij Molière, de arts bij Rabelais in den zadel;--een +kruisvuur van geestige, maar toch goedige kwinkslagen--totdat Werner +lachend tusschenbeide kwam met een: »Komaan heeren! gunt elkander den +kost voor 't eten, en bederft elkaar de praktijk toch niet! Aan den +slag! _Andante con espressione!_ Als broeders er op losgestreken!".... +Inderdaad, wanneer zij weer speelden, was het enkel harmonie tusschen +hen. In den grond mochten zij elkander ook hartelijk lijden, geloofden +zij beiden in denzelfden God, en zouden zij pest en dood voor elkaar +getrotseerd hebben--de dokter om des paters lichaam, de pater om des +dokters ziel te behouden. + +Het liefst echter musiceerde ik met mijnen braven meester alleen: want +dan eerst was het musiceeren, en niets dan musiceeren, wat wij deden. +Die man electriseerde mij. Hij had over de snaren eenen streek, waardoor +ik mee =moest= als _secondo_, fluks over de lastigste passages heen, die +ik bij het instudeeren vergeefs getracht had onder den duim te krijgen. +Hij had op de toetsen eene voordracht, die mijn eigen spel mee bezielde +en ophief, zoodat ik soms zelf (ja, 't klinkt zot!) wel _bravissimo!_ +had willen roepen over het vloeiende van mijnen eigen toon. Spelen, +spelen, naar onzer harten lust! en als er onder het rusten even +gesproken werd, 't was over niets dan muziek en musici.--»Jongen!" begon +hij dan, met eenen glanzenden blik naar de boven het klavier prijkende +borstbeelden van zijne drie hoogst gevierde meesters--Haydn, tot +wien hij nooit anders dan kortweg »vader" zei--Mozart, dien hij +liefhad boven allen, en Phoebus Apollo noemde--en Beethoven, dien +hij vreesde en aanriep als den dondergod, den Jupiter Tonans onder +de componisten:--»Jongen!" begon hij, »wat waren ze toch machtig en +groot! Hoe hadden ze toch alles, wat de goede God eenen kunstenaar maar +schenken kan: wetenschap, vorm, melodie, hartstocht, teederheid, humor, +vroomheid, gloed! En hoe gelukkig zijn =wij= toch, dat we nà hen kwamen, +om te mogen spelen wat zij voor ons schreven! En, jongenlief, wat arme +zielen, wat beklagenswaardige stumpers zijn het toch, die =dit= niet +mee aanhooren, niet mee begrijpen en genieten kunnen!"----Daarop volgde +meestal de eene of andere anecdote, allersmakelijkst opgedischt; want +van muzikale herinneringen, vroolijk en aandoenlijk, was hij vol--eene +wandelende verzameling. Al spoedig echter brak hij zijn vertellen af, +draaide zich om op zijne tabouret, greep in de toetsen, preludeerde, +en riep: »Pak aan, amice, pak aan! We verbabbelen weer onzen kostbaren +tijd. Dit goddelijke _adagio_ herhalen we nog eens! Breed, hoor! en pas +op het _crescendo_, dat je ziel er uit zingt tot je Schepper!" + +Halverwege den avond, tusschen klokke negen en tien, placht zijne goede +vrouw boven te komen, met een paar glazen warmen drank voor de spelers. +Zij zette zich in eenen der ouderwetsche stoelen bij het haardvuur, om +te luisteren naar een nummer--te luisteren, als de erntfeste koppen aan +den wand. »Wel, moedertje?" vroeg Werner haar, als het uit was, terwijl +hij haar vriendelijk toeknikte: »Ken je 't nog?--We loopen op een eind, +mijn kind! Maar hoe ouder wij worden, des te jonger klinkt mij deze +muziek!" + +En eens (ik mag het nú wel verklappen)--eens legde hij mij eene gavotte +van Bach voor, en zei: »Jongenlief, strijk er eens op los!" Daarna trad +hij op zijn oudje toe maakte voor haar eene klassieke buiging, nam haar +bij de hand, en leidde haar ten dans met eene sierlijkheid, die menige +achttiend'eeuwsche saletjonker hem niet verbeterd zou hebben. Zag ik +wèl, dan hebben bij dit tooneel uit hunne jonkheid al de gepruikte +portretten en busten hunne hoofden bewogen op de maat. Bach en Händel +kropten hunne onderkinnen op. Phoebus Apollo schoot rondweg in eenen +lach. Vader Haydn blies zich de magere wangen bol. Zelfs Beethoven's +leeuwekop bleef niet rustig op zijn voetstuk. Om den strengen mond des +machtigen viel eene plooi vol goedheid en humor. Als een vader op zijn +spelend kroost, zóó blikte Jupiter Tonans welgevallig neder op dit paar +huppelende grijze kinderen. + + * * * * * + +Beminnenswaardige figuur, die ik daar uit het verleden weer verrijzen +deed! Hoe echt als kunstenaar, hoe edel als mensch! + +Vraagt gij naar het geheim van dit blijmoedig en bescheiden wezen, dan +wijs ik u op de geschiedenis zijner jeugd, en op de kunst zijner jeugd. + + * * * * * + +Het was een vreeselijke tijd, toen hij geboren werd; en ook jaren daarnà +nog, terwijl hij opgroeide tot man. Met bloed werd de aarde gedrenkt; +roode nevelen hingen over Europa, die geen licht schier doorlieten, +dan de bliksems van het kanon en het flikkeren der zwaarden. Wie kon er +denken aan de kunst der harmonie, daar de natiën elkander als wolven bij +de keel hielden gevat? Wie kon er luisteren naar muziek, daar men steeds +eenen roffel in het ééne oor had, en den donder van het geschut in het +andere? + +Toch zijn er geene jaren vruchtbaarder geweest voor de heilige Musica, +dan juist deze twee of drie schrikkelijke decenniën, die de vorige +eeuw sloten en de huidige openden. Het was of de poëzie, des Eeuwigen +openbaring, juist dit tijdstip, waarop zij in ellende versmoord scheen, +had uitverkoren om hare almacht te doen blijken ter vertroosting. Mozart +was al dood; maar zijne hemelsche zangen, voor zijne tijdgenooten te +hoog, begonnen te trillen door gansch Europa. En Beethoven schiep uit +zijne jonge kracht. Vader Haydn kon zelf nog naar zijne _Schöpfung_ gaan +luisteren. Méhul en Cherubini wrochten onvergankelijks. Spohr verrukte +de wereld met zijne tooverviool en zijn edel romantisme. Weber zette +zich tot zijne _Freischütz_. Schubert dichtte lied op lied. En straks +zou de ster verrijzen van nog een ander die het menschdom verheugen en +stichten zou met zijnen citherslag: Felix Mendelssohn Bartholdy. Ja! er +waren er velen in die sombere dagen, die als machtige geesten op wolken +wandelden, hoog boven 's werelds strijdrumoer--maar menschen toch, en +weldoeners der menschen. Het waren dagen vol hartstocht en woede en +smart--dagen vol jammer en vertwijfeling--maar zoo vol stout genot, zoo +vol koene belofte toch! + +En toen eindelijk de worsteling bij Waterloo beslecht had tusschen recht +en roof, toen brak er voor het afgebeulde Europa een lange rusttijd aan, +en voor de muziek een tijdperk, dat ik, in zeker opzicht, hare gouden +eeuw durf noemen, omdat zij toen was wat zij tegenwoordig =niet= meer +is: eene kunst der huislijkheid en eene kunst des vredes. Dit was de +bloeitijd van het strijkquartet, van de gezellige huismuziek. De +burgers hadden ook toen hunne zorgen en hun krakeel; maar éénmaal +'s weeks schuddeden zij alle leed en leelijks af, wanneer zij te +avond bijeenkwamen, en vriendschappelijk hun trio of hunnen quatuor +vedelden, tot hunne zielen gelijk hunne snaren samenklonken in harmonie. +Haydn en Mozart heerschten, met eene schaar van jongeren uit hunne +school: en húnne kunst, wij weten 't, had het knarsetanden zich nog niet +aangewend, het wroeten in raadselen, het vuistenballen tegen den hemel +en tegen de menschheid en tegen zichzelve. Húnne kunst zocht en vond nog +hare =ware= bestemming: den horizon van 's menschen gemoed te =louteren= +van nevel--niet hem nog dichter te doen bestormen van jagende buien en +dwarrelenden mist. Húnne kunst mocht in waarheid nog eene kunst heeten +des vredes en des lichts. + +Hij nu, mijn grijze meester--warm van gemoed, levendig van geest, +ontvankelijk voor koene indrukken--hij had in den volsten zin al die +machtige aandoeningen gedeeld, die wisselingen mee doorleefd. Hij had +meegeleden van het lijden, meegegloeid voor de grootheid van zijnen +jongen tijd. Zelfkennis had die harde en rijke ervaring hem geleerd. +Vandaar zijne bescheidenheid. De jaren zijner jeugd waren te zorgelijk +geweest voor ijdelheid: te vol van daden, ook op het gebied der kunst, +dan dat er veel plaats in zou gebleven zijn voor louter waan. Hij had +zóóveel groots om zich heen niet zien opkomen en ondergaan, zonder te +=moeten= geraken tot het besef van zijne eigene kleinheid. Hij =moest= +van zichzelven wel weten dat hij geen genie was: dat zijn aanleg +meer tot waardeeren en bewonderen, dan tot voortbrengen--meer tot +het weerkaatsen van anderer licht, dan tot het uitstralen van eigen +schijnsel hem bestemde. Ha! want =genieën=--hij had ze immers gekend! De +heroën, die ónze tijd als halfgoden vereert, tot welken de hedendaagsche +componisten terugblikken met een gevoel van half aanbiddende, half +benijdende onmacht--=hij= had ze in hunne vlucht aanschouwd--als +adelaars hen zien zweven boven de Alpen. Kon hij hen in het luchtruim +niet volgen, hij wijdde hun den eeredienst van eene kunstenaarsziel; hij +had hen lief met volle geestdrift, met innigen ernst; en zijn levenswerk +was, die geestdrift en dien ernst mee te deelen aan anderen. Zóó was hij +musicus. Zóó bleef het vuur van jongen ijver glimmende in zijne oogen, +en spreidde zich over zijne kruin het zilver, als een weerglans uit den +hooge van de glorie der goede geniën die hij diende. Zóó was hij +priester. + +Maar als een braaf priester, boog hij dan ook, oud geworden, de knie +niet voor andere, nieuwere goden. Hij bleef zeer beslist, ietwat +uitsluitend zelfs, een vereerder der klassieken. Schumann trok hem +nog slechts ten halve aan; over de modernen schudde hij bedenkelijk +het hoofd; zelfs tegen de allerlaatste gewrochten van Beethoven +koesterde hij, bij alle bewondering, eenen heimelijken weerzin. Want +juist omdat hij zooveel kamp en troebelheid gekend had in het leven, +was hij zoo beducht voor kamp en troebelheid in de kunst. Die oude +kunst des vredes en des lichts, die voortkwam uit eene godsdienstige +wereldbeschouwing--van die kunst en haren geest was de oude Werner als +doortrokken. Vandaar zijne blijmoedigheid, zijne zielekalmte, zijne +vroomheid. Muziek moest =hem= eene openbaring blijven--niet van twijfel +en _weltschmerz_, maar van geloof en hoop; niet van den mensch in zijnen +waan, maar van den Schepper in zijne goedheid. Hij wilde dus bij muziek +eenen traan en eenen glimlach, geen wenkbrauw-fronsen, geen oogen-rollen +zien. Daarom had hij het ouderwetsche huisquartet zoo lief. Voor hem +geene muziek zoo echt, zoo verkwikkelijk, als die daar gemaakt werdt +door vier bevriende menschen in de stille binnenkamer--de lampen +brandende op de tafel, het wintervuur flikkerende in den haard, en in +eenen kring de huisgenooten, luisterend naar het onaanmatigend spel. Dan +gloorde er avondlicht in zijn gemoed. »Harmonia", fluisterde hij: »Gods +liefste engel--Harmonia is in ons midden!" + + * * * * * + +Ons eerste strijkquartet, waarin de dokter en de pater zaten, was na +een jaar of vier uiteengespat. De dood had er eene bom in geworpen, die +den braven medicus sneven deed; en de goede, dikke kapelaan--misschien +opdat hij wat minder de violoncel en wat meer het misboek aan zijne +borst drukken mocht--was door zijnen bisschop verplaatst naar een ander +kerspel. Wij twee overgeblevenen echter hadden vergoeding gevonden in +eene aanwinst, die Werner bijzonder lief moet zijn geweest. Zijne éénige +dochter namelijk, weduwe geworden, kwam met hare drie kinderen, twee +zoons en een meisje, metterwoon zich vestigen in de aanzienlijke +provinciale hoofdstad, waar haar vader het kapelmeesterschap bekleedde. +De beide jongelingen hanteerden niet onverdienstelijk de cello en de +alt, terwijl hunne zuster eene degelijke klavierschool had doorloopen. +Fluks was dus het nieuwe viermanschap saamgeklonken. De zaterdag-avonden +werden hervat, en gewoonlijk hadden wij nu--dank zij het talent der +jonge dame--bij onze twee of drie strijkquartetten een pianoquintet als +middenstuk of als toegift. + +Ik heb geene aanleiding om de persoonlijkheid van Werner's kleinkinderen +hier breeder uiteen te zetten, dan noodig is tot het begrijpelijk maken +van hetgeen er volgt in mijn verhaal. Gisela was een meisje met meer +gevoel dan schoonheid; doch ook haar gevoel zat diep verholen, en scheen +dán eerst mild naar het daglicht te wellen, wanneer zij muziek maakte, +of als het er op aankwam een blijk te geven van hare innige zusterlijke +gehechtheid aan beide hare broeders. Walter en Hugo waren een +tweelingpaar--een merkwaardig menschelijk duplicaat. Ik zou nooit, +vóór ik hen kende, hebben willen gelooven dat onder de vijftienhonderd +millioenen bewoners van onzen aardbol er twee elkander zóó gelijk konden +wezen, als dit broederspan. Niet zoozeer wat hun uiterlijk betrof: men +kon hen met eenen oogopslag van elkander onderscheiden; maar wegens +hunne neigingen, hun gemoed en hunne gaven. Geen hunner, voorwaar, had +een karakter om ooit den ander naar den mond te praten; flink stond elk +op eigen beenen, en oordeelde met eigen brein. En toch sloegen zij op +elkander als de twee oogen in één hoofd. Wat de een schoon of leelijk +vond, dat bewonderde of verfoeide ook de ander; wat Walter trof, dat +roerde ook Hugo. In studie, in muziek, in lichaamsoefening--in alle +dingen werkten zij tegen elkander op, volmaakt alsof het zoo afgesproken +ware, eene stilzwijgende overeenkomst om elkaar de loef niet af te +steken. Nochtans was het zuiver natuur. En het »gelijk besnaard" gold +evenzeer van hunne diepere inborst. Bij beiden dezelfde geslotenheid, +voor allen--behalve voor elkander, en voor hunne zuster misschien. +Maar onder die schijnbaar koele en onbewogene oppervlakte smeulde eene +hartstochtelijkheid, wier plotseling opvlammen mij soms angstig maakte +voor hen. Met beiden ging ik om, als quartet- en als academie-makker. +Ik wist hoe zij elkander liefhadden, al zag ik hen nooit daarvan eene +vertooning maken. Tevens echter kon ik enkele malen opmerken hoe fel +en onbuigzaam zij ook krakeelen konden, wanneer de een door den ander +zich meende tekortgedaan in zijn recht. Anders altoos onafscheidelijk, +plachten zij dan dagen lang elkander uit den weg te treden--Hugo in +zijne eenzaamheid even ongelukkig als Walter--maar Walter ook even +onwillig als Hugo om den eersten stap te doen tot verzoening. Het +scheen of juist het besef van de zeldzame gelijkheid hunner krachten en +vermogens hen over en weer naijverig maakte op het geringste overwicht, +dat de een op den ander mocht behalen. Gewoonlijk, na zulk eene +vredebreuk, was het hunne zuster, die hun de handen weer in elkander +lei--tot onuitsprekelijke vreugde van zuster en broeders alle drie. + +Ziedaar den kleinen kring, in welken ik de liefelijkste avonden mijner +jongelingschap heb mogen doorbrengen. Echte kunstmin riep hem samen +en wijdde hem; een eerwaardig grijsaard was de ziel er van; jeugd en +vriendschap verlevendigden hem met haren gloed en humor; en het bijzijn +van eene beschaafde jonge vrouw deed met zachten dwang den toon der +gezelligheid, onder enkel mannen zoo licht óverbruisend, binnen de +perken blijven van wat rein en voegzaam is. Och! dat ook hij moest aan +stukken vallen--en zoo spoedig reeds--gelijk alle bonden door menschen +gesmeed: bonden van koningen, bonden van natiën, bonden bedoeld voor +de eeuwigheid!--Slechts één bond is er, dat eenen menschenleeftijd +trotseeren kan, en méér: het bond van twee die onder lijden elkander +liefhebben. Maar zóó hoog reikt zelfs een strijkquartet niet. + + * * * * * + +Wij jongelieden moesten na volbrachte studie de wereld in. Wij wisten +dat het oogenblik van scheiden komen moest. Wij zagen het naderen--en +weldra klopte het aan. + +Onze laatste bijeenkomst stemde ons allen weemoedig;--er is zoo +iets bitter droevigs in dat korte, onverbiddelijke vonnis: »voor 't +laatst"--zelfs als het geveld wordt over tamelijk onbeduidende zaken; +hoeveel te meer dan waar het eenen vriendenkring uiteenscheurt, en +eene onzer liefste levensvreugden verbant naar het schimmenrijk der +herinnering. Wij spraken weinig. Vergeefs poogde Werner onder een +opbeurend woord zijne aandoening te verbergen. Nadat wij wat gespeeld +hadden, en terwijl de glazen tot afscheid werden volgeschonken, zette +onze oude meester voor ons vieren een beschreven muziekblad op de +lessenaars. + +»Zietdaar!" riep hij: »dit tot slotstuk. 't Is een liedeken van +Chamisso, dat ik sinds vele jaren al zoo waar bevonden heb als eene +evangeliespreuk--een beproefd recept,--en dat ik voor u op muziek heb +gezet, voor eene zangstem met begeleiding--: ziet ge, zoo tot een +aandenken van onze schoone avondjes--om te spelen als ge samen +zijt, en als de oude man....... Nu dan, laat eens hooren! Gisela, +vrienden--_andante_ maar--zoo kalm en stillekens maar _andante_!" + +Het bleek eene melodie van wonderlijke bekoring--voor ons althans, op +dat oogenblik. Zij werd ingeleid met eene zacht golvende piano-figuur, +boven welke straks de zangstem zich verhief, op de woorden van het +eerste couplet: + + »_Hab' oft im Kreise der Lieben + In duftigem Grase geruht, + Und mir ein Liedlein gesungen, + Und alles war hübsch und gut_" + +Bij het tweede vers kwam de viool, eerst klagend, dan opgewekt, de +zangstem omspelen: + + »_Hab' einsam auch mich gehärmet, + In bangem, düsterem Muth, + Und habe wieder gesungen, + Und alles war wieder gut._" + +Zij voegde zich ook bij het klavier in het ietwat breed uitgewerkte +tusschenspel, dat op elke volgende strophe den overgang vormde. + +Alt en viool te samen wierpen op de melodie eene diepere schakeering bij +het derde couplet: + + »_Und manches, was ich erfahren, + Verkocht' ich in stiller Wuth; + Und kam ich wieder zu singen, + War alles auch wieder gut._" + +En eindelijk hief ook de cello aan, met zijne ernstige stem kracht en +volheid bijzettende aan den breederen accoordenstroom, die het slotvers +omgolfde en met eenen jubelzang van al het snarentuig besloot: + + »_Sollst nicht uns lange klagen + Was alles dir wehe thut; + Nur frisch, nur frisch gesungen! + Und alles wird wieder gut._" + +Er sprak uit dit bagatel zóóveel innigheid en frischheid van geest, zulk +een weemoed, en toch ook weer zulk eene blijmoedigheid, dat ik niet +beter weet te zeggen dan: geheel de maker sprak er uit: geheel de man +zooals hij was en voelde. + +Hij had er bij gestaan, en meegeneuried met trillende stem. »Kinderen", +zeide hij, toen het uit was: »wij gaan uit elkaar--, en 't is +twijfelachtig, althans wat =mij= betreft, of we ooit weer zoo met ons +vijven muziek zullen maken. Belooft mij nu één ding: dat ge telkens, als +ge later weer samenkomt, en als ik er misschien niet meer bij ben, dit +lied zult spelen te mijner gedachtenis. Ook tusschen u zou er wel eens +iets kunnen rijzen, dat den onderlingen vrede en de goede harmonie +verstoorde. Denkt dan aan onze schoone avonden, aan Haydn en Mozart, en +aan je ouden _violino primo_. Grijpt dan in de toetsen en in de snaren, +dat het weer samenklinkt als uit één gemoed. Niet gemokt en gewrokt! +Harmonia, kinderen--laat Harmonia in uw midden blijven! Samen een +quartet gemaakt, samen een lied aangeheven-- + + _Nur frisch, nur frisch gesungen! + Und alles wird wieder gut._" + +Dat de oude man eene bijzondere reden had voor deze dichterlijk +ingekleede vermaning tot broederzin, dit wist ik toen nog niet. + + * * * * * + +In twee jaren zag of hoorde ik van Werner en zijne kleinkinderen niets. +Ik kwam in het vaderland terug, en--daar was een wervelwind heengevaren +over des grijsaards hoofd. Eerst had hij zijn ontslag genomen uit het +kapelmeesterschap; vervolgens had de dood zijne dochter weggerukt, de +moeder van het drietal; en eindelijk, nadat hij zich metterwoon te +Vreeburg gevestigd had, was ook zijne trouwe gade hem ontvallen. + +Ik zeide dat hij zijn ontslag =genomen= had. Eigenlijk =kreeg= hij +het--in zóóverre, dat de heeren hem op uiterst kiesche maar toch zeer +duidelijke wijze in bedenking gaven, of de dirigeerstok niet wat zwaar +voor hem werd, en of wat rust hem op zijnen leeftijd niet toekwam. De +waarheid was, dat een jonger geslacht eene andere kunstrichting inwilde: +eene richting, aan welke Werner in geenen deele haren naloop misgunde, +doch bij welke hij zich evenmin meer had kunnen of willen aansluiten, +als dat hij eenen ommekeer had kunnen of willen brengen in heel zijne +denkwijze omtrent den aard en de roeping der toonkunst. Hij besefte het, +en ging heen--met geschenken overladen--wel gekrenkt een weinig, maar +toch niet wrevelig--neen, in zeker opzicht getroost veeleer. Want nu +immers kon hij eenen stillen hartewensch bevredigen. Nu kon hij den +avond zijns levens gaan slijten in het oord, waar hij jong was geweest, +waar zijn ouderlijk huis nog stond, waar hij zijne kunst had leeren +lief krijgen, waar hij zijne vrouw gevonden had. Zoo riep hij der +groote stad vaarwel toe, en ging in zijne geboorteplaats wonen. Juist +was de betrekking van organist aan de kerk daar open. Zijn vader had +haar bekleed indertijd; des te gretiger dus nam hij op zich haar te +vervullen. Als grijsaard voor het orgel te mogen zitten op den stoel +zijns vaders, vrome zangen te ontlokken aan diezelfde toetsen, waarover +vóór zeventig jaren de oude man met het staartpruikje hem de vingers had +leeren spannen,--welk eene liefelijke gedachte voor hem!--Als organist +was hij begonnen: als organist zou hij eindigen:--voorspel en naspel van +zijne loopbaan zouden sluiten op elkander. Met _andante_ ving zij aan, +overgaande, steeds _crescendo_ en _accelerando_, in een lang en woelig +_allegro_, waarbij het _forte_ niet was gespaard. Met _larghetto_ zou +zij sluiten, _sempre diminuendo_--tot in een fluisterend _pianissimo_ de +schoone symphonie zijns levens verstierf. + +Het zij mij vergund, den lezer getuige te doen zijn van mijne laatste +ontmoeting met den man. + + * * * * * + +Vreeburg, moet men weten, is een dier weinige gelukkige stadjes in +Nederland, welke nog verstoken bleven van de zegeningen eener directe +spoorwegverbinding. De woningen en het vleesch zijn er dus nog goedkoop, +de menschen gemoedelijk. Dit lokt er een aantal kleine renteniers en +gepensioneerden heen: vreedzame, gezellige lieden, die er eenen +beschaafden toon doen heerschen en er in hunne tuintjes macht van lieve +bloemen en fijne vruchten kweeken. Men rookt er nog lange pijpen, kolft +er nog, en leeft er zonder hurrie en hoofdpijn, niet jagend van den +eenen dag op den anderen--niet luierend toch ook, maar voor alle +dingen zich den tijd gunnend die er voor staat. Alles een gevolg der +niet-aanwezigheid van den ijzeren weg. Ik durf zelfs op rekening van +die afwezigheid het feit brengen, dat rondom Vreeburg nog niet al de +buitenplaatsen gesloopt en al de bosschages gerooid zijn, om ruimte te +maken voor de vetweiderijen van den onverzadelijken Engelschman. + +Zóó, in eene houtrijke streek gelegen, met zijne tuinen en landhuizen +buiten, zijne heldere, schilderachtig gegevelde straten binnen den +hoogen groenen wal, heeft Vreeburg zoowel uitwendig als inwendig een +aangenaam, ja, om der zeldzaamheid wille, een haast romanesk voorkomen. +En als om aan die landelijk steedsche liefelijkheid eenen achtergrond +bij te zetten van het eerbiedwekkende--zie! daar is het waarlijk +grootsche kerkgebouw, de pronk en de trots van het stedeken--het fier en +sprekend overblijfsel van zijne vervlogene grootheid. Hoog en machtig +verheft zich boven den dichten looverkrans der lindenrijen op den wal +de afgeknotte toren, van den adem der eeuwen grauw verweerd, als een +strenge, eenzame wachter uren wijd heenblikkend over de groene beemden, +en over de gele duinen in het verschiet, en over de verre, glinsterende +zee daar achter. De kerk staat op eene kleine verhevenheid, eene terp +vermoedelijk uit overoude dagen, toen de zilte golven hier soms nog +eenen inval deden. Om haar henen schaart zich een dubbele kring van +populieren. Slentert gij onder hun lispelen mijmerend voort, dan zult +gij hier en daar den voet zetten op zerken, in welke gij de namen zult +gegrift vinden van menschen, die----och! die misschien in hunnen tijd +het _Iö vivat_ hebben meegezongen met uwen eigen grootvader. + +Dit is het bedehuis waarin Werner's vader organist was--en waarin hij +zelf thans, haast een tachtiger, dag aan dag voor de registers zat, om +de harmonieën te doen ruischen, van welke zijne ziel nog altoos vol was. + + * * * * * + +Dicht bij de donkere poort uit de trekschuit gestapt--die mij, +wel niet vliegend, maar toch snel genoeg, en inderdaad met +eene allergenoegelijkste kalmte, naar de veste Vreeburg had +heengebracht--liet ik mij door des schippers knecht de woning wijzen +van mijnen vriend. Zij lag een groot kwartier verwijderd--een minzaam +buitentje, aan eenen zwaar belommerden straatweg. + +Ik schelde en gaf mijn kaartje over. Mijnheer werkte op zijn moesland, +zeide men mij. Men zou hem onmiddellijk roepen. Onderwijl liet men mij +in zijn studeervertrek. Ik zou daar wel even willen wachten. + +Het was eene tuinkamer, die al bij den eersten aanblik mij bekoorde door +hare lachende gezelligheid, haren zonnigen, rustigen eenvoud. Bij het +eene venster stond een korf vol fijne bloemen; bij het andere een +aquarium met goudvischjes, door welks helder vocht juist een zonnestraal +met tintelenden, veelkleurigen glans zich henenboog. Een concertvleugel +en eenige viool-dozen, eene cello in eenen hoek, eene antieke +boekenkast, een quartet-lessenaar, een fraai ouderwetsch uurwerk en +vroolijke ornamenten op den schoorsteenmantel, eene groote, met +bladen en partituren bedekte tafel en een half dozijn geriefelijke +stoelen--ziedaar wat het vertrek nagenoeg vulde. Aan de wanden hingen de +oude prenten: droomgezichten van Beethoven en Weber, papa Haydn op zee, +Mozart, op het klavier zijnen _Don Juan_ voordragende; voorts portretten +van meesters en virtuozen groot en klein--en, smaakvol gerangschikt, +eene gansche tropee van gedenkstukken. Hier was zijn eerste lauwerkrans; +en daar was zijn laatste. Den laatsten kreeg hij bij zijn afscheid van +den kapelmeesters-staf; den eersten bij zijne aanstelling, nu zestig +jaren geleden. Dezen zilveren penning won hij als knaap, bij een examen, +na voor 't eerst in het openbaar gespeeld te hebben. Hoe trotsch hij er +op was! Zijne goede moeder had hem uitgelachen, omdat hij haar verzocht +had het groote ronde ding op zijn buisje te hechten, bij wijze van +ridderteeken!--Dit vergulde harpje was zijn insigne als eerelid van +de dilettanten-vereeniging, op wier gezellige avondjes hij =haar= +ontmoette: zijn mooi meisje en lieve vrouw. En hier was de met zilver +ingelegde dirigeerstok, dien eenige vrienden hem schonken nadat hij voor +het eerst in de stad eene symphonie van Beethoven had doen uitvoeren. +Het was de _Eroïca_ geweest. Hemel, welk eene geestdrift! En hoe gloeide +hemzelven het hoofd dien avond, in eene roes van opgewondenheid!.... Ook +kostbaarder geschenken bezat hij--dat is, die meer geld gekost hadden; +maar dááraan, ik wist het, hechtte hij niet; hij hield ze weggeborgen. +Aan deze voddekens hechtte hij, die voor hem levendig waren van droevig +zoete herinneringen. Och! wij allen garen van die nesterijen op, zonder +er veel naar om te zien, zoolang we 't goed en gezellig hebben. Wij +weten nog niet hoe dierbaar zij ons kunnen worden, als wij oud en +eenzaam geworden zijn, en de trouwe handen, uit welke wij ze vóór jaren +ontvingen, de onze niet meer drukken kunnen. + +Terwijl ik zoo rondkeek over al dit oude gedoe, van vroeger mij zoo +welbekend, hoorde ik in de gang zijne stem. De deur ging open--en +handschuddend stonden wij tegenover elkander. + +»Wel!" riep hij: »dáár doe je goed aan, jongenlief, dat je nog eens naar +den ouden man komt omzien vóór hij het kaarsje uitblaast! Dáár doe je +braaf aan!--'t Is leeg om mij heen geworden, mijn jongen! Ze hebben mij +hier deerlijk in mijn eentje gelaten!--Om je de waarheid te zeggen", +liet hij er na eene korte pauze op volgen: »om je de waarheid te +zeggen--ik had óók maar liever mee gewild!" + +Ik vond hem erg verouderd. Versuft of vervallen nog geenszins. Nog blonk +er wakkerheid in zijn donker oog; nog droeg hij recht den kop, en was +zijn handdruk krachtig; nog kon hij de lange, zilverwitte haren zich +achter de ooren werpen met diezelfde schuddende hoofdbeweging, die ook +zijnen allereersten zwaai met den dirigeerstok begeleid mag hebben. Maar +toch, de smart over zijne dooden, méér dan de tijd, had zichtbaar zijn +lichaam gesloopt. Ook meende ik onder het praten op te merken, dat hij +stiller was dan voorheen, en dat hij dikwijls, als hij iets gezegd of +gevraagd had, het antwoord niet scheen te hooren, maar staroogend in +zichzelven zat gekeerd. In hartelijkheid evenwel was hij dezelfde +gebleven, en aan het oprechte genoegen, dat ik met mijn bezoek hem +deed, liet hij mij geen oogenblik twijfelen. + +Ik vroeg hem naar Gisela en de tweelingen. Daar betrok weder zijn +gelaat. »O!" zeide hij, »die maken 't goed--gezond ten minste. Gisela +is bij hare zieke tante in huis, die haar in haar testament wel niet +onbedacht zal laten. Wat de jongens betreft"----Hij hield zich in, en +schudde het hoofd. + +»Nu, de jongens?" + +»Ja, nu--gezond en wel, zooals ik je zei--en redelijk goed geplaatst, +de een bij de spoorwegen, de ander bij den waterstaat. Heb je ze al +ontmoet, sedert ge in het land terug zijt?" + +»Nog niet. Ik denk hen in de volgende week eens op te zoeken. Ze komen +hier zeker druk?" + +»Hier?--O ja! druk, erg druk!.... 't Zal nu wel haast een jaar geleden +zijn, dat ik ze een van beiden gezien heb!" + +»Een jaar?--een van beiden?--Is er dan--" + +»Maar heb je dan van niets geweten?" viel hij mij levendig in de rede. +»Niets bemerkt, in de laatste weken vóór je vertrek?" + +Ik verklaarde in de verte niet te kunnen gissen wat hij bedoelde. + +»Ja ja!" prevelde hij: »het waren een paar gesloten boeken, behalve voor +hun zusje--, en die had voor =mij= weer geen geheimen...... Maar vertel +mij eerst eens: heb je dat lied nog bewaard--dat liedje van Chamisso, +dat we speelden bij ons afscheid?" + +»Of ik het nog bewaard heb?--Hoe kunt ge 't vragen? Het zit ingebonden +bij mijne lijfstukken." + +»Zoo? Braaf!--Dan wil ik je zeggen, dat ik het niet zoo maar voor de +aardigheid, niet zonder een ernstig opzet schreef. Ik wist wat er +broeide--en ik hoopte--ik dwaas! ik hoopte het te keeren met een +notenblad!" + +Hierop begon hij mij mee te deelen hoe, reeds in het laatste van +hunnen studietijd, de twee broeders, als altoos één van zin, verzot +waren geraakt op eene zelfde jonge dame; hoe zij beiden haar met +gelijken ijver het hof hadden gemaakt, beiden haar met gelijke +hartstochtelijkheid hunne eerste liefde hadden voor de voeten gelegd--en +beiden met een gelijkluidend schrijven van het dametje den zak hadden +gekregen. Er was tusschen hen een hevig tooneel voorgevallen, waarbij +de een den ander in woedende verwijtingen niets gewonnen gaf. »En nu", +vervolgde Werner, »nu haten zij elkander onverzoenlijk. In geen +anderhalf jaar hebben zij elkaar willen zien. Hunne schoone Helena +(onder ons gezegd, een nestig nufje) is onderwijl getrouwd met eenen +rijken ouden paai; maar niettemin zijn alle pogingen van hunne zuster +en mij, om het geschil bij te leggen, vruchteloos gebleven. Gisela +trekt het zich deerlijk aan. En ik, die niemand anders meer op de +wereld bezit--ik, die mijn leven lang harmonie gezocht heb en harmonie +gepreekt--voor mij is het een nagel aan mijne doodkist, dat ik in mijnen +hoogen ouderdom nog haat en woede moet zien heerschen tusschen de +kinderen van mijn éénig kind.... Harmonia! och, Harmonia!--op mijnen +ouden dag heeft zij mij begeven! Geen quartet meer, geen orkest meer, +geen gezin meer, geene eendracht meer onder mijne kinderen!... Ik heb +mijn laatste liedje vergeefs gezongen, amice!--ik heb mijn laatste +liedje vergeefs gezongen!" + +Zóó klaagde hij. Het ging mij aan het hart, méér dan ik zeggen kon, hem +zoo eenzaam en treurig terug te vinden. Ik beloofde (hoewel met weinig +hoop op slagen) mede mijn best te zullen doen om eene verzoening +tusschen Walter en Hugo te bewerken. Verder werd er over dit pijnlijke +onderwerp niet meer gesproken. + +Al koutende over andere dingen, herwon mijn gastheer ook weder een goed +deel van zijne vroegere levendigheid. Bijzonder op te wekken scheen hem +het uitzicht, dat hij mij straks zijn orgel zou doen hooren, zijn éénig +heul en liefsten trooster in zijne muzikale ballingschap. Zoodra wij het +middagmaal gebruikt hadden, richtten wij dus naar het Vreeburgsche +bedehuis onze schreden. + + * * * * * + +Het moet, daar wij om den stadswal heen tamelijk geslenterd hadden, al +goed naar klokke zeven geloopen hebben, toen wij door de kleine zijdeur +naast den toren het huis des Heeren binnentraden. Buiten spreidde de +ter kimme neigende Augustus-zon haren luister nog over het houtrijke +landschap. Een koeltje, aangestreken over de frissche zee, stoeide met +de ranke populieren; hoog rondom den torentop zwierden al krassend de +huiswaarts gekeerde kouwen; en op de weiden in de verte loeiden de brave +koeien elkander hare ontboezemingen toe--arcadisch bazuingeschal. Daar +binnen echter--o heilige stilte! o plechtige schemering!--In half-donker +lag reeds het geheele beneden-gedeelte van de eenzame ruimte. Doch +hoogerop kleurde het zonlicht, heenbrekend door de beschilderde +vensterruiten, pilaren en bogen met phantastische pracht--eenen +weergloed van de diepe, rijke verven, die er gloeiden op het glas. +De grijze zandsteen geleek opaal. Zacht bewogen zich, wuivend als +vredepalmen, de schaduwen der popel-twijgen over deze wonderbaar bonte +schijnselen. Eene mystische tinten-mengeling:--duisternis +omlaag--hemelsche lichtgestalten in den hooge. + +Pas had ik mij in eene der banken tegenover het orgel neergezet, +of de tonen van Schumann's _Abendlied_ golfden door den tempel. De +dichterlijke grijsaard! Dat hij zoo de stemming voelde van het +oogenblik! dat hij, terwijl de kleuren van den avond mijne zinnen +omstrikten met rust en glans, niet terstond mij overstelpte met eene +wilde _toccata_, maar sussend ook het oor mij streelde als met een +avondrood van tonen. + +Het orgel zweeg, als om mij tijd te gunnen nog eenen afscheidsblik te +doen dwalen over de ras verbleekende kleurvisioenen. Daar preludeerde +de speler weder. Hij was een meester in het phantaseeren op bekende +koralen. Ditmaal begon hij met nog eenen anderen vromen avondzang: + + »_Nun ruhen alle Wälder, + Die Menschen, Städt' und Felder, + Es schläft die ganze Welt. + Ihr aber, meine Sinnen, + Auf, auf! ihr sollt beginnen + Was eurem Schöpfer wohlgefällt._" + +En zoo, met schoone wendingen en kunstig registreeren zijn speeltuig +leidende van melodie op melodie, vlocht hij eenen krans tesaam uit die +aloude hymnen vol godsvrucht en kinderlijk vertrouwen, die ons allen +gesticht en vertroost hebben, wanneer wij ze meezongen met kinderlijken +zin. + +De schemering sloop hooger langs de pilaren; het begon somber te worden +tusschen die holle muren. Maar wat deerde het hem, die daar speelde--wat +deerde het mij, die daar luisterde, toen straks het koraal van Luther +dreunde-- + + »_Ein' feste Burg ist unser Gott, + ein' gute Wehr und Waffen_"-- + +zwellend al breeder en machtiger, als om voor zich heen te jagen +de duisternis en hare verschrikkingen! + +Wederom eene pauze. Ik hoorde de torenklok acht slaan. Achter de +beschilderde vensters, tusschen de popels door, glom nog het ambergeel +van den westelijken hemel; diep gloorden nog de purperen gewaden der +evangelisten, de gulden stralenkransen om hunne hoofden. Maar in de +kerk zelve had het duister alle kleuren en lijnen uitgewischt. Nissen +en bogen verloren zich in nachtelijk grauw. Alleen van achter het orgel +schoot een enkele straal te voorschijn: het licht van de lamp bij welke +Werner speelde. + +»Zal ik eindigen?" riep hij mij toe. + +»Nog niet, nog niet, bid ik u! Eén nummer nog!" + +Het was eene orgel-sonate van Sebastiaan Bach. + +Eerst een _adagio_, kalm en breed--=wee=moedig, =blij=moedig--zang +van herinnering en dankbaarheid en hoop--zielszang van het gemoed dat +terugblikt over het leven, en opwaarts blikt naar de eeuwigheid....... +En terwijl ik luisterde, enkel aandacht, daar in het donker niets anders +dan deze muziek mijne zinnen beroerde--zoo was het mij of ik den ouden +man voor zijn orgel zag zitten in hemelschen lichtglans--mensch niet +langer, maar verheerlijkt al. Hij tuurde omhoog. Gelijk eene wolk in +het luchtruim, zoo trok zijn gansche verleden hem voorbij: de honderden +menschen die hij kende en zag heengaan, de duizenden melodieën welke hij +hoorde en zong, zijne jeugd, zijn arbeid, zijne grijsheid, al wat hij +hoopte en bereikte, liefhad en leed. Tevreden sloot hij de oogen--een +zalige glimlach spreidde zich over zijn gelaat--op de laatste tonen van +zijn spel was zijne ziel ontvloden.... Harmonia! + +Maar plotseling .... neen! Hij leefde nog wel.... Halleluja! brak het +speeltuig los. God is kracht--en hij wil dat ook wij krachtig zijn.... +Er daverde een storm door de orgelpijpen. Geweldig rolden de golven der +fuga op mij los. Ik voelde huiverend ze henengaan over mijn hoofd. Eener +wild bewogene zee gelijk, die aanbeukt tegen rotsen, zóó liepen zij +op tegen de trillende zuilen, en sloegen zij samen in de ronding der +verwulven.... En de tempelruimte werd haar te eng: in de hoogte baanden +zij zich eenen uitweg. Daar openden zich de steenen bogen: sterren +flonkerden mij toe: de hemelen lagen bloot boven mij. En de fuga-tonen, +steeds voortjagend achter elkander, werden als het geraas van eenen +grooten veldslag, met geschetter en gedreun en de kreten van +strijdenden. Een woest gewemel trok voorbij:--groepen van antieke +en middeneeuwsche gestalten, profeten en heiligen, martelaren en +hervormers, wanhopig zich werend tegen eenen drom van duivelen. +Vreeselijk was de slachting; ik kon ze niet tellen, de edelen die er +bezweken voor de overmacht.... Maar toen de kamp op het heetst was, en +de legioenen der hel overal dreigden te zegevieren, toen trad de bleeke +Nazarener voorwaarts op de wolken, met het kruis over den schouder, de +doornenkroon op het hoofd. En de duivelen namen gillend de vlucht--en al +de gevallenen herrezen--en met een _gloria! gloria!_ begroetten +duizendstemmig hem allen. _Gloria! Hosannah in excelsis!_ + + * * * * * + +Het majestueuse slot-accoord stierf weg. Nog luisterde ik naar den +nagalm er van, die mij scheen door te dringen tot in des hemels hoogste, +tot in der aarde kern. Nog zat ik verslagen en verplet--toen ik Werner's +vingerdruk op mijnen arm voelde en zijn vriendelijk aangezicht vóór mij +zag, blakend van voldoening, bij het licht van eene lantaarn in zijne +hand. + +»Wel?" sprak hij: »nog niet in slaap?--Kom, vriendlief, kom! we zouden +er nachtwerk van gaan maken!----Maar wat zegt ge? Stroomt er nog vuur +door mijne stramme kneukels? Heb ik je hart nog kunnen warmen, je ziel +nog kunnen verheffen--zooals vroeger, amice, zooals vroeger?----Niet +waar? hier is Harmonia nog machtig!--Och! had ik mijne jongens eens +hier! Ik zou er hunne harten wel zóó week orgelen, dat ze weer +aanéénsmolten als was!" + + * * * * * + +Zes weken na dien dag moest ik hem in de aarde helpen leggen. + +Ik kwam te Vreeburg des namiddags vóór de begrafenis. In het sterfhuis +trof ik niemand dan Gisela en de beide broeders--de laatsten nog altoos +even hardnekkig op elkander gebeten. Somber gingen zij elkaar uit +den weg; geen woord werd er tusschen hen gewisseld; zelfs van een +vertrouwelijk gesprek met het zusje scheen elk hunner zich weerhouden +te voelen door eene mengeling van schaamte en trots. Het was pijnlijk +om te zien--te pijnlijker wanneer men den doode herdacht, die over dezen +onzinnigen wrok nog getobd had, wiens dagen er nog door verkort waren, +misschien. Zoo ooit, dan was nú het oogenblik aangebroken om tusschen de +tweelingen vrede te stichten. + +Doch hoe dit aangevangen, zonder eene losbarsting uit te lokken, wier +heftigheid wellicht van kwaad tot erger voeren zou? + +De broeders zwierven eenzaam door den tuin, angstvallig elkanders pad +vermijdend. Dik gestrooid lagen onder hunne voetstappen de dorre bladers +van October. + +Ik wendde mij tot Walter met mijne bemiddeling.--»Laat blijven! laat +blijven!" kreeg ik ten antwoord: »De schuld is aan =hem=. Die vrouw +was nevenzaak, begrijpt ge? Maar ik kwam het eerst. En overigens--laat +ongelijk bekennen wie lust heeft, =mij= wil het nu eenmaal niet over de +lippen!" + +Ik sprak Hugo aan--al met geen beter gevolg.--»Bemoei je er niet mee!" +klonk zijn bescheid: »Het was niet zoozeer om het meisje, ziet ge? maar +om het recht van 't spel. Vóór hem kwam ik. En ook al ware dit =niet= +zoo--de minste zijn =kan= ik nu eenmaal niet!" + +Mij bleek dus klaar, dat elk der twee zijn =recht= wel wou gewonnen +geven, mits zijn =trots= maar schampvrij liep. Met trots nu is het veel +moeilijker onderhandelen, dan met recht. Hadde ik hen naar elkaar kunnen +toetrekken, ik zou tot hen gezegd hebben: »Beste vrienden! Geen van u +beiden was ooit den anderen eene seconde vóór. Gij kwaamt te gelijk in +de wereld; zoogt te gelijk aan de moederborst; leerdet te gelijk den +strijkstok hanteeren; bestudeerdet te gelijk de vervoeging van het +werkwoord _amare_; voeldet te gelijk uw hart ontvlammen; verklaardet te +gelijk uwe passie, en liept te gelijk een blauwtje. Kunt ge nu ook niet +te gelijk elkaar bekennen dat ge een paar dwazen zijt geweest, en dat +eene zotte minnegril niet waard is dat twee edele harten er elkaar om +kwellen?"----Dit alles zou ik tot hen gezegd hebben, indien ik hen +bijeen had kunnen krijgen. Maar juist hen bijeen te krijgen, was de +kunst. + +Ontmoedigd zette ik mij naast Gisela, die op eene bank voor het huis +zat. Haar vertelde ik uitvoerig van mijn laatste samenzijn met Werner. +Toen ik ook kwam op hetgeen hij gezegd had van zijn lied, dat hij het +vergeefs had geschreven voor deze vijandige broeders--toen wischte zij +hare tranen weg, keek mij aan met eenen zonderlingen blik, en stond +plotseling op. »Help mij!" fluisterde zij mij toe--en zij verdween in +het huis. + + * * * * * + +Wat ging zij doen?-- + +Ik meende haar plan te raden:--ik vergiste mij niet. Eerst hoorde ik +haar in Werner's tuinkamer zachtkens de instrumenten stemmen. Een +oogenblik later zweefden hare vingers over het klavier. + +Nooit heeft een gevoelvol spel mij dieper aangegrepen. + +Door de open vensters stroomden de accoorden, kalm uiteenvloeiend in +de stilte van den herfstavond, gelijk het water van eene rivier zich +verliest in den oceaan. Een _Lied ohne Worte_ van Mendelssohn, een +Beethoven'sch _adagio_----en dan--eene siddering beving mij: het was of +ik de spraak van den doode vernam--dan paarde zich hare weeke altstem +aan eene welbekende begeleiding: + + »_Hab oft im Kreise der Lieben + In duftigem Grase geruht, + Und nur ein Liedlein gesungen, + Und alles war hübsch und gut._" + +»Help mij!" had zij mij gesmeekt. Dát zou ik!... Ik ijlde naar +binnen--ik nam Werner's viool op--ik stond aan hare zijde, en speelde +mee: + + »_Hab' einsam auch mich gehärmet, + In bangem, düsterem Muth, + Und habe wieder gesungen, + Und alles war wieder gut._" + +De deur ging zoetjes open--er naderde iemand met schuchteren tred. Wij +zagen niet op; maar terwijl wij voortspeelden, zwol ons duo aan met de +smeltende tonen van Hugo's alt: + + »_Und manches, was ich erfahren, + Verkocht' ich in stiller Wuth; + Und kam ich wieder zu singen, + War alles auch wieder gut._" + +Men sprak geen woord en wisselde geenen blik;--men speelde slechts. +Alleen bespeurde ik in den spiegel, dat nogmaals de deur zich opende. +Een hoofd gluurde naar binnen, en trok zich haastig terug. Maar het kwam +weerom, gevolgd door den ganschen Walter, die stil de cello ter hand +nam, en mee den stok deed glijden over de snaren: + + »_Sollst nicht uns lange klagen + Was alles dir wehe thut; + Nur frisch, nur frisch gesungen! + Und alles wird wieder gut._" + +»Walter! Hugo!" snikte Gisela--»laat alles weer goed zijn!".... + +Ik hoorde twee kussen. Ik zag twee handen in elkander leggen.... Wat er +verder plaats had, kan ik niet vermelden. Ik meende dat ik hier gemist +kon worden. + + * * * * * + +De muzikanten bliezen hunne treurtonen; de kluiten ploften op de kist +in de groeve. En de talrijke ommestanders konden maar niet begrijpen +waarom die twee jongelingen, de kleinzonen van den overledene, zoo +hartstochtelijk en onder bitter schreien elkander in de armen drukten. + +Genoeg echter, dat wij vieren het begrepen. Genoeg voor ons, dat hij, +dien de aarde daar dekte, zijn laatste lied toch niet vergeefs gezongen +had. + +Harmonia! suizelde het voor ons door de herfstloovers--Harmonia! + + + + +In den Hobbelstoel. + + _Finis Coloniae._ + + +De heer Dorus Dadelboom, meester in de rechten en beambte ter +Secretarie, zat in zijnen wipstoel, buiten onder de kolonnade van zijne +woning in de Berendrechtslaan.--»Voorgaanderij", zouden de meeste +Hollanders zeggen. Maar Dorus, als academisch gevormd man, verkoos het +uitheemsche en klassiek klinkende woord, omdat het hem denken deed aan +heerlijke Grieksche tempels. Dit is eene verbeeldingsweelde die den +Bataviaan niet àl te veel inspanning kost. Het is zeker, dat de kolommen +zijner kolonnade in den regel niet gebeiteld zijn uit Parisch marmer. +Doch witkalk (zoo troost hij zich) kan nog blanker wezen. + +Hij zat en hobbelde zich.--Er steekt achter dat eeuwigdurende gehobbel +van Indische menschen méér, dan een oppervlakkig waarnemer zoo wel +vermoedt. Het kan namelijk bestudeerd worden als eene vrij vertrouwbare +aanduiding van de gemoedsstemming der hobbelaars. Allen hobbelen--maar +met verschil. Wie bij voorbeeld vergenoegd of satiriek gehumeurd is, +laat zijnen stoel korte, scherp afgebroken wipjes maken. Wie zich +landerig gevoelt of onlekker, beweegt zich langzaam, droevig, mat. Wie +toornig of in vervoering is, gaat hurre hurre, hop hop hop--als rende +hij op een strijdros, met geweldige sprongen, in tuimelenden galop, het +voorwerp van zijnen haat of van zijne liefde te gemoet. En zoo voorts. +Een fijn opmerker vindt het aantal schakeeringen eindeloos. + +De heer Dorus zat dan, en hobbelde zich met zachte, wellustige +golvingen. Hem dacht, hij kon den ganschen nacht zoo wel voorthobbelen, +en zich er bij denken dat Hoeri's hem wiegden. Zóó behaaglijk voelde hij +zich. + +Het was inderdaad een behaaglijke avond voor hem geweest. De vrienden, +die te zijnent het oude jaar zijne uitvaart hadden helpen vieren, waren +zooeven vertrokken--machtig joviaal. De heeren hadden wat quadrille +gespeeld, wat muziek verbroddeld, en daarna, als jonggasten die zij +waren, zeer opgewonden gekwaakt over koloniale politiek: over wat er +edels en dols is in het hollen der radicalen, over wat er verstandigs +en hatelijks is in het vastklampen der behoudsmannen: over Nederland's +roeping en Indië's bestemming--over allerlei mogelijke en onmogelijke +toekomst-dingen. + +Wat liefde voor den inlander had daarbij geblaakt! Wat geestdrift +voor zijne vrijwording, verheffing en veredeling! Wat ridderlijke +verontwaardiging over de barbaarsche misbruiken, die hem koffie doen +zweeten voor het Gouvernement, en buffels voor de Pangérans! + +»De Javaan moet niet langer dienstbaar zijn!" had er een geroepen: »_Hé, +sepada! kassih api, lekas!_"[1] + +[1] »Hé, wie daar! Geef vuur, gauw wat!" + +»De Javaan moet een vrij man worden!" schreeuwde een ander: »vrij met +zijnen eigendom, vrij bij zijnen arbeid, vrij in zijn opstaan en +nederliggen!--_Sidin, loe monjet, djangan tidor di sini! Kassih anggor, +anak babi!_"[2] + +[2] »Sidin, jou aap, wil je wel eens niet slapen hier! Geef den wijn +aan, varkenskind!" + +»De Javaan moet onze gelijke zijn voor de wet, voor de maatschappij, +voor de rechtbank van het zedelijk gevoel!" betuigde een derde, die een +half uur later in kleuren en geuren het gezelschap meedeelde hoe hij +eene jonge Maleische huishoudster-sultane, van wier liefkoozingen hij +genoeg had, zonder veel omhaal van woorden had op de straat gejaagd. + +Intusschen was des gastheers zorg geweest, bij die gesprekken een +handzaam wijntje gul te doen vloeien. Men heeft ze namelijk nat te +houden, die koloniale onderwerpen, trots alle geestdrift. Met goeden +drank en geurige sigaren moet men ze besproeien en bewierooken. Anders +worden zij licht als zaagsel in den mond, en als oude staatsbladen duf +in de neusgaten. + + * * * * * + +Een vroolijke avond dus--en een schoone nacht. Zoete maneschijn; +fluweelen schaduwen;--geene miasmen, en eene ongewone afwezigheid van +gevleugeld ongedierte;--de temperatuur oostersch, en toch niet drukkend; +de boomen roerloos; alles stil, behalve het heir der cicaden, wier +biljoenen de lucht vervulden van een droomig suizen..... Was 't wonder, +terwijl de flesch nog wijn bevatte en de manilla nog dampte, dat +Dorus van slapen niet weten wou?--Hij genoot rustig de kostelijke, +de zeldzame, de ras voorbijgaande stemming, welke druivennat en +gezelligheid somwijlen achterlaten in den mensch: eene stemming van +volkomen onbezorgdheid, van tevredenheid met zichzelven en alle de +dingen rondom: eene stemming die het midden houdt tusschen de kalmte +van den lotus-kauwer en de zaligheid van den haschiesch-eter, tusschen +Nirwana en het Paradijs. Naar soezen stond Dorus' zin. Naar hobbelen +bovenal....... Hop, hop, ging dus zijn wipgestoelte--of het een bootje +ware, door zefirs voortgeblazen over de blauwe deining, uit welke straks +vrouw Venus opduiken zou. + +Nu--vrouw Venus bleef hem verre, tot zijn geluk. Maar wèl begon hij, +al soezend en schommelend, tot het bewustzijn te geraken, dat hij niet +langer alleen was: dat er dicht naast hem ook een andere stoel hop hop +ging--een stoel die zooeven nog roerloos gestaan had en ledig. Hij +blikte zijdelings--en zoo waarlijk! daar zat in dien stoel een oud heer, +een hoog bejaard man, met kalen schedel, langen grijzen knevelbaard, +en gehuld in eene kleedij--half pij, half regenmantel--die Dorus op +het vermoeden hielp dat hij de verrassing van dit onverwachte bezoek +verschuldigd was aan eenen korist uit de Fransche Opera, waar dien avond +_La Favorite_ was ten tooneele gevoerd. Zóó vast verkeerde Dorus in dien +argwaan, dat hij opstoof met een: »_Monsieur, que me voulez-vous?_" + +»De vrede zij met u! Blijf zitten, mijn zoon!" antwoordde de grijsaard +in goed Hollandsch, met een handgebaar vol zalving: »Ik ben niet wat gij +gist. Ik zing tenor noch bariton. Mijn naam is Sylvester." + +»Sylvester?" riep Dorus, ten hoogste verbaasd over 's mans gave van +aldus zijne gedachten te lezen: »Sylvester?--Ik ken geen Sylvester hier +te Batavia." + +»Maar ge hebt er eenen gekend in uw moederland." + +»Sylvester, zegt ge?" + +»Den ouden heilige van den oudejaarsnacht!" + +»O ja!" + +»Gij hebt hem gekend en liefgehad, niet waar?" + +»Zeker! Ik heb altoos trouw aan hem geloofd--ofschoon ik in Holland +nooit het genoegen had zoo van aangezicht tot aangezicht--" + +»Dat was braaf van u. Gelooven zonder zien is juist het ware. Maar wat +bevreemdt u dan mijne komst in dezen nacht?" + +»Vergeef mij!" sprak Dorus: »Wij zijn hier verre van het land der +liefelijke winter-verschijningen. Ik wist niet dat uwe tochten, heilig +man, zich uitstrekken tot bezuiden den Equator." + +»Overal ga ik rond", zoo luidde het plechtige antwoord: »overal ga +ik rond, waar bij het verscheiden van den laatsten December een schot +gelost wordt te mijner eer, en menschen warm elkaar de hand drukken bij +het dreunen van den klokslag twaalf. Gij begrijpt dit niet?" + +»Ik beken, o weleerwaarde vader, dat het mij raadselachtig voorkomt, hoe +iemand--" + +»Op twintig-duizend plaatsen te gelijk kan zijn?" + +»Juist zoo! Gij doorziet mijne overdenkingen, alsof ze van kristal +waren; en gij steelt mij de woorden van de tong, als waren het paarlen +van grooten prijs." + +»Kortzichtige! Zaagt gij de glanzende lichtbaan, die de zon werpt over +de golven?--Zij is hier, zij is ginds, zij is duizend mijlen naar het +westen, en duizend mijlen naar het oosten: zij is overal waar de zon +straalt boven de zee, en waar een menschenoog is om op haar te turen. +Zóó ben =ik=. Ik klotste dezen avond door de modder van Londen en +door het slijk van Bucharest. Ik zat aan bij oestermalen in pronkerige +salons te San Francisco, en tevens hielp ik den feestschotel van _olla +podrida_ opdragen in de hut van den Castiliaanschen boer. Ik waadde door +drie voet sneeuw te Archangel, en tegelijkertijd klopte ik te Melbourne +mij het heete stuifzand uit den baard. Ik was hier, en ginds--duizend +mijlen naar het noorden, duizend mijlen naar het zuiden--overal waar het +oude jaar wegstierf van de aarde, en waar een menschenhart het eene +dankbede nazond of eenen zucht." + +Bij deze toespraak zag Dorus den oude nogmaals aan. Weg was alle +twijfel. Het moest Sylvester wezen, ja! Zijn toon roerde Dorus. Zijne +vriendelijk ernstige trekken deden in hem herinneringen ontwaken van +het verlaten huis. Dorus meende sneeuw te bespeuren op dat eerwaardige +hoofd; hij meende kerstlichtjes te zien glanzen in des grijsaards +goedige oogen:--vóór hem, aan den zilverblauwen hemel, ontrolde zich +een visioen van ijs en schaatsenrijders, baanvegers en warme melk, door +twee kokospalmen omlijst. Hier zat hij, in den luwen tropischen nacht +van dezen eersten dag des jaars: Sylvester--de genius der noordsche +huiselijkheid, der wintersche poëzie. Hier zat hij--en hobbelde zich. + + * * * * * + +»Ik heb mijnen marsch volbracht. Ik zag hier licht, en goede dingen op +de tafel. Laat mij hier een weinig rusten."--Zóó sprekende, greep de +oude de flesch, schonk zich een boordevol glas in, en ledigde het met +toewijding.--»Kom", vervolgde hij: »wij willen, zoo het u wèl is, het +gesprek van daareven samen voortzetten." + +»Welk gesprek, hoogwaardige? Over wat?" + +»Over de koloniale politiek immers, die u en uwe vrienden zoo in vuur +bracht. Ik mag die praat wel eens een enkel maal, bij een glas en onder +vier oogen." + +»Neen, Sylvester, neen!" smeekte Dorus. »Al wat gij wilt, maar dát niet! +Smaakt de champagner u, tast toe dan, heilig man! Doch meng mij geen +veegsel uit het Binnenhof in mijnen beker. Zie! de nacht is schoon als +de droom eens bruidegoms! Laat ons meedroomen--van het verleden--van de +toekomst. Gij hebt mee doorleefd wat was; gij blikt als ziener in de +dingen die komen moeten. Eilieve, vertel mij wat!" + +De grijsaard trok zich den monnikskap half over het hoofd, leunde +achterover in zijnen stoel, keek naar het Zuiderkruis--en hobbelde zich. + + * * * * * + +Hoe lang zij beiden zoo hobbelden naast elkander, is met geene juistheid +te bepalen. Eindelijk hoorde Dorus zijnen geheimzinnigen gast, met eene +stem die hem zacht en vreemd klonk als kwam zij uit de verte, aldus +beginnen: + +»Wèl moogt gij zeggen, jonge man, dat ik mee doorleefd heb de dingen +die voorbij zijn--ook in =dit= land, al was het maar op éénen dag in +elk jaar. Ik zag Batavia geboren worden en groeien; ik kende het benard +maar moedig; sterk maar gewetenloos; rijk maar wreed; weelderig maar +verloren. Ik woonde bij, hoe deze stad zich uit de luiers vocht als eene +jonge leeuwin; hoe zij groot werd en eenen koninginne-titel voerde; hoe +zij Europa's lot beslissen hielp door het gewicht harer schatten; hoe +zij allengs verzonk in overdaad; hoe zij onderging in bederf; hoe zij +den hiel des vreemdelings voelde op haren nek; en hoe zij ten leste, +genadig van dien druk bevrijd, haar uitgemergeld leven te hernieuwen +zocht door een nieuw stelsel van uitmergeling. Hare geschiedenis was +een verloop van snelle wording en rasse ontbinding. Reuzen hebben haar +gegrondvest; dwergen hebben haar voltooid;--naar gelang zij wies, werden +hare burgers kleiner. Maar in één ding bleef zij gedurende dat wisselend +verleden zichzelve gelijk. Steeds was geldwinnen het doel--en was list +het eerste, geweld het tweede middel van haar bestaan. + +»Het was op Sylvester-dag A. D. 1618, dat ik de eerste maal deze kust +betrad. In eene veege sterkte, ginds aan het drassige strand, vond ik +eene luttele heldenschaar opgesloten--belegerd door duizendmaal haar +aantal, ingesperd te land en ter zee. Geen uitzicht op ontzet--en in +de veste zelfs geen kruit haast meer om te schieten. Maar stalen moed, +wilskracht en zelfvertrouwen schutten beter nog dan wallen en kanon. Elk +dier mannen was eene vesting in zichzelven, en nooit, zeg ik u, heb ik +hartiger en hoopvoller de oudejaarsavond-bekers hooren klinken, dan in +dien reddeloozen kring. Die helden waren uwe vaderen, jonge man! + +»Ik was getuige, jaar op jaar na dien dag, van hunne stoutheid en hunne +fortuin. Ik kwam en ging, honderd malen--en telkens droeg de wind mij +geruchten toe van hunne veroveringen. Zij reden als een tijgerkat op +den rug van een kameel, en woelden met klauw en tand zich dieper en +dieper in het vleesch. Niets verschoonden zij; niets lieten zij zich +ontglippen; mededoogen was hun vreemd. Zij hielden--in aantal geringer +dan elk hunner vijanden afzonderlijk--met de linkerhand de volkeren van +het Oosten in bedwang, terwijl zij dan de rechter nog vrij hadden om +Britten en Franschen ruim baan te doen maken voor het rood-wit-blauw. +Zóó wakker, zóó fier, zóó sterk waren zij toen. + +»Zij werden rijk. En let nu op, jonge man! Nooit waren zij angstig +geweest voor hun lijf en bloed:--zij zouden het worden voor hunne +schatten. Angst maakt wreed. En achter wreedheid schuilt onbewust reeds +een eerste besef van verzwakking.--Ik herinner mij den Sylvester-nacht +A. D. 1721. In dien nacht hadden een paar booswichten der goede burgerij +eene verrassing toegedacht, van welke zij niets zou hebben naverteld. +Ik beefde voor de snood belaagde stad.--Doch een jaar later stapte ik +voorbij de schandzuil, die men den verfoeilijken Pieter Elberfeld had +gebouwd. Uwe vaderen, vriendlief, hadden met de hun eigene beradenheid +het gevaar weten af te wenden. Zij hadden het moordkomplot ontdekt, +de samenzweerders gegrepen. De twee ergste boosdoeners hadden zij op +ijzeren kruisen gebonden, hun de rechterhand afgehouwen, het lichaam +met gloeiende tangen gekneed, het hart uit 't lijf gescheurd en +in het aangezicht geworpen, vervolgens hen onthoofd en eindelijk +gevierendeeld--na al hetwelk men genoegzame zekerheid meende te mogen +koesteren, dat deze slechte sujetten hun vergrijp niet licht zouden +herhalen. Vier medeplichtigen werden levend op het rad gezet; tien +werden er geradbraakt zonder den genadeslag te ontvangen; en drie +schuldige vrouwen werden geworgd. Den dag na deze terechtstelling vierde +men als plechtige dank-, vaste- en bededag. Batavia ademde weder. Het +loofde de wrekende Voorzienigheid, en zong den Heere psalmen. + +»Desgelijks deed het (en met niet minder reden) in den Sylvester-avond +van den jare 1740, terwijl de wegen nog glibberig waren van het bloed +van tienduizend schuldeloos geslachte Chineezen. Ha! dat moet voor +Janmaat een festijn zijn geweest! Het bloed der heidenen stroomde ter +hoogte van de enkelen langs de straten--zóó verhaalde men mij; en de +Hemel had blijkbaar deze vermaledijde afgodendienaars met verlamming +geslagen: want als kudden schapen lieten zij zich afmaken, zonder den +minsten weerstand te bieden!--_O dies irae!_--Het was in Wijnmaand van +dat jaar. Als ik in mijnen December-nacht door de geredde stad de ronde +deed, hing er eene lijkenlucht als een nevel boven de daken; en de +zee wierp een roodachtig schuim op de kust; en de kaaimans aan den +riviermond versmaadden het spartelend levend aas--zóó verzadigd waren +zij van dooden.--Maar de Compagnie was behouden. Hosanna! Hallelujah! +galmde het opwaarts uit de Kruiskerk aan het Stadhuis-plein. + +»Edoch, geene tale Kanaän's mocht hier baten--zoomin als de +nieuwjaarsgift die de heer Gouverneur Jacob Mossel op den 1sten van +Louwmaand 1755 den Batavianen te huis zond. Deze gift bestond in eene +ordonnantie, strekkende tot beteugeling van de overmatige weelde, die +stap bij stap in de bezittingen der Compagnie de overhand verkregen +had, en nu hooger geklommen was dan ooit. O zotte waan! Alsof dit kwaad +door psalmtonen of plakkaten zich weren liet, terwijl de actiën der +Maatschappij tot 600 procent gerezen waren! Alsof men mannen weer vroom +en vroed kon maken door hun de gouden knoopen van den rok te snijden; +vrouwen weer spaarzaam en kuisch door het aantal slavinnen te beperken, +die haar de satijnen zonneschermen boven het hoofd, de fluweelen slippen +achter de hielen droegen!--Het gif zat dieper dan op de kleederen. Het +zat in de spieren, die het verslapte; in het hart, dat het verkankerde; +in de hersens, die het verbijsterde, daar alle vernuft zich spitste op +zingenot. Zie, mijn zoon! indien geduld en eenvoud de steen der wijzen +zijn, die modder omzet in goud--de steen der dwazen is overdaad, die +goud verkeert in modder. + +»Zoo was dan de bijl aan den boom gelegd. Ruim vijftig jaren daarna trof +ik den Landvoogd Daendels aan het werk. De Compagnie lag toen ter aarde +besteld:--zij had zich volgezwolgen aan wijn, en was aan waterzucht +bezweken--juist als zoo menige van hare aandeelhouders. Maar voor den +armen inlander bleef haar naam toch voortleven, en haar zwelgbewind. Een +prachtige weg, vindt ge niet dien de mannetjes-man banen deed van Anjer +tot Banjoewangi's uithoek?--Wee!--indien gij een duizendste gehoord hadt +van het kermen en krijten, van de rottingslagen op naakte lendenen, van +de verzuchtingen en de vervloekingen, die als de muziek waren op wier +maat men spade en houweel bewoog; indien gij een duizendste aanschouwd +hadt van den jammer en den nood, die deze weg aan een millioen +menschen heeft gekost--gij zoudt hem betreden gelijk men een slagveld +betreedt--met gebogen hoofd, en met eene stemme des bloeds in de ooren, +roepende tot u van den aardbodem!--Wee! + +»Toen de Brit zijne korte rol hier had afgespeeld; toen de politiek +van ontginning, onder de Compagnie beoefend te hooi en te gras, +door het Koninkrijk der Nederlanden in toepassing werd gebracht als +kunstig geordend stelsel--toen vloeide de maat des onrechts over. +Daar brak de opstand los. Het stond hachelijk met de Batavianen in den +Sylvester-nacht van het jaar 1825, toen Diepo Negoro waarlijk een knap +stuk op weg was om al wat er op Java Hollandsch sprak moedernaakt in +zee te jagen.--Doch wederom zegevierden uwe vaderen, jonge man. Wederom +triomfeerde een handjevol geweldenaars, die vochten om gewin, over een +volk dat kampte om vrijheid. Zoo Java ooit eene ster had aan den hemel, +dan ging zij onder en werd uitgebluscht in die dagen, als eene fakkel +die men dompelt in den oceaan. + +»Maar zeg, vriend, slaapt gij?" + + * * * * * + +»Slapen!" riep Dorus: »slapen terwijl gij spreekt, man van ervaring! Eer +zou ik slapen als de engel Israfil hier naast mij zat, blazende op zijne +bazuin!--Gij haaldet op van booze dingen. Hier! laat ons op de betere +tijden drinken! _Ad fundum!_" + +»Recht gaarne!--Inderdaad", voer Sylvester voort: »men heeft sinds +kort naar beter getracht hier te lande. Sedert vond ik vrede hier, van +jaar tot jaar. De meester was begonnen den slaaf te sparen;--gelijk +men de heesters niet meer vernielde, die de kostbare specerijen +droegen, zoo dunde men de arbeiders niet langer uit, die de nog +veel kostelijker tonnen gouds voortbrachten. Dit was economie. Later +werd het philantropie. Als uw Sidin morgen goedvindt, bij wijze van +nieuwjaars-begroeting, u te verzekeren dat gij een aap zijt, en gij +waagt 't hem daarvoor te straffen met eene schuchtere oorveeg, dan zet +men u op water en brood, terwijl Sidin zich inmiddels vermeien mag met +uw bruin liefje!--Haha!--De meester streelt dus al zijnen slaaf!--Of +wat?--zijnen slaaf?--Zijnen evenmensch, zijnen naaste, zijnen jongeren +broeder, moet ik zeggen! Hij wil hem beschaven, polijsten, verheffen, +veredelen tot zijn evenbeeld. Hij is hem gaan loven, bewonderen, +berijmelen, bezingen...... Ik ben benieuwd, jonge man, waarmee hij +eindigen zal!" + +»Benieuwd?" hernam Dorus: »Grijsaard, wat heeft men benieuwd te zijn +naar hetgeen men weet? De toekomst legt immers voor u haren sluier af? +Gij voorziet immers de dingen die zij brengen zal?--Ai, verklap ze mij! +Ik gaar uwe woorden als goudkorrels!" + +Sylvester tuurde alweder naar het Zuiderkruis, dook nog dieper in zijnen +kap, hobbelde zich eens, en vervolgde al fluisterend: + +»Ik zie het, ja--zoo heel ver niet weg tusschen de sterren en de aarde. + +»Duizend voet boven de naar Buitenzorg verlegde hoofdstad zweven +reusachtige, met vlaggen en wimpels getooide ballons, die vrachten +torschen van burgerlijke en militaire beambten in gala-kleed, van +schoone vrouwen in zijde en satijn, van bonte muzikanten en +trommelslagers. Men gluurt door groote trechters over de zee. Blijkbaar +wil men iets of iemand feestelijk opwachten. + +»Daar komt door de lucht een vliegtuig aangestevend uit het westen;--als +men het even pas zag opdoemen boven de kim, is het reeds genaderd met +de snelheid van eenen orkaan. Men wuift met dundoek; kanonnen bulderen; +kelen schreeuwen zich schor; »_Wien Neerlands bloed_" en »_Wilhelmus_" +schetteren door de wolken. »Hoezee voor den nieuwen Gouverneur-Generaal +van Nederlandsch-Indie!"--En de Landvoogd, dien welkomstgroet vernemend +uit de vlakte, diep onder zijne voeten, is zijner blijde ontroering niet +langer meester. Hij schiet zijne vliegmachine aan, springt over boord, +gevolgd door zijnen stoet van gevleugelde adjudanten--en strijkt +klapwiekend neer onder de jubelende menigte. + +»Een man van enkel vlerk en geest, zou men zeggen. Als éénig zoon en +erfgenaam van eenen _selfmade man_ (eenen Amsterdamschen melkboer, +die zich zijn groot fortuin verwierf door louter voortvarendheid en +pompwater), staat hij verheven boven elke verdenking van gehechtheid +aan oude vooroordeelen, van heulen met reactie. Voorwaarts, Tiberius +Voorwaarts is zijn naam--en voorwaarts streven zijne daden. Het is +noodeloos, u uiteen te zetten hoe hij van pleidooiloos pleiter opklom +tot gemeenteraadslid, van gemeenteraadslid tot volksvertegenwoordiger, +van volksvertegenwoordiger tot koloniaal Kamer-specialiteit, van +specialiteit tot orakel, en eindelijk van den drievoet tot de best +bezoldigde waardigheid in deze gewesten. De gymnastiek toch, welke bij +het beklauteren van deze ladder dient, zal over honderd jaren niet +aanmerkelijk verschillen van de huidige. Genoeg dus, dat de heer mr. +Tiberius Voorwaarts tot op eenen prik de persoon bevonden was om aan de +emancipatie van Insulinde de allerlaatste hand, op de beschaving van het +Maleische ras het finale politoersel te leggen. + +»Ik zie den man aan zijnen volmakings-arbeid. Gerechte Hemel! Ik ken +Java niet terug--en nog minder den Javaan; zelf sta ik verbaasd over +hetgeen mijn zienersblik mij openbaart. Hoe! deze luchtkasteelen, +vliegende boven de bergen; deze electrische manen, den nacht verkeerende +in dag; dit net van ijzerdraden, die voor woord en toon den afstand +vernietigen: deze prachtige havens, deze wegen van asphalt, deze +onmeetlijke plantages van koffie en tabak--zij zijn het werk van +Nederlanders! Er zal dan nog eenmaal weder geestkracht gevaren zijn +in de Hollandsche natie?----Maar ik begrijp het: de coupon-knippende +lijzigheid is er eindelijk uitgewrongen, sedert Rusland's en +Oostenrijk's bankroet! + +»En Sidin! Is dit Sidin, die zijne gamelan aan de Joden overlevert +als oud koper, en zich een electro-dynamisch draaiorgel aanschaft, +met de geheele _Götterdammerung_ er op? Sidin, die voor zijne Adinda +geabonneerd is op _De Huisvrouw_, en voor zijnen Kromo op de _Vragen +des Tijds_? Sidin met handschoenen over zijne kneukels? Sidin met eenen +knijpbril op den neus? Sidin kiezer? Sidin socialist? + +»Het is veel. Maar nog zal het den Landvoogd Tiberius Voorwaarts niet +genoeg wezen. Niet tevreden met de handschoenen, zal hij nog de +kneukels, die bruin bleven, veredelen willen tot blankheid. Onvoldaan +over de knijpbrillen, zal hij nog de neuzen, die plat en ingedeukt zijn, +hervormen willen tot rechtheid. + +»Dan echter----" + + * * * * * + +Sylvester zweeg. + +»Welnu!--dan?" vroeg Dorus Dadelboom in ademlooze spanning. + +»Vraag niet verder, jonge man!--Als de adelaar zijnen kiekens vliegen +leert, verwacht hij dan dat zij in het nest zullen blijven? of dat zij +straks vrij zullen drijven op eigen wiek?--_Finis! finis! finis +Coloniae!_" + +»Sylvester--in 's Hemels naam!" + +»Neen!" klonk de stem: »Ik heb eenen haan hooren kraaien: ik moet voort. +Dit slechts wil ik u nog zeggen: + +»Het zal een schoone dag zijn voor Nederland, wanneer het zal kunnen +heenwijzen naar een bloeiend rijk in het verre Oosten, en verklaren: +»Dáár ligt mijn werk:--mijne bezitting niet langer--maar mijne +stichting. Ik heb genomen. Ik heb tienvoudig teruggegeven. Mijne schuld +is gedelgd."" + + * * * * * + +»Sylvester!" riep de advokaat: »nog één woord!--De band tusschen kolonie +en moederland? De Indische baten? De kruk van ons nationaal +bestaan?"---- + +Vergeefs. Niemand hoorde hem meer. De oude was verdwenen. De stoel +alleen, in welken hij gekeuveld had, hobbelde nog zachtkens in het +maanlicht, neigende als ten groet. + + + + +Eene min in den zonneschijn. + + _Dahin! Dahin + Möcht' ich mit dir, o heiss geliebte, ziehn._ + + +Hoog op de rotsen aan den westelijken zoom van het Garda-meer ligt een +schamel gehucht, Tremosine geheeten. + +Tremosine .... het klinkt, niet waar? als een nachtegaalslag, of, liever +nog, als de naam van eene schoone vrouw. Mij dunkt, die klank alleen +moest er reizigers heenlokken: sentimenteele, wel te verstaan. En +nochtans behoort het tot de zeldzaamheden, dat een vreemdeling zich van +de voorbijvarende stoomboot hier aan wal láat zetten. Want men zij nóg +zoo sentimenteel, toch beklautert men niet gaarne eene ladder Jakobs, +zonder vooraf te weten of er daar op de bovenste sport wel iets te zien +valt, of er (het klimmen maakt zoo dorstig) wel eene herberg is, of +er (zoo al geene engelen) ten minste geene bandieten wonen,--altemaal +punten omtrent welke de reisboeken een geheimzinnig, schier +onheilspellend stilzwijgen bewaren. Men vergenoegt zich derhalve met +het hoofd in den nek te leggen, en op te staren tegen den vervaarlijk +hoogen rotswand, met de vraag op de lippen: wáár dit Tremosine wel +schuilen mag? Zóó steil toch rijst hier het oevergebergte uit het meer, +dat het dorpje, ofschoon dicht aan den rand er van gelegen, van beneden +niet zichtbaar is. + +Wie het Lago di Garda niet kent, wie slechts de smallere wateren +en de tammere stranden bezocht van Como of Maggiore, die maakt zich +geen denkbeeld van het ontzaggelijke karakter der rotspartijen langs +de noordelijke oevers, noch van de wijde, naar eene zee zweemende +uitgestrektheid der twee zuidelijke waterboezems van dit grootste, +schoonste en minst bezochte der Italiaansche meren. Eens, in der Aarde +jeugd, als zee en bergen nog eene ziel hadden, strekte de blauwe +Adriaticus, verliefd op het blank en de schoone vormen der verre +sneeuwtoppen, al minnekoozend eenen zijner voelhorens uit tot diep in +het Tiroler gebergte; en hij vergat dien weer in te trekken, toen hij +later, oud en mat, in zijne bedding terugslonk. Zoo is dus de Benacus +een afgehouwen zeearm, verloren tusschen de bergen. Denk u eenen woesten +Noorschen fjord, heengetooverd onder Italie's hemel, gesmukt met +Italie's plantengroei. Denk u de strenge verhevenheid van het Noorden, +en den glans, de weelde, de kleurenpracht van het Zuiden, aan elkander +grenzend, met elkander ineenvloeiend. Denk u den eeuwigen winter zijde +aan zijde met de eeuwige lente, den granaat en den olijf dicht aan +den voet van gevaarten op welke de sneeuw nooit smelt, fonkelende +gletscherspitsen nederblikkend op het lommer der citroentuinen, op +sappig vijgenloof en bleeke wingerdranken...... O hemelsch oord! uwe +heugenis blijft mij een zonnebeeld in de duisternis van mijne +winterdagen! + +Wel----maar Tremosine? + +Het is boud gesproken, misschien--doch ik zou wel eene weddenschap +durven aangaan, dat er, buiten mijzelven, nooit een bewoner van het +polderland dit dorpje betrad. En vermoedelijk zouden, om al het +hierboven aangevoerde, ook mijne schreden er nooit zijn heengericht +geweest, indien ik niet met den jonkman Angelo Rubato--mijnen gids en +roeier, mijnen schipper en visscher langs de boorden en op de wateren +van het Garda-meer--zekeren ochtend een gesprek had gevoerd, waarvan ik +u zoo aanstonds verslag ga geven. + +Vooraf dient deze knaap wel met twee vluchtige trekken geschetst. + + * * * * * + +Eene kleine, maar krachtig en sierlijk gebouwde gestalte, een bruine +kroeskop en een paar oolijke zwarte oogjes, een kortgeknipte baard, die +hem totaan den neus wies, en een altijd lachende mond vol hagelwitte +tanden--dáár hebt ge hem, zooals hij onder zijnen gelen stroohoed, in +zijne witte broek en blauwe boezeroen, en met zijnen Pius-penning op de +ruige borst, in zijne gelapte schoenen stond. Laat geen sterveling mij +kwaad van hem zeggen: want schoonere uren sleet ik met geen manspersoon +op aarde. Hij had zijne zwakheden, ongetwijfeld. Een onbewaakte +sigarenkoker was in zijne nabijheid niet boven bedenking veilig; en +eens betrapte ik hem op heeter daad in eene ongeoorloofde betrekking +met mijne eau-de-cologne-flesch. Doch wie onzer is vuurproef tegen alle +verzoeking? En wat scheldt men niet kwijt aan eenen goeden wil en een +onverstoorbaar goed humeur, aan iemand in wien des hemels zon zelfs een +welbehagen scheen te vinden, daar zij altoos doorbrak waar hij zeilde +of ging?--Men vreest in Italië het booze oog, dat onheil brengt over +dengene op wien het zich vestigt. Wel--ook mijn Angelo was _jettatore_: +maar in omgekeerden zin. Het =goede= oog was hem geschonken. De toerist +die hem tot leidsman had, trof overal mooi weer, koelen wijn en +vriendelijke gezichten. + + * * * * * + +Wij waren, mijn Angelo en ik, op den bedoelden ochtend uit hengelen +getogen in de kleine bocht bij Torbole, La Valle geheeten, en vermaard +om haren vischrijkdom en om het overheerlijke kleurenspel van haar +water--een grondeloos lazuur in het midden, het klaarste smaragdgroen +langs het boord, waar eene kleine kiezellaag den ondiepen bodem vormt. +Bij het krieken van den dag al uitgeroeid, hadden wij ons verfrischt +met een bad, en zaten nu, tegen de zon nog beschut door het oostelijke +gebergte, in alle gemoedelijkheid de sardienen te belagen, wier +bewegingen rondom het aas wij in de blauwe diepte met volmaakte +duidelijkheid konden waarnemen. Het vlugge goedje scheen hongerig: ten +minste, de vangst was gezegend boven verwachting: slag op slag haalden +wij een rampzalig zilveren diertje uit zijn koel paradijs,--»_hinauf in +Todesgluth_", zooals Goethe zegt. Ha! den _todesgluth_ zou Angelo hun +bereiden, wanneer hij hen straks in olie bakken zou, hemzelven en mij +tot het smakelijkste ontbijt. + +Mijn Angelo (moet ik nog zeggen) hield er, bij zijne vele goede en +weinige kwade eigenschappen, een lijf- of stopwoord op na: »_Va +bene!_"--»'t gaat goed"; soms, in oogenblikken van de hoogste +voldoening, afgewisseld met: »_Va benissimo!_"--»'t gaat best!"--Dit +woord was zoo volslagen de uitdrukking van des jongelings karakter +en levensbeschouwing, het strookte zoo volmaakt met den glanzenden +krullebol, de stralende oogen, het rimpellooze voorhoofd en den +vergenoegden grijns van het baardige kereltje, dat het nooit te onpas +scheen te komen uit zijnen mond. 't Mocht loopen hoe het wilde: de zon +mocht onder het roeien u het merg uit de beenderen stoven, of de dolle +wind u het zeil aan flarden blazen; het bergpad mocht uitermate steil +en steenig wezen, of het geschubde watervee tot aanbijten uitermate +onwillig: steeds, als ge op het punt waart in verzuchtingen of +verwenschingen los te breken, en uit te roepen dat het nu eens +verduiveld =slecht= ging, was Angelo u vóór met zijn blijmoedig en +trouwhartig: »_Va bene! Si si, va bene!_"----Aandoenlijk optimisme! Hij +vertsaagde niet, noch wanhoopte hij ooit. In zijne tevredenheid over +den goeden God, de schoone wereld en zijn welgeschapen eigen-ik, meende +hij altoos maar dat alles goed ging. En als ge het hem met eene zoo +ongekunstelde overtuiging hoordet zeggen, dan dacht ge onwillekeurig: +Waarachtig, het manneken heeft het zoo mis niet! =Goed= gaat het wel +niet!--maar het kon toch nog eene heele portie =erger=! + +»_Eh, Angelo!_" zeide ik, met eenen blik op het gespartel in ons +bunnetje: »_Va bene! eh?_"--en ik verwachtte van den knaap geen ander +bescheid, dan een hartgrondig: »_Si si, Signore, va benissimo!_"--Niet +gering was dus mijne verbazing, toen hij in stee daarvan heftig uitriep: +»_No no, va malo, va pessimo! Corpo della Madonna!_" + +Ik keek hem ontsteld aan, vreezende of hij in de diepte temet den boozen +waterman gezien had, den Orco, die zich aan al te gelukkige visschers +soms met dreigende gebaren heet te vertoonen. Hij zat met de armen +over de borst gekruist, sloeg geene acht op zijne sim, die toch de +onmiskenbaarste teekenen van leven gaf, en staarde den oever aan met +eene uitdrukking van komieke neerslachtigheid op zijn gelaat. + +»Angelo, mijn vriend!" riep ik: »in den naam van al uwe heiligen, wat +overkomt u?" + +Hij bleef een oogenblik zwijgen. Vervolgens sloeg hij zijnen hengel +op, nam het vischje dat er aan spartelde van den haak, lachte weer, en +sprak: »_Scusi, Signore!_ ik vergat mijzelven.... _Ma questo sasso_--die +steen daar--_per Bacco!_ die maakt mij dol!" + +Aan den oever hier, moet men weten, ligt een ontzaglijk blok +_nagelfluh_, dezelfde steensoort uit welke de Rigi-groep geformeerd +is. Hoe het daar verdwaald geraakte, mogen de geologen onder elkander +uitmaken. Het staat in de wandeling bekend als de Sasso dei Bimbi: steen +der poppetjes, of der kleine kindertjes. De merkwaardigheid er van is +namelijk, dat het in de Torboolsche kinderwereld dezelfde geheimzinnige +rol vervult als in de Haarlemsche de beroemde iepenboom te Kraantjelek: +uit zijne holen en gaten heeten de nieuwgebórene broertjes en zusjes te +voorschijn te komen. + +»Die steen, Angelo? Wat legt die steen u in den weg?" vroeg ik. + +»Kent Signore dien steen?" + +»O ja! het is de Sasso dei Bimbi, wijd vermaard." + +»En weet Signore waaróm hij zoo heet?" + +»Omdat de moeders van Torbole er hare _bambinelli_ onder vandaan halen." + +»Juist. En daarom, als er te Torbole een jong paar aan het vrijen raakt, +dan gaan ze samen naar den Sasso dei Bimbi, en zeggen tot hem: »Sasso, +o Sasso! wij zijn verloofd. Behoed ons!"--En als zij later getrouwd +zijn, en zij willen gaarne dat hun echt vruchtbaar zij, dan wandelen +zij wederom samen naar den Sasso dei Bimbi, en roepen: »Sasso, o Sasso! +wij zijn gehuwd. Zegen ons!"--En de jonge vrouw strooit maïskorrels in +de holten van den steen, terwijl de jonge man er een maatje wijn over +uitgiet. _Modo infallibile, Signore! Veramente, infallibile!_" + +»Zoo zoo? Dat kan ik mij denken.... Maar ik begrijp nog niet, Angelo, +hoe dit alles voor u eene reden kan zijn om tegen dien braven steen zoo +uit te varen." + +»Ah Signore--als ik dien _sasso_ zie, dan denk ik aan kleine kinderen. +En als ik aan kleine kinderen denk--" + +»Dan denkt ge misschien aan het eene of andere =groote= kind--is het +niet, Angelo?" + +Geen antwoord. Maar opeens keek hij mij aan met eenen blik en een +lachje, die ik duivelachtig zou willen noemen, indien zij niet tevens +zoo onbeschrijfelijk guitig waren geweest.--»_Con permesso_", riep hij: +»Heeft Signore in Holland veel mooie meisjes?"---- + +De vraag was eenigszins zonderling gesteld, en bovendien van zóó +teederen aard, dat ik mijn gesternte dankte toen juist ter snede een +toebijtend sardientje mij helpen kwam om den blos van verlegenheid te +verbergen, die mijne kaken in klaprozen begon te herscheppen. + +»In Holland," antwoordde ik zoo ernstig mogelijk, terwijl ik het +opgewipte vischje loshaakte: »In Holland, Angelo, zijn =alle= meisjes +mooi." + +»Alle zonder onderscheid?" vroeg hij, met een zweempje van naïeven +twijfelzucht. + +»Alle zonder onderscheid", herhaalde ik. + +»Ook die welke ongetrouwd blijven?" + +»Die inzonderheid, Angelo. Want die zijn zóó schoon, dat geen jonkman +ze anders dan uit de verte durft te aanbidden." + +»_Madre santissima!_ welk een gezegend land!... Maar dan geven de +Hollanders ook zeker niet veel om mooie vrouwen? Want overvloed baart +onverschilligheid!" + +»Toch niet, mijn vriend, toch niet. Aan het waarlijk schoone verzadigt +de mensch zich nooit. Wij houden, Angelo, van =alles= wat waarlijk +schoon is!" + +»_Ebbene!_ dán moet mijnheer eens naar Tremosine, ginds op den berg. +Dáár zijn de mooiste meisjes van gansch Italië. Een heel dorp vol. Ah!" +riep hij, terwijl hij eenen vurigen handkus naar het zuidwesten wierp: +»_gentile, graziose, adorabile, le più belle del mondo!_"---- + +Zijne geestdrift was inderdaad aanstekelijk; en daar ik niet inzie +waarom een reiziger niet met even ongeduldige belangstelling eene +collectie schoone vrouwen zou mogen bezoeken, als een museum van muffe +oudheden, zoo besloot ik dan ook zonder tijdverlies den door Angelo +met zulk eene bijzondere warmte aanbevolen uitstap te gaan ondernemen. +Zoodra het ontbijt genuttigd, en de voormiddagwind, de Sovére, die uit +den Alpen blaast, met genoegzame kracht doorgezet was, heesch Angelo +zijn zeil. + +»_Evviva!_" riep hij, toen het doek zich sierlijk bolde, en onze sloep, +voor den wind zich neigende, als eene meeuw over het water begon te +scheren: »_Evviva la vita!_"--leve het leven!-- + +Ik heb dien juichtoon, of iets wat er naar zweemde, ook bij ons in het +Noorden wel vernomen. Maar altoos was er dan toch iets gedrukts, iets +twijfelends in, alsof hij maar half gemeend ware--iets als stond er een +mol-teeken voor. + +Ik geloof, om hem zóó te kunnen uiten als mijn Angelo, zoo van ganscher +harte, zoo recht en vol in den majeur, moet men een schippertje op het +Garda-meer wezen, dat zijn dartel scheepje henenstuurt door louter blauw +en zonneglans--met een ontbijt van gebakken sardienen achter den steven, +en een dorp vol mooie meisjes voor den boeg. _Evviva la vita!_ + + * * * * * + +Tremosine ligt daar op zijne rots als een arendsnest; en inderdaad +schijnt het van den waterkant slechts voor arenden bereikbaar. Toch zou +het voetpad, dat zich tegen den roodgrijzen kalkwand een achthonderd +voet naar boven kronkelt, u wezenlijk meevallen. Steil is het, +ontegenzeggelijk; maar het opwekkende gezelschap van eenen schoonen +waterval, die u telkens bij eene wending te gemoet of voorbij +galoppeert, laat u dit nauwelijks bemerken. Ook verrast het u, langs +uwen weg een blad te kunnen plukken van eenen afgedoolden citroenboom, +of de hand te kunnen uitstrekken naar de stekels van eenen in het wild +groeienden aloë. En bovendien, zoo het stijgen u te streng wordt--wie +belet u telke vijf minuten even stil te staan, en naar omlaag te turen +over het blauwe meer, welks aanblik al vreemder en ontzaggelijker wordt +naar mate gij u hooger er boven verheft?--Zie, hoe het daar gespreid +ligt tusschen zijne bergen, gelijk een hemelveld tusschen donkere +wolken. Een smetteloos ultramarijn, glanzend en onafzienbaar. Links van +u, naar het noorden, het donzige loofwoud van Riva's Campagna, met haren +achtergrond van al hooger zich opstapelende alpgevaarten, boven welke +in het verste verschiet de ijshelmen schemeren van Brenta en Adamello. +Tegenover u, langs génen oever, de machtige, met sneeuw gekroonde Monte +Baldo, aan wiens voet de witte huisjes der dorpen verstrooid liggen +tusschen het groen. En zuidwaarts heen, waar de schouderen der bergen +den plas niet meer knellen, verliest hij zich, breed als eene zee, in +eenen wazigen horizon van sidderend goud. + + * * * * * + +Was dan de weg er heen verrukkelijk--het plaatsje zelf, Tremosine, vond +ik een treurig nest, ontieg en bouwvallig als het inwendige van alle +Italiaansche dorpen, wier lachend uiterlijk op eenen afstand doorgaans +niet minder bedriegelijk is dan de muzikale welluidendheid van hunne +namen. Daar ik echter niet gekomen was om de vuile straat en de +havelooze huizen van het vlek, maar om de beminnelijke bewoonsters er +van, zoo deerde mij dit luttel. + +Nu, ik wil bekennen dat ik naar deze laatsten knap nieuwsgierig was, +en dat ik rechts en links uitkeek wat ik kijken kon. Ik gluurde eenige +winkeltjes binnen, en sloeg onderzoekende blikken omhoog naar de +getraliede vensterholten; doch wat ik ook ontdekte, geen vrouwelijk +schoon. Ten leste ongeduldig geworden, hield in mijnen gids en +schildknaap (die, wat mij bevreemdde, mijnen kijklust volstrekt niet +scheen te deelen, doch met zekere haast al verder liep) op gebiedende +wijze staande: + +»Wel, Angelo, waar draaft gij heen? Waar zitten nu uwe Tremosijnsche +Venussen?--Is dit er temet eene?" vroeg ik, naar eene afgrijselijke +tooverkol wijzende, die voor hare huisdeur eene lompige mansbroek zat te +verstellen. + +»Al verder, Signore!" sprak Angelo, met zijn oolijkst lachje: »Hier nog +niet!" + +»Halt, neen!" riep ik: »geen stap meer. Eerst zult ge mij minstens een +half dozijn schoonheden van den eersten rang voor den dag halen!" + +»Hier nog niet, Signore. Al verder!"-- + +Ik was zoo goed niet, of ik moest al verder. Onder het gaan bespeurde +ik een drietal hupsche neusjes en een paar of wat mooie oogen--maar +overigens niets dan de inheemsche goorheid van tint en magerheid van +ledematen. + +»Angelo! gij bedriegt, gij besteelt, gij verraadt me! Aan welken +Aballino gaat ge mij overleveren, o schavuit?" + +»Moge de Madonna mij met blindheid treffen, als Uwe Excellentie zoo +aanstonds niet tevreden zal zijn!" hernam hij. »Al verder nog, _Signore +mio!_ al verder nog!"---- + +Dit eeuwige »al verder" bleek te eindigen op eenen afstand van zes of +acht minuten buiten het dorp, waar, schier onmiddellijk aan den rand van +den in het meer zich stortenden afgrond, eene kleine herberg staat, met +hare helder witte muren en haar donker bosschage voor een dorstig +creatuur verkwikkelijk om te aanschouwen. + +»Dáár! We zijn er!" fluisterde Angelo mij toe. »_Zitto!_ Wij moeten haar +verrassen: want zij is zoo schuw als eene forel!"--Meteen wipte hij +zijwaarts een plantsoen van olijven binnen, tusschen wier stammen door +hij als een roofdier het witte huisje begon te besluipen. Ik volgde +hem zoo gluipend als mij mogelijk was, niet weinig benieuwd naar het +eigenlijke doelwit van dit avontuur. Opeens stond hij stil, vestigde op +mij eenen vragenden, weifelenden blik, bedacht zich even, legde zacht +zijne hand op mijne mouw, en richtte op gedempten toon het woord tot +mij. + +»Signore", sprak hij: »ik geloof niet dat gij Katholiek zijt." + +»Inderdaad, Angelo"--stamelde ik. + +»Maar", voer hij voort, zonder mijn antwoord af te wachten--»toch geloof +ik dat ge een goed mensch zijt, die gaarne aan eenen armen drommel eenen +dienst bewijst."--Hier aarzelde hij en keek van den grond op, om de +uitdrukking op mijn gelaat te lezen, die, gis ik, niet bemoedigend was. +Voor het eerst toch begon ik den knaap een weinig te wantrouwen. + +»Signore", hernam hij: »ik heb u bedrogen. Ja, bedrogen--en toch ook +=niet= bedrogen. Want toen ik u zeide dat hier een dorp vol mooie +meisjes was, toen loog ik. Maar als ik u nú zeg dat er hier ééne is, +ééne--ah Signore! die mooi genoeg is voor zes-en-twintig dorpen--dan +spreek ik waarheid.... Die ééne woont dáár. Haar naam is Giulietta. En +=ik= ben op haar verliefd!--_Innamorato! oh! appasionatamente!_"---- + +Het is altoos moeilijk, op eene dergelijke confidentie iets snedigs te +antwoorden: men weet toch niet of men den patiënt geluk wenschen, dan +of men hem zijn rouwbeklag bieden moet. Ik liet dus, zonder iets in het +midden te brengen, Angelo maar voortrammelen. + +»Verliefd! ja Signore. En nu zou ze mij wel willen, als"---- + +»Als?" + +»Als haar vader mij maar wou." + +»En haar vader?" + +»Ja--haar vader zou mij wel willen, als ik maar een middel wist te +vinden om hem geld te helpen verdienen. Want op geld is hij als een +bedelmonnik op eene eierstruif. _Si si!_ En daarom"---- + +»Nu, Angelo?" + +»Als Signore zoo _amabile_ wilde wezen----dan kon Signore"---- + +»Wel?" + +»Dan kon Signore hier blijven eten en overnachten, en eene goede flesch +wijn hier drinken; en dan kon Signore den _padrone_ beloven----hij +behoeft het niet te doen, maar hij kon het licht beloven--dat hij iets +in de krant zal schrijven, om andere Signori uit Holland hier te +Tremosine bij den _padrone_ te doen aanlanden; en op die +manier------Ahi! Stil!--daar is zij!"---- + + * * * * * + +Daar was zij, Giulietta. Verstoken achter de grauwe stammen van twee +eeuwenoude olijfboomen, sloegen wij haar ademloos gade. Zij was uit de +achterdeur van het witte huisje getrippeld, met een mandje in de ééne, +een mes in de andere hand. Nu knielde zij tusschen de groenten in den +kleinen tuin, dien vijgeboomen belommerden, en begon kropsla te snijden. +Haar lief profiel teekende zich fijn en zacht tegen het donkere groen +van een myrtenhaagje. Eene zware haarvlecht, glimmend zwart, slipte +haar over den schouder tot op den grond;--met een enkel bevallig +hoofdschudden wierp zij zich die weerbarstige weder over den rug. Toen, +onbespied als zij zich waande, stak zij een voor een hare ronde, bruine +armen uit, om de korte bovenmouwtjes op te stroopen tot onder de +oksels: want het was zeer warm. En bij die forsche beweging geraakte +aan den hals haar kleedje los, zoodat daar zichtbaar werd wat het oog +aanschouwt, wanneer eene blanke vrucht al zwellend haren bolster heeft +doen bersten. Een merel, fluitend in eenen boomtop, deed haar het kopje +zijlings omhoog wenden: en ik zag hoe hare oogen, twee morgensterren, +van vroolijkheid blonken, hoe hare lippen glimlachten bij den helderen +vogeltoon. Maar het korfje was inmiddels met goudgele kroppen gevuld. + +»Giulietta!" riep eene mansstem uit het huisje. + +»_Adesso! adesso!_"----en reeds was zij opgesprongen en verdwenen, niet +wetende hoe ledig zij den moestuin liet voor een paar opgetogen +toeschouwers. + + * * * * * + +»_Madre santissima!_" barstte Angelo los. »Is zij niet hemelsch? Wat +zegt Signore dan nu?" + +»Ik zeg, Angelo, dat deze landstreek mij wèl toelacht, en dat ik wèl +kans zie, mij hier een etmaal den tijd te verdrijven. Maar--wat voor een +leger zal ik hier vinden?" + +»Het zal proper zijn: Giulietta zal het u spreiden." + +»En wat voor eten zal men mij hier voorzetten?" + +»Het zal lekker zijn. Giulietta zal het u klaarmaken." + +»Dan, mijn vriend--laat haar vooral de kropsla er niet bij vergeten!" + + * * * * * + +Ik had goênacht gewenscht, en zat, in het hokje dat mij tot slaapkamer +dienen moest, bij het getraliede vensterken. Het was een duistere avond +geworden. Geene maan, geene starren. Het zwerk, van glanzen moe, had al +zijne oogen geloken--om morgen weer des te stralender neer te blikken +op de frisch bedauwde aarde. Alles lag ter ruste; geen lichtje te +bespeuren, dan de groenachtig gloeiende stippen der glimwormen in het +ras, en ver in de diepte, op het watervlak, de fakkel van eenen +visscher. + +Maar dit belette den myrten het geuren niet, den matten nachtwind niet +te suiselen in de kruinen der olijven, of met flauwen zucht een blad te +doen ritselen aan dien anderen boom, uit wiens loover eertijds een +menschenpaar zich schorten vlocht. + +Menschenpaar, menschenpaar! dat was eene harde beproeving, van alle +vrucht te mogen eten, behalve van die ééne, die schoonste en zoetste en +saprijkste in den hof!--Menschenpaar, o menschenpaar!----kon het wezen +dat mijne oogen goed zagen in het donker?--Waart gij daar weer gezeten, +als na uwen val--hand in hand, oog in oog--om met wat liefde elkaar te +troosten over het verlorene paradijs?-- + +Ik hoorde een warmer zuchten, dan dat van den zephyr tusschen de +twijgen--een luider lispelen, dan dat van het eene blaadje tegen het +andere. + +Toen kronkelde de slang der afgunst zich om mijne borst. Want ik ben, +zooals de dichter zingt--'k ben maar een mensch van vleesch en bloed--en +ik zou liegen als ik zei dat ik den schelm niet benijdde, die daar +Giulietta zat te kussen onder den vijgeboom. + +»_Ohé_, Angelo!" riep ik: »_Va bene?_" + +Ik schrok van mijn eigen geluid. Het klonk zoo satanisch. + +Even bleef het stil. Toen vernam ik onder mijn venster de stem van eenen +gelukkige, die mij toefluisterde: »_Ah Signore, mille, grazie! Va bene, +si si! Va benissimo, Signore! va benissimo!_" + + + + +Eene min in den mist. + + _Doch auch des Abgrunds Nacht, + Den öden Wasserraum, des Sumpflands feuchten Nebel + Machst Du zum Eden mir!_ + + +»Je bent dus recht gelukkig?" vroeg ik. + +»Indien het den Hemel niet verzoeken is, op die vraag bevestigend te +antwoorden--dan zeg ik volmondig: ja!" + +»Wacht! daar komt toch even de oude fatalistische Adam weer om den hoek +gluren! Den Hemel verzoeken door dankbaar zijne zegeningen te erkennen, +terwijl men nooit vreest den Duivel te verzoeken door onredelijk +gejammer over ongeluk! Welk een duister wangeloof!.... Maar, ronduit +gezegd--het is méér dan ik ooit voor je durfde hopen." + +»Wat?" + +»Alles. Vooreerst je metamorphose: van damp tot vleesch, van larve tot +mensch, zou ik meenen. En dan, met veel meer reden nog, je echtelijk +geluk." + +»Ja ja!" lachte hij: »het kan je alles niet méér bevreemden, dan het +mijzelven doet!----O man, met Tannhäuser kan ik uitroepen: »_Ein Wunder +war's, ein unbegreiflich hohes Wunder!_"" + +»Dan laat ik er met Elisabeth op volgen: »_Gepriesen sei dies Wunder, +aus meines Herzens Tiefe!_".... Maar mag men het vernemen, dit mirakel?" + +»Zeker, zeker! Ge waart zoo dikwijls de geduldige aanhoorder van mijne +jeremiaden: ge zult het ook wezen van mijn hooglied!--Suzette is eene +vriendin gaan bezoeken. Daarmee is een goed uur gemoeid. We hebben dus +mooi den tijd. Stop eene versche pijp, en hoor toe." + + * * * * * + +Dit gesprek had plaats op eenen winterschen namiddag, in eene gezellige +achterkamer, tusschen mijnen vriend Herman Heise en mij. Ik had hem, een +jaar of twaalf geleden, te Delft verlaten als het rampzaligste lid van +het gansche studentenkorps: een jongen van geest en aanleg, maar die +jammerlijk èn met zijn eigen groote lichaam èn met zijnen _weltschmerz_ +in de war zat--eene soort van sentimenteelen Roodhuid--mager, +menschenschuw en miserabel. Ik vond hem terug als een welbeklant civiel +ingenieur, eenen flinken kerel, een practisch man, een nuttig burger, +een gelukkig echtgenoot--wijs, wakker en welgedaan. + +En nu zou hij, terwijl zijne vrouw hare vriendin bezocht, mij vertellen +hoe dit zoo gekomen was. + + * * * * * + +Een wonder noemde ik het (zoo begon hij), dat er, gelijk ge het zoo +vleiend verkoost uit te drukken, van damp nog vleesch, van eene larve +nog een mensch uit mij geworden is niet alleen, maar dat ten overvloede +ik, in mijnen tijd de vrouwenschuwste aller jongelingen, thans binnen de +landpalen met een lantarentje den man zou mogen gaan zoeken, die uit de +huwelijks-loterij eenen kostelijker prijs trok. Wel--het wonder zit hem +hierin, dat het niet alles, in stee van zoo bijzonder goed, reddeloos +verkeerd liep, gelijk het immers, volgens de geijkte maatschappelijke +opvatting, had =moeten= doen. Want kijk--het =begin= van mijn geluk +was niet in den haak! zoo zouden onze moeders en schoonmoeders en +behuwdzusters verklaard hebben; en de éénige reden waarom zij het +=niet= verklaarden, was (tusschen twee haakjes) dat zij _in casu_ +niet bestonden:--wij waren beiden weezen toen we trouwden, en zonder +familie:--onder ons gezegd, eene der eerste en zeldzaamste voorwaarden +tot huwelijksheil. Maar alevel, ik moet zelf erkennen dat het begin uit +de verkeerde wereld was. Eigenlijk, moet ge weten, heb niet ik Suzette, +maar heeft Suzette mij gevraagd! + + * * * * * + +Hoe zal ik die lange geschiedenis kort maken? eene geschiedenis, +bovendien, die, als alle liefdeshistories, zoo bitter weinig om het lijf +heeft voor alle menschen behalve twee?.... + +Het was op eenen somberen namiddag in November van het jaar 1865.... +Neen, dat riekt te sterk naar eenen roman van Bulwer!.... + +Eenzaam dolend langs den Delftschen buitensingel.... Bah! dat wordt weer +te tragikomisch!.... + +Komaan, om er dan eenen slag in te slaan:--het was de mist die het deed! +Ja, niemand dan de mist was het! + +Niet lang na uw vertrek naar Java, wandelde ik op zekeren namiddag te +Delft mijn singeltje om: de Haagpoort uit, de Rotterdamsche poort weer +in--zooals wij te voren honderdmaal zamen deden. Het was een van die +dagen gelijk ik ze in November even gaarne mag, als zonnegloed in Juli: +een kille, grauwe, mistige druiler, een dag zonder ochtend en zonder +avond, een dof geschemer tusschen twee nachten. Ik verbeeld mij wel eens +dat het klimaat van dit land veranderd is in de laatste jaren: dat het +er niet meer als voorheen zoo vriest en zoo sneeuwt in den winter, zoo +stormt en zoo hagelt in het voorjaar, zoo stooft en zoo onweert in den +zomer. Dit is natuurlijk louter eene poets die mijn geheugen mij speelt. +Maar wat het =misten= betreft--dáárop zou ik durven zweren: er was in +die dagen méér mist dan tegenwoordig. Zoo'n mist ten minste als er +=toen= hing--op dien November-middag, bedoel ik,--neen, zóó eenen heb +ik er in mijn later leven nooit weer bijgewoond--of het moest te Londen +geweest zijn. Men kon feitelijk geenen boomstam op twintig passen vóór +zich onderscheiden. + +Gij weet--dat was destijds een weertje naar mijn hart. De mist van +buiten stemde zoo juist overeen met den mist van binnen. Behoef ik ú, +mijn waarde--den éénige die mijne schuwheid wist te bezweren en mijn +gemoed uit zijne schulp te doen kruipen--behoef ik ú te herinneren welk +een rampzalig, eenzelvig wezen ik was: hoe afkeerig van menschen, hoe +verlegen met mijzelven tusschen al die andere jongelieden, die zich +(naar het mij toescheen) zoo benijdenswaardig vlug en gemakkelijk, +of althans zelfgenoegzaam en vrijpostig, in de vormen des gezelligen +levens bewogen?--Gij schreeft het toe aan eene ziekelijke +prikkelbaarheid van mijn temperament, en aan de dompigheid van mijne +opleiding. Zeer juist; eene ouderlooze en vreugdelooze jeugd ten huize +van een orthodox predikant in een zeurig landstadje kon tot eene gezonde +ontwikkeling van mijne levensgeesten niet bevorderlijk zijn geweest. +Maar er was toch nog eene meer rechtstreeksche oorzaak bij in het +spel, die ik zelfs voor ú getracht heb verborgen te houden, omdat ik +meende--zeer dwaselijk--dat haar te bekennen, hetzelfde zou wezen als +haar te verergeren. Ik leed namelijk (en gij moet het vaak genoeg hebben +opgemerkt) in de ergste mate aan eene ziekte, die voor eenen student +ellendiger om te dragen is dan een bochel of een vuurroode haarbos:--de +=bloosziekte=. Mijn hart werkte als eene pneumatische pomp. De nietigste +aandoening dreef mij het snel verschietende bloed golfsgewijze naar hals +en wangen en slapen. Het was al genoeg, bij voorbeeld, dat ik op straat +iemand te groeten had; dat een vreemdeling mij naar den weg vroeg; +dat eene jonge vrouw mij voorbijging, wanneer ik wist dat anderen +mij gadesloegen. Beging iemand in gezelschap eenen flater of eene +onkieschheid, meestal was hij het niet, die kleurde, maar ik. Richtte +men in eenen kring het woord tot mij, en diende ik eenigszins omslachtig +bescheid te geven--het geschiedde niet zonder het rijzen van eenen +donkeren blos. Onder kornuiten zelfs was het terloops vermelden van deze +of gene, vaak mij geheel onbekende vrouw al voldoende om mij zoo rood te +doen worden als een kostschoolnufje bij het hooren noemen van den naam +haars heimelijk bewonderden luitenants. + +Gij kunt niet beseffen--neen, zelfs gij kunt dat niet--wat ik onder +die kwaal geleden heb: hoe zij mijne gansche jeugd bedorven en +verlamd, hoe zij geheel mijne toekomst bedreigd heeft met zedelijken +en maatschappelijken ondergang. Ik heb later in Darwin's boek over de +gemoedsaandoeningen eene treffend juiste beschrijving en verklaring van +de bloosziekte gevonden. De groote natuurvorscher zoekt hare oorzaak, +kort gezegd, in eene overspannen oplettendheid op onszelven, samengaande +met een gevoelig hechten aan de meening van anderen, bijzonder met +betrekking tot ons persoonlijk voorkomen. Hadde ik dit hoofdstuk, waarin +ik mijzelven terugvond, vroeger gelezen (met de mededeeling er bij, dat +het verschijnsel lang zoo zeldzaam niet is), ik zou misschien in die +wetenschappelijke openbaring den moed, en in den moed ook de middelen +gevonden hebben, om het zwak te bestrijden. Maar nu----och och! het was +een deerlijk martelaarschap! Ik verbeeldde mij dat ik de éénige lijder +was aan deze kwaal. Ik hield haar voor ongeneeslijk. Al mijne pogingen +om haar te verbergen, verergerden haar slechts. Innerlijk dorstend naar +sympathie, had ik aan vriendschap, aan gezelligheid behoefte. Van nature +tuk op onderscheiding en genot, zou ik mij hals over kop hebben willen +neerstorten in den vroolijken maalstroom der jeugd. Maar die ellendige +hebbelijkheid sneed mij af van alles wat ik anders begeerig gezocht zou +hebben. Want de menschen, allerminst de jongen, hebben geen mededoogen +met zulk een zwak; integendeel, zij vermaken zich er mee en zoeken het +nog te verergeren, hetzij om zich te goed te doen aan het besef van +hunne eigene superioriteit, hetzij uit loutere plaagzucht. En zoo deed +deze bezoeking mij alle gezelligheid vermijden, deed mij elke aanraking +met flinke mannen en eerbare vrouwen ontvluchten, deed mij een huwelijk +als iets onmogelijks, eenen eervollen werkkring als iets onbereikbaars +voor mijzelven beschouwen, en liet mij geene uitkomst blikken, dan als +landmeter naar de Kaap te trekken, ten einde mij daar te verschuilen +onder Boeren en Hottentotten. Zij deed mij gluipend het zonlicht +schuwen, omdat de duisternis mijn ongeluk verheelde. Soms wilde ik haar +trotseeren--maar dan juist scheen er een springvloed te loopen door +mijne aderen; en was eenmaal de roode golf gerezen, dan stond ik onder +de menschen als een slungel, met den mond vol tanden, met al mijne +ledematen verkeerd, haast met tranen van spijt en schaamte in mijne +oogen, wenschende dat ik in den grond verzinken mocht:--ik, een Delftsch +student, eene lange, knokige kerel, met de beginselen van eenen knevel +al onder den neus, daar blozend en stotterend als een schoolmeisje dat +betrapt werd op het kapen van een pruimentaartje!--Mijn potig uiterlijk, +dat mijne zotte ziekte des te meer deed uitkomen, behoedde mij aan den +anderen kant voor den smaad van hardop uitgelachen te worden; maar het +sluiksche gegichel der ommestanders ontsnapte mij niet. Dikwijls jeukten +mij de knuisten; slechts de gedachte, dat ik door spektakel mijzelven +nog te belachelijker maken zou, weerhield mij om te beproeven of er +op de gezichten dier ginnegappers toch niet door middel van eenige +welaangebrachte muilperen wat kleur te krijgen ware. Voor gewelddadige +experimenten op mijzelven echter deinsde ik niet terug. Nu eens stelde +ik mijn aangezicht uren lang bloot aan de werking der zonnestralen, +opdat onder de geblakerde huid het opwellen van het fatale rood niet +zichtbaar wezen zou. Vaak ook dronk ik mij eene halve roes aan, die +mij ten minste gedurende een uur of wat onbedeesdheid en kleurvastheid +verzekerde. Om mij te verzetten, zocht ik ruwe, eenzame vermaken; om mij +te harden tegen mijne =valsche= schaamte, gaf ik mij af met schepsels +die alle =eerlijke= schaamte hadden uitgeschud. Ik was op weg, in alle +stilte een lap en een lichtmis te worden. Eenige malen zelfs stond ik +aan den rand van zelfmoord. Eerst schafte ik mij eene revolver aan; +later weifelde ik tusschen cyankalium en morphine!--Nu, er zijn wel +gekken geweest, die om minder zaaks hun pakje zich van den hals hebben +geschoven! Gelukkig voor mij, dat ik mijzelven zoo telkens weer uitstel +van executie verleende. Wat al goede dingen zou ik anders misgeloopen +zijn! + + * * * * * + +Gelijk gezegd--uit den mist zou er redding voor mij dagen. + +Het was op de hoogte van den Constructie-winkel, dicht bij het buitentje +dat »_de Groene Haven_" heet. De tot vocht gestolde nevel drupte in +dikke droppels uit de boomen; ik had dus mijne paraplu opgestoken, +en slenterde, het hoofd vervuld met mijmeringen, die ongeveer zoo +vroolijk waren als de natuur om mij heen, langzaam den eenzamen weg af. +Opeens--ik zeide u al dat men slechts weinige schreden voor zich uit kon +zien--opeens bespeurde ik dat ik op het punt stond in botsing te geraken +met een medemensch, en wel, naar de kleeding te oordeelen, met eene van +het vrouwelijk geslacht. Eene fladderende grijze regenmantel, óók onder +eene paraplu (die hoofd en bovenlijf der gedaante voor mij verborgen +hield), was snel uit den grauwen damp komen aanzweven, en het bleek +dat wij elkander niet hadden opgemerkt vóór wij als boeg tegen boeg +laveerden. Zonder op te zien, week ik rechtsaf uit; doch daar de +tegenpartij links uitweek, bleef onze positie onveranderd. Nu stapte ik +links af:--de gemantelde echter stapte rechts. Zij weer links, en ik +weer rechts; en toen, voor de vierde maal, nógeens zij weer rechts en +ik weer links!.... Het was bespottelijk! Zulk een mispas kan het best +gemanierde paar voetgangers overkomen; maar in dit geval was hij méér +dan zot, doordien onze regenschermen telkens tegen elkander aanbotsten +en elkaar met groote veerkracht terugstieten.... Dat ik eene gloeiende +kleur kreeg, behoeft wel geene verzekering. Want bij den tweeden zijstap +had ik mijne tegenstandster aangekeken, en, ofschoon ik de oogen +onmiddellijk weer neersloeg, met dien enkelen schichtigen blik even veel +gezien als met eenen halven dag starens. + +Het is curieus, amice, en ik denk dat het ook ú wel eens opgevallen moet +zijn, hoe men soms uren lang tegenover eene dame kan gezeten hebben, +zonder daarna te kunnen zeggen of hare oogen blauw dan grijs waren, of +het tipje van haren neus naar den hemel dan naar de aarde wees, en of +zij al dan niet eene moedervlek op de rechter wang had--terwijl een +ander maal het gansche beeld eener vrouw ons met eenen enkelen, vliegend +snellen oogopslag, onuitwischbaar in het geheugen staat geëtst........ +Met dien éénen blik had ik gezien dat het jonge meisje daar tegenover +mij rijzig en krachtig gebouwd was--haast even lang als ikzelf: dat zij +een prachtig _buste_, eene matte, doch gezonde tint, een kuiltje in de +blanke kin, en regelmatige, hoewel ietwat forsch gesneden trekken had; +dat zij bruin van oogen en blond van haar was, en dat zij bloedkoralen +oorbellen droeg. Eene blondine met bruine oogen----mijn ideaal, moet ge +weten! Zuidelijk vuur bij Germaansche zachtheid!----ofschoon, op dat +moment--neen waarlijk, zachtheid sprak er toch niet uit dat wezen, en +vuur al evenmin! Norsch en koel vonkten die donkere oogen mij tegen; de +vleugels van den fraaien neus spanden zich, als van toorn; de frissche +lippen presten zich dreigend samen.... Vanwaar, dacht ik bij den derden +zijstap, vanwaar deze verstoorde uitdrukking op dit eêl gelaat?... Toen +schoot mij plotseling te binnen: o Hemel! als zij eens meende dat gij 't +er om deedt, dat ge een vlegel waart, die haar den pas wou afsnijden om +haar te beleedigen!... Mijn blos werd scharlaken. Wanhopig, om haar toch +mijnen goeden wil en de eerlijkheid mijner bedoelingen te toonen, maakte +ik mijnen vierden noodsprong. Doch ik vrees, er zou er nog wel een +vijfde en een zesde hebben moeten volgen, indien de schoone zelve niet +beter raad uit deze verlegenheid geweten had, dan mijn lummelig ik. +Opnieuw haar aankijken, durfde ik niet. Maar ik hoorde haar spottend +lachen, en uitroepen: »Och meneer, als u even stil wou staan, dan zou de +weg breed genoeg zijn voor ons beiden!"...... Nu stond ik als een paal. +Ik voelde dat zij mij voorbijglipte. Ik waagde het òm te kijken. Met +vluggen, elastischen tred zag ik haar in den dikken mist verdwijnen. +Tien, twaalf schreden----ik was weer alleen--de aarde was woest en +ledig, en duisternis rondom mij zweefde over de weilanden. + +In de onzaligste stemming wandelde ik verder. Komaan! Een nieuw +meesterstuk toegevoegd aan het lange, lange register van mijne +pummelarijen. Hoe onbeholpen had ik mij daar weer aangesteld! Geen woord +van ontschuldiging jegens het hupsche kind had mijne tong weten te +vinden. Geen wóord, geen groet, geene buiging. Gebloosd slechts had ik, +altijd maar weer gebloosd. O bloed, bloed, sarrend bloed! Een oog dat +ons ergert, kunnen wij uitrukken en vàn ons werpen; maar tegen bloed dat +ons plaagt, staat er in den ganschen bijbel geen recept!... Wat echter +kon het mij ditmaal schelen! Niemand was ditmaal immers getuige geweest +van mijne beschaming!.... Toch, niemand?--En zij dan?... Het vlijmde mij +door de borst. Brandender schaamtegevoel had mij niet kunnen pijnigen, +indien de spottende blikken van honderd makkers op mij gericht waren +geweest. Het meisje was mij wildvreemd. Ik kende haar evenmin als zij +vermoedelijk mij. Maar dat juist zij mij had moeten aanschouwen in al +mijne onredzaamheid, dat krenkte mijn zelfgevoel dieper, dan al wat ik +ooit nog van dien aard had te verkroppen gehad. Zeer beslist vestigde ik +mijne keus nu op cyankalium. + +Middelerwijl was ik, na nog eenen kleinen omweg gemaakt te hebben, langs +het Oude Delft in de stad teruggekeerd. De torenklokken sloegen half +vier; het weinigje daglicht begon al te zinken; in enkele huizen liet +men de gordijnen reeds vallen, en stak de lichten aan. + +Ik woonde toen aan de Hippolytus-buurt; doch de kamer beviel mij niet, +of de huisploert maakte het mij lastig--kortom, ik had mijne huur +opgezegd, en moest met den laatsten der maand (dat was binnen twee of +drie dagen) verkassen. Nog wist ik niet waarheen. + +Terwijl ik nu, om den gang langs het Academie-gebouw en de luidruchtige +schaar van de daaromtrent lanterfantende jongelingschap te vermijden, +de Korte Breedsteeg insloeg, zag ik aan eene woning in die uitgestorven +zijstraat een bordje uitsteken, houdende mededeeling, dat aldaar eene +gemeubileerde kamer te huur was. Mij docht, die stand kon mij wel +passen: er was er geen stillere in gansch Delft, en aan de overzijde +had men, over eenen muur heen, uitzicht op den tuin achter een deftig +heerehuis. Op de deur las ik eenen mij niet onbekenden naam: »Holwerd, +muziekmeester en stadsklokkenist." Ik stapte achterwaarts, om de woning +eens op te nemen; vrijmoedig, in de meening dat niemand mij opmerkte, +hef ik den blik naar de eerste verdieping----en, verbeeld u, het eerste +wat ik zie, is zij--het meisje van daareven, dicht bij het raam over een +naaiwerk gebogen! + +Ik verstijfde--ditmaal niet blozend, maar bleek wordend tot in de +wortels van mijne haren.... Ook zij had mij gezien, en terstond den rug +naar het venster gekeerd. Onnoodig! Want sneller dan zij zich wenden +kon, was ik op de stoep gesprongen om mij voor haar te verbergen--en +tevens, vóór ik het zelf recht wist, had ik mijne hand aan de schelknop. + +Wat ging ik doen?--Daar aanbellen?--Nooit!... Maar toch, ja--ik moest +wel--ik kon niet meer terug! Zij kon in den spion mijne beweging hebben +opgemerkt--het zou kwajongensachtig zijn, indien ik nu wegliep. Ook +was er iets in mij dat mij dwong, dat mij den wil ontnam. Ik durfde +niet--maar ik =moest=. Het koperen knopje zat mij tusschen de vingers +als vastgeklemd: mijn arm behoorde mijzelven niet meer toe: een +galvanische stroom voer mij uit den schouder er door heen.... Daar +volgde een zachte ruk--en de bel ging over.... Bij haar klingelen was +het mij of ik eenen moord begaan had, en of ik het armezondaarsklokje +reeds mijne uitvaart hoorde luiden. + +Men liet mij vrij lang wachten op de stoep. Ik hoorde eene mansstem, +die nijdig riep: »Suzette! kan je niet open doen?"--Eindelijk ontsloot +zich de deur, en de heer Holwerd zelf, gemuild en gemutst, stond in het +portaal en vroeg mij naar mijn believen. Zijn knorrig gelaat helderde +op toen ik hem verzocht mij de kamer te laten zien; het straalde van +genoegen toen ik haar tegen eenen niet zeer billijken prijs inhuurde. +Drie dagen daarna had ik bij den klokkenist mijnen intrek genomen. De +heer Holwerd heette mij met zekere beschonken plechtigheid welkom onder +zijn dak. Een halfwas stuk van een dienstmeisje bracht mij het theewater +en ruimde mijne kamer. Maar des klokkenisten dochter hield zich +onzichtbaar. + + * * * * * + +Veroorloof mij thans, vóór ik verder ga, eens even aan te pijpen en +de sherry-karaf voor den dag te halen. Deze oude herinneringen wekken +in mijnen boezem emoties, die mij dorstig maken naar wijn en naar +tabaksrook. Wijn die het hart verheugt, en tabaksrook die de zinnen +stemt tot kalmte. + + * * * * * + +Ik geef u mijn woord--zoo vervolgde mijn vriend Herman--dat ik +aanvankelijk bij mijzelven geen spoor ontdekken kon van verliefdheid +op Suzette, en dat ik (afgezien van dien geheimzinnigen drang tot +aanschellen, dien ik mij nog maar niet verklaren kon) eerlijk meende +overtuigd te zijn van niet om harentwille, doch om den wille van +mijzelven haar vaders rustige en welgelegene voorkamer betrokken te +hebben. Wel bleef haar beeld mij met zeldzame klaarheid voor de oogen +zweven; wel betrapte ik mijzelven op droomen waarin zij eene rol +speelde, en vaak ook op een heimelijk verlangen om, zelf ongezien, +haar op hare gangen eens te mogen bespieden. Maar tusschen dit en +verliefdheid lag toch nog een gansche oceaan, meende ik. Bovendien had +ik het denkbeeld van ooit met mijne onbeminnelijke persoonlijkheid eene +jonge vrouw te kunnen bekoren, het denkbeeld van ooit met een werkelijk +mooi meisje eene geregelde vrijage te kunnen aanknoopen, steeds zóó +verre vàn mij geschoven, dat het ook thans in ernst geen oogenblik bij +mij ingang wilde vinden. + +Al spoedig echter, naarmate ik het karakter van het meisje en de +omstandigheden waarin zij leefde eenigszins nader leerde kennen, zou +hierin eene merkbare verandering ontstaan. Deze kennis gaarde ik +grootendeels uit den mond haars vaders, die zich geroepen scheen te +voelen, de stuursche teruggetrokkenheid van zijne dochter te mijnen +opzichte zooveel mogelijk te vergoeden door bij mij op de kamer praatjes +te komen maken, waarbij hij dan, met eene vaak naar alcohol riekende +gemoedelijkheid, zijne persoonlijke gevoelens omtrent verschillende +huislijke en maatschappelijke aangelegenheden onbewimpeld voor mij +uitstortte. + +De heer Holwerd was geen ondegelijk musicus; maar indien hij van zijne +pianolessen had moeten leven, dan zou hij (volgens zijne eigene manier +van spreken) zijne keel wel aan den kapstok hebben mogen hangen. Ik +geloof dat hem van zijne eertijds bloeiende praktijk nog slechts een +viertal uren 's weeks waren overgebleven: twee aan de dochter van eenen +rijken kroeghouder, en twee aan eene alleenlevende dame van verdachte +zeden. Daar hij echter als stads-carillonist en dirigent van een paar +liedertafels een redelijk inkomen genoot, terwijl zijne dochter door +handenarbeid goeddeels in haar eigen onderhoud voorzag, zoo hadde hij +bij eene matige levenswijze niet noodig gehad eene kamer te verhuren. +Ongelukkig was zijne levenswijs het tegendeel van matig. De goede man +dronk een weinig; dat is: hij dronk wat veel. Strikt genomen, trof men +hem zelden in eenen staat van onbeneveldheid: nooit rechtuit dronken, +maar geregeld van 's namiddags twee uur af in meerderen of minderen +graad aangeschoten. Om nu deze liefhebberij met een gerust geweten te +kunnen bevredigen, behoefde hij méér geld dan hij met zijne muzikale +kunstvaardigheden op den beganen bodem en in de hoogere luchtlagen +verdienen kon. Vandaar de kamer verhuurderij. En vandaar ook eene +voortdurende spanning tusschen hem en zijne dochter. Want Suzette, +die niet te trotsch was om zich eene mate van onafhankelijkheid te +verzekeren door het bedrijf van hoedenmaakster te beoefenen, droeg het +hart veel te hoog om de bel na te loopen en zich de impertinenties te +getroosten van eenen »heer op kamers", student of luitenant; en zeer +kwalijk duidde zij het haren vader, dat hij geheel onnoodig, louter om +zijnen dronkenmansdorst ruimer te kunnen laven, zichzelven en haar deze +vernedering aandeed, haar de vrijheid in huis ontnam, het beste vertrek +ontroofde, en--wat het ergste was--haar prijs gaf aan de kans van onder +haar eigen dak bloot te staan aan de kwetsende vervolgingen, waarvan +zij, eene burgerdochter, onbeschermd en zonder stand, op de straat reeds +méér dan genoeg te lijden had. Ik kon dit alles opmaken uit eene +ontboezeming van den ouden heer zelven. + +»Ja, ja!" sprak hij op zekeren namiddag tot mij, terwijl hij dapper +van mijnen portwijn proefde: »Trots is goed en wel! Trots is best in +een mensch: want zonder trots houdt een mensch zijn hoofd niet uit de +modder. Ikzelf ben óók trotsch: op mijnen onbezoedelden naam, op mijne +muzikale talenten, op mijne knappe dochter, op mijn dochters pianospel, +dat zij van niemand anders dan mij heeft geleerd----" + +»Zoo zoo?" viel ik hem in de rede: »Is dat mejuffrouw uwe dochter, die +ik 's avonds in de achterkamer wel eens hoor spelen? Ik meende, mijnheer +Holwerd, dat u het zelf waart." + +»Ik zelf? Papperlepap, meneer!--Neen, mijne eigen vingers hebben met dat +getrommel daar boven in den toren al lang hunne _geläufigkeit_ verloren. +Mijne dochter is 't, die u hoort. De sonaten van Beethoven, het _Rondo +capriccioso_ van Mendelssohn, het _Blumenstück_ van Schumann--als +gesneden koek, zeg ik u! Netjes en met gevoel, glad en _con brio_!--Had +ze mijnen zin gevolgd, dan was ze pianojuffrouw geworden: en dan was +haar kost gekocht geweest. Maar zij beweert dat ze niet uit het hout +gesneden is om allerlei apen zonder ooren en kippen zonder kop de +gamma's en den eersten Czerny in te stampen; en daarin heeft ze wel +gelijk, geloof ik: want tot martelaarster is mijn Suzètje ook al niet +in de wieg gelegd; eer, vrees ik, zou ze eene pil innemen of uit het +zolderraam springen, als men haar het leven te spaansch maakte.... Eene +superbe meid, meneer! Je kent haar toch? Eene meid om eenen paal mee in +den grond te slaan. Oók trotsch, jawel!--Een juffertje, dat er uitziet +als zij, heeft natuurlijk wel eens aanstoot van de heertjes. Dat kan +niet anders; bloed is geen karnemelk, en wij zijn allemaal jong +geweest;--maar ik beloof je dat zij de snuiters die haar te na komen op +de kneukels weet te tikken! Eene kranige meid, hoor, waarop een vader +trotsch mag zijn!.... Maar kijk, zoo kom ik nu vanzelf weer op mijn +chapiter terug. Trots, zeide ik, is heel goed. Alleen, men kan ook de +beste dingen bij den verkeerden kant aanpakken. Een burgermeisje, zeg +ik maar, dat nu eenmaal geen fortuin heeft, moet niet te trotsch wezen +om haren vader op eene fatsoenlijke manier zijne middelen van bestaan +te helpen verbeteren. Wel, meneer--zelfs professors en dominees verhuren +kamers aan jongelui! Waarom dan geen arme oude muzikant?--En wanneer +men eenmaal kamers verhuurt, dan moet men niet te trotsch wezen om zelf +eens een kopje of een glaasje binnen te brengen. En heeft een meisje +in zoo'n positie het voorrecht, dat ze er goed uitziet, dan mag zij +in alle eer en deugd bedacht zijn op een goed huwelijk, dat haar eene +toekomst verzekert; en dan behoeft zij niet met hare zure gezichten elk +jongmensch, die misschien met de nobelste bedoelingen met haar in kennis +zoekt te geraken, en die daartoe geen geschikter middel weet, dan bij +haren vader in huis behoorlijk eene kamer te betrekken----" + +Op dit oogenblik werd er driftig tegen de kamerdeur geklopt, en +Suzette's stem, in welke eene trilling van toorn niet te miskennen +viel, riep van buiten: »Vader, het eten staat op tafel! Zult u haast +komen?"..... Had zij iets van zijne luide redeneering opgevangen, en op +deze kort aangebonden manier zijn gesnap willen afbreken?... »Ik kom, +ik kom!" schreeuwde Holwerd, zichtbaar verward: »Tot weerziens, meneer +Heise! Excuseer mijne rondborstigheid! We praten wel eens nader, hoop +ik!"--En hij dribbelde snel de kamer uit. + +Neen oude! met mij zoudt ge niet veel nader meer praten--ten minste +over uwe dochter niet. Ik verachtte den vent na dit gesprek: en toch was +ik hem voor zijne borrelpraat half dankbaar. Want nu eerst werd alles +mij duidelijk. Nu eerst begreep ik de krenkende positie van het meisje +in dit huis:--eene schoone dochter, fier en rein--een veile dronkaard +van eenen vader. Nu ook besefte ik in welk eene valsche stelling ik +mijzelven tegenover haar geplaatst had. Hoe kon het anders, of zij +moest meenen dat ik haar gevolgd was en beloerd had na die ontmoeting +op den singel? dat ook ik een dier sujetten was, die zich in hare +woning waren komen nestelen om haar strikken te spannen?--Ik begreep +hare schuwheid, haren onwil om zich te vertoonen--alles!... Wat moest ik +doen?--Heengaan? Maar dat zou op den aftocht van eenen verslagen vijand +gelijken. Neen! blijven wilde ik. Ik wilde haar bewijzen, door mijn +eerbiedig gedrag, door mijne ingetogenheid, dat zij zich in mij dan toch +vergist had. Blijven dus--al ware het slechts om door mijne aanwezigheid +de kapers van de kust te houden. + +Van toen af kon ik het voor mijzelven niet meer verhelen, dat er voor +Suzette iets in mij groeide, wat ik (hoe vaak ook vroeger op deze of +gene deerne heimelijk verzot) voor geene andere vrouw ooit gevoeld had. +Eerst hield ik het nog voor eene soort van medelijden, gepaard aan een +ridderlijk verlangen om haar te beschermen. Zij immers moest, evenals ik +zelf, zich eenzaam en ongelukkig voelen in de wereld; en hoewel ik zeer +goed wist dat twee gekken nooit éénen wijze maken, noch twee lafaards +éénen held, zoo waren mij toch wel gevallen bekend, waarin twee +eenzaamheden de som hadden opgeleverd van ééne volmaakte gezelligheid, +en twee ongelukkigheden die van één onmetelijk geluk. Maar straks +geraakte ik tot het bewustzijn, dat de zaak te ernstig werd voor +woordspelingen, en dat het eene wonderlijke soort van medelijden is, +waaruit een razende drang ontstaat om voor het voorwerp er van op de +knieën te vallen en het de voeten te kussen. + +Mijn vriend--ik was verliefd! Dat is, verliefd zooals ik met =mijn= +karakter het wezen moest: verliefd met eene verholene intensiteit, +die weldra mijn geheele =zijn= doordringen zou: met eenen stillen, +innerlijken gloed, die langzaam voort zou smeulen tot hij mij gansch +zou hebben verteerd. Ik sidderde bij het uitzicht: want het beloofde +mij niets dan marteling. En toch deed deze nieuwe pijn mij tintelen van +eene ongekende vreugd, van eene vage zaligheid, doelloos, redeloos, +hopeloos--en nochtans zoo zalig.... Wel, amice--gij zelf waart +indertijd niet van marmer. Gij weet dus alles.... Ik was verliefd! + + * * * * * + +Drie weken na mijne intrede in meester Holwerd's huis zag ik Suzette +voor het eerst terug. Het was op de stoep, terwijl ik tegen het +middaguur iets vroeger dan gewoonlijk thuiskwam, en zij juist uit +wilde gaan. Mijnen beleefden, diep blozenden groet beantwoordde zij +nauwelijks met eene lichte hoofdbeweging. Mijn God! hoe streng die fijne +wenkbrauwen, dat blanke voorhoofd zich konden fronsen over die trotsche +bruine oogen! Hoe verachtend die neusvleugels trillen, die lippen zich +krullen konden!.... Wat zal ik u zeggen?--Ik vond er haar slechts te +schooner, te edeler, te begeerlijker om!...... Mijn vriend--ik was +verliefd! + +En, bij mijnen baard, dat ben ik----ja, 't is zeldzaam wanneer men +reeds aan zijne koperen bruiloft denkt----dat ben ik thans nóg!.... +Nu echter niet meer als de smachtende slungel op de ongenaakbare nimf +zijner droomen--maar als de op zijne beurt trotsche man op de milde, +in wedermin bloeiende gade. Nu niet meer in de magerheid van mijn +verlangen--maar in de volheid van mijn bezit. Nu niet meer, zooals Jan +Luyken zingt--Jan Luyken, die, zoo'n kwast als hij was, toch wel een +paar geestige minnedeuntjes uit zijne lier getokkeld heeft--, nu niet +meer in »_onzalige eenzaamheyt, vol quijnende ongenuchten_"--maar + + _In den blijden staat + Van hem wien 't is gegeven + Door 't soet gelaat + Van zijn beminde nooyt te zijn verzaat!_ + +Zóó ver echter waren wij toen in lang nog niet. + +Maanden verliepen er, zonder wezenlijke verandering in onze verhouding. +Alleen scheen Suzette mij niet meer zoo opzettelijk uit den weg te gaan, +en, als zij mij toevallig ontmoette, niet meer zoo voorbedachtelijk, zoo +bestudeerd afstootend tegen mij. Drie dingen moeten, geloof ik, in mijn +voordeel bij haar gepleit hebben, althans hare zwarte vermoedens omtrent +mijne bedoelingen te haren opzichte in slaap hebben gesust. Vooreerst +mijne altoos bloode, maar toch niet onridderlijke hoffelijkheid; ten +tweede, dat ik zooveel mogelijk alle verdere vertrouwelijke gesprekken +vermeed met haren vader; en eindelijk mijne eenzame, geregelde +levenswijze;--ik had mijne vroegere losheden geheel afgezworen; ik zat +meest elken avond tehuis, en werkte vlijtig. Soms, bij onze vluchtige +ontmoetingen, wilde het mij lijken of er in de wijze waarop zij mij +aanzag eene mengeling van bevreemding en medelijden, iets zelfs van +belangstelling lag. Dat zij mij nu nog voor eenen vermomden Don Juan, +voor eenen huichelenden belager van hare eer verslijten zou, was +onmogelijk. Toch bleef zij, koel en streng, elke nadering ontwijken. +Slechts bij hooge uitzondering, wanneer het dienstmeisje uit was, +bracht zij mij iets op mijne kamer; ik had mij trouwens aangewend +zooveel doenlijk mijzelven te helpen. Eéns maar had ik bij zulk eene +gelegenheid de vermetelheid bijeengeraapt om haar te zeggen--stamelend +en met eenen purperen blos--hoeveel genoegen zij mij des avonds, terwijl +ik studeerde, verschafte met haar piano-spel. Sedert merkte ik op dat +zij vaker en langer speelde dan te voren. + +Een andere verliefde, bedeeld met een weinigje meer zelfvertrouwen, +zou allicht uit dit laatste trekje vooral zich wat goeds hebben durven +beloven; één punt van sympathische aanraking is immers reeds veel, +en de taal der tonen (ook ik speelde klavier) heeft al méér jonge +harten tot elkander gebracht, dan die van den mond. Doch ik, met mijne +bloosziekte en menschenvrees, met mijne ingewortelde begrippen omtrent +de onaantrekkelijkheid van mijnen persoon, met mijne vooropgestelde +overtuiging dat ik als vrijer van een jong en aanlokkelijk meisje eene +onmogelijkheid was--wat had =ik= mij te beloven?--Ik kon niet inzien, +en ik dacht er ook liefst niet aan, wat er uit mijnen hartstocht worden +moest. Vrijen en trouwen leek mij meer dan ooit eene voor mij ondenkbare +onderneming. Bovendien, ik was innerlijk toch ook veel te fier om door +de vrouw die ik liefhad te willen aangenomen worden enkel uit genade, +of omdat ik goed genoeg zou zijn om (zooals vader Holwerd zeide) haar +eene toekomst te verzekeren; bij al mijne geringschatting van mijne +uiterlijke waarde, zou ik van de vrouw die ik huwde toch wedermin +gevergd hebben als eene _conditio sine qua non_. Mij bleef dus niets +over, dan, naar het voorbeeld van mijnen beminden Don Quixote, van +Amadis en Fiérabras en honderd andere edele ridderzielen, genoeg te +hebben aan mijne eigene liefde _pure et simple_, in haar te leven om +haarzelve, zonder hoop op, ja, kon het wezen, zonder verlangen zelfs +naar bevrediging. + +Meen niet dat mij dit licht viel!--Ik had goed mij verdiepen in +Cervantes--nooit liet zich onder het lezen de nevengedachte weren, dat +Don Quixote en Amadis en Fiérabras altegaar maar zielen van papier, maar +ridders van stroo en blik waren. Ik had mooi idealiseeren, dagelijks +herinnerde mij de natuur met felle nepen, dat de min iets is van vleesch +en bloed. Dan was ik bij vlagen den waanzin nabij! Dan wilde ik mij +aan Suzette's voeten gaan storten, en haar smeeken zich over mij te +erbarmen!.... Maar tijdig nog dook voor mij het schrikbeeld op, dat zij +mij uitlachen en wegstooten zou, en dat ik dan zou moeten vertrekken uit +de woning waar ik ten minste een wrang genot vond in het bewustzijn van +hare nabijheid. Of die andere voorstelling, belachelijk nog in hare +pijnlijkheid: hoe vader Holwerd zijne dochter misschien overreden zou +mij als kostwinner en bezorger toch maar te aanvaarden: hoe hij met +beschonken zalving zijne handen zegenend zou uitstrekken boven onze +hoofden: en hoe ik dan 's zondags met Suzette uit wandelen zou moeten +langs de Delftsche grachten, blos op blos, linkschheid op linkschheid +stapelend--ten spot van heel de straat, en allermeest van mijne +beminde!.... Ik blikte dan naar de kast waar ik nog altoos mijne +vergiften geborgen hield. Maar de moed tot sterven ontbrak mij zoowel +als de moed tot leven. Radeloos liet ik mij op de sofa vallen, en brak +los in snikken. + +Onder eene van die buien verraste mij Suzette zelve. Zij kwam, +daar er niemand anders tehuis was, mij eenen zoo pas bezorgden brief +overhandigen. Ik moest haar tikken niet gehoord hebben. Toen zij den +brief vóór mij op de tafel legde, hief ik mijn hoofd uit mijne handen, +en staarde met mijne betraande oogen verwilderd tot haar op. Zij keek +mij lang en sterk aan, met eenen zonderlingen blik.--»Scheelt er iets +aan, meneer Heise?" vroeg zij zacht.... Ik bracht de hand aan mijne +keel, die mij als toegenepen zat. Ik kon niet antwoorden, maar ik +schudde ontkennend het hoofd.... »U zit, geloof ik, te veel op uwe +kamer", hernam zij: »u moest wat meer uitgaan, en wat verzet nemen, +zooals de andere jongelui".... Hare altstem trilde een weinig; zij +kleurde even terwijl zij het zeide: zij was verrukkelijk schoon.... +»Suzette!" riep ik toonloos.... Maar zij was de kamer al uit. + + * * * * * + +De zomer vlood voorbij. In de vacantie maakte ik, naar gewoonte, eene +voetreis van een paar weken in Duitschland. Doch het eenzaam dolen in +den vreemde, vroeger mij zoo lief, kon mij niet meer bekoren; ik had +aan mijzelven en de natuur niet genoeg meer; of liever, beurtelings +te veel en te weinig had ik aan beiden; en er was een tweede noodig +geworden om het =te veel= te ontladen, het =te weinig= aan te vullen. +Met andere woorden: Suzette's beeld vergezelde mij bij regen en bij +zonneschijn--onafscheidelijker dus dan mijne schaduw. Reeds een veertien +dagen vóór het hervatten der lessen, zat ik alweer op mijne kamer aan +de Korte Breedsteeg te turen naar het gezwatel der lindebladers aan de +overzij. Suzette (ik vernam het niet zonder eenen steek van jaloersche +bezorgdheid) was uit logeeren bij eene nicht te Amsterdam. Haar vader +ontving mij zeer opgewonden. Ik bespeurde dat hij zijn bitter-uurtje +weer wat vervroegd had, zoodat hij voortaan reeds omstreeks de +middagstonde in eenen kennelijk spiritueusen toestand verkeerde. Zijne +vier laatste piano-lessen had men hem opgezegd, en ik meende te bemerken +dat zijn Wilhelmus-gebeier uit den toren niet meer zoo energisch klonk +als voordezen. + +In het begin van September kwam Suzette uit Amsterdam terug. Zij zag +er opgeruimder uit dan te voren: bloeiender dus ook: meer dan ooit een +toonbeeld van kloeke, trotsche schoonheid. Bij het wederzien reikte zij +mij de hand, en vroeg mij hartelijk naar mijne gezondheid. Ik vatte +daaruit moed om haar een fraai châlet met speelwerk aan te bieden, dat +ik uit het Schwarzwald voor haar had meegebracht. Zij keek donker, +trok de lippen samen, bedacht zich even--maar eindigde toch met het +glimlachend aan te nemen. Ik voelde, het was eene groote gunst die zij +mij bewees--doch aanmoedigends (dit zeide mij haar fronsen) mocht er +voor mij niets in gelegen zijn. + +Daarna keerde alles weer in de oude voegen terug. De studiën werden +hervat; de dagen slonken; de October-regens plasten neder. Suzette +werkte harder dan voorheen. Zij liet zich weer uiterst zelden zien, en +was dan in haar spreken, hoewel niet onvriendelijk, weer koel en kort. +Ik vond haar bleeker, haar wezen gedrukter: een gevolg, vermoedelijk, +van ergernis en zorg over haar vaders toenemende dronkenschap en +onbekwaamheid tot zijn beroep. Wat mijzelven betreft--haar leed +wakkerde mijnen hartstocht slechts aan, zonder evenwel mijnen moed te +stalen. De uitkomst voor ons beiden, zoo eenvoudig toch, bleef voor +mij verholen in ondoordringbare nevelen. Met een brandend hart en een +troebel brein ging ik in den winter--voor mij den laatsten te Delft, +indien het eind-examen slaagde--te gemoet. + + * * * * * + +Herfstdag na herfstdag sleepte zich traag daarhenen--met storm, met +regen, met droef gesluierde luchten, of met weemoedigen zonneschijn. +Straks alweer November; en mèt haar de mist weer, de eeuwige mist. Ik +weet niet hoe het kwam, maar ik haalde mij in het hoofd dat er ook +ditmaal uit dien mist iets avontuurlijks, iets beslissends voor mij +moest opdoemen--eene lotswending tot een nieuw leven, óf tot den dood. + +Moet ik zeggen dat die _ahnung_ mij niet bedroog?--Zeker is het, dat +November's mistigheid het hare bijdroeg om mij te wikkelen in een +avontuur, welks afloop mij aanmerkelijk deed stijgen, zoo niet in +Suzette's, dan toch in mijne eigene schatting. + +Op eenen avond, kort na het eten, had ik bij eenen mijner kennissen een +boek te halen. Het mistte zwaar--juist als ongeveer een jaar geleden; +alleen, het was nu geen natte, grauwe, maar een droge en witte nevel, +uit welken de profeten vorst voorspelden. Pas buiten de deur, bespeurde +ik aan den hoek der straat twee schimmen. Argeloos liep ik voort. Toen +zag ik dat het een man was, die met uitgestoken armen een meisje zocht +te omhelzen, dat zich heftig tegen hem weerde. Onmiddellijk herkende ik +Suzette;--den man, met den rug naar mij toegewend, kon ik niet in het +aangezicht zien. Hem toornig in den nek te grijpen en aan eenen kant +slingeren, met een: »kerel, laat af van die dame!", was het werk van +eene seconde. Zijn antwoord was een duchtige vuistslag op mijn linker +oog;--meteen had ik hem met het rechter herkend:--Duplis, een halfbloed, +onder al de studenten gevreesd om zijne tijgerachtige lenigheid en +kracht. Maar hier toch was de _karbau_ den _matjan_ te sterk. De woede +staalde mijne zware knoken tot plethamers. Eén slag tapte hem het bloed +uit den neus; een tweede dreef hem de tanden door de lip. Daarop den +gelen aterling bij den strot vattende en hem achterover wringende, zou +ik hem de ribben gebroken hebben over een ijzeren hek--indien niet +Suzette mij met stevigen greep weerhouden had.... Als een vos die in +eene klem zijnen staart heeft laten zitten, zoo droop Zwartjan den hoek +om. + +Suzette stond eerst roerloos; toen legde zij den arm in den mijnen, en +zoo gingen wij den korten afstand huiswaarts. Ik voelde haar lichaam +beven. Zij zeide niets. Maar even vóór de deur brak zij in een heftig +snikken los. »O!" stiet zij uit, terwijl hare vuist zich balde en hare +oogen vonken schoten door de tranen heen: »die ellendelingen!--En dat +noemt zich heeren! dat noemt zich mannen!... Meneer Heise, laat ik u +verder niet ophouden. Ik dank u!"--Zij drukte mij de hand, en liet mij +mijns weegs gaan. + +En ik?.... »Spreek dan toch! Nu of nooit!" had eene innerlijke stem +mij toegefluisterd. Want nog nooit van mijn leven had ik mij zóóveel +mans gevoeld: nog nooit voelde ik mij zoo sterk om mij met deze zelfde +knuisten door alle hindernissen, zelfs door mijne vermaledeide blooheid +heen te slaan.... Maar aan den anderen kant vond ik het zoo min, +het ontdane kind thans om liefde te vragen, alsof ik eene belooning +verwachtte voor den kleinen dienst van daareven. Ik zweeg dus. Morgen +misschien! Morgen! dacht ik. + +Morgen echter had ik een blauw oog. Suzette zond mij door het +dienstmeisje eene zalf om er op te smeren; maar zelve kwam zij niet +om die operatie te bewerkstelligen. Op morgen volgde overmorgen; +op déze week de volgende; op November December. Mijn oog had in dien +tusschentijd al de kleuren van het spectrum doorloopen: van blauw was +het groen, van groen geel, van geel weder normaalkleurig geworden. Maar, +in welke dezer schakeeringen ook, Suzette was er niet naar komen zien. +En naar gelang het eereteeken van mijne ridderdaad verdween, voelde ik +ook mijnen vrijersmoed mij weer in de schoenen zinken, en mijne blooheid +er uit oprijzen. + +Daar dwarrelde zacht de eerste sneeuw omlaag: fijne, schuchtere vlokjes, +door grootere straks in dichteren drom gevolgd.--»Suikerstrooisel!" +riepen de kinderen. Inderdaad, het was de dag er voor. Sint Nicolaas +reed over de daken. Voor ieder bracht hij wàt--maar voor mij het +allerbeste! + +In den avond van den 5den December 1866 zat ik eenzaam in mijne kamer. +Het gejoel op de straat trok mij niet aan. Bovendien, ik had voor +Suzette eene kleine verrassing besteld: eenen prachtband van Chopin's +_Notturnos_. Ik wilde wachten of zij behoorlijk bezorgd zou worden. + +Terwijl ik dan zoo over een dictaat zat, lezende zonder te verstaan, +trad er opeens iemand, zonder kloppen, mijne kamer binnen, en sloot de +deur achter zich toe. Suzette stond vóór mij, met het bewuste muziekboek +onder den arm. Er was een vochtige glans in hare oogen, eene ongewone +bleekheid op haar gelaat. + +»Meneer Heise", sprak zij zacht, terwijl ik opgerezen was en bedremmeld +tegenover haar stond: »deze muziek heb ik van u.... Neen, ontken het +niet! Er is niemand anders in Delft, die mij zúlk een cadeau zou +zenden." + +Ik stotterde iets--dat het zoo gering was--en dat ik ook mijzelven +zooveel genoegen beloofde van het hooren spelen mijner lievelingsmuziek +door haar. + +Zij legde het boek op de tafel, nam een papier op, dat zij om haren +vinger rolde, en zweeg eene wijle, met neergeslagene oogen. Verlegen +scheen zij--haast even verlegen als ik. + +»En wat", vroeg zij fluisterend--»wat heeft Sint Nicolaas ú wel voor +_surprises_ gebracht?" + +»Mij?" riep ik: »mij? Wie ter wereld zou =mij= met _surprises_ +bedenken?" + +»Nu", hernam zij even zacht--»dan heb =ik= er eene voor u--ten minste +als gij ze wilt aannemen. Ik breng u----" + +»Suzette!" stamelde ik. + +Zij sloeg hare oogen rein en helder tot mij op. Om haren fieren mond +speelde een mij nog onbekende, een onbeschrijfelijk lieve glimlach. Twee +tranen glipten haar over de wangen. Hare lippen beefden, haar volle +boezem zwoegde--maar nu niet van toorn. + +»Ja", voer zij voort: »ik geloof wèl dat gij ze aannemen wilt, mijne +arme _surprise_. Ik weet dat ge mij lief hebt; en ik begrijp waarom ge +'t mij niet zeggen durft. Wij beiden gaan onder dat zwijgen ten gronde: +ik in dit rampzalige huis, gij in uwe troostelooze afzondering. Als ge +gelooven wilt dat ook ik je liefheb, als ge het hart vertrouwen wilt van +een meisje dat arm is, dat de dochter is van eenen dronkaard, en dat +zichzelve aanbiedt----Herman--hier, dan breng ik je mijzelve----" + +»Suzette!--lieveling!"................... + + * * * * * + +»Riep je, mijn jongen?" vroeg eene stem achter ons. + +»Halloh! daar is zij al weerom!" schreeuwde mijn vriend Herman, aldus +plotseling in het boeiendste van zijn verhaal gestoord; en hij sprong +op, en sloot zijne prachtige blonde vrouw in de armen, en kuste haar +met al het vuur eens bruidegoms.--»Suzet! ik heb juist onzen gast hier +zitten vertellen hoe we aan elkaar gekomen zijn. En als je niet een +kwartier te vroeg van je uitgang terug waart, dan had ik hem óók nog aan +zijn verstand gebracht hoe je eenen =man= van mij gemaakt hebt; eerst, +met eenen kus of wat, eenen zaligen gek--en daarna, met tact, geduld +en liefde, een sterk, gelukkig mensch! Hoe ik aan je arm een held werd, +dien de drommel nu mag doen blozen! En hoe we nu al tien jaren na dien +gezegenden December-avond----" + +»Ta ta!" lachte Suzette, terwijl zij zich voor het klavier zette, en +eenige mollige _arpeggio's_ ruischen deed:--»Beste jongen, hoe kan je +zoo dóórslaan?--Het was immers alles de mist die het deed!" + + + + +Mevrouw de Douairière. + + _En hare plaats kent haar niet meer._ + + +Ik smaakte dezen herfst het genoegen, een paar dagen door te brengen +als gast van een oud academievriend, secretaris, en tevens archivaris +van eene kleine, maar door hare oudheid belangwekkende stad in het +oostelijke deel van Gelderland. Wij hadden ons voorgesteld eens flink +op onzen wandel te gaan door de fraaie, houtrijke omstreken, en zoo, +al dolend onder Wijnmaands bonte loovers, naar hartelust, als eertijds +onder de schaduwen van de Delftsche kerktorens, weer eens te kouten over +los en vast. Doch die eeuwige spellebreker, het weder, verkoos ons dit +onschuldige genoegen niet te gunnen; en daar het ons wel kende als +personen die zich door eene matige regenbui niet van wandelplannen laten +afschrikken, zoo goot het zijnen wrok over ons beiden en de rest van het +geschapene uit in den vorm van eene onophoudelijke stortvlaag, schuin +gedreven door eenen killen, kwaadaardigen blazer uit het noordwesten. +Toch hadden wij den hemel misschien nog durven trotseeren; maar de +aarde, het mulle slib der bosch- en heidepaden--onmogelijk!--Zoo dan, +nadat wij voorshands een weinig uitgepraat waren, en ook reeds van de +biljart- en kegelballen in het societeitsgebouw het uiterste tot onze +verstrooiing hadden gevergd, begonnen wij ons recht eendrachtiglijk te +vervelen. Juist waren wij gevorderd tot dat schrikkelijke stadium van +landerigheid, waarin de mensch zóó verre al zijne aanspraken op den +titel van redelijk wezen vergeet, dat hij aan het uitvaren slaat tegen +de elementen--toen mijn gastheer zich plotseling het bestaan herinnerde +van een kabinet van oudheden in het stedeken zijner inwoning. Het was +ten raadhuize, een antiek gebouw, op zichzelf al bezienswaardig. + +»Heel interessant", zeide hij: »werkelijk!" + +»Ge bedoelt", spotte ik, »als een laatste heul voor ongelukkigen, die op +eenen druipnatten namiddag ten einde raad zijn met zichzelven?" + +»Neen, tóch niet!" hernam hij: »het is eene wezenlijk belangrijke +verzameling; en ik zal het mijzelven nooit vergeven dat ik je niet +terstond bij je aankomst er heb heengesleept:--ik, die nog wel zooveel +als ouderling en diaken er over ben, in goed vertrouwen aangesteld om +de belangen er van te behartige en den bloei er van te bevorderen! O +schande over mijn hoofd!--Doch kom! nu ook geene minuut langer hier +onzen luttelen levensduur verschalkt met geeuwen. Hier is je hoed--daar +je paraplu--voorwaarts!" + +Wel, wij gingen;--en ik twijfel geen oogenblik, of mijn vriend had ten +volle recht, wanneer hij de collectie rijk en belangwekkend noemde. Zij +moet het in hooge mate wezen voor eenen kenner van vuursteenspitsen, +heidensche urnen, romeinsche munten, middeneeuwsche gedenkpenningen, +verroeste wapenen, oorkonden, handvesten, gildeboeken en wat dies +meer zij. Mijn leekenoog echter had van deze voorwerpen al ras zijne +bekomst, en wendde zich telkens nieuwsgierig naar eene verzameling +tapisseriewerk, die, aan den versten zijwand bevestigd, mij reeds op +eenen afstand door hare fraaie kleuren en levendige figuren aangetrokken +had. Mijn geleider bestrafte mij wegens deze afdoling mijner aandacht; +hij wilde dat ik alles recht wetenschappelijk bezichtigen zou volgens +den chronologisch opgemaakten catalogus: eerst de merkwaardigheden +van het jaar nul, en zoo, al opklimmende, die van het jaar 1880, +voor zooveel aanwezig.--»Geduld toch!" riep hij: »het jongste 't +laatst!"--Nadat hij mij aldus door de antiquarische stoflagen van ik +weet niet hoeveel duizend jaren had doen heenwurmen, landden wij +eindelijk bij de tapisserieën aan. + +»Ja", sprak hij, terwijl wij, van het drentelen moe, op eene rustbank er +vóór ons nederlieten: »dit is nu eigenlijk volstrekt niet oud--jonger +nog dan de haren op onze betrekkelijk jeugdige schedels; maar over +honderd jaar zal menige edele Brit zijnen cylinderhoed vol goud er +voor bieden. 't Is het werk en het geschenk van eene douairière Van +Nijenhorst, vóór een paar jaren op haar kasteel, hier niet ver vandaan, +overleden. Bekijk het eens terdege. Het is belangwekkend, ziet ge, in +eenen =dieperen= zin." + +De nadruk dien hij op deze woorden legde, terwijl hij zich in +beschouwende houding achterover vlijde, deed mij vermoeden dat hij zelf +inderdaad op dit jongste stuk in zijn museum van oudheden méér prijs +stelde, dan op al het gesnor uit heidensche grafheuvels of romeinsche +kampen. + +Het zijn twaalf stuks ramen, elk ter grootte van eenen vierkanten meter +ongeveer, op zwaar doek gespannen en in eenvoudige zwarte lijsten gevat, +met het geslachtswapen der Nijenhorsten gekroond. Ze bij gobelijns +te vergelijken, ware aan die beroemde gewrochten der oude Fransche +kunstnijverheid onrecht doen. Gij vindt hier niet de zuiverheid van +lijnen, noch de rijke en zorgvuldige kleurenmengeling, die gij in +gindsche groote muurtapijten zoozeer bewondert. Op de teekenkunst der +douairière valt heel wat aan te merken; vele harer figuren zijn, op +den keper beschouwd, niets meer of minder dan wanstaltig; om licht- +en schaduwzijde heeft zij zich niet zwaar bekommerd; en niet zelden +zondigde zij schromelijk tegen de regelen der perspectief. Maar ter +vergoelijking van die feilen strekt, dat hier, wat de hoofdzaak betreft, +niet naar modellen, doch geheel uit eigene phantasie gearbeid werd. En +dan is er in de wijze van voorstellen, bij groote historische juistheid +in de onderdeelen, en bij eene scherpheid van uitvoering, welke op +eenigen afstand het stiksel van wol en zijde naar penseelwerk zweemen +doet, eene naïeve, hoekige kracht, eene intensiteit, die u aangrijpt en +u onwillekeurig aan de waarheid er van doet gelooven. Men voelt hoe het +der maakster ernst was met haren arbeid: hoe het haar bij dit werk te +doen moet geweest zijn om iets hoogers dan tijddoodend geknutsel. + +»Gij zult zoo zonder toelichting er niet veel van begrijpen", merkte +mijn vriend na een vrij langdurig stilzwijgen op. + +»Dat is wel waar", antwoordde ik: »een beredeneerde catalogus ware bij +dit nummer, voor oningewijden, evenmin overdaad als bij uwe onkenbare +muntspeciën en onleesbare perkamenten." + +»Tot zulk een boekdeel hebben we het hier nog niet gebracht. Doch wilt +ge u met mijn mondelijk commentaar behelpen----" + +»Onschatbare! wat kon ik beter wenschen!" + + * * * * * + +»Het eerste raam", zoo begon hij zijne toelichting, »vertoont u de +Nijenhorst zooals zij stond opgebouwd vóór vijfhonderd jaren: een +geduchte burcht, met dubbele grachten en ringmuren, gekanteelde torens +en valpoorten. Niets bijzonders overigens: juist een steenklomp zooals +er destijds een vijftig tusschen de wouden en moerassen van het +Geldersche genesteld lagen, land en landvolk verplettende onder hun +gewicht. Deze afbeelding kan trouwens slechts de copie wezen van eene +latere, wellicht geheel apocriefe teekening. + +»Nummer twee van de rij is het portret van den bouwheer dezer sterke +veste: ridder Huibert, bijgenaamd de Ever. Wèl verdiende hij dezen +toenaam. Een massieve kop, een vierkante neus, een wreede mond, +scherpe kleine oogen onder borstelige wenkbrauwen--eene echte +wildzwijnen-tronie, niet waar?--Van beroep was hij vrijbuiter. Merkt ge +die fijne roode streep wel op, om zijnen hals?--Hij werd er mee geboren, +verzekert de huiskroniek der Nijenhorsten; en hij zelf wist zeer goed +wat voor eenen dood deze grimmige speling der natuur hem voorspelde. +Doch hij placht te zeggen dat de scherprechter zijn hoofd toch nooit +hebben zou, want dat het aan den Duivel toehoorde, die het van hem +gekocht had ten gebruike bij hoogstdeszelfs kegelspel. Herhaaldelijk +(men schreef het aan assistentie van Zijne Helsche Majesteit toe) +wist hij aan de wraak der lang geplaagde poorters van deze stad te +ontspringen. Maar ten leste deed toch het zwaard der gerechtigheid aan +de roode streep bescheid, en moest de koene bandiet zijne schuld laten +vereffenen--, ten minste als het zoo heeten mag, wanneer men met slechts +éénen kop het gelag betaalt voor honderd welgeslaagde roof-, brand- en +schaakpartijen. Zeker niet te duur! Ook had inderdaad die kop, na van +den romp te zijn gescheiden, zijne rol volstrekt nog niet uitgespeeld. +Een feit, waarvan ook stedelijke bescheiden gewag maken, moet het +geweest zijn, dat Huibert's hoofd na de terechtstelling nergens te +vinden was. Men doorsnuffelde de woningen rondom de richtplaats; men +zocht in de stad en er buiten; men spande den beul, zijnen knecht, en +nog een dozijn andere stakkers, die men van medeplichtigheid aan het +goochelstuk verdacht, op de pijnbank,--alles vergeefs: het hoofd van den +Ever bleef spoorloos verdwenen. Dit werd eene geruchtmakende rechtszaak; +uit mijn archief zou ik u nog documenten kunnen voorleggen, die er +betrekking op hebben. Het einde was, dat men het geval op rekening +van mijnheer den Satan schoof, die, gelijk gezegd, reeds meermalen aan +Huibert van de Nijenhorst dienstvaardigheid heette betoond te hebben. +Het groteske verhaal leefde in den volksmond voort; en--zooals het +gewoonlijk met dergelijke overleveringen ging--er werd door den eenen of +anderen sterrekijker eene soort van berijmde voorspelling aan verbonden, +hierop neerkomende, dat, als ooit de kop van den ridder teruggevonden +werd, de val van de Nijenhorst nabij zou wezen. Legende en profetie +vormden langen tijd een der geliefkoosde volkssprookjes van deze streek. +»Hoor!" zeide de boeren tot elkaar, wanneer in den winternacht de +rukwinden over de heide gierden: »de duivel is weer aan 't kegelen--met +heer Huibert's kop!".... Maar de revolutie en de stoom hebben ook de +sprookjes uit de wereld gejaagd. Tegenwoordig zou geen boer u meer de +legende van Huibert den Ever kunnen vertellen. + +»De negen tafereelen die nu volgen, veraanschouwelijken een aantal +heuglijke episoden uit het gulden tijdperk van de Nijenhorst en hare +bewoners. Hier ziet ge Huibert's achterkleinzoon, den schoonen Reinier, +als overwinnaar in het tournooi den gouden eereketen ontvangen uit de +handen van Maria van Bourgondië. Dáár eenen anderen weerbaren telg, met +zijn slagzwaard den schedel klievende van Aremberg te Heiligerlee. Ginds +eenen Nijenhorst, met groote staatsie binnengeleid als afgezant van de +Generale Staten bij het Portugeesche hof. Dan een bruiloftsfestijn: +een heer van Nijenhorst huwt in 1730 de schatrijke dochter van een +Amsterdamsch handelspatriciër, en beide familiën geven in praal en +overdaad elkander niets gewonnen. Fraai getroffen is deze reigerjacht, +door eenen der baronnen aangelegd ter eere van Prins Willem V. Die heer +op het witte paard is de Prins; die rijk gekleede dame naast hem, op den +isabel, de overgrootmoeder van wijlen onze douairière. Verder hebben +we, nummer elf, eene voorstelling hoe Koning Willem II, als gast op de +Nijenhorst, aan tafel eenen dronk wijdt aan de gezondheid van de vrouw +des huizes. Een aardig regiment champagner-flesschen, dat daar op het +buffet staat!....... _A propos!_ Het moet u opvallen hoe treffend +(ofschoon zeker geheel zonder oogmerk) deze reeks tafereelen de opkomst +en de verbastering illustreert van de Nederlandsche aristocratie in +den loop onzer geschiedenis. Eerst straatroof; dan ridderlijkheid; +vervolgens echte heldenmoed; daarna staatsmansbeleid; straks +weeldedienst; en eindelijk nog slechts eene slemppartij. + +»Maar zoo zijn wij nu gevorderd tot het twaalfde en laatste nummer van +de rij--: het schoonste misschien--stellig het zinrijkste. Zie! niets +dan eene kale, eindelooze heidevlakte, gehuld in schemergrauw. Ter +zijde, in het verschiet, een enkele boomstronk, versplinterd alsof de +bliksem hem trof. Geen levend wezen: geen raaf zelfs, die krast op den +knoest. Boven den somberen horizon slechts eene smalle streep van het +matste avondrood, ter herinnering dat ook de volle middagzon de plek +beschenen heeft, waar eeuwen lang de Nijenhorst te midden van haar +woudpark stond." + + * * * * * + +Zoo sprekende, had mijn vriend zich van mij afgewend en ging hij voor +het venster in de grauwe regenlucht staan turen, blijkbaar in gedachten +verzonken. Spoedig echter keerde hij zich weder tot mij, en zeide: + +»Er is aan dit legaat, waarmede aan onze jeugdige oudheidkundige +vereeniging boven menig aanzienlijker zustergenootschap eene niet +geringe onderscheiding bewezen werd, eene geschiedenis verbonden: eene +zonderlinge, _unheimliche_, en toch aandoenlijke geschiedenis. Waarlijk, +om haar aandoenlijk te vinden, behoeft men geen aristocraat te +zijn--zooals ik!" voegde hij er met eenen zwaarmoedigen glimlach bij. + +Ik moet hier aanstippen dat mijn vriend de telg is van eene adellijke +familie, eenmaal hoog gezien in den lande--thans onbemiddeld, en bij +gevolg niet meer in tel. In de praktijk geen humaner en vrijzinniger +man, dan hij; nooit echter heeft hij zich van zekere traditioneele +begrippen, of wanbegrippen, van zijnen stand geheel kunnen losmaken: +iets wat hem, in mijne oogen althans, slechts tot eer verstrekt, en aan +zijne persoonlijkheid, ook in den omgang met hen die de dingen uit een +verschillend standpunt beschouwen, eene ongemeene bekoring, eene +eigenaardige distinctie bijzet. + +»Gij zijt", vervolgde hij, »geen oudheidsman, jammer genoeg! Maar van +het romantische, ik weet het, kan men u nooit verzaden. Komaan! het +regent nog altoos voort. Ik heb lust u een klein opstel voor te lezen, +dat ik kortelings in deze rustige kamer neerschreef, en dus ook hier +maar wegsloot. Het handelt--zoo half beschrijving, half studie--over het +bestaan van de zonderlinge oude dame, die dezen ontzaglijken arbeid daar +in enkele jaren tijds met hare handen volbracht. Ik heb haar persoonlijk +nog gekend--voor zoover zij zich kennen liet. In hoofdzaak is mijne +schets historisch; wat nevenwerk heb ik uit mijne verbeelding moeten +aanvullen--niet al te onjuist, durf ik hopen." + +Hij kreeg uit eene lade een handschrift, zette zich naast mij op de +divan, en las hetgeen hier volgt. + + * * * * * + +»Verleden jaar stond het er nog. Thans is het verdwenen. + +»Het stond er als Simson onder de Philistijnen: Simson van zijn +hoofdhaar beroofd, gekneveld en blindgepriemd: altoos, ook zóó nog, +eene ontzaggelijke gestalte--doch de sterke en gevreesde held niet +langer: een groote romp nog slechts, weerloos en machteloos, gesmaad, +geschonden en ten doode gedoemd. Simson's hoofdhaar zou weder +aanwassen, zoodat hij, éénmaal sterk nog vóór zijnen val, in den dood +nog met vreeselijke wraak zijne beulen overstelpen zou. Voor het arme +kasteel echter was niet eens zulk een heldeneinde weggelegd; geenen +enkelen steen zijner torens heeft het op de hoofden van zijne sloopers +kunnen doen nederploffen. + +»Ik bedoel het kasteel waarin mevrouw de douairière woonde. Onder de +Philistijnen versta ik den papiermolenaar, den vernisstoker en den +fabrikant van zweedsche lucifers, welke zich met ploertige +vrijpostigheid reeds dicht aan zijne ringgracht hadden genesteld; +benevens de Aziaten, de beunhazen en de kleine industrieelen, die +speculeerden op zijne afbraak. Zij wisten, deze brave burgers, tot op +eenen stuiver de waarde te ramen van elken boom die er nog overeind +stond in het alreeds deerlijk geslonkene en verwaarloosde slotpark; zij +rekenden u voor, hoeveel honderd karrevrachten puin en lood en goede +brokken eikenhout er zouden weg te rijden vallen; zij telden op hunne +vingers de perceelen bouwgrond, in welke het terrein geveild zou worden, +wanneer het plantsoen gerooid en de gracht gedempt, wanneer er van +den burcht geen steen meer op den anderen zou zijn. Als mevrouw de +douairière maar eenmaal verkoos uit te stappen! Het wonder was, hoe zoo +een oud en miserabel schepsel nog zulk een taai leven hebben kon!--In +waarheid, de oudroesten en opkoopers sloegen aan het wanhopen. Het +geldschietend Israël begon zich de haren uit te rukken van wege zijne +traag beloonde grootmoedigheid. + +»Nu, aan dat taaie leven was dan toch op het lest een eind gekomen. +Mevrouw de douairière had werkelijk op zekeren dag--onverwachts nog, +eene ware verrassing--aan den algemeenen wensch gevolg gegeven. Zij had +begrepen dat zij al die eerlijke huisvaders nu niet langer mocht laten +zuchten naar hunnen rechtmatigen buit. Zij zette zich dus in haren ouden +leuningstoel, en blies den adem uit haar afgesleten lichaam. En in +hetzelfde oogenblik hadden onzichtbare vingeren het doodsmerk gedrukt op +het breede front van de oud-adellijke huizinge harer vaderen. + + * * * * * + +»Dit doodsmerk--och! vijftien jaren geleden reeds hadden matig scherpe +oogen het er op kunnen waarnemen. Ook toen reeds had sedert lang de +onverbiddelijke macht, die men Tijdgeest noemt, het vonnis van ondergang +geveld over burchten en kasteelen, ridders en douairières, over alles +wat zijn recht op voortbestaan nog slechts ontleende aan een afgedaan +verleden. Maar toch was toen onder de Geldersche boeren een edelman nog +een edelman, en een adellijk slot had, in den Achterhoek althans, nog +ruimte om te ademen. Zoo stond dan ook de trotsche Nijenhorst, als van +eeuwen her, nog schijnbaar veilig te midden van hare uitgestrekte +woudgronden; en haar bewoner, binnen hare sterke muren gezeten als op +het voetstuk van eene nog niet ganschelijk neergerukte traditie, genoot, +zoo niet meer de macht en de voorrechten, dan ten minste nog het aanzien +van een adellijk heerschap op zijn domein. Helaas echter! zijn opvolger, +de laatste baron, had het tij geheel verloopen gevonden. Het +menschengeslacht, dat bij zijn opgroeien den matten naglans der feodale +overleveringen nog had aanschouwd, was sedert ook in de Graafschap +uitgestorven;--wat de vaders niet meer gevreesd, maar toch uit een +overgeërfd gevoel nog geëerbiedigd hadden, dat bleef in het oog der +zonen slechts een log en tergend anachronisme, van welks karakter zij +niets meer begrepen, welks geschiedenis hun geen belang inboezemde, +welks eerbiedwaardigheid hun belachelijk voorkwam: een onding, dat hun +door zijne aanmatigende grootte hinderlijk was, en dat dus voort moest. +Voort ging het dan ook. De Tijdgeest is als Juggernaut's wagen: eene +zegekar voor wie hem volgen: doch wat hem in den weg staat, dat +vermorzelt hij. De Joden en de dorpers nu kwamen àchter den wagen. De +Nijenhorst en haar heer stonden er vóór. Zij moesten er dus onder. + +»Was er dan voor deze beiden geen uitwijken mogelijk geweest?--Zeer +zeker. Onze moderne samenleving heeft aan haren breeden boezem plaats +genoeg zoowel voor den afgedankten edelman als voor den souvereinen +kinkel. Hadde de Nijenhorst zich slechts laten verbouwen tot eene +sigarenfabriek, of tot eene ijzersmelterij, misschien ware zij gespaard +gebleven. Mocht haar heer slechts hebben kunnen besluiten om bij de +Geldersche boeren de klandisie af te bedelen als wijnkooper, of als +leverancier van comestibles, vermoedelijk had hij zijn hoofd boven water +kunnen houden--misschien zelf den stam van zijn doorluchtig geslacht +kunnen overplanten in eenen vetteren bodem, waar de oude boom in de +toekomst meer eetbare, zij het dan ook minder edele vruchten zou +gedragen hebben: eene goede vracht sappige peren, bij voorbeeld, in stee +van eenen wrangen oranje-appel of wat. Doch men weet het: wien de Goden +verderven willen, dien benemen zij eerst het verstand. Het kasteel +verkoos met steenen onverzettelijkheid een kasteel te blijven, de baron +met middeneeuwschen hoogmoed een baron. En dan--wat spreek ik van zijn +geslacht!--Had hij er nog een? Hij en zijne gade--neef en nicht, die +denzelfden naam droegen en de Nijenhorst tot hun gemeenschappelijk +stamhuis hadden--waren zij niet de laatsten van dien naam en van dat +huis? Moest niet de vloek hen treffen, die sneller nog dan de geest des +tijds onzen ouden adel wegslinken doet: de vloek der kinderloosheid, +vergelding misschien voor de weeldezonden van zoo menigen àl te +vruchtbaren onder hunne voorvaderen?--Alles in het verleden dus; niets +in de toekomst!--Zoo sloeg dan den man de moedeloosheid om het hart; +en het korte =heden= werd zijn afgod. Echtelijke liefde bond hem niet. +Arbeid, dien hij voor eenen zoon wellicht zich had willen getroosten, +dacht hem voor hemzelven nutteloos, zoo niet vernederend. Hatelijk werd +hem de aanblik van den somberen ouden burg, boven welken hij de mokers +van een geminacht plebs reeds zweven zag; hatelijk de klank van den +titel, die hem geene eer meer aanbracht; hatelijk het gezelschap van de +reeds bedaagde vrouw, die hem geenen stamhouder had kunnen schenken. +Genot slechts lachte hem nog toe. Hij volgde het voorbeeld van zoo +menigen onwaardigen standgenoot, het voorbeeld zelfs van tot hooger +geroepenen dan hij----en Parijs verslond hem--de lichtekooi van Europa, +die in haren onverzadelijken schoot al méér deftige ridderhoven heeft te +loor doen gaan, dan de Noordzee schepen in hare kolken. Zij at hem op: +hem en zijn slot, zijne bosschen en zijn zilverwerk, zijne akkers en +zijn porcelein.--Laden wij dus, willen wij billijk zijn, niet op +Juggernaut alléén de schuld, wanneer wij van de Nijenhorst enkel de +fundamenten, van hare beukenlanen slechts de reeds vermolmde +wortelstronken nog overig vinden. + +»Na enkele jaren--het had niet lang meer moeten duren, of Lutetia zou +den ongelukkige uitgestooten hebben, gelijk de spin eene leeggezogene +vlieg uit hare webbe werpt--na enkele jaren dan, had gelukkig een hevige +aanval van jicht den heer baron genoopt een einde te maken aan zijne +slemperij, en naar huis te keeren, om (beter laat dan nooit) zich met +den Hemel te verzoenen, en kort daarop te sterven. Niets was het zijne +meer; alles was beleend: doch op eene voorwaarde, door welke hij ten +minste gedurende zijn leven zijnen stand nog verzekerde, en, moest hij +vóór haar heengaan, ook den stand van haar, die hij wel nooit had kunnen +liefhebben, maar die toch zijnen naam nog zou blijven dragen, die van +zijn eigen edel bloed was, ja, die immers niet minder dan hij zelf +betrekking had op het dak dat hij boven haar hoofd zou laten--háár +voorvaderlijk erfgoed ook, waarvan hij tot de laatste roede gronds +verslingerd had aan de sletten van het Bal de l'Opéra. De Nijenhorst, +met al wat er in en om en aan haar was--zoo bepaalde het verdrag met +de firma Ruben Shylock & Co. te Amsterdam--, alles zou ongerept gelaten +worden zoolang de baronesse onder de levenden verkeerde; bovendien zou +de firma aan de weduwe tot haren dood een bescheiden jaargeld uitkeeren, +dat, nevens het vruchtgebruik van het nog maar magere goed, haar in +staat zou stellen, voor het oog der wereld althans, op den ouden voet +te blijven voortleven. Zij zelve (het lag voor de hand) mocht geenen +vlierstruik doen omhakken, geen meubel verwisselen; en zoodra de laatste +snik haar over de lippen was, zou Shylock komen om zijn pand. + +»Nu begrijpt men waarom Israël jubelde aan den Amstelstroom, toen de +tijding kwam dat eindelijk, eindelijk mevrouw de douairière het besluit +had kunnen vatten om uit dit tranendal te scheiden. + + * * * * * + +»Het spreekt van zelf, dat er van de bovenvermelde schikking wel iets +uitgelekt was onder de bedienden en in het dorp. De vreemdelingen +echter, die in vrij aanzienlijke getale uit een naburig, zeer bezocht +zomerkwartier de Nijenhorst plachten te komen bekijken (van buiten, +wel te verstaan: het inwendige was voor niemand toegankelijk)--de +vreemdelingen, zeg ik, konden er bezwaarlijk iets van gissen. Wat +zouden zij er zich ook het hoofd mee gebroken hebben! Wat raakten hen de +laatste stuiptrekkingen van eenen verloopen adel!--Zij kwamen: sommigen, +om een doel te hebben voor een rijtoertje; anderen, omdat men toch de +weinige merkwaardigheden der streek niet onbezocht mocht laten; enkelen, +die in de overtuiging geleefd hadden dat adellijke kasteelen nog slechts +in de verhitte verbeelding van romanschrijvers te vinden waren, uit +wezenlijke nieuwsgierigheid. Deze laatsten schenen dan in den waan, dat +er straks uit de slotpoort, over de steenen brug, een geharnast ridder +te voorschijn rijden moest, of minstens eene freule met ellenlangen +sleep, gevolgd door eenen sierlijken page met eenen valk op de vuist; en +niet weinig voelden deze naïeve zielen zich teleurgesteld, bekocht voor +hun goede geld, wanneer hun aan het venster van eene der torenkamers +eene oude dame gewezen werd als de burchtvrouw--eene heel alledaagsche +oude-juffrouwen-figuur, die, volmaakt als nichtje Alida of tante Louise, +naald en draad hanteerde, waarmede zij zóó bedrijvig scheen, dat zij +zich den tijd niet gunde om even op de bezoekers van haar erf eenen blik +te werpen. Allen echter, de teleurgestelden zoowel als de opgetogenen, +de wereldwijzen zoowel als de onnoozelen, toonden zich min of meer +getroffen, wanneer de mededeelingen van den ouden tuinman, die hun tot +cicerone diende, hen tot de gevolgtrekking hadden geleid, dat deze oude +dame in dit groote, holle kasteel nu al eene reeks van jaren geheel +alléén had gewoond. In den regel ontspon zich dan tusschen den grijzen +Bartel en de bezoekers een gesprek van den volgenden aard:-- + +»»Moederzoalig allinnig, joa, joa! Met Sunt Jan al zeuventien joar", +mompelde de witkop. + +»»Geen sterveling", vroeg men, »met haar in het slot?" + +»»Nou joa, wijlui binnen er: ik en mijn vrouw, die de kokerij bezorgt, +en Kris de huusknecht. Moar ik bedoel nou eigenlijk minschen van haar +eigen slag, weet ge--zoo van haar eigen kaliber, za'k moar zeggen." + +»»Geen zoon of dochter dan? Geen bloedverwanten?" + +»»Kiend noch kroai, men lieve meheer!--Wat neefkes en nichtkes in 't +butenland--moar die hoeven hier niet an te kloppen--en die kommen ook +alêvel niet woar niks te oazen valt. Veur de rest, vrind noch moag. +Altoos allinnig!" + +»»Ook geene gezelschapsjuffrouw?" + +»»Niks nimmendal. Veur joaren het ze eens zoo'n pertret in huus genomen; +moar die kon de kleuren niet uut mekoar houwen--van sajet, weet ge--want +doar is ze den godganschbren dag mee doende. Doarom het ze die mammesel +al gauw weggejoagd. En sedert wou ze er gien van dat spul meer onder +hoar oogen zien. Joa joa!" + +»»Maar krijgt zij geen bezoek nu en dan?" + +»»Zoo veul as nooit, meheer, zoo veul as nooit. Of 't most wezen, vier +moal in 't joar, een heerschap uut Amsterdam"----doch hierover scheen de +oude zich niet te durven uitlaten. + +»»Toen de baron nog leefde, toen was het toch anders, niet waar?" + +»»Wel, nou--wat za'k oe zeggen--wel wat anders, moar alêvel niet veul +beter toch. Den baron, die had zoo zen gezelligheid buten 's huus, zoo +op zen eigen gelegendigheid, weet ge. Moar de baronesse--kiek, 't wordt +straks al veertig jaor da'k hier dien--maar 'k kan oe wel verkloaren, +nooit heb ik haar anders gekend as moar zoo oakelig op heurzelf--nooit +met een schepsel eris vertrouwelijk!" + +»»Dus--eene menschenhaatster?" + +»»Krek, joa joa! As een uil in een boom. En altoos veur dat eigen +venster doar in dien toren, metter tappestrie, zooas ze 't noemen, van +den vroegen uchtend tot voak loat in den nacht. Wat zoo'n minsch zich +verkniezen en vergrimmen mot, hè?" + +»»Verschrikkelijk!" bracht het eene of andere vrouwelijke lid van het +gezelschap in het midden. »En is zij niet bang?" + +»»Bang? Hoe meint de juffer dat?" + +»»Wel, voor dieven." + +»»Och jee, wat zou ze! Dievengespuus hebben we hier niet in de +Graofschap; en die weten ook wel terdege goed dat hier 's nachts de +deuren niet op een kier stoan. Nee nee!" + +»»Nu ja--al is het dan niet voor dieven----hoe zal ik 't zeggen----ik +bedoel, als men in zoo'n groot oud huis zoo heel alleen----" + +»Dan boog de oude Bartel het hoofd diepzinnig op de borst, en zeide, +terwijl hij veelbeteekenend op zijn snuifdoosje klopte: »O zoo! joa, as +de juffer op dát sapiter komt--en as ik uut de school wou klappen--hè, +nou--dan zou 'k oe roare dingen kunnen vertellen. Want zoo'n oud huus, +zie je, dat het zoo zen griezeligheden, joa joa. Moar, juffer, za'k oe +eens wat zeggen?--Er binnen van die minschen, die eigenlijk gezeit geen +minschen meer binnen, moar zooveul als levende doojen. Van de wereld +bin ze afgesturven. Veur niks of niemand hebben ze hart meer. En as den +Euvele hun temet eris over den schouwer kiekt, dan droaien ze zich om op +hun stoel--en dan hebben ze zóó iets lelliks in hun oogen, weet ge, dat +ie 't op een loopen zet, krek as een jonge hoas veur een windhond!--Zoo +binnen er, joa joa! zoo binnen er!" + +»En Bartel, zijn snuifje genietende, schuifelde naar het hek, om het +gezelschap uitgeleide te doen en zijn fooitje in ontvangst te nemen. +Want als een kunstenaar in zijn vak, werd hij eerst spraakzaam tegen +dat de wandeling was afgeloopen, en bewaarde hij zijn geheimzinnig +knaleffect, dat hij meestal op de eene of andere manier wist te pas te +brengen, geregeld tot op het laatst. Hij had gesnapt, de slimmert met +het domme gezicht, dat de stadslui hem zoodoende voor eenen origineel +versleten, en hem daarom te milder bedachten. Wie er al niet komedie +speelt! + + * * * * * + +»Zij echter, wie al dit gevraag en gebabbel betrof--wat was er van haar? +Hoe leefde zij?--Was zij werkelijk zoo troosteloos aan de verlatenheid +overgeleverd, zoo altoos en volslagen alleen, als de dorpsmare wilde? +Verkniesde en vergrimde zij zich zoo? Had zij inderdaad haar gemoed +zoo verhard tegen alles menschelijks--ja (de tuinman had er immers op +gezinspeeld), tegen de booze geesten zelfs, die er spoken in de leegte +welke de mensch aanricht tusschen zichzelven en zijne medeschepselen? + +»In zekeren zin, ja. Maar toch, de dorpspraat verkondigde slechts half +de waarheid: en zelfs de wijsheidkramende Bartholomeus was met al zijne +diepzinnigheid niet veel dieper in dit levensraadsel gedrongen, dan +zijne schoffel placht te wroeten in de aarde. Hij toch besefte zoomin +als de meeste andere lieden het verschil tusschen geestelijke en +persoonlijke eenzaamheid. Niets is ondragelijker dan de eerste. De man +die in zijn binnenste nog slechts eene versteening voelt, afgestorven +van alles wat hem eenmaal lief of belangwekkend of heilig was--die +man is als een op den oceaan verlorene te midden zelfs van het +drokste maatschappelijk verkeer, ook waar hij zich opwindt om met de +luidruchtigsten luidruchtig te zijn in het vroolijkste gezelschap;--aan +krankzinnigheid ontsnapt hij slechts door zich te werpen in eenen tuimel +van zinnelijke verstrooiingen. De andere daarentegen, de persoonlijke +eenzaamheid, heeft meer den schijn dan het wezen van de zaak. Zij +is eene levensgesteldheid bij welke het gemoed, na al kampend en +werend geheel de have van algemeen menschelijke neigingen, behoeften, +gevoeligheden en illusiën te hebben moeten prijsgeven, met zijn +laatst en veelal dierbaarst goed--gelijk een monnik met een kostbaar +handschrift in zijne kluis--zich heeft opgesloten in zichzelven, en, +aldus gewapend, in zichzelven de genoegzaamheid gevonden heeft. Dit +moogt gij, al naar uw wijsgeerig standpunt, samentrekking noemen, +of afstomping, een heldhaftig individualisme, of eene treurige +monomanie--zeker is het, dat die gesteldheid minder deernis behoeft +te wekken, dan de naar alles grijpende, van alles proevende, maar van +niets verzadigde alledags-menschen haar in den regel meenen te moeten +waardig keuren. Het leven is een puinhoop geworden; van wederopbouwen +kan geene sprake meer zijn. Doch de geest heeft uit dien puinhoop éénen +schat gered: eene gril, eenen waan, eene ijdelheid misschien--maar aan +welken hij zich toewijdt met het gansche overschot van zijne liefde en +kracht, en door welken hem op het lest soms eene stille vergoeding nog +gewordt voor datgene, wat hij aan geluk in den gewonen zin heeft moeten +derven. + +»Zóó stond het ook met die oude vrouw daar in den slottoren. Wel als +begraven woonde zij daar voor alles buiten haar om, maar nog geenszins +dood voor zichzelve. Wel eenzaam was mevrouw de douairière, maar niet +alleen; wel zonder vreugde, maar niet zonder troost. Want uit den +bouwval van haar bestaan had zij één enkel klein talent weten te +behouden, dat haar op den ouden dag geworden was als den kloosterling +zijn kunstig manuscript of zijn met zorg gekweekt moestuintje. + +»Natuurlijk was dit ook voor haar eerst na bitteren kamp zoo geworden. +Men betrekt niet rustig eene kloostercel, dan na de schipbreuk van een +fortuin of na het breken van een hart:--en geen varensman van eer laat +zich in den grond boren, geen moedig hart laat zich verbrijzelen, +zonder tegenweer. Lang en folterend was het lijden geweest van deze +vrouw; doch met dit al van zoo bijzonderen aard, dat hare tijdgenooten, +hadde zij het hun geopenbaard, het haar eenvoudig als krankzinnigheid +zouden hebben toegerekend. Niet allereerst toch had zij geleden voor +datgene wat elke vrouw het diepst gegriefd zou hebben: de onverholen +liefdeloosheid van haren echtgenoot te haren opzichte. Och neen! Uit +liefde immers schonk zij den bloedeigen neef hare hand niet; huiselijk +geluk behoorde niet tot de traditiën van haar geslacht; en zij had van +hare verlooving af geene reden gezien om zich op het stuk van echtelijke +trouw met een beter lot te vleien, dan aan hare moeder en aan hare +grootmoeder ten deel gevallen was. Veel minder als gade had zij geleden, +dan als baronnesse; veel minder als vrouw, dan als adellijke. Geleden +had zij onder hare kinderloosheid: niet, zooals andere vrouwen, uit +verlangen naar de zorgen en vreugden van het moederschap, maar omdat zij +eenen erfgenaam wenschte voor haar bloed, haren naam, haar wapenschild +en haar kasteel. Geleden had zij onder de losbandigheid van den baron: +niet omdat hij zichzelven er mee ten gronde richtte, maar wijl hij +zijnen en haren oud-adellijken naam er door in smadelijke opspraak +bracht: hij, de laatste drager van dien naam. Geleden had zij onder +zijne latere grove verkwistingen: alweder niet uit beduchtheid voor de +strenge tucht der armoede--maar omdat zij erger nog dan den hongerdood +de vernedering vreesde van bij haar leven nog door de firma Shylock & +Co. te worden weggedreven uit den burcht harer vaderen. Kortom, de +marteling van haar leven had bestaan in de voortdurende krenking, de +geleidelijke slooping en het onherroepelijk tot niet gedoemd zien worden +van eenen adeltrots, die, als een machtig instinct, al haar voelen en +denken en handelen beheerschte. Zij nu had dit knagende leed niet kunnen +en niet willen verdooven met genot. Integendeel: zij had het levendig +gehouden met alles wat haar eenzaam verblijf in het kasteel er voedsel +aan bieden kon. Gespijsd had zij het gelijk eene slang met haar vleesch. + +»Dit had vele jaren zoo geduurd. Jaren lang nog, na het overlijden van +den baron, had zij gehaat te leven, en toch gevreesd te sterven. De +dood--hoe welkom zou hij haar zijn geweest, indien hij slechts als +de verderver van haar lichaam ware opgedaagd. Maar o! die folterende +gedachte, dat alles, wat haar gewijd en dierbaar was, tegelijk met haar +aan het einde zou gekomen zijn; dat haar naam en titels mèt haar in het +graf zouden zinken; dat al hare deftige erfstukken, de oude meubelen en +het familie-zilver, de wapenrustingen en de schilderijen, verstrooid +zouden raken onder de Semieten; dat de boomen van haar park vallen +zouden tot den laatsten; dat haar slot zelfs, eeuw op eeuw de trots +en het bolwerk der landstreek, zou weggekruid worden om als puin eenen +modderkuil te dempen, of als gruis op eenen kleiweg door boerenklompen +vertreden te worden!.... Neen! en dit was geen schrikbeeld, dat zij +zich maar in het hoofd haalde;--eene onafwendbare zekerheid was het. +Het =moest= gebeuren--spoedig al--morgen reeds, indien zij heden kwam te +sterven..... Dan sprong zij van haar leger, in het holle van den nacht, +en ontstak eene kaars, en waarde rond door de zalen en kamers, om het +oude slot en wat er in was--dat alles waarmede hare verbeelding, haar +trots, geheel haar wezen zoo onafscheidelijk inééngevlochten was--nog +ééns, nog éénmaal toch te zien. Want morgen, straks reeds, kon zij +weggeroepen worden----en dan moest dit alles verstuiven als het +tooverpaleis in een sprookje! + +»Was het wonder, dat destijds onder het landvolk het gerucht zich +verspreidde van een spooksel in het kasteel?--Een licht, flikkerend van +kamer in kamer--eene witte gedaante, voorbij een venster sluipend----wat +wilde men méér! + +»En deze spookmare was in hoogere mate belangwekkend geworden, toen men +op zekeren ochtend, nadat in den nacht wederom de verschijning dolende +was gezien, mevrouw de douairière bewusteloos had vinden liggen in de +groote ridderzaal, vlak nabij het portret en de daaronder geplaatste +helmlooze wapenrusting van den bouwheer der Nijenhorst, den grimmigen +heer Huibert. Men nam haar op en bracht haar te bed. Verscheidene dagen +lag zij in ijlende koortsen. Toen zij na bangen strijd weder tot +zichzelve kwam, waren hare haren als witte zijde geworden. + +»Wat haar overkomen was--niemand heeft het ooit uit haren mond vernomen. +Men mompelde in keuken en tuinmanswoning, straks ook in de dorpskroeg, +vreemde dingen: iets van eene oude voorspelling die vervuld, van een +vreeselijk voorteeken dat geschied zou zijn--doch waarvan geen mensch, +zelfs de oude Bartel niet, het eigenlijke meer wist. De tuinmansvrouw, +die de zieke opgepast had, verzekerde dat deze van tijd tot tijd +zich plotseling in haar bed had opgericht, en dan met een gebaar vol +ontzetting had uitgeroepen: »Het hoofd! het hoofd! Genade!" Ook beweerde +Kris de huisknecht bij hoog en bij laag, dat hij dien ochtend, toen +men de baronnesse zoo vond, op den stalen kraag van ridder Huibert's +harnas eene vlek ontdekt had, die er te voren niet op was geweest, en +die----»'t kon wel roest zijn, maar 't had veel meer van bloed!"--En +toen deze geruchten zich verspreidden, liet er zich ergens achter het +plaggenvuur van eenen heiboer een stokoud, reeds half versuft besje +vinden, dat, zeker door deze reminiscentiën geprikkeld, zich de geheele +legende van Huibert den Ever weer herinneren kon: hoe hij met den Booze +heulde, hoe zijn afgeslagen hoofd den Duivel tot kegelbal werd, en hoe +de voorspelling luidde, dat + + _Werd de kop ooit weergevonden, + Dan was Nienhorst voor de honden--_ + +--of iets in dien trant! En liefhebbers van curiositeiten snuffelden er +oude kronieken op na, waarin werkelijk breedvoerig te lezen stond---- + +»Maar gij kent reeds die historie. Dit kan ik dus overslaan." + + * * * * * + +Hier poosde de lezer. Hij stond op, stapte een paar malen de kamer op en +neer, en sprak, half tot mij, half tot zichzelven: + +»Het heugt mij nog heel goed hoe de menschen hier in de stad over het +geval redeneerden. 't Is nu--laat eens zien .... vijftien, zeventien, +negentien jaren geleden. Juist was ik met kerstvacantie naar huis +gekomen. + +»Sommigen geloofden stellig en vast, dat de douairière eene verschijning +gezien had; anderen, dat zij nu volslagen krankzinnig geworden was; nog +anderen, onder welken een plattelandsheelmeester, dat zij den avond +te voren wat zwaar gesoupeerd moest hebben. Ikzelf, in die dagen een +_esprit des plus forts_, deelde het gevoelen dezer laatsten; en ik +herinner mij hoe ik, met al de beslistheid van mijne achttien jaren, +mij in dien zin uitliet tegenover mijnen vader, die een weinig naar +mysticisme overhelde. Ik schreeuwde dat het niets kon geweest zijn dan +eene hallucinatie, eene _deceptio visus_. + +»»Inderdaad?" antwoordde mijn vader: »is dat zoo zeker?" + +»Ik vroeg hem of hij dan werkelijk in het algemeen aan de mogelijkheid +van geestverschijningen geloofde. + +»»De ónmogelijkheid er van", hernam hij, »is althans onbewezen en +onbewijsbaar. En wat dit bijzonder geval aangaat, zoo is het niet de +vraag wat =ik= geloof, of wat =gij= gelooft, maar wat de baronnesse +geloofde; en, bijgevolg, wat de baronnesse gezien kan hebben in dien +nacht--met =hare= oogen namelijk: niet met de uwe, ook niet met de +mijne, maar met de =hare=. Het eene oog ziet niet als het andere. De +hond is in het donker blind voor dingen die de kat zeer duidelijk +waarneemt; evenals de nachtvogel in het zonlicht datgene niet zien +kan, wat de wakkere hen er met eenen oogopslag in bespiedt." + +»»Maar", voerde ik aan, »dit heeft betrekking op tastbare, niet op +ontastbare zaken: op feiten, niet op hersenschimmen." + +»»En heeft ooit iemand", riep hij, »heeft ooit iemand nog tusschen het +tastbare en het ontastbare de grens kunnen bepalen? of ooit kunnen +aanwijzen wáár het rijk der feiten eindigt, het rijk der schimmen +begint?.... Loop heen toch met uwe quasi-wetenschappelijke machtwoorden! +Er overkomt mij iets, dat noch ik noch gij noch iemand verklaren +kan, maar dat mij vreeselijk aangrijpt. O! roept gij: dat is niets! +belachelijk!--eene hersenschim! eene hallucinatie!... Maar hier: mijne +haren zijn er wit door geworden, mijne gemoedsstemming is er door +omgeslagen, levenslang moet ik onder den indruk er van blijven.... Wat +raakt het mij nu, of gij heel wijsgeerig mij komt vertellen dat =zoo +iets niet wezen kan=, dat het eene hersenschim van mij geweest moet +zijn!--Te drommel! kunnen of niet, voor mij =was= het. Het moge voor u +en uwe philosophie eene hersenschim zijn geweest--voor mij en mijn leven +was het een feit!" + +»Ik heb dat antwoord nooit vergeten. En ik wil u wel zeggen dat +eene andere gedachtenrichting dan die van mijne jeugd, misschien +ook eene enkele ervaring, mij sedert met het aanwenden van die +quasi-wetenschappelijke machtwoorden, zooals mijn brave vader ze +noemde---- + +»Doch waartoe eene bekentenis, die nu eenmaal in de wereld van het +hedendaagsche denken niet meer thuis behoort, en die bij mijne meer +verlichte tijdgenooten slechts lachlust wekken kan!....... Kom! het +begint zoowaar al te schemeren. Willen we ons etensuur niet verzuimen, +dan moet ik met het slot van mijne historie wat spoed maken. Gij wilt +het toch hooren?" + +»Tot elken prijs!" + +Hij zette zich weer tegenover mij, en las verder. + + * * * * * + +»Wat er dan ook in dien nacht gebeurd moge zijn, wat de baronesse gezien +hebbe, of zich verbeeld hebbe te zien--zóóveel is zeker, dat zij, toen +zij van haar leger verrees, een veranderd mensch bleek te zijn. De zware +ziekte, die haar lichaam had verzwakt, bleek ook haren wrevel gebroken, +den geest van verzet in haar gesust te hebben. Of wel, had inderdaad +een onheilspellend visioen haar verschrikt, zoo scheen daaruit kalmte +over haar neergedaald te zijn: berusting, die zich wellicht hierdoor +verklaren laat, dat zij van nu af in den aanstaanden ondergang van haar +huis niet langer het werk van menschen zag, doch de vervulling van het +fatum haars geslachts. Moest de Nijenhorst verdwijnen--zij deed het ten +minste zooals van haren aanvang af verordend was, volgens hare eigene +aloude legende. + +»Nogeens, hoe dit geweest zij--op de kranke ziel der oude dame scheen de +geheimzinnige gebeurtenis heelend te hebben gewerkt. Geene nachtelijke +dwaaltochten weder; geene doffe wanhoop meer in haar traanloos oog, +geen werkeloos neerzitten in stomme vertwijfeling. Het heden kwelde, +de toekomst benauwde haar niet langer; van nu af verkeerde haar geest +enkel nog in het verleden. Zij sloot zich op in de ronde torenkamer, +verdiepte zich in oude familie-papieren, sloeg eenen grooten voorraad +benoodigdheden voor vrouwelijk handwerk in, en wierp zich met +rusteloozen ijver op den éénigen arbeid dien zij verstond: het +tijdverdrijf dat door haar zelve en door de vrouwen van haar +voorgeslacht steeds met smaak en vaardigheid beoefend was: de kunst +van de borduurnaald. Voor haar echter was thans dit werk geen ijdel +tijdverdrijf meer, doch eene heilige taak, tot wier voltooiing zij zich +haasten moest gedurende het korte overschot haars levens. Voor haar +werd van nu af die kunst, die kleuren en beelden stikt in het stramien, +een als uit den hooge haar aangewezen middel om nog, zooveel in haar +vermogen was, der wereld een gedenkstuk na te laten van den glans der +adellijke familie die straks uitgestorven, van de sterkte des stamburgs +die weldra spoorloos weggevaagd zou wezen. Dag en nacht repte zij de +naald; tafereel op tafereel, uit de geschiedenis van haar huis, maalden +de bonte draden op het gaas. Hoe sloofde zij zich af over dezen arbeid, +tot vaak de oude oogen en de stramme vingers haar den dienst weigerden. +Dan, als zij een beeld voltooid had, hing zij het op aan den wand +harer kluis, en zat uren lang in beschouwing er van, met eene schier +kinderlijke voldoening. Want dit toch behoorde haarzélve nu toe: dit was +niet begrepen onder Shylock's inventaris: dit toch zou na haren dood de +uitdrager niet te koop kunnen hangen in zijne voddenkraam. Het zou haar +en haar slot nog eeuwen kunnen overleven, om te midden eener passende +omgeving haren naam in aandenken te houden. Zij had het bij testament +vermaakt, dit harer handen werk, aan eene naburige stad. Dáár zou +het prijken in de oudhedenkamer van het antieke raadhuis, als een +_monumentum aere perennius_ van de Nijenhorst en haren ridderstam. + + * * * * * + +»Zóó dus had die vrouw in hare stille afzondering datgene gevonden, wat +aan vele dier drokke wereldlingen, die haar uit den slottuin aanstaarden +als ware zij een levend fossiel, wellicht nog niet toebedacht was: eene +roeping, die haar heure eenzaamheid bevolkte met de schepselen der +herinnering en der phantasie. + +»Achttien jaren was zij onafgebroken met dit naaldwerk bezig. Ter wereld +niets anders beslommerde haar meer. + +»Toen zij met het laatste en twaalfde stuk gereed was, bevestigde zij +ook dit nevens de elf vorige aan den wand. Vervolgens tooide zij zich +met een oud satijnen staatsiekleed--hetzelfde dat zij, veertig jaren +geleden, gedragen had toen haar Koning gast was aan hare tafel. Hare +ringen stak zij zich aan de vingers; hare diamanten hing zij zich in de +ooren; hare witte tressen kapte zij zich als voor een feest. Zóó gedost, +verliet zij de torenkamer, met langzamen, statigen tred. Geheel het +slot doorwandelde zij--al de gangen en zalen en kamers; en voor elk der +antieke meubelen stond zij even stil, als om er afscheid van te nemen, +met eenen kalmen blik en eene lichte hoofdbuiging. Ook voor elk der +portretten in de ridderzaal hield zij stand, met dien blik en die +buiging: het eerst en het kortst voor dat van wijlen haren echtgenoot; +toen voor dat van diens vader--en zoo de rij af, het laatst en het +langst voor het dreigende gelaat en het helmlooze harnas van Huibert den +Ever. Dan klom zij op den grooten toren, en zag rond over het landschap, +dat met vredigen glimlach zich koesterde in de namiddagzon. Hierna +daalde zij weder af, keerde terug in haar vertrek, schoof den grendel op +de deur, kreeg uit eene kast in den muur eene wijnkaraf en een fleschje, +schonk zich uit beiden eenen roemer vol, en zette zich daarmede in +haren armstoel.--»Zoo!" prevelde zij: »zoo is het wel!..... God, +mijn Heer! vergeef het mij!--het is genoeg geweest!--laat alles zich nu +vervullen!"..... Aandachtig beschouwde zij nog eens, beeld na beeld, het +werk van hare handen. Voor elk der ramen, datzelfde hoofdneigen. En toen +haar blik op het twaalfde te rusten kwam, toen speelde er een straal +van de middagzon, door het looverschut der beuken heengebroken, op dit +tafereel eener troostelooze verlatenheid. Zij tuurde, en tuurde, alsof +zij iets vreemds bespeurde aan het doek;--iets vreemds inderdaad: want +het gulden licht had al de somberheid van het schemergrauw uit het +beeld doen verdwijnen; en het leende aan de bruine erica's er op eenen +weerschijn als stonden zij in bloei; en het deed de bleekroode zijde +van het avondluchtje glanzen, als ware het een vroolijk morgenwolkje, +vóórboô van den schoonsten dag. En ach!--de lippen der oude vrouw +begonnen te trillen, hare handen te beven, hare oogen zich te benevelen +met eene vochtigheid, die zij er sinds lange, lange jaren niet meer +in had voelen opwellen. Zij zag op de zonnige heide zichzelve weder +dartelen--vlinders jagend en bloempjes plukkend--een argeloos meisken, +een kind als andere kinderen, dat van adel nog niet afwist en van een +fatum nog nooit had gehoord. Zij zag er zich als jonkvrouw wandelen, +mijmerend wellicht over eene verbodene teederheid--eene maagd als andere +maagden, óók met eene kans nog op geluk, vóór zij tusschen haar hart +en haren naam, tusschen hare liefde en haren trots, het =slechte= deel +gekozen had.... En plotseling liet zij het glas aan scherven vallen, en +de saamgevouwen handen preste zij zich heftig op de borst.... »Neen, +mijn God!" snikte zij: »zóó toch niet!... Het einde! het einde!... Neem +mij weg, o God! neem mij weg!... Maar zóó toch niet!" + +»Stond werkelijk hare ure alreeds op het slaan? Of heeft dezelfde +wilskracht, die den dood op eenen afstand hield zoolang de taak haars +levens nog niet volbracht was, thans, nu het genoeg was geweest, haar +hart gedwongen het kloppen te staken? + +»Ik weet het niet. + + * * * * * + +»Weinige dagen later reeds zag men het zaad Abraham's vergaderd in de +Nijenhorst, door de poorten in- en uitgaande met gansch zeer groote +bedrijvigheid. De wijze Ruben zelf pakte het familie-zilver in; Zebulon +de voorzichtige het kostbare porcelein. Middelerwijl torschte Isaschar, +de sterke, het portret van Huibert den Ever onder zijnen arm; en +Naphtali, die schoone woorden geeft, laadde op zijn handwagentje de +helmlooze wapenrusting.--»Nah!" riep hij--»heeft meneer de ridder in +de bathalje zijn khopshtuk feloren?--'k Zal meneer helpen, wacht!"--En +hij duwde in den ijzeren halskraag eene mutsenbol, roodwangig en +onnoozel----waarom al de twaalf stammen lachen moesten, dat hun de +tranen langs de neuzen biggelden. + + * * * * * + +»Wandelt gij thans naar de plek waar de Nijenhorst gestaan heeft, en +denkt gij daar neer te zitten om u door den heidewind te laten vertellen +van den luister en den trots, het verval en het lijden, den langen +doodstrijd en de smadelijke verstrooiing van het fiere huis--zoo wacht +u eene teleurstelling, mijn vriend. Gij zult er niets hooren dan het +geklop van hamers en het tikken van troffels--eenen vloek en een deuntje +wellicht ook uit den mond der werklieden, die bezig zijn er eene +plankenzagerij te bouwen." + + + + +Alpengloeien. + + +Het stond bij het brugje, dat den bruisenden bergstroom overspant. Een +paal, manshoog; en daar op een houten hokje of nisje, zoo ruim als twee +handen saamgebogen; en daar in een madonna-beeldje, zoo groot als een +pink--een tinnen popje zoowaar, geen zier kunstiger of kostbaarder dan +de soldaatjes, waarvan er een heel bataljon zich kazerneeren laat in +eene spanen doos. 't Was het kinderachtigste wat ik ooit ontmoet heb van +dien aard. + +Glimlachend hielden wij even er bij stil. »Hoe 't mogelijk is!" zweefde +ons beiden op de lippen. »Hoe 't mogelijk is, voor zóó iets te gaan +knielen in een land, waar de Schepper als met eigene hand de +zegeteekenen van zijne grootheid uit de aarde oprijzen deed!" + +En wij slenterden verder, opklimmende naar het doel van onze wandeling. + + * * * * * + +Toen wij boven waren, en ons nederlieten op de mosbank onder de sparren, +prijkte bij dalenden avond het Alpenland in volle heerlijkheid. Diep +in het dal was reeds de schemering begonnen haar floers te spreiden. +Purpere dauw zweefde over de akkers. Donker legerden zich de wouden +langs de hellingen. Maar omhoog baadde nog alles zich in stralenglorie. +Sneeuwtop bij sneeuwtop stond nog te glanzen in den kring--zonnig +verlicht, zilverhel, zoo koel en kuisch zich spitsend tegen het diepe +blauw des hemels. + +Wonderbeelden, voor hem die getreden komt uit de drassigheid der +polderstreek, uit het kille slib der venen. Wonderbeelden, welker +pracht de stoute phantasie dan eindelijk rusten doet, verwonnen, +ontvleugeld door de stoutere werkelijkheid!--Het oog staart ze aan, +opgetogen--hetzij een woeste nevel ze omkleedt met ontzetting, of een +zonnestraal ze pralen doet in milde majesteit. En de herinnering neemt +ze in zich op, om zich er aan te verlustigen na jaren nog, wanneer des +wandelaars leden stram worden en zijne middagen grauw. + +Wonderbeelden!... Wij tuurden rond en opwaarts. Wij blikten elkander in +de oogen;--wij vonden geen woord te zeggen. Maar stil in die heilige +stilte bad vurig en innig ons hart. + + * * * * * + +Och, dat eene ure als deze wat toeven wilde! De macht van eenen Jozua, +om te gebieden: zonne, sta stil! Om den avondstond te doen luisteren +naar het smeeken: »_Verweile doch! du bist so schön!_" + +Maar de tijd weet van geen talmen. Of pijn u slapeloos woelen doet op uw +leger--de slinger schommelt er niet sneller om. Of gij voor 't eerst arm +in arm gaat met de geliefde--niet trager bewegen de wijzers zich over de +plaat. Zelfs niet voor zaligen staken de seconden hare vlucht. + +Aldus was ook de weelde van het alpengloeien, zoo zeldzaam, zoo +onbeschrijfbaar heerlijk, slechts weinige oogenblikken ons gegund. +Het zilver der sneeuwspitsen zagen wij goud worden. In vuur ontstoken, +blonken de toppen ons toe: een vuur, dat weldra verglommen +was--vergrauwd, door karmijn en purper heen, tot doffe, looden +kleurloosheid. Hooger en hooger klom het duister uit de diepte. De +laatste landelijke klanken van het dal verstierven: het laatste getingel +van het stalwaarts gedreven rund, het laatste gejodel van den zangerig +gestemden herder. De nacht brak aan, in welken geene stem gehoord zou +worden, dan die van de stortende wateren. + + * * * * * + +Wij daalden afwaarts. En zie! wat kwam daar aangestrompeld over het +brugje? + +Een vrouwtje, eindeloos oud--een bundeltje knoken en lompen--met eene +vracht gesprokkelde takken op den krommen rug. Van onder den rooden +hoofddoek golfden hare witte lokken te voorschijn, zilver als het schuim +der beek. Tokke, tokke, ging haar stokje; loom sloften hare schreden +elkander na over de planken. Zij leek wel moe, tot stervens moe. Moe van +het sprokkelen? Moe van het leven?--Ik weet het niet. De bergen zag zij +niet aan, noch de rozeroode wolkjes, noch den wild voortschietenden +stroom, noch de zwarte wouden rechts en links. Maar bij het +madonna-popje richtte zij het hoofd op, liet den takkebos zich van de +schouders zakken, en knielde neder in het stof, ongezien, zoo meende +zij, behalve van God en van Maria. + +Ook zij aanbad. Ook zij stortte daar, stil in de heilige stilte, vurig +en innig hare ziel uit voor het Hoogere. + + * * * * * + +Kort, moedertje! maak het kort, opdat het duister niet te ver van huis +u verrasse. Een kruis geslagen, den last u weer opgeladen--en verder het +oude lichaam opgezeuld tegen het steile bergpad. + +Doch Maria de Maagd had er een wonder verricht aan deze grootmoeder +van vele kinderen. Want trots het klimmen, was des oudjes tred +veerkrachtiger geworden. Rechter droeg zij het grijze hoofd; minder +zwaar scheen de vracht haar te drukken. En ik zeg u: daar speelde +een trekje van jeugd om haren mond, daar lichtte een vonkje van +blijmoedigheid in hare half gebroken oogen, als zij op zijde stapte +om voor ons ruimte te maken op het smalle pad, ons nazendend de vrome +begroeting van vóór duizend jaren: »_Grüss Gott, Herrschaften! Grüss +Gott!_" + + * * * * * + +Wij hebben niet geglimlacht, toen wij wederom voorbij het popje gingen +over de brug. + +Gij Eeuwige, leer ons wormen elkander begrijpen!--Wat raakt het, welk +het teeken zij, waarin wij U erkennen?--Zou een sneeuwberg ook méér zijn +in Uw oog, dan de boersche beeltenis eener kinderdragende vrouw?--Wat +raakt het: Montblanc of een tinnen figuurtje--indien slechts de +=gedachte= er door gewekt wordt, die loutert en sterkt en opheft? + +Gij Eeuwige, leer ons elkander verstaan! + + + + +Don Juan del Mulino. + + _Cupidon pour dieu adoré + Tire d'un petit arc doré + Deux traicts de différente sorte; + L'un d'eux rend l'amour honoré, + Et l'autre trouble et malheur porte._ + + +De predikant Malthus zat aan een der ramen van zijne studeerkamer, en +tuurde naar buiten. + +Voor zoover het daarbij op het gebruik zijner oogen aankwam, had hij die +even goed kunnen sluiten: want hij keek naar niets--en er viel ook niets +te kijken, dan een Noordhollandsch weiland, overdekt met sneeuw. Dit was +het uitzicht noordwaarts heen. Ook tegen het westen had het vertrek een +paar vensters; maar ook daar kon de bewoner niets bespeuren dan eene +besneeuwde vlakte, benevens eenen half ontwiekten watermolen aan het +einde van eene dichtgevrozen wetering. Waren bovendien nog de beide +andere wanden open geweest voor het karige licht van den Januari-dag--de +dominee zou ook in het zuiden en in het oosten niets hebben opgemerkt, +wat aan zijnen lusteloozen blik eenige verstrooiing hadde kunnen +verschaffen. Want de pastorie lag met het kerkje en de daaraan grenzende +herberg midden in den polder, een half uur minstens van het naaste dorp, +een uur wel van het naburige marktstadje. Er lagen een aantal flinke +hoeven verspreid in het rond--alle ver af; er stonden een tien of twaalf +iepen bij de kerk, wat schrale esschenstammetjes langs den straatweg, +een rijtje knotwilgen hier en daar aan eene sloot; dan, wijd aan den +horizon, eene enkele boomgroep en een paar dorpstorens,--ziedaar geheel +het landschap. En dit weinige was nu door de dikke sneeuwlaag zoo +goed als uitgewischt, althans tot de meest volslagene eentonigheid +ineengedoezeld. In het eerst had dit schouwspel de vluchtige bekoring +geboden van het nieuwe. Later, toen de zon er op scheen, was het +verblindend, vermoeiend geweest. Thans echter, nu een vale, roerlooze +hemel zich er over welfde, die sneeuw beloofde, nóg meer sneeuw--thans +stemde het dominee Malthus onbeschrijfelijk neerslachtig. Hij was op het +stuk van natuurschoon zekerlijk niet verwend; zelfs op den zonnigsten +Juni-ochtend was het groen der eindelooze grasvelden van het koeienland +zóó rijk niet geschakeerd met paardebloemen en roode klaver, om hem +de zinnen te bedwelmen met kleurenweelde. Maar toch, deze volstrekte +afwezigheid van =alle= kleur, reeds weken lang nu, maakte op den +eenzamen man steeds dieper en dieper den indruk van eene grenzenlooze, +hopelooze somberheid....... Noem =wit=, niet zwart, de verf des doods. +In zwart liggen alle tinten verholen; uit het diepste zwart flitst te +voorschijn de vuurgloed der hel:--warmte, leven dan toch. Maar wit is +de ledigheid, de ijlheid--, het koude, stoffelooze, wezenlooze Niet. + +Het is moeilijk te zeggen, ja dan neen, of deze zelfde gedachte ook +dominee Malthus door het hoofd maalde, terwijl hij daar zoo zat te +staroogen in het doffe verschiet. Te vermoeden valt het veeleer, dat op +dit oogenblik zijn brein in eenen toestand van werkeloosheid verkeerde, +of, zoo het al met iets bezig was, dan met mijmeringen even vaag en +flets als de streep langs welke de bleeke aarde en het bleeke zwerk +samenvloeiden daarginds aan de noorderkim. + +Intusschen--nu opeens keek hij toch naar iets, en zeer aandachtig. +Juffrouw Dientje, zijne oude huishoudster, had namelijk een overschotje +van het middageten uit het keukenraam gegooid, voor de muschjes, die +verkleumd tusschen het groen van een paar hulstboompjes scholen. De +hongerige diertjes vlogen er gretig op af; maar nauwelijks hadden +zij al tjilpend hunne vreugde te kennen gegeven over het onverwachte +maal, of daar kwamen uit de iepen een paar ruwe snuiters van kraaien +neergestreken, die het arme kleine grut met snavelstooten verjoegen, en +nu aan het voedsel zich tegoeddeden met echten bandietenlust. »Vort, +leelijkers, vort!" riep Berendina, ten toppunt van verontwaardiging. +De roovers slokten er slechts te gulziger om. Eene pantoffel plofte +tusschen hen neer in de sneeuw;--zij hupten even zijwaarts, doch +hervatteden terstond hun festijn. Toen ondernam mejuffrouw Dina +persoonlijk eenen uitval, ten einde de drieste schurken te verjagen. Te +laat! Het leste brokje aardappel was juist in eene der zwarte snebben +verdwenen. + +De dominee glimlachte bitter. Zoo treffend paste dit kleine tooneel in +het kille, meedoogenlooze winterlandschap. Was het geene satire op de +leer die hij morgen weer verkondigen zou in zijne kerk: de leer van de +liefde en van der liefde almacht: de leer van dien Vader der Schepping, +zonder wiens wil geen muschje ter aarde valt?--Zie! hier was nu deze +Schepping: eene barre ijsklomp, voor geen vogeltje zelfs maar een +kruimpje voortbrengend. En daar was ook de liefde. Zie! Wat zij offerde +voor de muschjes--de kraaien gingen er straffeloos op te aas.... Toch, +eene satire is nooit meer dan eene =halve= waarheid. Want de ware liefde +laat niet af. Zie wederom slechts! Juffrouw Dientje was naar buiten +gegaan, om nogmaals haren beschermelingen wat voor te werpen. Mocht ook +die tweede poging mislukken, zij waagt er eene derde. Gij kunt zeker +zijn, dat zij dien namiddag hare breikous niet voor den dag gehaald en +hare voeten niet op haar warm stoofje gezet heeft, alvorens zij de +muschjes had verzadigd. + +Dit tweede bedrijf van het stukje _morale en action_, waarbij zijne +getrouwe huisverzorgster en het vogelenheir de hoofdrollen vervulden, +had den predikant weer een weinig opgebeurd. Hij rees van zijnen stoel, +en bemerkte nu dat hij al mijmerend een stuk papier had saamgevouwen +tot eene veelhoekige meetkunstige figuur. Onwillekeurig bracht hij het +velletje tot zijne oorspronkelijke gedaante terug, sloeg een oog op den +gedrukten inhoud van het verfrommelde strooibiljet, en las als volgt: + +»_Op Zaterdag den 17 Januari (volle maan) in het lokaal van Ari Harmsen, +te Polderbroek,_ + + $Groote Voorstelling$ + +_door het gezelschap Acrobaten, Pantomimisten, Café Chantantes en +Vaudevillisten, onder directie en met medewerking van den heer Vincentio +Buonaventura, eersten bariton van de groote Opera della Scala te Milaan. +Schitterend succes in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, in het +Feestgebouw te Rotterdam en in La Sodalité te Antwerpen._" + +Dominus Malthus fronste de wenkbrauwen. Hij was voorwaar geen +kunst-verfoeiend puritein; maar juist als vurig muziekvriend had hij van +den tingeltangel eene niet uit te spreken walg; en dat die inrichting +nu al aan de steden niet meer genoeg had, doch het platteland begon +af te stroopen, om ook de boeren te verliederlijken--dit vond hij +treurig en ergerlijk. En deze orgie van gemeenheid, deze muziekmoord +en kunstbezoedeling zou hier plaats hebben naast zijne deur! Buurman +Harmsen, anders een degelijke kerel, leende daartoe zijne eerzame +bovenzaal!--En het brutale program van al die ploertigheid had zich +zelfs eenen weg gebaand tot in de pastorie: tot in des dominee's +studeervertrek, waar hij zijne preeken schreef, waar zijne boekenkast +naast zijn harmonium stond, waar de portretten van zijne groote dichters +en kunstenaars geschaard hingen aan den wand!--Hoe kwam dit vieze vod +hier tusschen zijne vingers? Vermoedelijk doordien hij het in zijne +verstrooidheid had opgenomen van de tafel. Maar hoe dan was het op +zijne tafel verdoold geraakt?--Dáárover moest de huishoudster ter +verantwoording geroepen worden. De heer Malthus schelde. Berendina kwam. + +»Zeg eens, Dientje", begon hij, op eenen toon waarin hij vergeefs zekere +strengheid poogde te leggen: »Ik vond hier dit papier liggen. Weet ge +daar van?" + +»Dit pampiertje?" vroeg mejuffrouw Dina, terwijl zij haren bril in +positie bracht en het bewuste stuk uit de hand van haren meester +overnam: »Dit pampiertje?--Ik weet van niets, dominee. Er is niets +bezorgd. 't Heeft dan zeker tusschen de krant gezeten."--Maar toen zij +de eerste regels gelezen had, steeg haar het bloed naar het hoofd.--»Wel +goddeloos!" riep zij, de armen over hare maagstreek kruisende: »Wie had +er nu zoo iets van Arie Harmsen kunnen denken!--Kijk er eens hier!"--en +zij begon uit het programma der voorstelling de zoodanige nummers +af te lezen, die het levendigst hare verbolgenheid gaande +maakten.--»_Arabische luchtsprongen, uit te voeren door mesjeu +Lamberti._ En dat nog wel een gewezen ouderling!"--doelende niet op +Monsieur Lamberti, maar op Arie Harmsen.--»Numero drie: _Coupletten, +»Als men iets verloren heeft", te zingen door mammezel Celestine._ +Moesten de sletten zich niet de oogen uit haar hoofd schamen!--Numero +zeven: _De Broedermoord, of de Doodslag van Kaïn aan zijnen broeder +Abel, tableau-vivant met bengaalsche verlichting._ Ziedaar nu! niet +eens Onze Lieve Heers eigen woord kunnen ze buiten het spel laten, die +aterlingen! Numero negen: _Duo uit de opera Don Juan: »Reik mij de hand, +mijn leven!" voor te dragen door den heer Vin.... Vincentio Buona.... +Buonaventura_--een mooi avontuur, ja, op den avond vóór den Zondag!--_en +mammezel Celestine voornoemd._ Nu, dat lievertje zal wel niet neen +zeggen. Maar ik voór mij, eer dat ik me met zoo'n schorriemorrie----" + +De goede juffrouw had in haar vuur niet opgemerkt hoe de dominee, die +eerst maar met een half oor toegeluisterd had, plotseling, haast als met +eenen schrik, aandachtig was geworden bij de vermelding van dit nummer +negen op het biljet.--»'t Is wèl, Dientje", zeide hij, met een +kalmeerend handgebaar: »laat de rest nu maar ongelezen. We zijn dwaas, +er ons zoo warm over te maken!" + +»Warm over maken?" hernam Berendina: »Zou ik me daar niet warm over +maken, over zulke spectakels, haast op den drempel van Gods huis, en dat +wel op den avond vóór dat dominee preeken moet!--O dominee! dominee! +dat er nu toch geen wet of geen autoriteit bestaat om zóó iets te +verbieden!--Zie er eens aan! Dan geven ze ook nog een komedie-stuk. +Kijk! »_Frans en Fransientje, of het scheurtje in het kamerschut", +voddeviel met zang in één bedrijf._ En dan--alsof 't dan nóg niet genoeg +was--dan moeten ze nog dansen. Jawel! dan moeten me die lompe machines +van boeremeiden----" + +»Genoeg, Dientje, genoeg!" viel dominee haar glimlachend in de rede: +»Ga nu heen: ik moet studeeren. En neem dit papier maar weer mee. Of +neen--ge kunt het nú ook wel hier laten." + +»Zeker, dominee, zeker!"----en het trouwe schepsel had, onhoorbaar, +de kamerdeur reeds achter zich gesloten. Geen hooger machtwoord toch +voor juffrouw Dientje, dan dat de dominee »studeeren moest". Voor des +leeraars studie koesterde zij eenen onbegrensden, bijna godsdienstigen +eerbied. Zij stelde zich voor hoe hij daar dan ging zitten in zijnen +armstoel, met zijne lange pijp in den mond, om, als uit den hooge +bezield, die stichtelijke predicaties neer te schrijven, die schoone +gedachten uit te denken, die troostende waarheden te vergaren, waarmede +hij elken zondag-ochtend haar ontvankelijk gemoed verkwikte. De stille, +altoos zachtzinnige grijsaard, met wien zij de vijftien jongste jaren +haars levens in schier volslagen afzondering gesleten had--hij was haar +afgod. Zij aanbad zijnen persoon, en (uiterst zeldzaam geval bij lieden +van haar slag en in hare betrekking) ook zijne leer aanbad zij. Zich het +Nederlandsche Gereformeerde Kerkgenootschap te denken zonder =hem=, was +voor Dientje even onmogelijk, als zich hare keuken te verbeelden zonder +hare glanzende koperen braadpannen; en hoe Onze Lieve Heer het stellen +zou op aarde, als dominee Malthus er niet meer was--ziedaar een +vraagstuk in hetwelk zij zich maar liever niet verdiepte. + +Hadde zij thans echter zich zóóver kunnen vergeten van door het +sleutelgat te gluren, dan zou zij bespeurd hebben dat dominee's +studeeren, terstond na haar vertrek, zich richtte op heel iets anders +dan zijne leerrede voor morgenochtend of morgenmiddag. De heer Malthus +had het strooibiljet van den tingeltangel weer van de tafel genomen; +hij staarde er eene wijle op, diep in gepeins verzonken, en ging er +vervolgens mee op en neer loopen, neuriënd, zachtkens voor zich heen, +den onvergankelijken minnezang uit _Don Giovanni_: + + »_Là ci darem la mano, + Là mi dirai di si._" + +Daarna zette hij zich in zijnen armstoel bij den haard, wierp brandstof +op het vuur, en blikte, altoos nog met het papiertje in de hand, in den +opflikkerenden gloed. + +Wat hij er in zag?----Och, wat ziet men in het vuur van zijnen haard, +wanneer men oud geworden is, en eenzaam op eenen grauwen winterdag in +zijne kamer zit, en zoo juist een liedje geneuried heeft, waaraan de +geur nog hangt van den bloeitijd eener wilde jeugd? + + * * * * * + +Dominee Malthus dacht aan iets, dat hem eigenlijk geen enkel uur uit de +gedachten bleef, maar dat thans met eene ongewone levendigheid zich +opdrong aan zijne herinnering. + +»_Là ci darem la mano!...._" Veertig jaren her--jawel, het was +veertig op eenen prik--, had zekere Lodewijk Malthus, student in de +godgeleerdheid, het hooren zingen in den schouwburg van Neerland's +grootste academie-stad. Daar kwam toen maandelijks eene Italiaansche +opera-troep uit Amsterdam spelen. Op eenen avond gaven ze _Don +Giovanni_. De bariton was voortreffelijk; Donna Anna eene fiere +_grandézza_; Zerlina een snoepig bekje. De jonge theologant echter had +oog en oor slechts voor Donna Elvira, de tragische. + +Deze dame behoorde dan ook ontegenzeggelijk tot de belangwekkendste +artisten van het gezelschap. Geene schoonheid naar den regel--maar +een weelderige bouw, gloeiende oogen, eene milde altstem, een +hartstochtelijk spel. Zij was het kind van eenen Berlijnschen +bierkneiphouder, tijdens de kracht zijner jaren in zekere kringen eenige +vermaardheid verwierf door zijn vermogen om _weissbier_ te zwelgen +tegen drie brouwersknechten op, en van eene Veroneesche moeder, wier +veelbewogene jeugd begon met het vlechten van stroohoeden, en eindigde +op de planken van een klein theater, waarna zij eerbaarheid gevonden en +zwaarlijvigheid opgedaan had onder het echtelijke dak van den eigenaar +der bierhalle _Zur goldenen Bratwurst_. De dochter uit dit huwelijk +sprak dus zoo vloeiend als haar vader het zuiverste Berliner Duitsch; +en tevens zong zij zoo vlot als hare moeder de taal van den zwaan van +Pesaro en van den Abbate del Ponte. Haar eigenlijke naam luidde Lotchen +Müller; doch in de kunstwereld kende men haar niet anders dan als +Carlotta del Mulino. + +Carlotta nu, als Donna Elvira, overtrof dien avond zichzelve. Het was of +zij meer dan ooit hare ziel legde in wat zij zong. Toen zij opkwam in +hare zwarte _mantilla_, en hare heerlijke aria voordroeg: + + »_Mi tradi quell' alma ingrata, + quell' alma ingrata--_" + +toen scheen zij inderdaad weg te krimpen van wee over hare +rampzalige liefde voor den onverlaat die haar ten gronde richtte. Zij +zag zoo bleek; zoo welsprekend was elk harer wanhopige gebaren; zooals +het =echte= snikken van smart klonken de tonen harer weeke stem. Het +gansche publiek schreeuwde _brava! bravissima!_ en klapte in de handen, +opgetogen over zóóveel waarheid in de kunst. Alleen de student Malthus, +hoewel hij slechts om harentwille scheen gekluisterd te zitten aan +zijnen stoel in eene der achterste loges, verroerde hand noch lip. Toch +had Elvira's zingen blijkbaar op niemand eenen dieperen indruk gemaakt, +dan juist op hem: toch deed die kunst, die zoo het stempel van waarheid +droeg, geen muzikaal gemoed in de gansche zaal heftiger meetrillen, dan +juist het zijne..... Roerend schoon had Elvira ook in de balkon-scène +gezongen; en vervolgens nog in het onvergelijkelijke sextet. Het was +(men zeide het algemeen) eene puik-opvoering van Mozart's wonderwerk. +Ongelukkig--tegen het eind moest er toch een klein _contretemps_ +zich voordoen. Nadat de gordijn was opgehaald voor de tweede finale, +kwam namelijk de regisseur aankondigen dat Signora del Mulino door +overspanning plotseling onpasselijk was geworden, weshalve het geëerde +publiek haar zeker wel haar laatste optreden bij Don Giovanni's +avondmaal goedgunstig zou willen kwijtschelden. Het geëerde publiek, +volstrekt niet goedgunstig, mompelde dat het niets was dan eene kwade +bui van de Signora, die wel meer aan zulke plotselinge onpasselijkheden +leed. Lodewijk Malthus echter had nauw de mededeeling van den gerokten +man vernomen, of hij was uit zijne loge verdwenen. Hij ijlde achter de +schermen, waar hij als een goede bekende toegang had. Dáár trof hij +Donna Anna en Don Ottavio, Zerlina en Masetto en heel het personeel +van mannelijke en vrouwelijke koristen in eenen staat van volslagen +verwildering, door elkander loopend, elkaar iets in het oor fluisterend, +de handen in de lucht slaande, met gesmoord lachen, met moeielijk +bedwongen uitroepen van spot, verbazing en ergernis. Hij wilde de +kleedkamer binnen. Maar voor de deur stond de heer _impresario_, die hem +drie woorden toevoegde, welke hem verstijven deden. De Signora was.... +De Signora kon.... In 't kort, de kunst der Signora was maar al te zeer +tot waarheid geworden; en de heer Lodewijk Malthus, die de opvoering van +_Don Giovanni_ was gaan bijwonen als toeschouwer, verliet haar als Don +Giovanni in eigen persoon. Hem was achter de coulissen een zoon geboren. + + * * * * * + +De Utrechtsche burgerij kreeg eerst den volgenden ochtend lucht van +het schandaal; en, gelijk zich denken laat--zij schaterde. De dames +giebelden achter hare zakdoeken; de heeren sloegen zich proestend +op hunne buiken. Drie weken lang had men er pret van. Het was dan +ook----onbetaalbaar! kolossaal!--Die snaaksche Moeder Natuur had er eens +eene grap mee willen hebben! Had zij haren tijd wel guitiger kunnen +kiezen?--O Donna Elvira! Nú begreep men hoe het haar zoo ernst was met +haar »_Mi tradi quell' alma ingrata!_" Ja ja! nú begreep men het!--En +wie mocht wel de vader zijn van den jeugdigen Giovannino? Wie had er +de rol van Don Juan vervuld in dit àl te wel afgespeelde stuk?----Men +kende en noemde hem weldra. Doch helaas! men had er het ware pleizier +niet van. Want hij was gevlogen. + +Trouwens, al zou hij gebleven, en van heel dit pelotonsvuur van +hartelooze aardigheden het mikpunt geweest zijn--het zou hem luttel +gedeerd hebben. Laat de wereld grinniken! Hare vroolijkheid is niet +minder kortstondig dan wreed. Indien er op de overtredingen van den +hartstocht geene ergere naweeën volgden, dan de vluchtige spot onzer +medestruikelaars--wat zou het! + +Neen, niet tegenover anderen: tegenover zichzelven had Lodewijk Malthus +het zwaar te verantwoorden gehad. Zij toch, die hem al schertsend voor +eenen Don Juan deden doorgaan, belasterden hem schromelijk. Hij was +geen lichtmis--de statige jonge man, met het ernstige voorhoofd en de +droomige oogen. Dit avontuur met eene tooneel-prinses was voor hem geen +romanesk hoofdstukje in zijn levensboek, hetwelk hij later, zoo met een +zuchtje en een lachje, nog af en toe eens overlas;--integendeel: het +was in dat boek de ééne, de éénige bladzijde op welke iets geschreven +stond--geschreven met tranen en met bloed. Al de bladen die er aan +voorafgingen en er op volgden, waren ledig gebleven. Al de dagen vóór +dien dag hadden hem een korte droom--al de jaren nà dien dag eene lange, +lange rouw geschenen. Want hij had haar liefgehad, de jonge zangeres, +uit geheel de diepte van zijne dichterlijke, innig muzikale natuur: met +al de toewijding van een ridderlijk gemoed voor eene vrouw, welke het +niet slechts aanbidden, maar ook redden kan. Dat die liefde, in het +eerst zoo zelfverloochenend, ten slotte een verterend vuur geworden +was--dit was meer háre fout geweest dan de zijne. Zij immers wilde wèl +van hem aangebeden zijn, maar niet van hem gered. Niets had ernstiger +kunnen wezen, dan zijne bedoelingen te haren opzichte. Hij had haar +gesmeekt op zijne knieën, terwijl zij het pasgeboren wichtje in hare +armen had, om toch haar eigen leven en het leven van dit schepseltje +te beveiligen en te louteren door zijne vrouw te worden. Vergeefs! Zij +had hem afgewezen. Als een wild theater-kind was zij gelukkig geweest: +een wild theater-kind wilde zij blijven. Zijne liefde had haar eene +pooslang geboeid gehouden; doch hare kunst en hare vrijheid waren haar +dierbaarder. Niet voor het huwelijk was zij geboren--ten minste niet +voor een huwelijk zooals deze Hollandsche minnaar vorderen zou: een +huwelijk in vollen ernst. Hartstocht was de drijfveer van haar bestaan: +maar een hart bezat zij niet. Want toen hij bleef aandringen--om hun +kinds wille, om den wille van =haar= behoud en van =zijne= gemoedsrust; +toen hij eenen toon aansloeg alsof hij haar wilde =dwingen= om met hem +in een nieuw land een nieuw leven te beginnen--toen klopte hij op eenen +goeden ochtend vergeefs aan hare deur. Zij had voor hem een briefje +achtergelaten, waarin zij hem meldde dat zij was weggereisd; dat hunne +banen elkander gekruist hadden als twee vuurpijlen, maar van nu af weer +uiteenliepen; dat hij haar dus nooit terug zou zien; en dat hij moest +trachten haar zoo snel mogelijk te vergeten, gelijk zij het zeer stellig +hem zou doen.--»Wij hebben", schreef zij, »elkander eenige uren bezorgd +van gelukzaligheid. Zou dit nu eene reden moeten wezen om elkaar geheel +de rest van ons leven ondragelijk te maken?"--Wat het kind betrof, +zoo deed een postscriptum hem weten dat zij het had uitbesteed bij +boerenlieden in zeker Hollandsch dorp. Verkoos hij de opvoeding van den +kleinen Ludovico (zoo had zij hem genoemd) voor zijne rekening te +nemen--niets zou haar liever wezen. Haar beroep toch was wisselvallig, +en hare toekomst onzeker. »De jongen", voegde zij er bij, »moet eene +stem in de keel hebben. Zorg dat er een fameuse Don Giovanni uit hem +groeit!" + +O oogenblik van harden strijd tusschen plichtbesef en zelfzucht in den +jonkman!--Het eerste echter zegevierde. De meesten in zijn geval zouden +gemeend hebben dat zij tegenover eene vrouw als déze nu genoeg hadden +gedaan om des gewetens wille. Hij niet. Na zich vergewist te hebben dat +het kind goed bezorgd was, reisde hij haar na. Maanden lang zocht hij +haar aan alle Duitsche theaters. Ten leste vond hij haar terug, onder +eenen anderen naam, als primadonna in eene Hongaarsche stad. Zij schrok +van hem toen hij haar aansprak, meenende dat hij haar vervolgd had om +het verleden haar voor de voeten te werpen. Doch toen hij haar nogmaals +bezwoer terug te keeren tot haren plicht als moeder en als vrouw, en +wederom zijne min en trouw haar aanbood in ruil voor de hare--toen +lachte zij hem uit in zijn gezicht. Hare trouw?--Hoe kon zij geven wat +niet in haar was!--Hare min?--Die had zij immers eenen anderen alweer +geschonken!--Had hij dan haren brief niet begrepen?--Overigens kon zij +hem niet lang te woord staan. De jonge Bojaar, wiens bezoek zij wachtte, +kon elk oogenblik komen. En de man was als een tijger zoo jaloersch.... +Dit was hunne laatste ontmoeting geweest. Diep verslagen aanvaardde hij +de terugreis--genezen van zijne liefde, doch met eene ongeneesbare wonde +in de ziel. + +Twee jaren sleet Lodewijk Malthus doelloos en lusteloos in de +hoofdstad. Zijne ouders hadden hem eenig vermogen nagelaten; broers +of zusters bezat hij niet; aan niemand dan zichzelven was hij dus +rekenschap schuldig van zijn doen. Na verloop van dien tijd echter +was de zin weder in hem ontwaakt om zijne vroegere studie--in welke +de kennismaking met Carlotta zulk eene min harmonische storing had +gebracht--te hervatten. Sterker dan te voren was in hem weder de roeping +geworden tot het predik-ambt, als het éénige dat strookte met zijne +teruggetrokkene en toch sympathieke natuur, het éénige ook waarin hij +meende nog nut te kunnen stichten. Persoonlijke eerzucht had er nooit in +hem gewoond: tot krachtig arbeider, ontbrak hem de innerlijke prikkel +zoowel als de uiterlijke drang; doch het stille, beschouwende leven in +eene landelijke pastorie, met de natuur en zijne boeken en muziek tot +gezelschap, en op zijne schouders geene zwaardere taak, dan een aantal +eenvoudige lieden met wat zachtheid te vermanen en met wat hartelijkheid +op te beuren--zie! dit lachte hem toe als eene vluchthaven na den storm, +en tevens--laat mij het er bijvoegen--als eene soort boetedoening door +ontzegging. Hij deed zich derhalve, op vijf-en-twintigjarigen leeftijd, +nog als student inschrijven aan eene andere universiteit. Ook dáár woei +het gerucht van zijn opera-avontuur hem wel na--maar och! niet tot zijn +nadeel. In de oogen der jongen immers hechtte het hem de riddersporen +aan de hielen; en in die der ouden----bah! zij verkneukelden zich nog +eens over hunne eigene pekelzonden, en herinnerden zich meteen hoe +er, van den heiligen Augustinus af, steeds uit de wildste studiosi de +kloekste theologanten gegroeid waren...... Hij liet hen allen denken +wat zij wilden. Hij promoveerde; wachtte nog een paar jaren op een +beroep; en zag zich eindelijk (en zelfs dit nog niet zonder veel moeite: +want hij schitterde noch door het geijkte preektalent, noch door de +gangbare orthodoxie) als herder en leeraar aangesteld in een Geldersch +dorp aan de grens. Hem was het wèl zoo. Voor eene aanzienlijker +standplaats zou hij bedankt hebben. Hij had gevonden wat hij wenschte: +een rustig plekje, ver van de wereld, waar hij op zijne eigene stille +wijze leven en arbeiden, mijmeren en musiceeren--kortom, zijne +medemenschen en zichzelven stichten kon. + +Onder die bedrijven begreep hij dat het hoog tijd geworden was om het +lot van Carlotta's kind zich nader aan te trekken. De jonge predikant +had geen oogenblik geweifeld over hetgeen hem op dit stuk te doen stond. +Hij haalde het jongsken weg van zijne boersche pleegouders, en nam het +bij zich in huis, voor niemand er een geheim van makend dat het zijn +zoon was: vast besloten om door alle middelen binnen zijn bereik het +levensgeluk van deze vrucht zijner rampzalige minnarij te verzekeren. +De goede gemeentenaren keken wel vreemd op, en staken de hoofden bij +elkander; maar daarbij bleef het. Die Gelderslui waren een schappelijk +slag van menschen. Sommigen zeiden dat het royaal was van den dominee; +en de anderen vonden de zaak niet erg genoeg om zich er voor in het +harnas te steken. De dominee leefde immers voorbeeldig; hij preekte +hun naar den zin; hij was gul voor de armen, innemend in den omgang, +zachtmoedig in zijn oordeel over den naaste:--wat zouden zij dan gaan +wroeten in zijn verleden? Laat men zich ook niet veel liever gezeggen +door een gemoedelijk medezondaar, dan door iemand wien men het recht +niet betwisten durft van zich te plaatsen op het voetstuk van eenen +heilige?--Bovendien, het bleek maar al te duidelijk: zoo de man +gezondigd had, hij had er zijn kruis voor meegekregen. + +Ja, dit kind van wilde passie was zijn vaders kruis. De kleine Ludovico +werd hem door de boerenlieden afgeleverd als een bijster ondeugend +perceeltje, waarmee al in de wieg geen huis te houden was. Nu, het zou +wel aan gemis aan tact bij die brave menschen gehaperd hebben--meende de +predikant. Hoe zou het fazanten-hoen in de ganzenkooi passen!....... +Maar was hemzelven dan het opvoedkundige beleid, de kalme en toch +onverzettelijke wilskracht geschonken, om deze woeste natuur te +teugelen?--Hij moest er straks, tot zijn bitter leed, aan beginnen te +twijfelen--te wanhopen. De knaap was onhandelbaar: hij scheen volslagen +naar zijne moeder te aarden: enkel hartstocht--geen hart. Al wat geduld +en zachtheid vermochten, werd door den vader beproefd. Strengheid +alléén echter, ijzeren tucht had dit dwars gewassen riet kunnen +rechtbuigen:--en dáártoe stond de hand van Lodewijk Malthus niet. Na +eene lange, smartelijke worsteling, bij welke hij voelde dat hij meer en +meer het onderspit dolf, moest hij het opgeven. Ten einde raad, deed hij +den bengel op eene naburige kostschool, wier meester bekend stond om +zijne vaardigheid als temmer. Helaas! Monsieur's methode was aan Van +Aken's beestenspel ontleend: zijne overredingsmiddelen beperkten zich +tot rotting-olie en hongerstraf. Toch zou het misschien nog zoo mis niet +geloopen zijn, hadde het noodlot niet gewild dat er op het instituut, na +verloop van een jaar of zoo, een nieuwe ondermeester moest in functie +treden, die, uit het Sticht afkomstig, met geheel de historie van +Lodewijk Malthus en Lotchen Müller, van Donna Elvira en Giovannino's +merkwaardige geboorte, in kleuren en geuren bekend was. Deze snapper, +tuk om zijnen patroon eens te doen bemerken dat hij méér wist dan +tweemaal twee is vier, vertelde alles in vertrouwen aan den +kostschoolhouder. Deze bracht het onder de roos aan zijne vrouw over. +De vrouw weder aan hare oudste dochter; de oudste dochter aan de +dienstmaagd; de dienstmaagd aan eenen kweekeling; de kweekeling aan +eenen der scholieren; en de scholier aan al zijne kornuiten. Zoodat +straks de zoon van dominus Malthus door zijne schoolmakkers niet anders +meer toegesproken werd dan als Don Jantje, of wel, als Don Juan del +Mulino. Hij ranselde zijne laffe beleedigers;--doch daar zij dertig +tegen één waren, beliep hij slaag op slaag. Het gevolg van dit alles +liet zich voorspellen. Op eenen fraaien ochtend had de dertienjarige +Ludovico de plaat gepoetst. + +Zijn vader reisde hem niet na over de landpalen. Hij had er den moed +niet toe. Hij overdacht nog hoe hij met de moeder van dien jongen +woesteling gevaren was--hij legde er het hoofd bij neder, met het +gevoel, dat God hem nogmaals strafte voor de overtreding zijner jeugd, +en dat hij deze tuchtroede ook ditmaal niet kon afwenden. Welkom was +hem een beroep naar eenen anderen uithoek van het vaderland: naar den +Noordhollandschen polder, waar hij rekenen kon dat niemand hem het +drama van zijn leven tot een verwijt maken zou. De tijd trouwens had al +gaandeweg de stoflaag der vergetelheid gestrooid over deze gebeurtenis. +Wie spreekt er nog over drama's van twintig jaren geleden?--Indien wij +slechts oud genoeg mogen worden, dan is er niets in ons leven, wat niet +wordt alsof het nimmer geweest ware. + +En Ludovico?--Het weinige dat de heer Malthus ooit omtrent den lotsloop +van zijnen verloren zoon te weten gekomen was, stond vervat in den +volgenden brief, die hem, nu acht jaren geleden, door de tusschenkomst +van eenen neef en naamgenoot te Amsterdam was in handen geraakt:-- + +»_Carissimo!_--Van eenen handelsreiziger uit Amsterdam vernam ik dat gij +toch nog _pfarrer_ geworden zijt, en ongetrouwd gebleven. _Du lieber +Kerl!_--en dat om mij!--_Wahrhaftig_, ik denk nog dikwijls aan u, nu ik +vet ben geworden en mij vergenoegen moet met de duenna-rollen. Maar +hoe vet ook, eene goede predikantsvrouw zou ik ook thans nog niet +wezen.--Onlangs ben ik onzen Ludovico tegen het lijf geloopen. Wij +werkten eene pooslang samen aan het Regensburger theater: ik als tweede +alt, hij als derde bariton. Al had hij mij niet verklapt wie hij was, +ik zou hem terstond herkend hebben aan mijn eigen neus en oogen; doch +natuurlijk zeide ik hem dit niet. Waartoe zenuwschokkende familiescènes, +wanneer men toch niets voor elkaar wezen kan, dan opeters!... Ach, mijn +brave Ludwig! gij zijt goed voor hem geweest, en hebt het beste met hem +voorgehad, evenals met mij;--maar wij Zigeuners van de kunst en van de +liefde, wij hebben niet gewild. Intusschen moogt ge uw fatum danken, +dat hij, evenals ik, van u weggeloopen is. Onder ons gezegd, _Luduigo +caro_--wij leggen niet veel eer in met dat zoontje van ons. De schelm +moet eene prachtige stem in den gorgel hebben gehad; maar hij heeft niet +willen leeren, zelfs geene _solfeggi_. Eens probeerde hij den Don Juan +te zingen;--hij stuurde de heele voorstelling in het honderd, en +men floot hem de planken af. Sedert heeft hij den dienst van Venus +afgezworen, en zich aan Bacchus gewijd. Hij zuipt, _amico mio_. Van zijn +kostelijk orgaan bleven nog slechts eenige flarden over. Ik zie voor +hem geen ander einde dan het hospitaal. _Schade um den schönen Bursch! +Aber--che volete!_ Hij is de zoon zijner moeder!...... Wat mijzelve +betreft, maak u over mij niet bezorgd. Als ik op de planken mijn laatste +kruit verschoten heb, dan zet ik eene bierkneip op, gelijk mijn +onvergetelijke vader zaliger...... Gij inmiddels, voortreffelijke +Ludwig, trek gij u niets van al deze dingen aan. Bewandel gij, +eerlijkste aller menschen, in vrede uwen vromen levensweg. En zoo gij +vlijtig bidt voor de arme zielen in hel en vagevuur--doe dan ook +somwijlen eens een goed woord voor een paar zondaars, wien de duivel +hier op aarde het vuur al warm genoeg stookt!--Carlotta." + +Inderdaad, het was weinig geweest--maar toch méér dan genoeg; het +aanvullen van deze korte schets kon dominee Malthus wel aan zijne +verbeelding overlaten. Steeds had hij zich gevleid met de hoop, dat de +jongen wel zijnen weg zou gevonden hebben: als soldaat, als zeeman, als +opera-zanger desnoods. Maar dit! Een verloopen korist!.... Hij had +terstond aan Carlotta geschreven, om haar en haren zoon de geringe +geldelijke hulp te bieden, welke nog in zijn vermogen stond: eene hulp +trouwens, die =zij= niet behoefde, en die Ludovico niet baten kon. Noch +op dien brief noch op eenen tweeden was éénig antwoord gekomen. Toen had +de wroeging hem opnieuw het hart doen bloeden. Hij verweet zich dat hij +niet genoeg gedaan had, voor dien knaap althans: dat hij niet krachtiger +geweest was in zijnen plicht: dat hij, toen de jongen ontvluchtte, hem +niet nagezet en met sterke hand gegrepen en teruggehaald had. De ware +liefde laat niet af!--zoo had hij ook daareven immers nog gedacht, +toen zijne huishoudster de hongere muschjes voederde met zoo taaie +volharding. Was hij zelf in het groot naar dit kleine voorbeeld te werk +gegaan? Had zijne liefde voor die twee ongelukkigen niet afgelaten? Had +hij niets ontzien: naam, noch stand, noch persoonlijk gerief, noch het +oordeel van de wereld--om van die twee het verderf af te weren, dat hij +over hen had helpen brengen toen hij in wellusts armen de wereld vergat? + + * * * * * + +Het woelde hem alles door het hoofd--herinnering, en zelfverwijt, en +machteloos leed--terwijl hij daar zat in zijne sombere kamer, met het +papiertje in de hand, staroogend, beurtelings op de haast verglommen +kolen van zijn haardvuur, en naar buiten in den winternacht. + +Eindelijk rees hij van zijnen stoel, zette zich in het duister aan zijn +harmonium, en speelde met zachte registers: + + »_Là ci darem la mano, + Là mi dirai di si._" + +En de toovermacht der melodie vaagde de nevelen weg van zijnen geest, +zijne knagende smart verkeerende in stillen weemoed. Al voort-orgelend, +voelde hij eenen zonnestraal doorbreken in het donker van zijn +binnenste. Hij voelde de zaligheid der jeugd weer opbruisen in zijne +aderen, Carlotta's kussen weer branden op zijne lippen--en Mozart's +geest zwevende boven hen beiden, bemiddelend, bij den God die immers ook +de min ontstak in der menschen harten:--»Vergeef hun! Zij waren jong!" + + +II. + +Dit echter was juffrouw Dientje niet gewoon, dat dominee op +Zaterdag-avond, wanneer hij zijne preek placht te »memoriseeren", zich +vermeidde met orgelspel. Een koraal of een preludium had er misschien +mee doorgekund; doch een lied van zóó wereldschen toon.... Desniettemin +haastte zij zich naar het studeervertrek, om, volgens gewoonte, een paar +kandelaars te ontsteken, en die aan weerszijden van de toetsen neer te +zetten. Terwijl zij dit deed, brak de dominee plotseling zijn spelen af. +En toen zij daarop vroeg of »dominee nog iets beliefde", gaf hij geen +antwoord, maar keek haar aan met zulk eenen vreemden glimlach, met zoo +iets afgetrokkens in zijne oogen, dat de goede ziel den moed niet had om +hare vraag te herhalen.--»Hij heeft zeker eene overheerlijke gedachte +in zijn hoofd", mompelde zij bij het nederdalen naar de keuken: »zoo'n +gedachte alsof de engelen uit den hemel ze hem hadden ingegeven!"--Reeds +spitste zij zich op de preek van morgen. En zij zou het zich even zwaar +hebben toegerekend, haren leeraar bij het uitwerken zijner rede te +storen, als een lekkerbek het eene zonde geacht zou hebben zijnen kok +uit de keuken te roepen te midden van de bereiding eener kostelijke +truffelpastei. + +Een half uur later echter, toen zij dominee zijne thee bracht, trof +zij hem bij het raam zittende, en welgevallig de sleden in oogenschouw +nemende, die uit de vier richtingen van den kruisweg met hare vrachten +»concertbezoekers" kwamen aangestoven. Het waren meest plompe baksleden; +maar er liepen knappe paarden voor, die in hun tingelend tuig blijkbaar +even veel schik hadden als een kind in zijne rinkelbel. De boereknapen +schreeuwden elkander toe; terwijl hunne roodwangige en breedgerokte +vrijsters groepjes vormden op het brugje over de sloot, om dan, gearmd, +al gichelend naar binnen te hollen, zoo vlug en sierlijk ongeveer als +eene kudde vaarzen die men in de klaver drijft. Baas Harmsen had, tot +opluistering van het feest, en mede tot het practische doeleinde van +verlichting, aan weerskanten van zijn hek een paar brandende pektoortsen +in den grond gestoken, wier walmende vlammen het geheel in eenen +helrooden gloed wikkelden, in schilderachtig contrast met het +bleekgrauwe duister van den besneeuwden achtergrond. Een verbazende +ommekeer, na de kleurlooze, roerlooze stilte van een uur te voren. + +»Wat een oploop!" riep Berendina. »'t Is of er de zaligheid mee te +verdienen valt!" + +»Och", sprak de predikant vergoelijkend: »de meesten zijn jongelui, zie +ik."--Hij wist immers zelf zoo goed wat het zeggen wil, jong te zijn. + +»Als ze ooit maar zoo druk naar de kerk liepen!" hernam juffrouw +Dientje. + +»Nu--de kerk hebben ze altijd bij zich.... En wie weet", liet de dominee +er op volgen:--»Misschien ligt het wel aan mijne manier van preeken, dat +de opkomst niet meer is als vroeger. Ik word oud, Dientje. Ik voel wel +dat ik den geest van het jonge geslacht zoo niet meer vatten kan. Als +men eenmaal de zestig achter den rug heeft--" + +Doch verder wou Dientje niet hooren. Haar leeraar aldus zelf twijfelend +aan datgene wat voor haar zoo vast stond als de kerktoren: de +onovertrefbaarheid van zijne preeken--dit was de bescheidenheid wat +al te ver gedreven.--»Foei neen!" riep zij: »zóó mag dominee niet +spreken!--Maar ik zie het wel: dominee haalt zich van avond allerlei +muizenissen in het hoofd!--Kom! die mooie vertooning bij Arie Harmsen is +begonnen. Laat mij den boel nu eens wat opfleuren: dan kan dominee aan +den slag. 't Is niet goed voor een mensch, zoo alleen in het donker te +zitten turen!"--Meteen paarde de trouwe zorg de daad aan het woord. Zij +stak de lamp aan, liet de gordijnen neder, legde haar meesters lange +pijp naast zijnen tabakspot, schoof zijnen stoel bij de schrijftafel--en +wenschte dominee verder »eene gezegende studie"; hetwelk zooveel gezegd +was als: »Nu niet langer gesuft en getreuzeld! Aan uwe preek!--anders +zitten ik en uwe gemeente morgen zonder!" + +De waarheid was, dat de heer Malthus dien avond geene nieuwe preek +behoefde gereed te maken, aangezien hij van zins was zich morgen maar +eens met eene oude te behelpen. Onder het uitkijken echter naar de +bezoekers van Signor Buonaventura's concert, had hij plotseling den +lust in zich voelen opkomen om zijne kudde eens te onderhouden over een +onderwerp, dat in eene dorpskerk al zeer zelden tot tekst dient, maar +dat morgen in de =zijne= nu juist bijzonder van pas zou komen:--de +kunst, en haar invloed op het leven van den mensch. Kon hij den +tingeltangel niet weren, hij zou ten minste het onding in al deszelfs +gedrochtelijke leelijkheid ten toon kunnen stellen, en daar nevens +in reine vormen het beeld ontwerpen van hetgeen waarlijk schoon en +liefelijk is. Het landvolk zou er misschien luttel van meedragen; maar +licht toch zou er een woord of een wenk hier en daar in goede aarde +belanden. Hoe het wezen mocht--het denkbeeld sleepte hem mee: de stof +bezielde hem. + +Geen wonder. Was hij er niet altoos nog vol van? Kon hij over deze zaak +niet spreken uit rijke, al te rijke ervaring?--Muziek was levenslang +zijne aangebedene geweest; en zijn verleden had meegebracht dat hij +de wereld der muziek doorwandelde in al hare rijken: van het hoogste +tot het laagste. Hij had menschen vol schoone belofte zich zien +verliederlijken in hare prostitutie; en anderen, die der vertwijfeling +nabij schenen, had hij redding en heil zien vinden in haren eeredienst. +Behoorde hij zelf niet tot die laatsten? Was diezelfde kunst, die hem in +zijne jeugd op een struikelpad gelokt had, en die hij later bij zijne +omzwervingen had leeren kennen in hare diepste vernedering, als eene +verworpelinge, eene veile, schaamtelooze voetwisch--, was diezelfde +kunst, van alle zinnelijks gelouterd, niet zijne troosteresse geworden, +zijne heilige, zijne godin?--Ja waarlijk! over kunst en hare zedelijke +waarde kon hij iets meepraten--zoo niet voor boeren, dan tot zijne +eigene stichting allicht. + +Hij schreef. Gedachte bij gedachte welde er op uit zijnen geest, sneller +dan zijne pen ze kon neerkladden op het papier;--gedachten, waarvan hij +er vele ook bannen moest, omdat zij geheel buiten de bevatting zouden +gelegen hebben van zijne gemeentenaren. Want mocht hij soms vergeten +hebben voor wie =hij= schreef--het zou hem wel herinnerd zijn geworden +door den wind, die, allengs opstekend uit het noordoosten, telkens +een flauw gerucht van het tieren in de nabijzijnde herberg tot hem +overdroeg.... Het programma moest wel uitermate in den smaak vallen. +Hoor! Werd temet dit algemeene gelach uitgelokt door hetgeen Frans en +Fransientje van elkaar bespieden konden door »het scheurtje in het +kamerschut"? Loonde wellicht dit daverende getrappel, vermengd met +schor gebrul, het duo van Signor Vincentio Buonaventura en Mademoiselle +Celestine: »_Reik mij de hand, mijn leven! Kom in mijn slot met +mij!_"----Och, och! »_Là ci darem la mano!_"--Men kan het voordragen +op verschillende wijs: als een gevallen engel, en als een krolsche +kater--gelijk men aan Eros offeren kan als eene Aspasia, en als eene +straatdeern...... Maar dominee Malthus verdiepte zich hierin niet. +Hij schreef. Hoe echte kunst uit God is, en tot God ons opvoert; hoe +kunst-=verachters= gelijk zijn aan hen die, hongerende, een hemelsch +manna zouden versmaden--en kunst-=misbruikers= de zonde begaan, die er +met straf bedreigd staat in het tweede gebod; hoe op het gemoed niets +verfrisschender werkt dan =ware= kunst, en niets verderfelijker dan +=valsche=; hoe het ook aan den kleinste gegeven is, aan den veldarbeider +in zijne hut, aan den landman op zijne hoeve, kunst te beoefenen, aan de +bron van het eeuwig liefelijke zich met eene teug te laven, elk naar +zijnen aard, zijne behoeften en zijne vermogens--dit alles schreef hij +neder met gloed en klaarheid. + +Middelerwijl scheen daar naast het concert afgeloopen te zijn, en de +dans eenen aanvang te hebben genomen. De al aanzwellende noordooster +toch woei af en toe de gillende tonen over van eene viool en eene +klarinet--arme instrumenten, die in hunne betere dagen misschien eervol +hadden dienst gedaan in eene symphonie-orkest, en nu te klaaglijker +jankten over de vernedering van te moeten opspelen bij eene +klompen-polka....... Maar dominee Malthus lette er niet op en ergerde +zich er niet aan. Hij schreef. + +Het uurwerk op den schoorsteenmantel sloeg twaalf--: en de preek was af. +Nooit had de dominee geschreven met zooveel bezieling; en toch nooit +ook had hij eene preek opgesteld, die zóó weinig op eene preek geleek, +als deze. Innig tevreden over zijnen arbeid, wilde hij ter ruste gaan; +hij wilde insluimeren met het gevoel van bijna goddelijke weelde, dat +den dichter, den kunstenaar, den leeraar vervult, wanneer hij met een +goed stuk werk het bewijs mocht afleggen hoe de vonk in hem nog niet +uitgedoofd is. Opeens echter werd hij uit de kalme vreugde van dit +zelfbehagen opgeschrikt door een wild rumoer. + +Wat was er?---- + +Bij Harmsen viel eene deur met eenen zwaren slag dicht; vensters werden +opgerukt; schorre stemmen schreeuwden door elkander--een kluwen van +rauwe vloeken en bitse uitroepen. Hier had men het obligate naspel van +eene muziekuitvoering met dans ten plattelande: eene kloppartij. + +Het was iets zóó gewoons, en de veldslagen van Noordhollandsche +boerejongens, hoe rijk aan grof kanonvuur van verwenschingen, +veroorzaakten in den regel zóó weinig bloedvergieten, dat de heer +Malthus zeer zeker in deze gebeurtenis geene aanleiding zou gevonden +hebben om zijne welverdiende nachtrust op te schorten--indien het hem +niet duidelijk ware geworden, dat de strijdenden, langs den weg elkander +nazettende, zich met groote snelheid over het brugje van de pastorie +bewogen: dat daarop de wijkende partij zich in den rug zocht te schutten +met behulp van dominees huisdeur, en dat aanstonds dus het gevecht op +dominees stoep dreigde beslecht te worden. Dit liep den man des vredes +nu toch te spaansch. Hij schoof zachtkens een raam open, stak het hoofd +buiten, en zag (want de donkere gestalten teekenden zich tegen den +sneeuwgrond scherp genoeg af) eenen man, die zich met eenen stok zoo +goed hij kon verweerde tegen een drietal jonge kinkels. Het liet zich +denken dat de aldus besprongene, uit de danszaal gegooid en verder met +een duchtig pak slaag bedreigd, al vluchtende deze strategische beweging +naar de pastorie had volvoerd, in de hoop van daar binnen, waar hij nog +licht had zien branden, wijkplaats of bescherming te zullen vinden. + +»Pakt beet den Spanjool!" brulden de boeren: »Wacht, snoeshaan, sinjeur +Bonneventuur!--Als je avonturen wilt, hier heb je er een! We zullen jou +leeren om een braaf Hollandsch meissie te behandelen als een....... +Hier, schoelje! Draait hem den nek om, jongens!" + +De aangevallene schold met heesche stem terug; zuiver Hollandsche +scheldwoorden, die niemand dan een geboren Nederlander ter beschikking +heeft, doch die hij uitsprak met eenen sterk Duitschen tongval. Tevens +verdedigde hij zich als een wanhopige. Hij scheen in het schermen met +den korten stok niet onbedreven, zoodat hij nog steeds het drietal op +zekeren afstand hield. Eindelijk echter gelukte het eenen der boeren, +hem achter den rug te komen. In eenen oogwenk was de rotting hem uit de +vuisten gewrongen--lijf aan lijf grepen de woedenden elkander aan. Hunne +schoppen en stooten bonsden tegen de deur. + +Daar kon een moord uit worden, meende de predikant: want hem dacht dat +hij in de hand des vreemdelings een mes had zien blinken. IJlings stak +hij eene kaars aan, greep uit eene kast--meer instinctmatig dan met +bewustheid--een ouden maskerade-degen, haastte zich naar beneden, rukte +de deur open, en stond op den drempel. + +Zijn plotseling opdagen werkte op de worstelenden als een tooverslag: +zij lieten elkander los, en deinsden hijgende achterwaarts. Licht +verklaarbaar. Zooals de grijsaard daar stond, in zijne lange kamerjapon, +blootshoofds, met bestraffenden blik, den degen in de rechter, den +kandelaar in de linker hand, zweemde hij voor de drie boeren naar eene +geestverschijning. Zichzelven echter, hadde hij zich in eenen spiegel +weerkaatst gezien, moest hij op treffende wijze het beeld te binnen +geroepen hebben van den Gouverneur in het eerste tooneel van _Don Juan_, +als deze naar buiten treedt om zijne dochter te ontzetten. Inderdaad, +deze overeenkomst bleek ook terstond in het oog te vallen van den +persoon, dien de boeren afgerost en Bonneventuur genoemd hadden. + +»_Davvéro!_" riep hij, met een dronken lachje, te gelijk naar adem +happend en zich met de mouw het voorhoofd afwisschend: »_Davvéro!--il +commendatore!_" + +Het kaarslicht viel op des sprekers gelaat----en de kandelaar plofte uit +dominees hand op de steenen. + +»_Animo, Signore!_" hernam de vreemde man, terwijl hij, om de onthutste +boeren blijkbaar zich niet meer bekommerend, zich in postuur zette als +een duellist:--»Hebt ge lust, oude patroon?--_Frisch auf! Zieh' den +Degen!_ Il Commendatore tegen Don Giovanni----ha ha ha ha ha!----Don +Juan del Mulino!----Of wilt ge mij helpen tegen deze lompe vlegels, +die zich zoo boos maken om een kus?----Nun! bedankt inmiddels voor de +tusschenkomst. _Buona notte!_----En u ook, heeren", (dit was tot de drie +boerenlummels gericht)--»u ook, heeren! schönen dank voor de hartelijke +aufnahme!--_Addio!_ Wel te rusten!--_Wir treffen uns schon wieder, +Halunkenpack!_"----Met dezen groet keerde hij zich om, en liep het +brugje over, den weg op, terug naar Harmsen's herberg. + +Dominee Malthus had nog geen woord gesproken. Eerst nu de vreemdeling +uit het gezicht was, opende hij de lippen. + +»Vrienden", stamelde hij tot de boeren: »'t is zondag-nacht.... Gij hebt +me .... erg doen schrikken. Gaat nu rustig naar huis .... en .... wat ik +u bidden mag .... laat .... laat dien man verder ongemoeid." + +Hij sloot de deur, gaf op de vragen van zijne doodelijk ontstelde +huishoudster geen antwoord, en waggelde de trap op naar zijne kamer, +waar hij voor de sofa geknield bleef liggen. + +Nu wist hij alles. Het lange gissen was knaging geweest. Maar de +plotselinge zekerheid trof als een dolkstoot. + + * * * * * + +En als na slapeloozen nacht de ochtend grauwde voor dominee Malthus, +sloeg hij zich voor het hoofd, zich nogmaals verwijtend zijne zwakheid, +zijne lafheid, zijn plichtverzuim. Beklonken echter was zijn besluit in +die bange uren. Wat hij gisteren niet had =kunnen= van zich krijgen, +dat zou hij heden volvoeren--dezen zelfden dag nog, onverwijld. Er was +gevaar in dralen. Die man kon heden zijnen naam vernemen, en tot hem +komen met de bedreiging: »Ik ken u: geef mij geld: of ik stel u op de +kaak!"--Dit mocht niet wezen. Hij zelf wilde tot dien ongelukkige gaan, +en tot hem zeggen: »Ik ben Lodewijk Malthus: ik erken u als vleesch van +mijn vleesch: deel met mij wat ik heb!"--Daarna zou hij zich tot de +wereld wenden, en openlijk verklaren, voor allen die het hooren wilden: +»Deze ellendige hier, deze dronkaard, deze verloopen kermisschuimer, +deze zedelooze potsenmaker--is (hoort ge wel?) is =mijn zoon=!"...... +God wist wat het hem kosten zou! Zijn ambt, de achting zijner +medemenschen, zijn gerief en zijne liefhebberijen--waaraan een grijsaard +nog méér gehecht is dan een kind aan zijn speelgoed--, letterlijk alles! +En dit voor eenen rampzalige, die toch door geene menschenmacht meer tot +mensch te maken was...... Doch zóó zou het geschieden. Hoe zwaarder en +oogenschijnlijk nutteloozer dit tweede zoenoffer wezen zou, des te meer +kans dat het den Hemel aannemelijker zou zijn dan het vroegere. + +Over een uur moest hij preeken..... Wat preeken!--Hij had heel zijn +leven te veel al gepreekt. Nu eindelijk zou hij eens handelen!.... Maar +stil: hij wilde ook hierin zijnen plicht vervullen tot het laatste. +Preeken zou hij dus. Doch niet de preek die hij gisteren-avond zoo vol +edel vuur had neergeschreven. Thans over kunst en wankunst te spreken, +zou hem onmogelijk zijn, al hadde hij met elk woord zijn leven een jaar +kunnen verlengen. + +Het deed er trouwens weinig toe, wat of hoe hij leeraarde dien ochtend. +Want de jongere helft zijner gemeente sliep hare roes uit van den +vorigen avond; en de oudere helft bleef tehuis om den sneeuwstorm, +die al wilder en dichter kwam aangereden sedert het ochtend-uur. Ware +juffrouw Berendina niet in de kerk geweest, aandachtig voor eene gansche +schare, de dominee zou in den kansel gestaan hebben voor stoelen en +banken. + +Terstond na kerktijd begaf hij zich naar Arie Harmsen, die zich al +schrap zette toen hij hem naderen zag, verwachtende dat dominee hem +een strafsermoen kwam houden wegens het gebeurde in dien nacht. Tot +'s mans verbazing repte de heer Malthus over het geheele concert +en bal geen woord, en wenschte hij enkel het adres te weten van den +directeur der troep, Vincentio Buonaventura. Die inlichtingen kon +de kastelein verstrekken: Monsieur Bonneventuur en gezelschap hadden +hun hoofdkwartier opgeslagen in een armoedig logement van het naburige +marktstadje; van daar uit bereisden zij de omliggende dorpen...... +»Maar wat" (vroeg Arie Harmsen aan zijne vrouw) »wat drommel kon dit den +dommenei schelen?"--Dien dag vroegen al de bezoekers van de herberg, en +den volgenden dag vroegen al de bewoners van den polder elkander af: +»wat, in liefdes naam, den dommenei nu toch met dien Spanjoolschen +liedjeszanger kon uitstaande hebben?" + +In het middaguur reeds was des dominees tuinman op weg naar de stad, +met een briefje van zijnen meester aan den heer Vincentio Buonaventura, +houdende verzoek aan dien persoon om zich dienzelfden dag nog te +vervoegen bij den predikant, ten einde van dezen zekere omstandigheden +te vernemen, voor hem, Buonaventura, van het grootste belang. + +Zoo bracht dan elke schrede van den minuutwijzer het oogenblik der +vreeselijke ontmoeting nader. En elk uur deed ook het noodweer nog +aanwakkeren, daar buiten over de uitgestorvene velden. De gierende +stormwind joeg de poedersneeuw schier horizontaal voor zich heen, of +deed, wanneer een plotseling uitschietende zijwind hem in de flank +tastte, haar opstuiven in toomeloos gedwarrel, om straks te woedender +haar tegen den bodem te ploffen. De binten van het oude huis kraakten +onder den last en den druk; het geboomte steende als in doodsstrijd. + +Zou hij komen?--Geen twijfel. + +Maar zou hij =kunnen= komen?....... De dominee wachtte en keek uit. +Zijne koortsige gejaagdheid maakte plaats voor eene onbegrijpelijke +kalmte. Des te beter; kalmte juist zou hij wel noodig hebben. Toch speet +het hem, dat hij geen uur had bepaald. Wachten is zoo pijnlijk--vooral +wanneer men weet dat hetgeen er komen moet het pijnlijkst zal zijn van +alles. + +De schemering daalde; het duister viel. Niemand!--De avond verstreek; de +nacht was aangebroken. Niemand nog! + +Dien nacht ook weder kwam geen slaap den gemartelden grijsaard +verkwikken. Hij bleef zitten wachten, of die man nog komen zou. Hij +luisterde naar het razen van den storm, naar het ritselen van de scherpe +sneeuwkorrels tegen de glasruiten. Elk rammelen van een venster, elk +klepperen van een blind deed hem de ooren spitsen, ofschoon hij wel +wist dat nu zijn wachten ijdel was. In het huilen der vlagen door den +schoorsteen meende hij soms een kermend hulpgeroep te hooren--in het +gieren der rukwinden over het dak, het wraakgeschrei der hellegeesten +die Don Juan ten afgrond sleurden.... Eindelijk, verstijfd van koude, +legde hij zich te bed, waar een stuipachtig sluimeren hem zwevende +hield tusschen angstig waken en benauwd gedroom. + +Des morgens was het weder bedaard. Vroeg reeds maakte hij zich op, +gedreven door eenen martelenden angst, en tegelijk door eene heimelijke, +ontzettende hoop, die hij met alle macht zocht terug te dringen in den +afgrond van zijn binnenste. De angst was uit God, de hoop was uit den +Duivel. Zóó zijn wij arme stervelingen geschapen. + +Hij wilde naar het stadje. Rijtuig of slede kon door de opgehoopte +sneeuw niet heen. Te voet ging hij dus. + +Een moeizame tocht. Hier en daar was er haast geen dóórkomen aan den +weg, die van de volgesneeuwde slooten nauwelijks te onderscheiden viel. +De halve gang echter werd den wandelaar uitgespaard. Want ginds op het +veld bespeurde hij een viertal mannen, zelf tot hunne heupen in de +sneeuw verzonken, bezig met iets zwarts uit eene greppel te zeulen. +Hij zag niet wat het was; maar hij voelde wat het wezen =moest=...... +»Triomf!" juichte de stem der zelfzucht in hem: »Lodewijk Malthus, gij +kunt blijven wie ge zijt!"....... De schok deed hem wankelen. +Bewusteloos zeeg hij neder in de sneeuw. + + * * * * * + +»Ja", zeiden de boeren: »was dat nu ook een tocht voor den dommenei! Wat +deed zoo'n ouwe man met zulk een weer nu alleenig op den weg!----Maar" +(lieten zij er fluisterend op volgen), »dat hij zoo deerlijk bedroefd en +verslagen stond bij het dooje lijk van dien dronken spullevent--dát was +toch rarig, hè?" + + * * * * * + +Hij liet ook nu de menschen praten. Kalm, na die ééne losbarsting van +vadersmart, heeft hij zijnen dooden zoon aanschouwd, toen het lijk was +neergelegd in zijne stille binnenkamer. Dien nacht, bij het kaarslicht, +had hij Carlotta's trekken in hem herkend, verwrongen door dronkenschap +en strijd. Thans, nu de dood de rimpels van vermoeienis en uitspatting +had weggestreken: nu de arme verworpeling daar rustte in zijnen eeuwigen +slaap, koud en bleek, en schoon haast als zijne móeder in hare +jeugd--thans was de gelijkenis nog sprekender. + +Onwaardige moeder! onwaardige zoon!....... Maar wat!--=Hij= had ze +liefgehad, die twee onwaardigen! Boven alles op aarde had hij ze +liefgehad! + + * * * * * + +Onder de iepen achter het polderkerkje ligt Don Juan del Mulino +begraven. + +Vaak in den vroegen ochtend, of 's avonds in het schemeruur, slentert +dominee Malthus achter het bedehuis om, en staat hij even in gepeins bij +het schamele graf. + +De oude man is nog stiller geworden. Maar Dientje--die trouw hare +muschjes blijft voederen, en niet aflaat, al zijn de kraaien brutaal--, +juffrouw Dientje verklaart dat hij in zichzelven gelukkiger is dan +vroeger ..... vroeger, weet ge--vóór dat ongeluk met dien liedjeszanger, +dat dominee zich zoo aantrok--niemand begreep waarom. »Ja ja", zucht +Berendina, als het hierover te praten komt: »We meenen elkaar te +kennen--maar we zijn allemaal raadselen voor elkander; en God alleen +weet wat ieder onzer zoo al in zijn binnenste verborgen houdt!" + +Vaker dan ooit zit dominee Malthus aan zijn harmonium. Soms breekt hij +plotseling den stroom van zijne geliefde koralen en preludiën af, om met +zachte registers aan te heffen: + + »_Là ci darem la mano!_"---- + +De zang der verlokking ruischt dan als een lied der verzoening--als eene +bede om vergiffenis voor den misstap die zoo ras begaan werd, en zoo +lang geboet. + + + + +Chiaroscuro. + + _Clair--obscur-- + C'est un mystère, + Qui souvent me trouble l'esprit: + L'oeil parfois, que le jour éblouit, + Perd son chemin dans la lumière, + Tandis que, égaré, obscurci. + Il voit un phare dans la nuit._ + + +Het was al tamelijk laat in den avond, toen de omnibus van het station, +na veel hotsen en botsen, mij door zijn stilstaan te beduiden gaf dat +ik mij bevond aan de deur mijner bestemming: de deur, of liever de +poort, van het wijdvermaarde _Rothe Haus_ te Trier. Ik stapte uit. De +gebruikelijke kellner (gij kent hem: den bewusten met de bij afwisseling +zwarte en blonde bakkebaardjes: denzelfden die bij de aankomst van elken +omnibus heeft post gevat voor de deuren van alle hotels ter wereld) +maakte de gebruikelijke Judas-achtige buiging; wij wisselden de +gebruikelijke vragen en antwoorden--en ik verloor daarna geen oogenblik +om de eetzaal binnen te gaan, waar mij zonder dralen een bord van de +gebruikelijke watersoep werd onder den neus geschoven, als inleiding +tot de gebakkene aardappelen en kalfscoteletten, dewelke, gelijk +gebruikelijk, niet nalaten zouden zoo aanstonds te volgen. + +Ik had in den trein, van Straatsburg komende, reeds opgemerkt dat het +een zeldzaam schoone nacht beloofde te worden: de volle maan rees als +een rijpe granaat-appel boven de golvingen van het Badensche gebergte. +In den omnibus was het mij niet ontgaan, dat ik doorreed onder den +holklinkenden poortboog van een donker gevaarte--de Porta Nigra, naar +een mede-passagier mij konddeed. Ik had voorts gelezen dat het logement +waar ik mijnen intrek nam, het Roode Huis, gerekend wordt tot de +merkwaardigste gebouwen van Rijnland's merkwaardigste stad. Doch met +voorbedachten rade had ik noch op het een, noch op het ander acht +geslagen, getrouw aan mijnen stelregel om zoo min mogelijk de waarneming +van het schoone te doen samengaan met de nijpingen van eene hongerige +maag en eenen dorstigen gorgel. De wolf in u, o mensch, gevoelt voor het +verhevene niets. Werp hem eene kluif toe, vóór gij uit bewonderen of uit +mijmeren gaat, opdat hij u met zijn blaffen niet store. + +Eerst bij het ledigschenken van mijn tweede halfje Brauneberger +bespeurde ik dat ik niet alléén gegeten had. Rechts en links van mijnen +stoel aan het boveneinde van den disch zaten op geringen afstand twee +vrouwen, waarvan de eene met een boek, de andere met een handwerk zich +onledig hield. Vreemd! Ik meende toch wel zeker te zijn dat er daareven +nog, buiten den knecht en mijzelven, niemand in de zaal was geweest. Hoe +was het mogelijk, dat ik van het binnenkomen dezer nieuwe gasten niets +bemerkt had? Hier waren geene deuren die onhoorbaar als zefirs om hare +hengselen zwenkten; hier was geen perzisch tapijt waarover de voetstap +geruchtloos henenglipt;--de planken vloer lag zelfs vrij dik met zand +bestrooid. Kon de gulzigheid des hongers mij blind en doof hebben +gemaakt? Maar zóó streelend voor het verhemelte had ik toch waarlijk de +opgewarmde klieken uit deze Triersche vetpotten niet gevonden, om onder +het genot er van al mijne overige zintuigen uit wandelen te laten gaan. +Vreemd inderdaad! van welke zijde ik het ook bekeek. En tevens voor mij +wel een weinig beschamend. Het kwam in mij op, dat ik mij in de oogen +dezer dames moest hebben aangesteld als een hyena tijdens de voedering. +Niet ééns te hebben opgekeken van mijn bord, terwijl zij binnentraden, +met eene minzame neiging misschien--en mij de eer bewezen, zoo dicht in +mijne nabijheid aan de tafel plaats te nemen!--Ik begreep mijzelven +niet--en nog minder begreep ik het raadselachtige opduiken van deze twee +dischgenooten. + +Intusschen, hoe zij er dan ook gekomen waren--daar zaten zij, zwijgend +tegenover elkander, de zichtbare, desnoods tastbare bewijsstukken van +mijne onverklaarbare onoplettendheid: de eene in de weer met haar +saffraangeel borduurpatroon van zonderlinge, geheel oud-modische +teekening; de andere gebogen over eenen sterk beduimelden +roman--Engelsch, naar het afzichtelijk roodbonte omslag te oordeelen. +Hoewel ik nu, gelijk gezegd, mij ietwat met mijzelven verlegen voelde, +bleef ik toch mans genoeg om aan mijne oogen den kost te geven. De beide +dames verdienden inderdaad eenige opmerkzaamheid. + +Die met het naaldwerk was eene oude, die met het boek eene jonge vrouw. +De oude droeg op haar gerimpeld gelaat de deerlijk verweerde sporen van +eene indrukwekkende maar strenge schoonheid; de jonge, met hare gladde +doch onregelmatige trekken, zou ik eer mooi dan schoon hebben willen +noemen--piquant zeer zeker. De oude had, onder twee fronsende +wenkbrauwen, een paar oogen van smeulend vuur, en tusschen die oogen +eene groeve, waarin een foliant vol diepe gedachten en eene gansche +kroniek vol sombere herinneringen schenen verholen te liggen;--de blik +der jonge was als staal zoo grauw, zoo hard, zoo blinkend en zoo +koud--en toch met zijne levendigheid niet zonder iets, dat sommige +mannen verlokkend vinden, andere brutaal. Statig en stokrecht zat de +oude op haren stoel, met de dunne lippen op elkander genepen, al de +leden roerloos, de hand alleen met de gedrildheid van een uurwerk nieuwe +steken toevoegend aan het gewirwar van arabesken op het stramien. +De jonge daarentegen bleef geene tien seconden achtereen in dezelfde +houding; nu wierp zij zich achterover, dan zijlings op den rechter-, +zijlings op den linker-elleboog, straks voorover met het kroezig gelokte +hoofd tusschen de op de tafel gestutte armen. Haar lezen was een +ongedurig glippen van bladzijde op bladzijde, met sprongen over geheele +hoofdstukken heen; en niet minder bewegelijk dan haar lichaam was haar +gelaat: onophoudelijk, als weerlicht in eenen zomernacht, schoten uit +de hoeken van haren fijnen mond de trekjes van spot en van spijt, van +humor, hoon, vernuft en gemelijkheid;--het leek wel of er kwik voor +bloed stroomde door hare slangachtig ranke gestalte--maar kwik op +koortshitte dan. De kleeding der twee liep al evenzeer uiteen; de oude +was gehuld in eenen pij-achtigen mantel van donkere stof; de jonge +droeg een nauwsluitend, lichtbruin reiskostuum, zeer sierlijk, doch meer +mannelijk dan vrouwelijk van snit. Een gouden kruis slechts sierde der +hoogbejaarde, eene zilveren hoepelslang der jeugdige de borst. Wat +echter, bij al dit snijdende verschil in doen en wezen, mij bijzonder +trof, was eene verre, niet aan te duiden, maar daarom niet minder +onmiskenbare gelijkenis tusschen die strakke grijsheid en die tintelende +jeugd: iets als tusschen oudtante en achternicht--een familie-trek. Een +familie-trek, die het paar echter niet weerhield van over de tafel heen +elkander hoogst onvriendelijke blikken toe te werpen: vonken van +dreigenden toorn uit de koolzwarte oude, flitsen van tartende minachting +uit de staalgrauwe jonge oogen.--Ik begreep er minder van dan ooit. + +Middelerwijl gaf niemand geluid;--die doodsche stilte in de holle, +spaarzaam verlichte eetzaal begon onaangenaam te worden. Ik had koffie +besteld. Was de kellner met de kamermeid aan het minnekoozen, dat hij +mij dien drank niet bracht?--Zeldzaam geval! Minder om de koffie dan om +den kellner was het mij op dat oogenblik te doen. Mijne verlegenheid van +daareven maakte namelijk allengs plaats voor eene zekere beklemdheid, +eene gewaarwording alsof ik wel gaarne weg =wilde=, maar niet weg =kon= +uit dit gezelschap. Hoe boezemden opeens die twee vrouwen mij zulk eene +wonderlijke belangstelling in? Van de oude voelde ik mij vreemd, en toch +tot haar aangetrokken. Aan de jonge voelde ik mij verwant, en toch van +haar afkeerig. Wie waren zij? Waarom gingen zij om de ure elf (de klok +had geslagen) niet behoorlijk naar hare kamers? Hoe ketenden zij mij zoo +machteloos aan mijnen stoel met haren onheilspellenden oogenstrijd?--Ik +wil bekennen, dat het opdagen van een gewoon menschelijk individu, zelfs +van eenen kellner, mij aangenaam ware geweest.... Maar de slungel +volhardde in zijne afwezigheid. En opstaan en heengaan, ik =kon= het +niet. + +Juist zocht ik, mij vermannend, naar eene niet àl te lamme phrase om +het nare zwijgen te verbreken, toen de oudste der beide dames--half tot +mijnen schrik, half tot mijne verademing--haar hoofd naar mij toewendde +en aldus tot mij sprak: + +»Gij maakt weinig haast, vreemdeling, om de merkwaardigheden van Augusta +Trevirorum te bezichtigen."--Eene stem als uit een grafgewelf; toch rijk +van toon en week van trilling. + +»Mevrouw", antwoordde ik, terwijl ik bij het hooren van mijn eigen +geluid weer eenen riem onder mijn hart voelde--»ik ben eerst heden avond +hier beland. Morgen vroeg denk ik--" + +»De vroege morgen is bedrog!" viel zij mij in de rede: »De nacht slechts +spreekt hier waarheid. Dit is eene stad om bij maanlicht te +doorwandelen." + +»Gij kunt gelijk hebben. Ik zou inderdaad, daar de avond zoo schoon is, +en als ik naar mijnen lust te werk ging--" + +»Volg mij!" gebood zij, in hare volle lengte oprijzend van haren zetel: +»Ik wil uwe leidsvrouw zijn." + +Ik keek haar nog eens terdege aan. De verwarde grijze lokken, de puntige +neus en kin, de ingevallen mond, de tanige, diep doorploegde wangen.... +Wel! dacht ik: indien zij met dit nachtelijk avontuur haren eigen +eerbaren naam niet vreest te verspelen--de mijne loopt er zeker geen +gevaar bij. + +»Gaarne, mevrouw!" riep ik: »recht gaarne. Uwe bereidwilligheid is +inderdaad.... Als gij ooit in Rotterdam mocht komen----" + +»Genoeg!" sprak zij: »ik ben gereed." + +Op mijne buiging voor de jongere dame kreeg ik niets terug dan een +allerverachtendst opkrullen van de koraalroode bovenlip, zoodat de +tanderij er onder zichtbaar werd--als een snoer van paarlen, zoo gij +wilt--maar juister gesproken, als het gebit van eenen hond. + + * * * * * + +Tragisch gedrapeerd in haren wijden mantel, waarvan zij de kap zich +over het hoofd had getrokken, schreed de oude mij vóór--de breede +Simeonsstraat af, naar de Porta Nigra. Weldra stonden wij voor den +machtigen steenklomp stil. + +Wij waren alleen; van de wakkere Trevieren waakte er geen enkele meer; +zelfs geene nachtwacht verstoorde met loggen tred het plechtige zwijgen +dezer aan den droom gewijde ure. De volle maan, onbeneveld, glansde +halverwege aan den hemeltrans. Kan deze bekoorster eenen glimp van +schoonheid spreiden zelfs over eene moderne huizenrij, zoo laat het zich +denken hoe magisch een spel zij drijft met een bouwstuk als dit: een +monument uit den Romeinen-tijd: een gewrocht dat in letterlijken zin +is zwart geëtst door den aanslag van vijftienhonderd jaren--toch geene +ruïne nog, maar stevig genoeg om het front te bieden aan evenveel eeuwen +van toekomst, als het reeds eeuwen tartte van verleden. Wonderbaar +goten zich de kille maanstralen door de ledige boogramen in de hoogte; +prachtig lagen de zwarte slagschaduwen gelegerd tusschen de zuilen en in +de diepten der beide poortgewelven. Geene windvleug zuchtte er in het +ommestaand geboomte. Zóó kalm, zoo klaar en luw was de nacht, dat het +scheen of Rome's eigen zomerhemel zich welfde boven dit ontzaggelijke +handenwerk van Rome's zonen. + +Mijne geleidster stond, en tuurde het aan. Om haar een teeken van leven +te ontlokken (want het ging er naar zweemen of zij mede in eenen zwarten +steen veranderd was), stiet ik een schuchter kuchje uit. Het hielp +niet.--»Dit is dan", begon ik, »het trotsche gedenkstuk--" + +»Bah!" smaalde zij: »een toren van Baäl. Maar het bloed der martelaren +heeft de smet der afgodendienaars er van weggewasschen." + +»Met uw verlof", hernam ik, versteld van deze zonderlinge taal: »die +afgodendienaars--" + +»Stil!" beet zij mij toe: »Oreer niet, maar geef acht!..." Zij greep +mij heftig bij den arm.--»Voelt gij den bodem niet dreunen onder den +tred der krijgsknechten?--Het is de dappere Claudius met zijn cohort. +Zij gaan de poort bezetten, om den aanval af te slaan van de zwermen +barbaren, die aanrukken over de bergen. Hoor! de wapenkreten--de schok +der zwaarden tegen de schilden--het gekerm der snevenden!--Heere, hoe +doet gij de heidenen vallen gelijk halmen onder de sikkel, opdat uw +woord te spoediger zegeviere over hen allen!"-- + +Om de waarheid te zeggen, ik voelde bij deze beschrijving niets, dan +het nijpen van hare vingeren in mijn vleesch; en ik vernam geen ander +gerucht dan, heel in de verte, het gejoel van een troepje Triersche +nachtbrakers, vroolijke bruiloftsgasten naar alle waarschijnlijkheid. +Deze vrouw verkeerde blijkbaar in eenen uiterst overspannen +toestand:--eene gemesmeriseerde misschien?--Nochtans maakte haar +spookachtig pathos op mij eenen zekeren indruk. + +»Victorie!" voer zij voort: »De bespringers neergeworpen! de grond +bezaaid met hunne lijken!.... Het is waar, ook Claudius en zijne beide +broeders liggen daar onder de rochelenden--mijne kloeke zoons, mijne +edele knapen! Maar--Christus zij geloofd!--wat wil eene moeder beter, +dan dat hare kinderen hun hartebloed vergieten onder Zijne banier!.... +Kom, vreemdeling! Wandel verder met mij door de eeuwen van mijn lijden +en van mijne kracht!" + +»Dit was", vervolgde zij, terwijl ik aan hare zijde ging, beangst +en toch geboeid door de geheimzinnige majesteit van haar woord en +wezen: »dit was nog de minst bittere teuge uit den kelk. Zacht was +de heldendood mijner zonen: als de kus eener moeder kort en zoet, +vergeleken bij het uiteinde van Thyrsus hunnen vader, dien de heiden +Rictiovarus spijkeren deed aan het kruis, omdat hij niet wierook wilde +plengen in de offerschalen der afgoden. Hier was het!" riep zij, naar +eene verhevenheid wijzende, die wij door eene enge steeg langs den +voormaligen wal genaderd waren, en waarop nog een brokstuk van eenen +ouden toren stond: »Hier, ja!.... Hij was jong; ik was schoon; oneindig +minden wij elkander. Met ééne bede, met éénen traan--ik wist het--hadde +ik hem het gemoed week kunnen maken, zoodat hij den Heiland hadde +afgezworen, en gered ware geweest. Ik sprak die bede niet uit; dien +traan drong ik naar binnen. Ik zag de nagels hem door handen en voeten +klinken; ik zag hem oprichten aan het hout, ten prooi aan langzame +foltering. Rechtop stond ik onder het kruis, hem vermanende tot roemen +in zijn martelaarschap. Zijn bloed drupte mij op de schouders. Hij +smeekte om drinken--ik weigerde het hem. Méér dan Christus zou hij +lijden--méér dan Maria ik." + +De ontzettende waarheid van uitdrukking, waarmede dit verhaal haar van +de lippen rolde, had mij zóó aangegrepen, dat ik mij bij lijve in het +gehoorde verplaatst voelde. Het kwam niet in mij op, dat slechts eene +schim of eene krankzinnige zoo spreken kon. Elke critische overweging +bleef mij verre. Ik doorleefde mee dit verleden van heldenmoed en smart. + +»Ongelukkige!" riep ik--»en gij hadt de kracht--?" + +»Zijne ziel was mij liever dan zijn lichaam", antwoordde zij. »Mijne +kracht kwam van boven. Mijn kruis is mijn heil.... Doch stil! Ik ben nog +niet aan het einde." + +Eene zijstraat voerde ons op de markt. Wij stonden naast de granietzuil +van den aartsbisschop Heinrich. Achter ons rees dreigend de zware St. +Gangolphs-toren. Vóór ons was het Roode Huis, stedelijk raadhuis in +de middeneeuwen--sedert verlaagd tot eethuis en herberg. Maar in dit +uur zou niemand het zijn verval in waardigheid hebben aangezien. Het +hooge, spitse leiendak, blinkend in den maneschijn, deed het zweemen +naar een kasteel. De beelden der heiligen en ridders tusschen de +spitsboogvensters schenen van hunne voetstukken te treden. En als de +vurige letteren in Belsazar's zaal, glom aan den muur het trotsche +stedelijke devies: _Ante Romam Treviris stetit annis mille trecentis._ + +»Dáár zaten zij", hernam mijne gezellin--»op dezelfde plek waar gij +zoo even hebt geavondmaald. Het was vóór vierhonderd jaren eene opene +zuilengalerij; eene tribune stond er opgeslagen voor de heeren van den +clerus en van den raad. Daar zaten zij--heilige mannen en erntfeste +regenten. En tegenover hen, naast deze zuil, was een mutserd aangericht +van goed droog sparrehout. Het armezondaarsklokje luidde; monniken +rondom den brandstapel hieven een _Confutatis_ aan. Toen naderde, met +vasten tred en opgeheven hoofd, eene frissche jonge maagd--de papieren +mijter op de golvende lokken, om de slanke leden het gevlamde kleed. +=Mijne= dochter, verstaat ge? =mijn= éénig overgebleven kind!--»Ten +vure met de ketterin!" schreeuwde het volk: »ten vure!".... En ik, hare +moeder, hare aanklaagster--ik smeekte niet voor haar, ik dekte haar +niet met mijn lichaam tegen den beul en zijne fakkel. »Bekeer u!" +maande ik haar. »Nooit!" was haar antwoord: »ik kan sterven zoo goed +als mijn vader!"--»Sterf dan!" riep ik--»en door =mij=, opdat dit +allerzwaarste wee om der waarheid wille u misschien genade doe +erlangen!".... Met deze hand, ziet ge? heb ik den beul de spaan uit de +vuist gerukt; met deze hand heb ik den brand gestoken in het stroo. +Knetterend joeg de vlam omhoog. Zij zengde mij de haren: zij dreef mij +den walm van het brandoffer in de neusgaten. Maar geen duimbreed week ik +achterwaarts:--ik bleef, zelve meebrandend, totdat mijn liefste door den +gloed verteerd was.... Eeuwig zal ik voor haar bidden, dat het vuur hier +op aarde haar aflaat doe vinden van het vuur der hel. Maar vuur slechts +kon haar louteren. Wat ik deed, was recht. Hier sta ik. God richte mij!" + +Eene rilling voer mij door het ruggemerg. Ik blikte om mij heen;--het +was of het bleeke maanlicht zich doormengeld had met een bloedrood +schijnsel; of al de oude gevaarten in het rond, die van dit gruwelstuk +getuigen waren geweest, den rossen gloed weerkaatsten van het +maagdenmoordend _auto-da-fé_. Eindelijk vond ik de spraak terug: + +»Ontzettende! gedrocht en heldin, die een bloedspoor achterlaat waar gij +treedt--wie zijt gij dan toch?" + +Zij sleepte mij voort naar de Domkerk; de zware deur week open bij haar +naderen--en dreunend klonk hare stem door die weidsche ruimte, waar +honderd marmeren beeldengroepen, wit als geesten in den door de vensters +brekenden maneschijn, de vingeren gericht hielden naar den hemel: + +»Wie ik ben?--Ik ben, die dezen tempel gebouwd heeft, en al de tempelen +van den waren God, zoo wijd het kruis heeft gezegevierd op aarde. Ik +ben, die niets te lief heeft geacht--gade, noch kroost, noch mijn eigen +hartebloed, om het weg te geven voor den triomf der Alléénzaligmakende. +Ik ben, die barrevoets door de sneeuw van het Noorden waadde, en door de +blakende zandwoestijnen van het Zuiden, die honger en dorst, gevangenis +en geeseling duizend malen heb getart, om ééne heidenziel te winnen +voor het eeuwige heil. Ik ben, die eeuwen lang de volkeren geknield heb +gezien aan mijne voeten, de vorsten wedijverend om eenen kus te mogen +drukken op mijne hand. Ik ben--=het oude geloof=..... Neen--veins geen +ontzag! Van u verwacht ik niet dat gij u voor mij in het stof zult +buigen. Ik weet dat gij neigt tot diegenen, die mij verfoeien als genius +der duisternis, terwijl zij die andere--de schaamtelooze deern--ten +troon willen heffen als genius des lichts.... Ik vloek u niet: in +mijne grijsheid werd ik het vermaledeien moede. Maar dit zeg ik u, +vreemdeling--zoo ik er velen gevloekt heb, méér nog heb ik er gezegend; +zoo ik er duizenden lijden deed, millioenen heb ik er onder lijden +getroost en staande gehouden; zoo ik natiën tot vertwijfeling dreef, +geslachten op geslachten, eeuw in, eeuw uit, deed ik leven in hope en +sterven in vrede. Dit zeg ik u:--=daar was in mijne duisternis een +licht--en daar is in uw licht eene duisternis=!" + + * * * * * + +Hoe ik uit den Dom weer op de markt, van de markt in het Roode Huis +gekomen ben, en verder, door den doolhof van gangen en trappen in het +middeneeuwsch getimmerte, mijne kamer en mijn bed gevonden heb--dit +staat mij niet helder voor. Zóóveel slechts heugt mij, dat ik een +duchtig gat in den dag sliep, en dat ik nooit in mijn leven zulk een +kluwen van ventende en koopende vrouwen, en zulk een gebergte van hoopen +fruit en stapels groenten bijeenzag, als toen ik mijn hoofd uit het +venster stak. Boeren en lanterfanters krioelden tusschen het kakelende +vrouwvolk heen. De zwaar beladen marktkarren knarsten over de +straatkeien. De voerlui schreeuwden ho! en hoist! of floten hunne +paarden en de voorbijtrippelende dienstmeisjes toe. En hoog boven dit +alles deden de klokken van St. Gangolphs en den Dom, Onze Lieve Vrouwe +en de H. Drievuldigheid, St. Gervasius en St. Antonius--en wat al kerken +het heilige Trier nog meer bezitten mag--de zonnig blauwe lucht vroolijk +meedansen met haar gebeier. Het was de woeligste markt- en heiligedag +dien men zich denken kan. Welk een verschil tusschen de wereld die is, +en de wereld die men zich kan droomen!--in tweeërlei zin, helaas! + +Maar =had= ik gedroomd?--Ik kon het nauwelijks gelooven. Eenen droom is +men gewoonlijk na het wasschen vergeten. De ontmoeting van dezen nacht +daarentegen stond mij zoo levendig, zoo in al het geziene en al het +gehoorde klaar en scherp voor den geest. En toch.... + +De éénige intusschen, die mij omtrent dit punt zekerheid verschaffen +kon, was de kellner. + +»Vriend", vroeg ik den jongeling, nadat de drie of vier overige +ontbijtgasten waren heengegaan: »zeg mij eens, zijn die twee dames nog +hier?" + +»Welke twee dames?" + +»Wel, die oude en die jonge, die gisteren-avond met mij in de eetzaal +zaten." + +Hij gaapte mij verwonderd aan.--»Twee dames?--Mijnheer was +gisteren-avond moederziel alleen in de eetzaal." + +»_Alle Wetter!_ Er was toch eene oude dame die borduurde, en eene jonge +die in eenen roodbonten roman las. Ik heb toch nog oogen in mijn hoofd?" + +De verbazing op zijn meelkleurig gelaat week voor een oolijk lachje. +»Ik zeide het mijnheer gisteren immers!" grinnikte hij: »Van alle +Moezelwijnen is de Brauneberger wel de koppigste. _Ich könnte +Geschichtchen davon erzählen, oho!.... Komme schon!_" riep hij--en wip, +met zijn servet over den arm, hippelde hij naar een tafeltje waar men +hem klopte. + +De vlegel!--Hij had mij voor den neus geknipt, maar daarmee nog niet +overtuigd. Die Brauneberger, _nota bene!_ Eéne enkele flesch--en dit +voor mij!--Belachelijk! Ik zag toch wat ik zag!--Die verschrikkelijke +oude mocht dan misschien een spookbeeld zijn geweest, een phantasma, +uit mijn brein voortgekomen tengevolge van de hersenschuddingen bij den +langen spoorwegrit. Maar de jonge, met haar drieste oogen, hare malsche +lippen, haar hondegebit.... Wie zag er ooit een droombeeld met een +Rembrandt-hoedje gekapt? of een phantasma bladerende in eene Engelsche +shillings-editie? + +Met dit al niet wetende wat ik van het geval te denken had, nam ik mijne +beenen op, ten einde het Duitsche Rome en zijne wandeldreven nu ook eens +bij het licht des daags te bezien. + + * * * * * + +De vijfde namiddag-ure had geslagen, toen ik den door de geschiedenis +gewijden cirkel betrad, die even buiten de stad tusschen groene +wijnbergen verscholen ligt: het amphitheater, de arena, in welke eenmaal +het heidendom der Imperatoren al zijne weelde ten toon spreidde, en al +zijne gruwelijkheid. Ik had met voordacht den vóóravond bestemd tot dit +bezoek; half de kunst van zien bestaat in het juiste kiezen van den +tijd waarop en van de stemming waarin. Ik heb reeds gezegd: ga niet +uit bewonderen wanneer u dorst, noch uit mijmeren wanneer u hongert. +Ik voeg er bij: zoek het overschot van een Druïden-woud niet op bij +middagzonneschijn, en eenen bouwval der oudheid niet in den jubelenden +ochtendstond. + +Wèl mocht eene lichte huivering mij bevangen, als ik, versch van de +lectuur des historie-schrijvers, den voet zette binnen die eenzame +ruimte, van zoovele ijselijkheden het schouwtooneel. + +Het moet omstreeks deze zelfde ure zijn geweest, dat menschen, wier +beschaving en daden nog steeds der menschheid bewondering afdwingen, +op deze plek eene orgie van wreedheid vierden, van hartloos zwelgen in +anderer pijn--een bloedfestijn, bij welks herinnering zelfs de minst +evangelischgezinden onder ons den Hemel danken moeten dat zij Christenen +zijn. + +Tot op de bovenste omgang saamgepakt, verdringen zich de tienduizenden +ongeduldige toeschouwers; en op het hooge _podium_, onder den purperen +troonhemel, zit Keizer Konstantijn, ontstuwd van zijne senatoren, +consuls, praetoren en gezantenstoet. Het gedruisch der menigte is als +dat eener onstuimige zee: zij weet het, dit gaat een dag der dagen +worden: de Caesar wil op zijne zege over de Franken de kroon drukken +met een schouwspel, waarvan Rome zelfs de weerga nog niet zag;--tot +hunkerens gespannen is dus de bloedige verwachting. Dierengevechten +strekken tot inleiding;--men acht ze ditmaal slechts voor kinderen de +aandacht waard. Daar schettert opnieuw het trompetsignaal. Een Lybische +leeuw springt uit een der holen in den ringmuur te voorschijn. Door +dagen vastens uitgehongerd, verbijsterd door het licht en de kleuren, +getergd door de kreten en door den reuk van de menschen in het rond, +stuift hij woedend tegen de omschutting op, om zich eene prooi naar +beneden te sleuren;--doch het metselwerk is te stijl: hij moet brullend +afdeinzen. Ziet--daar is ook reeds een lichter te grijpen buit hem in +het oog gevallen. Een jonge man, schoon en fier, staat daar midden in +den circus. Het is Ragaïs, de overwonnen Frankenvorst. Men heeft hem +uitgedost als jager; eene pardelhuid hing men hem over de schouders, +eene lichte werpspies gaf men hem in de hand: want hij mag zich +weren--wel niet met eene kans om den leeuw te verslaan, maar om zijnen +eigen doodstrijd en het vermaak van zijne vijanden te verlengen. Kalm +blikt hij langs de rijen der gierige kijkers. Als hij Konstantijn speurt +in den gulden stoel, keilt hij bliksemsnel zijn wapen door de lucht, +zoodat het neerdrilt voor des Keizers voeten. Dan opent hij voor het +aanspringende monster zijne armen, en steekt zijnen hals in den gapenden +muil. + +Op den leeuw volgt een tijger; op Ragaïs volgt Ascarik, de tweede +Franken-koning. En is ook dit tweede stuk vorstelijk aas besprongen en +verscheurd, dan eerst komt er rechtaf leven in het tooneel. Van vorsten +was de voorraad schaarsch; van edelen en gemeenen is zij overvloedig. +Bij gansche troepen jaagt men de weerlooze krijgsgevangenen in het perk; +bij dozijnen laat men de grimmige bestiën--leeuwen, tijgers, panthers +en beren, allen door honger tot het uiterste van woede en vraatzucht +aangedreven--onder hen losbreken. Eenige duizenden strijdbare mannen +geven op dien éénen namiddag onder klauw en tand den geest. En hoe +hooger de stapels worden van lillend menschenvleesch, waarin de +gedierten wroeten, des te doller wordt het razen van het dus onthaalde +volk. De rood beloopen oogen puilen uit de kassen; de vastgeklemde +tanden knarsen over elkaar; de scheefgetrokken monden brullen en gillen +van genot........ Om de zinnen wat te bekoelen, besproeit men van tijd +tot tijd de rijen met eenen stofregen van rozenwater--den geur van +wellust, dien dit geslacht, verfijnd in geneugte en in wreedheid, het +liefst had nà den geur van bloed. + +Ziedaar het Triersche amphitheater op eenen zomerschen namiddag in het +jaar onzes Heeren 306. + +En nu--welk een verval! en welk een vrede!--Eenige vormlooze +steenbrokken aan weerszijden van den ingang, eene rest van den +ringmuur--dit is alles wat de tijd van het trotsche bouwwerk overliet. +Waar de drom van tierende kijkers rist aan rist gestapeld zat, daar +stonden nu bloeiende wijnstokken geschaard; waar de gladiatoren kampten, +de dieren en hunne offers over elkander rolden in de doodstuip, daar +knabbelde een geitje aan eenen heester, en tjilpte een krekeltje in het +gras. Stilte, de liefelijke stilte van den zomer-avondstond, vervulde +met haar gefluister dezen ontredderden kuil der gruwelen. + +En straks werd die stilte verbroken door kindergezang, dat naderde uit +de verte..... _O tempora, o mores!_ Een schoolmeester schreed den cirkel +binnen, aan de spits van een peloton pupillen. Zijne stem klonk als die +eens hoofdmans over honderd; ontzagwekkend kliefde hij de lucht met +zijne paraplu. Hij stelde de knaapjes in twee gelederen, deed hen de +wandelstokken schouderen, en kommandeerde: »Rechts, richt u! Voorwaarts, +marsch!"--of iets dergelijks. En rap rap rap rap! gingen de korte +beentjes van de jongens, en de lange beenen van den onderwijzer.... Na +de militaire kwamen de athletische oefeningen. Op het tempo »_eins!_" +werden al de wandelstokken met beide handen vastgegrepen; op »_zwei!_" +rezen zij alle horizontaal boven de hoofden; op »_drei!_" hurkten al +de heupen neer--en op »_vier!_" begon zich het gansche gezelschap in +beweging te zetten op die eigenaardige wijze, minder uit een aesthetisch +dan uit een gymnastisch oogpunt aan te bevelen, die men in studentikose +kringen pleegt aan te duiden met het verbum »kikkeren".--»Hiep, +hoep!" schreeuwde de paedagoog, met koene sprongen zijnen leerlingen +vooruithuppend op de baan der lenigheid. Want tot 's mans eer moet ik +betuigen, dat hij niet slechts in het kommando groot was, doch het ook +geenszins beneden zich achtte al de afgeroepene evolutiën _in propia +persona_ mee te maken--en dit, ondanks zijnen blauwen bril en zijnen +zwartlakenschen kuitendekker, met bewonderenswaardige gratie en +vaardigheid. »Hiep, hoep!--Stilte, lummels! Wie lachen durft, conjugeert +mij vijf-en-twintig maal het werkwoord _risum tenere!_--Hiep, hoep! +hiep, hoep! hiep, hoep!----Halt!--_Eins! Zwei! Drei!_"----en daar +stonden zij allen weer in »_Reihe und Glied_!" met hijgende borsten +en hoogroode wangen.... Och jemini! dit was koddig! O ironie der +geschiedenis! Het Romeinsche amphitheater te Trier diende dus ook +thans nog tot arena!.... De éénige wreedheid echter, die ik er plegen +zag, bestond in eene vermaning met de paraplu, door 's meesters hand +toegebracht op den ronden kop van eenen in het kikkeren waarlijk àl te +onleerzamen scholier. De jongen wreef zijnen knikker, en griende even. +Maar bij het afmarscheeren blaatte hij weer mee uit volle keel: + + »_Was frag ich viel nach Geld und Gut + Wenn ich zufrieden bin!...._" + +Ja ja, beste jongen!--_Wenn ich zufrieden bin!_--dáár zit hem de +knoop!... + + * * * * * + +Ik slenterde mijmerend stadwaarts:--langs de schoone ruïne der +Romeinsche Baden, over de duizend- en nogmaals duizendjarige +Moezelbrug--tusschen ruige bouwvallen en popperige villa's--het +wonderlijkste _durcheinander_ van doode kolossen en levende +nietigheden. Daarna volgde ik de rivier totaan het dorpje Palliën, waar +ik, links afslaande, de twee- of driehonderd in de rots gehouwen treden +beklom, die opvoeren tot het meest bezochte bedevaartsoord van burgers +en vreemden te Trier: de restauratie _Schneiders Hof_. Hier, op de +breede veranda gezeten, in het altoos onderhoudende gezelschap van +mijnen geestigen vriend Brauneberger, genoot ik in de genoegelijkste +stemming een der liefelijkste uitzichten ter wereld. De spiegelgladde +Mosella, zich slingerend tusschen de roode, met woud en wingerd bewassen +zandsteenrotsen, de kring van rijk bebouwde hoogten in het verschiet, de +oude brug, de stad met al hare torenspitsen.... Ach! hoe minzaam lachend +zijn de steden der menschen, hoe vredig en kinderlijk schijnen zij zich +te vleien aan den boezem der moederlijke natuur--als men ze slechts uit +eene verte en van eene hoogte gadeslaat! + +Terwijl ik dan zoo stil mijn hart aan dit alles zat op te halen, +bemerkte ik dat er iemand plaats nam op den stoel die bij mijn tafeltje +nog ledig stond, en hoorde ik eene stem, rad en schel, maar niet +onwelluidend: + +»Aha, jonkman! Dus nog onder de levenden?" + +Ik wendde mij om en bevond mij van aangezicht tot aangezicht met--men +raadt het al--: die andere, die jongere, met het kroeshaar, en de slang +zonder eind op hare borst.... Gerechte Hemel! zoo was het dan toch alles +werkelijkheid geweest. Die oude vrouw van heden nacht, met hare +kruisingen en hare brandstapels--zij was dan toch geen nevenbeeld. Of +zou ten slotte misschien ook déze hier.... + +Ik wreef mijne oogen eens uit .... daar was zij wel, met den staalglans +in haren blik en het sarcastische trekje om hare lippen, terwijl zij +het schenkmeisje toeriep: »Hola, Kellnerin! nog een glas hier! en doe er +meteen maar eene portie knakworst bij."--Zij schonk, zoodra het bestelde +haar gebracht was, zich dapper in uit mijne flesch, en verorberde haar +avondbrood met opmerkelijke gezwindheid.... Hoe dan had ik aan hare +vleeschelijkheid kunnen twijfelen? Er zijn voorbeelden van geesten, +die bij gelegenheid een stevig glas wijn ergens in hun onstoffelijk +binnenwerk wisten weg te stouwen. Doch dat iemand uit het schimmenrijk +knakworst met mosterd nuttigde, dit was iets volslagen ongehoords. + +»Nog onder de levenden, waarde heer en vriend?" herhaalde zij met vollen +mond: »Men heeft u dus niet opgegeten?" + +»Eilieve", antwoordde ik, ietwat kregel: want ofschoon dit jonge ding +mij een weinig had doen schrikken, ontzag boezemde zij mij met hare +geëmancipeerde manieren volstrekt niet in:--»eilieve, mejuffrouw--waarom +zou ik =niet= meer onder de levenden zijn? En wie zou er met +mogelijkheid zulk eenen verbasterden appetijt hebben gehad, om mij op te +eten--zoolang er namelijk nog knakworst in deze goede stad te krijgen +is?" + +»O, wat dát betreft", hernam zij al kauwende--»het monster heeft er wel +taaiere verslonden met huid en haar!" + +»Maar wie bedoelt ge dan toch, als ik u bidden mag?" + +»Wie anders, o snuggere man, dan uwe leidsvrouw van gisteren-avond?--De +duffe mummie, die 's nachts tusschen brokkelende puinhoopen spookt, +en over dag zich schuil houdt in graftomben? De domme drijfster, die +zichzelve de karwats over den rug legt, als zij het anderen niet kan +doen! De stekeblinde aardmol, die zich, oho! deze wereld tot eene +werkelijke hel maakt, om eene denkbeeldige hel daar ergens =buiten= de +wereld te ontloopen! De heks! De vampyr! De beulspatronesse!"-- + +Hare oogen sparkelden van kwaadaardigheid; het badientje in hare hand +hieuw al fluitend de bladers af van de wingerd-ranken boven haar hoofd. + +»Bedaar, lieve juffrouw!" zoo brak ik den stortvloed van invectieven af: +»Die eerwaardige oude dame, in wier gezelschap ik u dan toch aantrof, en +die mij, naar zekere gelijkenis te oordeelen, wel uwe grootmoeder +scheen--" + +»Mijne overgrootmoeder, sapprement!--en mijne aartsvijandin. Want zij +wil ook mij naar haar pijpen doen dansen, en mij gelijk maken aan +haarzelve. Maar nooit zullen wij twee iets gemeen hebben--nooit! Noemt +zij zich vol wrevel =het oude geloof=--ik--wandelaar, let wel!--ik noem +mij vol trots het =nieuwe=--" + +»=Ongeloof=?" wierp ik half luid in het midden. + +»--Het =nieuwe= geloof", sloeg zij door: »het geloof in den mensch en in +zijne zelfgenoegzaamheid. Zie! hier is mijn symbool: de slang die haren +staart opeet, zinnebeeld van de godheid Materia in hare eindeloozen +kringloop. Hoor! ginds klinkt mijn psalmtoon: de stoomfluit eener +locomotief. Lees! dit is mijn evangelie: =Kennis is macht. Genieten is +plicht. Zelfverloochening is krankzinnigheid. Er is geen licht dan het +licht der wetenschap. Al wat gij daar buiten zoekt, is waan der +duisternis.=" + +Het spreken maakte haar zóó dorstig, dat ik eene tweede flesch +Brauneberger moest doen aanrukken. + +»Ha!" begon zij opnieuw: »Wie heeft het volk tot =menschen= gemaakt, +vrij en gelijk?--Ik.--Wie heeft de brandstapels en marteltuigen van +mijne overgrootmoeder doen verzinken?--Ik.--Wie heeft de kloosters doen +instorten, de monniken uitgedund, de priesters in hunne schelp doen +kruipen?--Ik.--Wie zal binnenkort ook al die daarginds nog overgeblevene +tempelen van bijgeloof doen afbreken, om ruim baan te maken voor +scholen--scholen waar de jeugd niets anders zal leeren dan dat tweemaal +twee vier is?--Ik, ik, ik!.... Maar sta op, en ga mee--dan toon ik u +mijnen =fiersten= triomf!" + +Zij leidde mij met snellen tred naar buiten, de helling af, het dal +door, en langs een kronkelend bergpad weer naar boven. Hier staat op den +hoogsten top, vlak tegenover de stad, een reusachtig Mariabeeld, met +eene forsche zuil tot voetstuk. Het gevaarte is een vijftig voet hoog, +een baken voor geheel het omliggende land. + +»Dáár nu!" kraaide de jonge schoone: »Hier heeft mijne macht het +bijgeloof verwonnen in zijne laatste sterkte. Zie op, en oordeel!" + +Ik keek op, en bespeurde inderdaad iets zonderlings. Men heeft het beeld +der Madonna gewapend met--eenen bliksem-afleider! + +»Ha ha ha!" gilde mijne geleidster: »de Koningin des Hemels kan niet +eens zichzèlve meer beschermen tegen des hemels vuur! Lieve Sint Jozef +de timmerman, weet gij daar van? Zij hebben mevrouw uwe gade eene stang +door haar onbevlekte lijf gestoken, opdat zij bij eene donderbui niet +naar beneden tuimele! De Moeder Gods om haar eigen bestwil gespietst +door de profane menschelijke rede! Hi hi hi hi!" + +Haar lachen klonk demonisch. Ik kon het niet aanhooren: zoo voor iemand +ter wereld, dan had ik voor Maria nu het hoofd willen ontblooten. Ik +wendde mij af en zette mij neer op eene der treden van het voetstuk, +om stichting te vinden in den aanblik van het heerlijke vergezicht, +waarover de schemering nederzeeg. + +Toen vernam ik aan weerszijden een geprevel. Links zag ik de jonge +vrouw, en rechts de oude--beiden geknield, de handen gevouwen, het hoofd +opgericht naar het Madonna-beeld. + +»Wat doet gij?" riep ik der oude toe. + +»Ik aanbid het beeld des geloofs, dat door het wangeloof geschonden +werd." + +»En gij?" vroeg ik der jonge. + +»Ik kniel voor de almacht der wetenschap, die met hare speer het +bijgeloof heeft doorboord." + +En zij drongen op mij aan, die beide spookselen. »Kies tusschen ons!" +schreeuwden zij met heftige gebaren, alsof zij mijn lichaam in tweeën +wilden scheuren. + +Maar met kracht weerde ik ze af. »Voort!" riep ik: »voort gij beiden! +Ik ga mijnen eigen weg. =In naam van God en van vrijheid=--voort!".... + +Zij vloden--de eene rechts, de andere links den berg af. En mijn oog, +met bovenmenschelijke scherpte toegerust, zag de oude ijlings verdwijnen +in het duister der Triersche Domkerk, de jonge in de stoompijp van eene +machinenfabriek. + +De eerste starren fonkelden aan den hemel--en eenzaam daalde ik omlaag. + +In de herberg het Roode huis teruggekeerd, deed ik mij terstond het +gastenboek geven. Daar las ik, op de laatst beschrevene bladzijde, vlak +onder mijnen eigen naam, in eene wilde, krabbelige hand: + +=Er is geen licht dan het licht der wetenschap. Al wat gij daar buiten +zoekt, is waan der duisternis.= + +En daaronder, in hoekig gothisch schrift: + +=In mijne duisternis was een licht--en in uw licht is eene duisternis.= + + * * * * * + +»Kellner", vroeg ik: »wat staat hier geschreven?" + +»Mijnheers naam", antwoordde de knaap, mij nogmaals voor gek +aanstarende. + +»En verder?" + +»Verder is er niets dan wit papier." + +»Kellner", hernam ik: »ik geloof waarlijk dat gij gelijk hebt: die +Brauneberger slaat erg naar het hoofd." + +»Ik geloof het óók, mijnheer!" + +»Kellner--naar úw geloof vraagt niemand. Breng mij een ander merk." + +»_Zu dienen, Herr, zu dienen!_" + + + + + +--------------------------------------------+ + | | + | OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER: | + | | + | De volgende correcties zijn in de tekst | + | aangebracht: | + | | + | Bron (B:) -- Correctie (C:) | + | | + | B: BOBSON'S POOLREIS 38 | + | C: BOBSON'S POOLREIS 39 | + | B: van eene schilpad had de figuur | + | C: van eene schildpad had de figuur | + | B: liet, al grinnekend en knikkend, | + | C: liet, al grinnikend en knikkend, | + | B: als de stukken rooktopaas waarover | + | C: als de stukken rooktoopaas waarover | + | B: ons na: »_Auf Wiedersehen!_' | + | C: ons na: »_Auf Wiedersehen!_" | + | B: nooit een woord gegewisseld. Mijn | + | C: nooit een woord gewisseld. Mijn | + | B: met schommelen en slechten drank | + | C: met schommelen en slechten drank. | + | B: verbroken. Justus Eykendal kende | + | C: verbroken. Justus Eykendaal kende | + | B: levens, | + | C: levens. | + | B: maakt uit lammeren._" | + | C: maakt uit lammeren._ | + | B: »Alle duivels!" wat neemt | + | C: »Alle duivels! wat neemt | + | B: jaar, elken zaturdag-avond vast. | + | C: jaar, elken zaterdag-avondvast. | + | B: hier te lande, Sedert vond | + | C: hier te lande. Sedert vond | + | B: uit zijn koel papadijs,--»_hinauf | + | C: uit zijn koel paradijs,--»_hinauf | + | B: »_Va bene! eh?_--en ik verwachtte | + | C: »_Va bene! eh?_"--en ik verwachtte | + | B: schier onmiddelijk aan den rand | + | C: schier onmiddellijk aan den rand | + | B: ein unbegreiflich hohes Wunder!_" | + | C: ein unbegreiflich hohes Wunder!_"" | + | B: snellen oopopslag, onuitwischbaar | + | C: snellen oogopslag, onuitwischbaar | + | B: mijne kamer, Maar des klokkenisten | + | C: mijne kamer. Maar des klokkenisten | + | B: vol quijnende ongenuchten_--maar | + | C: vol quijnende ongenuchten_"--maar | + | B: joa joa. Moar, juffer, z'ak oe | + | C: joa joa. Moar, juffer, za'k oe | + | B: Zij echter, wie al dit gevraag | + | C: »Zij echter, wie al dit gevraag | + | B: riep hij, »»heeft ooit iemand nog | + | C: riep hij, »heeft ooit iemand nog | + | B: voor mij =was= het Het moge | + | C: voor mij =was= het. Het moge | + | B: kleurloosheid,Hooger en hooger klom | + | C: kleurloosheid. Hooger en hooger klom | + | B: »Kijk! »_Frans en Fransientje, | + | C: Kijk! »_Frans en Fransientje, | + | B: la mano!...._ Veertig jaren | + | C: la mano!...._" Veertig jaren | + | B: quell' alma ingrata--_ | + | C: quell' alma ingrata--_" | + | B: verstrekken Monsieur Bonneventuur | + | C: verstrekken: Monsieur Bonneventuur | + | B: ontzettende hoop. die hij met alle | + | C: ontzettende hoop, die hij met alle | + | B: maar geef acht!...Zij greep | + | C: maar geef acht!..." Zij greep | + | B: allen weer in _Reihe und Glied_!" | + | C: allen weer in »_Reihe und Glied_!" | + | B: Was frag ieh viel nach Geld | + | C: Was frag ich viel nach Geld | + +--------------------------------------------+ + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Chiaroscuro, by Carel van Nievelt + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK CHIAROSCURO *** + +***** This file should be named 31649-8.txt or 31649-8.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/3/1/6/4/31649/ + +Produced by Branko Collin and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, are critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/31649-8.zip b/31649-8.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..710b6c7 --- /dev/null +++ b/31649-8.zip diff --git a/31649-h.zip b/31649-h.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..cd70edb --- /dev/null +++ b/31649-h.zip diff --git a/31649-h/31649-h.htm b/31649-h/31649-h.htm new file mode 100644 index 0000000..ad0d58e --- /dev/null +++ b/31649-h/31649-h.htm @@ -0,0 +1,9718 @@ +<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD XHTML 1.1//EN" + "http://www.w3.org/TR/xhtml11/DTD/xhtml11.dtd"> + +<html xmlns="http://www.w3.org/1999/xhtml" xml:lang="nl"> + +<head> + <meta http-equiv="Content-Type" content="text/html;charset=iso-8859-1" /> + <meta http-equiv="Content-Style-Type" content="text/css" /> + <title> + The Project Gutenberg eBook of Chiaroscuro, by Carel van Nievelt. + </title> + <style type="text/css"> + +body {margin-left: 8%; margin-right: 8%;} + +h1 {text-align: center; clear: both; margin-top: 3em; margin-bottom: 2em; font-size: 250%;} +h2 {text-align: center; clear: both; margin-top: 5em; font-size: 133%;} +h3 {text-align: center; clear: both; margin-top: 3em;} +h4 {text-align: center; clear: both; margin-top: 3em; font-size: 100%; letter-spacing: 0.3em;} + +p {margin-top: .4em; margin-bottom: .4em; text-align: justify; text-indent: 1em;} +p.tp {margin-top: 3em; margin-bottom: 3em; text-align: center; text-indent: 0em;} +p.noi {text-indent: 0em;} +p.aanhef {padding-left: 5em; margin-top: 1.5em; margin-bottom: 1em;} +p.justus {text-align: right; letter-spacing: 0.3em; margin-right: -0.3em; + margin-top: 1em; margin-bottom: 2em;} + +div.pret {margin-top: 2em; margin-bottom: 2em; text-align: center; font-size: 167%; letter-spacing: 0.1em;} +div.titel {margin-top: 3em; margin-bottom: 3em; text-align: center;} +div.inhoud {margin-top: 3em; margin-bottom: 3em; font-size: 90%;} +div.drukker {margin-top: 10em; margin-bottom: 1em; margin-left: auto; margin-right: auto; + width: 40em; font-size: 67%; text-align: center; border-top: 1px dotted black;} + +/* TB */ +hr {width: 20%; clear: both; border: 1px solid black; + margin-top: 1em; margin-bottom: 2em; margin-left: auto; margin-right: auto;} +hr.hr10 {width: 10%;} +hr.chend {margin-top: 1em; margin-bottom: 1em;} +hr.chbegin {margin-top: 2em; margin-bottom: 2em;} +hr.tb {border-style: none;} +hr.hrline {margin-top: 2em; margin-bottom: 2em;} +hr.hrdot {width: 100%; margin-bottom: 1em; border: 2px dotted black;} +hr.fnsep {width: 10%; text-align: left; + margin-top: 0.5em; margin-bottom: 1em; margin-left: 0; margin-right: 0;} + +.pagenum {/* uncomment the next line for invisible page numbers */ + /* visibility: hidden; */ + position: absolute; left: 93%; text-indent: 0em; text-align: right; + font-size: small; font-weight: normal; font-variant: normal; font-style: normal; + letter-spacing: normal; color: #888888;} +span[title].pagenum:after {content: "[" attr(title) "] ";} + +/* TABLES */ +table {margin-left: auto; margin-right: auto; + padding: 0; border: 0; border-collapse: collapse;} +td.tdl {text-align: left; padding-left: 0.5em; padding-right: 5em; font-size: 75%;} +td.tdr {text-align: right; padding-left: 0.5em; padding-right: 0.5em;} + +/* ALIGN */ +.center {text-align: center;} +.right {text-align: right;} +.ri1 {padding-right: 1em;} + +sup {vertical-align: 0.3em; font-size: 75%;} +.g {letter-spacing: 0.2em; margin-right: -0.2em; font-weight: normal; font-style: normal;} +.g4 {letter-spacing: 0.4em; margin-right: -0.4em; font-style: normal;} +ins.corr {border-bottom: 1px dotted red; text-decoration: none;} + +/* FOOTNOTES */ +.footnote {margin-left: 5%; margin-right: 5%; font-size: 85%;} +.footnote .label {position: absolute; right: 89%; text-align: right; text-decoration: none;} +.fnanchor {text-decoration: none; padding-left: 0.1em;} + +/* POETRY */ +.poem {margin-left: 10%; margin-right: 10%; text-align: left;} +.chpoem {margin-left: 50%; margin-right: 0%; margin-bottom: 1.5em; text-align: left;} +.poem br {display: none;} +.chpoem br {display: none;} +.stanza {margin: 1em 0em 1em 0em;} + +.stanza span.i0 {display: block; margin-left: 0em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} +.stanza span.i1 {display: block; margin-left: 1em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} +.stanza span.i2 {display: block; margin-left: 2em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} +.stanza span.i3 {display: block; margin-left: 3em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} +.stanza span.i4 {display: block; margin-left: 4em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} +.stanza span.i6 {display: block; margin-left: 6em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} +.stanza span.i9 {display: block; margin-left: 9em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + +.mono {font-family: monospace;} +.size67 {font-size: 67%;} +.size75 {font-size: 75%;} +.size85 {font-size: 85%;} +.size133 {font-size: 133%;} + +/* Transcriber Note */ +.TNbox {margin: 10% 10% 5% 10%; border: 1px solid; padding: 1em; + background-color: #dddddd; font-family: sans-serif; font-size: 90%;} +.TNbox h1 {font-variant: small-caps; font-size: 130%; letter-spacing: 0;} +.TNbox p {text-indent: 0em; margin-top: 0.7em; margin-bottom: 0.7em;} +.TNbox table {width: 100%;} +.TNbox th {text-align: left;} +.TNbox td {text-align: left; vertical-align: top;} +td.td2 {width: 20%;} +td.td4 {width: 40%;} + + </style> +</head> + +<body> + + +<pre> + +The Project Gutenberg EBook of Chiaroscuro, by Carel van Nievelt + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Chiaroscuro + Vertellingen tusschen licht en donker + +Author: Carel van Nievelt + +Release Date: March 15, 2010 [EBook #31649] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK CHIAROSCURO *** + + + + +Produced by Branko Collin and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net + + + + + + +</pre> + + +<div class="TNbox"> + + <h1>Opmerkingen van de bewerker</h1> + + <p>De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele, verouderde spelling. + Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren.</p> + + <p>Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld.</p> + + <p>Voetnoten zijn hernummerd en verplaatst naar het eind van het hoofdstuk.</p> + + <p>Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn gecorrigeerd; deze zijn voorzien van een + <ins class="corr" title="Bron: dnnne roed stipppellijn">dunne rode stippellijn</ins>, + waarbij de Brontekst via een zwevende pop-up beschikbaar is.</p> + + <p>Een overzicht van de aangebrachte correcties is te vinden aan + <a href="#correctie">het eind van dit bestand</a>.</p> + +</div> + +<p><span class="pagenum" title="i"></span><a id="p_i"></a></p> + +<div class="pret">CHIAROSCURO</div> + +<p><span class="pagenum" title="ii"></span><a id="p_ii"></a></p> + +<div class="drukker">LEIDEN: BOEKDRUKKERIJ VAN L. VAN NIFTERIK HZ.</div> + +<p><span class="pagenum" title="iii"></span><a id="p_iii"></a></p> + +<div class="titel"> + + <h1>CHIAROSCURO</h1> + + <p class="tp">VERTELLINGEN TUSSCHEN LICHT EN DONKER</p> + + <p class="tp size67">DOOR</p> + + <p class="tp size133"><b>C. VAN NIEVELT</b></p> + + <hr class="hr10" /> + + <p class="tp mono">Tweede Druk</p> + + <hr class="hr10" /> + + <p class="tp"><span class="size75 g">LEIDEN</span><br /> + S. C. VAN DOESBURGH<br /> + <span class="size85">1889</span></p> + +</div> + +<p><span class="pagenum" title="iv"></span><a id="p_iv"></a><br /> +<span class="pagenum" title="v"></span><a id="p_v"></a></p> + +<h4><a id="INHOUD"></a>INHOUD.</h4> + +<hr class="hr10" /> + +<table class="toc" summary="inhoudsopgave"> +<tbody> + <tr><td class="tdl"></td><td class="tdr" style="font-size: 75%;">Bladz.</td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#De_grauwe_Vrouw">DE GRAUWE VROUW</a></td><td class="tdr"><a href="#p_1">1</a></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#De_Paraplu_van_den_Kapelaan">DE PARAPLU VAN DEN KAPELAAN</a></td><td class="tdr"><a href="#p_14">14</a></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#Jack_Bobsons_Poolreis">JACK BOBSON'S POOLREIS</a></td><td class="tdr"><ins class="corr" id="corr1" title="Bron: 38"><a href="#p_39">39</a></ins></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#De_Jonkvrouw_van_Hillegersberg">DE JONKVROUW VAN HILLEGERSBERG</a></td><td class="tdr"><a href="#p_51">51</a></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#Harmonia">HARMONIA</a></td><td class="tdr"><a href="#p_120">120</a></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#In_den_Hobbelstoel">IN DEN HOBBELSTOEL</a></td><td class="tdr"><a href="#p_151">151</a></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#Eene_min_in_den_zonneschijn">EENE MIN IN DEN ZONNESCHIJN</a></td><td class="tdr"><a href="#p_167">167</a></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#Eene_min_in_den_mist">EENE MIN IN DEN MIST</a></td><td class="tdr"><a href="#p_182">182</a></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#Mevrouw_de_Douairiere">MEVROUW DE DOUAIRIÈRE</a></td><td class="tdr"><a href="#p_211">211</a></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#Alpengloeien">ALPENGLOEIEN</a></td><td class="tdr"><a href="#p_242">242</a></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#Don_Juan_del_Mulino" xml:lang="es">DON JUAN DEL MULINO</a></td><td class="tdr"><a href="#p_246">246</a></td></tr> + <tr><td class="tdl"><a href="#Chiaroscuro">CHIAROSCURO</a></td><td class="tdr"><a href="#p_282">282</a></td></tr> +</tbody> +</table> + +<p><span class="pagenum" title="vi"></span><a id="p_vi"></a><br /> +<span class="pagenum" title="1"></span><a id="p_1"></a></p> + +<h2><a id="De_grauwe_Vrouw"></a>De grauwe Vrouw.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<div class="chpoem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i0"><i>Wem nie durch Liebe Leid geschicht,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Dem ward auch Lieb' durch Liebe nicht;</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Leid kommt wohl ohne Lieb' allein;</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Lieb' kann nicht ohne Leiden sein.</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>Meester Claudius, uit Rotterdam, is dezen zomer voor zijn genoegen op +reis geweest. Als goed vriend heeft hij mij van zijne ontmoetingen en +ervaringen iets meegedeeld, dat misschien zoo alledaagsch niet is. Ik +vertel het, met zijn verlof, hier over.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>De bel klepte drie, de stoomfluit gilde, de trein zette zich in +beweging. Er in zat de meester; er buiten stonden zijne vrouw en zijn +dochtertje.—„Adieu! dag, lieven, dag! Gauw schrijven, hoor! Saluut! +Dag, dag, adieu!”—Een knikken nog uit het raampje—reeds waren zij +uit zijn gezicht verdwenen; tusschen hem en haar, die den goeden man +nawuifden op het plankier, drong zich eene zwarte machinenloods. Alléén +<span class="pagenum" title="2"></span><a id="p_2"></a>in den coupé, schoot onze reiziger als een pijl uit den boog door de +Kralingsche weilanden heen, zijn huis al verder en verder achter zich +latende, met elke minuut eene zevenmijls-schrede nader ijlende tot de +wouden en bergen van zijn verlangen.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Het is eene kostelijke gewaarwording, het gevoel van dat eerste +uitvliegen: die zekerheid dat heden en morgen eens het taakwerk ons niet +wacht, dat uitzicht op het nieuwe, het onbekende, of het van vroeger ons +reeds lief gewordene, dat elk uur van de komende dagen ons staat te +brengen.</p> + +<p>Minder aangenaam wel, wanneer, als in Claudius' geval, omstandigheden +gebieden dat men in zijn ééntje zulk eene pleizierreis onderneemt. Maar +dit behoefde toch onzen vriend het genoegen niet te vergallen. Zijne +vrouw en zijn kind waren immers gezond en veilig; het ontbrak haar noch +aan bescherming noch aan verzet; zoo van ganscher harte gunden zij den +man en vader de ontspanning naar welke hij zoozeer hunkerde; dagelijks +ook konden zij zijne brieven ontvangen en beantwoorden.... Dus, meester, +met volle teugen genoten van den korten rusttijd!</p> + +<p>Het schoone weder al moest hem het hart doen jubelen. Hoe laafde zich +zijn oog aan het etgroen der pas gemaaide weiden; hoe geurde het versche +hooi hem tegen; hoe flikkerden de Hollandsche slooten en weteringen, +door de namiddagzon in gloed gezet, hem als raketten voorbij. En al +houtrijker, straks al heuvelachtiger, steeds al aantrekkelijker werd het +landschap, hoe meer hij zich verwijderde van de misdeelde streek, in +welke het lot hem zijne woning wees. Kom, meester! onthaal uzelven op +eene sigaar! En dan (o voorsmaak eener vreugde, wat zijt gij zoet!) dan +het reisboek uit de <span class="pagenum" title="3"></span><a id="p_3"></a>tasch gegrepen, om op de kaart het grootsche plan +nog eens in al zijne aanlokkelijkheid te bestudeeren. Voor zoover een +mensch alléén gelukkig kan wezen, voelde Claudius zich gelukkig op dit +oogenblik.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Spoortreinen hebben in onze dagen wél eene groote snelheid, maar nog +geenszins de volmaaktheid bereikt. Terwijl meester Claudius gansch +verdiept zit in zijnen Baedeker, brengt eene hevig schokkende beweging +van het rijtuig zijn hoofd in forsche botsing met de lijst van het +venster.... Het was niets. Een steentje misschien, dat op de staven +lag; of eene losgeraakte schroef.... Toch, als onze reiziger zijne +lectuur hervat, dansen hem de letters een weinig voor de oogen. +En—zonderling!—het is hem of hij een gefluister verneemt in zijn oor:</p> + +<p>„Vriend, denk er aan! deze trein kan verongelukken. Een enkel verzuim, +één noodlottig toeval—zoo wordt deze sterke wagen versplinterd als eene +spanen doos. Hen die gij tehuis liet, ziet gij dan nimmer weer!”—</p> + +<p>Alle drommels! Wie lispte dat daar?—De meester dacht toch alléén te +zijn in den coupé!.... Hij wendt het hoofd zijwaarts—en inderdaad—hij +vreesde het al—, in den hoek aan het andere venster zit eene donkere +gestalte, vormloos ineengedoken, dicht gesluierd, van kruin tot voeten +in het grauw.</p> + +<p>Een spooksel? meent gij. Nu ja—van een mensch had het ding zeker al +weinig, en van een engel nog minder.</p> + +<p>Het was eene oude bekende van meester Claudius. Vrouw Zorg is haar naam. +Sinds jaar en dag pleegt zij hem geen uur onverzeld te laten op zijn +levenspad. Zij schrijdt vóór hem heen op de wandeling; zij staat achter +zijnen stoel onder het arbeiden; zij hurkt naast zijn leger <span class="pagenum" title="4"></span><a id="p_4"></a>bij het +slapen gaan, en reikt hem hare kille hand bij het uit bed stappen.... +Maar hier toch had hij niet verwacht haar aan te treffen. Hij meende +stellig haar in de stad te hebben achtergelaten. Hij was zelfs (oprecht +beleden) met het bepaalde oogmerk er op uitgegaan, haar eindelijk, +eindelijk eens te ontloopen. En nu—tóch hier!—Zij moest dus, ongezien, +achter hem in het rijtuig geslopen zijn.</p> + +<p>„Ah!” riep hij—„onafwendbare! gij óók op reis?—Waarheen? als ik vragen +mag. Ik hoop dat onze wegen ditmaal niet samenvallen—ofschoon ik +waarlijk zóózeer aan uw gezelschap gewoon ben geraakt, dat ik haast eene +leemte voel wanneer ik u eens <em class="g">niet</em> bij mij heb!”</p> + +<p>De gedaante boog zich even, alsof het compliment haar streelde.</p> + +<p>„Maar wat”, voer Claudius voort, „wat kraakt ge mij daar weer voor kwade +noten!—Een honderdduizend sneltreinen snorren er dagelijks door +Europa—en hoe zelden hoort men van spoorwegrampen!—Waarom zou juist +déze trein verongelukken?—De kans voor mij is even gering, als om uit +een millioen witte boonen blindelings er eene enkele zwarte te grijpen!”</p> + +<p>„Toch, vriend”, hernam de schim: „die ééne zwarte boon <em class="g">is</em> onder al die +witten! die ééne zwarte boon <em class="g">kan</em> voor de hand liggen, en <em class="g">moet</em> van tijd +tot tijd gegrepen worden!”</p> + +<p>Het was zoo: hij kon het niet tegenspreken. Voor zijnen geest rees de +beschrijving van hetgeen er onlangs gebeurd was op de lijn tusschen +Birmingham en Manchester, tusschen Dijon en Macon—wel ja, tusschen +Schiedam en Rotterdam nog kortelings.—„'t Is waar”, prevelde hij: „die +ééne zwarte boon zou inderdaad <span class="pagenum" title="5"></span><a id="p_5"></a>heden avond voor de hand kunnen +liggen—en in dát geval——”</p> + +<p>Verbeeldde hij het zich? of was er opeens uit het westen een nevel +gerezen, die de ondergaande zonneschijf verbleekte, het groen der +Veluwsche wouden aanstreek met grauw, en den horizon in ontijdige +schemering hulde?</p> + +<p>Het moet wel aan zijne oogen gelegen hebben. Want een paar medereizigers +hoorde hij tot elkander zeggen, dat de zomer nog geenen zoo helderen en +prachtigen avond had gebracht.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Te Coblenz is het liefelijk verpoozen, na eenen langen spoorwegrit. Dáár +vult men boordevol (ten minste als men van een goed glas wijn houdt, +zooals meester Claudius) den roemer zich met den nectar van <span xml:lang="de">Rüdesheim</span>. +Dáár bruist zoo plechtig de breede Rijn langs <span xml:lang="de">Ehrenbreitstein</span>'s +onwrikbare rotsvesting. Dáár wandelt men over de schaduwrijke hoogten +van brug naar brug, en blikt er neder op de stad met haar gewoel, op den +edelen stroom, die zich al kronkelend verliest in vruchtbare landouwen, +schilderachtig heuvelland en rijk bebouwde vlakte—het minnelijkst +toonbeeld hoe natuur en menschenwerk elkander sieren. Ja, dáár schudt +de geest des moeden vreemdelings zijne lasten af, om onbekommerd mee te +zingen met de merels in het groen, dat de aarde schoon is, het leven +zoet.</p> + +<p>In die stemming des avonds binnen de stad teruggekeerd, vond de meester +eenen brief van huis. Eenen opgewekten brief, eenen hartelijken brief: +eene lieve aansporing om alle zorgen nu toch aan kant te zetten: eene +<span class="pagenum" title="6"></span><a id="p_6"></a>blijde verzekering dat alles wel en goed en vroolijk was.</p> + +<p>„Alles wel—goddank! <span xml:lang="de">Kellner</span>, eene halve <span xml:lang="de">Assmannshauser!</span>—Ha! waar zijt +ge nu, vrouw Zorg, met uwe sombere inblazingen!”</p> + +<p>Alles wel, ja ja. Alleen—aan het slot schreef toch de moeder—in +postscriptum, naar de wijze der vrouwen—dat het kind eene verkoudheid +scheen beloopen te hebben, dat het een weinig was gaan hoesten—in 't +kort, een van die onbeduidende moederpraatjes, waaraan geen verstandig +vader zich zwaar behoeft te laten gelegen liggen.</p> + +<p>Nu kunnen zelfs zijne vijanden (hij heeft er, de goede man, want hij +bezit een karakter) zelfs zijne vijanden kunnen niet beweren dat meester +Claudius geen verstandig vader is. „Een bagatel!” dacht hij. „Welk kind +is er niet telkens verkouden? Welke kleine hoest er niet eens?—Wat +geduld en wat gomballen——”</p> + +<p>En evenwel, als hij onwillekeurig dat naschrift nog eens herlas, +verdween zijne luchthartigheid. Want aan zijne zijde—hij voelde 't—had +eene donkere gedaante post gevat, en een bleeke vinger wees hem op het +papier—hij zag het nu duidelijk: hoe kon 't wezen dat hij het daareven +niet had gezien?—een bleeke vinger wees hem op het papier wat er +geschreven stond <em class="g">tusschen</em> de regels:</p> + +<p>„Geef acht, vader! Er kwamen in onze buurt gevallen van eene +besmettelijke ziekte voor. Die verkoudheid, zij zou de voorloopster +kunnen wezen van erger. Het kind kan ziek worden. Het kind kan +sterven.... Reis niet te vèr weg! Keer liever huiswaarts, vader!....”</p> + +<p>„Duivelin!” schreeuwde hij: „kunt ge mij dan zelfs in deze enkele +vacantie-dagen uwe boosaardigheid niet <span class="pagenum" title="7"></span><a id="p_7"></a>sparen?—Het kind is verkouden, +zeg ik u: niets anders. Het kind zal morgen weer beter zijn! Gij liegt, +vreugdbederfster! gij liegt indien ge anders profeteert!”</p> + +<p>De schaduw was verdwenen: de brief stak in des meesters zak. Aan den +avonddisch zaten mèt hem gezellige menschen, geurden kostelijke wijnen, +dampten smakelijke spijzen;—en toen hij daareven thuiskwam, had hij +honger, was hij dorstig, voelde hij zich juist in de luim tot blijmoedig +kouten. Maar thans zat de tong hem als gekluisterd, de wijn smaakte hem +flauw, het eten zouteloos. Telkens nog hoorde hij den nagalm van die +maning: „Het kind kan ziek worden. Het kind kan sterven.”</p> + +<p>Bij het slapen gaan zelfs, las hij met gesloten oogen weer de +ongeschreven woorden in het naschrift van dien brief: „Reis niet te vèr +weg! Keer liever huiswaarts, vader!”</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Niettemin trok de meester steeds verder van huis—het einddoel van +zijnen tocht steeds nader bij.</p> + +<p>„Gegroet, mijn <span xml:lang="de">Schwarzwald</span>! Gegroet, o <i xml:lang="de">heimathland</i> van mijne +dichterziel!” zoo juichte hij;—en zijn hart zong hem als een leeuwerik +in de borst, toen hij, met den trouwen knuppel in de vuist, de reistasch +over den rug, den weg insloeg van Freiburg op den <span xml:lang="de">Schauinsland</span>.</p> + +<p>Wáár ook is het verkwikkender dolen, voor eenen die rust verlangt, dan +in de dalen en op de bergen van het Zwarte Woud?—Wáár ontsluit de +schemering der sparren hem vriendelijker hare geheimenissen? Wáár +omvangt hem ongestoorder de heilige stilte, in welke hij geenen toon +verneemt dan het ruischen van het geboomte, of eenen zucht wellicht uit +zijne eigene ziel—beiden <span class="pagenum" title="8"></span><a id="p_8"></a>eene taal sprekend welke hij niet verstaan +kan? Wáár komt zijn geest den Schepper nader, dan op deze toppen, +wanneer hij westwaarts den Rijn ziet blinken in de zonnige diepte, +oostwaarts de golvingen van het donkere woudland zich verliezend in het +oneindige, en in het zuiden den ganschen Alpenketen, gelijk eene verre +witte wolkenbank uitgekarteld aan den gezichteinder?.... Gij bosschen en +bergen, gelukkig wie u kent en liefheeft!</p> + +<p>Meent men echter dat in dit stille, groene heiligdom vrouw Zorg den +wandelaar niet besluipen kan, besluipen en bespringen gelijk een wild +gedierte van achter eenen boomstam—dan heeft men de ervaring van +meester Claudius niet.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Hij blies uit, de brave man, na den schoonsten dagmarsch, onder den +lindeboom vóór zijne landelijke herberg—eene zooals men ze in die dalen +nog aantreft, in welke het nieuwerwetsche gerief den ouderwetschen +eenvoud nog niet aan de deur zette. Avondvrede zweefde over het +landschap; avondvrede huisde in zijn gemoed. Zijn lichaam voelde hij +zoo gezond, zijnen geest zoo helder. De herinnering van het gesmaakte +natuurgenot wekte hem zoo op; de rust na den forschen uitstap behaagde +hem zoo; het pijpje tabak bij den liter frisschen landwijn geurde hem +zoo voortreffelijk. Uren in het rond geen vergenoegder sterveling, dan +meester Claudius.</p> + +<p>Daar komt de dikke kasteleinsvrouw, die hem daareven het hart veroverde +met hare forellen en hare eierstruif, hoogrood van aangezicht naar +buiten, en reikt hem de <i xml:lang="de">Basler Nachrichten</i>.</p> + +<p>„Hola, moederlief! die krant moogt ge wel houden. Haal liever uwe +gezellige breikous, en kom een uurtje bij mij <span class="pagenum" title="9"></span><a id="p_9"></a>zitten keuvelen!”.... +Doch zij heeft geenen tijd. Het knetterend keukenvuur roept haar tot +dringender plichten.</p> + +<p>Die <i xml:lang="de">Basler Nachrichten</i>!—Wat zal de meester met die <i xml:lang="de">Basler +Nachrichten</i>?—Hij maalt nu eenmaal niet veel om politiek geschrijf. +Zal hij boven de kersen, die het bruine <span xml:lang="de">Aennchen</span> hem daar opdraagt, tot +nagerecht een bordvol oostersche quaestie verkiezen, of wel eenen +schotel redevoeringen van <span xml:lang="fr">Monsieur Gambetta</span>?—Hij zoo dwaas niet! Weg +met die krant!—</p> + +<p>Doch toevallig strijkt zijn blik over een telegram uit Nederland,—en in +stee van het blad op zij te werpen, grijpt hij het met beide handen, en +leest.</p> + +<p>Hoe! eene aanzienlijke bank gesprongen. Verscheidene groote +handelshuizen in den val meegesleept. Het tuimelen van andere nog te +gemoet gezien.... Mijn God! dit is verschrikkelijk!—Meester Claudius +hoopt niet voor eenen geldwolf versleten te worden; maar hij werd oud +genoeg om teruggekomen te zijn van de stelling, dat een matige welstand +ontbeerlijk zou wezen tot huiselijk geluk.... Had hij in die bank geen +geld belegd?—Gelukkig, neen; de catastrophe, voor zoover hij kon +nagaan, deerde hem persoonlijk niets. Doch waren er geene nabestaanden +die door dezen slag konden zijn getroffen?—Hij vreesde van ja. En hij +zelf—men wist toch niet wat er nog volgen kon; en wanneer hij zich +voorstelde hoe de kleinigheid, die hij bespaarde om de toekomst der +zijnen te bezorgen tegen het ergste, hoe die kleinigheid hem eveneens +op deze wijze plotseling zou kunnen ontvallen: hoe hij sterven kon, en +vrouw en kind dan zouden moeten leven bij de genade: hoe ontzettend voor +teedere handen de strijd is om het bestaan, hoe wanhopig het lot van +deftige nooddruft, hoe bitter voor deze <span class="pagenum" title="10"></span><a id="p_10"></a>het brood der dienstbaarheid, +hoe meedoogenloos de wereld voor armoede die niet bedelen kan——mijn +God!—en hij, die zich de weelde durfde veroorloven van een +plezierreisje!—Behoorde hij niet veeleer elken overgewonnen gulden weg +te leggen, ter afwering van zúlk eene mogelijkheid? Had hij het recht +wel, met zúlk eene kans hangende boven de hoofden zijner geliefden——</p> + +<p>„Als meneer de courant gelezen heeft?”—zoo brak eene half strenge, half +spottende stem den troebelen loop zijner overpeinzingen af.</p> + +<p>Het was schemerdonker geworden. In de vrouw, die hem het blad +terugvroeg, herkende hij niet meer de ronde, goedmoedige +kasteleinesse—doch haar, zijne eeuwige vervolgster, de dicht gesluierde +verschijning in het grauw.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Weer nam de meester zijnen wandelstaf op, en toog hij verder naar het +zuiden. Men zag hem te Bazel, te Zürich, te Luzern—nu met +vreugdestralen in zijne oogen—dan, plotseling, en zonder merkbare +aanleiding, met eene wolk om het voorhoofd.</p> + +<p>De zon, onbeneveld boven de kimme rijzende, vond hem op zekeren ochtend +gezeten op den top van den Pilatus-berg, rondturende in eenen kring van +wat het schoonste land der aarde verhevenst biedt en liefelijkst.</p> + +<p>„O Alpen!” riep hij, „groote Alpen! moogt <em class="g">gij</em> ten minste, terwijl +uwe majesteit ons omringt, ons wat kracht inboezemen, wat moed en wat +vertrouwen! Moogt gij ons doen beseffen, bij den aanblik uwer +ontzaglijkheid, hoe nietig zij zijn, onze grieven en nooden en zorgen +hier beneden!”—</p> + +<p><span class="pagenum" title="11"></span><a id="p_11"></a></p> + +<p>En alweder—hoe zijn geest zich baadde in verrukking, hoe hij al het +andere met macht van zich poogde af te weren—alweder bespeurde hij de +nabijheid van het grauwe wezen. Want in hem woelde de herinnering, hoe +hij eenmaal hier niet alléén verwijlde: hoe hij vóór jaren op deze +zelfde hoogte zat met <em class="g">haar</em>—toen zijne bruid, thans zijne gade—en die +hij ditmaal te huis liet blijven.</p> + +<p>„Heugt het u nog”, zoo fluisterde over zijnen schouder heen de stem, +„hoe gelukkig gij toen waart, hoe krachtig en hoe hoopvol? Hoe dik en +bruin uwe haren nog waren, hoe stout en weelderig uwe illusiën?—Uwe +haren, mijn vriend, waar zijn zij gebleven? Uwe illusiën, waar vlogen +zij heen? Verstoven en verspat, niet waar? gelijk afgevallen bladers, +gelijk opgeblazen zeepbellen—verstoven en verspat!”</p> + +<p>De meester kon het niet ontkennen. Hij knikte weemoedig met het hoofd, +en streek zich met de hand over den schedel, op welken het +ochtendkoeltje vergeefs naar lokken zocht om mee te stoeien.</p> + +<p>„Heugt het u ook nog”, hernam de stem, „hoe warm uw hart toen klopte +voor het leven, voor de wereld, voor het menschdom? Hoe gij zoo +onwankelbaar nog vertrouwdet op den triomf der gerechtigheid, zoo +bergvast nog geloofdet aan de eindelijke verwezenlijking van het ideale +hier beneden?.... Mijn vriend, er liggen vele blanke en gladde steenen +aan uwen voet. Zoudt ge mij op eenen dezer kunnen neerschrijven wat er +tháns nog onwankelbaar staat in uw vertrouwen, en bergvast in uw +geloof?”</p> + +<p>Een smartelijk lachje gleed om des meesters mond. Hij tastte +onwillekeurig in de losse kiezels:—de kleinste, helaas, docht hem tot +het neerschrijven van zijn credo groot genoeg.</p> + +<p><span class="pagenum" title="12"></span><a id="p_12"></a></p> + +<p>„En”, vervolgde de stem weer—„hoe zit gij thans hier zoo alléén? +Waarom is <em class="g">zij</em> thans niet bij u, die toen zoo dicht aan uwe zijde +was?—Eilieve, mijn vriend, hoe is dit?—Gij, die destijds geen genoegen +kendet zònder haar, gij kunt u thans zoo week op week alléén gaan +vermaken?—Begint uw hart ook van haar zich los te winden?—Begint de +liefde uwer jeugd den weg te volgen van de geestdrift, de phantasie, de +milde opwellingen uwer jeugd—zoodat gij straks, twijfelmoedig voor God, +bitter jegens de wereld, zelfs in uwe eigene huiskamer geenen boezem +meer vindt om uw hoofd er aan te vlijen?—Man! indien het zóó met u +worden moest: indien gij u allengs eenzamer gingt opsluiten in uwe +zelfzucht: indien de moeiten om het bestaan, de krenkingen des levens, +de kwalen des lichaams en de gemelijkheid van den ouderdom zóó uwen +geest verlammen, uw gemoed verstompen, uw hart verkalken moesten, dat +gij noch tot arbeid, noch tot liefde, noch tot éénige zelfopóffering +meer bekwaam wezen zoudt——zeg, man, ware het dan niet beter voor +u——de gelegenheid is schoon—de afgrond hier is diep——en wat betreft +de droefenis der achterblijvenden over uw verlies——bah! een oude +egoïst meer of minder....”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Neen! bij den Hemel!—dit ging nu toch te ver!.... De meester springt +verwoed overeind. Hij grijpt om zich heen. Hij wil het spooksel zelf in +de diepte storten.... Vergeefs! In ijle lucht stoot zijne vuist.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p><span class="pagenum" title="13"></span><a id="p_13"></a></p> + +<p>Na deze vreeselijke ontmoeting heeft meester Claudius op zijne reis +geenen overlast meer gehad van de grauwe vrouw. Hij keerde trouwens al +spoedig daarna huiswaarts.</p> + +<p>Eerst bij zijne aankomst te Rotterdam zag hij haar weer, toen hij uit +den wagen stapte. Onopgemerkt was zij bij zijn heengaan achter hem er in +geslopen; onopgemerkt (behalve door hemzelven) sloop zij bij zijne +terugkomst achter hem er uit.</p> + +<p>„Verwenschte!” wilde hij haar toeroepen.</p> + +<p>Doch de kussen van vrouw en dochterken sloten hem den mond.</p> + +<p>En de stem der grauwe, thans met iets moederlijk zachts in hare +trilling, lispelde hem in het oor:</p> + +<p>„Kom, scheld mij niet! Voor al de schatten ter wereld zoudt ge mij toch +niet willen missen. Want zie!—zonder dézen, die u zoo lief zijn, zoudt +ge <em class="g">mij</em> niet hebben—maar zonder mij ook niet dézen!”</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="14"></span><a id="p_14"></a></p> + +<h2><a id="De_Paraplu_van_den_Kapelaan"></a>De Paraplu van den Kapelaan.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<div class="chpoem"> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i xml:lang="la">Sancta, sancta simplicitas!</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>„En mocht het gaan regenen”—zei de hupsche juffrouw in de <i xml:lang="de">Stern und +Post</i> te <span xml:lang="de">Amsteg</span>, aan wier disch wij ons verzadigd hadden met gebakkene +forellen—„mocht het regenen gaan, dan zal de kapelaan van <span xml:lang="de">Bristen</span> u wel +eene paraplu leenen.”</p> + +<p>Nu, dat zou heel vriendelijk wezen van dien heer. Of dát ook een goed +Christen moest zijn, die daar maar parapluen gereed had staan voor den +eersten den besten voorbijtrekker!—Toch dachten wij geen gebruik +te maken van des kapelaans leenvaardigheid: want het zwerk, in den +vóórmiddag druilig, stond helder boven de bergen als een lachend +meisjesoog; en zoo wij op reis iets verfoeielijk vinden, dan is het, na +regen zonder regenscherm, een regenscherm zonder regen. Wat echter den +kapelaan zelven betrof, het was ons stellige voornemen niet heen te gaan +van voor 's mans aangezicht, dan na zijne woning te zijn binnengetreden. +Wij hadden namelijk, in ons reisboek de noodige aanwijzingen garende +voor dezen onzen uitstap in het Maderaner-dal, den wenk gelezen—gelezen +en <span class="pagenum" title="15"></span><a id="p_15"></a>onuitwischbaar in onze heugenis gegrift: „<i xml:lang="de">Dorf Bristen, +Erfrischungen beim Kaplan.</i>”</p> + +<p><i xml:lang="de">Erfrischungen!</i>—Het woord op zichzelf reeds oefent eene +onbeschrijfelijke bekoring, wanneer men op eenen zomerschen namiddag +eenen klim van een duizend voet of wat voor den boeg heeft;—in den +klank al is iets ververschends, iets dat den moeden wandelaar met +versche kracht de punt van den alpenstok doet drillen tusschen de +steenen op zijn hobbelig pad. Maar dan—zelfs den dorstige is het niet +onverschillig wèlke hand den lavenden beker hem langt—althans nadat hij +gedronken heeft.</p> + +<p>Ververschingen alzoo—<i xml:lang="de">beim Kaplan</i>..... Dit luidde toch ietwat +bedenkelijk. Zou hij ze tappen uit een wereldlijk, dan uit een +geestelijk vat? En zoo het eerste—zou de wijn niet naar wierook rieken, +het bier niet bitter zijn gemaakt met <i xml:lang="la">tinctura theologica</i> in stee van +hop?—En zou hij er geld voor vragen? Of verstrekte hij ze wellicht, de +goede Samaritaan, als eene godsgave, uit louter christelijke +milddadigheid, dengenen die er naar smachtten?—Iemand die grootheid van +ziel genoeg bezat om zijne parapluen uit te leenen aan vreemdelingen, +zóó iemand kon licht de onbaatzuchtigheid nog eene spanne verder +strekken, en zijnen wijn uitgieten <i xml:lang="la">pro Deo</i>.</p> + +<p>Het een bij het ander—deze hoeder van zielen en laver van lichamen +boezemde ons eene zeer levendige belangstelling in, niet minder haast +dan de <span xml:lang="de">Hüfi</span>-gletscher, de <span xml:lang="de">Stäuber</span>-val en de overige merkwaardigheden van +dit pronkstuk der Alpen-dalen. Het stond dus vast, dat wij ons door hem +zouden laten ververschen.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Van <span xml:lang="de">Amsteg</span> naar <span xml:lang="de">Bristen</span> is een half uur klimmens langs een van die +Zwitsersche kronkelpaden, die voorzeker <span class="pagenum" title="16"></span><a id="p_16"></a>(indien een breede en +gemakkelijke weg geacht moet worden ten verderve te leiden) smal en +steil en steenig genoeg zijn om uit te loopen op het koninkrijk der +hemelen.</p> + +<p>Wij zullen goed de helft van den afstand achter den rug hebben gehad, +toen wij vóór ons uit eene menschelijke gedaante zagen heenstappen, met +dien uiterst langzamen maar gestadigen tred, die den log geschoeiden +Zwitser in staat stelt veel sneller eenen berg te beklimmen, dan +<span xml:lang="fr">Monsieur Volauvent</span> van het Brusselsche ballet, vlugvoetigste aller +menschen,—den tred, met andere woorden, waarmee de schildpad eens den +wedloop won van den haas. Inderdaad, van eene <ins class="corr" id="corr2" title="Bron: schilpad">schildpad</ins> +had de figuur daar vóór ons wel een weinig. Het ronde lichaam, het dicht +op de schouders gedrongene hoofd, de korte, dikke, wijd uit elkander +staande beenen—dan, bij wijze van staartstompje, de onder den zoom van +het opperkleed uitwippende punt van eene reusachtige paraplu——</p> + +<p>Maar is het waar, schildpadden ontmoet men niet in de +eedgenootschappelijke cantons—Roomsche paters des te menigvuldiger. En +deze mensch—er was geen twijfel aan—deze dikke mensch droeg op zijne +schouderen de uniform van de Alleenzaligmakende. Kon <em class="g">hij</em> het wezen, +temet—de ververscher?</p> + +<p>Hij zette zich op eenen steen, ontdeed zich van zijnen hoed, haalde +eenen rooden zakdoek te voorschijn, en begon zich daarmede naarstiglijk +het blakende bolle aanschijn af te vegen. Onder die bedrijven hadden wij +hem spoedig ingehaald, en den avondgroet met hem gewisseld. Want in de +Alpen groet men elkander, ook al heeft men nooit eenen stuiver aan +elkaar verdiend. O deugd en vreugde van het reizen! Menschen uit de +vier hoeken van Europa, lieden die nooit tevoren elkaar gezien hebben, +en nooit <span class="pagenum" title="17"></span><a id="p_17"></a>daarna elkaar zullen wederzien, zij wenschen elkander eenen +frisschen morgen of eenen vroolijken avond toe bij het ontmoeten +tusschen de bergen en de sparren—zoo gul en hartelijk alsof zij, +zoowaar, het plaatsje aan de tafel des levens, het teugje koele lucht +en het sprankje zonneschijn elkander niet misgunden!</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Abend, Abend, meine Herrschaften!</i>” hijgde de vleeschklomp op den +steenklomp, nog altoos druk met den rooden zakdoek in de weer. Deze zoon +der bergen scheen het klimmen toch ontwassen—òf wel, hij had dien +namiddag bij eenen boer te veel zuren room gegeten. „Melkkost maakt de +knieën slap!” placht onze <span xml:lang="de">Lauterbrunner</span> gids te zeggen: „<i xml:lang="de">Wenn ich +Engländer führe, die Berge springen wollen, so lass ich se Milch +trinchen. Dann springen se bald nich mehr!</i>”—</p> + +<p>„Zijn wij”, zoo vroegen we, „zijn wij, o weleerwaarde, van <span xml:lang="de">Bristen</span> nog +ver?—van den kapelaan?”</p> + +<p>Wij stieten elkander in de ribben: want dit was eene strikvraag. Maar de +vetzak liep er zoo gauw niet in!—De wrijvende roode zakdoek hield rust +op de tonsuur; een guitig licht vonkte in de kleine bruine oogen, over +welke de borstelige wenkbrauwen zich samentrokken; de machtige onderkin +zwol tot eenen krop, en de breede, vleezige lippen snoerden zich bijeen +alsof zij een staatsgeheim te bewaren hadden.</p> + +<p>„Wel”, riep hij: „van hier tot <span xml:lang="de">Bristen</span> is nog eene minuut of tien. En +van hier tot den kapelaan—”</p> + +<p>„Nog een tien minuten!”</p> + +<p>„Poeh, poeh, mijn zoon! Het lijkt er niet naar!—Van hier tot den +kapelaan——Maar zegt me eens: wat willen de heeren eigenlijk van den +kapelaan?”</p> + +<p>„Drinken, paterlief, drinken! Wij zijn als sponzen zoo <span class="pagenum" title="18"></span><a id="p_18"></a>dorstig. Voor +elken droppel dien hij ons schenkt, zullen wij hem zeven jaren levens +toebidden!”</p> + +<p>„<i xml:lang="la">Misericordia!</i> verschoont hem! Wat zou hij dan nog lang op het +Paradijs moeten wachten, de arme zondaar!... Maar laat mij eens zien. +Van hier tot den kapelaan—dat kan ik u heel precies vertellen.”—Hij +nam zijne paraplu, drukte den knop tegen mijne maagstreek, zichzelven de +punt tegen zijne knieschijf, deed als las hij op den stok eene maat af, +en riep met groote stem: „<i xml:lang="de">Also!</i> Van hier tot den heer kapelaan +van <span xml:lang="de">Bristen</span>—op den kop af, drie voet negen!”—Tegelijk werd er in het +diepste van zijnen breeden buik eene schudding merkbaar, die, een +geweldig aardbeven gelijk, zich allengs verspreidde over zijn geheele +lichaam. Hij lachte, dat de tranen twee stortbeekjes vormden langs zijne +koonen.</p> + +<p>Wij van onzen kant veinsden natuurlijk de grootst mogelijke verrassing, +alsof er in ons niet het flauwste vermoeden gerezen ware van 's mans +éénzelfheid met den bewusten dranktapper in Baedeker.</p> + +<p>„Is het mogelijk? En zijt u het waarlijk zelf?—de kapelaan van de +<i xml:lang="de">erfrischungen</i>?”</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Freili, Freili!</i>” schaterde hij: „Ik ben het zelf, en niemand anders +dan ik. Kijk! Ginds ziet ge het torentje van mijne kerk; en vlak daarbij +den rook die uit mijnen schoorsteen waait. Mijne goede Barbara bakt +pannekoeken, denk ik!”—</p> + +<p>Eene minuut later schreden wij met ons drieën, een vóór en een achter +den ouden heer, verder langs het pad omhoog. Het geleek eenen +Rigi-trein, met de locomotief in het midden—zóó blies en stoomde onze +zwaarlijvige metgezel. Een paar malen nog moest hij stilstaan om lucht +te happen. Wij verkwikten hem dan met <i xml:lang="fr">eau de Cologne</i>, <span class="pagenum" title="19"></span><a id="p_19"></a>hetwelk hij +gretig opsnoof, en waarvan zijne poriën groote hoeveelheden schenen in +te slorpen. Eindelijk werd het pad effen, en wij stonden in de schaduw +van een paar zware noteboomen, voor eene bruin berookte houten woning, +op wier vensterkozijnen eene verzameling bergkristallen lag te flonkeren +in het licht dat door de bladers brak.</p> + +<p>„Barbara! Barbara!” schreeuwde onze makker door het openstaande raam: +„Hier breng ik je twee heerschappen mee, die het op je rooden <span xml:lang="de">Veltliner</span> +gemunt hebben!—Barbara, hé toch!”</p> + +<p>Terstond kwam er uit het venster een lachend vrouwehoofd voor den dag, +niet mooi, niet jong, maar rond en blozend als een wijnappel. Dit hoofd +liet, al <ins class="corr" id="corr3" title="Bron: grinnekend">grinnikend</ins> en knikkend, een paar rijen tanden +zien, op welke een hofdentist had kunnen verlieven, en een stel oogen, +die glinsterden als de stukken <ins class="corr" id="corr4" title="Bron: rooktopaas">rooktoopaas</ins> waarover de +eigenares zich heenboog.</p> + +<p>Wij traden, door den pater vóórgegaan, in een als gelagkamer ingericht +vertrek, kraakhelder, en behaaglijk opgesmukt met eene keur van +snuisterijen. Voorwerpen uit de drie rijken der natuur groepeerden zich +tegen de wanden rondom de zeer welvarend uitziende portretten van +ettelijke martelaren en evangelisten. Hier—terwijl Paus Pius en Paus +Leo welwillend op ons nederblikten—stelde zijn weleerwaarde ons formeel +aan het blakende vrouwegezicht voor:—</p> + +<p>„Twee dorstige vreemdelingen, zuster Barbertje!—Mijne heeren, ziethier +mijne zuster Barbara. Aanschouwt in haar de meesteresse van dit huis.”</p> + +<p>„Maar broeder!” riep de zus, dieper rood nog garend in hare koonen.</p> + +<p>„Tut tut—zóó is het!—<i xml:lang="de">Meine Herrschaften</i>, indien <span class="pagenum" title="20"></span><a id="p_20"></a>het u wezenlijk +ernst is met uwe begeerte naar ons nederig tapsel, tracht u dan met dit +vrouwentimmer te verstaan. De kapelaan staat wel in het boek; maar de +eigenlijke <i xml:lang="la">domina</i> hier, is <span xml:lang="it">Signorina</span> Barbara.”</p> + +<p>Ondertusschen had het vrouwentimmer in quaestie fluks de glazen al voor +ons volgeschonken. De kapelaan dronk mee als een bisschop. Ook Barbara +stak af en toe haren vergenoegden wipneus in eenen kelk. Er werd +gevraagd van waar en waar heen; voor eene tweede maal werden de halve +liters gevuld; men praatte en smookte en klonk; de wrange Veltliner +gleed er in als <span xml:lang="fr">Château Lafitt</span>e——tot opeens het verdwijnen van de zon +achter den westelijken bergzadel ons herinnerde dat de klok niet +stilgestaan had middelerwijl.</p> + +<p>„Vrienden”, zei de dikke man: „ik wil u niet wegjagen; maar als ge vóór +het donker het logement nog halen wilt, dan wordt het uw tijd. Ge hebt +nog volle derdehalf uur voor het mes; en de wandeling is te schoon om +zoo te draven.”</p> + +<p>Wij namen afscheid—tot wederziens, daar wij langs denzelfden weg terug +zouden keeren. Reeds waren wij de deur uit, den trap af. Daar riep ons +de kapelaan weerom:</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Sanct Rochus!</i> dat ik het vergeten zou!.... <i xml:lang="de">Ich bitte—nehmen Sie +doch einen Schirm mit!</i>”....</p> + +<p>Dit was te veel voor onzen lachlust:—„Een regenscherm?—Maar beste +heer, waartoe dit? Er drijft geen wolkje aan het uitspansel!”</p> + +<p>„Toch, toch!” maande hij. „Laat u raden! Het weerglas zakt!”</p> + +<p>„Maar weleerwaarde! Het firmament is als metaal!”</p> + +<p>„Neemt er een mee!” hernam de brave oude, die al ernstiger werd hoe meer +wij lachten: „Men kan niet <span class="pagenum" title="21"></span><a id="p_21"></a>weten! Niemand gaat van hier ooit naar boven +zonder paraplu!.... Barbara! Barbara! <i xml:lang="de">einen Schirm!</i>.... Wat? Zijn ze +alle uitgeleend?—Dan de mijne maar, de groote groene!.... Mijne heeren, +het is mijn lijfstuk. Maar gij zult wel goed op hem passen, niet +waar?—Denkt er om—misschien brengt hij u nog geluk aan!”—</p> + +<p>Het baatte niet of wij al afsloegen; de man drong aan: het scheen of hij +zou meenen zijne roeping op aarde gemist te hebben, wanneer hij niet al +zijne parapluen voortdurend in actieven dienst hield tusschen <span xml:lang="de">Bristen</span> en +het hotel <i xml:lang="de">Zum Alpenklub</i>. Zoo dan, om hem niet te grieven, en daar +Barbara al met het bedoelde instrument naar buiten kwam geloopen, liet +ik het mij geduldig op den nek laden. Nu eerst ook blonk er grenzenloos +welbehagen op des paters aangezicht, als stond hij op het punt +zichzelven de handen op te leggen, zeggende: „Ga slapen in vrede nu, +dienstknecht des Heeren! Wèl besteed was wederom deze dag uws levens!”</p> + +<p>„<i xml:lang="la">Valete!</i>” schreeuwde hij ons na: „<i xml:lang="de">Auf Wiedersehen!</i><ins class="corr" id="corr5" title="Bron: '">”</ins></p> + +<p>Of die laatste uitroep het meest óns gold, dan wel zijn regenscherm—ik +durf het niet beslissen.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Voorbij het kerkje van <span xml:lang="de">Bristen</span> opent zich opwaarts het dal. Hoe meer gij +de met sparrewoud bewassene steilte nadert, op welke het vriendelijke +berghotel al heel van verre u toewenkt, des te heerlijker ontvouwt het +Alpenlandschap u zijne pracht. Stouter en toorniger worden de sprongen +van den Karstelenbach, het wilde kind der gletschers. Gij stapt heen +over de achterblijfselen van een paar lawinen, die langs kaalgereten +hellingen neerdonderden <span class="pagenum" title="22"></span><a id="p_22"></a>over het pad—vreeselijke bajerts van +afgeknapte boomstronken en meegesleurde rotsbrokken en grauwbestoven +sneeuw. De lucht wordt koeler, de adem der ijsvelden beroert u van +nabij—long-verruimend, pees-versterkend, oog-verhelderend. En terwijl +gij stadig stijgt, treedt sneeuwtop bij sneeuwtop in glanzende majesteit +te voorschijn.</p> + +<p>Eén punt is er aan den weg, waar gij niet laten zult te toeven, hoe +groot ook uwe haast naar het avondmaal. Het is bij <span xml:lang="de">Lungenstutz</span>, eene +kleine buurtschap van zeven hutten, met zevenmaal zeven kinderen. Eene +plotselinge golving van het pad gunt u hier een onbelemmerd uitzicht +naar alle kanten: dal-opwaarts en dal-afwaarts, op de bergketenen naar +noord en zuid en oost en west. Hier kunt gij nederzitten, en luisteren +naar het geraas van den bergstroom, die, honderd vaam beneden u, in eene +duistere kolk geschoten is, waar hij woelt en knaagt aan de fundamenten +der gesteenten. Hier speurt gij, diep in het hart der vallei, +blanke draden, die schijnen neer te fladderen van eenen machtigen +rotswand,—watervallen, wier tuimelen morgen, als gij ze nadert, u +met ontzetting vervullen zal. Hier kunt gij rondturen, en de bergen +begroeten, één voor één. Déze daar, aan uwe rechterhand, is de geweldige +<span xml:lang="de">Piz Tgietschen</span>, koning der groep; naast hem de spitse <span xml:lang="de">Düssistock</span>—het +breede <span xml:lang="de">Scheerhorn</span>—de phantastisch gekartelde <span xml:lang="de">Rüchen</span>, met zijne +tweeling-piek de <span xml:lang="de">Windgälle</span>—ver in het westen de witte tinnen van de +<span xml:lang="de">Spannörter</span>—en als sluitstuk van den diadeem, de koen ten hemel zich +spitsende pyramide van den <span xml:lang="de">Bristenstock</span>. Zij staan in eenen kring, om +uwe hulde te ontvangen. Donkere, dreigende gevaarten, op wier kruinen, +met ijs gehelmd, het avondrood de wachtvuren ontsteekt van den nacht.</p> + +<p><span class="pagenum" title="23"></span><a id="p_23"></a></p> + +<p>En als gij eene pooslang zoo rondgeblikt hebt, dan is er alle kans, dat +gij allengs u omringd ziet van eenen tweeden kring—enger en minder +verheven, maar in zijne soort niet minder schilderachtig dan de krans +der Alpen. Ik bedoel, dat de zevenmaal zeven kinderen uit de zeven +hutten van de buurtschap Lungenstutz zich om u heengeschaard zullen +hebben, ten einde met smeekende oogen en onverstaanbare woorden u te +bewegen tot het inruilen van hunne splintertjes bergkristal tegen +koperen pasmunt...... Eilieve, laat u dit niet verdrieten. Deze +barrevoetertjes kunnen van natuurschoon niet snoepen; een krentekoek +ware hun op het oogenblik liever dan een heel gebergte; en al acht gij +in theorie het bedelen nóg zoo verderfelijk, gij kunt heden in geene +stemming wezen tot het toepassen van de economisch-philanthropische +beginselen, die gij tehuis zoo gestrengelijk in practijk brengt. In uwen +zak gegrepen dus! Met eene enkele handvol duiten maakt gij hier +negen-en-veertig gelukkigen.</p> + +<p>Hervat dan uwe mijmering. Zie toe, hoe de gloed op de hoogten verflauwt, +verbleekt, vergrauwt; hoe uit het dal de duisternis opwaarts sluipt door +de wouden, die roerloos staan, als scharen pelgrims bij het tingelen van +de vesper-klok; hoe aan den hemel, boven de bleeke, kille velden der +eeuwige sneeuw, de sterren ontstoken worden——en ginds in het hotel +<i>Zum Alpenklub</i>, in de warme, gezellige eetzaal, de lampen boven den +disch die u weldra spijzen zal.... Gelukkige, sta op! Den gletschers +zegt gij thans vaarwel; de welberechte tafel heet gij welkom. Wat ware +gindsche goede herberg zonder de Alpen? Wat waren de Alpen zonder +gindsche goede herberg?—In dit harmonisch samentreffen van het +verhevene <span class="pagenum" title="24"></span><a id="p_24"></a>en het geriefelijke ligt het geheim der hoogste aardsche +vreugde. U van het eene tot het andere te kunnen wenden, naar de geest u +roept of het lichaam u noodigt, afwisselend u een Manfred te voelen en +een mensch van vleesch en beenderen—dit is waar genot.</p> + +<p>Gij dan, zoo wanneer gij het gesmaakt zult hebben—ik bid u, bewaar de +heugenis er van trouw en zuiver in uw binnenste. Zonnestralen kunt gij +niet opbottelen en huiswaarts dragen; zonnige beelden des te beter. Gij +kunt u er aan te goed doen in uren van motregen en bedruktheid, wanneer +het u een troost zal zijn, uit de diepste diepten van Schieland's +polders te mogen uitroepen: „<i xml:lang="de">Auch ich war in Arkadien!</i>”</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Twee dagen hadden wij in het <span xml:lang="de">Maderaner</span>-dal het schoonste weder. Doch bij +ons derde ontwaken zagen wij dat er in den nacht op de bergen versche +sneeuw gevallen was—een vrij stellig voorteeken van eene naderende +storing in den dampkring. Inderdaad woei er reeds uit het westen een +sterke wind, die verdachte flarden van wolken voor zich henenjoeg. Wij +maakten nog eene flinke ochtend-wandeling, gebruikten het middagmaal, +en gunden ons, vóór wij den terugtocht naar <span xml:lang="de">Amsteg</span> aanvaardden, eene +eerlijk verdiende <i xml:lang="es">siesta</i>. Het liep dus al tegen den avond, toen wij +der moederlijke kasteleinesse de hand drukten tot afscheid, en onze +schreden dal-afwaarts richtten, met de reistasschen, de alpenstokken en +de paraplu van den heer kapelaan <i xml:lang="de">ganz ordentlich</i> beladen.</p> + +<p>Deze paraplu, daar zij aan mijn verhaal den titel gaf, dien ik wel met +eenige nauwkeurigheid te beschrijven. <span class="pagenum" title="25"></span><a id="p_25"></a>Zij behoorde tot dat +vóórwereldlijke <i xml:lang="la">genus</i>, dat weldra in de zee der evolutie spoorloos zal +zijn ondergegaan, doch waarvan, hier en daar in Europa, zeer enkele +individuen nog op de golven zijn zwalkende gebleven. Haar stok was dik +genoeg voor eenen bezemsteel; hare taats geleek den spriet van eene +brandspuit; en haar baleinen rif moet Leviathan half zijn gebit gekost +hebben. Een ring van koper hield met moeite de zwellende plooien van +haar grasgroen bekleedsel in bedwang. Haar knop eindelijk (eene grillige +afwijking van den klassieken hoornen haak) bestond uit een houten kruis, +met eenen ruw gesneden doodskop in het midden, wiens grijnzend gebit was +samengesteld uit de letters van <i xml:lang="la">memento mori</i>, en wiens oogholten +opgevuld waren met een paar goed geslepene kristallen van groenachtig +rood vloeispaath. Schoof men haar open, dan ontwikkelde zij zich tot den +omvang eener niet al te bekrompene legertent, omwelvende het hemeldak +van kimme tot kimme. Haar gewicht durf ik niet begrooten. Genoeg, dat +men haar het schikkelijkst torste van schouder op schouder, gelijk +Israël's verspieders den dikken druiventros uit den lande Kanaän.</p> + +<p>Hadden wij tijdens de heenreis onder dit antediluviaansche gedrocht +nutteloos gezweet—thans, op den terugmarsch, kwam het ons onschatbaar +te stade. Want wij waren nog geen kwartier gaans van het logement, of de +wind ging liggen, de wolken pakten zich samen, en een kille regen ving +aan ons te besproeien—<i xml:lang="la">sempre crescendo</i>.</p> + +<p>Niet ontzettender is het verschil tusschen Elyseum en Tartarus, dan +tusschen een Alpendal bij zonneschijn en een Alpendal bij regen. De +schoone bergen verzwolgen door den nevel; elke boom, die zoo gezegende +schaduw <span class="pagenum" title="26"></span><a id="p_26"></a>spreidde, verkeerd in eene stortmachine; het gisteren zoo +steenharde pad veranderd in eene glibberige baan van bodemlooze modder. +Glibberige paden (wij weten het uit de zedekunde) voeren lichtelijk ten +val, inzonderheid wanneer zij afwaarts hellen; en in modderige banen +laat menige zondaar het heil van zijne ziel, menige wandelaar de zolen +van zijne schoenen steken.</p> + +<p>Wij riepen Sinte Margriet aan, belovende haar een pak stearine-kaarsen +op den 20<sup>sten</sup> der maand Juli. Vergeefs!—De helleveeg plaste er op +los als eene Hollandsche schoonmaakster—makende, gelijk deze, meer +vuilnis dan schoonheid met haar flodderen. De lucht werd al grauwer; ras +daalde de schemering; in de verte begon onheilspellend de donder te +grommen.</p> + +<p>Het kwam dus aan op goeden moed, eenen stevigen voetstap en eenen +sterken arm; den laatste, om de paraplu in positie te houden, die, door +het hemelwater verzadigd, mij op den schouder woog als onze moeder de +Aarde op den armen Atlas. Toch, aan de duurgekochte beschutting van dit +monster was het te danken, dat wij althans ons bovenlijf nog droog +voelden toen wij te <span xml:lang="de">Bristen</span> aanklopten bij den kapelaan—juist terwijl +een felle bliksemstraal ons de oogen verbijsterde.</p> + +<p>„Alle heiligen!” gilde Barbara, die ons de deur opende.</p> + +<p>Hierop volgde de donderslag; en daarna de zware stem van den heer des +huizes:</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Aha, meine Herrschaften! so isch es recht!—Nun, hat sich mein alter +Schirm nicht treu erwiesen? Firmus et fortiter?</i>”</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Der Schirm, Herr Kaplan, hat seine Schuldigkeit gethan!</i>”</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p><span class="pagenum" title="27"></span><a id="p_27"></a></p> + +<p>Barbara en de pater wilden niet dat wij verder trokken dien avond. Het +was wel geene herberg bij hen; maar door zulk noodweer in het donker +twee vreemdelingen den berg af te laten gaan, zóó hondsch waren zij +niet. Als wij ons dus behelpen wilden met een kermisbed in de +gelagkamer——</p> + +<p>Nu, wat ons betreft, niets liever. Want, vooreerst, hadden wij èn van +den plasregen èn van de paraplu volop onze bekomst. En verder beloofden +wij ons van eenen avond met den kapelaan wonderen van gezelligheid. Wie +zou niet gaarne de verveling van een logement verruild hebben voor wat +kout met eenen minzamen gastheer? en het ploeteren door regen en modder +voor een lekker houtvuur, een paar pantoffels, eene sigaar en een +keteltje warmen kruidenwijn?</p> + +<p>Onder het genot van deze goede dingen waren wij recht spoedig aan het +praten geraakt. Of liever, de kapelaan praatte zoo tamelijk alleen en +voor ons allen—en dit tot ons innig vermaak. Vertellen is iedermans +zaak niet! Daarom, loopt gij er zoo eenen tegen het lijf, die de kunst +verstaat, houd dan gerust uwen eigen mond gesloten, en wijd geopend uwe +ooren.</p> + +<p>Hij sprak over zijne parochie; over enkele wonderlijke gebruiken onder +zijne gemeentenaren; over de bezoeken die hij had af te leggen in hutten +hoog op den berg; over het harde leven en de ontberingen van die arme +<i>sennen</i>; over den korten zomer, den langen, langen winter hier in het +hoogdal.</p> + +<p>Barbara luisterde naar dit alles alsof zij het voor 't eerst van haar +leven hoorde. Zij lachte om al zijne kwinkslagen; zij knikte toestemmend +of bewonderend bij elke zijner opmerkingen. Hij moest een goede broeder +voor haar <span class="pagenum" title="28"></span><a id="p_28"></a>wezen, gelijk hij blijkbaar een goede herder was voor zijn +kuddeken—eenvoudig, trouw, vol goeden moed: de geestverwant, meer nog +dan de leeraar van dit natuurvolk: een die het kende en begreep: kortom, +een schaap onder de schapen—maar met dit al niet schaperig.</p> + +<p>Het éénige wat hem klagen deed, was zijne corpulentie. Hij jammerde over +de zweetdroppelen en de aamechtigheid die het klauteren hem kostte—hem, +in vroeger jaren zoo rap ter been.</p> + +<p>„Ach ja!” zuchtte hij: „Vroeger ging Mohammed naar den berg; +tegenwoordig zou de berg wel naar Mohammed mogen komen: want de profeet +is zelf een berg geworden—<i xml:lang="la">mons super montem!</i>..... Maar niet altoos +had ik aan mijzelven zoo'n vracht te dragen. Neen, neen! er was een +tijd, dat geen mij voorbijliep!” En met trots toonde hij ons de zeldzame +bloemen en insecten, en de fraaie kristallen, die hij op de moeilijkst +genaakbare pieken in den omtrek gezameld had:—</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Edelweiss</i> van den <span xml:lang="de">Tödi</span>: ongemeen groote bloemen. Ik moest, om ze te +plukken, tegen eenen steilen en gladden rotswand een voet of twintig +omhoog klimmen.—Hier is dubbelspaath van den <span xml:lang="de">Bristenstock</span>. Legt men het +op een beschreven stuk papier, dan is het precies of men eene rekening +ziet van sommige heeren kasteleins!—En bekijkt mij eens dit brok +rooktoopaas met colophiet! Ik groef het uit eene holte boven op den +<span xml:lang="de">Düssistock</span>. Wèl wonder, dat ik dáárbij niet den nek gebroken heb; want +het uitstek, waarop ik mij gewaagd had, waggelde onder mijnen voet, en +duidelijk hoorde ik in den steen de kabouterlui hameren en beitelen.”</p> + +<p>„En <em class="g">als</em> ge nu eens, broeder Rochus”—viel Barbara in, terwijl zij de +handen zich over de borst vouwde—„<span class="pagenum" title="29"></span><a id="p_29"></a><em class="g">als</em> ge nu bij die <i xml:lang="de">strapatzen</i> eens +om het leven gekomen waart?”—</p> + +<p>„Wel,” antwoordde hij—„dan zou mijne zuster Barbertje misschien alle +dagen voor eenen deken een vet hoen hebben mogen braden, in plaats van +eene droge metworst voor eenen armen berg-kapelaan!.... Maar de kobolden +behoefde ik toch niet te vreezen, zuster! Want ik had altoos mijne +paraplu met het heilige kruis bij me.”</p> + +<p>„Is het mogelijk!” kon ik niet nalaten uit te roepen. „Toch niet dat +vervaarlijke groene ongedierte?”——</p> + +<p>Een oogenblik scheen het of mijn ondankbare uitval tegen zijn eigendom +hem de wenkbrauwen deed samentrekken. Doch de plooi verdween: hij +glimlachte diepzinnig, en sprak:</p> + +<p>„Dezelfde, mijn zoon! dezelfde.——Weet wèl, dat een sterveling hier +beneden geene trouwere levensgezellin kan hebben, dan eene stevige +paraplu.”</p> + +<p>Barbara protesteerde. Maar hij ging voort:</p> + +<p>„Eene stevige paraplu is onder de meubelen wat de pillen van Holloway +zijn onder de remediën: nooit te onpas, altoos nuttig. Gij schuift haar +open—zie! daar wandelt gij onder een dak, beschut tegen regen, tegen +wind, tegen zonnesteken, alsmede tegen de dingen die de vogelen des +hemels soms laten nederdalen op des menschen zondig hoofd. Gij vouwt +haar dicht—en zij is u een hoofdkussen wanneer gij languit liggen wilt +in de schaduw; zij is u een staf, een wapen, en tevens een vredeteeken +in uwe hand: want nooit nog heeft een mensch met eene paraplu onder den +arm de oorlogsfakkel doen ontvlammen waar hij kwam. Ten overvloede heeft +zij boven mannelijk gezelschap dit voor, dat zij u <span class="pagenum" title="30"></span><a id="p_30"></a>niet de veldflesch +helpt ledigen; en boven vrouwelijk, dat zij niet kijft en kakelt langs +den weg.”</p> + +<p>„Foei, broeder, foei!” riep Barbara: „Gij, anders zoo galant!”—</p> + +<p>Weer observeerden wij met bezorgdheid die heftige schudding in den zetel +van des paters nieren. Toen hij uitgelachen en zich de oogen afgedroogd +had, vervolgde hij:</p> + +<p>„Zóóveel over de waarde van parapluen in het algemeen. Wat nu in het +bijzonder <em class="g">die</em> paraplu betreft—die groote groene, mijn lijfstuk, met het +kruis en den doodskop—zij is mij méér geweest dan een getrouw +wandelmakker. Zij redde mij eens...... Maar kom! dát wil ik u +vertellen.... Zuster, zorg dat de bodem niet uit je ketel smelt!”</p> + +<p>Barbara goot nieuwen wijn bij, nam hare breikous, en zette zich mee tot +toehooren—enkel aandacht voor eene geschiedenis, die zij stellig zoo +vlot van buiten moest kennen als haar <i xml:lang="la">Ave</i>.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Gij zijt,” zoo begon de pater, „van <span xml:lang="de">Andermatt</span> over de nieuwe +Duivelsbrug gekomen. Ik noem haar de nieuwe, omdat ik haren eersten +steen heb zien leggen, in het jaar '30, en omdat het mij dus nog heel +goed heugt hoe die oude alléén de bedding van de <span xml:lang="de">Reuss</span> overspande.</p> + +<p>„Een trotsch bouwstuk, die nieuwe brug. Maar de oude was toch veel +merkwaardiger; en ik houd het er voor, dat zij de nieuwe nog lang +overleven zal. Want wat kan er in duurzaamheid halen bij het metselwerk +van——gij weet wien ik bedoel!”—</p> + +<p>Barbara sloeg een kruis.</p> + +<p>„Ik behoef u zeker niet te herinneren op wat wijze het met die oude brug +eigenlijk geschapen stond. Hoe de Bewuste haar bouwde, onder beding, dat +de eerste die <span class="pagenum" title="31"></span><a id="p_31"></a>er over heenging hem toebehooren zou; hoe hij in éénen +nacht het werk voltooid had; hoe hij 's ochtends vroeg post vatte aan de +ééne zijde, om zijne prooi te bespringen; hoe de slimme mannen van Uri +toen van de andere zijde eenen grooten zwarten bok loslieten, die +terstond zijnen hoogvereerden vriend en meester in de armen huppelde; en +hoe Zijne Helsche Majesteit, verwoed over dit bedrog, den bok in vier +stukken scheurde, en, wrake zwerend, in den grond verzonk.</p> + +<p>„Wel, de mannen van Uri meenden dit nu al eens bijster leep te hebben +aangelegd!—Maar wacht even! Wie het lest lacht, die lacht het best! De +Vorst der Duisternis laat zoo maar niet met zich sollen!—<i xml:lang="de">Der Teufel +isch kein Kühbub!</i>—Ik verklaar u, hij heeft zijne schade ingehaald, +dubbel en dwars. Want jaarlijks nog in den nacht van den 29<sup>sten</sup> +Augustus, den nacht van den bouw, houdt hij wacht op de oude brug—en +wie haar het eerst na klokke twaalf overschrijdt, die is zijn..... Nú, +sedert de nieuwe brug er is, wacht hij vergeefs. Doch vóór het jaar '30 +is er menige argelooze ziel op die manier hem in de klauwen geloopen!”—</p> + +<p>„Brr!” prevelde Barbara—„de wurmen!—En wat deed hij met hen?”</p> + +<p>„In zijnen zwavelpoel stopte hij ze, waar weenen is en knersing der +tanden.”</p> + +<p>„Voor eeuwig en eeuwig?”—</p> + +<p>„Zuster Barbara, dat is veel gevraagd. De Madonna is rijk aan genade; en +veel vermag op dit stuk de voorspraak van Sint Rochus, mijnen +patroon.... Maar laat mij voortgaan, zuster! laat mij voortgaan.</p> + +<p>„In het jaar '40 had ik de priesterwijding ontvangen; en in afwachting +van eene plaatsing, woonde ik ten huize <span class="pagenum" title="32"></span><a id="p_32"></a>van mijnen oom, den kanunnik te +<span xml:lang="de">Andermatt</span>. Ik was toen een krachtige, twintigjarige borst, in mijn hart +eigenlijk meer roeping voelende voor het jagersbedrijf dan voor het +herdersambt. Ook spookte er—ik mag het nú wel bekennen—in mijn +binnenste een duiveltje van vrijdenkerij. Aan God en de sacramenten +geloofde ik van harte, aan de Heiligen maar half, aan den Duivel in het +geheel niet. En ware ik naar mijn zondig gemoed te werk gegaan, dan zou +ik veel liever geknield hebben voor eene boerendeerne van melk en bloed, +dan voor het houten beeld van Onze Lieve Vrouwe.”—</p> + +<p>„Broeder! zwijg toch!” riep Barbara, met eene allervermakelijkste +uitdrukking van schrik en verbazing op haar gelaat: „Zwijg toch! Zóó heb +ik je nog nooit hooren spreken!”—</p> + +<p>„Barbertjelief”, hernam hij vaderlijk: „ééns moet de waarheid aan het +licht. Wij allen zijn zwakke stervelingen. En wat mij betreft—ik ben nu +oud genoeg om te mogen bekennen dat ik eenmaal jong was!—Sint Rochus +zij geloofd! het is spoedig genoeg anders met mij geworden!”</p> + +<p>Hij liet de onderlip hangen, keek droevig naar zijnen paffen buik, +zuchtte, dronk met ééne teug zijn glas leeg, en vervolgde:</p> + +<p>„Op eenen namiddag, in het laatst van Augustus, belastte mijn oom, die +wegens ongesteldheid zijne kamer moest houden, mij met het overbrengen +van een vertrouwelijk schrijven aan zijnen confrater, den pastoor +te <span xml:lang="de">Wasen</span>. Die boodschap was mij welkom: want de weleerwaarde heer +<span xml:lang="de">Feierabend</span> was een blijmoedig man, die hoog in eere hield wat koning +Salomo geschreven heeft over den wijn. Vol lust ging ik dus op marsch, +met mijne groene paraplu—die daar, een erfstuk van mijnen braven +oom—onder <span class="pagenum" title="33"></span><a id="p_33"></a>den arm, en onder mijne soutane verborgen mijn zijden +vlindernetje. Want daar ik niet jagen mocht op gemzen, zoo moesten de +kapellen en kevers het misgelden.</p> + +<p>„Ik viel bij den heer pastoor <span xml:lang="de">Feierabend</span> binnen als de beer in het +honingvat. Zijn weleerwaarde had juist nog een stuk of drie andere +geestelijke broeders te gast, die hem moesten helpen eene keuze te doen +tusschen twee proefjes ouden witten wijn, waarvan hij wilde inslaan. De +heeren waren het oneenig: twee hunner stemden voor den <span xml:lang="de">Yvorner</span>, de twee +anderen voor den <span xml:lang="de">Markgräfler</span>. Men riep mijne bescheidene meening in; +en daar de mensch niet lichtvaardiglijk oordeelen zal, noch over zijns +naasten zonden, noch over zijns naasten wijn, zoo waagde ik mij niet aan +eene beslissing dan na herhaald en grondig onderzoek. Kortom, toen ik +tegen het schemeruur afscheid nam, had ik eenen stevigen slok onder +mijnen gordel. Pastoor <span xml:lang="de">Feierabend</span> bood mij wel nachtverblijf aan; doch +ik had mijnen goeden oom beloofd spoedig terug te keeren. Bovendien, het +kon een prachtige avond zijn voor de nachtvlinders. Zou ik om niet mijn +netje meegedragen hebben?</p> + +<p>„Maar jawel! Van jacht geen sprake. Het werd een broeiend heete, +doodstille, koolzwarte nacht. Geen sterretje aan den hemel, die als met +krip overtogen was. Het éénige, wat eenen zweem van schijnsel gaf, was +het schuim van de <span xml:lang="de">Reuss</span> in de diepte...... Onze <i xml:lang="de">sennen</i> op de bergen +verzekeren dat er somwijlen eene duisternis over de aarde komt, zóó dik, +zóó ondoordringbaar, dat het vee angstig begint te loeien, en de geiten +verschrikt over de horden trachten te springen. Zulk een nacht was déze.</p> + +<p>„Ik kende den weg stap bij stap; maar toch verzeker ik u dat ik moest +oppassen waar ik ging, om niet terecht <span class="pagenum" title="34"></span><a id="p_34"></a>te komen waar ik niet wezen wou. +Tot voorbij <span xml:lang="de">Göschenen</span> liep ik zonder talmen voort. Toen echter bevingen +mij de drukkende lucht en de benauwende duisternis. Ik moest mij op +eenen steen zetten, om wat te rusten.</p> + +<p>„Zoo zittende, tastte ik naar mijnen rozekrans..... Wat mij nooit +gebeurd was—ik had hem vergeten. Tot straf legde ik mijzelven twaalf +<i xml:lang="la">paternosters</i> op..... Ben ik onderwijl in slaap gevallen?—Het moet +wel. Want om tien uur was ik door <span xml:lang="de">Göschenen</span> gekomen; en nu—ik hoorde in +de verte de dorpsklok slaan—ik telde de slagen—het waren er twaalf!</p> + +<p>„IJlings sprong ik op mijne beenen, om spoed te maken zooveel het tasten +naar den weg dit maar toelaten wilde. Het aanzwellende gedonder van de +<span xml:lang="de">Reuss</span> deed mij weten dat ik het punt naderde waar zij haren <i xml:lang="la">salto +mortale</i> maakt. Weldra voelde ik in mijn aangezicht het natte stuifmeel, +waarvan de lucht hier vol is. En bij het omslaan van eenen hoek—zoo +waarlijk, daar stonden duidelijk de beide boogbruggen afgeteekend tegen +het wit van de onder haar doortuimelende watermassa. Het was of er van +de wolk van stuifsel boven de kloof een geheimzinnig schijnsel uitging, +dat den omtrek min of meer verlichtte..... Een spookachtig gezicht!—Ik +wist niet waarom—maar mijn hart bonsde mij tegen mijne ribben.</p> + +<p>„Terwijl ik zoo staarde, schoot mij iets vurigs voorbij mijne oogen: +eene wit gloeiende stip, die met grillige flikkeringen zich door de +lucht bewoog. Het moest, dacht ik, een bijzonder groote en schitterende +lichtkever zijn.</p> + +<p>„Al mijn jachtlust ontwaakte in mij: want zulk een exemplaar bezat ik +nog niet in mijne verzameling. Ik haalde mijn netje voor den dag, en +zette behoedzaam het diertje na.</p> + +<p>„Het vloog een eind voort langs den weg; vervolgens <span class="pagenum" title="35"></span><a id="p_35"></a>fladderde het +omlaag naar den stroom, juist boven het verwaarloosde zijpad, dat +destijds nog naar de oude brug afdaalde. Het hier te volgen, was +in het donker geene veilige onderneming; doch wat doet een jager +niet!—Heelhuids belandde ik op de brug. Aan het eind er van haalde ik +het diertje in. Ik meende van mijne vangst reeds zeker te zijn: ik sloeg +mijn net uit——och jemini!—de slag was mis—en met eene plotselinge +zwenking verdween mij het vermaledijde insect spoorloos tusschen de +struiken die over den afgrond hingen.</p> + +<p>„Gemelijk, boos op mijzelven en op heel het kevergeslacht, wendde ik mij +terug. En nu, kinderen—schrikt niet! Wordt niet versaagd!——</p> + +<p>„Midden op de brug stond eene lange, sombere gestalte, met eenen mantel +om, eenen hoed met breeden rand en haneveer op het hoofd. Zij blikte mij +aan met fonkelende oogen, strekte de armen naar mij uit, en mompelde in +eene vreemde, harde taal eenige cabalistische woorden.... Als een +bliksem schoot mij door het brein dat het heden de nacht was van den +29<sup>sten</sup> Augustus. Meer had ik niet noodig om te begrijpen wien ik daar +vóór mij zag.</p> + +<p>„Des Heeren bijstand afsmeekende, vermande ik mij. „Wie zijt gij? Wat +wilt gij?” riep ik met barsche stem.</p> + +<p>„Het antwoord, hoewel onverstaanbaar, klonk mij als eene vreeselijke +blasphemie, gepaard met snijdend hoongelach.</p> + +<p>„„Terug!” schreeuwde ik: „Laat af van mij, Satanas!”</p> + +<p>„Maar, in stee dat het hielp, lachte hij des te smalender, en drong hij +snel, met uitgesperde krallen, op mij toe, om mij te grijpen”....</p> + +<p>Hier kon Barbara hare ontroering niet langer bedwingen. „<i xml:lang="de">Mutter +Gottes!</i>” riep zij, nu werkelijk bleek: „Ik begrijp niet, broeder, hoe +ge 't overleefd hebt!”—</p> + +<p><span class="pagenum" title="36"></span><a id="p_36"></a></p> + +<p>Hij keek haar bestraffend aan. „Zuster Barbara”, sprak hij: „waar is uw +geloof?”—</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Ach Gott! es isch aber gar zu schauderhaft!</i> Hij had je aan stukken +kunnen scheuren als den zwarten bok!”—</p> + +<p>„Bedaar, zuster, bedaar!—Ik zit hier, zooals ge ziet, met al mijne +leden nog gaaf, en met mijne ziel (zoo wil ik deemoediglijk vertrouwen) +op den weg des heils. Sint Rochus mijn patroon streed met mij. <i xml:lang="la">In hoc +signo vici!</i></p> + +<p>„Ik hief mijn regenscherm omhoog, en bracht den Euvele het kruis vlak +onder zijne grijnzende tronie. „<i xml:lang="la">In nomine Patris, Filii et Spiritus +Sancti!</i>”.... Vervolgens, om aan den naam der Heilige Drievuldigheid +meer nadruk bij te zetten, gaf ik den Duivel met zijnen broeder den Dood +eenen slag op zijnen haviksneus, dat het zoo kwakte.</p> + +<p>„Dit was hem genoeg: brullend zette hij het op een loopen. Wel holde ik +hem na; maar hij was mij te rap met zijne hielen. Gevlogen!—</p> + +<p>„Ik echter, met het kruis in top, stapte den weg op, en over de nieuwe +brug huiswaarts. Luidkeels hief ik aan, dat het galmde tusschen de +rotsen: „<i xml:lang="la">Te Deum laudamus!</i>”.... En—wonderlijk!—ik zag hoe het +plotseling lichter geworden was om mij heen. Ik zag dat de sterren mij +bestraalden!”</p> + +<hr class="hrdot" style="margin-bottom: 3em;" /> + +<p>De oude man nam eene lange teug uit zijn glas, klopte de asch uit zijne +pijp, en stopte zich eene versche.</p> + +<p>„Ik weet zeer goed”, hernam hij met eenige aarzeling, nadat hij eenige +seconden al hoofdschuddend in het vuur gestaard had: „Ik weet zeer +goed—en ik wil het u niet verzwijgen—dat den volgenden dag te +<span xml:lang="de">Andermatt</span> het gerucht liep: een phantastische Engelschman, die laat <span class="pagenum" title="37"></span><a id="p_37"></a>in +den nacht op de oude brug had gestaan, om indrukken te garen voor een +dichtstuk, was aangerand door den Booze in de gedaante van eenen +Roomschen kapelaan.... Ja ja! dat vertelden ze; en dat kwam ook mij ter +oore.... Zeg, wat dunkt u daarvan?”—</p> + +<p>„Mij dunkt”, antwoordde ik, „dat dit niets was dan een listig +uitstrooisel van Jonker Satan zelf, om zijne smadelijke nederlaag te +verbloemen.”</p> + +<p>„Niet waar?” riep hij triomfantelijk: „Anders kan het niet geweest zijn! +Anders niet!..... Kinderen, ik kan u verzekeren dat ik van dien dag af +aan den Duivel geloofd heb, zoo stellig als aan den goeden God!”</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Bewahre, ja!</i>” zuchtte Barbara—en zij dronk eens voor den schrik.</p> + +<p>„Sedert”, hernam de kapelaan, „ben ik nooit uitgegaan zonder deze groote +groene paraplu. Tegen den regen heeft zij mij trouw beschermd—tegen de +hitte van de zon—tegen den brand van de hel. Kinderen”——hij greep het +nog natte meubel, hield het kruis ons voor, en sprak, met eene trillende +stem en eenen glans van waarlijk apostolische geestdrift op zijn +kogelrond aangezicht—: „<i xml:lang="de">Kinder, der Teufel isch kein Kühbub, fürwahr!</i> +Hij spant ons strik op strik. Maar wat u ook bejegene op uw pad, verlaat +u op den heiligen Rochus en op het hout des kruises!—In dit teeken zult +gij alles overwinnen!”</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Ik kan het hierbij laten. Alleen nog—eere wien eere toekomt!</p> + +<p>Baedeker had ons niets te veel beloofd. Bij den kapelaan <span class="pagenum" title="38"></span><a id="p_38"></a>van <span xml:lang="de">Bristen</span> +hebben wij, dorstigen, ons ververscht: met den wijn uit zijn vat—maar +veel meer nog met den humor van zijn gul gemoed, met de kloekheid van +zijn naïef geloof, en met het hartelijke roode aanschijn van zijne ronde +zuster Barbara.</p> + +<p>Eenvoudig paar daarginds in de bergen—verversch er nog velen als +ons—die dorsten naar wat schoonheid in de natuur, en naar wat +frischheid in menschen!</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="39"></span><a id="p_39"></a></p> + +<h2><a id="Jack_Bobsons_Poolreis"></a>Jack Bobson's Poolreis.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<div class="chpoem"> +<div class="stanza" xml:lang="en"> + <span class="i0">„<i>Though this be madness,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Yet there's method in it.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>Des avonds, zoo vaak mij de ooren begonnen te tuiten van het rumoer der +wereldstad, placht ik verademing te zoeken op eene der bruggen waar tol +geheven werd, en waar dus weinig verkeer den begeerige naar stilte +verstoorde.</p> + +<p>Gelijk een visioen uit het Boek der Openbaring was hier de aanblik van +de rivier en hare oevers—: „eene glazen zee, met vuur gemengd”. +Duizenden waren de lampen in den nacht. Londen's diepe stem, gedempt, +rolde dreunend over de wateren. En zeewaarts, met dof gebruis tegen +de granieten bogen, gleed in de diepte de zwarte stroom, de lampen +weerspiegelend met sidderende flikkerglansen. Dan daalde vaak, in de +droeve maanden November en December, een grauwe mist uit de hoogte, en +legde zich neder op Babylon. Zóó moet de chaos gelegen hebben, woest +en ledig, vóór de Geest des Scheppers scheiding kwam maken tusschen +het licht en tusschen de <span class="pagenum" title="40"></span><a id="p_40"></a>duisternis. De duizenden lampen waren als +uitgebluscht; onzichtbaar geworden hare trillende schijnselen in het +water; al de voorwerpen rondom, ook de brug zelve, aan mijn oog +onttrokken, als weggesmolten in het niet. Maar de hemel was vervuld +van eenen valen gloed, waarover matte schaduwgestalten schenen heen te +trekken in spokenden optocht. En de doffe stem van Londen dreunde voort, +als uit eindeloozen afstand. En het doffe bruisen der rivier steeg +opwaarts, als uit peillooze diepte. Een gonzen en een schemeren—anders +niets.</p> + +<p>Ik toefde ook dán nog op de brug. Maar niet lang. Geen mensch weerstaat +den somberen invloed van zulk weder te Londen. Elk zoekt eenen haard, al +is het zijn eigen niet; elk wil voort uit den geelgrauwen damp, die +erger is dan duisternis, wijl zelfs het licht, dat hij verslindt, +machteloos is tegen hem.</p> + +<p>Zóó ook ik.</p> + +<p>Gewoonlijk, na zulk eene melancholieke wandeling, ging ik mij wat +opfleuren in zeker behaaglijk ale-huis, gelegen in eene stille zijstraat +nabij de zuidzijde der brug. Het was eene kleine, doch kalme en in +zekeren zin deftige inrichting. Geen verblindende lichtglans straalde +den voorbijganger er uit tegen; geene verdachte heeren en verleidelijke +schenksters aan het buffet. De dikke kastelein of zijne stemmige dochter +bediende. Men dronk er zijn bier, echt nationaal, uit blinkende tinnen +kannen—Engelsch brouwsel uit Engelsch metaal. In de ouderwetsche, met +zand bestrooide <i xml:lang="en">parlour</i> knapperde steeds in den open haard een +vroolijk vuur, terwijl op de eiken tafels versche pijpen geschaard +lagen, die den gast op het overredendst noodigden tot toeven. Alles was +er, zooals men het eer op het gemoedelijke platteland, dan te Londen +<span class="pagenum" title="41"></span><a id="p_41"></a>zoeken zou. Ook de gasten. Hier kwamen bejaarde huisvaders uit de buurt +hunne courant lezen, of murmureeren over de slechte tijden. Doch het +liep er nooit druk. Dikwijls, als ik vroeg gekomen was, zat ik er +alleen—of met nog éénen persoon, die nu juist bestemd was de held te +zijn van deze geschiedenis.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Hij mag een zestiger zijn geweest. Allereerst trok hij de aandacht door +eene dikke muts van glimmend zwart berevel, die hem niet van het hoofd +ging. Voorts verrieden gelaatskleur, kleeding en manieren hem dadelijk +als eenen oud-zeeman: en toch had hij in zijn doen niets van het +hoekige, zoomin als van het vrijmoedige of zelfgenoegzame, dat oude +varenslieden veelal kenmerkt. Zijne forsche gestalte was gebogen; de +zware grijze knevelbaard hing hem ongerept over lippen en borst; diepe +rimpels doorgroefden zijn voorhoofd. Hij scheen lichamelijk veel geleden +te hebben, of in den geest veel getobd. Altoos zat hij in denzelfden +hoek, geweldig rookend, half verscholen achter zijne courant. Met +niemand sprak hij; doch des te drokker scheen hij bezig met zichzelven. +Vaak schudde hij geërgerd het hoofd, of liet, met omlaag turenden blik, +de kin op de borst rusten. Blijkbaar had de man eene grief, die hem +geheel vervulde. Hij maalde over iets.</p> + +<p>Ook met mij, hoe dikwijls ik met hem samen geweest was in de stille +gelagkamer, had hij nooit een woord <ins class="corr" id="corr6" title="Bron: gegewisseld">gewisseld</ins>. Mijn +„goeden avond!” bij het binnentreden beantwoordde hij werktuigelijk; +verder was er tusschen ons geen geluid gegeven.</p> + +<p>Men kan zich daarom mijne verwondering denken, als op zekeren namiddag +(ik had pas den omtrek der dokken bezocht en mijn hoofd opgevuld met +bonte beelden uit de <span class="pagenum" title="42"></span><a id="p_42"></a>vijf werelddeelen) de geheimzinnige man plotseling +opstond, zich over mij plaatste aan de tafel, en met doordringenden blik +mij in de oogen begon te staren.</p> + +<p>Ik wil bekennen dat ik eene seconde sterken aandrang voelde om den +kastelein te schellen. Doch dit angstige gevoel, van alleen te zijn met +eenen krankzinnige, was even snel geweken, toen de zonderling, weemoedig +glimlachend, als om mij gerust te stellen, met diepe, gedempte stem tot +mij de vraag richtte, of ik niet vreemdeling was.—„<i xml:lang="en">I thought so</i>”, +hernam hij op mijn bevestigend bescheid. En als reden voor die meening, +liet hij er op volgen: „<i xml:lang="en">You have not the look of an Englishman: you +have a look as if you could believe an honest fellow.</i>” Daarna weer, na +eene korte pauze, en terwijl hij mij een artikel aanwees in de <i xml:lang="en">Daily +Telegraph</i>: „<i xml:lang="en">Have you read this?</i>”—Hierop, heftiger: „<i xml:lang="en">They are at it +again, the lying rogues—and yet I told them how it is!</i>”—En ten +slotte, met eenen donderenden vuistslag op de tafel: „<i xml:lang="en">Curse them, Sir, +they have buried me first—and now they won't believe me!</i>”</p> + +<p>Hij sprong op in zijne volle lengte; en ik, nu volkomen zeker van met +eenen razende te doen te hebben, strekte nogmaals de hand uit naar de +tafelschel. Maar dadelijk, als verschrikt door zijne heftigheid, zonk +hij weer in zijnen stoel, schudde het hoofd, en hield zacht mijnen arm +terug. „<i xml:lang="en">You take me for a madman, haha!</i>” lachte hij droevig. „<i xml:lang="en">Perhaps +you are right. But never mind my fits. I will tell you a great secret. +And you will believe me. Won't you?</i>”</p> + +<p>Aan mijnen stoel gekluisterd door bevreemding, knikte ik toestemmend. Ik +luisterde toen naar het volgende verhaal, dat de man met de zwarte muts +mij deed, soms met levendige gebaren van aandoening, en dan weer +mompelend voor zich heen, als iemand die eene honderdmaal <span class="pagenum" title="43"></span><a id="p_43"></a>herhaalde les +opzegt. Hij had daarbij eenen stijl en vaak eene woordenkeus, die, +zonder juist keurig te mogen heeten, toch eene zekere mate van +beschaving en verbeeldingskracht verrieden.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Ja! ze hebben mij begraven. Ze meenden dat Jack Bobson dood was. Maar +Jack heeft ze allen overleefd!—Ik ben het, die hier tegenover u zit. Ik +ben Jack Bobson—en de arme Sir John had geen knapper ijsmeester op zijn +schip.</p> + +<p>„Van Jack Bobson hebt ge zeker nooit gehoord. Maar wel van Sir John—Sir +John Franklin?—Nu, ik voer met hem mee op de <i xml:lang="la">Erebus</i>, in het jaar '45.</p> + +<p>„'t Ging alles best tot het Beechey-eiland, waar we dien eersten winter +ons kwartier opsloegen. Doch toen de zon weer uit haar nest gekropen +was, in Mei, of Juni, ging Jack Bobson te kooi liggen met eene vreemde +ziekte, die bij hem in de familie zat, en deed alsof hij stierf. Dit was +stom van Jack. Maar nog stommer was het van de kameraden, dat ze hem den +tijd niet gunden om weer tot zijnen adem te komen, en hem wegstopten +onder eenen hoop keien, alsof er haast bij was. De éénige, die bij deze +gelegenheid zijn verstand gebruikte, was de witte beer die Jack opgroef, +en hem wakker schudde met eenen knauw, en van schrik aan den haal ging, +toen Jack hem bedankte met eenen opstopper tegen zijnen kouden neus. +Goed maar, dat er in de gauwigheid geen doodkist op had kunnen +overschieten voor Jack. En de kameraads schenen inderdaad geduchte haast +te hebben gehad om verder te trekken. Zij waren gevlogen met hunne +schepen, toen Jack door den beer was bijgeholpen. Gevlogen!—Arme +kerels! Arme Sir John!—Waren ze maar <span class="pagenum" title="44"></span><a id="p_44"></a>gebleven! dan zaten ze hier warm +als ik, en we hadden samen de Pool ontdekt, en, <i>curse me, Sir!</i> als men +ons dán niet zou gelooven!—Hier gaan ze! Op hunne eeuwige glorie!</p> + +<p>„Ik was alleen”, ging de verteller voort, na eene teug genomen te hebben +uit zijne kroes. „Ik was alleen. Bij geluk had Sir John op het +Beechey-eiland in eene <i xml:lang="en">cairn</i> eenen ruimen voorraad achtergelaten van +levensmiddelen en allerhande benoodigdheden; ook eene stevige sloep met +toebehooren. Nu moet ge bovendien weten, dat die ziekte van mij eene +bijzonder vreemdsoortige ziekte was geweest. Mijn vader had ze vóór mij +gehad, en had drie weken op het kerkhof te Plymouth gelegen. Toen hij +weer levend werd, had hij met een enkel zetsel het deksel van zijne kist +gewipt, en het handjevol zand van het deksel: want hij was uit het +armhuis begraven—ofschoon hij een <i>gentleman</i> was, Sir, die een aardig +fortuintje tot den laatsten stuiver verspilde—gek die hij was—met het +zoeken naar eene machine om de zonnestralen vloeibaar te maken en op te +bottelen...... <i xml:lang="en">Well, but that's neither here nor there!</i>—Die ziekte, +wou ik maar zeggen, was zooveel als eene schijndoodziekte. De dokters +verklaren dat zij maar ééns in de honderd jaren voorkomt. Ontwaakt men +er uit, en heeft men maar een goed maal eten gehad, dan voelt men zich +versch man, rap en levenslustig als drie. Zoo dan, nadat ik de <i xml:lang="en">cairn</i> +opengebroken en mij behoorlijk met spijs en drank versterkt had, was ik +weer als een borst van achttien jaren.</p> + +<p>„Daar rees in mij eene stoute gedachte. „Jack Bobson”, sprak eene stem +in mijn binnenste: „gij kunt een beroemd man worden, zoo beroemd +als de grootsten van oud-Engeland's helden. Uwe makkers ontdekken de +Noordwest-passage. <span class="pagenum" title="45"></span><a id="p_45"></a>Gij, Jack, ontdekt de Pool!”...... Ei ja! waarom zou +ik niet?—Ik wist den weg; niets ontbrak mij tot de reis; 't was +zomerdag; de zee lag open, en er woei eene vaste bries uit het Zuiden. +Voorwaarts, Jack Bobson! voorwaarts!</p> + +<p>„Fluks maakte ik de sloep ree met zeil en riemen, roer en tuig, en met +eenen overvloed van mondkost en kleeren, wapens en kruit. Het was de +handigste kleine expeditie, die ooit naar het Noorden den boeg wendde. +Maar één ding vergat ik. Ik ezel! dat ik verzuimde mijn kloek plan neer +te schrijven op een stuk papier, en dit stuk te teekenen met mijnen +naam, en het weg te bergen in de <i xml:lang="en">cairn</i>! Dan hadden zij mij <em class="g">moeten</em> +gelooven. Ik ezel!”——Hij sloeg zich wild tegen het voorhoofd. „Zeg, +Sir”, voer hij eensklaps tegen mij uit: „gelooft gij me, tot +dusver?”—Een oogenblik later hervatte hij rustig zijn verhaal:</p> + +<p>„De vaart liep prachtig. Eerst oostwaarts door Straat Lancaster. Daarna +noordwaarts door de Smith-sound en het Kennedy-kanaal. En van ijs geen +spoor, dan langs de verre kusten, waar de bergspitsen zoo blauw zagen +als kopervitriool. En aanhoudend die mooie zuiderbries, die mij warmde +en voortdreef. In dertig dagen, juist geteld, was ik waar ze nu zeggen +dat Kane geweest is met zijne Yankees—aan de open Poolzee.</p> + +<p>„Maar—<i xml:lang="en">look here now!</i> Als de Yankee Kane werkelijk zóó ver geweest is, +dan had hij verder moeten gaan: en als hij gezien heeft wat hij vertelt, +dan had hij méér moeten zien. <i xml:lang="en">Curse me, Sir!</i> ware Kane de Yankee geen +lafaard geweest, zoo stond Jack Bobson thans niet geboekt als een +leugenaar!</p> + +<p>„Kane vond eene open zee en eene hooge temperatuur. <span class="pagenum" title="46"></span><a id="p_46"></a>Hij vond gras aan +de oevers, en kudden muskusossen, en zwermen watervogels. Hij vond, +terwijl zuidwaarts alles ijs was en bijtende vorst, milde regenwolken en +nevel in het Noorden. Welnu! ik zeg u dat hij verder had moeten gaan en +méér had moeten vinden. Achter dien nevel lag nog iets beters.</p> + +<p>„Dát heb <em class="g">ik</em> gezien, Jack Bobson, die hier zijn bier met u drinkt. Ik +drong heen door den mist, niet meer zeilend, maar roeiend, over eene zee +die door geen zuchtje werd gerimpeld. De nevel werd al dichter—en +lauwer; bloedroode flikkeringen doorgloeiden hem soms. Dagen lang, +terwijl ik voortroeide met koortsig verlangen naar het einde der reis, +naar de geheimzinnige oorzaak van dat lichten en van de steeds +toenemende warmte—dagen lang zag ik niets om mij heen, dan dien +grijzen, lauw vochtigen damp. Vaak was hij zóó dik, dat ik zelfs het +roerlooze water niet onderscheiden kon, waarin mijn riemslag +ploegde—ja, mijne hand niet, op armslengte uitgestoken. Ik zat als +geblinddoekt; de adem werd mij zwaar; en ware er niet af en toe een +snuiven hoorbaar geweest van den eenen of anderen visch in mijne +nabijheid, of de wiekslag van onzichtbare vogels boven mijn hoofd—zoo +hadde ik mij kunnen verbeelden voor eeuwig verloren te zijn in het rijk +van de schaduwen des doods.... Eindelijk echter werd het ijler. Ik +bespeurde een groenachtig schemeren in de verte. Daar brak het zonlicht +door——en ik zag.... Maar gij moet me gelooven! Zult ge?——</p> + +<p>„Ik zag eene grasgroene watervlakte, spiegelglad gespreid onder een wit +betrokken zwerk. En midden uit dien groenen plas, op eenen afstand van +twaalf of veertien mijlen, rees een enkele, ontzaglijke kegelberg, +twintigduizend voet hoog, naar ik gis. Aan den voet was hij <span class="pagenum" title="47"></span><a id="p_47"></a>met welig +groen bewassen; topwaarts werd hij eene grauwe rotsmassa; en uit zijne +kruin steeg, nogmaals duizenden voeten hoog, loodrecht eene dikke zuil +van witten damp, die aan haar zenith zich uitspreidde naar alle kanten. +In breede stroomen trok de damp door het luchtruim, om langzaam neer te +dalen op de zee, en den wal van nevel te vormen, dien ik had doorboord. +Het was een gewelf, een onmetelijke koepeldom van nevel, met de zuil, +die te rusten scheen op den berg, in het midden, en met zijne +fundamenten rondom op de wateren. Nu en dan schoten er vreeselijke +vuurstralen uit den bergkrater, die de dampzuil deden gloeien, en gansch +den dom van nevel in het rond verlichtten. En daaronder lag de groene +zee—glad, peilloos diep, naar de kleur en helderheid te oordeelen—maar +niet levenloos. Hier krielde het van walvisschen, die speelden met hunne +jongen; het ruischte van hun geblaas; boven den wijden waterspiegel +dansten alom de fonteinen uit hunne neusgaten. Ook bespeurde ik, terwijl +ik den berg naderde, andere monsters, van ijselijker gestalten: monsters +zooals ik later afgebeeld vond in boeken, met harde Latijnsche namen +gedoopt—monsters van vóór den Zondvloed, zeggen de geleerden. De groote +zeeslang stak in de verte zijnen gehoornden kop een vijftien ellen boven +water; van verbazende salamanders werden de ruggen zichtbaar, als +omgeslagen scheepsrompen; en toen ik dicht genoeg nabij den berg was, +kon ik aan den oever leguanen bespieden met lange vogelhalzen en bekken +als snoeischaren—en kaaimans, Sir! naast wie de kerels in de +Zuid-Amerikaansche rivieren als <i xml:lang="en">babies</i> zouden zijn.</p> + +<p>„Hoe ik den moed had dit alles nog zoo op te nemen, begreep ik later +zelf niet. Zeker had ik hem te danken <span class="pagenum" title="48"></span><a id="p_48"></a>aan het fiere bewustzijn, dat mij +toen doortintelde van het hoofd tot de voeten. Want, Sir!—hier was ik, +Jack Bobson, van aangezicht tot aangezicht met de Noordpool. Die +ontzaggelijke vulkaan (nooit vergeet ik zijnen aanblik vol eenzame +majesteit) die ontzaggelijke vulkaan was het toppunt van de wereld, +het uiterste eindje van het hooge Noorden. Door zijn ruggemerg moest +de as loopen, om welke de aardkloot zich wentelt. De gloed zijner +uitbarstingen was het Noorderlicht. De heete waterdamp uit zijnen krater +was oorzaak van de warmte die het ijs verdrong, tweehonderd mijlen in +den omtrek. En deze groene zee was de lang gezochte kraamzaal der +walvisschen—de wijkplaats van de laatste nakomelingen der gedrochten, +die toekijkers waren bij het van stapel loopen der arke Noach's—zoo +zeggen de geleerden. Zie, Sir!—en dit alles had <em class="g">ik</em> gevonden en +ontdekt—ik, Jack Bobson, een eenvoudig ijsmeester van de <i xml:lang="la">Erebus</i>, +geheel alleen—Jack Bobson, Sir, die hier aan deze tafel met u +zit!——Gelooft ge mij?</p> + +<p>„De monsters deden mij geen kwaad. Nu en dan gluurde er een met een oog +als eene scheepslantaarn mij aan; maar geen sperde er zijnen muil open +om mij en mijne boot op te slokken. Blijkbaar begrepen zij niets van ons +beiden. Alleen de groote zeeslang, die een bereisd monster is, en de +menschen en hunne boosheid kennen moet, zou mij bij eene ontmoeting +waarschijnlijk belet hebben van mijn avontuur iets na te vertellen. Ik +sidderde bij de gedachte—en het werd mij zoo bang, zoo bang, dat ik +met alle macht begon weerom te roeien naar de nevelzee. Eene sterke +strooming, die om den berg scheen heen te loopen, kwam mij te hulp. Haar +noordwaartsche tak had mij heengevoerd naar de Pool; haar zuidwaartsche +<span class="pagenum" title="49"></span><a id="p_49"></a>voerde mij terug er van. Ik boorde weer door den nevel. Weldra was de +glasgroene zee, was de machtige vulkaan onttrokken aan mijnen blik. +Alleen het roode flikkeren vergezelde mij nog, flauwer en flauwer, +naarmate de damp weer dikker werd. Nogmaals dagen lang dreef ik zoo +blindelings voort. De koude nam allengs toe. Straks ontmoette ik weer +ijs. De horizon helderde weer op in het Zuiden. Ik zag land: bergen, met +sneeuw bedekt. De strooming wierp mij tegen de kust. Eskimo's snelden +toe, die mij vriendelijk opnamen, en die ik rijk maakte met de schatten +in mijne boot.</p> + +<p>„Wel, ik leefde dertien jaren onder dezen stam, vóór <span xml:lang="en">Mac Clinton</span> met de +<i xml:lang="en">Fox</i> mij terugbracht naar Engeland. En nu eerst begon mijn lijden. Ze +vertelden mij van Sir John's jammerlijk uiteinde. Hoe ik geschreid heb +om hem en de arme kameraden!—Maar toen ik hun verhaalde dat ik zelf de +Pool ontdekt had, en wat ik gezien had dáár—toen geloofden ze mij niet. +Ze zeiden dat de kou mijne hersens moest hebben doen bevriezen, of dat +de traan der Eskimo's mij naar het hoofd moest geslagen zijn. Ze zeiden +dat ik gek was. Ze geloofden mij niet!</p> + +<p>„Ik kwam hier, te Londen. Mijne betrekkingen waren alle gestorven—en +vreemden kenden mij niet meer. Ze wisten wel dat er een Jack Bobson was +geweest op de <i xml:lang="la">Erebus</i>. Maar die Jack Bobson moest omgekomen zijn als de +rest. En ik, met mijne groote ontdekking—ik was een bedrieger, een +dronkaard, een krankzinnige!—Ze geloofden mij niet!</p> + +<p>„Ik schreef aan de bladen. Ik sprak met de <i xml:lang="en">penny-a-liners</i> van deze +schurkachtige <i xml:lang="en">Daily Telegraph</i>, die nu weer zotteklap verkondigt over +eene Pool van eeuwigdurend <span class="pagenum" title="50"></span><a id="p_50"></a>ijs. Ze lachten mij uit! Ze wezen mij de +deur!—Ze geloofden mij niet!</p> + +<p>„En hier zit ik nu, Sir—ik, Jack Bobson—met de grootste ontdekking na +Columbus in mijne hand——en, <i xml:lang="en">curse them, Sir! They won't believe me! +They won't believe me!</i>”<span class="g4">.................</span></p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Kermend had mijn verteller zijnen laatsten klaagtoon uitgestooten. Zijn +gerimpeld gelaat vertrok zich als tot schreien. Ik had medelijden met +hem.</p> + +<p>Toch ben ik nooit na dien avond teruggekeerd in het rustige ale-huis +nabij de Waterloo-brug. Ik had het hart niet, Jack Bobson onder de oogen +te treden, en hem te zeggen of te toonen dat ook <em class="g">ik</em> hem niet geloofde.</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="51"></span><a id="p_51"></a></p> + +<h2><a id="De_Jonkvrouw_van_Hillegersberg"></a>De Jonkvrouw van Hillegersberg.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<div class="chpoem"> +<div class="stanza"> + <span class="i2"><i>Sage,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Gij lieflijke,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Oud van den beginne,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Jong totaan het einde—</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Verjong ons met uwe jeugd!</i><br /></span> +</div> +</div> + +<h3>I.</h3> + +<p>Hillegersberg is een Zuidhollandsch dorp, een uur gaans ongeveer van +Rotterdam gelegen. Om er te komen, volgt men den Schie-stroom totaan de +buurtschap de Heul, wijd berucht wegens hare eigenaardige wijze van +Pinksterviering. Vervolgens slaat men rechtsaf eenen straatweg in, +die—hooge zeldzaamheid in dit gedeelte van ons vaderland—beplant is +met boomen, wel is waar vlijtig verminkt, maar toch nog niet gansch +afgemaakt. Onder het schrale lommer beweegt men zich afwisselend langs +groene weiden, groene slooten, groene moestuinen, en talrijke, aan +weerszijden tusschen groen verscholen buitenplaatsjes. Aldus kuiert de +duffe stadbewoner het vriendelijke dorpje binnen, genoegelijk gestemd +over het bijeentreffen van zóóveel groenigheden binnen zoo luttelen +afstand van winkel of kantoor.</p> + +<p><span class="pagenum" title="52"></span><a id="p_52"></a></p> + +<p>Mijne beminde stadgenooten, de Rotterdammers, hebben deze toelichting +niet van noode: want voor de deftigen onder hen is „den Berg” eene +gezochte begraafplaats; en voor de niet-deftigen is het een uitverkoren +ontspanningsoord. Zij allen rijden er dus heen op hunne beurt—de rijken +stom en stapvoets en met groote staatsie, om er zich te laten +bijzetten—de arme drommels (die na hunnen dood den zinkput in het +Crooswijksche veen voor lief moeten nemen) jolend en tierend, +holderdebolder in breukige kalessen en volgepropte omnibussen, om er in +eenen theetuin zich te verhitten met schommelen en slechten drank<ins class="corr" id="corr7" title="Niet in Bron.">.</ins></p> + +<p>Voor andere bewoners van Nederland echter, in de Maasstad en omstreken +vreemdelingen, was de bovenstaande mededeeling misschien niet overbodig. +Ter inlichting van dezen ook meen ik hier nog te moeten aanstippen, dat +de gemeente Hillegersberg niet slechts boogt op een aristocratisch +kerkhof en eenen plebejischen theetuin, maar bovendien op eenen heuvel, +eene ruïne en eene legende. Deze drie laatste eigenhoorigheden zijn voor +een dorp in het proza-land bij uitnemendheid, het ingedeukte, boomlooze, +van koemest en spoeling doorweekte Schieland, iets zóó ongewoons, dat ik +waarlijk wel een woordje méér er over zeggen mag.</p> + +<p>Den heuvel, het is zeker, zou een wandelaar, die er niet opzettelijk +aandachtig op werd gemaakt, allicht voorbijloopen zonder iets van zijne +aanwezigheid te bespeuren;—ik geef hem vermoedelijk méér dan zijn +rechtmatig deel, wanneer ik hem eene hoogte toeschrijf van wel twaalf +voet boven de omliggende poldervlakte. Nochtans is hij, gelet op zijne +herkomst, met vollere waarheid iets ontzagwekkends, iets kolossaals, +iets titanisch te noemen, dan bij voorbeeld het Matterhorn of de +Dhawalaghiri, van welke <span class="pagenum" title="53"></span><a id="p_53"></a>men toch beweren mag dat zij, louter als bergen +beschouwd, heel wat méér te beteekenen hebben. Het Matterhorn en de +Dhawalaghiri zijn namelijk voortbrengsels van natuurkrachten—terwijl de +berg van Hillegersberg....</p> + +<p>Maar stil, mijne heeren! dempen wij onze luidruchtigheid! Want hier +verschijnt, gegord met mos, met eiloofranken kuisch gesluierd, de sage +op ons tooneel.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>In een zeer grijs verleden (de oudste menschen van Hillegersberg +herinneren zich er niets meer van) woonden er in deze landstreek zonen +en dochteren Anak's, zeer vreeselijk om aan te zien: geweldige +creaturen, wier grootte evenveel vademen bedroeg, als duimen de grootte +van de kinderen der menschen. Hunne voetzolen waren op de aarde; maar +hunne hoofden boorden in de wolken. Riepen zij elkander toe, dan was er +donder in de hemelen; wandelden zij, dan dreunde de bodem als van den +tred van vele heirscharen; en als zij zich nederlegden om te slapen aan +het boord der meiren, zoo steigerden gelijk strijdrossen de golven bij +het geronk uit hunne neusgaten.</p> + +<p>En het geschiedde eens op eenen dag, dat eene jonge maagd uit dit +geslacht, Hildegarde, die rijzig en schoon was boven alle hare zusteren, +van het fijnste zand begeerde, opdat zij daarmede haar aangezicht blank +mocht schuren—blank en blinkend in de oogen van Ubbo den Bruine, den +jongeling dien zij liefhad. Zij dan sprak tot haren vader, Twikko den +Grauwe: „Mijn vader, waar vinde ik zand zoo rein als goud, zoo fijn als +water, zoo wit als melk?”</p> + +<p>Twikko de Grauwe antwoordde, zeggende: „Ga naar het strand der zilte +zee, en schep er wat zacht als eiderdons is onder uwe voeten.”</p> + +<p><span class="pagenum" title="54"></span><a id="p_54"></a></p> + +<p>„Mijn vader”, hernam de maagd, „geef mij uwen helm van koper, opdat ik +het daarin drage, dat zand.”</p> + +<p>Maar Twikko de Grauwe ontstak in toorn, en riep haar toe: „Wat vraagt +gij mijnen helm van koper, mijnen heldenhelm van glanzend metaal! Hebt +gij den korf niet, den korf van popelstammen, dien Fikko de Roode u +vlocht, uw bruidegom?”</p> + +<p>Toen schoten er bliksems uit Hildegarde's oogen. „Vervloekt!” schreeuwde +zij: „vervloekt zij Fikko tot in de wortels van zijne roode haren! Het +is Ubbo de Bruine, dien ik min! Eer zal de aarde mij verzwelgen, eer +kies ik de diepe zee mij tot bruidsbed, vóór Fikko de Roode met eene +nagelspits mij beroert!”</p> + +<p>„Ha, bastaard van eene teef!” zóó brullend sprong de oude op: „Ha, +voetwisch van mijne knechten! dezen avond nog zult gij uw Ubbo's nieren +mij opdragen als gebraad en zijn hartebloed als mee in mijnen gouden +beker!...”</p> + +<p>Hildegarde gaat. Weinige schreden brengen haar aan het zeestrand. Zij +gaart eene blonde duin of wat in haar schortekleed; zóó beladen ijlt zij +huiswaarts heen, diep bezorgd wegens den bruinen Ubbo. En als zij +Twikko's haardstede nadert, zoo waait de landwind den reuk van een +slagveld in hare neusgaten, en vóór haar uit speurt zij de wolken rood +van bloedwalm. Haar zoekend oog doolt langs den horizon, of het de +strijdenden niet ontwaart. Maar al voortsnellende stoot zij haren voet +tegen het gevest van een in den grond gestoken zwaard. Zij struikelt—en +ligt over het lijk van Ubbo den Bruine.</p> + +<p>En met eenen smartkreet, dien de raven herhaald hebben tot in Nibelheim, +hief zij den beminde aan hare borst. En zij droeg hem naar het strand +der zilte zee. En in de branding stappend, met den dooden lief in hare +<span class="pagenum" title="55"></span><a id="p_55"></a>armen, waadde zij verder en verder, tot de bruisende wateren zich +sloten boven haar hoofd.—</p> + +<p>Kent gij de witte krijtklippen aan den overkant der zee?—Het zijn de +gebleekte beenderen van het jonge reuzenpaar, door de golven opgeworpen +tegen Albion's kust. Dáár echter, waar Hildegarde struikelde, en het +noodlottige duinzand in haar voorschoot werd uitgestort over den +bodem—dáár welft zich sedert een heuvel boven het drassige weideveld: +de heuvel van Hildegarde: Hildegard's berg.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Dus luidt de sage. Men vindt door de windvaan op het gemeentehuis en +door het fraai gebeitelde dorpswapen in den gevel van dit gebouw nog ten +huidigen dage Hildegarde's ongeluk in dankbaar aandenken gehouden.</p> + +<p>Inderdaad, van dankbaarheid mag hier wel sprake wezen. Want aan dit +voorhistorische treurspel hebben de Hillegersbergers alles te danken.</p> + +<p>In de eerste plaats hunnen berg;—zonder die scheur in dat schortekleed +immers zouden er kikkers kwaken ter plekke waar thans de gasten uit de +stad een vergezicht komen genieten. In de tweede plaats hunne sage;—de +berg baarde de sage, gelijk het schortekleed den berg baarde. In de +derde plaats hunne ruïne;—want vermits die ruïne boven op den berg +staat, zoo moet men wel aannemen dat het juist alweer de berg was, die +den bouwmeester der ruïne uitlokte om dáár en niet elders te bouwen. In +de vierde plaats hun zeer begunstigd kerkhof, dat mede op den berg en om +de ruïne gelegen is;—de aanzienlijke Rotterdammers toch, die zich hier +laten begraven, maakten voor het meerendeel hun fortuin in koffieboonen +of in metallieken; en juist voor dezulken is <span class="pagenum" title="56"></span><a id="p_56"></a>het zoet en eervol, den +laatsten slaap te sluimeren op eene verhevenheid uit den sagen-tijd, +onder eene ruïne uit de dagen der kruistochten. In de vijfde plaats....</p> + +<p>Doch waartoe deze opsomming nog voortgezet? Het is klaar als kristal, +dat Hillegersberg nooit geworden zou zijn wat het is, zonder den berg +van Hildegarde. En evenzoo duidelijk is het, dat de berg van Hildegarde +er nooit zou gekomen zijn zonder den ontijdig opgevlamden hartstocht van +Hildegarde de reuzin voor Ubbo den reus, bijgenaamd de Bruine.</p> + +<hr class="chend" /> + +<h3>II.</h3> + +<p>Een vierde van eene eeuw geleden woonde er in dit dorp een jeugdig +ondermeester, die van zijnen vader den onbezoedelden geslachtsnaam +Eykendaal, van zijne moeder den welluidenden persoonsnaam Justus, en van +hen beiden te zamen een gezond en welgevormd lichaam benevens een helder +hoofd en een gevoelig hart ontvangen had. Meer dan die vijf dingen +lieten zijne vroeg gestorven ouders den knaap niet na; maar hij, wel +verre van hun een verwijt daarvan te maken, vond dat het reeds veel was. +Ware hij als Klaas Klomp of als Kees Kuit dit ondermaansche ingestuurd, +toegerust met eenen bochel en eene borstkwaal, en behept met eene +Judas-geaardheid—hij had er mee al niets tegen kunnen doen, begreep +hij. Dit in aanmerking nemende—alsmede dat eene krachtige maag een +zegen heeten mag, zelfs al kan men haar in den regel niet vullen met +wildbraad of pastei, en dat welgeschapen leden ook onder een schamel +jasje eenen jongen man niet misstaan—meende <span class="pagenum" title="57"></span><a id="p_57"></a>Justus dat voor eenen +spruit van eenen plattelands-brievengaarder het ouderlijke erfdeel heel +wat kariger had kunnen uitvallen. Hieruit blijkt dat Justus, zonder het +zelf te weten, van zijne ouders ook nog redelijkheid en tevredenheid had +geërfd.</p> + +<p>Te zeggen dat Justus Eykendaal arm was, is trouwens even onnoodig als de +verzekering dat eene stortbui nat maakt, of dat vuur verbrandt. Wie +heeft er ooit gehoord van eenen drogen regen, van eene koude vlam, van +eenen bemiddelden ondermeester?—Tegenwoordig zelfs, nu de paedagoog als +plechtanker van het heil der menschheid in de plaats getreden is van den +Heidelbergschen catechismus, en zijne werkplaats, de school, de dame is +om wier gunst de geduchtste strijders in Kerk en Staat elkander +bekampen—tegenwoordig zelfs baadt de Nederlandsche hulponderwijzer zich +zelden in weelde. Maar voor vijf-en-twintig jaren was het toch iets +anders nog. Er liepen toen geene menschen rond, zelfs geene luitenants, +die de kunst van glimlachend hongerlijden en het verduurzamen van +afgesleten jasjes met taaiere volharding beoefenden, dan de adjudanten +van den school-monarch. Achtenswaardige jongelingen! Hunne opleiding in +de universiteit der beproeving was grondig. Indien zij naar onze +hedendaagsche begrippen wat haastig waren met kastijden, schrijven wij +het hieraan toe, dat ook hun het leven de plak en de roede niet +kwijtschold voorwaar.</p> + +<p>Justus Eykendaal evenwel mocht, waar het plak en roede gold, als eene +uitzondering doorgaan op den toenmaligen regel. Lag het aan zijn +zachtaardig temperament, aan zijne sympathieke gemoedsstemming, of aan +een noodlot dat hem eenen menschenleeftijd te vroeg in de wereld +zond—zóóveel is zeker, dat de toenmalige schooltucht in dezen <span class="pagenum" title="58"></span><a id="p_58"></a>jonkman +geenen aanhanger vond. Hij wist niet hoe het kwam—maar tot beuken op +kinderhoofdjes en kinderrugjes stonden nu eenmaal zijne handen niet; en +van alle schoolmeesterlijke geniepigheid, als daar zijn knepen in ooren, +porren met leien, kneukel-tikken met linialen, koesterde hij kortweg +eenen afkeer. Hem scheen kindervleesch, inzonderheid het vleesch van +kleine meisjes, iets zóó teeders toe, dat hij het wèl streelen kon, maar +niet martelen. Trouwens, met zijne toonrijke stem en sprekende oogen +wist hij zich door het jonge goed heel wat beter te doen gehoorzamen, +dan hij ooit vermocht zou hebben met ranselen en bulderen.</p> + +<p>Ziedaar mijnen ondermeester. Hing de jeugd om zijne minzaamheid hem +aan—ik moet tot mijn leedwezen er bijvoegen dat zijn superieur, de +bovenmeester Van Meppen, hem er niet best om lijden mocht. Dit feit +vordert, ter wille eener juiste waardeering van den Hillegersberger +magister, eene nadere uiteenzetting.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Meester Pieter Van Meppen liep om en bij de vijftig. Voor eenen +onderwijzer is dit de schoonste leeftijd. Hij heeft dan nog een aardig +eind weegs voor de borst (geen sterft er, zooals men weet, onder de +tachtig), en toch is hij oud genoeg om gekomen te zijn tot het vol en +rustig besef van zijne majesteit. Hij staat in de volheid zijner +rijpheid, op het toppunt zijner macht!—Wie (zegt het spreekwoord) op +zijn dertigste jaar niet sterk is, op zijn veertigste niet verstandig, +en op zijn vijftigste niet rijk, die kan het er gerust voor houden dat +hij zijn leven lang nooit sterk of verstandig of rijk zal worden. Nu, +groote lichaamssterkte kwam den heer Van Meppen bij zijnen omgang met +schoolkinderen beneden de twaalf jaren niet <span class="pagenum" title="59"></span><a id="p_59"></a>bijzonder te pas. Boven het +streven naar rijkdom had hij, op het voetspoor van Diogenes en andere +groote wijsgeeren die de druiven zuur verklaarden, zich steeds verheven +geacht. Maar verstand—ja! van verstand had meester Van Meppen in zijn +vijftigste levensjaar zich zijn billijk deel vergaard—althans naar +zijne eigene schatting, welke immers op dit stuk oneindig +vertrouwbaarder is dan de schatting van anderen!—Want wat baat het mij +of mijne buren mij al voor eenen Salomo houden, indien ik mijzelven ken +als eenen ezel? En wat schaadt het mij of anderen mij al voor eenen ezel +verslijten, indien ik mijzelven maar op den waren prijs stel als eenen +Salomo?—De heer Van Meppen wist zelf het best wat er in hem stak. +Ronduit gesproken, hij was, in alle nederigheid, hier op aarde zijnen +betere nog niet tegen het lijf geloopen. Deze waarheid stond te allen +tijde op zijn gelaat te lezen. Daarom ook zou eene ontmoeting met hem +een wezenlijk fortuintje zijn geweest voor eenen schilder, die toevallig +zoekende was naar eenen model-kop voor een beeld der nooit weifelende +zelfgenoegzaamheid.</p> + +<p>De heer Pieter van Meppen had zich eene lijfspreuk verkoren, die de +leidende gedachte bij zijne methode van onderwijs als formuleerde:—„het +boompje dient <em class="g">jong</em> gebogen.” Dit klinkt bijna wreedaardig, niet +waar?—En toch, lezer, toch bid ik u, rangschik mij om dezen stelregel +mijnen bovenmeester niet aanstonds onder dat slag van antieke +kinderbeulen, voor wie Dante verzuimde in zijnen <i>Inferno</i> eene +afzonderlijke verdieping in te ruimen: nietige inquisiteurs, kleine +vivisectoren, kruisingen van kat en ezel, die in hun ledig brein, onder +het magistrale pruikje, de valschheid en het leedvermaak van het eene +schepsel geämalgameerd hadden met de balkende deftigheid van <span class="pagenum" title="60"></span><a id="p_60"></a>het +andere. Neen toch! Wacht u wèl voor dergelijke overijling!—Meester Van +Meppen was volstrekt geen laffe aterling van die soort. Meester Van +Meppen had veeleer eenen hekel dan eenen lust aan lijfstraffelijke +rechtspleging: maar hij beschouwde deze als een onvermijdelijk +kwaad—„<i>necessitas naturae</i>”, evenals bakers, dienstmeiden, en +vrouwvolk in het algemeen. Meermalen had men in de societeit, als het +gesprek op zaken van onderwijs verzeilde, hem dit met klem van redenen +hooren uiteenzetten. Hij wist wel dat enkele jongere collega's zich den +schijn gaven alsof zij het zonder slaan konden kroppen. Doch deze schijn +leek <em class="g">hem</em> ten hoogste bedriegelijk. „Ik voor mij”, riep hij, tuk op elke +gelegenheid tot het uitkramen van zijn bijeengesprokkeld Latijn: „Ik +voor mij houd mij aan het reeds door de oude Romeinen met zoo +schitterend gevolg in praktijk gebrachte „<i xml:lang="la">Fortiter in modo, suaviter in +rebus!</i>””—waarmee hij zich verbeeldde onweerlegbaar te hebben betoogd, +dat het straffen aan den lijve hem maar al te vaak werd opgelegd als +eenen smartelijken, doch onvermijdelijken <em class="g">plicht</em>. En zoo ging er geen +dag voorbij, waarop hij geen klappen uitgedeeld had links en +rechts—zuiver uit plichtbesef—louter uit kracht van een met +overtuiging toegepast beginsel. Van Meppen geloofde heilig in de +weldadige werking van eene dracht slagen. „Het boompje moet <em class="g">jong</em> +gebogen!”—Teekende zijn eigen gemoed tegen die leer soms verzet aan: +zag men soms, gelijk bij Van Alphen's even hardhandigen als weekhartigen +papa, tranen glinsteren in zijne oogen wanneer hij Hieronymusjen op de +broek gaf—dan verweet hij zich dit als zwakheid. De roede zwaaiend, +verstaalde hij zijne ingewanden tegen het gejank der getuchtigden door +het aanhalen van nog een ander gulden woord der vaderen: „Zachte +<span class="pagenum" title="61"></span><a id="p_61"></a>meesters maken stinkende wonden!”—Om kort te gaan, meester Pieter van +Meppen was nog een onderwijzer van den ouden stempel, en koesterde +omtrent de opkweeking der jeugd zoo zijne ouderwetsche en onwankelbare +begrippen.</p> + +<p>Welnu dan—was het vreemd, dat het den man hinderde, die begrippen +gekleinacht, ja, zwijgend maar met de daad te schande gemaakt te zien +door eenen aankomenden kwâjongen? Lag er voor den bovenmeester, als +verantwoordelijk opperheer in de school, in des ondermeesters meerdere +en zuiver zedelijke macht niet iets krenkends? Schuilde daarachter +tevens niet een opstaan tegen zekere, door de eeuwen geijkte, +denkwijzen, gebruiken en instellingen—iets eigenzinnigs, iets +weerbarstigs, iets revolutionnairs?.... Revolutie! Gerechte hemel! Het +woord al zou den meester een kruis hebben doen slaan, ware hij niet zoo +rechtzinnig gereformeerd geweest.</p> + +<p>Ten overvloede had Van Meppen tegen Justus Eykendaal nog eene andere en +meer ernstige grief. Hij meende namelijk in den jongeling eene +aanwassende neiging te bespeuren tot—hoe zou hij het noemen?—tot +vreemddoenerij, sentimentaliteit, romanziekigheid, kluisjes bouwen in +den maneschijn—: eene neiging, die den stijven, dorren, met de +kerkelijke witkalk dik bestreken man vervulde van dien gerechten +weerzin, welken menschen als hij plegen te koesteren tegen alle +zóódanige aandoeningen, waarvan zij zelven nu eenmaal geen tittel of +jota meegevoelen.</p> + +<p>Onder deze omstandigheden zou hij zeker al lang zich eenen anderen +ondermeester hebben aangeschaft, indien niet twee beweegredenen hem +daarvan hadden teruggehouden. Vooreerst zijn gevoel van recht: Justus, +hoe zonderling ook, deed immers trouw zijn werk. Ten tweede zijn +welbegrepen eigenbelang: want nergens zou hij eenen helper <span class="pagenum" title="62"></span><a id="p_62"></a>treffen, die +hem knapper zijne taak verlichtte, en aan wien hij geruster heel het +schoolbewind kon overlaten, wanneer hij op mooie zomerochtenden met den +dominee er eens uit wou op het verschalken van een zootje waterbaars.</p> + +<hr class="chend" /> + +<h3>III.</h3> + +<p>Hoe de heer Pieter Van Meppen op dien romanesken trek, waarvan hij zoo +huiverig was, zijnen ondermeester het eerst recht tastbaar—<i xml:lang="la">in +fragrante delicto</i>, gelijk hij zich uitdrukte—betrapt had?—</p> + +<p>Ja zie—dat gebeurde heel bij toeval. En zonder dit toeval, vrees ik, +zou de man er niet licht achter gekomen zijn, wat het dan toch voor +heidensche grillen waren, die zijnen assistent soms zoo wonderlijk deden +doen—zoo geheel anders dan alle andere jeugdige Hillegersbergenaren.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Vooraf dient men te vernemen dat meester Van Meppen een éénig stuk +kroost bezat: een dochtertje, Marieken geheeten. Als een Zuidhollandsch +burgerkind, Maria gedoopt, had het meisje eigenlijk een Mietje moeten +wezen; doch hare moeder, die uit het Geldersche, of eigenlijk uit het +land van Cleve was, en de taal harer kindsheid maar niet verleeren kon, +had de kleine altoos genoemd bij den naam dien zij zelve gedragen had: +Mariechen. Wel—Mariechen (of Marieken op zijn Hollandsch) klonk ook wèl +zoo aardig tusschen al die Mietjes in, waarvan het wemelde te +Hillegersberg. Dat vond een ieder.</p> + +<p>Een stil en vroegrijp wijfje, dit Marieken—zooals éénige kinderen, die +vroeg de moeder derven moeten, veelal worden. Flink uit de kluiten +geschoten, met haar ernstig gezichtje en mijmerende oogen, kon zij in +haar <span class="pagenum" title="63"></span><a id="p_63"></a>dertiende jaar wel haast voor vijftien doorgaan. Maar den blijden +stoeilust, den overmoedigen lach van de kalverjaren zocht men bij haar +vergeefs. Hoe zou zij ook vroolijk zijn geworden?—Spelen had zij nooit +geleerd; huismoederlijk zorgen des te spoediger. En met wie zou zij +gelachen hebben?—Hare moeder, lang ziekelijk, ontviel haar vroeg, na +haar al in hare eerste jeugd te hebben doen meeproeven uit den kelk van +pijn en lijden. De dorpskinderen ontweken des schoolmeesters weinig +aanlokkelijke woning. En de éénige die haar overbleef, haar strenge, +stijve vader—ach! hij stond zoo ver van haar. Zij rilde van zijne +klappen; zij schrok van zijne bijbelteksten en zijn deurwaarders-latijn; +zij deinsde terug voor zijne in haar oog alomvattende geleerdheid. Van +zijnen kant ook geene toenadering tot haar. Wel hield hij van zijn +kind—niet minder al dan het gros der vaders, die niet kortweg +onmenschen zijn. Maar dóórdringen in het jonge gemoed, meeleven met het +jonge leven—de man had er nooit aan gedacht; en wie hem dit onder het +oog zou hebben gebracht als eene tekortkoming, die zou Hebreeuwsch tot +hem gesproken hebben. Marieken was een goed kind, meende hij; maar +daarvoor <em class="g">had</em> Marieken het dan ook goed. Marieken deed als kind haren +plicht, door haren vader gehoorzaam te zijn, en te zorgen dat haar +vaders rok netjes geschuierd, haar vaders pijp luchtig gestopt, haar +vaders koffie warm ingeschonken werd. Daarvoor genoot Marieken de +gastvrijheid van het vaderlijke dak, de vaderlijke bescherming, het +vaderlijk onderwijs, de vaderlijke opleiding tot orthodoxe deugd, en—de +vaderlijke liefde.... Voor dezen man, tusschen kinderen vergrijsd, met +kinder-adempjes als gevoederd, was het hartje van zijn eigen kind nog +als het boek met de zeven zegelen.</p> + +<p><span class="pagenum" title="64"></span><a id="p_64"></a></p> + +<p>Jammer voor hem! Want in dat boek—in dat hartje wil ik zeggen—had hij +zooveel liefs kunnen lezen; en om de zegelen er van te ontsluiten, was +ook geen wonderdier noodig met zeven hoornen en zeven oogen. Och neen! +Een eenvoudige ondermeester had ze verbroken. Justus <ins class="corr" id="corr8" title="Bron: Eykendal">Eykendaal</ins> +kende bladzijde bij bladzijde van buiten. Niets van hetgeen +daar geschreven stond (het was zoo veel niet trouwens: wat stille +behoefte maar om lief te hebben, wat geloof en wat gevoel en wat +ingeborene verbeeldingsgave)—niets van het schrijfsel in dit boek was +den jongeling geheim. En evenzoo—maar dit vermoedde Justus, van zijne +hoogte als man en ondermeester zelf zoo niet—evenzoo lagen voor het +kind de roerselen bloot van het gemoed des jongelings.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Justus, na in zijn twaalfde jaar ouderloos te zijn geworden, was bij +meester Van Meppen als kweekeling op school gekomen. Marieken was toen +even negen. Destijds leefde ook juffrouw Van Meppen nog; en daar die +brave vrouw met de moeder van Justus heel bevriend was geweest, zoo had +het schoolmeesterlijke echtpaar den jongen in huis genomen. De vrouw zag +daarin jegens den wees eene liefdedaad, terwijl de man de schikking +beschouwde als voor het ondermeestertje heilzaam uit een zedelijk en +paedagogisch oogpunt, en tevens (nademaal een Indische oom zich +verbonden had tot het uitkeeren van een billijk kostgeld) voor hemzelven +niet onvoordeelig met betrekking tot het huishoudelijke budget. Dus +dakgenooten geworden, bleven toch aanvankelijk, zoolang juffrouw Van +Meppen leefde, de knaap en het meisje elkander innerlijk vreemd; want +nog ontbrak de band, die hunne schuwe naturen tot elkander brengen kon. +Eerst een paar jaren <span class="pagenum" title="65"></span><a id="p_65"></a>later, na den dood van des schoolmeesters vrouw, +was hierin snel verandering gekomen. Marieken, in hare verlatenheid, was +tot Justus—en Justus, in zijne deelneming, was tot Marieken genaderd. +Samen hadden zij de moederlijke doode betreurd; samen hadden zij haar +graf bezocht op den heuvel; samen—eerst aarzelend, maar weldra vol uit +het hart—hadden zij gepraat over hunne eenzaamheid in deze groote en +wreede wereld, van wier grootheid en wreedheid zij toch op hun dorpje +pas zulk een klein en zwak denkbeeld zich hadden kunnen vormen. Elkander +troosten, elkander aanvullen, was de grondslag geweest van hunne +vriendschap; dit alvast had uit hunne jonge harten de kiem van +bitterheid geweerd, die binnensluipen <em class="g">moet</em> in elk zieltje dat in geene +enkele andere borst den weerklank verneemt van zijn zuchten en van zijn +lachen. En allengs—naar gelang het meisje zich mee ontwikkelde, zoodat +het verschil in leeftijd al minder en minder eene belemmering werd voor +hunnen innerlijken omgang—allengs was er op dien grondslag voor hen +beiden een heerlijk lustslot verrezen, waarin zij samen woonden als +prins en prinses: een lustslot met gouden zuilen en torens van kristal: +de koene, hooge burcht der phantasie.</p> + +<p>Om het zakelijker uit te drukken: Justus en Marieken waren samen aan het +lezen, aan het wandelen en aan het droomen gegaan.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Het lezen .... och heilige onnoozelheid! De hedendaagsche collega's van +mijnen vriend zouden meewarig geglimlacht hebben, indien zij zijnen +boekenschat bijeen hadden gezien. De Nederlandsche ondermeester in die +donkere, langvervlogene dagen was nog niet de verbazend geleerde kop van +tegenwoordig: de jonge wijsgeer, die van alle de <span class="pagenum" title="66"></span><a id="p_66"></a>vruchten in den +boomgaard der kennis geproefd, en de meesten derzelve wrang bevonden +heeft. Och hemel, neen! Een professor was destijds een professor, en een +ondermeester was een ondermeester. Er stond eene maat tot de kennis die +men vergde voor de somma van twee-honderd-en-vijftig gulden 's jaars. +Zoo bij voorbeeld zou Justus, indien hij pedant ware geweest en bluf had +willen slaan, onder zijne ranggenooten bij de paedagogiek zich +gemakkelijk hebben kunnen doen huldigen als een genie, omdat hij, +behalve goed lezen, net schrijven, vlug cijferen en eene tamelijke dosis +aardrijkskunde en geschiedenis, zich aardig wat Duitsch had eigen +gemaakt: de taal die hem uit juffrouw Van Meppen's mond zoo zacht, zoo +„<i xml:lang="de">heimlich</i>” geklonken had, en in welke hij den rijksten schat wist te +kunnen vinden van zijne lievelings-lectuur: sprookjes en sagen, +balladen, liederen, overleveringen.....</p> + +<p>Naïef, niet waar?—Ja, dat was heel iets anders dan Vogt en Büchner, +Douwes Dekker en Stuart Mill, en meer van die klokspijs, waarmede onze +huidige, zoo oneindig degelijker onderlegde jeugd zich de hersenen +voedt! Inderdaad, dat was heel iets anders!....</p> + +<p>En dit malle goed, dit zotte, zoete gephantaseer van bijgeloovig volk en +onnoozele dwepers, dat leerde de jongen nu ook Marieken lezen. In de +<i xml:lang="de">Palmblätter</i> van Herder of in de <i xml:lang="de">Märchen</i> van Grimm—om maar iets te +noemen—konden die twee te zamen zich dermate verdiepen, dat er zoo +eenen ganschen zondag-achtermiddag geene school en geene +schoolmeesterij, geen Hillegersberg en geen tredmolen voor hen op de +wereld waren. Justus las voor; hij las <em class="g">goed</em>, heb ik reeds gezegd. +Marieken luisterde. En het een en ander was te genotrijker, omdat het +contrabande was, aangezien meester Van Meppen (van <span class="pagenum" title="67"></span><a id="p_67"></a>wiens boekenrek na +den dood zijner vrouw zelfs <i>Maurits Lijnslager</i> verwijderd was als een +loszinnige, en Zschokke's <i>Alamontade</i> als ijdelheid der ijdelheden) er +volstrekt niets van bespeuren mocht. Des winters moesten de jongelui +hunne kans waarnemen bij eene vetkaars in de school, terwijl Van Meppen +zijn uiltje knapte na het eten; of in de huiskamer, wanneer de geduchte +zijn societeit-avondje genoot. Des zomers kropen zij weg in de ruïne op +het kerkhof. Justus had aan een der afgebrokkelde stukken muur eene +soort van trap gevonden, die naar eene nis leidde, een voet of acht +boven den grond. Hier zaten zij verholen te lezen en te babbelen in het +avondlicht, van aangezicht tot aangezicht met den ouden kerktoren, die +aandachtig scheen mee te luisteren naar de verhalen van feeën en +eenjers, nixen en dwergen en roovers en ridders, als waarden er echo's +om hem henen van liederen uit zijne eigene jeugd. Hier ook was het, dat +Justus aan Marieken de geschiedenis verteld had van Hildegarde en Ubbo. +Het duurde een heel poosje, vóór Marieken zich uit het hoofd kon zetten +dat de beide Delftsche torens, van deze verhevenheid juist zichtbaar als +twee donkere staken waarachter het westen glom, niet Twikko en Fikko +waren, de bloedige reuzen, uittrekkende op maagdenroof!</p> + +<p>Dan het wandelen!.... De meesten mijner lezers zouden van die tochten +door de Schielandsche dreven ras genoeg hebben gehad; maar enkelen +hunner—bedenkende dat het blauw des hemels en het wit der wolken en het +groen der velden heerlijk zijn alom, en dat zelfs eene wandeling door +eenen polder beter is dan in het geheel geene wandeling—zouden lustig +hebben meegestapt door dik en dun, blijde al dat zij den zuiveren wind +hadden om in te happen, en den vrijen, wijden horizon om hunnen blik er +<span class="pagenum" title="68"></span><a id="p_68"></a>langs te laten dwalen. Men vergete ook niet, dat Justus en Marieken +nooit eene andere natuur gekend hadden dan deze; de Duitsche wouden, de +Zwitsersche bergen mocht hunne phantasie hun voorspiegelen, gelijk zij +hun ook beelden maalde van het hemelsche paradijs; maar die wouden te +doorkruisen, die bergen te beklimmen—de mogelijkheid van zoo iets kwam +niet in hen op, laat staan de begeerte er naar. En eindelijk herinnere +men zich hoe elke natuur ons sympathiek wordt, in welke wij ons bewegen +als kinderen: in welke wij het eerst de vleugelen leeren uitslaan van +onze verbeelding, het eerst de voor het jong gemoed zoo onuitsprekelijk +aangrijpende indrukken ontvangen van de grootheid en de majesteit der +Schepping, het eerst de zaligheid leeren smaken van bewonderen, van +twijfelloos, critiekloos aanbidden.</p> + +<p>Zoo wandelden de jongelieden, telkens als hun een vrije zaterdag-middag +of een schoone zomer-avond gegund was, frisch er op los; ver langs de +eenzame boorden van de Rotte, rondom de golvende, van wilgen en biezen +omzoomde plassen, dwars door de velden naar een dorp in den +omtrek—samen zingend in den wind met den rietvink, kruiden lezend, +sproken dichtend, droomen droomend, muziek vernemend en wonderen +speurend, waar de zinnen van anderen niets zouden opgemerkt hebben dan +kaalheid en platheid—vunzig water en drassig veen.</p> + +<hr class="chend" /> + +<h3>IV.</h3> + +<p>Dit lezen en wandelen en droomen....</p> + +<p>Maar ik zou vermelden op wat wijze de heer Van Meppen de volle maat te +meten kwam van het ontuig, dat zijnen ondermeester door het brein +spookte, en hoe hij tevens <span class="pagenum" title="69"></span><a id="p_69"></a>tot de wetenschap geraakte van hetgeen die +jonge snuiter en Marieken dan toch zoo samen altoos te verhandelen +hadden. Ik ga nu zonder verderen omhaal daartoe over.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Justus was tot eenen flinken zeventienjarigen borst, Marieken tot eene +stemmige veldbloem van vijftien opgegroeid.</p> + +<p>Eens op eenen warmen Juni-avond hadden onze jeugdige vriend en zijn +vriendinnetje zich de weelde veroorloofd van een watertochtje. Na bij +„Vrouw Romein” (ook bij de huidige Rotterdamsche jonkheid nog welbekend +en veelgeliefd) een schuitje te hebben gehuurd, waren zij den plas +opgedobberd, en hadden door het spelende briesje zich laten heendrijven +in eene kleine kreek, die door twee smalle, met dicht elzenhout +begroeide landtongen bijna geheel omsloten werd. Hier had Justus de +riemen binnen boord getrokken, en uit zijn jasje een klein boekdeel voor +den dag gehaald, welks genummerde rug en beduimelde omslag deszelfs +afkomst vermoeden deden van een der stalletjes, die zoo lang het +standbeeld van Desiderius Erasmus omschansten als met een bolwerk van +geleerdheid. Dit boeksken was de <i xml:lang="fr">Undine</i> van <span xml:lang="fr">De la Motte Fouqué</span>.</p> + +<p>„Wat nieuws en wat moois!” zeide de ondermeester op geheimzinnigen toon. +„De historie van eene waternimf. Zullen we een hoofdstuk snoepen?”</p> + +<p>„Graag! o graag!” riep Marieken; en meteen stak zij, het nijvere kind, +de naald met roode zijde in het fluweelen calotje, dat zij werkte voor +haar vaders verjaardag. Nu begon Justus met zachte stem te lezen, hoe de +ridder tot den visscher kwam:—</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Es mögen nun wohl schon viele hundert Jahre her sein, da gab es einmal +einen alten guten Fischer; der sass eines schönen Abends vor der Thür, +und flickte seine Netze. Er <span class="pagenum" title="70"></span><a id="p_70"></a>wohnte aber in einer überaus anmuthigen +Gegend. Der grüne Boden worauf seine Hütte gebaut war, streckte sich +weit in einen grossen Landsee hinaus; und es schien eben so wohl, die +Erdzunge habe sich aus Liebe zu der bläulich-klaren wunderhellen Fluth +in diese hineingedrängt, als auch das Wasser habe mit verliebten Armen +nach der schönen Aue gegriffen, nach ihren hochschwänkenden Gräsern und +Blumen und nach dem erquicklichen Schatten ihrer Bäume. Eins ging bei +dem andern zu Gaste, und eben desshalb war jegliches so schön. Von +Menschen freilich war an dieser hübschen Stelle wenig oder gar nichts an +zu treffen, den Fischer und seine Hausleute ausgenommen. Denn hinter der +Erdzunge lag ein sehr wilder Wald</i>”....</p> + +<p>En zoo verder, tot het hoofdstuk uit was. Toen sloot hij het boekje, en +zei dat het voor heden genoeg was: want met zulk een litterarisch banket +moest men spaarzaam wezen, meende hij, als wijze kinderen met hun +Sint-Nikolaas-lekkers. Niet alles opeens; dagelijks een brokje; dan +duurde de vreugd het langst.</p> + +<p>„Kijk!” riep hij, bij wijze van nabetrachting: „het heeft er hier wel +iets van. Hier is óók een meer, en eene landtong, op welke wij een +huisje zouden kunnen bouwen.”</p> + +<p>„Om er met ons beidjes in te wonen, niet waar?” viel Marieken hem in de +rede. „Zoo heel alleen met ons beidjes!”</p> + +<p>„Zeker, kind! En daarachter zouden we boomen kunnen planten, die bosch +zouden geworden zijn tegen dat we oude luidjes waren.”</p> + +<p>„O heerlijk! heerlijk! Hoe gezellig!—En den kost zouden we verdienen +met visschen, niet waar?”</p> + +<p>Justus moest lachen. „Met visschen?—De paling is schaarsch in den +Bergschen plas; en dat de baars en <span class="pagenum" title="71"></span><a id="p_71"></a>de voren er elkaar niet in den weg +zwemmen, daarvoor zorgen je vader en de dominee en de liefhebbers uit de +stad wel! Dat visschen zou ons een mager kostje opbrengen, Marieken!”</p> + +<p>„Nu ja! maar we zouden zoo zuinig kunnen leven!” riep het meisje. „En +als er dan eens zoo'n ridder kwam....”</p> + +<p>„Een ridder, haha!—Ik vrees eer dat Hannes de diender komen zou, om ons +te callanzeeren!.... Er zijn tegenwoordig zoo geen ridders meer, Marieken.”</p> + +<p>„Ook geen betooverde wouden meer?”</p> + +<p>„O, die zeker niet!”</p> + +<p>„Ook geen waternimfen?”</p> + +<p>„'k Zou denken van neen .... ofschoon .... in de zee, en in heel diepe +meren .... wie weet 't! Er is zoo véél dat we niet zien kunnen....”</p> + +<p>Dit stukje philosophie bracht beiden aan het mijmeren. Marieken stikte +naarstig voort aan haar calotje; maar hare gedachten toefden in het +visschershutje op de groene landtong. Justus pelde met zijn zakmes den +bast van een wilgetakje: maar zijn geest zweefde ver weg over de diepe +blauwe wateren, in welke de blanke nixen met de gulden haren nog wel +wonen mochten. Hij zag in zijne verbeelding zijnen koensten wensch +vervuld. Hij zeilde mee op een der groote schepen, die daar gemeerd +lagen aan den rivierkant voor de stad. De wimpels flapten in den wind, +de zeilen zwollen, de golven bruisten, gekapt met sprankelend schuim. +Zeemonsters doken blazend op langs den boeg. Aan de kimme doemden blauwe +bergen. Bij een zonnig eiland viel het anker. Justus wandelde onder de +palmen van Taprobane, over welks wonderen hij kort tevoren gelezen had +in het boek van vader Haafner.</p> + +<p><span class="pagenum" title="72"></span><a id="p_72"></a></p> + +<p>Middelerwijl deed rondom den droomenden jongeling de wereld der +werkelijkheid al haar best om in liefelijkheid de wereld der verbeelding +te evenaren. Het was bladstil geworden, zoodat de gouden baan, die de +neigende zon over den waterspiegel wierp, haast door geen rimpeltje +verbroken werd. Om het bootje heen wipten de dartele vischjes uit het +nat, met eene flikkering en een plompje. In de verte riep de koekoek. +Vlak bij in het elzenhout kweelde de boerennachtegaal. Hoog in de +bleekblauwe lucht kruisten tjilpend de zwaluwen.</p> + +<p>Marieken had haar borduurwerk ter zijde gelegd. Haar ééne handje rustte +in haren schoot; haar andere hing over den kant van het schuitje, de +vingertoppen gedoopt in het groene water. Zij tuurde met groote oogen +over den plas naar den weerhaan op den kerktoren, die blonk als eene +ster boven het geboomte.</p> + +<p>„Justus!” sprak zij plotseling.</p> + +<p>„Wel?” vroeg de ondermeester, in zijnen droom van het wondereiland nog +verzonken.</p> + +<p>„Zouden ze er wel ooit geweest zijn?”</p> + +<p>„Wat? De boschduivels en de dolle olifanten?—O zeker!”</p> + +<p>„Neen!—de ridders, wou ik zeggen.”</p> + +<p>Justus ontwaakte. „Aha, de ridders!—Ridders, kind? of die er wel ooit +geweest zijn?.... Mooie vraag!—Heele legers van ridders!—En onze ruïne +dan, die eens een groot en sterk kasteel was? Wie zou dat gebouwd +hebben, als er geen ridders waren geweest?”</p> + +<p>„En had elke ridder zoo zijne jonkvrouw?”</p> + +<p>„Elke ridder had zijne eigene jonkvrouw, zoo mooi als de avondzon, voor +wie hij den ganschen dag verzen opzei, en lanzen brak in het steekspel, +en andere ridders bevocht.”</p> + +<p><span class="pagenum" title="73"></span><a id="p_73"></a></p> + +<p>„En .... Justus....”</p> + +<p>„Nu?”</p> + +<p>„Wie zou jij wel kiezen tot je jonkvrouw?”</p> + +<p>„Ik!” lachte Justus:—„maar ik ben immers geen ridder! Ik ben maar een +arme ondermeester. Voor mij komen geene jonkvrouwen te pas!”</p> + +<p>„Goed! Maar <em class="g">als</em> je nu eens een ridder waart? Wie zou je dan kiezen om +mee te wonen in je kasteel?”</p> + +<p>„Dan?.... jou, Marieken, jou.... Ik houd immers van niemand zoo veel!”</p> + +<p>Marieken's oogen glinsterden; er vloog een lach over haar gelaat, die +het bleeke kopje waarlijk schoon maakte. Na een kort zwijgen sprak zij verder:</p> + +<p>„Justus, we hebben nu al heel wat sproken en legenden zoo samen gelezen. +Maar de mooiste vind ik nog altoos die, welke ik 't eerst van je hoorde: +de sage van Hildegarde en Ubbo.”</p> + +<p>„En waarom dat?”</p> + +<p>„Omdat zij zoo trouw was, die arme reuzin. En”—liet zij met ingehouden +geestdrift er op volgen—„zal ik je eens wat zeggen?.... Ik zou het net +zóó gedaan hebben!”</p> + +<p>„Wat, mal kind?”</p> + +<p>„Wel .... als ze mij den ridder niet hadden willen geven, van wien ik +hield .... dan .... dan zou ik zijn weggeloopen .... dan zou ik in de +zee gesprongen zijn.... O, ik zou hem hebben aangehangen tot in den +dood. Al zouden er vijf-en-twintig reuzen gekomen zijn om mij te +dwingen, of driehonderd draken met vurige muilen....”</p> + +<hr class="hrdot" /> + +<p>Daar deed in het elzenboschje een verdacht gerucht zich hooren. Eerst +een ritselen: daarna een gekraak en <span class="pagenum" title="74"></span><a id="p_74"></a>rumoer in het gebladerte, alsof een +hongerige beer of een verbolgen everzwijn zich onstuimig eenen weg er +doorheen brak. Justus dacht aan Hannes den koddebeier;—Marieken aan +Twikko en Fikko. Maar ziet! vóór zij zelven eigenlijk wisten wat zij +dachten, vóór zij tijd hadden om het schuitje van den wal te duwen en +het ruime sop te kiezen .... ziet! de twijgen openden zich, en tegenover +de vervaarde blikken der kinderen stond .... geen reus, geen +vuurspuwende griffioen, geen al te ijverige dienaar der plattelandsche +gerechtigheid .... edoch, omstuwd door eene wolk van opgejaagde muggen, +bezaaid met groene houtluizen, de hengelroede in de hand, den vischkorf +op den rug, den pierenbak voor den buik, meester Petrus van Meppen, zeer +rood in het aangezicht van wegen inspanning en grooten toorn. Hij had, +aan de andere zijde van de landtong gezeten om een baarsje te snappen, +woord voor woord afgeluisterd wat de jongelieden in het bootje hadden +gelezen en gepraat.</p> + +<p>„Zoo, zoo, juffertje!” siste hij tusschen de tanden, met eenen centenaar +nadruk op elke lettergreep: „Zoo, zoo .... vijf-en-twintig reuzen! +driehonderd draken! wegloopen! in zee springen!—zoo, zoo! zou je +dat?.... Ik moet zeggen, je bent een snugger nest voor je jaren! Je +meester heeft pleizier van zijn onderricht!.... Hier! zeg ik. Aan wal! +Oogenblikkelijk!”</p> + +<p>Vervolgens zich tot Justus wendende, terwijl de hengel in zijne hand met +vreeselijke slagen dood en verderf spreidde onder de muggen in het rond, +bulderde hij met heel de kracht zijner longen, zoodat er eene siddering +voer door de biezen aan den kant:</p> + +<p>„En jij, aap van een jongen! Is dát de manier waarop jij je hooge +roeping als onderwijzer der jeugd opvat?—Dit <span class="pagenum" title="75"></span><a id="p_75"></a>Dit onschuldige kind in +hoeken en holen te vergiftigen met heidenschen zotteklap, onchristelijke +bakerpraatjes, zedebedervend gebazel?—Haha! Loon je mij zóó al mijne +goedheid en zorg en de gastvrijheid van mijn huis?—Serpent, dat ik aan +mijnen boezem gekoesterd heb .... ik .... ik .... ik verban je uit mijne +school, uit mijne woning!.... Ga weg van onder mijn oog! <i xml:lang="la">Vade mecum, +Satanas! Vade mecum!</i>”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Dit was de banvloek van meester Petrus van Meppen, tegen Justus +Eykendaal door hem uitgesproken in de meest dramatische stonde zijns +levens<ins class="corr" id="corr9" title="Bron: ,">.</ins></p> + +<p>De verschrikte zon dook dien avond in haar golvenbed veel haastiger +onder, dan zij van den almanak permissie had. De koekoek liet af van +slaan. Het boerennachtegaaltje verstomde. En de nacht, de alvertrooster, +spoedde zich om onder zijne vleugelen de deerlijk ontstelde schepping +vergetelheid te doen vinden van zóóveel ontzettends.</p> + +<hr class="chend" /> + +<h3>V.</h3> + +<p>Zijn interdictum tegen den ongelukkigen ondermeester geslingerd +hebbende, aanvaardde met opgegeven hoofd, brieschende neusgaten en den +tred eens veldmaarschalks, de heer Pieter van Meppen den terugtocht door +het elzenboschje, zijn dochtertje met ijzeren greep nà zich sleepende.</p> + +<p>Justus bleef dus alleen in het schuitje—alleen met zijne grimmigheid. +Hij zag den handkus niet, dien Marieken hem toewierp terwijl zij +tusschen het gebladerte verdween. Niets zag hij, dan den hoon hem +aangedaan. Hij balde <span class="pagenum" title="76"></span><a id="p_76"></a>de vuisten, hij rolde wild met de oogen. Toen, +over de riemen zich buigend als een galeislaaf, deed hij het onzalige +pleiziervaartuigje heenscheren naar de overzijde van den plas, waar hij +het aan den eigenaar terug te bezorgen en de huur er voor nog te betalen +had.... Ziet hem roeien! Hoe zweepten de spanen het water tot schuim! Te +drommel, wie had er achter den stillen jongen zóóveel spierkracht +vermoed en zóóveel vuur?.... Maar hij was dan ook door en door boos. Het +kookte hem in zijn binnenste, minder, weet ge, om Van Meppen's redeloos +uitvallen tegen hemzelven, dan wel om de lastertaal, ja, de blasphemie +van dien man tegen Undine, Hildegarde en heel de Germaansche dichter- en +sprokenwereld. Ha! smaad op hemzelven deerde hem minder. Maar dit +schimpen op zijn heiligdom, dát was te veel geweest!—Dienzelfden avond +nog wilde hij zijne gansche wereldsche have zich op den nek laden, en +elders eerst een nachtverblijf, vervolgens eene betrekking gaan zoeken.</p> + +<p>Met dit voornemen bezield, kwam hij thuis, waar Marieken hem over den +drempel te gemoet ijlde. Zij hunkerde naar hem. Haar vader was op de +societeit zijne verontwaardiging wat gaan verzetten. Nu konden zij +vrijuit praten.</p> + +<p>„Justus!” begon het meisje, hem hare handen op de schouders leggende: +„Justus, je zult niet gaan!”</p> + +<p>„Toch, kind, toch! toch!” antwoordde de jongeling met gemaakte kalmte: +„Toch, Marieken, ik zal wèl gaan. En dit heden avond nog: op staanden +voet. Ik kom mijn boeltje inpakken, en afscheid van je nemen.”</p> + +<p>„Justus! je raast. Wààr zou je heen kunnen? En waaróm zou je gaan?”</p> + +<p>„Waaróm!” barstte Justus los. „Waaróm!” riep hij met <span class="pagenum" title="77"></span><a id="p_77"></a>trillende lippen, +geweldige moeite doende om zijne tranen te bedwingen. „Kun je dát nog +vragen—jij, die ik meende dat mij begreep, dat met mij +sympathiseerde!... Waaróm! Hahaha! Maar heb je dan niet gehoord wat je +vader tot mij gezegd heeft?—Ik schiet hier immers uit hoeken en holen +als eene slang....”</p> + +<p>„Justus!”</p> + +<p>„Om zijn onschuldig kind te vergiftigen!”</p> + +<p>„O! stil toch!”</p> + +<p>„Te vergiftigen, jawel! met heidenschen zotteklap, en onchristelijke +bakerpraatjes, en—en wat zei hij ook nog meer?—zedebedervend gebazel, +ja juist!... Zie je, Marieken, dat mag zoo niet langer duren. 't Is +duidelijk: daar moet een eind aan komen. Zedebedervers en serpenten +mogen hier niet langer met zóóveel vroomheid en onschuld onder één dak +wonen!—Laat mij! Laat mij naar boven gaan, om mijne boeken en mijne +kleeren bijeen te rapen. Ik wil weg! Satanas wil weg van hier!”</p> + +<p>Marieken echter, in stee van hem door te laten, trad hem vlak voor den +voet, en keek hem een poosje met hare groote blauwe oogen strak in de +zijne. Hij sloeg de wimpers neder voor dien stil verwijtenden blik: want +in die twee heldere zielespiegels had hij weerkaatst gezien hoe bitter +en onbillijk hij daareven geweest was:—hoe voor één driftig woord, hem +in het oor geworpen, zijn hart er twintig uitgebroed, zijn mond er +twintig weergegeven had. De storm in zijn gemoed ging liggen onder dien blik.</p> + +<p>„En zou je dan”, sprak het meisje zacht, maar met eenen nadruk die haar +uit het diepste van haar zieltje welde: „zou je dan, Justus, zoo <em class="g">kunnen</em> +heengaan?”—</p> + +<p><em class="g">Kunnen</em>?.... De knaap was veel te groen in de diplomatie, <span class="pagenum" title="78"></span><a id="p_78"></a>om met +voordacht het antwoord op eene vraag te ontwijken. Wij moeten dus +aannemen dat hij geen flauw besef had, wat teederheid, half kinderlijk +nog, half vrouwelijk reeds, er tot hem sprak uit dat ééne woord. Och +och! er trillen toontjes in maagdeboezems, wier fijne, zoete klank aan +een zeventienjarig jongensoor even verspild is, als een strijkquartet +van Mozart aan een gezelschap Kaffers. Oudere ooren, die ze wèl vernemen +kunnen—voor die, helaas, zijn zij niet meer bestemd.</p> + +<p>„Kunnen?” riep dus Justus, hoorende doof: „Er is immers geen sprake van +kunnen! Ik moet immers wel. Je vader heeft me immers weggejaagd!”</p> + +<p>„Dwaasheid!” hernam Marieken: „Je kent vader wel beter. Je weet wel dat +hij niet alles meent wat hij in zijne drift zich zoo ontvallen laat. Je +weet ook wel dat hij je niet graag missen zou op school.”</p> + +<p>„'t Kan zijn. Maar wie zou hier dan de minste moeten wezen?—Zou <em class="g">ik</em> soms +moeten vragen om te mogen blijven? .... ik .... ik die”.... Hij begon +weer op te bruisen, bij de gedachte aan al de grieven van dien avondstond.</p> + +<p>„Tut, tut!” suste hem Marieken: „laat dat aan mij maar over! Voor het +vragen zorg <em class="g">ik</em>!”</p> + +<p>„Lief kind!” zeide Justus, terwijl hij hare hand vatte.... „Hoor +eens—ik was buiten mijzelven daareven. Ik had ongelijk. Maar toch, in +alle kalmte nu—'t is beter, geloof ik, dat ik heenga, Marieken. Je +vader en ik kunnen tóch op den duur met elkaar niet overweg. Wij zijn +contrasten, water en vuur, tot zelfs in onze opvatting van de +schooltaak. Mijne boeken, die ik zoo liefheb, hij zou ze verbranden, als +hij durfde. Mijne idealen, waarmee ik zoo dweep, en waarin ik zoo opga, +omdat ze mij <span class="pagenum" title="79"></span><a id="p_79"></a>als mijn adem zijn—hij zou er den spot mee drijven, als +hij ze kende. Wat mij eene openbaring is, dat is hem zoo veel als praat +uit het dolhuis, nog goddeloos op den koop toe. Ik ben voor hem een +ingebeelde droomer. Hij is voor mij een bekrompen schoolvos. Zeg +zelf—hoe zal dit langer samen passen?”</p> + +<p>Daar biggelden twee groote tranen Marieken langs de wangen. Het was zoo +waar, wat zij hooren moest; en juist dáárom was 't zoo hard het te +moeten hooren. Justus' drift had zij gemakkelijk vermeesterd; tegen +zijne rede wist zij niets in te brengen.</p> + +<p>„Och!” snikte zij, met haren witten boezelaar voor hare oogen: „wij +waren zoo gelukkig samen!”....</p> + +<p>Zacht trok hij haar naar zich toe, bewogen, meer dan half verwonnen +reeds. Wanneer men nog geen twintig zomers telt, dan kan men het +grootste gelijk willen hebben tegen drie dozijn professoren—het +argument van meisjestranen weerstaat men niet licht. Hij legde haren arm +in den zijnen, en, zonder zelf te bedenken waarheen zij gingen, +slenterden zij samen het aan de school grenzende heuveltje op—de kerk +voorbij—het oude pad op tusschen de graven.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Het was donker geworden, zoo donker het namelijk in eenen helderen +Juni-nacht worden kan, als des nachtegaals avondlied en des leeuweriks +morgenzang elkander opvolgen gelijk adagio en scherzo eener symphonie; +als de sterren den tijd nauw vinden om even te flonkeren tusschen de +schemering die ze ontsteekt en de schemering die ze doet verbleeken; als +het amber aan <span class="pagenum" title="80"></span><a id="p_80"></a>de westerkimme even pas vergrauwd is, of ziet—Auroor +begint in het oosten den sluier al weg te schuiven van haar rozig +aangezicht!</p> + +<p>De maan bovendien.... Ei ja, lezer, sta ook mij toe van dit hemellichaam +een passend gebruik te maken ter illuminatie van deze mijne vertelling. +Ik geef u mijn woord, dat ik aan de vergunning mij niet zal te buiten +gaan. Het is trouwens een feit, het is historisch boven allen twijfel +verheven, dat in Juni van den jare 1858 verscheidene nachten +achtereenvolgens de satelliet van onzen aardbol ook het dorpje +Hillegersberg en omstreken met zijn zilveren licht bestraald heeft.</p> + +<p>De maan alzoo, juist boven den lindenkrans rondom het kerkhof verrezen, +dreef met het landschap haar welbekend goochelspel. Aan vlakheid leende +zij diepte, aan dofheid glans, aan schaduwen lichaam. Den kerktoren +herschiep zij in eenen wachter met metalen helm en pantserkraag; het +boschje in eenen zuilentempel; het grasperk onder de boomen in wemelend +mozaïek; den dauw, die wijd gestrekt lag over Schieland's velden, in +eene zee van ongepeilde diepte, bezaaid met dreigende klippen, die +koebeesten, en met geheimzinnige eilanden, die boerenhofsteden waren. +Doch dit alles haalde nog niet bij hetgeen zij aan de ruïne tooverde. +Ruïnen en de maan (die zelve een oude puinhoop is) zijn van eeuwen her +boezemvrienden geweest; vandaar dat men een oud stuk muur zoo bijzonder +indrukwekkend vindt bij maneschijn, en dat men de maan zoo op haar +minnelijkst ziet lonken door een kijkgat in een oud stuk muur. De ruïne +van Hillegersberg dus was méér dan schoon dien avond. Zij scheen hooger +en ranker geworden, jonkvrouwelijk haast van gestalte. Haar rood +gesteente leek doortinteld <span class="pagenum" title="81"></span><a id="p_81"></a>van eenen warmen goudglans; de schaduw aan +haren voet was als een sleep van zwart fluweel; op hare kruin glom het +natte mos als smaragden, en vonkten de bedrupte graspluimen als +brillanten, gestengeld op eenen diadeem.</p> + +<p>Onze jonge lieden, naast elkander gezeten op eene hooge zerk, op welke +een groot bronzen blazoen prijkte, hadden eene pooslang al peinzend +meegezwegen met de roerlooze stilte om hen heen. Justus brak eindelijk +het mijmeren af:</p> + +<p>„Is het niet als een sprookje?.... En dat er menschen zijn, die voor zoo +iets niet het geringste gevoel hebben! Die er niets in zien kunnen, dan +eene gelegenheid om olie te besparen in de straatlantarens! Ha ha ha!”</p> + +<p>Een zucht was Marieken's éénig antwoord op deze sarcastische +overdenking.</p> + +<p>Beiden zwegen weer eene wijle.</p> + +<p>„Die lieve maan!” sprak Justus toen: „Hoe vaak heeft zij ons getroost +hier op dit heuveltje!”</p> + +<p>„Al menigmaal—ja, Justus!”</p> + +<p>„En als ze nu wéér vol is—wie weet hoe ver ik dan al weg ben van hier!”</p> + +<p>Marieken zeide niets.</p> + +<p>„Ken je 't nog?” hernam hij, na weder eene pauze: „dat schoone lied van +Staring”:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Toon ons uw luister, o zilveren Maan,</i><br /></span> + <span class="i3"><i>Rijs uit het meer.</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Lach den zwervenden schepeling aan,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Straal op 's wandelaars donkere baan</i><br /></span> + <span class="i3"><i>In uw lieflijkheid neer.</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>„O ja”, zeide het meisje—„ik ken het nog”:</p> + +<p><span class="pagenum" title="82"></span><a id="p_82"></a></p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Waar zonder hoop de verlatene smacht,</i><br /></span> + <span class="i3"><i>Scheemre uw gloor.</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Waar, na troostlooze afscheidsklacht,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Blij hereenen de minnenden wacht....</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>Een snik belette haar voort te gaan; hare oogen schoten vol; in hare +handen verborg zij haar gelaat.</p> + +<p>„Marieken!” riep Justus, terwijl hij haar áán zich drukte zooals hij nog +nooit tevoren gedaan had: „Kind! waarom schrei je nu zoo?”</p> + +<p>„Omdat ik”, kreet zij, „omdat ik hier zoo verlaten zal zitten, als je +heengaat!”</p> + +<p>„Marieken, mijn lief zusje—nu dan, ik ga niet weg! wij scheiden +niet!—Wat maal ik ook om je vader, zoolang jij er nog bent!—Ik blijf, +hoor! en we zullen samen nog menig mooi vers lezen. Toe, schei nu maar +uit!”</p> + +<p>Zij zag hem aan, lachend door hare tranen heen. „Och ja”, zei ze.—„Je +moet bij ons blijven, Just! Het was ook mijne éénige vreugde, dat lezen +en praten met je. Als je wist hoe ook ik er in opga, in onze boeken!.... +Maar wat is het mooiste boek, wanneer men het alléén moet lezen? Niet +waar?”</p> + +<p>Justus echter sloeg geene acht meer op hare woorden. Hij was opgestaan. +Het scheen of hij een visioen had, of dat hij uit de schaduw achter het +muurwerk eene demonische verschijning zag opdoemen, die hij bannen wou. +Met gefronste wenkbrauwen, de armen over de borst gekruist, blikte hij +naar de ruïne.</p> + +<p>„Marieken”, sprak hij plechtig: „was je dat ernst, wat je zeide toen we +in het schuitje zaten?—Dat je doen zoudt als Hildegarde de reuzin: +liever in zee springen, dan verloochenen wat je dierbaar is?”</p> + +<p><span class="pagenum" title="83"></span><a id="p_83"></a></p> + +<p>„Zeker, Justus!” antwoordde Marieken: „dat was mij heilige ernst.”</p> + +<p>„Hoor dan!” voer de ondermeester voort. „Wij staan allebei alleen op de +wereld; wij hebben niemand die deel neemt aan ons denken en voelen, dan +elkander. Daarom moeten wij elkander houw en trouw blijven. Laat ons +eenen eed zweren!”</p> + +<p>„Eenen eed, Justus?”</p> + +<p>„Eenen eed, ja! bij dien bouwval daar, die gewijd is door de eeuwen—bij +Hildegarde's berg hier—bij de goede dichters en de schoone geniën die +onze troosters zijn. Eenen eed: dat wij elkaar de hand zullen reiken, +elkaar zullen bijspringen in nood, als trouwe vrienden en +geestverwanten—nu, en later ook, levenslang, al loopen misschien onze +wegen uiteen. Zweer je dat?”</p> + +<p>„Ik zweer het, Justus!” sprak Marieken, zacht maar vast.</p> + +<p>„En ons parool, als 't er op aankomt, zal <em class="g">Hildegarde</em> wezen.”</p> + +<p>„<em class="g">Hildegarde</em>”, herhaalde Marieken: „<em class="g">Hildegarde</em> zal ons parool zijn.”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Het moet eene gril der verbeelding zijn geweest, of het spel van eene +voorbijdrijvende wolk, dat Justus en Marieken op dit oogenblik de maan +verduisterd zagen, en over de nevelen-zee westwaarts heenglijdende eene +ontzaggelijke schaduw, die de gestalte had van eene vrouw.</p> + +<hr class="chend" /> + +<h3>VI.</h3> + +<p>Het liep zooals Marieken voorzien had. Nadat de heer Pieter van Meppen +de zon had laten ondergaan en opkomen <span class="pagenum" title="84"></span><a id="p_84"></a>over zijnen toorn, voelde hij +dien aanmerkelijk bekoeld, en was hij innerlijk zeer verblijd, toen hij, +den volgenden ochtend de school binnentredende, Justus als naar gewoonte +reeds bezig vond met de kinders den gebruikelijken lofzang uit te blaten +ter inwijding van den nieuwen dag. De meester deed wel zijn best om +uitermate grimmig te kijken, zoodat menig wichtje zijne ooren al voelde +tintelen—maar overigens toonde hij door taal noch teeken dat er +tusschen hem en zijnen trawant iets ongewoons was voorgevallen. Wat +Justus betreft, ook hij hield zich voortreffelijk in zijne rol. Met +onbevangen blik stond hij daar achter zijnen lessenaar, de maat slaande +met zijne lange liniaal, en uit volle borst meezingende:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Mijn eerst gevoel zij dankbaarheid,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Waarmee 'k tot God genake,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Als 't morgenlicht zijn stralen spreidt</i><br /></span> + <span class="i1"><i>En ik verkwikt ontwake.</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>Intusschen, terwijl aldus de ééne helft van het banvonnis over Justus +stilzwijgend herroepen werd, kwam de andere des te onverbiddelijker tot +voltrekking. Het jonge mensch mocht blijven in de school—doch moest +opdoeken uit de woning van Marieken's vader. Zóó was—en wijselijk—door +Van Meppen besloten. De bedachtzame man oordeelde dat het méér dan tijd +was om tusschen zijnen romanesken ondermeester en zijn sentimenteel +dochtertje eenen scheidsmuur te stellen. „Waar het moederoog ontbreekt, +daar past den vader dubbele waakzaamheid”—aldus bepleitte hij in de +societeit dezen, van zijn standpunt trouwens volmaakt verdedigbaren, +maatregel. Eene week daarna zag men dus Justus Eykendaal <span class="pagenum" title="85"></span><a id="p_85"></a>gepakt en +gezakt een achterkamertje betrekken bij eene weduwvrouw, wier huisje +even buiten de kom van het dorp aan den straatweg gelegen was.</p> + +<p>Met deze schikking had Van Meppen juist bereikt wat hij beoogde: dit +namelijk, dat er bij den dichterlijk-broederlijken omgang tusschen +Justus en Marieken ééns voor goed een stokje was gestoken. Justus ging +voortaan van zijn kamertje naar de school, en van de school naar zijn +kamertje, waar hij blokte voor zijn examen. De twee zagen elkaar dus +weinig meer; en het samen lezen, het samen wandelen, het samen +droomen—'t was uit er mee! Uit als met het schuitjevaren en het stoeien +in het groen: uit als met de lieve, onnadenkende vertrouwelijkheid!</p> + +<p>Viel den jongeling deze scheiding aanvankelijk bitter, aan den anderen +kant smaakte hem de pas verworvene zelfstandigheid als het manneken in +het versje de perzik. Hij behield ook altoos zijne beminde boeken nog +naast zich. Hij kon afleiding zoeken in het verkeer met anderen. Hij was +jong en sterk, vol zelfvertrouwen—hij voelde zich <em class="g">man</em> worden, en zag de +wereld voor zich opengaan, veel wijder nog dan het land der sprookjes, +veel rijker nog dan al de tooverpaleizen van Sheherezade. Wie treurt er +lang, om wat ook, wanneer hem het eerste dons begint te krullen om de lippen?</p> + +<p>Doch met Marieken was het anders. Voor haar was met den vriend <em class="g">alles</em> uit +de vreugdelooze vaderlijke woning heengegaan. Voor haar geene vrijheid, +maar eene steeds enger wordende gevangenschap; geene verstrooiing, maar +immer strengere ontzegging van genot. Geene toekomst die haar vleide, +geen horizon die zich haar ontsloot. Integendeel: de wondertuin der +phantasie, welken <span class="pagenum" title="86"></span><a id="p_86"></a>zij aan Justus' hand was binnengetreden, scheen haar +thans een verloren paradijs, dat verder en verder van haar terugweek. +Sleur was haar heden, sleur zou haar morgen zijn. Gansch haar leven was +haar eene leegte geworden.</p> + +<p>Gij jonge heeren der schepping, die onbelemmerd uwe wieken rept—in +aether, in modder, al naar het u behaagt—hoort toe! Als gij genoeg naar +hartelust gefladderd hebt, laat dan uwe oogen vallen op een braaf +burgerkind, en neemt haar eerlijk tot uwe vrouw, en maakt haar recht +gelukkig! Tien tegen één, dat gij eene slavin verlost zult hebben uit +eenen kerker. Let op hoe dankbaar zij u wezen zal, wanneer gij ook haar +eens laat meeproeven uit den beker der jeugd: wanneer gij ook haar +vergunt de arme, zoo lang geknotte vleugels eens uit te slaan in de +vrije, frissche wereld!</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Justus, zeide ik, was druk aan het blokken getogen voor zijn +onderwijzers-examen; en daar hij vlug van leeren was, zoo vorderde hij +aardig hiermede. Nog veel vlugger evenwel, dan in Strootman en Baudet, +schoot hij op in eene kunst, die haren beoefenaars nooit anders dan +verdriet gebaard heeft: het bekladden namelijk van goed papier met +slechte verzen—en wel (wat de zaak niet beter maakt) verzen van zeer +beslist erotischen aard. Justus, in wien waarlijk een dichter stak, +zoolang hij maar geen poëet wilde wezen—Justus was „in 't rijm +vergaan”! Justus schreef minnezangen!</p> + +<p>Dit mocht voorzeker treurig heeten. Edoch, mijne vrienden! wie uwer, in +eigen boezem getast hebbende, durft deswege den eersten steen werpen op +mijn ondermeesterken? <span class="pagenum" title="87"></span><a id="p_87"></a>Wie zelfs kan, met de hand op het hart, betuigen +dat hij behoed bleef voor een nog veel grooter kwaad, aan hetwelk mijn +bescheiden held zich althans niet bezondigde: het neerschrijven niet +slechts, maar het aan den medemensen mee te slikken geven van de +overkookselen zijner dichtaar?—</p> + +<p>Die minnezangen nu—aan wie waren zij gericht?</p> + +<p>Aan Marieken?—</p> + +<p>Helaas! neen. Terwijl Marieken zoo heel veel dacht aan Justus, was +Justus al minder en minder gaan denken aan Marieken, en al meer en meer....</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza"> + <span class="i3"><i>AAN MARY.</i><br /></span> +</div> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Licht van mijn oogen,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Ster in mijn nacht,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Vlam van mijn leven,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>'k Zing van uw pracht.</i><br /></span> +</div> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Bleek wordt Aurora,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Kleurloos en mat,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Treedt gij naar buiten,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Zon op mijn pad!</i><br /></span> +</div> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Lustig als Zefir</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Zweeft er uw tred:</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Bloemen ontluiken</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Waar gij hem zet.</i><br /></span> +</div> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Frisscher geen dauwdrup,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Slanker geen ree,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Blanker geen parel.</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Diepst uit de zee.</i><br /></span> +</div> +<div class="stanza"> +<span class="pagenum" title="88"></span><a id="p_88"></a> + <span class="i0"><i>Goud zijn uw tressen,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Glans is uw oog,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Stralend als Venus</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Mild van omhoog.</i><br /></span> +</div> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Rozen uw lippen,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Leliën uw hals,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Golven uw boezem,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Zwoegend en malsch.</i><br /></span> +</div> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Jaagt mij uw aanblik</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Vuur door het bloed,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Steekt mij uw lonken</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Laai in een gloed—</i><br /></span> +</div> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Ziedend verlangen!</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Zalige pijn!</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Jonkvrouw, erbarm u!</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Mary, wees mijn!—</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>Ziedaar van Justus' minneliederen de eersteling. De talloos vele die er +volgden, in alle maten en op alle voeten—ik spaar ze mijnen lezer. Dit +ééne staaltje kan intusschen doen blijken, dat de hartstocht van onzen +vriend niet juist een platonisch karakter droeg, en dat hij al terstond +als met den stormpas op Amor's duursten prijs afwilde. Er zijn ridders +die zich reeds den hemel te rijk voelen, wanneer Dulcinea de weergalooze +hun veroorlooft eenen handschoen voor haar van den grond te rapen, of +hen begenadigt met een hoofdknikje ten antwoord op hunnen nederigsten +groet. Van deze stroopbloedige soort had Justus Eykendaal tot vervelens +gelezen; maar hij behoorde tot haar geenszins. Veeleer mocht <span class="pagenum" title="89"></span><a id="p_89"></a>hij +vergeleken worden bij die Orlando Furioso's onder Ero's vanen, wier +leuze luidt: „alles of niets!”—Trouwens, het uiterlijke wezen der +schoone Mary mocht wèl in eenen bewonderaar eenig ongeduld +rechtvaardigen. Zelfs de bezadigde blik, dien wij uit dezen afstand van +jaren (zij moet thans de vijftig naderen) op de jonge dame werpen +willen, zal ons dit doen erkennen.</p> + +<p>Mary was de éénige dochter van een bemiddeld Hillegersbergsch wethouder +en notaris, wiens buitengoed slechts door eene smalle sloot gescheiden +was van het erf der weduwe, Justus' hospita. Herlezen wij de hierboven +aangehaalde coupletten, dan vinden wij de oogen der maagd +gecatalogiseerd als avondstarren, en haren tressen als klinkklaar goud. +In waarheid prijkte zij met mooi blond haar en met een paar heldere +bruine kijkers. De vergelijking van hare lippen met rozen, van haren +hals met leliën en van haar welig ontwikkeld bovenlijf met de golven der +zee, kon insgelijks, hoe weinig oorspronkelijk ook, er tamelijk wel mee +door. Alleenlijk ware er tegen den versregel „<i>slanker geen ree</i>” eenige +critische bedenking te opperen geweest. En gaan wij terug tot de derde +strophe, dan moet ik zeer stellig protest aanteekenen tegen het beweren +des dichters, dat er bloemen ontloken ter plaatse waar Mary hare voetjes +zette. <i xml:lang="la">Magna est veritas et proclamavit!</i> zooals meester Pieter van +Meppen zou hebben gezegd. Het strookt veeleer met de nuchtere <i xml:lang="la">veritas</i>, +dat elk bloempje reddeloos geknakt en verpletterd den geest moet gegeven +hebben, na het geluk te hebben gesmaakt van met den onderkant dier +voetjes in aanraking gekomen te zijn. Want mocht Mary's tred eenen +minzieken jonkman zwevende gelijken—een zefir was Mary niet. +Integendeel: het stoffelijk gewicht van haar <span class="pagenum" title="90"></span><a id="p_90"></a>bevallig kopje en mollige +schouders, van hare ronde armen en rijzige gestalte—kortom van hare +bekoorlijkheden gezamenlijk, moet lang niet onaanzienlijk zijn geweest. +Zoo wij dus onzen poëet hier betrappen op eene verregaande dichterlijke +onnauwkeurigheid—over het geheel kunnen wij hem nageven dat hij flink +uit de oogen had gekeken, en dat zijne gevleugelde beschrijving van het +meisje in menig opzicht der werkelijkheid getrouw was. Mary mocht +inderdaad een toonbeeld heeten van die weelderige blondinen—blanke, +bloedrijke dochteren van den zeewind en de vochtige aarde—, met welke +het aan frissche vrouwen zoo vruchtbaar Nederland den palm behaalt boven +zijne nabuurlanden. Half steedsch en half boersch, half fier en half +lokkend, met eenen gullen, ietwat dartelen lach steeds gereed om de +rijpe lippen en in de vroolijke oogen, was zij juist het slag van +schoone, waarvoor een gezonde achttienjarige jonkman in eenen draf zijn +zieleheil zou hebben willen verspelen. Dat zij, strikt berekend, vier +jaren en zes maanden vroeger dan hij het levenslicht aanschouwde, gold +natuurlijk in Justus' oog als eene aantrekkelijkheid te meer slechts. +Eene eerste liefde heeft ook dit éénige, dat de knaap, onbewust, in de +aangebedene nog iets terug wil vinden van zijne moeder.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>En thans, nu gij mejuffrouw Mary geschetst zaagt in rijm en in onrijm, +met de bezielde ganzeveder van den aanbidder, en met de koel ontledende +stalen pen van den geschiedschrijver—kan het thans u wonderen, lezer, +dat mijn ondermeester, die in sage en kroniek zooveel sterke ridders had +zien zwichten voor Cupido's dwingelandij—dat Justus, zeg ik, zelf door +het godje deerlijk <span class="pagenum" title="91"></span><a id="p_91"></a>aangeschoten, niet sterker poogde te zijn dan al die +helden in het staal, maar weerstandloos zich aan zijnen hartstocht +prijsgaf?—Werd ook zijne vlam niet onophoudelijk gevoed en +aangewakkerd? Zag hij niet elken ochtend, vóór hij schoolwaarts ging, +terwijl hij aan zijn venstertje over zijne vierkantsvergelijkingen zat +te broeden—zag hij de hemelsche niet door den tuin trippelen, om hare +witte eendjes in den vijver mee te laten eten van hare boterham? Was zij +niet verleidelijk als Venus dan, in haar lichtgeel ochtendgewaad met +bessensapkleurige moesjes, de voeten in roode muiltjes gestoken, de +gulden lokkenschat tegen regen of zonnesteken beschut door eene +hemelsblauwe parasol?—En 's avonds, als zij met haar borduurwerk in het +priëel kwam zitten aan den waterkant, blijkbaar om welgevallig te +luisteren naar de zoet verliefde nachtegaal-tonen, die Justus ontlokte +aan zijne klarinet (want Justus, ik vergat nog het mee te deelen, +beoefende naast de dichtkunst ook de toonkunst: hij bespeelde het +kerkorgel voor den hemel, en blies de klarinet voor de aarde)—'s avonds +dan, als zij daar meemijmerde in de stille schemering, een enkel maal +zelfs—o, hij had zich niet vergist!—dankbaar opblikkend naar het van +wijnloof omkranste venster, waaruit de zachte melodieën haar zoo +schuchter tegentrilden—was zij niet nóg bekoorlijker dan, zoo +mogelijk?—</p> + +<p>Zotte vragen!—Alsof mijn held het antwoord er op zou hebben afgewacht! +Alsof hij niet veeleer geloofd zou hebben dat er champagner voor water +stroomde door de Rotte, dan dat Mary minder schoon dan de schoonste, +Mary minder engelachtig dan de engelen was! Een schilder mocht haar voor +een model van de uit zeeschuim <span class="pagenum" title="92"></span><a id="p_92"></a>verrezene wat te plomp van voet en wat +te rossig van wangen geoordeeld hebben; een menschenkenner mocht met +eenen oogopslag zijnen blik hebben geboord in de leegte van haar brein +en in de ijdelheid van haar hart—: voor Justus was Mary Aphrodite—voor +Justus was Mary Madonna.</p> + +<hr class="chend" /> + +<h3>VII.</h3> + +<p>Ik wil niemand vervelen (allerminst mijzelven) met een relaas van al het +hopen en vertwijfelen, al de verzuchtingen en versmachtingen eens tot +over de ooren verliefden ondermeesters. Ik moet de gebeurtenissen +samenvatten. Snel als de veldslagen van den grooten Napoleon volgden zij +van nu af elkander op den voet.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Ruim een jaar was er vervlogen sedert de ure van den grooten eed, den +heiligen eed van bondgenootschap, dien Justus en Marieken elkander +zwoeren tusschen de graven, onder het schijnsel van de volle Juni-maan.</p> + +<p>September had hare intree gehouden met eenen snikheeten dag: eenen +kostelijken dag voor den Hillegersbergschen theetuin;—want in eenen +theetuin moet het tropisch wezen, anders vlot maar half het kozen in +priëeltjes, het dolle gestoei der jeugd, het welbehaaglijke suffen van +den ouderdom. Eerst de avond schonk wat verademing, zoodat, terwijl de +schemering daalde, alle dorpelingen in hunne tuintjes of op hunne +stoepen al koutend en rookend zich zaten te laven aan de verkwikkelijke +koelte. Dit was eene heerlijkheid! En wie er eene <span class="pagenum" title="93"></span><a id="p_93"></a>frissche teug wijn +bij bekostigen kon, die vergat zorgen en muggen tegader.</p> + +<p>Ook Marieken was voor de deur van de schoolmeesterswoning aan het +scheppen van wat koele lucht. Maar geen gezellig woord, noch huiselijk +gerinkel van theegoed, noch gemoedelijk smakken aan eene goudsche pijp +deed zich naast haar vernemen;—zoo levendig het daar beneden onder de +pretmakers toeging, zoo stil was het hier op het bergje van de dooden. +Zij zat alleen, gebogen over een handwerk. Nu en dan sloeg zij de oogen +peinzend op. Het laatste avondgloren achter de twee Delftsche torens +legde over hare wangen zijnen weerglans van karmijn.</p> + +<p>Opeens hoorde zij eenen voetstap naderen. Een jonge man trad behoedzaam +om den hoek van den kerkhofmuur heen. Justus Eykendaal stond vóór haar.</p> + +<p>Wanneer men eenzaam zit, en een goed oud vriend....</p> + +<p>Maar hoe nu! Wat deed er Marieken zoo van kleur verschieten? Wat zette +er haar hartje zoo aan het bonzen, dat zij hare hand zich in de zijde +moest drukken?.... Was Justus Eykendaal temet haar goede vriend niet +langer? Kon hij haar vreemd geworden zijn, wellicht?—</p> + +<p>Vreemd?—ja en neen. Vreemd van aangezicht, neen: want dagelijks nog zag +zij hem komen en gaan. Maar vreemd van hart, ja. Hij had haar ontweken, +sinds maanden al. Hij had vermeden wat hij vroeger zocht: zamen met haar +te zijn, haar zijn gemoed te openen, met haar te praten over alles wat +hem lief was of verdroot. En waaróm dit?—Wist zij het niet? Ha! van den +beginne af had zij het geweten. Eer ontgaat den diamantklover een smetje +in eenen kostbaren steen, dan dat de vrouw <span class="pagenum" title="94"></span><a id="p_94"></a>eene vreemde minne niet +speurt in het hart van den man dien zij liefheeft.</p> + +<p>Thans dus—nu hij voor het eerst sedert lang haar opzocht terwijl zij +alleen was—thans, Marieken voelde het, moest hij haar wel iets zeer +gewichtigs te zeggen hebben. Het kon haar niets nieuws wezen. Toch +beefde zij om het te hooren.</p> + +<p>„Is je vader uit?” fluisterde Justus; en hij blikte daarbij zóó +geheimzinnig rond, dat het meisje van ontsteldheid geen geluid kon +geven.</p> + +<p>Zij knikte slechts bevestigend.</p> + +<p>„Kom mee dan!” hernam de ondermeester, haast gebiedend.</p> + +<p>Zwijgend rees zij van haren stoel. Justus liep haastig vooruit, het +kerkhof op, en verdween achter de ruïne. Marieken achter hem, wat +langzamer. Eerst toen hij bij den hoogen grafsteen was—den bewusten, +met het bronzen geslachtswapen er op—hield hij stil.</p> + +<p>„Marieken!” sprak hij gejaagd, en hij greep wild haar bij de hand: „ben +je mijne zus nog? mijne vriendin?”</p> + +<p>„Zeker, Justus. Ik .... ik ben nooit anders geweest.”</p> + +<p>„Kan ik nog altijd op je rekenen?”</p> + +<p>„Dat weet je wel.”</p> + +<p>„Ook als ik .... Marieken—ik mag geene geheimen voor je hebben. Ik +ben.... Er is eene jonge dame, aan wie ik iets te schrijven heb: iets +dat mijn levensgeluk betreft, mijne dierbaarste wenschen. Wil je dezen +brief voor mij bezorgen, aan .... aan het adres?”—Hij hield haar een +met lak verzegeld briefje voor, en zij las.</p> + +<p>Had zij uit tienduizend moeten raden, zij zou geen ommezien in +onzekerheid verkeerd hebben of <em class="g">die</em> naam, en geen andere, moest er +geschreven staan op het couvert <span class="pagenum" title="95"></span><a id="p_95"></a>van dien brief. Toch werd zij gloeiend +rood, en terstond daarop doodelijk wit. Hare anders zoo zachte oogen +bliksemden.</p> + +<p>„Neen!” riep zij, en op de zerk stampend, die hol klonk onder haren +voet: „neen, Justus! dát doe ik niet!”</p> + +<p>„Waarom niet?”</p> + +<p>„Omdat .... omdat ik weet wat er staat in dien brief.”</p> + +<p>„Dát is licht te gissen, na hetgeen ik je gezegd heb.”</p> + +<p>„En omdat ik niet wil meehelpen om je ongelukkig te maken!”</p> + +<p>„Ongelukkig? .... ik? .... met die engel, die .... ken je haar dan?”</p> + +<p>„Ongelukkig, zeg ik. Ik ken die vrouw, ja. Die vrouw heeft je niet +lief.”</p> + +<p>Nu was het <em class="g">zijne</em> beurt om met den voet op de zerk te stampen. „Dit is te +gek!” riep hij. „Hoe zou jij dat weten!”..... Inderdaad, wèl mocht +Justus het vragen: Hoe zou Marieken nu kunnen weten wie er Justus +liefhad, en wie niet!—</p> + +<p>„Ik heb haar waargenomen al sinds maanden—sinds ik merkte dat je hart +aan haar hing”, voer het meisje voort: „Zij is coquet en valsch. Zij +spot maar wat met je.”</p> + +<p>„Spotten!—Maar ik zeg je dat ze mij toegelachen heeft, dat ik in hare +oogen gelezen heb wat ze voor mij voelt! En ik zeg je dat die oogen niet +<em class="g">kunnen</em> liegen, en dat er geen reiner engel leeft op heel Gods +aardbodem!”</p> + +<p>Zij glimlachte pijnlijk. Zij voelde dat zij niets te antwoorden had. +Justus zou er haar trouwens den tijd niet toe hebben gelaten.</p> + +<p>„Kom”, zoo draafde hij door: „al dat kibbelen dient tot niets. +Marieken—ik heb haar zóó lief, zóó lief, dat ik dol zal worden als ik +het haar langer verzwijgen moet.</p> + +<p><span class="pagenum" title="96"></span><a id="p_96"></a></p> + +<p>Ik kan niet zonder haar leven!—en ik sterf, ik maak me van kant, als +ik het haar niet zeggen mag. O, kind! je kunt niet begrijpen wat dát is, +zóó'n liefde, zóó'n liefde——neen! van zóó eene liefde kun je niets +begrijpen!—En als jij nu dien brief niet bezorgen wilt .... kijk! hem +zelf haar geven, kan ik niet; ik durf niet—ik heb haar nog nooit +aangesproken—ik ben zoo bang haar te beleedigen. Met de post gaat het +óók niet: want vooreerst kent Jaap de bode mijn schrift; en bovendien, +wat per post komt, blijft geen geheim. Jij, Marieken, jij bent de éénige +die ik met den brief belasten kan: de éénige die hem zóó haar in de hand +kan stoppen, dat niemand er iets van merkt. Toe! pak hem aan, en breng +hem haar! Marieken, ik zou voor jou door het vuur loopen!—en weiger jij +me nu zoo'n kleinigheid?—Toe! doe het toch! Ik smeek het je!”—</p> + +<p>Zijne spanning, zijn hartstocht roerden haar. Zij beet zich op de +lip—maar zij stak de vingers niet uit om den brief te nemen. „Ik mag +niet, Justus!” sprak zij stellig: „ik houd te veel .... ik denk te goed +over je, om je zóó'n slechten dienst te willen bewijzen. Ik mag niet!”</p> + +<p>„Maar je moet!” riep hij, eensklaps veranderd van houding en toon.</p> + +<p>Weer plooide die smartelijke glimlach hare wangen. „Ik moet?—Ben ik dan +je dienstmaagd temet?”</p> + +<p>„Je moet, ja!—Je hebt het gezworen.”</p> + +<p>Zij verbleekte.</p> + +<p>„Hier, hier op deze eigen plek heb je het gezworen, dat je mij helpen +zoudt als ik het noodig had—levenslang, al liepen onze wegen nóg zoo +ver uiteen. Bij al wat ons lief en heilig was, heb je mij dat gezworen, +Marieken!—Is het niet?”</p> + +<p><span class="pagenum" title="97"></span><a id="p_97"></a></p> + +<p>Zonder te antwoorden, staarde zij strak op den grond.</p> + +<p>„En ons parool zou wezen: <em class="g">Hildegarde</em>. Zou het niet?”</p> + +<p>Zij knikte met het hoofd, nog altoos bleek en stom.</p> + +<p>„Welnu dan—eenen eed breekt men niet. Dit is het oogenblik!—Ik zeg: +<em class="g">Hildegarde</em>, Marieken!—Bij Hildegarde vraag ik je: wil je mij helpen?”—</p> + +<p>Nu eerst hief zij de oogen op. Zij zag hem aan met eenen blik vol +fierheid en vol smart.—„Geef den brief maar hier, Justus,” sprak zij +kalm: „Van avond nog zal juffrouw Mary hem lezen.”</p> + +<p>Daarop, zonder groet, wendde zij zich om en ging heen. Maar zij had geen +zes stappen gedaan, of zij keerde zich nogmaals tot hem, en met +fonkelenden blik en opgeheven arm, in eenen stand en op eenen toon die +men veeleer van eene Ristori verwacht zou hebben dan van een eenvoudig +schoolmeesterskind, riep zij den verbaasden jongeling toe:</p> + +<p>„<em class="g">Hildegarde</em>, Justus!—Denk er aan, als de beurt aan mij komt: het parool +is <em class="g">Hildegarde</em>!”</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>De volgende dag was een zondag. Meester Van Meppen had zich de +ontspanning veroorloofd van een bezoek bij <i xml:lang="fr">Sa Majesté son très-cher +frère</i> den schoolmonarch van Berkel en Rodenrijs. Bij gevolg was Justus +Eykendaal de aangewezen persoon om bij ochtend- en middagbeurt in de +kerk het orgel te bedienen.</p> + +<p>Altoos was hij trotsch geweest op het vervullen van die taak. Hij +speelde gaarne; en algemeen zeide men immers dat hij veel mooier +preludeerde en wel tweemaal <span class="pagenum" title="98"></span><a id="p_98"></a>meer tonen uit het oude instrument wist te +halen, dan zijn superieur. Maar ditmaal—ha! ditmaal zou hij voor de +mijnen van Golconda, voor den troon van den Beheerscher der Geloovigen +het baantje van vice-organist zich niet uit de handen hebben laten +nemen. Want men wete het, wijl het niet langer een geheim kan wezen: hij +had aan zijn schrijven aan mejuffrouw Mary een postscriptum toegevoegd, +waarin hij haar bad, of zij, ten teeken dat zij niet verstoord was over +zijnen brief—neen, dat zij hem wel een sprankje wilde geven van +hoop—den volgenden dag in de kerk wou komen, en dan, terstond nadat het +eerste gezang zou gezongen wezen, even wou opzien naar het orgel, en +even haar kerkboekje brengen aan haren mond. Zonder dit teeken zou voor +hem alles verloren zijn.</p> + +<p>Men begrijpt dus: hadde Justus dien ochtend beide zijne beenen gebroken, +dan zou hij zich naar het orgel hebben doen <em class="g">dragen</em>.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Bij den ochtenddienst evenwel, geene Mary;—en, wat iets werkelijk +ongehoords was: ook Marieken's stoel, vlak onder het bord met de tien +geboden, bleef ledig staan. Justus speelde dien morgen zóó lam en +lusteloos, dat de gemeente tot tweemaal toe van de wijs geraakte.</p> + +<p>Hoe hij zich heensleepte door de uren tusschen ochtenddienst en +middagdienst, zou hij u zelf niet hebben kunnen zeggen. Eindelijk echter +had de schare het Hillegersbergsche bedehuis weder gevuld. De dominee +was al in den kansel, het gebed al uitgesproken—en nog, nog stonden er +twee plaatsen ledig: ééne onder het bord met de tien geboden, de andere +in het hoekje <span class="pagenum" title="99"></span><a id="p_99"></a>van de damesbank: Mary's hoekje!..... Maar of de noten al +schemerden voor Justus' oogen, het opgegeven gezang moest gespeeld +worden. Voor de gemeente duurde het ongeveer zes minuten; voor den +organist hield het langer aan dan het duizendjarige <i xml:lang="la">Miserere</i> der +zielen in het vagevuur. Toch kwam er een einde aan. En als Justus nu +zijn groen gordijntje wilde dichtschuiven, om in het donker zijne +wanhoop uit te schreien .... o God! daar zat zij!—daar zag hij haar +vlak in het schuin opgeheven gelaat, vlak in de heerlijk opziende +oogen!—daar rees hare blanke hand zachtkens uit haren schoot!—daar +beroerden hare rozelippen als met eenen gloeienden kus haar kerkboekje +met de twee gouden sloten!..... Justus speelde dien namiddag zóó woest +en wereldsch, dat de vromen meenden, de baarlijke duivel voer door de +pijpen; en dat de dominee 's avonds bij Van Meppen klaagde: hij vreesde +dat de kwâjongen zoowaar vóór kerktijd een bittertje gedronken had!</p> + +<p>Maar Justus—, wat deerden hem orgelpijpen en vromen en dominees en +bovenmeesters!—Hij stoof naar buiten, zoekende wáár zich te verbergen, +zich en zijn geluk. Hij had het willen uitschreeuwen: „Mary! Mary! Zij +gaf mij het teeken! Zij geeft mij te hopen! Zij mint mij, mint mij +weer!”..... Op eenen draf liep hij een paar polders om. Maar de +eenzaamste paden waren hem nog te bevolkt: want hadden niet alle boomen +en vogelen en bloemen en golfjes, hadden zij niet allen stemmen, die hem +jubelend toezongen: Zij mint u, zij mint u weer!..... Hij liep en liep, +zorgvuldig den straatweg vermijdend: want hij voelde wel, als hij haar +ontmoet had, dan zou hij zich niet hebben kunnen intoomen: dan zou hij +haar te voet gevallen zijn, om haar te danken <span class="pagenum" title="100"></span><a id="p_100"></a>voor hare genade. Hij +liep en hij liep—tot de schemering daalde. Toen, vreezend dat de +menschen zijn zalig geheim hem lezen zouden op het gelaat, sloop hij als +een dief naar het dorp terug, om Marieken op te zoeken, Marieken te +verpletteren onder zijnen triomf—zij, die getwijfeld had aan het hart +van zijne engel!—</p> + +<p>Marieken echter was nergens te vinden. Marieken .... het leek wel of zij +pruilde. Zou zij .... voor het eerst vloog het Justus door zijn brein +... zou zij jaloersch wezen bij geval?... Och wat! zij was immers zijn +zusje!...</p> + +<p>Doch ook daaraan dacht Justus niet lang. Hij dacht aan dat ééne slechts: +aan zijn geluk. Hij was er vol van: hij meende dat het zijne slagaderen +zou doen springen, zijn hoofd zou doen uiteenbarsten. En daar hij het +voor de levenden niet uitstorten mocht, zoo wilde hij het toevertrouwen +aan de dooden. Hij trad het kerkhof binnen, en koelde zich de bonzende +slapen aan het gesteente van de oude ruïne. Tegen het muurbrok, geplant +in eenen grond die doorweekt is met tranen, tegen het eeuwenheugende +muurbrok had nooit tevoren misschien de wild jagende polsslag geklopt +van menschelijke blijdschap.</p> + +<hr class="chend" /> + +<h3>VIII.</h3> + +<p>Alvorens met de geschiedenis van dezen onstuimigst bewogenen zondag in +de jeugd van Justus Eykendaal voort te gaan, moet ik met juistheid het +tijdstip bepalen, waartoe wij thans gevorderd zijn. De tweelingwijzer +van de Hillegersbergsche torenklok hield ongeveer het midden tusschen de +cijfers zeven en acht. Op die avondure <span class="pagenum" title="101"></span><a id="p_101"></a>pleegt het in het begin van +September niet meer licht te zijn, maar ook nog niet donker.</p> + +<p>Terwijl dan onze jongeling daar zoo stond, zijne zaligheid +toefluisterend aan de verweerde baksteenen, hoorde hij van de andere +zijde van den lagen muur, die de begraafplaats omsingelt, een helder +lachen klinken. Hij spitste de ooren als een schichtig paard. Want die +lach—hij droomde het niet—was Mary's lach!—Eer zou een kapelmeester +zich vergist hebben in den klank van de trombone en van de dwarsfluit, +eer zou de tortel het krassen van de schorre kraai gehouden hebben voor +de roepstem van zijn gaaiken, dan dat Justus dien lach verward had met +den lach van éénig ander schepsel op aarde. Zóó immers kon slechts Mary +lachen. Welluidender muziek kende Justus niet—neen! niet onder al wat +er gecomponeerd was voor het orgel en voor de klarinet. Toch was het op +dit oogenblik—hij kon zich geene rekenschap geven waaróm—of dat lachen +hem meer pijnlijk aandeed dan liefelijk.</p> + +<p>Hij sloop zachtkens naar den muur, om te zien. Pas echter had hij het +eerste woord vernomen, dat vrij luide gesproken werd, of hij bleef als +aan den grond genageld—om te luisteren. Justus Eykendaal was de +ridderlijkheid in persoon;—toch kuchte hij niet, noch snoot hij zijnen +neus. Er zijn van die gelegenheden, bij welke een ridder precies doet +als een lakei. Bayard zelfs zou zijn oor niet hebben teruggetrokken van +een sleutelgat, wanneer hij er door had opgevangen hoe de dame van zijn +hart bezig was critiek te leveren op eenen minnebrief van hem.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Eene declaratie, jawel!” zeide de jonge dame: „<i xml:lang="la">In optima forma</i>, +hoor!”</p> + +<p><span class="pagenum" title="102"></span><a id="p_102"></a></p> + +<p>„Wat je zegt!” antwoordde de tweede stem, die Justus mede herkende. Zij +behoorde namelijk aan eenen neef van juffrouw Mary, den zoon van een +Rotterdamsch wijnhandelaar. Men had Justus vroeger eens verzekerd dat de +dochter van den notaris en dit vaalkleurige individu wel een paar zouden +worden; doch de zeldzaamheid van 's heertjes bezoeken en zijne +onverschillige houding tegenover het meisje hadden spoedig alle +bezorgdheid op dit stuk uit het gemoed van den ondermeester verdreven.</p> + +<p>„Wat je zegt!” riep het fatje: „En van een schoolvos?”</p> + +<p>„Een schoolvos zonder school, wel te verstaan!—Een stuk van een +kweekeling, moet je begrijpen, bij dat oude monster van een Van Meppen!”</p> + +<p>„Onbetaalbaar!—Op schrift, hoop ik?”</p> + +<p>„Op rozerood postpapier, en in een pootje of het gedrukt was!.... Als je +niet zoo'n onbarmhartige spotvogel waart, neef Edmund, dan zou ik haast +lust hebben het document je voor te lezen.”</p> + +<p>„O toe! ik bid je! Lees op! Dát zal me nu eens een waar feest zijn!”</p> + +<p>„Nu dan”, hernam het meisje. „Maar stil eens .... kan geen mensch ons +hier beluisteren?”</p> + +<p>„De heeren en dames dáár misschien!” grinnikte de snaak, met een +handgebaar naar het kerkhof. „Haha! Die zullen er toch niet veel van +navertellen!”—</p> + +<p>Justus hoorde het frommelen van papier, en daarop Mary met koddige +deftigheid lezende als volgt:</p> + +<p class="aanhef"><i>Mejuffrouw!</i></p> + +<p><i>Sinds ruim een jaar leefde er op twintig passen afstand van uwe woning +een mensch, wiens zoetste lust het geweest <span class="pagenum" title="103"></span><a id="p_103"></a>is de lucht in te ademen, +die hem kwam toegewaaid uit uwe nabijheid.</i></p> + +<p>„Goed! waarachtig goed!” verklaarde de heer Edmund: „<i xml:lang="fr">A propos</i>, waar +woont het ventje?”</p> + +<p>„Wel, vlak naast ons, rechts”, antwoordde Mary. „Zoo is 't gekomen, +begrijp je? Hij kon uit zijn raampje precies in onzen tuin kijken; en +van die gelegenheid schijnt hij méér gebruik te hebben gemaakt, dan wel +te pas kwam. Onder ons gezegd, Edmund, hij moet me nog al eens <i>en +négligé</i> hebben gezien, als ik zoo 's ochtends de eenden voederde—”</p> + +<p>„De gelukkige!”</p> + +<p>„En 's avonds verveelde hij me gruwelijk met zijne klarinet. Lieve +hemel! die klarinet heeft me wat dikwijls zenuwachtig gemaakt. De +zeurigste, lamentabelste deunen.... Maar hoor verder”:</p> + +<p><i>Zijn naam werd misschien nooit genoemd in uwe tegenwoordigheid; want +hij behoort niet tot diegenen die van zich spreken doen in de wereld. +Maar zijn kunstloos klarinetspel, zoo durft hij zich vleien, was +menigmaal uw oor niet ongevallig—</i></p> + +<p>„Nota bene! Azor de hond sloeg er soms van aan het janken!”</p> + +<p>„Haha!”</p> + +<p><i>—en méér dan eens, als gij minzaam zijnen bescheiden groet +beantwoorddet, bescheen de glans van uwe oogen zijn aangezicht, gelijk +een vluchtige zonnestraal heenglijdt over donkere wateren.</i></p> + +<p>„Bravo! Maar dat is waarachtig een poëet, die knul!” riep de heer Edmund.</p> + +<p>Mary vervolgde:</p> + +<p><i>Dit u te herinneren, mag u onkiesch dunken—</i></p> + +<p><span class="pagenum" title="104"></span><a id="p_104"></a></p> + +<p>„Wel een beetje!”</p> + +<p><i>—Zoo ja, vergeef het mijnen hartstocht. Want o, mejuffrouw....</i></p> + +<p>„Nu zal je 't hebben!”</p> + +<p>„Stil toch!”</p> + +<p><i>—Want o, mejuffrouw—ik bemin u!</i></p> + +<p>„We zijn er, komaan!”</p> + +<p><i>—Sedert veertien maanden bemin en aanbid ik u, zooals nog nooit op +aarde eene vrouw door eenen man bemind en aangebeden werd.</i></p> + +<p>„Ah bah!” critiseerde weer de neef van Mary: „Neen! die is oudbakken! +Die moet hij uit <i>De volleerde briefschrijver</i> gestolen hebben!—Lees +voort, schoone nicht!”</p> + +<p><i>Hoe ik den moed vind om u dit te schrijven—Amor alleen weet het, die +helden maakt uit lammeren.<ins class="corr" id="corr10" title="Bron: ”"></ins></i></p> + +<p>„Uit kalveren! had er moeten staan.”</p> + +<p><i>Want wie ben ik?</i></p> + +<p>„Een verliefde ezel!”</p> + +<p><i>—Een arme ondermeester. Wat kan ik u bieden?—</i></p> + +<p>„Eene plak en een dozijn griffels.”</p> + +<p><i>Niets immers; terwijl gij, met alles toegerust: met alle deugden die +een hart versieren kunnen, met lieftalligheid zonder weerga, met eene +schoonheid, eene schoonheid .... o, mejuffrouw! Mary! indien gij wist +hoe schoon gij zijt!—</i></p> + +<p>„Nu wordt hij al familiaar ook! Maar dàt moet ik zeggen, het kereltje +heeft eenen goeden smaak. Want mooi ben je, nichtje!—zóó mooi, dat ik +haast niet laten kan....”</p> + +<p>„Malle kwibus!” riep Mary; en Justus hoorde hoe zij hem eenen tik gaf op +zijne hand.—„Wil je me nu laten uitlezen?—Waar bleef ik ook +weer—ahem—”</p> + +<p><i>Doch ja! uit mijnen hartstocht, uit mijne maatlooze liefde <span class="pagenum" title="105"></span><a id="p_105"></a>voor u put +ik mijnen moed. Mary! ik ben arm, ik ben niets nog—het is waar. Maar +door u begunstigd, met het uitzicht op uwe wederliefde als mijne +rijzende morgenzon in het verschiet—</i></p> + +<p>„Alle duivels!<ins class="corr" id="corr11" title="Bron: ”"></ins> wat neemt hij me daar eene +vaart!”</p> + +<p><i>—kan ik alles nog worden. Ik kan werken, door bergen heen.</i></p> + +<p>„Van rijstebrij!”</p> + +<p><i>Ik kan wachten, langen tijd, zoo noodig. Geen zwoegen zal mij +verdrieten. Geene jaren zullen den gloed doen bekoelen, waarmede—of gij +hem tot u opheft, of dat gij hem vàn u stoot, Mary!—eeuwig trouw u aan +zal hangen, hij die zich teekent</i></p> + +<p class="right ri1"><i>Uw dienaar tot in den dood,</i></p> + +<p class="justus"><i>JUSTUS EYKENDAAL.</i></p> + +<p>„<span xml:lang="it">Bravissimo!</span>” schreeuwde de zoon van den wijnhandelaar. „Ik maak je mijn +compliment, nichtje! Zoo'n partij doet zich niet alle dagen voor!—Ik +begrijp dan ook levendig, dat voor mij, rampzalige, de kans nu wel +verkeken zal zijn!”</p> + +<p>„St!” riep Mary: „Ik ben er nog niet. Er is nog een postscriptum”:—</p> + +<p><i>Indien mijne stoutheid u niet vertoornt; indien mijne overmoedige +liefde eenen kleinen, kleinen weerklank gevonden heeft in uw hart—zie +dan morgen, wanneer gij ter kerk komt, na afloop van het eerste gezang +even op naar het orgel, en breng uw kerkboekje even aan uwe lippen. Aan +dien blik, aan dat gebaar hangt mijne zaligheid.</i></p> + +<p>„Je moet namelijk weten”, voegde de lieve lezeres er <span class="pagenum" title="106"></span><a id="p_106"></a>toelichtend bij, +„dat hij wel eens voor Van Meppen het orgel bespeelt onder kerktijd.”</p> + +<p>De heer Edmund hinnikte het uit van plezier, en sloeg op zijne dij dat +het klapte. „Heb ik ooit van mijn leven! Zoo'n romaneske aap!—En jij, +nichtje, wat heb je wel gedaan?—Natuurlijk de kerk aan de boeren +overgelaten?”</p> + +<p>„Integendeel”, antwoordde Mary, met schampere waardigheid: „Ik heb den +vlegel voor zijne onbeschaamdheid willen straffen. Daarom ben ik +behoorlijk mijn preekje gaan knappen. En toen het eerste gezang uit was, +heb ik heel betooverend opgekeken naar de orgelpijpen, en mijn nieuw +testamentje heel vurig gekust. Durft hij nu van avond of morgen mij +nabij te komen, dan zal ik hem zóó zijn vet geven, dat hij er ineens +genoeg van heeft!”</p> + +<p>„Kostelijk! hihihi!” kraaide de andere. „O! maar hij is +onbetaalbaar!—Mary! ik moet je verklaren dat ik je admireer. Je hebt +een tact over je, een <i xml:lang="fr">savoir faire</i>, die op mijn woord van eer niet van +de poes zijn. Dat mag ik graag in eene vrouw. Ja waarachtig! als we onze +oudjes nu nog dat groote pleizier doen, en onze duitjes bij elkaar +leggen, en samen er mee in het bootje stappen—ik aan het roer, en jij +op de riemen....”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Wat het heertje verder snapte, ging voor den luisteraar verloren, daar +het tweetal langs den muur zich verwijderde. Justus had echter, ook +zonder dit, volop genoeg gehoord. Geen woord te weinig. Misschien ook +geen woord te veel.</p> + +<p>Eene pooslang zat hij roerloos, als wezenloos, op eene grafzerk. Daarna +rees hij op, en waggelde naar de ruïne, tegen welke hij kreunend zich +aanleunde.</p> + +<p><span class="pagenum" title="107"></span><a id="p_107"></a></p> + +<p>Toen legde zich eene hand op zijnen schouder; en er klonk eene stem in +zijn oor, zoo zacht, zoo hemelsch na het schaterlachen van die twee +demonen:—„Justus, heb ik je dan niet lief?”</p> + +<p>Zijne zenuwen ontspanden zich; zijne oogen schoten vol; in heftig +snikken brak hij los. Maar opeens hield hij zich in bedwang.—„'t Is +niets, Marieken!” stootte hij uit: „Breek je om mij het hoofd niet, +kind!—Vaarwel! Vergeet mij!..... Er is goddank nog water in de zee!”</p> + +<p>Met dien uitroep drukte hij zich de vuisten tegen het gelaat—en weg was +hij: het hek uit, den heuvel af, den kant op naar de stad.</p> + +<hr class="chend" /> + +<h3>IX.</h3> + +<p>Eerst, na den schok van het ongeluk, de verdooving die maar half beseft. +Dan het volle bewustzijn van wat er gebeurde: de pijn, het deerlijke +medelijden met zichzelven—de tranenvloed. Vervolgens de terugsprong van +het geplette weerstands-vermogen: de wrok, de toorn, de lust tot verzet, +de dorst naar vergelding. Eindelijk het ergste van alles: het +cynisme—het zelfbedrog.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Justus Eykendaal's gemoedsstemming verkeerde in de derde van die drie +stadiën, terwijl hij het dorp den rug toewendde en snel den weg +stadwaarts insloeg.</p> + +<p>Waar wilde hij heen? Wat ging hij doen?—Hij wist het niet. Het raakte +hem niet. Mits hij maar voort was van deze plek zijner vernedering, waar +de lucht hem als pestdamp, zijn hemel hem eene hel geworden was.</p> + +<p><span class="pagenum" title="108"></span><a id="p_108"></a></p> + +<p>Woedende gedachten doorjoegen zijn brein. Gelijk de schandletters in +het voorhoofd van den boef, zoo stonden hem in het hart gebrand al de +smalende woorden, door <em class="g">haar</em>, door zijne Mary hem toegedacht. Ha, zoo! +Was hij een schoolvos zonder school, een onbeschaamde vlegel! Verveelde +hij haar zoo gruwelijk met zijn klarinetspel, waarnaar zij toch zoo vaak +en zoo lang met schijnbaar genoegen had zitten luisteren—de heks, de +slang, de....</p> + +<p>Stil! neen!—<em class="g">schelden</em> kon hij haar toch niet, die hij pas een uur +tevoren nog aangebeden had. En wilde zij hem nu beleedigen—zóó +beleedigen, dat hij zijne oogen niet meer zou durven opslaan tot +haar?.... O! maar dat behoefde immers niet meer! Dat had zij immers al +gedaan, grievender dan zij het ooit bedoeld kon hebben!.... Dit echter, +dit was niets. Smaad had hij van haar kunnen dulden. Als zij maar +zichzelve niet zoo had gesmaad en beleedigd en verlaagd!—Hadde zij hem +weggestooten met haren voet, het zou zijnen hartstocht voor haar slechts +opgezweept hebben. Fier mocht, fier moest de jonkvrouw zich gedragen, +die zijner ridderlijke min waardig zou wezen. Doch deze valschheid, dit +kleine, lage, platte gemoed, vreemd aan alle begrip van geestdrift, aan +alle mededoogen, aan alle vrouwelijk eergevoel zelfs.... o foei! +foei!—Hij kon haar nog begeeren, dat schoone schepsel:—ja, wonderlijk! +het begeeren, waaraan hij tot heden nooit rechtstreeks had durven +denken, was opeens sterk geworden over hem. Maar zijne teedere achting, +zijnen innigen eerbied voor haar—als twee lentebloemen had haar giftig +spotten ze gedood.</p> + +<p>Onder zulke overpeinzingen valt den wandelaar het <span class="pagenum" title="109"></span><a id="p_109"></a>loopen niet lang. +Leed is een even knappe weg-bekorter als vreugde.</p> + +<p>Justus kwam voorbij <i>Vrouw Romein</i>, waar hij op dien achtermiddag, +verleden zomer, toen zijne ziel nog kalm was als gindsche plas onder den +avondnevel, het roeibootje gehuurd had met Marieken. Arm, lief, heilig +kind! Hij dacht aan haar. Hij dacht aan dat laatste woord van haar tot +hem: „heb <em class="g">ik</em> je dan niet lief?”—en zijn hart verweet hem bitter dat hij +haar alleen en ongetroost had laten staan daar op het kerkhof. Ja! déze +had hem waarlijk lief!... Maar juist dáárom immers was het voor haar ook +beter, dat hij heenging en haar nooit terugzag. Hij zou haar immers +nooit hare liefde kunnen vergelden.</p> + +<p>Een kwartier verder—daar lag <i xml:lang="la">Pax Intrantibus</i> aan den weg, destijds +het Tivoli der gegoede Rotterdammenaren—later.... O <i>Pax! Pax +Intrantibus!</i> wat is er van u geworden!—<i xml:lang="la">Hic jacet gloria mundi!</i> zou +meester Van Meppen thans u toeroepen, ware hij nog onder de levenden om +Latijn te radbraken.... Oude heeren zaten in het duister lange pijpen te +smoken achter hunne flesschen wijn. Paartjes kuierden fluisterend door +de lanen. De schommels kraakten onder de vrachten van gillende jonge +maagden.... Justus grijnslachte. Hoevele Mary's waren er onder die +engelen van melk en bloed?—</p> + +<p>Voorwaarts!—Straks was de stad bereikt.</p> + +<p>Hier, te midden van het gewoel der duizenden, die elk hun eigen pak van +zorg en leed te dragen hadden, ademde de vluchteling vrijer. Hier voor +'t minst kende hem niemand, en zou niemand hem op het gelaat lezen wat +razernij er ziedde in zijn binnenste.</p> + +<p><span class="pagenum" title="110"></span><a id="p_110"></a></p> + +<p>Hij liep straat in, straat uit. Het drokke gewemel en de lichtglans der +winkels deden hem goed; zij verstrooiden hem, meende hij; althans zij +hielpen hem in eene soort van roes, in welke hij zichzelven en zijne +bitterheid minder voelde. Om zijnen dorst te lesschen, liep hij een +koffiehuis binnen, en dronk er een glas bier; en daar het bier hem +smaakte, zoo ledigde hij er een tweede. Eene behaaglijke warmte begon +hem te doortintelen. Zijne matheid verdween. Half met weerzin, half met +genot, voelde hij eenen lust in zich opkomen om te lachen. Ha ha +ha!—zulk een lach klonk schor en wrang—maar beter toch nog zulk een +lach, zoo maakte hij zichzelven wijs, dan het hopelooze, vruchtelooze +tandenknarsen van daareven. Wat zou hij voor <em class="g">haar</em>, voor die onwaardige, +zich zijn jonge leven tot eene foltering maken? de hand aan zichzelven +slaan misschien? Zou hij haar <em class="g">die</em> voldoening nog gunnen?.... Hij zag de +deernen aan, die er zwierden langs het trottoir:—en hij zag dat er +mooie onder waren—even mooi haast als Mary!</p> + +<p>Al dolende, onverschillig waarheen, belandde hij in den omtrek van de +St. Laurens-kerk bij een gebouw, waaruit het tjingelen van eene piano en +eene gillende vrouwestem naar buiten drongen. Hij kende die inrichting, +al was ze pas jong te Rotterdam; want vrienden hadden hem van haar +verteld. Het was een der eerste <i xml:lang="fr">cafés-chantants</i> in ons vaderland: een +der eerste van die, sedert zoo snel in bloei en aantal toegenomen +tempelen Babylon's, waar men te gelijk met den mensch ook nog de kunst +en de taal prostitueert. Holen, in welke onze Hollandsche jongelingen, +ja al meer en meer ook onze Hollandsche werklui, hunne vrije avonden +zijn gaan <span class="pagenum" title="111"></span><a id="p_111"></a>slijten, om er gezellig, onder eene sigaar en een grogje, +zich hart en verbeelding te zitten bevuilen met het aanhooren van +liederlijkheden in de drie moderne talen.</p> + +<p>Gisteren nog zou Justus er eer aan gedacht hebben zich in eene kroeg te +gaan bedrinken aan jenever, dan hier binnen te treden. Maar wat was +gisteren voor hem! Aan gisteren bond hem immers niets meer! Met gisteren +had hij voor altoos immers afgedaan!—En heden wilde hij óók eens zien +wat zoovele anderen zagen, die er toch niets minder om geacht werden in +de wereld! Bah! wat had zijne ingetogenheid, wat hadden zijne brave en +reine beginselen hem gebaat!—Deugd, poëzie?—valsche droombeelden, die +u eeuwig lieten grijpen in het ledige! Genot alléén was tastbaar en +loonde wie het zochten!.... Om kort te gaan, hij rukte de deur open, en +was er binnen vóór hij het eigenlijk wist.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>In hetzelfde oogenblik voelde een diender, die daar op en neer drentelde +voor de deur, zich schuchter bij de mouw getrokken.</p> + +<p>„Meneer”, fluisterde eene donkere gestalte hem toe: „wat is dat daar +voor een huis?”</p> + +<p>De man keek de verschijning gramstorig aan: hij scheen eerst te +vermoeden dat er eene hem wat voor het lapje wou houden. Maar het +„meneer” had hem in zijn zwak getast, en aan stem en kleeding merkte hij +wel dat de vraag te goeder trouw moest wezen.</p> + +<p>„Dat”, zeide hij—„wel, dat is zoo'n gelegenheid waar ze muziek maken. +Niet veel bijzonders, voor de rest, dat vrouwvolk dat daar zingt!”</p> + +<p><span class="pagenum" title="112"></span><a id="p_112"></a></p> + +<p>„Zou ik er binnen kunnen gaan?” vroeg weer de gemantelde.</p> + +<p>„Kwalijk alléén, hoor juffrouwtje—kwalijk alléén, als je een +fatsoenlijk mans kind wilt heeten. Wat zou je er ook doen?—Ah maar, +temet zit er een kennis van je verzeild?—Nu, die komt er wel weer uit. +En wie daar hun plezier zoeken, die zijn meest toch ook niet waard dat +je ze naloopt. Kom”, vermaande de man, „ik ging naar huis als ik u was. +Warempel, als ik u was, dan ging ik stil naar huis.”</p> + +<p>'t Was een gemoedelijke diender, naar men ziet. Och, zoo loopen er mee +al onder den hoop door.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Eene duffe, heete lucht sloeg Justus in het gelaat. Hij zag, door den +tabakswalm heen, vele gasvlammen, vele tafeltjes met rookende en +lachende gasten, en aan het einde van de smalle, lage zaal een half +dozijn zwierig gekleede vrouwen op een klein tooneel gezeten.</p> + +<p>Een oogenblik stond hij bedremmeld:—hij vreesde dat al die menschen +zouden omzien, en met een honend lachje hem als toeroepen zouden: „Zoo, +Eykendaal, brave jongen! kom je óók eens naar de dames kijken?”—Doch +niemand wijdde hem de geringste aandacht. Aller blikken waren op het +tooneel gericht, waar juist, terwijl de pianist een vroolijk ritornel +oprammelde, eene der vrouwen van haren stoel rees, voor het klappende en +trappelende publiek zich lachend neeg, en met eene brutale, hoewel nog +frissche en zuivere altstem eenen deun aanhief van het allerlichtste +allooi.</p> + +<p>Justus moest zich vastgrijpen aan eenen stoel.... Was <span class="pagenum" title="113"></span><a id="p_113"></a>dit tooverij? Had +de Booze hem nú reeds in zijne netten verstrikt?.... Mary! Mary stond +daar!—Dat was Mary, die daar zong! Mary in al hare valsche, duivelsche +schoonheid!</p> + +<p>Neen. Mary uit Hillegersberg was dit wel niet; <em class="g">die</em> zat op dit tijdstip +eerbaar onder de vleugelen van papa en mama te giggelen met haren neef +Edmund. Maar gewis, voor een ietwat beneveld oog mocht de gelijkenis +treffend schijnen tusschen de jonge dame en die mamsel daar. Dezelfde +rijzige en weelderige bouw; dezelfde blonde krullen; dezelfde lokkende +oogopslag; dezelfde wufte lach om de volle, half geopende lippen. Alleen +verving op de wangen van déze hier een verfje den voor goed gevloden +blos, en was in hare bruine oogen het fonkelen van behaagzucht al lang +geweken voor den phosphor-glans der schaamteloosheid. Doch dat deze +vrouw eenmaal als Mary geweest was, en dat Mary eenmaal als deze vrouw +zou kunnen worden—dit was wel zeker.</p> + +<p>Middelerwijl was Justus, bleek van ontroering, onafgebroken starend naar +die vrouw die daar zong, tot vlak onder het tooneel gedrongen, en had +hij, zonder het zich recht bewust te zijn, plaats genomen op eene bank +in het voorste gelid. Het lied was uit; het ruwe refrein en het +handgeklap verstomden; de zangster zat weer op haren stoel. Daar trof +haar blik des jongelings gretig oog—en aan het purper dat zijne wangen +overgoot, erkende zij terstond de prooi op welke deze harpijen bij +voorkeur zich werpen. Zij glimlachte hem toe.... Wee hem! Had ook Mary +niet zóó hem toegelachen, dienzelfden namiddag, toen zij opblikte naar +het kerkorgel!</p> + +<p>Van nu af was hij in hare macht. Hij voelde het!—maar <span class="pagenum" title="114"></span><a id="p_114"></a>bovenal, hij +<em class="g">wilde</em> het!—Onder den invloed van den drank dien hij dronk, van de +wulpsche muziek die hij hoorde, van de blikken en de lonken dier vrouw, +begon eene brandende drift zich van hem meester te maken—half begeerte, +half wraakzucht. Het scheen hem dat hij zich aan Mary wreken zou, door +naar zijn welgevallen te doen met dit haar vernederd evenbeeld. Gene had +hem verachtelijk weggestooten—déze hier boeleerde om zijne gunst.... +Geld zou zij eischen. Welnu, geld <em class="g">had</em> hij, méér misschien dan één der +heertjes die er brasten om hem heen. De arme ondermeester was rijk dien +avond. Want het toeval wilde, dat hij de som bij zich droeg, die hij +sinds een jaar opgespaard had, gulden bij gulden, om er eene +Sint-Nikolaas verrassing mee te koopen voor <em class="g">haar</em>. Dat geld nu—het +denkbeeld prikkelde hem nog te meer—dat geld zou voor <em class="g">haar</em> niet wezen, +maar voor deze andere, die even bekoorlijk, en stellig niet zoo valsch +en koud en hardvochtig was als zij. Ging Magdalena de zondares niet +boven Herodias?—Hij dacht aan Maria Stuart: hoe zwak zij was en hoe +teeder. Hij dacht aan koningin Elisabeth: hoe kuisch zij was en hoe +wreed. Al de schoone gestalten uit zijne sprookjeswereld, vroeger hem +zoo engelrein: de burchtvrouwen met sleepend gewaad, de nixen met gouden +tressen, de peri's en hoeri's met lokkenmantels en gazelle-oogen—zij +verrezen voor zijne koortsige verbeelding als losbandige sirenen. +„Geniet!” fluisterden zij hem toe: „Doe als wij allen—geniet! Alle +ontzegging is nuttelooze pijniging! Geniet!”</p> + +<p>Ja! Eén nacht van wilden zwijmel! Eén nacht van gloeienden lust!—En dan +een schip gezocht! Gevlucht! De wijde wereld voor het enge schoolhok!... +Ha! er <span class="pagenum" title="115"></span><a id="p_115"></a>was water genoeg in de zee, om de smet van dien éénen nacht af +te wasschen!</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Het had middernacht geslagen van den grijzen Sint-Laurens-toren, die +statig het hoofd gericht houdt naar de sterren, onbewogen om al wat er +struikelt en zondigt aan zijnen voet—als wist hij wel dat alles omlaag +voorbijgaat, en dat het oordeel aan God is in den hooge.</p> + +<p>De zaal die wij kennen was ontruimd. Twee personen slechts, behalve de +stommelende bedienden, toefden er nog bij het licht van de reeds half +neergedraaide gasvlammen. Straks traden ook die twee laatsten naar +buiten:—Justus Eykendaal en de blonde deerne, Mary's evenbeeld.</p> + +<p>Driest stak zij haren arm onder den zijnen. „<i xml:lang="fr">Dépêchons-nous! J'ai +faim!</i>”—</p> + +<p>En inderdaad, zij talmden geen van beiden.</p> + +<p>Maar tegelijk haast voelde de jonge man zich bij den anderen arm gevat +door eene andere hand, wier vingers hem nepen als veeren van staal. Den +rotting vaster gegrepen—het hoofd omgewend, met eenen vloek op de +lippen.... Slaan echter behoefde hij niet, en het booze woord bestierf +hem op de tong.</p> + +<p>„Marieken!” stamelde hij.</p> + +<p>Ja waarlijk, daar naast hem stond, als ware zij uit den bodem opgerezen, +de dochter van den schoolmeester. Met haren blik doorboorde zij hem. Hij +bleef als versteend.</p> + +<p>„<i xml:lang="fr">Eh bien!</i>” schreeuwde de vrouw aan zijnen rechter kant: „<i xml:lang="fr">Que nous +veut-elle, cette gaillarde?</i>”</p> + +<p>De ondermeester wilde zich losrukken uit den greep van het dorpsmeisje. +„Laat mij!” riep hij. En tevens maakte hij zich vrij van den arm +waarmede die andere <span class="pagenum" title="116"></span><a id="p_116"></a>nog steeds hem vasthield. Want er was opeens, als +een stortbad van ijskoud water, eene schaamte over hem gekomen, een +gevoel van onteering en onredbaarheid.... „Laat mij!” herhaalde hij met +heesch geluid.</p> + +<p>Doch wie hem liet, niet Marieken.</p> + +<p>„Justus!” sprak zij hem toe, met iets wonderlijk plechtigs in hare stem: +„De beurt is aan mij!”</p> + +<p>„Wat wil je van me?” hijgde hij.</p> + +<p>„Ik wil dat je mij woord houdt. <em class="g">Hildegarde</em>! zeg ik. Ga met mij mee, +Justus!”</p> + +<p>Hij keek haar aan alsof hij haar niet begreep. „Ik kan niet!” sprak hij: +„Laat me aan mijn lot over!”</p> + +<p>„<i xml:lang="fr">Est-ce que ça va durer? Viens-tu?</i>” riep de Fransche vrouw.</p> + +<p>„Justus!” hernam Marieken: „Ga met mij mee! Gedenk je eed! Gedenk al wat +je eenmaal lief en heilig was. Het parool is: <em class="g">Hildegarde</em>!”—</p> + +<p>Hij hief het hoofd op, streek zich boven de oogen, als iemand die tot +bezinning komt, hapte naar adem, en stamelde toonloos: „Hildegarde, zeg +je?... Ja Marieken, 't is waar!... ik kom!”—En hij liet zich door haar +wegleiden als een kind.</p> + +<p>„<i xml:lang="fr">Ah ça, mon beau villageois! Voilà donc ta paysanne qui te +rattrape!</i>”—</p> + +<p>Maar Justus lette niet op den schorren lach, waarmede de ongelukkige om +den hoek der straat verdween. „Hildegarde!” prevelde hij: „Hildegarde, +zegt ze.... Ja kind, je hebt gelijk, ik kom!... Ik wist niet wat ik +deed, Marieken. Ik geloof dat ik krankzinnig ben!”.... Mèt gaf een +krampachtig schreien aan zijne geweldig overspannen zenuwen lucht. „O!” +kermde hij: „nu is <em class="g">alles</em> verloren!”</p> + +<p><span class="pagenum" title="117"></span><a id="p_117"></a></p> + +<p>„Wel neen!” sprak Marieken, thans weer met haar welluidend stemmetje +als vanouds: „Nu is alles behouden. Want nu, Justus, zijn wij <em class="g">beiden</em> +gehoorzaam geweest aan het parool. Nu staat er niemand meer tusschen +ons. Na déze beproeving kan niets ons meer vervreemden.”</p> + +<hr class="chend" /> + +<h3>X.</h3> + +<p>Aan elke historie pleegt een slot te zijn. Hoe, indien wij déze eens +zónder lieten? Indien wij onzen held en onze heldin, lang vóór wij hen +per huwelijksboot goed en wel hadden in het ruime sop doen stevenen, +eens in het middernachtelijk uur onder den blooten hemel aan hun lot +overlieten, te midden van de waarlijk niet arcadische omgeving der +Rotterdamsche Sint-Laurens-kerk?</p> + +<p>Doch dit zou wreed wezen. Het is al erg genoeg, dat wij hen zonder +geleide hunnen weg terug laten vinden naar Hillegersberg, om daar den +orkaan te gaan tarten, die er hen van wege hun nachtelijk avontuur +verbeidde. Dit, meen ik, is al kwaad; en ik, als hun geschiedschrijver, +heb dáárvoor reeds te vreezen dat zij morgen vóór mij zullen staan, om +mij verwijtend af te vragen wáármede zij dit aan mij verdiend hebben.</p> + +<p>Want ziet! er is alle kans, dat dit waarachtig verhaal ook hun onder de +oogen kome. Justus en Marieken immers leven nog. En zij zijn werkelijk +een paar geworden.</p> + +<p>Maar niet zoo overhaast als het gewoonlijk in vertellingen toegaat. Niet +alvorens de heer Pieter van Meppen, als de uitzondering die den regel +staaft, in betrekkelijk <span class="pagenum" title="118"></span><a id="p_118"></a>vroegen ouderdom het tijdelijke gezegend had. +Niet alvorens Marieken geraakt was tot het inzicht, hoe uit het veld +geslagen jongelingen maar niet zoo dadelijk (gelijk zij duchtte) zich +gaan verdrinken, al is er nóg zooveel water in de zee; en hoe het in +geen geval pas heeft voor een meisje, over radelooze ondermeesters bij +hunne nachtelijke omdolingen door de straten van Rotterdam den +beschermengel te spelen. Niet ook alvorens Justus zelf door harde en +lange ervaring in de wereld der werkelijkheid geleerd had, dat er voor +eenen man nog iets anders te doen valt dan droomen en dwepen; dat niet +géniën, maar menschen deze aarde bevolken; dat poëzie niet de arbeid +zelf is, maar de geest die den arbeid opheft en adelt, die hem zijne +wijding geeft en vruchtbaar en duurzaam maakt. Toen het alles zóó ver +gekomen was (er verliepen ettelijke jaren mee: jaren van inspanning en +ontzegging), toen was Justus man, en Marieken was vrouw geworden. En op +zekeren dag, als hij haar na eene vrij lange afwezigheid terugzag, +voelde hij plotseling dat hij haar nog om iets anders dan hare deugden +liefhad. Het is wonderlijk, hoe sommige vrouwen eensklaps schoon worden; +of wel, hoe sommigen mannen opeens voor hare schoonheid de oogen +opengaan.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Justus en Marieken houden in zeker vriendelijk Geldersch dorp eene +bloeiende kostschool. Nog altoos doordrongen van den adem der +Germaansche sage, prediken zij daar samen, met woord en voorbeeld, aan +een dertigtal gelukkige knapen het evangelium der frischheid. Gezonde +studie, meer in de natuur dan in de school, is het geestelijke voedsel +van die kleine keurbende. Volop wandelen en gymnastiek voor het lichaam; +volop verzen <span class="pagenum" title="119"></span><a id="p_119"></a>en sproken voor gemoed en verbeelding. Strenge tucht—maar +geene roede dan het eigen eergevoel. Vrome aanbidding—maar geen +priester dan de eigene geestdrift. De lijfspreuk der Duitsche +turners—„<i xml:lang="de">frisch, from, fröhlich, frei!</i>”—is ook de lijfspreuk van +meester Justus Eykendaal en zijne leerlingen.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Van tijd tot tijd bezoeken de meester en zijne vrouw Rotterdam. Zij +verzuimen dan niet, eenen achtermiddag te besteden aan eene wandeling +naar het naburige dorpje—eene bedevaart naar het plekje waar zij hunnen +heiligen eed zwoeren tusschen de graven: naar den heuvel van de lange +Hildegarde, de jonkvrouw van Hillegersberg.</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="120"></span><a id="p_120"></a></p> + +<h2 style="letter-spacing: 0.2em; margin-right: -0.2em;"><a id="Harmonia"></a>Harmonia.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<p class="noi" style="margin-left: 50%;"><i>Eenen groenen boom gelijk, die eene bron beschaduwt te midden +eener brandende vlakte.</i></p> + +<p>Het is verscheidene jaren geleden, dat ik op het kerkhof van een +Hollandsch stadje achter de baar trad van eenen man, die mij zeer lief +en eerwaardig was. Ik wil hem Werner noemen. De oude veste, zijne +geboorteplaats, buiten wier wallen hij sluimert onder de groene zoden, +heete Vreeburg.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Van beroep was hij musicus; van beroep, en van roeping—wat lang niet +hetzelfde is. Het spijt mij, dat ik een uitheemsch woord moet bezigen om +een juist denkbeeld te geven van 's mans werkzaamheid hier op aarde. +Werner kon zich voor virtuoos niet doen verslijten; op beteekenis als +componist mocht hij niet bogen. Maar hij had meer dan één instrument +terdege in zijne macht; hij stond met recht bekend als voortreffelijk +muziekonderwijzer en volleerd organist; en voor het dirigentschap <span class="pagenum" title="121"></span><a id="p_121"></a>was +hij al geboren. Ik weet dit alles niet beter saam te vatten, dan met het +woord <em class="g">musicus</em>. Wil men liever dat ik <em class="g">toonkunstenaar</em> zegge, mij is het +wèl, ofschoon ik vrees dat deze lange en deftige term nooit het +burgerrecht verkrijgen zal in onze van deftigheid zoo schuwe spreektaal.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Toen ik een jongeling was, en met zekeren trots mij telde onder zijne +leerlingen, had Werner de zeventig al achter den rug. Maar het kostte +moeite dit te gelooven, als men hem gadesloeg in zijn doen. Hoe menige +levenszatte snuiter van even dertig had van <em class="g">hem</em> nog kunnen afzien wat +jeugd is: jeugd van het lichaam en jeugd van den geest. Hoe frisch en +groen was hij nog in zijne grijsheid, gelijk een eeuwenoude eik, die in +de lente zich uitdost met nieuwe loovers. Ik heb den man nooit jong +gekend, en toch, in den gewonen zin van <em class="g">oud</em> kan ik hem mij niet +voorstellen.</p> + +<p>Wanneer ik mij hem recht levendig voor den geest wil halen, dan sla ik +niet mijn album open en tuur op zijne beeltenis—maar dan denk ik aan de +kostelijke uren die ik met hem sleet, van mijn veertiende tot mijn +een-en-twintigste jaar, elken <ins class="corr" id="corr12" title="Bron: zaturdag-avond">zaterdag-avond</ins> vast.</p> + +<p>Wij maakten viool-duetten van Spohr, Hauptmann, Viotti; of keur van +sonaten voor piano en viool; later, met twee andere liefhebbers, +strijkquartetten. Een wonderlijk saamgebracht gezelschap, die eerste +quatuor waarvan ik lid was! Achter de twee violen een grijsaard en een +knaap; achter de alt een geneesheer, een man van rijpe, veelzijdige +ervaring en ietwat cynische gemoedsstemming; achter de cello een dikke +jonge pater, die te lui, en ik geloof ook te onverschillig was, om het +in zijne <span class="pagenum" title="122"></span><a id="p_122"></a>Kerk ooit verder te brengen dan tot kapelaan. „De vier +jaargetijden”, zoo placht Werner het vierspan te noemen. Zichzelven zag +hij daarbij voor den winter aan—hoewel er zeker in hem nog méér fleur +en zonnigheid van de lente staken, dan in al de drie overigen te zamen. +Het voorjaar was ik—versch uit den grond als eene paardebloem in April. +Zijn weleerwaarde met de blozende ronde konen vertegenwoordigde den +zomer; Esculapius den herfst. Die twee laatsten nu konden duchtig van +leer trekken, zoo tusschen eene <i>finale</i> van Haydn en een <i>allegro</i> van +Mozart. 't Was hak om hak—en raak óók, naar ik u verzeker. De medicus +haalde papen en nonnen over den hekel; de priester veegde dokters en +apothekers den mantel uit. Met bijtende scherts gingen zij dan elkander +te lijf, de pater bij Molière, de arts bij Rabelais in den zadel;—een +kruisvuur van geestige, maar toch goedige kwinkslagen—totdat Werner +lachend tusschenbeide kwam met een: „Komaan heeren! gunt elkander den +kost voor 't eten, en bederft elkaar de praktijk toch niet! Aan den +slag! <i>Andante con espressione!</i> Als broeders er op losgestreken!”.... +Inderdaad, wanneer zij weer speelden, was het enkel harmonie tusschen +hen. In den grond mochten zij elkander ook hartelijk lijden, geloofden +zij beiden in denzelfden God, en zouden zij pest en dood voor elkaar +getrotseerd hebben—de dokter om des paters lichaam, de pater om des +dokters ziel te behouden.</p> + +<p>Het liefst echter musiceerde ik met mijnen braven meester alleen: want +dan eerst was het musiceeren, en niets dan musiceeren, wat wij deden. +Die man electriseerde mij. Hij had over de snaren eenen streek, waardoor +ik mee <em class="g">moest</em> als <i>secondo</i>, fluks over de lastigste <span class="pagenum" title="123"></span><a id="p_123"></a>passages heen, die +ik bij het instudeeren vergeefs getracht had onder den duim te krijgen. +Hij had op de toetsen eene voordracht, die mijn eigen spel mee bezielde +en ophief, zoodat ik soms zelf (ja, 't klinkt zot!) wel <i>bravissimo!</i> +had willen roepen over het vloeiende van mijnen eigen toon. Spelen, +spelen, naar onzer harten lust! en als er onder het rusten even +gesproken werd, 't was over niets dan muziek en musici.—„Jongen!” begon +hij dan, met eenen glanzenden blik naar de boven het klavier prijkende +borstbeelden van zijne drie hoogst gevierde meesters—Haydn, tot wien +hij nooit anders dan kortweg „vader” zei—Mozart, dien hij liefhad boven +allen, en Phoebus Apollo noemde—en Beethoven, dien hij vreesde en +aanriep als den dondergod, den Jupiter Tonans onder de +componisten:—„Jongen!” begon hij, „wat waren ze toch machtig en groot! +Hoe hadden ze toch alles, wat de goede God eenen kunstenaar maar +schenken kan: wetenschap, vorm, melodie, hartstocht, teederheid, humor, +vroomheid, gloed! En hoe gelukkig zijn <em class="g">wij</em> toch, dat we nà hen kwamen, +om te mogen spelen wat zij voor ons schreven! En, jongenlief, wat arme +zielen, wat beklagenswaardige stumpers zijn het toch, die <em class="g">dit</em> niet mee +aanhooren, niet mee begrijpen en genieten kunnen!”——Daarop volgde +meestal de eene of andere anecdote, allersmakelijkst opgedischt; want +van muzikale herinneringen, vroolijk en aandoenlijk, was hij vol—eene +wandelende verzameling. Al spoedig echter brak hij zijn vertellen af, +draaide zich om op zijne tabouret, greep in de toetsen, preludeerde, en +riep: „Pak aan, amice, pak aan! We verbabbelen weer onzen kostbaren +tijd. Dit goddelijke <i>adagio</i> herhalen we nog eens! Breed, hoor! en pas +op het <i>crescendo</i>, dat je ziel er uit zingt tot je Schepper!”</p> + +<p><span class="pagenum" title="124"></span><a id="p_124"></a></p> + +<p>Halverwege den avond, tusschen klokke negen en tien, placht zijne goede +vrouw boven te komen, met een paar glazen warmen drank voor de spelers. +Zij zette zich in eenen der ouderwetsche stoelen bij het haardvuur, om +te luisteren naar een nummer—te luisteren, als de erntfeste koppen aan +den wand. „Wel, moedertje?” vroeg Werner haar, als het uit was, terwijl +hij haar vriendelijk toeknikte: „Ken je 't nog?—We loopen op een eind, +mijn kind! Maar hoe ouder wij worden, des te jonger klinkt mij deze +muziek!”</p> + +<p>En eens (ik mag het nú wel verklappen)—eens legde hij mij eene gavotte +van Bach voor, en zei: „Jongenlief, strijk er eens op los!” Daarna trad +hij op zijn oudje toe maakte voor haar eene klassieke buiging, nam haar +bij de hand, en leidde haar ten dans met eene sierlijkheid, die menige +achttiend'eeuwsche saletjonker hem niet verbeterd zou hebben. Zag ik +wèl, dan hebben bij dit tooneel uit hunne jonkheid al de gepruikte +portretten en busten hunne hoofden bewogen op de maat. Bach en Händel +kropten hunne onderkinnen op. Phoebus Apollo schoot rondweg in eenen +lach. Vader Haydn blies zich de magere wangen bol. Zelfs Beethoven's +leeuwekop bleef niet rustig op zijn voetstuk. Om den strengen mond des +machtigen viel eene plooi vol goedheid en humor. Als een vader op zijn +spelend kroost, zóó blikte Jupiter Tonans welgevallig neder op dit paar +huppelende grijze kinderen.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p><span class="pagenum" title="125"></span><a id="p_125"></a></p> + +<p>Beminnenswaardige figuur, die ik daar uit het verleden weer verrijzen +deed! Hoe echt als kunstenaar, hoe edel als mensch!</p> + +<p>Vraagt gij naar het geheim van dit blijmoedig en bescheiden wezen, dan +wijs ik u op de geschiedenis zijner jeugd, en op de kunst zijner jeugd.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Het was een vreeselijke tijd, toen hij geboren werd; en ook jaren daarnà +nog, terwijl hij opgroeide tot man. Met bloed werd de aarde gedrenkt; +roode nevelen hingen over Europa, die geen licht schier doorlieten, dan +de bliksems van het kanon en het flikkeren der zwaarden. Wie kon er +denken aan de kunst der harmonie, daar de natiën elkander als wolven bij +de keel hielden gevat? Wie kon er luisteren naar muziek, daar men steeds +eenen roffel in het ééne oor had, en den donder van het geschut in het +andere?</p> + +<p>Toch zijn er geene jaren vruchtbaarder geweest voor de heilige Musica, +dan juist deze twee of drie schrikkelijke decenniën, die de vorige eeuw +sloten en de huidige openden. Het was of de poëzie, des Eeuwigen +openbaring, juist dit tijdstip, waarop zij in ellende versmoord scheen, +had uitverkoren om hare almacht te doen blijken ter vertroosting. Mozart +was al dood; maar zijne hemelsche zangen, voor zijne tijdgenooten te +hoog, begonnen te trillen door gansch Europa. En Beethoven schiep uit +zijne jonge kracht. Vader Haydn kon zelf nog naar zijne <i xml:lang="de">Schöpfung</i> gaan +luisteren. Méhul en Cherubini wrochten onvergankelijks. Spohr verrukte +de wereld met zijne tooverviool en zijn edel romantisme. Weber zette +zich tot zijne <i xml:lang="de">Freischütz</i>. Schubert dichtte lied op lied. En straks +zou de <span class="pagenum" title="126"></span><a id="p_126"></a>ster verrijzen van nog een ander die het menschdom verheugen en +stichten zou met zijnen citherslag: Felix Mendelssohn Bartholdy. Ja! er +waren er velen in die sombere dagen, die als machtige geesten op wolken +wandelden, hoog boven 's werelds strijdrumoer—maar menschen toch, en +weldoeners der menschen. Het waren dagen vol hartstocht en woede en +smart—dagen vol jammer en vertwijfeling—maar zoo vol stout genot, zoo +vol koene belofte toch!</p> + +<p>En toen eindelijk de worsteling bij Waterloo beslecht had tusschen recht +en roof, toen brak er voor het afgebeulde Europa een lange rusttijd aan, +en voor de muziek een tijdperk, dat ik, in zeker opzicht, hare gouden +eeuw durf noemen, omdat zij toen was wat zij tegenwoordig <em class="g">niet</em> meer is: +eene kunst der huislijkheid en eene kunst des vredes. Dit was de +bloeitijd van het strijkquartet, van de gezellige huismuziek. De burgers +hadden ook toen hunne zorgen en hun krakeel; maar éénmaal 's weeks +schuddeden zij alle leed en leelijks af, wanneer zij te avond +bijeenkwamen, en vriendschappelijk hun trio of hunnen <span xml:lang="la">quatuor</span> +vedelden, tot hunne zielen gelijk hunne snaren samenklonken in harmonie. +Haydn en Mozart heerschten, met eene schaar van jongeren uit hunne +school: en húnne kunst, wij weten 't, had het knarsetanden zich nog niet +aangewend, het wroeten in raadselen, het vuistenballen tegen den hemel +en tegen de menschheid en tegen zichzelve. Húnne kunst zocht en vond nog +hare <em class="g">ware</em> bestemming: den horizon van 's menschen gemoed te <em class="g">louteren</em> van +nevel—niet hem nog dichter te doen bestormen van jagende buien en +dwarrelenden mist. Húnne kunst mocht in waarheid nog eene kunst heeten +des vredes en des lichts.</p> + +<p><span class="pagenum" title="127"></span><a id="p_127"></a></p> + +<p>Hij nu, mijn grijze meester—warm van gemoed, levendig van geest, +ontvankelijk voor koene indrukken—hij had in den volsten zin al die +machtige aandoeningen gedeeld, die wisselingen mee doorleefd. Hij had +meegeleden van het lijden, meegegloeid voor de grootheid van zijnen +jongen tijd. Zelfkennis had die harde en rijke ervaring hem geleerd. +Vandaar zijne bescheidenheid. De jaren zijner jeugd waren te zorgelijk +geweest voor ijdelheid: te vol van daden, ook op het gebied der kunst, +dan dat er veel plaats in zou gebleven zijn voor louter waan. Hij had +zóóveel groots om zich heen niet zien opkomen en ondergaan, zonder te +<em class="g">moeten</em> geraken tot het besef van zijne eigene kleinheid. Hij <em class="g">moest</em> van +zichzelven wel weten dat hij geen genie was: dat zijn aanleg meer tot +waardeeren en bewonderen, dan tot voortbrengen—meer tot het weerkaatsen +van anderer licht, dan tot het uitstralen van eigen schijnsel hem +bestemde. Ha! want <em class="g">genieën</em>—hij had ze immers gekend! De heroën, die +ónze tijd als halfgoden vereert, tot welken de hedendaagsche componisten +terugblikken met een gevoel van half aanbiddende, half benijdende +onmacht—<em class="g">hij</em> had ze in hunne vlucht aanschouwd—als adelaars hen zien +zweven boven de Alpen. Kon hij hen in het luchtruim niet volgen, hij +wijdde hun den eeredienst van eene kunstenaarsziel; hij had hen lief met +volle geestdrift, met innigen ernst; en zijn levenswerk was, die +geestdrift en dien ernst mee te deelen aan anderen. Zóó was hij musicus. +Zóó bleef het vuur van jongen ijver glimmende in zijne oogen, en +spreidde zich over zijne kruin het zilver, als een weerglans uit den +hooge van de glorie der goede geniën die hij diende. Zóó was hij +priester.</p> + +<p>Maar als een braaf priester, boog hij dan ook, oud geworden, <span class="pagenum" title="128"></span><a id="p_128"></a>de knie +niet voor andere, nieuwere goden. Hij bleef zeer beslist, ietwat +uitsluitend zelfs, een vereerder der klassieken. Schumann trok hem nog +slechts ten halve aan; over de modernen schudde hij bedenkelijk het +hoofd; zelfs tegen de allerlaatste gewrochten van Beethoven koesterde +hij, bij alle bewondering, eenen heimelijken weerzin. Want juist omdat +hij zooveel kamp en troebelheid gekend had in het leven, was hij zoo +beducht voor kamp en troebelheid in de kunst. Die oude kunst des vredes +en des lichts, die voortkwam uit eene godsdienstige +wereldbeschouwing—van die kunst en haren geest was de oude Werner als +doortrokken. Vandaar zijne blijmoedigheid, zijne zielekalmte, zijne +vroomheid. Muziek moest <em class="g">hem</em> eene openbaring blijven—niet van twijfel en +<i xml:lang="de">weltschmerz</i>, maar van geloof en hoop; niet van den mensch in zijnen +waan, maar van den Schepper in zijne goedheid. Hij wilde dus bij muziek +eenen traan en eenen glimlach, geen wenkbrauw-fronsen, geen oogen-rollen +zien. Daarom had hij het ouderwetsche huisquartet zoo lief. Voor hem +geene muziek zoo echt, zoo verkwikkelijk, als die daar gemaakt werdt +door vier bevriende menschen in de stille binnenkamer—de lampen +brandende op de tafel, het wintervuur flikkerende in den haard, en in +eenen kring de huisgenooten, luisterend naar het onaanmatigend spel. Dan +gloorde er avondlicht in zijn gemoed. „Harmonia”, fluisterde hij: „Gods +liefste engel—Harmonia is in ons midden!”</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Ons eerste strijkquartet, waarin de dokter en de pater zaten, was na een +jaar of vier uiteengespat. De dood had er eene bom in geworpen, die den +braven medicus sneven <span class="pagenum" title="129"></span><a id="p_129"></a>deed; en de goede, dikke kapelaan—misschien +opdat hij wat minder de violoncel en wat meer het misboek aan zijne +borst drukken mocht—was door zijnen bisschop verplaatst naar een ander +kerspel. Wij twee overgeblevenen echter hadden vergoeding gevonden in +eene aanwinst, die Werner bijzonder lief moet zijn geweest. Zijne éénige +dochter namelijk, weduwe geworden, kwam met hare drie kinderen, twee +zoons en een meisje, metterwoon zich vestigen in de aanzienlijke +provinciale hoofdstad, waar haar vader het kapelmeesterschap bekleedde. +De beide jongelingen hanteerden niet onverdienstelijk de cello en de +alt, terwijl hunne zuster eene degelijke klavierschool had doorloopen. +Fluks was dus het nieuwe viermanschap saamgeklonken. De zaterdag-avonden +werden hervat, en gewoonlijk hadden wij nu—dank zij het talent der +jonge dame—bij onze twee of drie strijkquartetten een pianoquintet als +middenstuk of als toegift.</p> + +<p>Ik heb geene aanleiding om de persoonlijkheid van Werner's kleinkinderen +hier breeder uiteen te zetten, dan noodig is tot het begrijpelijk maken +van hetgeen er volgt in mijn verhaal. Gisela was een meisje met meer +gevoel dan schoonheid; doch ook haar gevoel zat diep verholen, en scheen +dán eerst mild naar het daglicht te wellen, wanneer zij muziek maakte, +of als het er op aankwam een blijk te geven van hare innige zusterlijke +gehechtheid aan beide hare broeders. Walter en Hugo waren een +tweelingpaar—een merkwaardig menschelijk duplicaat. Ik zou nooit, vóór +ik hen kende, hebben willen gelooven dat onder de vijftienhonderd +millioenen bewoners van onzen aardbol er twee elkander zóó gelijk konden +wezen, als dit broederspan. Niet zoozeer wat <span class="pagenum" title="130"></span><a id="p_130"></a>hun uiterlijk betrof: men +kon hen met eenen oogopslag van elkander onderscheiden; maar wegens +hunne neigingen, hun gemoed en hunne gaven. Geen hunner, voorwaar, had +een karakter om ooit den ander naar den mond te praten; flink stond elk +op eigen beenen, en oordeelde met eigen brein. En toch sloegen zij op +elkander als de twee oogen in één hoofd. Wat de een schoon of leelijk +vond, dat bewonderde of verfoeide ook de ander; wat Walter trof, dat +roerde ook Hugo. In studie, in muziek, in lichaamsoefening—in alle +dingen werkten zij tegen elkander op, volmaakt alsof het zoo afgesproken +ware, eene stilzwijgende overeenkomst om elkaar de loef niet af te +steken. Nochtans was het zuiver natuur. En het „gelijk besnaard” gold +evenzeer van hunne diepere inborst. Bij beiden dezelfde geslotenheid, +voor allen—behalve voor elkander, en voor hunne zuster misschien. Maar +onder die schijnbaar koele en onbewogene oppervlakte smeulde eene +hartstochtelijkheid, wier plotseling opvlammen mij soms angstig maakte +voor hen. Met beiden ging ik om, als quartet- en als academie-makker. Ik +wist hoe zij elkander liefhadden, al zag ik hen nooit daarvan eene +vertooning maken. Tevens echter kon ik enkele malen opmerken hoe fel en +onbuigzaam zij ook krakeelen konden, wanneer de een door den ander zich +meende tekortgedaan in zijn recht. Anders altoos onafscheidelijk, +plachten zij dan dagen lang elkander uit den weg te treden—Hugo in +zijne eenzaamheid even ongelukkig als Walter—maar Walter ook even +onwillig als Hugo om den eersten stap te doen tot verzoening. Het scheen +of juist het besef van de zeldzame gelijkheid hunner krachten en +vermogens hen over en weer naijverig maakte op het geringste overwicht, +dat <span class="pagenum" title="131"></span><a id="p_131"></a>de een op den ander mocht behalen. Gewoonlijk, na zulk eene +vredebreuk, was het hunne zuster, die hun de handen weer in elkander +lei—tot onuitsprekelijke vreugde van zuster en broeders alle drie.</p> + +<p>Ziedaar den kleinen kring, in welken ik de liefelijkste avonden mijner +jongelingschap heb mogen doorbrengen. Echte kunstmin riep hem samen en +wijdde hem; een eerwaardig grijsaard was de ziel er van; jeugd en +vriendschap verlevendigden hem met haren gloed en humor; en het bijzijn +van eene beschaafde jonge vrouw deed met zachten dwang den toon der +gezelligheid, onder enkel mannen zoo licht óverbruisend, binnen de +perken blijven van wat rein en voegzaam is. Och! dat ook hij moest aan +stukken vallen—en zoo spoedig reeds—gelijk alle bonden door menschen +gesmeed: bonden van koningen, bonden van natiën, bonden bedoeld voor de +eeuwigheid!—Slechts één bond is er, dat eenen menschenleeftijd +trotseeren kan, en méér: het bond van twee die onder lijden elkander +liefhebben. Maar zóó hoog reikt zelfs een strijkquartet niet.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Wij jongelieden moesten na volbrachte studie de wereld in. Wij wisten +dat het oogenblik van scheiden komen moest. Wij zagen het naderen—en +weldra klopte het aan.</p> + +<p>Onze laatste bijeenkomst stemde ons allen weemoedig;—er is zoo iets +bitter droevigs in dat korte, onverbiddelijke vonnis: „voor 't +laatst”—zelfs als het geveld wordt over tamelijk onbeduidende zaken; +hoeveel te meer dan waar het eenen vriendenkring uiteenscheurt, en eene +onzer liefste levensvreugden verbant naar het schimmenrijk der +herinnering. Wij spraken weinig. Vergeefs poogde Werner onder een +opbeurend woord zijne aandoening <span class="pagenum" title="132"></span><a id="p_132"></a>te verbergen. Nadat wij wat gespeeld +hadden, en terwijl de glazen tot afscheid werden volgeschonken, zette +onze oude meester voor ons vieren een beschreven muziekblad op de +lessenaars.</p> + +<p>„Zietdaar!” riep hij: „dit tot slotstuk. 't Is een liedeken van +Chamisso, dat ik sinds vele jaren al zoo waar bevonden heb als eene +evangeliespreuk—een beproefd recept,—en dat ik voor u op muziek heb +gezet, voor eene zangstem met begeleiding—: ziet ge, zoo tot een +aandenken van onze schoone avondjes—om te spelen als ge samen zijt, en +als de oude man....... Nu dan, laat eens hooren! Gisela, +vrienden—<i>andante</i> maar—zoo kalm en stillekens maar <i>andante</i>!”</p> + +<p>Het bleek eene melodie van wonderlijke bekoring—voor ons althans, op +dat oogenblik. Zij werd ingeleid met eene zacht golvende piano-figuur, +boven welke straks de zangstem zich verhief, op de woorden van het +eerste couplet:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i1">„<i>Hab' oft im Kreise der Lieben</i><br /></span> + <span class="i0"><i>In duftigem Grase geruht,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Und mir ein Liedlein gesungen,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Und alles war hübsch und gut</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>Bij het tweede vers kwam de viool, eerst klagend, dan opgewekt, de +zangstem omspelen:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i1">„<i>Hab' einsam auch mich gehärmet,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>In bangem, düsterem Muth,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Und habe wieder gesungen,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Und alles war wieder gut.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>Zij voegde zich ook bij het klavier in het ietwat breed <span class="pagenum" title="133"></span><a id="p_133"></a>uitgewerkte +tusschenspel, dat op elke volgende strophe den overgang vormde.</p> + +<p>Alt en viool te samen wierpen op de melodie eene diepere schakeering bij +het derde couplet:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i1">„<i>Und manches, was ich erfahren,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Verkocht' ich in stiller Wuth;</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Und kam ich wieder zu singen,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>War alles auch wieder gut.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>En eindelijk hief ook de cello aan, met zijne ernstige stem kracht en +volheid bijzettende aan den breederen accoordenstroom, die het slotvers +omgolfde en met eenen jubelzang van al het snarentuig besloot:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i1">„<i>Sollst nicht uns lange klagen</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Was alles dir wehe thut;</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Nur frisch, nur frisch gesungen!</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Und alles wird wieder gut.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>Er sprak uit dit bagatel zóóveel innigheid en frischheid van geest, zulk +een weemoed, en toch ook weer zulk eene blijmoedigheid, dat ik niet +beter weet te zeggen dan: geheel de maker sprak er uit: geheel de man +zooals hij was en voelde.</p> + +<p>Hij had er bij gestaan, en meegeneuried met trillende stem. „Kinderen”, +zeide hij, toen het uit was: „wij gaan uit elkaar—, en 't is +twijfelachtig, althans wat <em class="g">mij</em> betreft, of we ooit weer zoo met ons +vijven muziek zullen maken. Belooft mij nu één ding: dat ge telkens, als +ge later weer samenkomt, en als ik er misschien niet meer bij ben, dit +lied zult spelen te mijner gedachtenis. Ook tusschen u zou er wel eens +iets kunnen rijzen, dat den onderlingen vrede en de goede harmonie +verstoorde. <span class="pagenum" title="134"></span><a id="p_134"></a>Denkt dan aan onze schoone avonden, aan Haydn en Mozart, en +aan je ouden <i>violino primo</i>. Grijpt dan in de toetsen en in de snaren, +dat het weer samenklinkt als uit één gemoed. Niet gemokt en gewrokt! +Harmonia, kinderen—laat Harmonia in uw midden blijven! Samen een +quartet gemaakt, samen een lied aangeheven—</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i0"><i>Nur frisch, nur frisch gesungen!</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Und alles wird wieder gut.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>Dat de oude man eene bijzondere reden had voor deze dichterlijk +ingekleede vermaning tot broederzin, dit wist ik toen nog niet.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>In twee jaren zag of hoorde ik van Werner en zijne kleinkinderen niets. +Ik kwam in het vaderland terug, en—daar was een wervelwind heengevaren +over des grijsaards hoofd. Eerst had hij zijn ontslag genomen uit het +kapelmeesterschap; vervolgens had de dood zijne dochter weggerukt, de +moeder van het drietal; en eindelijk, nadat hij zich metterwoon te +Vreeburg gevestigd had, was ook zijne trouwe gade hem ontvallen.</p> + +<p>Ik zeide dat hij zijn ontslag <em class="g">genomen</em> had. Eigenlijk <em class="g">kreeg</em> hij het—in +zóóverre, dat de heeren hem op uiterst kiesche maar toch zeer duidelijke +wijze in bedenking gaven, of de dirigeerstok niet wat zwaar voor hem +werd, en of wat rust hem op zijnen leeftijd niet toekwam. De waarheid +was, dat een jonger geslacht eene andere kunstrichting inwilde: eene +richting, aan welke Werner in geenen deele haren naloop misgunde, doch +bij welke hij zich evenmin meer had kunnen of willen aansluiten, als +<span class="pagenum" title="135"></span><a id="p_135"></a>dat hij eenen ommekeer had kunnen of willen brengen in heel zijne +denkwijze omtrent den aard en de roeping der toonkunst. Hij besefte het, +en ging heen—met geschenken overladen—wel gekrenkt een weinig, maar +toch niet wrevelig—neen, in zeker opzicht getroost veeleer. Want nu +immers kon hij eenen stillen hartewensch bevredigen. Nu kon hij den +avond zijns levens gaan slijten in het oord, waar hij jong was geweest, +waar zijn ouderlijk huis nog stond, waar hij zijne kunst had leeren lief +krijgen, waar hij zijne vrouw gevonden had. Zoo riep hij der groote stad +vaarwel toe, en ging in zijne geboorteplaats wonen. Juist was de +betrekking van organist aan de kerk daar open. Zijn vader had haar +bekleed indertijd; des te gretiger dus nam hij op zich haar te +vervullen. Als grijsaard voor het orgel te mogen zitten op den stoel +zijns vaders, vrome zangen te ontlokken aan diezelfde toetsen, waarover +vóór zeventig jaren de oude man met het staartpruikje hem de vingers had +leeren spannen,—welk eene liefelijke gedachte voor hem!—Als organist +was hij begonnen: als organist zou hij eindigen:—voorspel en naspel van +zijne loopbaan zouden sluiten op elkander. Met <i>andante</i> ving zij aan, +overgaande, steeds <i>crescendo</i> en <i>accelerando</i>, in een lang en woelig +<i>allegro</i>, waarbij het <i>forte</i> niet was gespaard. Met <i>larghetto</i> zou +zij sluiten, <i>sempre diminuendo</i>—tot in een fluisterend <i>pianissimo</i> de +schoone symphonie zijns levens verstierf.</p> + +<p>Het zij mij vergund, den lezer getuige te doen zijn van mijne laatste +ontmoeting met den man.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Vreeburg, moet men weten, is een dier weinige gelukkige stadjes in +Nederland, welke nog verstoken <span class="pagenum" title="136"></span><a id="p_136"></a>bleven van de zegeningen eener directe +spoorwegverbinding. De woningen en het vleesch zijn er dus nog goedkoop, +de menschen gemoedelijk. Dit lokt er een aantal kleine renteniers en +gepensioneerden heen: vreedzame, gezellige lieden, die er eenen +beschaafden toon doen heerschen en er in hunne tuintjes macht van lieve +bloemen en fijne vruchten kweeken. Men rookt er nog lange pijpen, kolft +er nog, en leeft er zonder hurrie en hoofdpijn, niet jagend van den +eenen dag op den anderen—niet luierend toch ook, maar voor alle dingen +zich den tijd gunnend die er voor staat. Alles een gevolg der +niet-aanwezigheid van den ijzeren weg. Ik durf zelfs op rekening van die +afwezigheid het feit brengen, dat rondom Vreeburg nog niet al de +buitenplaatsen gesloopt en al de bosschages gerooid zijn, om ruimte te +maken voor de vetweiderijen van den onverzadelijken Engelschman.</p> + +<p>Zóó, in eene houtrijke streek gelegen, met zijne tuinen en landhuizen +buiten, zijne heldere, schilderachtig gegevelde straten binnen den +hoogen groenen wal, heeft Vreeburg zoowel uitwendig als inwendig een +aangenaam, ja, om der zeldzaamheid wille, een haast romanesk voorkomen. +En als om aan die landelijk steedsche liefelijkheid eenen achtergrond +bij te zetten van het eerbiedwekkende—zie! daar is het waarlijk +grootsche kerkgebouw, de pronk en de trots van het stedeken—het fier en +sprekend overblijfsel van zijne vervlogene grootheid. Hoog en machtig +verheft zich boven den dichten looverkrans der lindenrijen op den wal de +afgeknotte toren, van den adem der eeuwen grauw verweerd, als een +strenge, eenzame wachter uren wijd heenblikkend over de groene beemden, +en over de gele duinen in het verschiet, en <span class="pagenum" title="137"></span><a id="p_137"></a>over de verre, glinsterende +zee daar achter. De kerk staat op eene kleine verhevenheid, eene terp +vermoedelijk uit overoude dagen, toen de zilte golven hier soms nog +eenen inval deden. Om haar henen schaart zich een dubbele kring van +populieren. Slentert gij onder hun lispelen mijmerend voort, dan zult +gij hier en daar den voet zetten op zerken, in welke gij de namen zult +gegrift vinden van menschen, die——och! die misschien in hunnen tijd +het <i xml:lang="la">Iö vivat</i> hebben meegezongen met uwen eigen grootvader.</p> + +<p>Dit is het bedehuis waarin Werner's vader organist was—en waarin hij +zelf thans, haast een tachtiger, dag aan dag voor de registers zat, om +de harmonieën te doen ruischen, van welke zijne ziel nog altoos vol was.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Dicht bij de donkere poort uit de trekschuit gestapt—die mij, wel niet +vliegend, maar toch snel genoeg, en inderdaad met eene +allergenoegelijkste kalmte, naar de veste Vreeburg had +heengebracht—liet ik mij door des schippers knecht de woning wijzen van +mijnen vriend. Zij lag een groot kwartier verwijderd—een minzaam +buitentje, aan eenen zwaar belommerden straatweg.</p> + +<p>Ik schelde en gaf mijn kaartje over. Mijnheer werkte op zijn moesland, +zeide men mij. Men zou hem onmiddellijk roepen. Onderwijl liet men mij +in zijn studeervertrek. Ik zou daar wel even willen wachten.</p> + +<p>Het was eene tuinkamer, die al bij den eersten aanblik mij bekoorde door +hare lachende gezelligheid, haren zonnigen, rustigen eenvoud. Bij het +eene venster stond een korf vol fijne bloemen; bij het andere een +aquarium met goudvischjes, door welks helder vocht juist een zonnestraal +met tintelenden, veelkleurigen glans zich <span class="pagenum" title="138"></span><a id="p_138"></a>henenboog. Een concertvleugel +en eenige viool-dozen, eene cello in eenen hoek, eene antieke +boekenkast, een quartet-lessenaar, een fraai ouderwetsch uurwerk en +vroolijke ornamenten op den schoorsteenmantel, eene groote, met bladen +en partituren bedekte tafel en een half dozijn geriefelijke +stoelen—ziedaar wat het vertrek nagenoeg vulde. Aan de wanden hingen de +oude prenten: droomgezichten van Beethoven en Weber, papa Haydn op zee, +Mozart, op het klavier zijnen <i>Don Juan</i> voordragende; voorts portretten +van meesters en virtuozen groot en klein—en, smaakvol gerangschikt, +eene gansche tropee van gedenkstukken. Hier was zijn eerste lauwerkrans; +en daar was zijn laatste. Den laatsten kreeg hij bij zijn afscheid van +den kapelmeesters-staf; den eersten bij zijne aanstelling, nu zestig +jaren geleden. Dezen zilveren penning won hij als knaap, bij een examen, +na voor 't eerst in het openbaar gespeeld te hebben. Hoe trotsch hij er +op was! Zijne goede moeder had hem uitgelachen, omdat hij haar verzocht +had het groote ronde ding op zijn buisje te hechten, bij wijze van +ridderteeken!—Dit vergulde harpje was zijn insigne als eerelid van de +dilettanten-vereeniging, op wier gezellige avondjes hij <em class="g">haar</em> ontmoette: +zijn mooi meisje en lieve vrouw. En hier was de met zilver ingelegde +dirigeerstok, dien eenige vrienden hem schonken nadat hij voor het eerst +in de stad eene symphonie van Beethoven had doen uitvoeren. Het was de +<i>Eroïca</i> geweest. Hemel, welk eene geestdrift! En hoe gloeide hemzelven +het hoofd dien avond, in eene roes van opgewondenheid!.... Ook +kostbaarder geschenken bezat hij—dat is, die meer geld gekost hadden; +maar dááraan, ik wist het, hechtte hij niet; hij hield ze weggeborgen. +Aan deze voddekens hechtte hij, die voor hem <span class="pagenum" title="139"></span><a id="p_139"></a>levendig waren van droevig +zoete herinneringen. Och! wij allen garen van die nesterijen op, zonder +er veel naar om te zien, zoolang we 't goed en gezellig hebben. Wij +weten nog niet hoe dierbaar zij ons kunnen worden, als wij oud en +eenzaam geworden zijn, en de trouwe handen, uit welke wij ze vóór jaren +ontvingen, de onze niet meer drukken kunnen.</p> + +<p>Terwijl ik zoo rondkeek over al dit oude gedoe, van vroeger mij zoo +welbekend, hoorde ik in de gang zijne stem. De deur ging open—en +handschuddend stonden wij tegenover elkander.</p> + +<p>„Wel!” riep hij: „dáár doe je goed aan, jongenlief, dat je nog eens naar +den ouden man komt omzien vóór hij het kaarsje uitblaast! Dáár doe je +braaf aan!—'t Is leeg om mij heen geworden, mijn jongen! Ze hebben mij +hier deerlijk in mijn eentje gelaten!—Om je de waarheid te zeggen”, +liet hij er na eene korte pauze op volgen: „om je de waarheid te +zeggen—ik had óók maar liever mee gewild!”</p> + +<p>Ik vond hem erg verouderd. Versuft of vervallen nog geenszins. Nog blonk +er wakkerheid in zijn donker oog; nog droeg hij recht den kop, en was +zijn handdruk krachtig; nog kon hij de lange, zilverwitte haren zich +achter de ooren werpen met diezelfde schuddende hoofdbeweging, die ook +zijnen allereersten zwaai met den dirigeerstok begeleid mag hebben. Maar +toch, de smart over zijne dooden, méér dan de tijd, had zichtbaar zijn +lichaam gesloopt. Ook meende ik onder het praten op te merken, dat hij +stiller was dan voorheen, en dat hij dikwijls, als hij iets gezegd of +gevraagd had, het antwoord niet scheen te hooren, maar staroogend in +zichzelven zat gekeerd. In hartelijkheid evenwel was hij dezelfde +gebleven, <span class="pagenum" title="140"></span><a id="p_140"></a>en aan het oprechte genoegen, dat ik met mijn bezoek hem +deed, liet hij mij geen oogenblik twijfelen.</p> + +<p>Ik vroeg hem naar Gisela en de tweelingen. Daar betrok weder zijn +gelaat. „O!” zeide hij, „die maken 't goed—gezond ten minste. Gisela is +bij hare zieke tante in huis, die haar in haar testament wel niet +onbedacht zal laten. Wat de jongens betreft”——Hij hield zich in, en +schudde het hoofd.</p> + +<p>„Nu, de jongens?”</p> + +<p>„Ja, nu—gezond en wel, zooals ik je zei—en redelijk goed geplaatst, de +een bij de spoorwegen, de ander bij den waterstaat. Heb je ze al +ontmoet, sedert ge in het land terug zijt?”</p> + +<p>„Nog niet. Ik denk hen in de volgende week eens op te zoeken. Ze komen +hier zeker druk?”</p> + +<p>„Hier?—O ja! druk, erg druk!.... 't Zal nu wel haast een jaar geleden +zijn, dat ik ze een van beiden gezien heb!”</p> + +<p>„Een jaar?—een van beiden?—Is er dan—”</p> + +<p>„Maar heb je dan van niets geweten?” viel hij mij levendig in de rede. +„Niets bemerkt, in de laatste weken vóór je vertrek?”</p> + +<p>Ik verklaarde in de verte niet te kunnen gissen wat hij bedoelde.</p> + +<p>„Ja ja!” prevelde hij: „het waren een paar gesloten boeken, behalve voor +hun zusje—, en die had voor <em class="g">mij</em> weer geen geheimen...... Maar vertel +mij eerst eens: heb je dat lied nog bewaard—dat liedje van Chamisso, +dat we speelden bij ons afscheid?”</p> + +<p>„Of ik het nog bewaard heb?—Hoe kunt ge 't vragen? Het zit ingebonden +bij mijne lijfstukken.”</p> + +<p>„Zoo? Braaf!—Dan wil ik je zeggen, dat ik het <span class="pagenum" title="141"></span><a id="p_141"></a>niet zoo maar voor de +aardigheid, niet zonder een ernstig opzet schreef. Ik wist wat er +broeide—en ik hoopte—ik dwaas! ik hoopte het te keeren met een +notenblad!”</p> + +<p>Hierop begon hij mij mee te deelen hoe, reeds in het laatste van hunnen +studietijd, de twee broeders, als altoos één van zin, verzot waren +geraakt op eene zelfde jonge dame; hoe zij beiden haar met gelijken +ijver het hof hadden gemaakt, beiden haar met gelijke +hartstochtelijkheid hunne eerste liefde hadden voor de voeten gelegd—en +beiden met een gelijkluidend schrijven van het dametje den zak hadden +gekregen. Er was tusschen hen een hevig tooneel voorgevallen, waarbij de +een den ander in woedende verwijtingen niets gewonnen gaf. „En nu”, +vervolgde Werner, „nu haten zij elkander onverzoenlijk. In geen +anderhalf jaar hebben zij elkaar willen zien. Hunne schoone Helena +(onder ons gezegd, een nestig nufje) is onderwijl getrouwd met eenen +rijken ouden paai; maar niettemin zijn alle pogingen van hunne zuster en +mij, om het geschil bij te leggen, vruchteloos gebleven. Gisela trekt +het zich deerlijk aan. En ik, die niemand anders meer op de wereld +bezit—ik, die mijn leven lang harmonie gezocht heb en harmonie +gepreekt—voor mij is het een nagel aan mijne doodkist, dat ik in mijnen +hoogen ouderdom nog haat en woede moet zien heerschen tusschen de +kinderen van mijn éénig kind.... Harmonia! och, Harmonia!—op mijnen +ouden dag heeft zij mij begeven! Geen quartet meer, geen orkest meer, +geen gezin meer, geene eendracht meer onder mijne kinderen!... Ik heb +mijn laatste liedje vergeefs gezongen, amice!—ik heb mijn laatste +liedje vergeefs gezongen!”</p> + +<p><span class="pagenum" title="142"></span><a id="p_142"></a></p> + +<p>Zóó klaagde hij. Het ging mij aan het hart, méér dan ik zeggen kon, hem +zoo eenzaam en treurig terug te vinden. Ik beloofde (hoewel met weinig +hoop op slagen) mede mijn best te zullen doen om eene verzoening +tusschen Walter en Hugo te bewerken. Verder werd er over dit pijnlijke +onderwerp niet meer gesproken.</p> + +<p>Al koutende over andere dingen, herwon mijn gastheer ook weder een goed +deel van zijne vroegere levendigheid. Bijzonder op te wekken scheen hem +het uitzicht, dat hij mij straks zijn orgel zou doen hooren, zijn éénig +heul en liefsten trooster in zijne muzikale ballingschap. Zoodra wij het +middagmaal gebruikt hadden, richtten wij dus naar het Vreeburgsche +bedehuis onze schreden.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Het moet, daar wij om den stadswal heen tamelijk geslenterd hadden, al +goed naar klokke zeven geloopen hebben, toen wij door de kleine zijdeur +naast den toren het huis des Heeren binnentraden. Buiten spreidde de ter +kimme neigende Augustus-zon haren luister nog over het houtrijke +landschap. Een koeltje, aangestreken over de frissche zee, stoeide met +de ranke populieren; hoog rondom den torentop zwierden al krassend de +huiswaarts gekeerde kouwen; en op de weiden in de verte loeiden de brave +koeien elkander hare ontboezemingen toe—arcadisch bazuingeschal. Daar +binnen echter—o heilige stilte! o plechtige schemering!—In half-donker +lag reeds het geheele beneden-gedeelte van de eenzame ruimte. Doch +hoogerop kleurde het zonlicht, heenbrekend door de beschilderde +vensterruiten, pilaren en bogen met phantastische pracht—eenen +weergloed van de diepe, rijke verven, die er gloeiden op het glas. De +grijze zandsteen geleek opaal. Zacht bewogen zich, wuivend als +vredepalmen, <span class="pagenum" title="143"></span><a id="p_143"></a>de schaduwen der popel-twijgen over deze wonderbaar bonte +schijnselen. Eene mystische tinten-mengeling:—duisternis +omlaag—hemelsche lichtgestalten in den hooge.</p> + +<p>Pas had ik mij in eene der banken tegenover het orgel neergezet, of de +tonen van Schumann's <i xml:lang="de">Abendlied</i> golfden door den tempel. De +dichterlijke grijsaard! Dat hij zoo de stemming voelde van het +oogenblik! dat hij, terwijl de kleuren van den avond mijne zinnen +omstrikten met rust en glans, niet terstond mij overstelpte met eene +wilde <i>toccata</i>, maar sussend ook het oor mij streelde als met een +avondrood van tonen.</p> + +<p>Het orgel zweeg, als om mij tijd te gunnen nog eenen afscheidsblik te +doen dwalen over de ras verbleekende kleurvisioenen. Daar preludeerde de +speler weder. Hij was een meester in het phantaseeren op bekende +koralen. Ditmaal begon hij met nog eenen anderen vromen avondzang:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i0">„<i>Nun ruhen alle Wälder,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Die Menschen, Städt' und Felder,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Es schläft die ganze Welt.</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Ihr aber, meine Sinnen,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Auf, auf! ihr sollt beginnen</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Was eurem Schöpfer wohlgefällt.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>En zoo, met schoone wendingen en kunstig registreeren zijn speeltuig +leidende van melodie op melodie, vlocht hij eenen krans tesaam uit die +aloude hymnen vol godsvrucht en kinderlijk vertrouwen, die ons allen +gesticht en vertroost hebben, wanneer wij ze meezongen met kinderlijken +zin.</p> + +<p>De schemering sloop hooger langs de pilaren; het <span class="pagenum" title="144"></span><a id="p_144"></a>begon somber te worden +tusschen die holle muren. Maar wat deerde het hem, die daar speelde—wat +deerde het mij, die daar luisterde, toen straks het koraal van Luther +dreunde—</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i0">„<i>Ein' feste Burg ist unser Gott,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>ein' gute Wehr und Waffen</i>”—<br /></span> +</div> +</div> + +<p class="noi">zwellend al breeder en machtiger, als om voor zich heen te jagen +de duisternis en hare verschrikkingen!</p> + +<p>Wederom eene pauze. Ik hoorde de torenklok acht slaan. Achter de +beschilderde vensters, tusschen de popels door, glom nog het ambergeel +van den westelijken hemel; diep gloorden nog de purperen gewaden der +evangelisten, de gulden stralenkransen om hunne hoofden. Maar in de kerk +zelve had het duister alle kleuren en lijnen uitgewischt. Nissen en +bogen verloren zich in nachtelijk grauw. Alleen van achter het orgel +schoot een enkele straal te voorschijn: het licht van de lamp bij welke +Werner speelde.</p> + +<p>„Zal ik eindigen?” riep hij mij toe.</p> + +<p>„Nog niet, nog niet, bid ik u! Eén nummer nog!”</p> + +<p>Het was eene orgel-sonate van Sebastiaan Bach.</p> + +<p>Eerst een <i>adagio</i>, kalm en breed—<em class="g">wee</em>moedig, <em class="g">blij</em>moedig—zang van +herinnering en dankbaarheid en hoop—zielszang van het gemoed dat +terugblikt over het leven, en opwaarts blikt naar de eeuwigheid....... +En terwijl ik luisterde, enkel aandacht, daar in het donker niets anders +dan deze muziek mijne zinnen beroerde—zoo was het mij of ik den ouden +man voor zijn orgel zag zitten in hemelschen lichtglans—mensch niet +langer, maar verheerlijkt al. Hij tuurde omhoog. Gelijk eene wolk in het +luchtruim, zoo trok zijn gansche verleden <span class="pagenum" title="145"></span><a id="p_145"></a>hem voorbij: de honderden +menschen die hij kende en zag heengaan, de duizenden melodieën welke hij +hoorde en zong, zijne jeugd, zijn arbeid, zijne grijsheid, al wat hij +hoopte en bereikte, liefhad en leed. Tevreden sloot hij de oogen—een +zalige glimlach spreidde zich over zijn gelaat—op de laatste tonen van +zijn spel was zijne ziel ontvloden.... Harmonia!</p> + +<p>Maar plotseling .... neen! Hij leefde nog wel.... Halleluja! brak het +speeltuig los. God is kracht—en hij wil dat ook wij krachtig zijn.... +Er daverde een storm door de orgelpijpen. Geweldig rolden de golven der +fuga op mij los. Ik voelde huiverend ze henengaan over mijn hoofd. Eener +wild bewogene zee gelijk, die aanbeukt tegen rotsen, zóó liepen zij op +tegen de trillende zuilen, en sloegen zij samen in de ronding der +verwulven.... En de tempelruimte werd haar te eng: in de hoogte baanden +zij zich eenen uitweg. Daar openden zich de steenen bogen: sterren +flonkerden mij toe: de hemelen lagen bloot boven mij. En de fuga-tonen, +steeds voortjagend achter elkander, werden als het geraas van eenen +grooten veldslag, met geschetter en gedreun en de kreten van +strijdenden. Een woest gewemel trok voorbij:—groepen van antieke en +middeneeuwsche gestalten, profeten en heiligen, martelaren en +hervormers, wanhopig zich werend tegen eenen drom van duivelen. +Vreeselijk was de slachting; ik kon ze niet tellen, de edelen die er +bezweken voor de overmacht.... Maar toen de kamp op het heetst was, en +de legioenen der hel overal dreigden te zegevieren, toen trad de bleeke +Nazarener voorwaarts op de wolken, met het kruis over den schouder, de +doornenkroon op het hoofd. En de duivelen namen gillend de vlucht—en al +de gevallenen herrezen—en <span class="pagenum" title="146"></span><a id="p_146"></a>met een <i xml:lang="la">gloria! gloria!</i> begroetten +duizendstemmig hem allen. <i xml:lang="la">Gloria! Hosannah in excelsis!</i></p> + +<hr class="hrdot" /> + +<p>Het majestueuse slot-accoord stierf weg. Nog luisterde ik naar den +nagalm er van, die mij scheen door te dringen tot in des hemels hoogste, +tot in der aarde kern. Nog zat ik verslagen en verplet—toen ik Werner's +vingerdruk op mijnen arm voelde en zijn vriendelijk aangezicht vóór mij +zag, blakend van voldoening, bij het licht van eene lantaarn in zijne +hand.</p> + +<p>„Wel?” sprak hij: „nog niet in slaap?—Kom, vriendlief, kom! we zouden +er nachtwerk van gaan maken!——Maar wat zegt ge? Stroomt er nog vuur +door mijne stramme kneukels? Heb ik je hart nog kunnen warmen, je ziel +nog kunnen verheffen—zooals vroeger, amice, zooals vroeger?——Niet +waar? hier is Harmonia nog machtig!—Och! had ik mijne jongens eens +hier! Ik zou er hunne harten wel zóó week orgelen, dat ze weer +aanéénsmolten als was!”</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Zes weken na dien dag moest ik hem in de aarde helpen leggen.</p> + +<p>Ik kwam te Vreeburg des namiddags vóór de begrafenis. In het sterfhuis +trof ik niemand dan Gisela en de beide broeders—de laatsten nog altoos +even hardnekkig op elkander gebeten. Somber gingen zij elkaar uit den +weg; geen woord werd er tusschen hen gewisseld; zelfs van een +vertrouwelijk gesprek met het zusje scheen elk hunner zich weerhouden te +voelen door eene mengeling van schaamte en trots. Het was pijnlijk om te +<span class="pagenum" title="147"></span><a id="p_147"></a>zien—te pijnlijker wanneer men den doode herdacht, die over dezen +onzinnigen wrok nog getobd had, wiens dagen er nog door verkort waren, +misschien. Zoo ooit, dan was nú het oogenblik aangebroken om tusschen de +tweelingen vrede te stichten.</p> + +<p>Doch hoe dit aangevangen, zonder eene losbarsting uit te lokken, wier +heftigheid wellicht van kwaad tot erger voeren zou?</p> + +<p>De broeders zwierven eenzaam door den tuin, angstvallig elkanders pad +vermijdend. Dik gestrooid lagen onder hunne voetstappen de dorre bladers +van October.</p> + +<p>Ik wendde mij tot Walter met mijne bemiddeling.—„Laat blijven! laat +blijven!” kreeg ik ten antwoord: „De schuld is aan <em class="g">hem</em>. Die vrouw was +nevenzaak, begrijpt ge? Maar ik kwam het eerst. En overigens—laat +ongelijk bekennen wie lust heeft, <em class="g">mij</em> wil het nu eenmaal niet over de +lippen!”</p> + +<p>Ik sprak Hugo aan—al met geen beter gevolg.—„Bemoei je er niet mee!” +klonk zijn bescheid: „Het was niet zoozeer om het meisje, ziet ge? maar +om het recht van 't spel. Vóór hem kwam ik. En ook al ware dit <em class="g">niet</em> +zoo—de minste zijn <em class="g">kan</em> ik nu eenmaal niet!”</p> + +<p>Mij bleek dus klaar, dat elk der twee zijn <em class="g">recht</em> wel wou gewonnen geven, +mits zijn <em class="g">trots</em> maar schampvrij liep. Met trots nu is het veel +moeilijker onderhandelen, dan met recht. Hadde ik hen naar elkaar kunnen +toetrekken, ik zou tot hen gezegd hebben: „Beste vrienden! Geen van u +beiden was ooit den anderen eene seconde vóór. Gij kwaamt te gelijk in +de wereld; zoogt te gelijk aan de moederborst; leerdet te gelijk den +strijkstok hanteeren; bestudeerdet te gelijk de vervoeging van het +werkwoord <i xml:lang="la">amare</i>; voeldet te gelijk uw hart <span class="pagenum" title="148"></span><a id="p_148"></a>ontvlammen; verklaardet te +gelijk uwe passie, en liept te gelijk een blauwtje. Kunt ge nu ook niet +te gelijk elkaar bekennen dat ge een paar dwazen zijt geweest, en dat +eene zotte minnegril niet waard is dat twee edele harten er elkaar om +kwellen?”——Dit alles zou ik tot hen gezegd hebben, indien ik hen +bijeen had kunnen krijgen. Maar juist hen bijeen te krijgen, was de +kunst.</p> + +<p>Ontmoedigd zette ik mij naast Gisela, die op eene bank voor het huis +zat. Haar vertelde ik uitvoerig van mijn laatste samenzijn met Werner. +Toen ik ook kwam op hetgeen hij gezegd had van zijn lied, dat hij het +vergeefs had geschreven voor deze vijandige broeders—toen wischte zij +hare tranen weg, keek mij aan met eenen zonderlingen blik, en stond +plotseling op. „Help mij!” fluisterde zij mij toe—en zij verdween in +het huis.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Wat ging zij doen?—</p> + +<p>Ik meende haar plan te raden:—ik vergiste mij niet. Eerst hoorde ik +haar in Werner's tuinkamer zachtkens de instrumenten stemmen. Een +oogenblik later zweefden hare vingers over het klavier.</p> + +<p>Nooit heeft een gevoelvol spel mij dieper aangegrepen.</p> + +<p>Door de open vensters stroomden de accoorden, kalm uiteenvloeiend in de +stilte van den herfstavond, gelijk het water van eene rivier zich +verliest in den oceaan. Een <i xml:lang="de">Lied ohne Worte</i> van Mendelssohn, een +Beethoven'sch <i>adagio</i>——en dan—eene siddering beving mij: het was of +ik de spraak van den doode vernam—dan paarde zich hare weeke altstem +aan eene welbekende begeleiding:</p> + +<p><span class="pagenum" title="149"></span><a id="p_149"></a></p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i0">„<i>Hab oft im Kreise der Lieben</i><br /></span> + <span class="i1"><i>In duftigem Grase geruht,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Und nur ein Liedlein gesungen,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Und alles war hübsch und gut.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>„Help mij!” had zij mij gesmeekt. Dát zou ik!... Ik ijlde naar +binnen—ik nam Werner's viool op—ik stond aan hare zijde, en speelde +mee:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i0">„<i>Hab' einsam auch mich gehärmet,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>In bangem, düsterem Muth,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Und habe wieder gesungen,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Und alles war wieder gut.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>De deur ging zoetjes open—er naderde iemand met schuchteren tred. Wij +zagen niet op; maar terwijl wij voortspeelden, zwol ons duo aan met de +smeltende tonen van Hugo's alt:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i0">„<i>Und manches, was ich erfahren,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Verkocht' ich in stiller Wuth;</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Und kam ich wieder zu singen,</i><br /></span> + <span class="i1"><i>War alles auch wieder gut.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>Men sprak geen woord en wisselde geenen blik;—men speelde slechts. +Alleen bespeurde ik in den spiegel, dat nogmaals de deur zich opende. +Een hoofd gluurde naar binnen, en trok zich haastig terug. Maar het kwam +weerom, gevolgd door den ganschen Walter, die stil de cello ter hand +nam, en mee den stok deed glijden over de snaren:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i0">„<i>Sollst nicht uns lange klagen</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Was alles dir wehe thut;</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Nur frisch, nur frisch gesungen!</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Und alles wird wieder gut.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p><span class="pagenum" title="150"></span><a id="p_150"></a></p> + +<p>„Walter! Hugo!” snikte Gisela—„laat alles weer goed zijn!”....</p> + +<p>Ik hoorde twee kussen. Ik zag twee handen in elkander leggen.... Wat er +verder plaats had, kan ik niet vermelden. Ik meende dat ik hier gemist +kon worden.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>De muzikanten bliezen hunne treurtonen; de kluiten ploften op de kist in +de groeve. En de talrijke ommestanders konden maar niet begrijpen waarom +die twee jongelingen, de kleinzonen van den overledene, zoo +hartstochtelijk en onder bitter schreien elkander in de armen drukten.</p> + +<p>Genoeg echter, dat wij vieren het begrepen. Genoeg voor ons, dat hij, +dien de aarde daar dekte, zijn laatste lied toch niet vergeefs gezongen +had.</p> + +<p>Harmonia! suizelde het voor ons door de herfstloovers—Harmonia!</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="151"></span><a id="p_151"></a></p> + +<h2><a id="In_den_Hobbelstoel"></a>In den Hobbelstoel.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<div class="chpoem"> +<div class="stanza" xml:lang="la"> + <span class="i0"><i>Finis Coloniae.</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>De heer Dorus Dadelboom, meester in de rechten en beambte ter +Secretarie, zat in zijnen wipstoel, buiten onder de kolonnade van zijne +woning in de Berendrechtslaan.—„Voorgaanderij”, zouden de meeste +Hollanders zeggen. Maar Dorus, als academisch gevormd man, verkoos het +uitheemsche en klassiek klinkende woord, omdat het hem denken deed aan +heerlijke Grieksche tempels. Dit is eene verbeeldingsweelde die den +Bataviaan niet àl te veel inspanning kost. Het is zeker, dat de kolommen +zijner kolonnade in den regel niet gebeiteld zijn uit Parisch marmer. +Doch witkalk (zoo troost hij zich) kan nog blanker wezen.</p> + +<p>Hij zat en hobbelde zich.—Er steekt achter dat eeuwigdurende gehobbel +van Indische menschen méér, dan een oppervlakkig waarnemer zoo wel +vermoedt. Het kan namelijk bestudeerd worden als eene vrij vertrouwbare +aanduiding van de gemoedsstemming der hobbelaars. Allen hobbelen—maar +met verschil. Wie bij voorbeeld vergenoegd of satiriek gehumeurd is, +laat zijnen stoel <span class="pagenum" title="152"></span><a id="p_152"></a>korte, scherp afgebroken wipjes maken. Wie zich +landerig gevoelt of onlekker, beweegt zich langzaam, droevig, mat. Wie +toornig of in vervoering is, gaat hurre hurre, hop hop hop—als rende +hij op een strijdros, met geweldige sprongen, in tuimelenden galop, het +voorwerp van zijnen haat of van zijne liefde te gemoet. En zoo voorts. +Een fijn opmerker vindt het aantal schakeeringen eindeloos.</p> + +<p>De heer Dorus zat dan, en hobbelde zich met zachte, wellustige +golvingen. Hem dacht, hij kon den ganschen nacht zoo wel voorthobbelen, +en zich er bij denken dat Hoeri's hem wiegden. Zóó behaaglijk voelde hij +zich.</p> + +<p>Het was inderdaad een behaaglijke avond voor hem geweest. De vrienden, +die te zijnent het oude jaar zijne uitvaart hadden helpen vieren, waren +zooeven vertrokken—machtig joviaal. De heeren hadden wat quadrille +gespeeld, wat muziek verbroddeld, en daarna, als jonggasten die zij +waren, zeer opgewonden gekwaakt over koloniale politiek: over wat er +edels en dols is in het hollen der radicalen, over wat er verstandigs en +hatelijks is in het vastklampen der behoudsmannen: over Nederland's +roeping en Indië's bestemming—over allerlei mogelijke en onmogelijke +toekomst-dingen.</p> + +<p>Wat liefde voor den inlander had daarbij geblaakt! Wat geestdrift voor +zijne vrijwording, verheffing en veredeling! Wat ridderlijke +verontwaardiging over de barbaarsche misbruiken, die hem koffie doen +zweeten voor het Gouvernement, en buffels voor de Pangérans!</p> + +<p>„De Javaan moet niet langer dienstbaar zijn!” had er een geroepen: „<i xml:lang="id">Hé, +sepada! kassih api, lekas!</i>”<a id="FNa_1" href="#FN_1" class="fnanchor" title="„Hé, wie daar! Geef vuur, gauw wat!”"><sup>1</sup>)</a></p> + +<p>„De Javaan moet een vrij man worden!” schreeuwde <span class="pagenum" title="153"></span><a id="p_153"></a>een ander: „vrij met +zijnen eigendom, vrij bij zijnen arbeid, vrij in zijn opstaan en +nederliggen!—<i xml:lang="id">Sidin, loe monjet, djangan tidor di sini! Kassih anggor, +anak babi!</i>”<a id="FNa_2" href="#FN_2" class="fnanchor" title="„Sidin, jou aap, wil je wel eens niet slapen hier! Geef den wijn aan, varkenskind!”"><sup>2</sup>)</a></p> + +<p>„De Javaan moet onze gelijke zijn voor de wet, voor de maatschappij, +voor de rechtbank van het zedelijk gevoel!” betuigde een derde, die een +half uur later in kleuren en geuren het gezelschap meedeelde hoe hij +eene jonge Maleische huishoudster-sultane, van wier liefkoozingen hij +genoeg had, zonder veel omhaal van woorden had op de straat gejaagd.</p> + +<p>Intusschen was des gastheers zorg geweest, bij die gesprekken een +handzaam wijntje gul te doen vloeien. Men heeft ze namelijk nat te +houden, die koloniale onderwerpen, trots alle geestdrift. Met goeden +drank en geurige sigaren moet men ze besproeien en bewierooken. Anders +worden zij licht als zaagsel in den mond, en als oude staatsbladen duf +in de neusgaten.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Een vroolijke avond dus—en een schoone nacht. Zoete maneschijn; +fluweelen schaduwen;—geene miasmen, en eene ongewone afwezigheid van +gevleugeld ongedierte;—de temperatuur oostersch, en toch niet drukkend; +de boomen roerloos; alles stil, behalve het heir der cicaden, wier +biljoenen de lucht vervulden van een droomig suizen..... Was 't wonder, +terwijl de flesch nog wijn bevatte en de manilla nog dampte, dat Dorus +van slapen niet weten wou?—Hij genoot rustig de kostelijke, de +zeldzame, de ras voorbijgaande stemming, welke druivennat en +gezelligheid somwijlen achterlaten <span class="pagenum" title="154"></span><a id="p_154"></a>in den mensch: eene stemming van +volkomen onbezorgdheid, van tevredenheid met zichzelven en alle de +dingen rondom: eene stemming die het midden houdt tusschen de kalmte van +den lotus-kauwer en de zaligheid van den haschiesch-eter, tusschen +Nirwana en het Paradijs. Naar soezen stond Dorus' zin. Naar hobbelen +bovenal....... Hop, hop, ging dus zijn wipgestoelte—of het een bootje +ware, door zefirs voortgeblazen over de blauwe deining, uit welke straks +vrouw Venus opduiken zou.</p> + +<p>Nu—vrouw Venus bleef hem verre, tot zijn geluk. Maar wèl begon hij, al +soezend en schommelend, tot het bewustzijn te geraken, dat hij niet +langer alleen was: dat er dicht naast hem ook een andere stoel hop hop +ging—een stoel die zooeven nog roerloos gestaan had en ledig. Hij +blikte zijdelings—en zoo waarlijk! daar zat in dien stoel een oud heer, +een hoog bejaard man, met kalen schedel, langen grijzen knevelbaard, en +gehuld in eene kleedij—half pij, half regenmantel—die Dorus op het +vermoeden hielp dat hij de verrassing van dit onverwachte bezoek +verschuldigd was aan eenen korist uit de Fransche Opera, waar dien avond +<i xml:lang="fr">La Favorite</i> was ten tooneele gevoerd. Zóó vast verkeerde Dorus in dien +argwaan, dat hij opstoof met een: „<i xml:lang="fr">Monsieur, que me voulez-vous?</i>”</p> + +<p>„De vrede zij met u! Blijf zitten, mijn zoon!” antwoordde de grijsaard +in goed Hollandsch, met een handgebaar vol zalving: „Ik ben niet wat gij +gist. Ik zing tenor noch bariton. Mijn naam is Sylvester.”</p> + +<p>„Sylvester?” riep Dorus, ten hoogste verbaasd over 's mans gave van +aldus zijne gedachten te lezen: „Sylvester?—Ik ken geen Sylvester hier +te Batavia.”</p> + +<p>„Maar ge hebt er eenen gekend in uw moederland.”</p> + +<p><span class="pagenum" title="155"></span><a id="p_155"></a></p> + +<p>„Sylvester, zegt ge?”</p> + +<p>„Den ouden heilige van den oudejaarsnacht!”</p> + +<p>„O ja!”</p> + +<p>„Gij hebt hem gekend en liefgehad, niet waar?”</p> + +<p>„Zeker! Ik heb altoos trouw aan hem geloofd—ofschoon ik in Holland +nooit het genoegen had zoo van aangezicht tot aangezicht—”</p> + +<p>„Dat was braaf van u. Gelooven zonder zien is juist het ware. Maar wat +bevreemdt u dan mijne komst in dezen nacht?”</p> + +<p>„Vergeef mij!” sprak Dorus: „Wij zijn hier verre van het land der +liefelijke winter-verschijningen. Ik wist niet dat uwe tochten, heilig +man, zich uitstrekken tot bezuiden den Equator.”</p> + +<p>„Overal ga ik rond”, zoo luidde het plechtige antwoord: „overal ga ik +rond, waar bij het verscheiden van den laatsten December een schot +gelost wordt te mijner eer, en menschen warm elkaar de hand drukken bij +het dreunen van den klokslag twaalf. Gij begrijpt dit niet?”</p> + +<p>„Ik beken, o weleerwaarde vader, dat het mij raadselachtig voorkomt, hoe +iemand—”</p> + +<p>„Op twintig-duizend plaatsen te gelijk kan zijn?”</p> + +<p>„Juist zoo! Gij doorziet mijne overdenkingen, alsof ze van kristal +waren; en gij steelt mij de woorden van de tong, als waren het paarlen +van grooten prijs.”</p> + +<p>„Kortzichtige! Zaagt gij de glanzende lichtbaan, die de zon werpt over +de golven?—Zij is hier, zij is ginds, zij is duizend mijlen naar het +westen, en duizend mijlen naar het oosten: zij is overal waar de zon +straalt boven de zee, en waar een menschenoog is om op haar te turen. +Zóó ben <em class="g">ik</em>. Ik klotste dezen avond door de modder van Londen en door het +slijk van Bucharest. Ik zat aan <span class="pagenum" title="156"></span><a id="p_156"></a>bij oestermalen in pronkerige salons te +San Francisco, en tevens hielp ik den feestschotel van <i xml:lang="es">olla podrida</i> +opdragen in de hut van den Castiliaanschen boer. Ik waadde door drie +voet sneeuw te Archangel, en tegelijkertijd klopte ik te Melbourne mij +het heete stuifzand uit den baard. Ik was hier, en ginds—duizend mijlen +naar het noorden, duizend mijlen naar het zuiden—overal waar het oude +jaar wegstierf van de aarde, en waar een menschenhart het eene dankbede +nazond of eenen zucht.”</p> + +<p>Bij deze toespraak zag Dorus den oude nogmaals aan. Weg was alle +twijfel. Het moest Sylvester wezen, ja! Zijn toon roerde Dorus. Zijne +vriendelijk ernstige trekken deden in hem herinneringen ontwaken van het +verlaten huis. Dorus meende sneeuw te bespeuren op dat eerwaardige +hoofd; hij meende kerstlichtjes te zien glanzen in des grijsaards +goedige oogen:—vóór hem, aan den zilverblauwen hemel, ontrolde zich een +visioen van ijs en schaatsenrijders, baanvegers en warme melk, door twee +kokospalmen omlijst. Hier zat hij, in den luwen tropischen nacht van +dezen eersten dag des jaars: Sylvester—de genius der noordsche +huiselijkheid, der wintersche poëzie. Hier zat hij—en hobbelde zich.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Ik heb mijnen marsch volbracht. Ik zag hier licht, en goede dingen op +de tafel. Laat mij hier een weinig rusten.”—Zóó sprekende, greep de +oude de flesch, schonk zich een boordevol glas in, en ledigde het met +toewijding.—„Kom”, vervolgde hij: „wij willen, zoo het u wèl is, het +gesprek van daareven samen voortzetten.”</p> + +<p>„Welk gesprek, hoogwaardige? Over wat?”</p> + +<p>„Over de koloniale politiek immers, die u en uwe vrienden zoo in vuur +bracht. Ik mag die praat wel <span class="pagenum" title="157"></span><a id="p_157"></a>eens een enkel maal, bij een glas en onder +vier oogen.”</p> + +<p>„Neen, Sylvester, neen!” smeekte Dorus. „Al wat gij wilt, maar dát niet! +Smaakt de champagner u, tast toe dan, heilig man! Doch meng mij geen +veegsel uit het Binnenhof in mijnen beker. Zie! de nacht is schoon als +de droom eens bruidegoms! Laat ons meedroomen—van het verleden—van de +toekomst. Gij hebt mee doorleefd wat was; gij blikt als ziener in de +dingen die komen moeten. Eilieve, vertel mij wat!”</p> + +<p>De grijsaard trok zich den monnikskap half over het hoofd, leunde +achterover in zijnen stoel, keek naar het Zuiderkruis—en hobbelde zich.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Hoe lang zij beiden zoo hobbelden naast elkander, is met geene juistheid +te bepalen. Eindelijk hoorde Dorus zijnen geheimzinnigen gast, met eene +stem die hem zacht en vreemd klonk als kwam zij uit de verte, aldus +beginnen:</p> + +<p>„Wèl moogt gij zeggen, jonge man, dat ik mee doorleefd heb de dingen die +voorbij zijn—ook in <em class="g">dit</em> land, al was het maar op éénen dag in elk jaar. +Ik zag Batavia geboren worden en groeien; ik kende het benard maar +moedig; sterk maar gewetenloos; rijk maar wreed; weelderig maar +verloren. Ik woonde bij, hoe deze stad zich uit de luiers vocht als eene +jonge leeuwin; hoe zij groot werd en eenen koninginne-titel voerde; hoe +zij Europa's lot beslissen hielp door het gewicht harer schatten; hoe +zij allengs verzonk in overdaad; hoe zij onderging in bederf; hoe zij +den hiel des vreemdelings voelde op haren nek; en hoe zij ten leste, +genadig van dien druk bevrijd, haar uitgemergeld leven te hernieuwen +zocht door een nieuw stelsel van uitmergeling. Hare <span class="pagenum" title="158"></span><a id="p_158"></a>geschiedenis was +een verloop van snelle wording en rasse ontbinding. Reuzen hebben haar +gegrondvest; dwergen hebben haar voltooid;—naar gelang zij wies, werden +hare burgers kleiner. Maar in één ding bleef zij gedurende dat wisselend +verleden zichzelve gelijk. Steeds was geldwinnen het doel—en was list +het eerste, geweld het tweede middel van haar bestaan.</p> + +<p>„Het was op Sylvester-dag A. D. 1618, dat ik de eerste maal deze kust +betrad. In eene veege sterkte, ginds aan het drassige strand, vond ik +eene luttele heldenschaar opgesloten—belegerd door duizendmaal haar +aantal, ingesperd te land en ter zee. Geen uitzicht op ontzet—en in de +veste zelfs geen kruit haast meer om te schieten. Maar stalen moed, +wilskracht en zelfvertrouwen schutten beter nog dan wallen en kanon. Elk +dier mannen was eene vesting in zichzelven, en nooit, zeg ik u, heb ik +hartiger en hoopvoller de oudejaarsavond-bekers hooren klinken, dan in +dien reddeloozen kring. Die helden waren uwe vaderen, jonge man!</p> + +<p>„Ik was getuige, jaar op jaar na dien dag, van hunne stoutheid en hunne +fortuin. Ik kwam en ging, honderd malen—en telkens droeg de wind mij +geruchten toe van hunne veroveringen. Zij reden als een tijgerkat op den +rug van een kameel, en woelden met klauw en tand zich dieper en dieper +in het vleesch. Niets verschoonden zij; niets lieten zij zich +ontglippen; mededoogen was hun vreemd. Zij hielden—in aantal geringer +dan elk hunner vijanden afzonderlijk—met de linkerhand de volkeren van +het Oosten in bedwang, terwijl zij dan de rechter nog vrij hadden om +Britten en Franschen ruim baan te doen maken voor het rood-wit-blauw. +Zóó wakker, zóó fier, zóó sterk waren zij toen.</p> + +<p><span class="pagenum" title="159"></span><a id="p_159"></a></p> + +<p>„Zij werden rijk. En let nu op, jonge man! Nooit waren zij angstig +geweest voor hun lijf en bloed:—zij zouden het worden voor hunne +schatten. Angst maakt wreed. En achter wreedheid schuilt onbewust reeds +een eerste besef van verzwakking.—Ik herinner mij den Sylvester-nacht +A. D. 1721. In dien nacht hadden een paar booswichten der goede burgerij +eene verrassing toegedacht, van welke zij niets zou hebben naverteld. Ik +beefde voor de snood belaagde stad.—Doch een jaar later stapte ik +voorbij de schandzuil, die men den verfoeilijken Pieter Elberfeld had +gebouwd. Uwe vaderen, vriendlief, hadden met de hun eigene beradenheid +het gevaar weten af te wenden. Zij hadden het moordkomplot ontdekt, de +samenzweerders gegrepen. De twee ergste boosdoeners hadden zij op +ijzeren kruisen gebonden, hun de rechterhand afgehouwen, het lichaam met +gloeiende tangen gekneed, het hart uit 't lijf gescheurd en in het +aangezicht geworpen, vervolgens hen onthoofd en eindelijk +gevierendeeld—na al hetwelk men genoegzame zekerheid meende te mogen +koesteren, dat deze slechte sujetten hun vergrijp niet licht zouden +herhalen. Vier medeplichtigen werden levend op het rad gezet; tien +werden er geradbraakt zonder den genadeslag te ontvangen; en drie +schuldige vrouwen werden geworgd. Den dag na deze terechtstelling vierde +men als plechtige dank-, vaste- en bededag. Batavia ademde weder. Het +loofde de wrekende Voorzienigheid, en zong den Heere psalmen.</p> + +<p>„Desgelijks deed het (en met niet minder reden) in den Sylvester-avond +van den jare 1740, terwijl de wegen nog glibberig waren van het bloed +van tienduizend schuldeloos geslachte Chineezen. Ha! dat moet voor +Janmaat <span class="pagenum" title="160"></span><a id="p_160"></a>een festijn zijn geweest! Het bloed der heidenen stroomde ter +hoogte van de enkelen langs de straten—zóó verhaalde men mij; en de +Hemel had blijkbaar deze vermaledijde afgodendienaars met verlamming +geslagen: want als kudden schapen lieten zij zich afmaken, zonder den +minsten weerstand te bieden!—<i>O dies irae!</i>—Het was in Wijnmaand van +dat jaar. Als ik in mijnen December-nacht door de geredde stad de ronde +deed, hing er eene lijkenlucht als een nevel boven de daken; en de zee +wierp een roodachtig schuim op de kust; en de kaaimans aan den +riviermond versmaadden het spartelend levend aas—zóó verzadigd waren +zij van dooden.—Maar de Compagnie was behouden. Hosanna! Hallelujah! +galmde het opwaarts uit de Kruiskerk aan het Stadhuis-plein.</p> + +<p>„Edoch, geene tale Kanaän's mocht hier baten—zoomin als de +nieuwjaarsgift die de heer Gouverneur Jacob Mossel op den 1<sup>sten</sup> van +Louwmaand 1755 den Batavianen te huis zond. Deze gift bestond in eene +ordonnantie, strekkende tot beteugeling van de overmatige weelde, die +stap bij stap in de bezittingen der Compagnie de overhand verkregen had, +en nu hooger geklommen was dan ooit. O zotte waan! Alsof dit kwaad door +psalmtonen of plakkaten zich weren liet, terwijl de actiën der +Maatschappij tot 600 procent gerezen waren! Alsof men mannen weer vroom +en vroed kon maken door hun de gouden knoopen van den rok te snijden; +vrouwen weer spaarzaam en kuisch door het aantal slavinnen te beperken, +die haar de satijnen zonneschermen boven het hoofd, de fluweelen slippen +achter de hielen droegen!—Het gif zat dieper dan op de kleederen. Het +zat in de spieren, die het verslapte; in het hart, dat het verkankerde; +in <span class="pagenum" title="161"></span><a id="p_161"></a>de hersens, die het verbijsterde, daar alle vernuft zich spitste op +zingenot. Zie, mijn zoon! indien geduld en eenvoud de steen der wijzen +zijn, die modder omzet in goud—de steen der dwazen is overdaad, die +goud verkeert in modder.</p> + +<p>„Zoo was dan de bijl aan den boom gelegd. Ruim vijftig jaren daarna trof +ik den Landvoogd Daendels aan het werk. De Compagnie lag toen ter aarde +besteld:—zij had zich volgezwolgen aan wijn, en was aan waterzucht +bezweken—juist als zoo menige van hare aandeelhouders. Maar voor den +armen inlander bleef haar naam toch voortleven, en haar zwelgbewind. Een +prachtige weg, vindt ge niet dien de mannetjes-man banen deed van Anjer +tot Banjoewangi's uithoek?—Wee!—indien gij een duizendste gehoord hadt +van het kermen en krijten, van de rottingslagen op naakte lendenen, van +de verzuchtingen en de vervloekingen, die als de muziek waren op wier +maat men spade en houweel bewoog; indien gij een duizendste aanschouwd +hadt van den jammer en den nood, die deze weg aan een millioen menschen +heeft gekost—gij zoudt hem betreden gelijk men een slagveld +betreedt—met gebogen hoofd, en met eene stemme des bloeds in de ooren, +roepende tot u van den aardbodem!—Wee!</p> + +<p>„Toen de Brit zijne korte rol hier had afgespeeld; toen de politiek van +ontginning, onder de Compagnie beoefend te hooi en te gras, door het +Koninkrijk der Nederlanden in toepassing werd gebracht als kunstig +geordend stelsel—toen vloeide de maat des onrechts over. Daar brak de +opstand los. Het stond hachelijk met de Batavianen in den +Sylvester-nacht van het jaar 1825, toen Diepo Negoro waarlijk een knap +stuk op weg was om <span class="pagenum" title="162"></span><a id="p_162"></a>al wat er op Java Hollandsch sprak moedernaakt in +zee te jagen.—Doch wederom zegevierden uwe vaderen, jonge man. Wederom +triomfeerde een handjevol geweldenaars, die vochten om gewin, over een +volk dat kampte om vrijheid. Zoo Java ooit eene ster had aan den hemel, +dan ging zij onder en werd uitgebluscht in die dagen, als eene fakkel +die men dompelt in den oceaan.</p> + +<p>„Maar zeg, vriend, slaapt gij?”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Slapen!” riep Dorus: „slapen terwijl gij spreekt, man van ervaring! Eer +zou ik slapen als de engel Israfil hier naast mij zat, blazende op zijne +bazuin!—Gij haaldet op van booze dingen. Hier! laat ons op de betere +tijden drinken! <i xml:lang="la">Ad fundum!</i>”</p> + +<p>„Recht gaarne!—Inderdaad”, voer Sylvester voort: „men heeft sinds kort +naar beter getracht hier te lande<ins class="corr" id="corr13" title="Bron: ,">.</ins> Sedert vond ik vrede hier, van +jaar tot jaar. De meester was begonnen den slaaf te sparen;—gelijk men +de heesters niet meer vernielde, die de kostbare specerijen droegen, zoo +dunde men de arbeiders niet langer uit, die de nog veel kostelijker +tonnen gouds voortbrachten. Dit was economie. Later werd het +philantropie. Als uw Sidin morgen goedvindt, bij wijze van +nieuwjaars-begroeting, u te verzekeren dat gij een aap zijt, en gij +waagt 't hem daarvoor te straffen met eene schuchtere oorveeg, dan zet +men u op water en brood, terwijl Sidin zich inmiddels vermeien mag met +uw bruin liefje!—Haha!—De meester streelt dus al zijnen slaaf!—Of +wat?—zijnen slaaf?—Zijnen evenmensch, zijnen naaste, zijnen jongeren +broeder, moet ik zeggen! Hij wil hem beschaven, polijsten, verheffen, +veredelen tot zijn evenbeeld. Hij is hem gaan loven, bewonderen, +berijmelen, bezingen...... <span class="pagenum" title="163"></span><a id="p_163"></a>Ik ben benieuwd, jonge man, waarmee hij +eindigen zal!”</p> + +<p>„Benieuwd?” hernam Dorus: „Grijsaard, wat heeft men benieuwd te zijn +naar hetgeen men weet? De toekomst legt immers voor u haren sluier af? +Gij voorziet immers de dingen die zij brengen zal?—Ai, verklap ze mij! +Ik gaar uwe woorden als goudkorrels!”</p> + +<p>Sylvester tuurde alweder naar het Zuiderkruis, dook nog dieper in zijnen +kap, hobbelde zich eens, en vervolgde al fluisterend:</p> + +<p>„Ik zie het, ja—zoo heel ver niet weg tusschen de sterren en de aarde.</p> + +<p>„Duizend voet boven de naar Buitenzorg verlegde hoofdstad zweven +reusachtige, met vlaggen en wimpels getooide ballons, die vrachten +torschen van burgerlijke en militaire beambten in gala-kleed, van +schoone vrouwen in zijde en satijn, van bonte muzikanten en +trommelslagers. Men gluurt door groote trechters over de zee. Blijkbaar +wil men iets of iemand feestelijk opwachten.</p> + +<p>„Daar komt door de lucht een vliegtuig aangestevend uit het westen;—als +men het even pas zag opdoemen boven de kim, is het reeds genaderd met de +snelheid van eenen orkaan. Men wuift met dundoek; kanonnen bulderen; +kelen schreeuwen zich schor; „<i>Wien Neerlands bloed</i>” en „<i>Wilhelmus</i>” +schetteren door de wolken. „Hoezee voor den nieuwen Gouverneur-Generaal +van Nederlandsch-Indie!”—En de Landvoogd, dien welkomstgroet vernemend +uit de vlakte, diep onder zijne voeten, is zijner blijde ontroering niet +langer meester. Hij schiet zijne vliegmachine aan, springt over boord, +gevolgd door zijnen stoet van gevleugelde adjudanten—en strijkt +klapwiekend neer onder de jubelende menigte.</p> + +<p><span class="pagenum" title="164"></span><a id="p_164"></a></p> + +<p>„Een man van enkel vlerk en geest, zou men zeggen. Als éénig zoon en +erfgenaam van eenen <i xml:lang="en">selfmade man</i> (eenen Amsterdamschen melkboer, die +zich zijn groot fortuin verwierf door louter voortvarendheid en +pompwater), staat hij verheven boven elke verdenking van gehechtheid aan +oude vooroordeelen, van heulen met reactie. Voorwaarts, Tiberius +Voorwaarts is zijn naam—en voorwaarts streven zijne daden. Het is +noodeloos, u uiteen te zetten hoe hij van pleidooiloos pleiter opklom +tot gemeenteraadslid, van gemeenteraadslid tot volksvertegenwoordiger, +van volksvertegenwoordiger tot koloniaal Kamer-specialiteit, van +specialiteit tot orakel, en eindelijk van den drievoet tot de best +bezoldigde waardigheid in deze gewesten. De gymnastiek toch, welke bij +het beklauteren van deze ladder dient, zal over honderd jaren niet +aanmerkelijk verschillen van de huidige. Genoeg dus, dat de heer mr. +Tiberius Voorwaarts tot op eenen prik de persoon bevonden was om aan de +emancipatie van Insulinde de allerlaatste hand, op de beschaving van het +Maleische ras het finale politoersel te leggen.</p> + +<p>„Ik zie den man aan zijnen volmakings-arbeid. Gerechte Hemel! Ik ken +Java niet terug—en nog minder den Javaan; zelf sta ik verbaasd over +hetgeen mijn zienersblik mij openbaart. Hoe! deze luchtkasteelen, +vliegende boven de bergen; deze electrische manen, den nacht verkeerende +in dag; dit net van ijzerdraden, die voor woord en toon den afstand +vernietigen: deze prachtige havens, deze wegen van asphalt, deze +onmeetlijke plantages van koffie en tabak—zij zijn het werk van +Nederlanders! Er zal dan nog eenmaal weder geestkracht gevaren zijn in +de Hollandsche natie?——Maar ik begrijp het: de <span class="pagenum" title="165"></span><a id="p_165"></a>coupon-knippende +lijzigheid is er eindelijk uitgewrongen, sedert Rusland's en +Oostenrijk's bankroet!</p> + +<p>„En Sidin! Is dit Sidin, die zijne gamelan aan de Joden overlevert als +oud koper, en zich een electro-dynamisch draaiorgel aanschaft, met de +geheele <i xml:lang="de">Götterdammerung</i> er op? Sidin, die voor zijne Adinda +geabonneerd is op <i>De Huisvrouw</i>, en voor zijnen Kromo op de <i>Vragen des +Tijds</i>? Sidin met handschoenen over zijne kneukels? Sidin met eenen +knijpbril op den neus? Sidin kiezer? Sidin socialist?</p> + +<p>„Het is veel. Maar nog zal het den Landvoogd Tiberius Voorwaarts niet +genoeg wezen. Niet tevreden met de handschoenen, zal hij nog de +kneukels, die bruin bleven, veredelen willen tot blankheid. Onvoldaan +over de knijpbrillen, zal hij nog de neuzen, die plat en ingedeukt zijn, +hervormen willen tot rechtheid.</p> + +<p>„Dan echter——”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Sylvester zweeg.</p> + +<p>„Welnu!—dan?” vroeg Dorus Dadelboom in ademlooze spanning.</p> + +<p>„Vraag niet verder, jonge man!—Als de adelaar zijnen kiekens vliegen +leert, verwacht hij dan dat zij in het nest zullen blijven? of dat zij +straks vrij zullen drijven op eigen wiek?—<i xml:lang="la">Finis! finis! finis +Coloniae!</i>”</p> + +<p>„Sylvester—in 's Hemels naam!”</p> + +<p>„Neen!” klonk de stem: „Ik heb eenen haan hooren kraaien: ik moet voort. +Dit slechts wil ik u nog zeggen:</p> + +<p>„Het zal een schoone dag zijn voor Nederland, wanneer het zal kunnen +heenwijzen naar een bloeiend rijk in het verre Oosten, en verklaren: +„Dáár ligt mijn werk:—mijne bezitting niet langer—maar mijne +stichting. Ik <span class="pagenum" title="166"></span><a id="p_166"></a>heb genomen. Ik heb tienvoudig teruggegeven. Mijne schuld +is gedelgd.””</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Sylvester!” riep de advokaat: „nog één woord!—De band tusschen kolonie +en moederland? De Indische baten? De kruk van ons nationaal +bestaan?”——</p> + +<p>Vergeefs. Niemand hoorde hem meer. De oude was verdwenen. De stoel +alleen, in welken hij gekeuveld had, hobbelde nog zachtkens in het +maanlicht, neigende als ten groet.</p> + +<hr class="fnsep" /> + +<div class="footnote"><a id="FN_1" href="#FNa_1" class="label">1)</a> „Hé, wie daar! Geef vuur, gauw wat!”</div> + +<div class="footnote"><a id="FN_2" href="#FNa_2" class="label">2)</a> „Sidin, jou aap, wil je wel eens niet slapen hier! Geef den +wijn aan, varkenskind!”</div> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="167"></span><a id="p_167"></a></p> + +<h2><a id="Eene_min_in_den_zonneschijn"></a>Eene min in den zonneschijn.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<div class="chpoem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i6"><i>Dahin! Dahin</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Möcht' ich mit dir, o heiss geliebte, ziehn.</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>Hoog op de rotsen aan den westelijken zoom van het Garda-meer ligt een +schamel gehucht, Tremosine geheeten.</p> + +<p>Tremosine .... het klinkt, niet waar? als een nachtegaalslag, of, liever +nog, als de naam van eene schoone vrouw. Mij dunkt, die klank alleen +moest er reizigers heenlokken: sentimenteele, wel te verstaan. En +nochtans behoort het tot de zeldzaamheden, dat een vreemdeling zich van +de voorbijvarende stoomboot hier aan wal láat zetten. Want men zij nóg +zoo sentimenteel, toch beklautert men niet gaarne eene ladder Jakobs, +zonder vooraf te weten of er daar op de bovenste sport wel iets te zien +valt, of er (het klimmen maakt zoo dorstig) wel eene herberg is, of er +(zoo al geene engelen) ten minste geene bandieten wonen,—altemaal +punten omtrent welke de reisboeken een geheimzinnig, schier +onheilspellend stilzwijgen bewaren. Men vergenoegt zich derhalve met het +hoofd in den nek te leggen, en op te staren tegen den <span class="pagenum" title="168"></span><a id="p_168"></a>vervaarlijk +hoogen rotswand, met de vraag op de lippen: wáár dit Tremosine wel +schuilen mag? Zóó steil toch rijst hier het oevergebergte uit het meer, +dat het dorpje, ofschoon dicht aan den rand er van gelegen, van beneden +niet zichtbaar is.</p> + +<p>Wie het Lago di Garda niet kent, wie slechts de smallere wateren en de +tammere stranden bezocht van Como of Maggiore, die maakt zich geen +denkbeeld van het ontzaggelijke karakter der rotspartijen langs de +noordelijke oevers, noch van de wijde, naar eene zee zweemende +uitgestrektheid der twee zuidelijke waterboezems van dit grootste, +schoonste en minst bezochte der Italiaansche meren. Eens, in der Aarde +jeugd, als zee en bergen nog eene ziel hadden, strekte de blauwe +Adriaticus, verliefd op het blank en de schoone vormen der verre +sneeuwtoppen, al minnekoozend eenen zijner voelhorens uit tot diep in +het Tiroler gebergte; en hij vergat dien weer in te trekken, toen hij +later, oud en mat, in zijne bedding terugslonk. Zoo is dus de Benacus +een afgehouwen zeearm, verloren tusschen de bergen. Denk u eenen woesten +Noorschen fjord, heengetooverd onder Italie's hemel, gesmukt met +Italie's plantengroei. Denk u de strenge verhevenheid van het Noorden, +en den glans, de weelde, de kleurenpracht van het Zuiden, aan elkander +grenzend, met elkander ineenvloeiend. Denk u den eeuwigen winter zijde +aan zijde met de eeuwige lente, den granaat en den olijf dicht aan den +voet van gevaarten op welke de sneeuw nooit smelt, fonkelende +gletscherspitsen nederblikkend op het lommer der citroentuinen, op +sappig vijgenloof en bleeke wingerdranken...... O hemelsch oord! uwe +heugenis blijft mij een zonnebeeld in de duisternis van mijne +winterdagen!</p> + +<p><span class="pagenum" title="169"></span><a id="p_169"></a></p> + +<p>Wel——maar Tremosine?</p> + +<p>Het is boud gesproken, misschien—doch ik zou wel eene weddenschap +durven aangaan, dat er, buiten mijzelven, nooit een bewoner van het +polderland dit dorpje betrad. En vermoedelijk zouden, om al het +hierboven aangevoerde, ook mijne schreden er nooit zijn heengericht +geweest, indien ik niet met den jonkman Angelo Rubato—mijnen gids en +roeier, mijnen schipper en visscher langs de boorden en op de wateren +van het Garda-meer—zekeren ochtend een gesprek had gevoerd, waarvan ik +u zoo aanstonds verslag ga geven.</p> + +<p>Vooraf dient deze knaap wel met twee vluchtige trekken geschetst.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Eene kleine, maar krachtig en sierlijk gebouwde gestalte, een bruine +kroeskop en een paar oolijke zwarte oogjes, een kortgeknipte baard, die +hem totaan den neus wies, en een altijd lachende mond vol hagelwitte +tanden—dáár hebt ge hem, zooals hij onder zijnen gelen stroohoed, in +zijne witte broek en blauwe boezeroen, en met zijnen Pius-penning op de +ruige borst, in zijne gelapte schoenen stond. Laat geen sterveling mij +kwaad van hem zeggen: want schoonere uren sleet ik met geen manspersoon +op aarde. Hij had zijne zwakheden, ongetwijfeld. Een onbewaakte +sigarenkoker was in zijne nabijheid niet boven bedenking veilig; en eens +betrapte ik hem op heeter daad in eene ongeoorloofde betrekking met +mijne eau-de-cologne-flesch. Doch wie onzer is vuurproef tegen alle +verzoeking? En wat scheldt men niet kwijt aan eenen goeden wil en een +onverstoorbaar goed humeur, aan iemand in wien des hemels zon zelfs een +welbehagen <span class="pagenum" title="170"></span><a id="p_170"></a>scheen te vinden, daar zij altoos doorbrak waar hij zeilde +of ging?—Men vreest in Italië het booze oog, dat onheil brengt over +dengene op wien het zich vestigt. Wel—ook mijn Angelo was <i>jettatore</i>: +maar in omgekeerden zin. Het <em class="g">goede</em> oog was hem geschonken. De toerist +die hem tot leidsman had, trof overal mooi weer, koelen wijn en +vriendelijke gezichten.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Wij waren, mijn Angelo en ik, op den bedoelden ochtend uit hengelen +getogen in de kleine bocht bij Torbole, La Valle geheeten, en vermaard +om haren vischrijkdom en om het overheerlijke kleurenspel van haar +water—een grondeloos lazuur in het midden, het klaarste smaragdgroen +langs het boord, waar eene kleine kiezellaag den ondiepen bodem vormt. +Bij het krieken van den dag al uitgeroeid, hadden wij ons verfrischt met +een bad, en zaten nu, tegen de zon nog beschut door het oostelijke +gebergte, in alle gemoedelijkheid de sardienen te belagen, wier +bewegingen rondom het aas wij in de blauwe diepte met volmaakte +duidelijkheid konden waarnemen. Het vlugge goedje scheen hongerig: ten +minste, de vangst was gezegend boven verwachting: slag op slag haalden +wij een rampzalig zilveren diertje uit zijn koel +<ins class="corr" id="corr14" title="Bron: papadijs">paradijs</ins>,—„<i xml:lang="de">hinauf in Todesgluth</i>”, zooals Goethe zegt. +Ha! den <i>todesgluth</i> zou Angelo hun bereiden, wanneer hij hen straks in +olie bakken zou, hemzelven en mij tot het smakelijkste ontbijt.</p> + +<p>Mijn Angelo (moet ik nog zeggen) hield er, bij zijne vele goede en +weinige kwade eigenschappen, een lijf- of stopwoord op na: „<i xml:lang="it">Va +bene!</i>”—„'t gaat goed”; soms, in oogenblikken van de hoogste +voldoening, afgewisseld met: „<i xml:lang="it">Va benissimo!</i>”—„'t gaat best!”—Dit +woord <span class="pagenum" title="171"></span><a id="p_171"></a>was zoo volslagen de uitdrukking van des jongelings karakter en +levensbeschouwing, het strookte zoo volmaakt met den glanzenden +krullebol, de stralende oogen, het rimpellooze voorhoofd en den +vergenoegden grijns van het baardige kereltje, dat het nooit te onpas +scheen te komen uit zijnen mond. 't Mocht loopen hoe het wilde: de zon +mocht onder het roeien u het merg uit de beenderen stoven, of de dolle +wind u het zeil aan flarden blazen; het bergpad mocht uitermate steil en +steenig wezen, of het geschubde watervee tot aanbijten uitermate +onwillig: steeds, als ge op het punt waart in verzuchtingen of +verwenschingen los te breken, en uit te roepen dat het nu eens +verduiveld <em class="g">slecht</em> ging, was Angelo u vóór met zijn blijmoedig en +trouwhartig: „<i xml:lang="it">Va bene! Si si, va bene!</i>”——Aandoenlijk optimisme! Hij +vertsaagde niet, noch wanhoopte hij ooit. In zijne tevredenheid over den +goeden God, de schoone wereld en zijn welgeschapen eigen-ik, meende hij +altoos maar dat alles goed ging. En als ge het hem met eene zoo +ongekunstelde overtuiging hoordet zeggen, dan dacht ge onwillekeurig: +Waarachtig, het manneken heeft het zoo mis niet! <em class="g">Goed</em> gaat het wel +niet!—maar het kon toch nog eene heele portie <em class="g">erger</em>!</p> + +<p>„<i xml:lang="it">Eh, Angelo!</i>” zeide ik, met eenen blik op het gespartel in ons +bunnetje: „<i xml:lang="it">Va bene! eh?</i><ins class="corr" id="corr15" title="Niet in Bron.">”</ins>—en ik verwachtte van den knaap geen +ander bescheid, dan een hartgrondig: „<i xml:lang="it">Si si, Signore, va +benissimo!</i>”—Niet gering was dus mijne verbazing, toen hij in stee +daarvan heftig uitriep: „<i xml:lang="it">No no, va malo, va pessimo! Corpo della +Madonna!</i>”</p> + +<p>Ik keek hem ontsteld aan, vreezende of hij in de diepte temet den boozen +waterman gezien had, den Orco, die zich aan al te gelukkige visschers +soms met dreigende <span class="pagenum" title="172"></span><a id="p_172"></a>gebaren heet te vertoonen. Hij zat met de armen over +de borst gekruist, sloeg geene acht op zijne sim, die toch de +onmiskenbaarste teekenen van leven gaf, en staarde den oever aan met +eene uitdrukking van komieke neerslachtigheid op zijn gelaat.</p> + +<p>„Angelo, mijn vriend!” riep ik: „in den naam van al uwe heiligen, wat +overkomt u?”</p> + +<p>Hij bleef een oogenblik zwijgen. Vervolgens sloeg hij zijnen hengel op, +nam het vischje dat er aan spartelde van den haak, lachte weer, en +sprak: „<i xml:lang="it">Scusi, Signore!</i> ik vergat mijzelven.... <i xml:lang="it">Ma questo sasso</i>—die +steen daar—<i xml:lang="it">per Bacco!</i> die maakt mij dol!”</p> + +<p>Aan den oever hier, moet men weten, ligt een ontzaglijk blok +<i xml:lang="de">nagelfluh</i>, dezelfde steensoort uit welke de Rigi-groep geformeerd is. +Hoe het daar verdwaald geraakte, mogen de geologen onder elkander +uitmaken. Het staat in de wandeling bekend als de <span xml:lang="it">Sasso dei Bimbi</span>: steen +der poppetjes, of der kleine kindertjes. De merkwaardigheid er van is +namelijk, dat het in de Torboolsche kinderwereld dezelfde geheimzinnige +rol vervult als in de Haarlemsche de beroemde iepenboom te Kraantjelek: +uit zijne holen en gaten heeten de nieuwgebórene broertjes en zusjes te +voorschijn te komen.</p> + +<p>„Die steen, Angelo? Wat legt die steen u in den weg?” vroeg ik.</p> + +<p>„Kent <span xml:lang="it">Signore</span> dien steen?”</p> + +<p>„O ja! het is de <span xml:lang="it">Sasso dei Bimbi</span>, wijd vermaard.”</p> + +<p>„En weet <span xml:lang="it">Signore</span> waaróm hij zoo heet?”</p> + +<p>„Omdat de moeders van Torbole er hare <i xml:lang="it">bambinelli</i> onder vandaan halen.”</p> + +<p>„Juist. En daarom, als er te Torbole een jong paar aan het vrijen raakt, +dan gaan ze samen naar den <span xml:lang="it">Sasso <span class="pagenum" title="173"></span><a id="p_173"></a>dei Bimbi</span>, en zeggen tot hem: „<span xml:lang="it">Sasso, +o Sasso!</span> wij zijn verloofd. Behoed ons!”—En als zij later getrouwd +zijn, en zij willen gaarne dat hun echt vruchtbaar zij, dan wandelen zij +wederom samen naar den <span xml:lang="it">Sasso dei Bimbi</span>, en roepen: „<span xml:lang="it">Sasso, o Sasso!</span> wij +zijn gehuwd. Zegen ons!”—En de jonge vrouw strooit maïskorrels in de +holten van den steen, terwijl de jonge man er een maatje wijn over +uitgiet. <i xml:lang="it">Modo infallibile, Signore! Veramente, infallibile!</i>”</p> + +<p>„Zoo zoo? Dat kan ik mij denken.... Maar ik begrijp nog niet, Angelo, +hoe dit alles voor u eene reden kan zijn om tegen dien braven steen zoo +uit te varen.”</p> + +<p>„<span xml:lang="it">Ah Signore</span>—als ik dien <i xml:lang="it">sasso</i> zie, dan denk ik aan kleine kinderen. +En als ik aan kleine kinderen denk—”</p> + +<p>„Dan denkt ge misschien aan het eene of andere <em class="g">groote</em> kind—is het niet, +Angelo?”</p> + +<p>Geen antwoord. Maar opeens keek hij mij aan met eenen blik en een +lachje, die ik duivelachtig zou willen noemen, indien zij niet tevens +zoo onbeschrijfelijk guitig waren geweest.—„<i xml:lang="it">Con permesso</i>”, riep hij: +„Heeft <span xml:lang="it">Signore</span> in Holland veel mooie meisjes?”——</p> + +<p>De vraag was eenigszins zonderling gesteld, en bovendien van zóó +teederen aard, dat ik mijn gesternte dankte toen juist ter snede een +toebijtend sardientje mij helpen kwam om den blos van verlegenheid te +verbergen, die mijne kaken in klaprozen begon te herscheppen.</p> + +<p>„In Holland,” antwoordde ik zoo ernstig mogelijk, terwijl ik het +opgewipte vischje loshaakte: „In Holland, Angelo, zijn <em class="g">alle</em> meisjes +mooi.”</p> + +<p>„Alle zonder onderscheid?” vroeg hij, met een zweempje van naïeven +twijfelzucht.</p> + +<p>„Alle zonder onderscheid”, herhaalde ik.</p> + +<p>„Ook die welke ongetrouwd blijven?”</p> + +<p><span class="pagenum" title="174"></span><a id="p_174"></a></p> + +<p>„Die inzonderheid, Angelo. Want die zijn zóó schoon, dat geen jonkman +ze anders dan uit de verte durft te aanbidden.”</p> + +<p>„<i xml:lang="it">Madre santissima!</i> welk een gezegend land!... Maar dan geven de +Hollanders ook zeker niet veel om mooie vrouwen? Want overvloed baart +onverschilligheid!”</p> + +<p>„Toch niet, mijn vriend, toch niet. Aan het waarlijk schoone verzadigt +de mensch zich nooit. Wij houden, Angelo, van <em class="g">alles</em> wat waarlijk schoon +is!”</p> + +<p>„<i xml:lang="it">Ebbene!</i> dán moet mijnheer eens naar Tremosine, ginds op den berg. +Dáár zijn de mooiste meisjes van gansch Italië. Een heel dorp vol. Ah!” +riep hij, terwijl hij eenen vurigen handkus naar het zuidwesten wierp: +„<i xml:lang="it">gentile, graziose, adorabile, le più belle del mondo!</i>”——</p> + +<p>Zijne geestdrift was inderdaad aanstekelijk; en daar ik niet inzie +waarom een reiziger niet met even ongeduldige belangstelling eene +collectie schoone vrouwen zou mogen bezoeken, als een museum van muffe +oudheden, zoo besloot ik dan ook zonder tijdverlies den door Angelo met +zulk eene bijzondere warmte aanbevolen uitstap te gaan ondernemen. +Zoodra het ontbijt genuttigd, en de voormiddagwind, de Sovére, die uit +den Alpen blaast, met genoegzame kracht doorgezet was, heesch Angelo +zijn zeil.</p> + +<p>„<i xml:lang="it">Evviva!</i>” riep hij, toen het doek zich sierlijk bolde, en onze sloep, +voor den wind zich neigende, als eene meeuw over het water begon te +scheren: „<i>Evviva la vita!</i>”—leve het leven!—</p> + +<p>Ik heb dien juichtoon, of iets wat er naar zweemde, ook bij ons in het +Noorden wel vernomen. Maar altoos was er dan toch iets gedrukts, iets +twijfelends in, alsof hij maar half gemeend ware—iets als stond er een +mol-teeken voor.</p> + +<p><span class="pagenum" title="175"></span><a id="p_175"></a></p> + +<p>Ik geloof, om hem zóó te kunnen uiten als mijn Angelo, zoo van ganscher +harte, zoo recht en vol in den majeur, moet men een schippertje op het +Garda-meer wezen, dat zijn dartel scheepje henenstuurt door louter blauw +en zonneglans—met een ontbijt van gebakken sardienen achter den steven, +en een dorp vol mooie meisjes voor den boeg. <i xml:lang="it">Evviva la vita!</i></p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Tremosine ligt daar op zijne rots als een arendsnest; en inderdaad +schijnt het van den waterkant slechts voor arenden bereikbaar. Toch zou +het voetpad, dat zich tegen den roodgrijzen kalkwand een achthonderd +voet naar boven kronkelt, u wezenlijk meevallen. Steil is het, +ontegenzeggelijk; maar het opwekkende gezelschap van eenen schoonen +waterval, die u telkens bij eene wending te gemoet of voorbij +galoppeert, laat u dit nauwelijks bemerken. Ook verrast het u, langs +uwen weg een blad te kunnen plukken van eenen afgedoolden citroenboom, +of de hand te kunnen uitstrekken naar de stekels van eenen in het wild +groeienden aloë. En bovendien, zoo het stijgen u te streng wordt—wie +belet u telke vijf minuten even stil te staan, en naar omlaag te turen +over het blauwe meer, welks aanblik al vreemder en ontzaggelijker wordt +naar mate gij u hooger er boven verheft?—Zie, hoe het daar gespreid +ligt tusschen zijne bergen, gelijk een hemelveld tusschen donkere +wolken. Een smetteloos ultramarijn, glanzend en onafzienbaar. Links van +u, naar het noorden, het donzige loofwoud van Riva's Campagna, met haren +achtergrond van al hooger zich <span class="pagenum" title="176"></span><a id="p_176"></a>opstapelende alpgevaarten, boven welke +in het verste verschiet de ijshelmen schemeren van Brenta en Adamello. +Tegenover u, langs génen oever, de machtige, met sneeuw gekroonde Monte +Baldo, aan wiens voet de witte huisjes der dorpen verstrooid liggen +tusschen het groen. En zuidwaarts heen, waar de schouderen der bergen +den plas niet meer knellen, verliest hij zich, breed als eene zee, in +eenen wazigen horizon van sidderend goud.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Was dan de weg er heen verrukkelijk—het plaatsje zelf, Tremosine, vond +ik een treurig nest, ontieg en bouwvallig als het inwendige van alle +Italiaansche dorpen, wier lachend uiterlijk op eenen afstand doorgaans +niet minder bedriegelijk is dan de muzikale welluidendheid van hunne +namen. Daar ik echter niet gekomen was om de vuile straat en de +havelooze huizen van het vlek, maar om de beminnelijke bewoonsters er +van, zoo deerde mij dit luttel.</p> + +<p>Nu, ik wil bekennen dat ik naar deze laatsten knap nieuwsgierig was, en +dat ik rechts en links uitkeek wat ik kijken kon. Ik gluurde eenige +winkeltjes binnen, en sloeg onderzoekende blikken omhoog naar de +getraliede vensterholten; doch wat ik ook ontdekte, geen vrouwelijk +schoon. Ten leste ongeduldig geworden, hield in mijnen gids en +schildknaap (die, wat mij bevreemdde, mijnen kijklust volstrekt niet +scheen te deelen, doch met zekere haast al verder liep) op gebiedende +wijze staande:</p> + +<p>„Wel, Angelo, waar draaft gij heen? Waar zitten nu uwe Tremosijnsche +Venussen?—Is dit er temet eene?” vroeg ik, naar eene afgrijselijke +tooverkol wijzende, die voor hare huisdeur eene lompige mansbroek zat te +verstellen.</p> + +<p><span class="pagenum" title="177"></span><a id="p_177"></a></p> + +<p>„Al verder, <span xml:lang="it">Signore</span>!” sprak Angelo, met zijn oolijkst lachje: „Hier nog +niet!”</p> + +<p>„Halt, neen!” riep ik: „geen stap meer. Eerst zult ge mij minstens een +half dozijn schoonheden van den eersten rang voor den dag halen!”</p> + +<p>„Hier nog niet, <span xml:lang="it">Signore</span>. Al verder!”—</p> + +<p>Ik was zoo goed niet, of ik moest al verder. Onder het gaan bespeurde ik +een drietal hupsche neusjes en een paar of wat mooie oogen—maar +overigens niets dan de inheemsche goorheid van tint en magerheid van +ledematen.</p> + +<p>„Angelo! gij bedriegt, gij besteelt, gij verraadt me! Aan welken +Aballino gaat ge mij overleveren, o schavuit?”</p> + +<p>„Moge de Madonna mij met blindheid treffen, als Uwe Excellentie zoo +aanstonds niet tevreden zal zijn!” hernam hij. „Al verder nog, <i xml:lang="it">Signore +mio!</i> al verder nog!”——</p> + +<p>Dit eeuwige „al verder” bleek te eindigen op eenen afstand van zes of +acht minuten buiten het dorp, waar, schier <ins class="corr" id="corr16" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</ins> +aan den rand van den in het meer zich stortenden afgrond, eene kleine +herberg staat, met hare helder witte muren en haar donker bosschage voor +een dorstig creatuur verkwikkelijk om te aanschouwen.</p> + +<p>„Dáár! We zijn er!” fluisterde Angelo mij toe. „<i xml:lang="it">Zitto!</i> Wij moeten haar +verrassen: want zij is zoo schuw als eene forel!”—Meteen wipte hij +zijwaarts een plantsoen van olijven binnen, tusschen wier stammen door +hij als een roofdier het witte huisje begon te besluipen. Ik volgde hem +zoo gluipend als mij mogelijk was, niet weinig benieuwd naar het +eigenlijke doelwit van dit avontuur. Opeens stond hij stil, vestigde op +mij eenen vragenden, weifelenden blik, bedacht zich even, legde zacht +zijne hand op mijne mouw, en richtte op gedempten toon het woord tot +mij.</p> + +<p><span class="pagenum" title="178"></span><a id="p_178"></a></p> + +<p>„<span xml:lang="it">Signore</span>”, sprak hij: „ik geloof niet dat gij Katholiek zijt.”</p> + +<p>„Inderdaad, Angelo”—stamelde ik.</p> + +<p>„Maar”, voer hij voort, zonder mijn antwoord af te wachten—„toch geloof +ik dat ge een goed mensch zijt, die gaarne aan eenen armen drommel eenen +dienst bewijst.”—Hier aarzelde hij en keek van den grond op, om de +uitdrukking op mijn gelaat te lezen, die, gis ik, niet bemoedigend was. +Voor het eerst toch begon ik den knaap een weinig te wantrouwen.</p> + +<p>„<span xml:lang="it">Signore</span>”, hernam hij: „ik heb u bedrogen. Ja, bedrogen—en toch ook +<em class="g">niet</em> bedrogen. Want toen ik u zeide dat hier een dorp vol mooie meisjes +was, toen loog ik. Maar als ik u nú zeg dat er hier ééne is, ééne—<span xml:lang="it">ah +Signore</span>! die mooi genoeg is voor zes-en-twintig dorpen—dan spreek ik +waarheid.... Die ééne woont dáár. Haar naam is <span xml:lang="it">Giulietta</span>. En <em class="g">ik</em> ben op +haar verliefd!—<i xml:lang="it">Innamorato! oh! appasionatamente!</i>”——</p> + +<p>Het is altoos moeilijk, op eene dergelijke confidentie iets snedigs te +antwoorden: men weet toch niet of men den patiënt geluk wenschen, dan of +men hem zijn rouwbeklag bieden moet. Ik liet dus, zonder iets in het +midden te brengen, Angelo maar voortrammelen.</p> + +<p>„Verliefd! ja <span xml:lang="it">Signore</span>. En nu zou ze mij wel willen, als”——</p> + +<p>„Als?”</p> + +<p>„Als haar vader mij maar wou.”</p> + +<p>„En haar vader?”</p> + +<p>„Ja—haar vader zou mij wel willen, als ik maar een middel wist te +vinden om hem geld te helpen verdienen. Want op geld is hij als een +bedelmonnik op eene eierstruif. <i xml:lang="it">Si si!</i> En daarom”——</p> + +<p>„Nu, Angelo?”</p> + +<p><span class="pagenum" title="179"></span><a id="p_179"></a></p> + +<p>„Als <span xml:lang="it">Signore</span> zoo <i xml:lang="it">amabile</i> wilde wezen——dan kon <span xml:lang="it">Signore</span>”——</p> + +<p>„Wel?”</p> + +<p>„Dan kon <span xml:lang="it">Signore</span> hier blijven eten en overnachten, en eene goede flesch +wijn hier drinken; en dan kon <span xml:lang="it">Signore</span> den <i xml:lang="it">padrone</i> beloven——hij +behoeft het niet te doen, maar hij kon het licht beloven—dat hij iets +in de krant zal schrijven, om andere Signori uit Holland hier te +Tremosine bij den <i xml:lang="it">padrone</i> te doen aanlanden; en op die +manier———Ahi! Stil!—daar is zij!”——</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Daar was zij, <span xml:lang="it">Giulietta</span>. Verstoken achter de grauwe stammen van twee +eeuwenoude olijfboomen, sloegen wij haar ademloos gade. Zij was uit de +achterdeur van het witte huisje getrippeld, met een mandje in de ééne, +een mes in de andere hand. Nu knielde zij tusschen de groenten in den +kleinen tuin, dien vijgeboomen belommerden, en begon kropsla te snijden. +Haar lief profiel teekende zich fijn en zacht tegen het donkere groen +van een myrtenhaagje. Eene zware haarvlecht, glimmend zwart, slipte haar +over den schouder tot op den grond;—met een enkel bevallig +hoofdschudden wierp zij zich die weerbarstige weder over den rug. Toen, +onbespied als zij zich waande, stak zij een voor een hare ronde, bruine +armen uit, om de korte bovenmouwtjes op te stroopen tot onder de oksels: +want het was zeer warm. En bij die forsche beweging geraakte aan den +hals haar kleedje los, zoodat daar zichtbaar werd wat het oog +aanschouwt, wanneer eene blanke vrucht al zwellend haren bolster heeft +doen bersten. Een merel, fluitend in eenen boomtop, deed haar het kopje +zijlings omhoog wenden: en ik zag hoe hare oogen, twee morgensterren, +van vroolijkheid <span class="pagenum" title="180"></span><a id="p_180"></a>blonken, hoe hare lippen glimlachten bij den helderen +vogeltoon. Maar het korfje was inmiddels met goudgele kroppen gevuld.</p> + +<p>„<span xml:lang="it">Giulietta!</span>” riep eene mansstem uit het huisje.</p> + +<p>„<i xml:lang="it">Adesso! adesso!</i>”——en reeds was zij opgesprongen en verdwenen, niet +wetende hoe ledig zij den moestuin liet voor een paar opgetogen +toeschouwers.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„<i xml:lang="de">Madre santissima!</i>” barstte Angelo los. „Is zij niet hemelsch? Wat +zegt <span xml:lang="it">Signore</span> dan nu?”</p> + +<p>„Ik zeg, Angelo, dat deze landstreek mij wèl toelacht, en dat ik wèl +kans zie, mij hier een etmaal den tijd te verdrijven. Maar—wat voor een +leger zal ik hier vinden?”</p> + +<p>„Het zal proper zijn: <span xml:lang="it">Giulietta</span> zal het u spreiden.”</p> + +<p>„En wat voor eten zal men mij hier voorzetten?”</p> + +<p>„Het zal lekker zijn. <span xml:lang="it">Giulietta</span> zal het u klaarmaken.”</p> + +<p>„Dan, mijn vriend—laat haar vooral de kropsla er niet bij vergeten!”</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Ik had goênacht gewenscht, en zat, in het hokje dat mij tot slaapkamer +dienen moest, bij het getraliede vensterken. Het was een duistere avond +geworden. Geene maan, geene starren. Het zwerk, van glanzen moe, had al +zijne oogen geloken—om morgen weer des te stralender neer te blikken op +de frisch bedauwde aarde. Alles lag ter ruste; geen lichtje te +bespeuren, dan de groenachtig gloeiende stippen der glimwormen in het +ras, en ver in de diepte, op het watervlak, de fakkel van eenen +visscher.</p> + +<p><span class="pagenum" title="181"></span><a id="p_181"></a></p> + +<p>Maar dit belette den myrten het geuren niet, den matten nachtwind niet +te suiselen in de kruinen der olijven, of met flauwen zucht een blad te +doen ritselen aan dien anderen boom, uit wiens loover eertijds een +menschenpaar zich schorten vlocht.</p> + +<p>Menschenpaar, menschenpaar! dat was eene harde beproeving, van alle +vrucht te mogen eten, behalve van die ééne, die schoonste en zoetste en +saprijkste in den hof!—Menschenpaar, o menschenpaar!——kon het wezen +dat mijne oogen goed zagen in het donker?—Waart gij daar weer gezeten, +als na uwen val—hand in hand, oog in oog—om met wat liefde elkaar te +troosten over het verlorene paradijs?—</p> + +<p>Ik hoorde een warmer zuchten, dan dat van den zephyr tusschen de +twijgen—een luider lispelen, dan dat van het eene blaadje tegen het +andere.</p> + +<p>Toen kronkelde de slang der afgunst zich om mijne borst. Want ik ben, +zooals de dichter zingt—'k ben maar een mensch van vleesch en bloed—en +ik zou liegen als ik zei dat ik den schelm niet benijdde, die daar +<span xml:lang="it">Giulietta</span> zat te kussen onder den vijgeboom.</p> + +<p>„<i xml:lang="it">Ohé</i>, Angelo!” riep ik: „<i xml:lang="it">Va bene?</i>”</p> + +<p>Ik schrok van mijn eigen geluid. Het klonk zoo satanisch.</p> + +<p>Even bleef het stil. Toen vernam ik onder mijn venster de stem van eenen +gelukkige, die mij toefluisterde: „<i xml:lang="it">Ah Signore, mille, grazie! Va bene, +si si! Va benissimo, Signore! va benissimo!</i>”</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="182"></span><a id="p_182"></a></p> + +<h2><a id="Eene_min_in_den_mist"></a>Eene min in den mist.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<div class="chpoem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i9"><i>Doch auch des Abgrunds Nacht,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Den öden Wasserraum, des Sumpflands feuchten Nebel</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Machst Du zum Eden mir!</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>„Je bent dus recht gelukkig?” vroeg ik.</p> + +<p>„Indien het den Hemel niet verzoeken is, op die vraag bevestigend te +antwoorden—dan zeg ik volmondig: ja!”</p> + +<p>„Wacht! daar komt toch even de oude fatalistische Adam weer om den hoek +gluren! Den Hemel verzoeken door dankbaar zijne zegeningen te erkennen, +terwijl men nooit vreest den Duivel te verzoeken door onredelijk +gejammer over ongeluk! Welk een duister wangeloof!.... Maar, ronduit +gezegd—het is méér dan ik ooit voor je durfde hopen.”</p> + +<p>„Wat?”</p> + +<p>„Alles. Vooreerst je metamorphose: van damp tot vleesch, van larve tot +mensch, zou ik meenen. En dan, met veel meer reden nog, je echtelijk +geluk.”</p> + +<p>„Ja ja!” lachte hij: „het kan je alles niet méér bevreemden, <span class="pagenum" title="183"></span><a id="p_183"></a>dan het +mijzelven doet!——O man, met Tannhäuser kan ik uitroepen: „<i xml:lang="de">Ein Wunder +war's, ein unbegreiflich hohes Wunder!</i>”<ins class="corr" id="corr17" title="Niet in Bron.">”</ins></p> + +<p>„Dan laat ik er met Elisabeth op volgen: „<i xml:lang="de">Gepriesen sei dies Wunder, +aus meines Herzens Tiefe!</i>”.... Maar mag men het vernemen, dit mirakel?”</p> + +<p>„Zeker, zeker! Ge waart zoo dikwijls de geduldige aanhoorder van mijne +jeremiaden: ge zult het ook wezen van mijn hooglied!—Suzette is eene +vriendin gaan bezoeken. Daarmee is een goed uur gemoeid. We hebben dus +mooi den tijd. Stop eene versche pijp, en hoor toe.”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Dit gesprek had plaats op eenen winterschen namiddag, in eene gezellige +achterkamer, tusschen mijnen vriend Herman Heise en mij. Ik had hem, een +jaar of twaalf geleden, te Delft verlaten als het rampzaligste lid van +het gansche studentenkorps: een jongen van geest en aanleg, maar die +jammerlijk èn met zijn eigen groote lichaam èn met zijnen <i xml:lang="de">weltschmerz</i> +in de war zat—eene soort van sentimenteelen Roodhuid—mager, +menschenschuw en miserabel. Ik vond hem terug als een welbeklant civiel +ingenieur, eenen flinken kerel, een practisch man, een nuttig burger, +een gelukkig echtgenoot—wijs, wakker en welgedaan.</p> + +<p>En nu zou hij, terwijl zijne vrouw hare vriendin bezocht, mij vertellen +hoe dit zoo gekomen was.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Een wonder noemde ik het (zoo begon hij), dat er, gelijk ge het zoo +vleiend verkoost uit te drukken, van <span class="pagenum" title="184"></span><a id="p_184"></a>damp nog vleesch, van eene larve +nog een mensch uit mij geworden is niet alleen, maar dat ten overvloede +ik, in mijnen tijd de vrouwenschuwste aller jongelingen, thans binnen de +landpalen met een lantarentje den man zou mogen gaan zoeken, die uit de +huwelijks-loterij eenen kostelijker prijs trok. Wel—het wonder zit hem +hierin, dat het niet alles, in stee van zoo bijzonder goed, reddeloos +verkeerd liep, gelijk het immers, volgens de geijkte maatschappelijke +opvatting, had <em class="g">moeten</em> doen. Want kijk—het <em class="g">begin</em> van mijn geluk was niet +in den haak! zoo zouden onze moeders en schoonmoeders en behuwdzusters +verklaard hebben; en de éénige reden waarom zij het <em class="g">niet</em> verklaarden, +was (tusschen twee haakjes) dat zij <i xml:lang="la">in casu</i> niet bestonden:—wij waren +beiden weezen toen we trouwden, en zonder familie:—onder ons gezegd, +eene der eerste en zeldzaamste voorwaarden tot huwelijksheil. Maar +alevel, ik moet zelf erkennen dat het begin uit de verkeerde wereld was. +Eigenlijk, moet ge weten, heb niet ik Suzette, maar heeft Suzette mij +gevraagd!</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Hoe zal ik die lange geschiedenis kort maken? eene geschiedenis, +bovendien, die, als alle liefdeshistories, zoo bitter weinig om het lijf +heeft voor alle menschen behalve twee?....</p> + +<p>Het was op eenen somberen namiddag in November van het jaar 1865.... +Neen, dat riekt te sterk naar eenen roman van Bulwer!....</p> + +<p>Eenzaam dolend langs den Delftschen buitensingel.... Bah! dat wordt weer +te tragikomisch!....</p> + +<p>Komaan, om er dan eenen slag in te slaan:—het was de mist die het deed! +Ja, niemand dan de mist was het!</p> + +<p><span class="pagenum" title="185"></span><a id="p_185"></a></p> + +<p>Niet lang na uw vertrek naar Java, wandelde ik op zekeren namiddag te +Delft mijn singeltje om: de Haagpoort uit, de Rotterdamsche poort weer +in—zooals wij te voren honderdmaal zamen deden. Het was een van die +dagen gelijk ik ze in November even gaarne mag, als zonnegloed in Juli: +een kille, grauwe, mistige druiler, een dag zonder ochtend en zonder +avond, een dof geschemer tusschen twee nachten. Ik verbeeld mij wel eens +dat het klimaat van dit land veranderd is in de laatste jaren: dat het +er niet meer als voorheen zoo vriest en zoo sneeuwt in den winter, zoo +stormt en zoo hagelt in het voorjaar, zoo stooft en zoo onweert in den +zomer. Dit is natuurlijk louter eene poets die mijn geheugen mij speelt. +Maar wat het <em class="g">misten</em> betreft—dáárop zou ik durven zweren: er was in die +dagen méér mist dan tegenwoordig. Zoo'n mist ten minste als er <em class="g">toen</em> +hing—op dien November-middag, bedoel ik,—neen, zóó eenen heb ik er in +mijn later leven nooit weer bijgewoond—of het moest te Londen geweest +zijn. Men kon feitelijk geenen boomstam op twintig passen vóór zich +onderscheiden.</p> + +<p>Gij weet—dat was destijds een weertje naar mijn hart. De mist van +buiten stemde zoo juist overeen met den mist van binnen. Behoef ik ú, +mijn waarde—den éénige die mijne schuwheid wist te bezweren en mijn +gemoed uit zijne schulp te doen kruipen—behoef ik ú te herinneren welk +een rampzalig, eenzelvig wezen ik was: hoe afkeerig van menschen, hoe +verlegen met mijzelven tusschen al die andere jongelieden, die zich +(naar het mij toescheen) zoo benijdenswaardig vlug en gemakkelijk, of +althans zelfgenoegzaam en vrijpostig, in de <span class="pagenum" title="186"></span><a id="p_186"></a>vormen des gezelligen +levens bewogen?—Gij schreeft het toe aan eene ziekelijke +prikkelbaarheid van mijn temperament, en aan de dompigheid van mijne +opleiding. Zeer juist; eene ouderlooze en vreugdelooze jeugd ten huize +van een orthodox predikant in een zeurig landstadje kon tot eene gezonde +ontwikkeling van mijne levensgeesten niet bevorderlijk zijn geweest. +Maar er was toch nog eene meer rechtstreeksche oorzaak bij in het spel, +die ik zelfs voor ú getracht heb verborgen te houden, omdat ik +meende—zeer dwaselijk—dat haar te bekennen, hetzelfde zou wezen als +haar te verergeren. Ik leed namelijk (en gij moet het vaak genoeg hebben +opgemerkt) in de ergste mate aan eene ziekte, die voor eenen student +ellendiger om te dragen is dan een bochel of een vuurroode haarbos:—de +<em class="g">bloosziekte</em>. Mijn hart werkte als eene pneumatische pomp. De nietigste +aandoening dreef mij het snel verschietende bloed golfsgewijze naar hals +en wangen en slapen. Het was al genoeg, bij voorbeeld, dat ik op straat +iemand te groeten had; dat een vreemdeling mij naar den weg vroeg; dat +eene jonge vrouw mij voorbijging, wanneer ik wist dat anderen mij +gadesloegen. Beging iemand in gezelschap eenen flater of eene +onkieschheid, meestal was hij het niet, die kleurde, maar ik. Richtte +men in eenen kring het woord tot mij, en diende ik eenigszins omslachtig +bescheid te geven—het geschiedde niet zonder het rijzen van eenen +donkeren blos. Onder kornuiten zelfs was het terloops vermelden van deze +of gene, vaak mij geheel onbekende vrouw al voldoende om mij zoo rood te +doen worden als een kostschoolnufje bij het hooren noemen van den naam +haars heimelijk bewonderden luitenants.</p> + +<p>Gij kunt niet beseffen—neen, zelfs gij kunt dat <span class="pagenum" title="187"></span><a id="p_187"></a>niet—wat ik onder die +kwaal geleden heb: hoe zij mijne gansche jeugd bedorven en verlamd, hoe +zij geheel mijne toekomst bedreigd heeft met zedelijken en +maatschappelijken ondergang. Ik heb later in Darwin's boek over de +gemoedsaandoeningen eene treffend juiste beschrijving en verklaring van +de bloosziekte gevonden. De groote natuurvorscher zoekt hare oorzaak, +kort gezegd, in eene overspannen oplettendheid op onszelven, samengaande +met een gevoelig hechten aan de meening van anderen, bijzonder met +betrekking tot ons persoonlijk voorkomen. Hadde ik dit hoofdstuk, waarin +ik mijzelven terugvond, vroeger gelezen (met de mededeeling er bij, dat +het verschijnsel lang zoo zeldzaam niet is), ik zou misschien in die +wetenschappelijke openbaring den moed, en in den moed ook de middelen +gevonden hebben, om het zwak te bestrijden. Maar nu——och och! het was +een deerlijk martelaarschap! Ik verbeeldde mij dat ik de éénige lijder +was aan deze kwaal. Ik hield haar voor ongeneeslijk. Al mijne pogingen +om haar te verbergen, verergerden haar slechts. Innerlijk dorstend naar +sympathie, had ik aan vriendschap, aan gezelligheid behoefte. Van nature +tuk op onderscheiding en genot, zou ik mij hals over kop hebben willen +neerstorten in den vroolijken maalstroom der jeugd. Maar die ellendige +hebbelijkheid sneed mij af van alles wat ik anders begeerig gezocht zou +hebben. Want de menschen, allerminst de jongen, hebben geen mededoogen +met zulk een zwak; integendeel, zij vermaken zich er mee en zoeken het +nog te verergeren, hetzij om zich te goed te doen aan het besef van +hunne eigene superioriteit, hetzij uit loutere plaagzucht. En zoo deed +deze bezoeking mij alle gezelligheid vermijden, deed mij elke aanraking +met flinke mannen en <span class="pagenum" title="188"></span><a id="p_188"></a>eerbare vrouwen ontvluchten, deed mij een huwelijk +als iets onmogelijks, eenen eervollen werkkring als iets onbereikbaars +voor mijzelven beschouwen, en liet mij geene uitkomst blikken, dan als +landmeter naar de Kaap te trekken, ten einde mij daar te verschuilen +onder Boeren en Hottentotten. Zij deed mij gluipend het zonlicht +schuwen, omdat de duisternis mijn ongeluk verheelde. Soms wilde ik haar +trotseeren—maar dan juist scheen er een springvloed te loopen door +mijne aderen; en was eenmaal de roode golf gerezen, dan stond ik onder +de menschen als een slungel, met den mond vol tanden, met al mijne +ledematen verkeerd, haast met tranen van spijt en schaamte in mijne +oogen, wenschende dat ik in den grond verzinken mocht:—ik, een Delftsch +student, eene lange, knokige kerel, met de beginselen van eenen knevel +al onder den neus, daar blozend en stotterend als een schoolmeisje dat +betrapt werd op het kapen van een pruimentaartje!—Mijn potig uiterlijk, +dat mijne zotte ziekte des te meer deed uitkomen, behoedde mij aan den +anderen kant voor den smaad van hardop uitgelachen te worden; maar het +sluiksche gegichel der ommestanders ontsnapte mij niet. Dikwijls jeukten +mij de knuisten; slechts de gedachte, dat ik door spektakel mijzelven +nog te belachelijker maken zou, weerhield mij om te beproeven of er op +de gezichten dier ginnegappers toch niet door middel van eenige +welaangebrachte muilperen wat kleur te krijgen ware. Voor gewelddadige +experimenten op mijzelven echter deinsde ik niet terug. Nu eens stelde +ik mijn aangezicht uren lang bloot aan de werking der zonnestralen, +opdat onder de geblakerde huid het opwellen van het fatale rood niet +zichtbaar wezen zou. Vaak ook dronk ik mij eene halve roes aan, die mij +ten <span class="pagenum" title="189"></span><a id="p_189"></a>minste gedurende een uur of wat onbedeesdheid en kleurvastheid +verzekerde. Om mij te verzetten, zocht ik ruwe, eenzame vermaken; om mij +te harden tegen mijne <em class="g">valsche</em> schaamte, gaf ik mij af met schepsels die +alle <em class="g">eerlijke</em> schaamte hadden uitgeschud. Ik was op weg, in alle stilte +een lap en een lichtmis te worden. Eenige malen zelfs stond ik aan den +rand van zelfmoord. Eerst schafte ik mij eene revolver aan; later +weifelde ik tusschen cyankalium en morphine!—Nu, er zijn wel gekken +geweest, die om minder zaaks hun pakje zich van den hals hebben +geschoven! Gelukkig voor mij, dat ik mijzelven zoo telkens weer uitstel +van executie verleende. Wat al goede dingen zou ik anders misgeloopen +zijn!</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Gelijk gezegd—uit den mist zou er redding voor mij dagen.</p> + +<p>Het was op de hoogte van den Constructie-winkel, dicht bij het buitentje +dat „<i>de Groene Haven</i>” heet. De tot vocht gestolde nevel drupte in +dikke droppels uit de boomen; ik had dus mijne paraplu opgestoken, en +slenterde, het hoofd vervuld met mijmeringen, die ongeveer zoo vroolijk +waren als de natuur om mij heen, langzaam den eenzamen weg af. +Opeens—ik zeide u al dat men slechts weinige schreden voor zich uit kon +zien—opeens bespeurde ik dat ik op het punt stond in botsing te geraken +met een medemensch, en wel, naar de kleeding te oordeelen, met eene van +het vrouwelijk geslacht. Eene fladderende grijze regenmantel, óók onder +eene paraplu (die hoofd en bovenlijf der gedaante voor mij verborgen +hield), was snel uit den grauwen damp komen aanzweven, en het bleek dat +wij elkander niet hadden opgemerkt vóór wij als boeg tegen boeg +laveerden. Zonder op te zien, week ik rechtsaf <span class="pagenum" title="190"></span><a id="p_190"></a>uit; doch daar de +tegenpartij links uitweek, bleef onze positie onveranderd. Nu stapte ik +links af:—de gemantelde echter stapte rechts. Zij weer links, en ik +weer rechts; en toen, voor de vierde maal, nógeens zij weer rechts en ik +weer links!.... Het was bespottelijk! Zulk een mispas kan het best +gemanierde paar voetgangers overkomen; maar in dit geval was hij méér +dan zot, doordien onze regenschermen telkens tegen elkander aanbotsten +en elkaar met groote veerkracht terugstieten.... Dat ik eene gloeiende +kleur kreeg, behoeft wel geene verzekering. Want bij den tweeden zijstap +had ik mijne tegenstandster aangekeken, en, ofschoon ik de oogen +onmiddellijk weer neersloeg, met dien enkelen schichtigen blik even veel +gezien als met eenen halven dag starens.</p> + +<p>Het is curieus, amice, en ik denk dat het ook ú wel eens opgevallen moet +zijn, hoe men soms uren lang tegenover eene dame kan gezeten hebben, +zonder daarna te kunnen zeggen of hare oogen blauw dan grijs waren, of +het tipje van haren neus naar den hemel dan naar de aarde wees, en of +zij al dan niet eene moedervlek op de rechter wang had—terwijl een +ander maal het gansche beeld eener vrouw ons met eenen enkelen, vliegend +snellen <ins class="corr" id="corr18" title="Bron: oopopslag">oogopslag</ins>, onuitwischbaar in het geheugen staat +geëtst........ Met dien éénen blik had ik gezien dat het jonge meisje +daar tegenover mij rijzig en krachtig gebouwd was—haast even lang als +ikzelf: dat zij een prachtig <i>buste</i>, eene matte, doch gezonde tint, een +kuiltje in de blanke kin, en regelmatige, hoewel ietwat forsch gesneden +trekken had; dat zij bruin van oogen en blond van haar was, en dat zij +bloedkoralen oorbellen droeg. Eene blondine met bruine oogen——mijn<span class="pagenum" title="191"></span><a id="p_191"></a> +ideaal, moet ge weten! Zuidelijk vuur bij Germaansche +zachtheid!——ofschoon, op dat moment—neen waarlijk, zachtheid sprak er +toch niet uit dat wezen, en vuur al evenmin! Norsch en koel vonkten die +donkere oogen mij tegen; de vleugels van den fraaien neus spanden zich, +als van toorn; de frissche lippen presten zich dreigend samen.... +Vanwaar, dacht ik bij den derden zijstap, vanwaar deze verstoorde +uitdrukking op dit eêl gelaat?... Toen schoot mij plotseling te binnen: +o Hemel! als zij eens meende dat gij 't er om deedt, dat ge een vlegel +waart, die haar den pas wou afsnijden om haar te beleedigen!... Mijn +blos werd scharlaken. Wanhopig, om haar toch mijnen goeden wil en de +eerlijkheid mijner bedoelingen te toonen, maakte ik mijnen vierden +noodsprong. Doch ik vrees, er zou er nog wel een vijfde en een zesde +hebben moeten volgen, indien de schoone zelve niet beter raad uit deze +verlegenheid geweten had, dan mijn lummelig ik. Opnieuw haar aankijken, +durfde ik niet. Maar ik hoorde haar spottend lachen, en uitroepen: „Och +meneer, als u even stil wou staan, dan zou de weg breed genoeg zijn voor +ons beiden!”...... Nu stond ik als een paal. Ik voelde dat zij mij +voorbijglipte. Ik waagde het òm te kijken. Met vluggen, elastischen tred +zag ik haar in den dikken mist verdwijnen. Tien, twaalf schreden——ik +was weer alleen—de aarde was woest en ledig, en duisternis rondom mij +zweefde over de weilanden.</p> + +<p>In de onzaligste stemming wandelde ik verder. Komaan! Een nieuw +meesterstuk toegevoegd aan het lange, lange register van mijne +pummelarijen. Hoe onbeholpen had ik mij daar weer aangesteld! Geen woord +van ontschuldiging jegens het hupsche kind had mijne tong<span class="pagenum" title="192"></span><a id="p_192"></a> weten te +vinden. Geen wóord, geen groet, geene buiging. Gebloosd slechts had ik, +altijd maar weer gebloosd. O bloed, bloed, sarrend bloed! Een oog dat +ons ergert, kunnen wij uitrukken en vàn ons werpen; maar tegen bloed dat +ons plaagt, staat er in den ganschen bijbel geen recept!... Wat echter +kon het mij ditmaal schelen! Niemand was ditmaal immers getuige geweest +van mijne beschaming!.... Toch, niemand?—En zij dan?... Het vlijmde mij +door de borst. Brandender schaamtegevoel had mij niet kunnen pijnigen, +indien de spottende blikken van honderd makkers op mij gericht waren +geweest. Het meisje was mij wildvreemd. Ik kende haar evenmin als zij +vermoedelijk mij. Maar dat juist zij mij had moeten aanschouwen in al +mijne onredzaamheid, dat krenkte mijn zelfgevoel dieper, dan al wat ik +ooit nog van dien aard had te verkroppen gehad. Zeer beslist vestigde ik +mijne keus nu op cyankalium.</p> + +<p>Middelerwijl was ik, na nog eenen kleinen omweg gemaakt te hebben, langs +het Oude Delft in de stad teruggekeerd. De torenklokken sloegen half +vier; het weinigje daglicht begon al te zinken; in enkele huizen liet +men de gordijnen reeds vallen, en stak de lichten aan.</p> + +<p>Ik woonde toen aan de Hippolytus-buurt; doch de kamer beviel mij niet, +of de huisploert maakte het mij lastig—kortom, ik had mijne huur +opgezegd, en moest met den laatsten der maand (dat was binnen twee of +drie dagen) verkassen. Nog wist ik niet waarheen.</p> + +<p>Terwijl ik nu, om den gang langs het Academie-gebouw en de luidruchtige +schaar van de daaromtrent lanterfantende jongelingschap te vermijden, de +Korte Breedsteeg insloeg, zag ik aan eene woning in die uitgestorven +zijstraat een bordje uitsteken, houdende mededeeling, <span class="pagenum" title="193"></span><a id="p_193"></a>dat aldaar eene +gemeubileerde kamer te huur was. Mij docht, die stand kon mij wel +passen: er was er geen stillere in gansch Delft, en aan de overzijde had +men, over eenen muur heen, uitzicht op den tuin achter een deftig +heerehuis. Op de deur las ik eenen mij niet onbekenden naam: „Holwerd, +muziekmeester en stadsklokkenist.” Ik stapte achterwaarts, om de woning +eens op te nemen; vrijmoedig, in de meening dat niemand mij opmerkte, +hef ik den blik naar de eerste verdieping——en, verbeeld u, het eerste +wat ik zie, is zij—het meisje van daareven, dicht bij het raam over een +naaiwerk gebogen!</p> + +<p>Ik verstijfde—ditmaal niet blozend, maar bleek wordend tot in de +wortels van mijne haren.... Ook zij had mij gezien, en terstond den rug +naar het venster gekeerd. Onnoodig! Want sneller dan zij zich wenden +kon, was ik op de stoep gesprongen om mij voor haar te verbergen—en +tevens, vóór ik het zelf recht wist, had ik mijne hand aan de schelknop.</p> + +<p>Wat ging ik doen?—Daar aanbellen?—Nooit!... Maar toch, ja—ik moest +wel—ik kon niet meer terug! Zij kon in den spion mijne beweging hebben +opgemerkt—het zou kwajongensachtig zijn, indien ik nu wegliep. Ook was +er iets in mij dat mij dwong, dat mij den wil ontnam. Ik durfde +niet—maar ik <em class="g">moest</em>. Het koperen knopje zat mij tusschen de vingers als +vastgeklemd: mijn arm behoorde mijzelven niet meer toe: een galvanische +stroom voer mij uit den schouder er door heen.... Daar volgde een zachte +ruk—en de bel ging over.... Bij haar klingelen was het mij of ik eenen +moord begaan had, en of ik het armezondaarsklokje reeds mijne uitvaart +hoorde luiden.</p> + +<p><span class="pagenum" title="194"></span><a id="p_194"></a></p> + +<p>Men liet mij vrij lang wachten op de stoep. Ik hoorde eene mansstem, +die nijdig riep: „Suzette! kan je niet open doen?”—Eindelijk ontsloot +zich de deur, en de heer Holwerd zelf, gemuild en gemutst, stond in het +portaal en vroeg mij naar mijn believen. Zijn knorrig gelaat helderde op +toen ik hem verzocht mij de kamer te laten zien; het straalde van +genoegen toen ik haar tegen eenen niet zeer billijken prijs inhuurde. +Drie dagen daarna had ik bij den klokkenist mijnen intrek genomen. De +heer Holwerd heette mij met zekere beschonken plechtigheid welkom onder +zijn dak. Een halfwas stuk van een dienstmeisje bracht mij het theewater +en ruimde mijne kamer<ins class="corr" id="corr19" title="Bron: ,">.</ins> Maar des klokkenisten dochter hield zich +onzichtbaar.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Veroorloof mij thans, vóór ik verder ga, eens even aan te pijpen en de +sherry-karaf voor den dag te halen. Deze oude herinneringen wekken in +mijnen boezem emoties, die mij dorstig maken naar wijn en naar +tabaksrook. Wijn die het hart verheugt, en tabaksrook die de zinnen +stemt tot kalmte.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Ik geef u mijn woord—zoo vervolgde mijn vriend Herman—dat ik +aanvankelijk bij mijzelven geen spoor ontdekken kon van verliefdheid op +Suzette, en dat ik (afgezien van dien geheimzinnigen drang tot +aanschellen, dien ik mij nog maar niet verklaren kon) eerlijk meende +overtuigd te zijn van niet om harentwille, doch om den wille van +mijzelven haar vaders rustige en welgelegene voorkamer betrokken te +hebben. Wel bleef haar beeld<span class="pagenum" title="195"></span><a id="p_195"></a> mij met zeldzame klaarheid voor de oogen +zweven; wel betrapte ik mijzelven op droomen waarin zij eene rol +speelde, en vaak ook op een heimelijk verlangen om, zelf ongezien, haar +op hare gangen eens te mogen bespieden. Maar tusschen dit en +verliefdheid lag toch nog een gansche oceaan, meende ik. Bovendien had +ik het denkbeeld van ooit met mijne onbeminnelijke persoonlijkheid eene +jonge vrouw te kunnen bekoren, het denkbeeld van ooit met een werkelijk +mooi meisje eene geregelde vrijage te kunnen aanknoopen, steeds zóó +verre vàn mij geschoven, dat het ook thans in ernst geen oogenblik bij +mij ingang wilde vinden.</p> + +<p>Al spoedig echter, naarmate ik het karakter van het meisje en de +omstandigheden waarin zij leefde eenigszins nader leerde kennen, zou +hierin eene merkbare verandering ontstaan. Deze kennis gaarde ik +grootendeels uit den mond haars vaders, die zich geroepen scheen te +voelen, de stuursche teruggetrokkenheid van zijne dochter te mijnen +opzichte zooveel mogelijk te vergoeden door bij mij op de kamer praatjes +te komen maken, waarbij hij dan, met eene vaak naar alcohol riekende +gemoedelijkheid, zijne persoonlijke gevoelens omtrent verschillende +huislijke en maatschappelijke aangelegenheden onbewimpeld voor mij +uitstortte.</p> + +<p>De heer Holwerd was geen ondegelijk musicus; maar indien hij van zijne +pianolessen had moeten leven, dan zou hij (volgens zijne eigene manier +van spreken) zijne keel wel aan den kapstok hebben mogen hangen. Ik +geloof dat hem van zijne eertijds bloeiende praktijk nog slechts een +viertal uren 's weeks waren overgebleven: twee aan de dochter van eenen +rijken kroeghouder, en twee aan eene alleenlevende dame van verdachte +zeden.<span class="pagenum" title="196"></span><a id="p_196"></a> Daar hij echter als stads-carillonist en dirigent van een paar +liedertafels een redelijk inkomen genoot, terwijl zijne dochter door +handenarbeid goeddeels in haar eigen onderhoud voorzag, zoo hadde hij +bij eene matige levenswijze niet noodig gehad eene kamer te verhuren. +Ongelukkig was zijne levenswijs het tegendeel van matig. De goede man +dronk een weinig; dat is: hij dronk wat veel. Strikt genomen, trof men +hem zelden in eenen staat van onbeneveldheid: nooit rechtuit dronken, +maar geregeld van 's namiddags twee uur af in meerderen of minderen +graad aangeschoten. Om nu deze liefhebberij met een gerust geweten te +kunnen bevredigen, behoefde hij méér geld dan hij met zijne muzikale +kunstvaardigheden op den beganen bodem en in de hoogere luchtlagen +verdienen kon. Vandaar de kamer verhuurderij. En vandaar ook eene +voortdurende spanning tusschen hem en zijne dochter. Want Suzette, die +niet te trotsch was om zich eene mate van onafhankelijkheid te +verzekeren door het bedrijf van hoedenmaakster te beoefenen, droeg het +hart veel te hoog om de bel na te loopen en zich de impertinenties te +getroosten van eenen „heer op kamers”, student of luitenant; en zeer +kwalijk duidde zij het haren vader, dat hij geheel onnoodig, louter om +zijnen dronkenmansdorst ruimer te kunnen laven, zichzelven en haar deze +vernedering aandeed, haar de vrijheid in huis ontnam, het beste vertrek +ontroofde, en—wat het ergste was—haar prijs gaf aan de kans van onder +haar eigen dak bloot te staan aan de kwetsende vervolgingen, waarvan +zij, eene burgerdochter, onbeschermd en zonder stand, op de straat reeds +méér dan genoeg te lijden had. Ik kon dit alles opmaken uit eene +ontboezeming van den ouden heer zelven.</p> + +<p><span class="pagenum" title="197"></span><a id="p_197"></a></p> + +<p>„Ja, ja!” sprak hij op zekeren namiddag tot mij, terwijl hij dapper van +mijnen portwijn proefde: „Trots is goed en wel! Trots is best in een +mensch: want zonder trots houdt een mensch zijn hoofd niet uit de +modder. Ikzelf ben óók trotsch: op mijnen onbezoedelden naam, op mijne +muzikale talenten, op mijne knappe dochter, op mijn dochters pianospel, +dat zij van niemand anders dan mij heeft geleerd——”</p> + +<p>„Zoo zoo?” viel ik hem in de rede: „Is dat mejuffrouw uwe dochter, die +ik 's avonds in de achterkamer wel eens hoor spelen? Ik meende, mijnheer +Holwerd, dat u het zelf waart.”</p> + +<p>„Ik zelf? Papperlepap, meneer!—Neen, mijne eigen vingers hebben met dat +getrommel daar boven in den toren al lang hunne <i xml:lang="de">geläufigkeit</i> verloren. +Mijne dochter is 't, die u hoort. De sonaten van Beethoven, het <i xml:lang="it">Rondo +capriccioso</i> van Mendelssohn, het <i xml:lang="de">Blumenstück</i> van Schumann—als +gesneden koek, zeg ik u! Netjes en met gevoel, glad en <i>con brio</i>!—Had +ze mijnen zin gevolgd, dan was ze pianojuffrouw geworden: en dan was +haar kost gekocht geweest. Maar zij beweert dat ze niet uit het hout +gesneden is om allerlei apen zonder ooren en kippen zonder kop de +gamma's en den eersten Czerny in te stampen; en daarin heeft ze wel +gelijk, geloof ik: want tot martelaarster is mijn Suzètje ook al niet in +de wieg gelegd; eer, vrees ik, zou ze eene pil innemen of uit het +zolderraam springen, als men haar het leven te spaansch maakte.... Eene +superbe meid, meneer! Je kent haar toch? Eene meid om eenen paal mee in +den grond te slaan. Oók trotsch, jawel!—Een juffertje, dat er uitziet +als zij, heeft natuurlijk wel eens aanstoot van de heertjes. Dat kan +niet anders; bloed is geen karnemelk, en wij zijn allemaal jong +geweest;—maar ik beloof <span class="pagenum" title="198"></span><a id="p_198"></a>je dat zij de snuiters die haar te na komen op +de kneukels weet te tikken! Eene kranige meid, hoor, waarop een vader +trotsch mag zijn!.... Maar kijk, zoo kom ik nu vanzelf weer op mijn +chapiter terug. Trots, zeide ik, is heel goed. Alleen, men kan ook de +beste dingen bij den verkeerden kant aanpakken. Een burgermeisje, zeg ik +maar, dat nu eenmaal geen fortuin heeft, moet niet te trotsch wezen om +haren vader op eene fatsoenlijke manier zijne middelen van bestaan te +helpen verbeteren. Wel, meneer—zelfs professors en dominees verhuren +kamers aan jongelui! Waarom dan geen arme oude muzikant?—En wanneer men +eenmaal kamers verhuurt, dan moet men niet te trotsch wezen om zelf eens +een kopje of een glaasje binnen te brengen. En heeft een meisje in zoo'n +positie het voorrecht, dat ze er goed uitziet, dan mag zij in alle eer +en deugd bedacht zijn op een goed huwelijk, dat haar eene toekomst +verzekert; en dan behoeft zij niet met hare zure gezichten elk +jongmensch, die misschien met de nobelste bedoelingen met haar in kennis +zoekt te geraken, en die daartoe geen geschikter middel weet, dan bij +haren vader in huis behoorlijk eene kamer te betrekken——”</p> + +<p>Op dit oogenblik werd er driftig tegen de kamerdeur geklopt, en +Suzette's stem, in welke eene trilling van toorn niet te miskennen viel, +riep van buiten: „Vader, het eten staat op tafel! Zult u haast +komen?”..... Had zij iets van zijne luide redeneering opgevangen, en op +deze kort aangebonden manier zijn gesnap willen afbreken?... „Ik kom, ik +kom!” schreeuwde Holwerd, zichtbaar verward: „Tot weerziens, meneer +Heise! Excuseer mijne rondborstigheid! We praten wel eens nader, hoop +ik!”—En hij dribbelde snel de kamer uit.</p> + +<p><span class="pagenum" title="199"></span><a id="p_199"></a></p> + +<p>Neen oude! met mij zoudt ge niet veel nader meer praten—ten minste +over uwe dochter niet. Ik verachtte den vent na dit gesprek: en toch was +ik hem voor zijne borrelpraat half dankbaar. Want nu eerst werd alles +mij duidelijk. Nu eerst begreep ik de krenkende positie van het meisje +in dit huis:—eene schoone dochter, fier en rein—een veile dronkaard +van eenen vader. Nu ook besefte ik in welk eene valsche stelling ik +mijzelven tegenover haar geplaatst had. Hoe kon het anders, of zij moest +meenen dat ik haar gevolgd was en beloerd had na die ontmoeting op den +singel? dat ook ik een dier sujetten was, die zich in hare woning waren +komen nestelen om haar strikken te spannen?—Ik begreep hare schuwheid, +haren onwil om zich te vertoonen—alles!... Wat moest ik +doen?—Heengaan? Maar dat zou op den aftocht van eenen verslagen vijand +gelijken. Neen! blijven wilde ik. Ik wilde haar bewijzen, door mijn +eerbiedig gedrag, door mijne ingetogenheid, dat zij zich in mij dan toch +vergist had. Blijven dus—al ware het slechts om door mijne aanwezigheid +de kapers van de kust te houden.</p> + +<p>Van toen af kon ik het voor mijzelven niet meer verhelen, dat er voor +Suzette iets in mij groeide, wat ik (hoe vaak ook vroeger op deze of +gene deerne heimelijk verzot) voor geene andere vrouw ooit gevoeld had. +Eerst hield ik het nog voor eene soort van medelijden, gepaard aan een +ridderlijk verlangen om haar te beschermen. Zij immers moest, evenals ik +zelf, zich eenzaam en ongelukkig voelen in de wereld; en hoewel ik zeer +goed wist dat twee gekken nooit éénen wijze maken, noch twee lafaards +éénen held, zoo waren mij toch wel gevallen bekend, waarin twee +eenzaamheden de som hadden opgeleverd van ééne volmaakte gezelligheid, +en twee ongelukkigheden <span class="pagenum" title="200"></span><a id="p_200"></a>die van één onmetelijk geluk. Maar straks +geraakte ik tot het bewustzijn, dat de zaak te ernstig werd voor +woordspelingen, en dat het eene wonderlijke soort van medelijden is, +waaruit een razende drang ontstaat om voor het voorwerp er van op de +knieën te vallen en het de voeten te kussen.</p> + +<p>Mijn vriend—ik was verliefd! Dat is, verliefd zooals ik met <em class="g">mijn</em> +karakter het wezen moest: verliefd met eene verholene intensiteit, die +weldra mijn geheele <em class="g">zijn</em> doordringen zou: met eenen stillen, innerlijken +gloed, die langzaam voort zou smeulen tot hij mij gansch zou hebben +verteerd. Ik sidderde bij het uitzicht: want het beloofde mij niets dan +marteling. En toch deed deze nieuwe pijn mij tintelen van eene ongekende +vreugd, van eene vage zaligheid, doelloos, redeloos, hopeloos—en +nochtans zoo zalig.... Wel, amice—gij zelf waart indertijd niet van +marmer. Gij weet dus alles.... Ik was verliefd!</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Drie weken na mijne intrede in meester Holwerd's huis zag ik Suzette +voor het eerst terug. Het was op de stoep, terwijl ik tegen het +middaguur iets vroeger dan gewoonlijk thuiskwam, en zij juist uit wilde +gaan. Mijnen beleefden, diep blozenden groet beantwoordde zij nauwelijks +met eene lichte hoofdbeweging. Mijn God! hoe streng die fijne +wenkbrauwen, dat blanke voorhoofd zich konden fronsen over die trotsche +bruine oogen! Hoe verachtend die neusvleugels trillen, die lippen zich +krullen konden!.... Wat zal ik u zeggen?—Ik vond er haar slechts te +schooner, te edeler, te begeerlijker om!...... Mijn vriend—ik was +verliefd!</p> + +<p>En, bij mijnen baard, dat ben ik——ja, 't is zeldzaam wanneer men reeds +aan zijne koperen bruiloft<span class="pagenum" title="201"></span><a id="p_201"></a> denkt——dat ben ik thans nóg!.... Nu echter +niet meer als de smachtende slungel op de ongenaakbare nimf zijner +droomen—maar als de op zijne beurt trotsche man op de milde, in +wedermin bloeiende gade. Nu niet meer in de magerheid van mijn +verlangen—maar in de volheid van mijn bezit. Nu niet meer, zooals Jan +Luyken zingt—Jan Luyken, die, zoo'n kwast als hij was, toch wel een +paar geestige minnedeuntjes uit zijne lier getokkeld heeft—, nu niet +meer in „<i>onzalige eenzaamheyt, vol quijnende ongenuchten</i><ins class="corr" id="corr20" title="Niet in Bron.">”</ins>—maar</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza"> + <span class="i4"><i>In den blijden staat</i><br /></span> + <span class="i2"><i>Van hem wien 't is gegeven</i><br /></span> + <span class="i4"><i>Door 't soet gelaat</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Van zijn beminde nooyt te zijn verzaat!</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>Zóó ver echter waren wij toen in lang nog niet.</p> + +<p>Maanden verliepen er, zonder wezenlijke verandering in onze verhouding. +Alleen scheen Suzette mij niet meer zoo opzettelijk uit den weg te gaan, +en, als zij mij toevallig ontmoette, niet meer zoo voorbedachtelijk, zoo +bestudeerd afstootend tegen mij. Drie dingen moeten, geloof ik, in mijn +voordeel bij haar gepleit hebben, althans hare zwarte vermoedens omtrent +mijne bedoelingen te haren opzichte in slaap hebben gesust. Vooreerst +mijne altoos bloode, maar toch niet onridderlijke hoffelijkheid; ten +tweede, dat ik zooveel mogelijk alle verdere vertrouwelijke gesprekken +vermeed met haren vader; en eindelijk mijne eenzame, geregelde +levenswijze;—ik had mijne vroegere losheden geheel afgezworen; ik zat +meest elken avond tehuis, en werkte vlijtig. Soms, bij onze vluchtige +ontmoetingen, wilde het mij lijken of er in de wijze waarop zij mij +aanzag eene mengeling van<span class="pagenum" title="202"></span><a id="p_202"></a> bevreemding en medelijden, iets zelfs van +belangstelling lag. Dat zij mij nu nog voor eenen vermomden Don Juan, +voor eenen huichelenden belager van hare eer verslijten zou, was +onmogelijk. Toch bleef zij, koel en streng, elke nadering ontwijken. +Slechts bij hooge uitzondering, wanneer het dienstmeisje uit was, bracht +zij mij iets op mijne kamer; ik had mij trouwens aangewend zooveel +doenlijk mijzelven te helpen. Eéns maar had ik bij zulk eene gelegenheid +de vermetelheid bijeengeraapt om haar te zeggen—stamelend en met eenen +purperen blos—hoeveel genoegen zij mij des avonds, terwijl ik +studeerde, verschafte met haar piano-spel. Sedert merkte ik op dat zij +vaker en langer speelde dan te voren.</p> + +<p>Een andere verliefde, bedeeld met een weinigje meer zelfvertrouwen, zou +allicht uit dit laatste trekje vooral zich wat goeds hebben durven +beloven; één punt van sympathische aanraking is immers reeds veel, en de +taal der tonen (ook ik speelde klavier) heeft al méér jonge harten tot +elkander gebracht, dan die van den mond. Doch ik, met mijne bloosziekte +en menschenvrees, met mijne ingewortelde begrippen omtrent de +onaantrekkelijkheid van mijnen persoon, met mijne vooropgestelde +overtuiging dat ik als vrijer van een jong en aanlokkelijk meisje eene +onmogelijkheid was—wat had <em class="g">ik</em> mij te beloven?—Ik kon niet inzien, en +ik dacht er ook liefst niet aan, wat er uit mijnen hartstocht worden +moest. Vrijen en trouwen leek mij meer dan ooit eene voor mij ondenkbare +onderneming. Bovendien, ik was innerlijk toch ook veel te fier om door +de vrouw die ik liefhad te willen aangenomen worden enkel uit genade, of +omdat ik goed genoeg zou zijn om (zooals vader Holwerd zeide) haar eene +toekomst te verzekeren; bij al mijne geringschatting <span class="pagenum" title="203"></span><a id="p_203"></a>van mijne +uiterlijke waarde, zou ik van de vrouw die ik huwde toch wedermin +gevergd hebben als eene <i xml:lang="la">conditio sine qua non</i>. Mij bleef dus niets +over, dan, naar het voorbeeld van mijnen beminden Don Quixote, van +Amadis en Fiérabras en honderd andere edele ridderzielen, genoeg te +hebben aan mijne eigene liefde <i xml:lang="fr">pure et simple</i>, in haar te leven om +haarzelve, zonder hoop op, ja, kon het wezen, zonder verlangen zelfs +naar bevrediging.</p> + +<p>Meen niet dat mij dit licht viel!—Ik had goed mij verdiepen in +Cervantes—nooit liet zich onder het lezen de nevengedachte weren, dat +Don Quixote en Amadis en Fiérabras altegaar maar zielen van papier, maar +ridders van stroo en blik waren. Ik had mooi idealiseeren, dagelijks +herinnerde mij de natuur met felle nepen, dat de min iets is van vleesch +en bloed. Dan was ik bij vlagen den waanzin nabij! Dan wilde ik mij aan +Suzette's voeten gaan storten, en haar smeeken zich over mij te +erbarmen!.... Maar tijdig nog dook voor mij het schrikbeeld op, dat zij +mij uitlachen en wegstooten zou, en dat ik dan zou moeten vertrekken uit +de woning waar ik ten minste een wrang genot vond in het bewustzijn van +hare nabijheid. Of die andere voorstelling, belachelijk nog in hare +pijnlijkheid: hoe vader Holwerd zijne dochter misschien overreden zou +mij als kostwinner en bezorger toch maar te aanvaarden: hoe hij met +beschonken zalving zijne handen zegenend zou uitstrekken boven onze +hoofden: en hoe ik dan 's zondags met Suzette uit wandelen zou moeten +langs de Delftsche grachten, blos op blos, linkschheid op linkschheid +stapelend—ten spot van heel de straat, en allermeest van mijne +beminde!.... Ik blikte dan naar de kast waar ik nog altoos mijne +vergiften geborgen hield. Maar de moed<span class="pagenum" title="204"></span><a id="p_204"></a> tot sterven ontbrak mij zoowel +als de moed tot leven. Radeloos liet ik mij op de sofa vallen, en brak +los in snikken.</p> + +<p>Onder eene van die buien verraste mij Suzette zelve. Zij kwam, daar er +niemand anders tehuis was, mij eenen zoo pas bezorgden brief +overhandigen. Ik moest haar tikken niet gehoord hebben. Toen zij den +brief vóór mij op de tafel legde, hief ik mijn hoofd uit mijne handen, +en staarde met mijne betraande oogen verwilderd tot haar op. Zij keek +mij lang en sterk aan, met eenen zonderlingen blik.—„Scheelt er iets +aan, meneer Heise?” vroeg zij zacht.... Ik bracht de hand aan mijne +keel, die mij als toegenepen zat. Ik kon niet antwoorden, maar ik +schudde ontkennend het hoofd.... „U zit, geloof ik, te veel op uwe +kamer”, hernam zij: „u moest wat meer uitgaan, en wat verzet nemen, +zooals de andere jongelui”.... Hare altstem trilde een weinig; zij +kleurde even terwijl zij het zeide: zij was verrukkelijk schoon.... +„Suzette!” riep ik toonloos.... Maar zij was de kamer al uit.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>De zomer vlood voorbij. In de vacantie maakte ik, naar gewoonte, eene +voetreis van een paar weken in Duitschland. Doch het eenzaam dolen in +den vreemde, vroeger mij zoo lief, kon mij niet meer bekoren; ik had aan +mijzelven en de natuur niet genoeg meer; of liever, beurtelings te veel +en te weinig had ik aan beiden; en er was een tweede noodig geworden om +het <em class="g">te veel</em> te ontladen, het <em class="g">te weinig</em> aan te vullen. Met andere +woorden: Suzette's beeld vergezelde mij bij regen en bij +zonneschijn—onafscheidelijker dus dan mijne schaduw. Reeds een veertien +dagen vóór het hervatten der lessen, zat ik alweer op mijne kamer aan de +Korte Breedsteeg<span class="pagenum" title="205"></span><a id="p_205"></a> te turen naar het gezwatel der lindebladers aan de +overzij. Suzette (ik vernam het niet zonder eenen steek van jaloersche +bezorgdheid) was uit logeeren bij eene nicht te Amsterdam. Haar vader +ontving mij zeer opgewonden. Ik bespeurde dat hij zijn bitter-uurtje +weer wat vervroegd had, zoodat hij voortaan reeds omstreeks de +middagstonde in eenen kennelijk spiritueusen toestand verkeerde. Zijne +vier laatste piano-lessen had men hem opgezegd, en ik meende te bemerken +dat zijn Wilhelmus-gebeier uit den toren niet meer zoo energisch klonk +als voordezen.</p> + +<p>In het begin van September kwam Suzette uit Amsterdam terug. Zij zag er +opgeruimder uit dan te voren: bloeiender dus ook: meer dan ooit een +toonbeeld van kloeke, trotsche schoonheid. Bij het wederzien reikte zij +mij de hand, en vroeg mij hartelijk naar mijne gezondheid. Ik vatte +daaruit moed om haar een fraai châlet met speelwerk aan te bieden, dat +ik uit het Schwarzwald voor haar had meegebracht. Zij keek donker, trok +de lippen samen, bedacht zich even—maar eindigde toch met het +glimlachend aan te nemen. Ik voelde, het was eene groote gunst die zij +mij bewees—doch aanmoedigends (dit zeide mij haar fronsen) mocht er +voor mij niets in gelegen zijn.</p> + +<p>Daarna keerde alles weer in de oude voegen terug. De studiën werden +hervat; de dagen slonken; de October-regens plasten neder. Suzette +werkte harder dan voorheen. Zij liet zich weer uiterst zelden zien, en +was dan in haar spreken, hoewel niet onvriendelijk, weer koel en kort. +Ik vond haar bleeker, haar wezen gedrukter: een gevolg, vermoedelijk, +van ergernis en zorg over haar vaders toenemende dronkenschap en +onbekwaamheid tot zijn beroep. Wat mijzelven betreft—haar leed +wakkerde<span class="pagenum" title="206"></span><a id="p_206"></a> mijnen hartstocht slechts aan, zonder evenwel mijnen moed te +stalen. De uitkomst voor ons beiden, zoo eenvoudig toch, bleef voor mij +verholen in ondoordringbare nevelen. Met een brandend hart en een +troebel brein ging ik in den winter—voor mij den laatsten te Delft, +indien het eind-examen slaagde—te gemoet.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Herfstdag na herfstdag sleepte zich traag daarhenen—met storm, met +regen, met droef gesluierde luchten, of met weemoedigen zonneschijn. +Straks alweer November; en mèt haar de mist weer, de eeuwige mist. Ik +weet niet hoe het kwam, maar ik haalde mij in het hoofd dat er ook +ditmaal uit dien mist iets avontuurlijks, iets beslissends voor mij +moest opdoemen—eene lotswending tot een nieuw leven, óf tot den dood.</p> + +<p>Moet ik zeggen dat die <i xml:lang="de">ahnung</i> mij niet bedroog?—Zeker is het, dat +November's mistigheid het hare bijdroeg om mij te wikkelen in een +avontuur, welks afloop mij aanmerkelijk deed stijgen, zoo niet in +Suzette's, dan toch in mijne eigene schatting.</p> + +<p>Op eenen avond, kort na het eten, had ik bij eenen mijner kennissen een +boek te halen. Het mistte zwaar—juist als ongeveer een jaar geleden; +alleen, het was nu geen natte, grauwe, maar een droge en witte nevel, +uit welken de profeten vorst voorspelden. Pas buiten de deur, bespeurde +ik aan den hoek der straat twee schimmen. Argeloos liep ik voort. Toen +zag ik dat het een man was, die met uitgestoken armen een meisje zocht +te omhelzen, dat zich heftig tegen hem weerde. Onmiddellijk herkende ik +Suzette;—den man, met den rug naar mij toegewend, kon ik niet in het +aangezicht zien. Hem toornig in den nek te grijpen en aan eenen kant +slingeren, met een:<span class="pagenum" title="207"></span><a id="p_207"></a> „kerel, laat af van die dame!”, was het werk van +eene seconde. Zijn antwoord was een duchtige vuistslag op mijn linker +oog;—meteen had ik hem met het rechter herkend:—Duplis, een halfbloed, +onder al de studenten gevreesd om zijne tijgerachtige lenigheid en +kracht. Maar hier toch was de <i xml:lang="de">karbau</i> den <i xml:lang="de">matjan</i> te sterk. De woede +staalde mijne zware knoken tot plethamers. Eén slag tapte hem het bloed +uit den neus; een tweede dreef hem de tanden door de lip. Daarop den +gelen aterling bij den strot vattende en hem achterover wringende, zou +ik hem de ribben gebroken hebben over een ijzeren hek—indien niet +Suzette mij met stevigen greep weerhouden had.... Als een vos die in +eene klem zijnen staart heeft laten zitten, zoo droop Zwartjan den hoek +om.</p> + +<p>Suzette stond eerst roerloos; toen legde zij den arm in den mijnen, en +zoo gingen wij den korten afstand huiswaarts. Ik voelde haar lichaam +beven. Zij zeide niets. Maar even vóór de deur brak zij in een heftig +snikken los. „O!” stiet zij uit, terwijl hare vuist zich balde en hare +oogen vonken schoten door de tranen heen: „die ellendelingen!—En dat +noemt zich heeren! dat noemt zich mannen!... Meneer Heise, laat ik u +verder niet ophouden. Ik dank u!”—Zij drukte mij de hand, en liet mij +mijns weegs gaan.</p> + +<p>En ik?.... „Spreek dan toch! Nu of nooit!” had eene innerlijke stem mij +toegefluisterd. Want nog nooit van mijn leven had ik mij zóóveel mans +gevoeld: nog nooit voelde ik mij zoo sterk om mij met deze zelfde +knuisten door alle hindernissen, zelfs door mijne vermaledeide blooheid +heen te slaan.... Maar aan den anderen kant vond ik het zoo min, het +ontdane kind thans om liefde te vragen, alsof ik eene belooning +verwachtte voor den<span class="pagenum" title="208"></span><a id="p_208"></a> kleinen dienst van daareven. Ik zweeg dus. Morgen +misschien! Morgen! dacht ik.</p> + +<p>Morgen echter had ik een blauw oog. Suzette zond mij door het +dienstmeisje eene zalf om er op te smeren; maar zelve kwam zij niet om +die operatie te bewerkstelligen. Op morgen volgde overmorgen; op déze +week de volgende; op November December. Mijn oog had in dien +tusschentijd al de kleuren van het spectrum doorloopen: van blauw was +het groen, van groen geel, van geel weder normaalkleurig geworden. Maar, +in welke dezer schakeeringen ook, Suzette was er niet naar komen zien. +En naar gelang het eereteeken van mijne ridderdaad verdween, voelde ik +ook mijnen vrijersmoed mij weer in de schoenen zinken, en mijne blooheid +er uit oprijzen.</p> + +<p>Daar dwarrelde zacht de eerste sneeuw omlaag: fijne, schuchtere vlokjes, +door grootere straks in dichteren drom gevolgd.—„Suikerstrooisel!” +riepen de kinderen. Inderdaad, het was de dag er voor. Sint Nicolaas +reed over de daken. Voor ieder bracht hij wàt—maar voor mij het +allerbeste!</p> + +<p>In den avond van den 5<sup>den</sup> December 1866 zat ik eenzaam in mijne +kamer. Het gejoel op de straat trok mij niet aan. Bovendien, ik had voor +Suzette eene kleine verrassing besteld: eenen prachtband van Chopin's +<i xml:lang="it">Notturnos</i>. Ik wilde wachten of zij behoorlijk bezorgd zou worden.</p> + +<p>Terwijl ik dan zoo over een dictaat zat, lezende zonder te verstaan, +trad er opeens iemand, zonder kloppen, mijne kamer binnen, en sloot de +deur achter zich toe. Suzette stond vóór mij, met het bewuste muziekboek +onder den arm. Er was een vochtige glans in hare oogen, eene ongewone +bleekheid op haar gelaat.</p> + +<p><span class="pagenum" title="209"></span><a id="p_209"></a></p> + +<p>„Meneer Heise”, sprak zij zacht, terwijl ik opgerezen was en bedremmeld +tegenover haar stond: „deze muziek heb ik van u.... Neen, ontken het +niet! Er is niemand anders in Delft, die mij zúlk een cadeau zou +zenden.”</p> + +<p>Ik stotterde iets—dat het zoo gering was—en dat ik ook mijzelven +zooveel genoegen beloofde van het hooren spelen mijner lievelingsmuziek +door haar.</p> + +<p>Zij legde het boek op de tafel, nam een papier op, dat zij om haren +vinger rolde, en zweeg eene wijle, met neergeslagene oogen. Verlegen +scheen zij—haast even verlegen als ik.</p> + +<p>„En wat”, vroeg zij fluisterend—„wat heeft Sint Nicolaas ú wel voor +<i>surprises</i> gebracht?”</p> + +<p>„Mij?” riep ik: „mij? Wie ter wereld zou <em class="g">mij</em> met <i>surprises</i> bedenken?”</p> + +<p>„Nu”, hernam zij even zacht—„dan heb <em class="g">ik</em> er eene voor u—ten minste als +gij ze wilt aannemen. Ik breng u——”</p> + +<p>„Suzette!” stamelde ik.</p> + +<p>Zij sloeg hare oogen rein en helder tot mij op. Om haren fieren mond +speelde een mij nog onbekende, een onbeschrijfelijk lieve glimlach. Twee +tranen glipten haar over de wangen. Hare lippen beefden, haar volle +boezem zwoegde—maar nu niet van toorn.</p> + +<p>„Ja”, voer zij voort: „ik geloof wèl dat gij ze aannemen wilt, mijne +arme <i>surprise</i>. Ik weet dat ge mij lief hebt; en ik begrijp waarom ge +'t mij niet zeggen durft. Wij beiden gaan onder dat zwijgen ten gronde: +ik in dit rampzalige huis, gij in uwe troostelooze afzondering. Als ge +gelooven wilt dat ook ik je liefheb, als ge het hart vertrouwen wilt van +een meisje dat arm is, dat de dochter<span class="pagenum" title="210"></span><a id="p_210"></a> is van eenen dronkaard, en dat +zichzelve aanbiedt——Herman—hier, dan breng ik je mijzelve——”</p> + +<p>„Suzette!—lieveling!”...................</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>„Riep je, mijn jongen?” vroeg eene stem achter ons.</p> + +<p>„Halloh! daar is zij al weerom!” schreeuwde mijn vriend Herman, aldus +plotseling in het boeiendste van zijn verhaal gestoord; en hij sprong +op, en sloot zijne prachtige blonde vrouw in de armen, en kuste haar met +al het vuur eens bruidegoms.—„Suzet! ik heb juist onzen gast hier +zitten vertellen hoe we aan elkaar gekomen zijn. En als je niet een +kwartier te vroeg van je uitgang terug waart, dan had ik hem óók nog aan +zijn verstand gebracht hoe je eenen <em class="g">man</em> van mij gemaakt hebt; eerst, met +eenen kus of wat, eenen zaligen gek—en daarna, met tact, geduld en +liefde, een sterk, gelukkig mensch! Hoe ik aan je arm een held werd, +dien de drommel nu mag doen blozen! En hoe we nu al tien jaren na dien +gezegenden December-avond——”</p> + +<p>„Ta ta!” lachte Suzette, terwijl zij zich voor het klavier zette, en +eenige mollige <i>arpeggio's</i> ruischen deed:—„Beste jongen, hoe kan je +zoo dóórslaan?—Het was immers alles de mist die het deed!”</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="211"></span><a id="p_211"></a></p> + +<h2><a id="Mevrouw_de_Douairiere"></a>Mevrouw de Douairière.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<div class="chpoem"> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>En hare plaats kent haar niet meer.</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>Ik smaakte dezen herfst het genoegen, een paar dagen door te brengen als +gast van een oud academievriend, secretaris, en tevens archivaris van +eene kleine, maar door hare oudheid belangwekkende stad in het +oostelijke deel van Gelderland. Wij hadden ons voorgesteld eens flink op +onzen wandel te gaan door de fraaie, houtrijke omstreken, en zoo, al +dolend onder Wijnmaands bonte loovers, naar hartelust, als eertijds +onder de schaduwen van de Delftsche kerktorens, weer eens te kouten over +los en vast. Doch die eeuwige spellebreker, het weder, verkoos ons dit +onschuldige genoegen niet te gunnen; en daar het ons wel kende als +personen die zich door eene matige regenbui niet van wandelplannen laten +afschrikken, zoo goot het zijnen wrok over ons beiden en de rest van het +geschapene uit in den vorm van eene onophoudelijke stortvlaag, schuin +gedreven door eenen killen, kwaadaardigen blazer uit het noordwesten. +Toch hadden wij den<span class="pagenum" title="212"></span><a id="p_212"></a> hemel misschien nog durven trotseeren; maar de +aarde, het mulle slib der bosch- en heidepaden—onmogelijk!—Zoo dan, +nadat wij voorshands een weinig uitgepraat waren, en ook reeds van de +biljart- en kegelballen in het societeitsgebouw het uiterste tot onze +verstrooiing hadden gevergd, begonnen wij ons recht eendrachtiglijk te +vervelen. Juist waren wij gevorderd tot dat schrikkelijke stadium van +landerigheid, waarin de mensch zóó verre al zijne aanspraken op den +titel van redelijk wezen vergeet, dat hij aan het uitvaren slaat tegen +de elementen—toen mijn gastheer zich plotseling het bestaan herinnerde +van een kabinet van oudheden in het stedeken zijner inwoning. Het was +ten raadhuize, een antiek gebouw, op zichzelf al bezienswaardig.</p> + +<p>„Heel interessant”, zeide hij: „werkelijk!”</p> + +<p>„Ge bedoelt”, spotte ik, „als een laatste heul voor ongelukkigen, die op +eenen druipnatten namiddag ten einde raad zijn met zichzelven?”</p> + +<p>„Neen, tóch niet!” hernam hij: „het is eene wezenlijk belangrijke +verzameling; en ik zal het mijzelven nooit vergeven dat ik je niet +terstond bij je aankomst er heb heengesleept:—ik, die nog wel zooveel +als ouderling en diaken er over ben, in goed vertrouwen aangesteld om de +belangen er van te behartige en den bloei er van te bevorderen! O +schande over mijn hoofd!—Doch kom! nu ook geene minuut langer hier +onzen luttelen levensduur verschalkt met geeuwen. Hier is je hoed—daar +je paraplu—voorwaarts!”</p> + +<p>Wel, wij gingen;—en ik twijfel geen oogenblik, of mijn vriend had ten +volle recht, wanneer hij de collectie rijk en belangwekkend noemde. Zij +moet het in hooge mate wezen voor eenen kenner van vuursteenspitsen, +heidensche <span class="pagenum" title="213"></span><a id="p_213"></a>urnen, romeinsche munten, middeneeuwsche gedenkpenningen, +verroeste wapenen, oorkonden, handvesten, gildeboeken en wat dies meer +zij. Mijn leekenoog echter had van deze voorwerpen al ras zijne bekomst, +en wendde zich telkens nieuwsgierig naar eene verzameling +tapisseriewerk, die, aan den versten zijwand bevestigd, mij reeds op +eenen afstand door hare fraaie kleuren en levendige figuren aangetrokken +had. Mijn geleider bestrafte mij wegens deze afdoling mijner aandacht; +hij wilde dat ik alles recht wetenschappelijk bezichtigen zou volgens +den chronologisch opgemaakten catalogus: eerst de merkwaardigheden van +het jaar nul, en zoo, al opklimmende, die van het jaar 1880, voor +zooveel aanwezig.—„Geduld toch!” riep hij: „het jongste 't +laatst!”—Nadat hij mij aldus door de antiquarische stoflagen van ik +weet niet hoeveel duizend jaren had doen heenwurmen, landden wij +eindelijk bij de tapisserieën aan.</p> + +<p>„Ja”, sprak hij, terwijl wij, van het drentelen moe, op eene rustbank er +vóór ons nederlieten: „dit is nu eigenlijk volstrekt niet oud—jonger +nog dan de haren op onze betrekkelijk jeugdige schedels; maar over +honderd jaar zal menige edele Brit zijnen cylinderhoed vol goud er voor +bieden. 't Is het werk en het geschenk van eene douairière Van +Nijenhorst, vóór een paar jaren op haar kasteel, hier niet ver vandaan, +overleden. Bekijk het eens terdege. Het is belangwekkend, ziet ge, in +eenen <em class="g">dieperen</em> zin.”</p> + +<p>De nadruk dien hij op deze woorden legde, terwijl hij zich in +beschouwende houding achterover vlijde, deed mij vermoeden dat hij zelf +inderdaad op dit jongste stuk in zijn museum van oudheden méér prijs +stelde, dan op <span class="pagenum" title="214"></span><a id="p_214"></a>al het gesnor uit heidensche grafheuvels of romeinsche +kampen.</p> + +<p>Het zijn twaalf stuks ramen, elk ter grootte van eenen vierkanten meter +ongeveer, op zwaar doek gespannen en in eenvoudige zwarte lijsten gevat, +met het geslachtswapen der Nijenhorsten gekroond. Ze bij gobelijns te +vergelijken, ware aan die beroemde gewrochten der oude Fransche +kunstnijverheid onrecht doen. Gij vindt hier niet de zuiverheid van +lijnen, noch de rijke en zorgvuldige kleurenmengeling, die gij in +gindsche groote muurtapijten zoozeer bewondert. Op de teekenkunst der +douairière valt heel wat aan te merken; vele harer figuren zijn, op den +keper beschouwd, niets meer of minder dan wanstaltig; om licht- en +schaduwzijde heeft zij zich niet zwaar bekommerd; en niet zelden +zondigde zij schromelijk tegen de regelen der perspectief. Maar ter +vergoelijking van die feilen strekt, dat hier, wat de hoofdzaak betreft, +niet naar modellen, doch geheel uit eigene phantasie gearbeid werd. En +dan is er in de wijze van voorstellen, bij groote historische juistheid +in de onderdeelen, en bij eene scherpheid van uitvoering, welke op +eenigen afstand het stiksel van wol en zijde naar penseelwerk zweemen +doet, eene naïeve, hoekige kracht, eene intensiteit, die u aangrijpt en +u onwillekeurig aan de waarheid er van doet gelooven. Men voelt hoe het +der maakster ernst was met haren arbeid: hoe het haar bij dit werk te +doen moet geweest zijn om iets hoogers dan tijddoodend geknutsel.</p> + +<p>„Gij zult zoo zonder toelichting er niet veel van begrijpen”, merkte +mijn vriend na een vrij langdurig stilzwijgen op.</p> + +<p>„Dat is wel waar”, antwoordde ik: „een beredeneerde<span class="pagenum" title="215"></span><a id="p_215"></a> catalogus ware bij +dit nummer, voor oningewijden, evenmin overdaad als bij uwe onkenbare +muntspeciën en onleesbare perkamenten.”</p> + +<p>„Tot zulk een boekdeel hebben we het hier nog niet gebracht. Doch wilt +ge u met mijn mondelijk commentaar behelpen——”</p> + +<p>„Onschatbare! wat kon ik beter wenschen!”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Het eerste raam”, zoo begon hij zijne toelichting, „vertoont u de +Nijenhorst zooals zij stond opgebouwd vóór vijfhonderd jaren: een +geduchte burcht, met dubbele grachten en ringmuren, gekanteelde torens +en valpoorten. Niets bijzonders overigens: juist een steenklomp zooals +er destijds een vijftig tusschen de wouden en moerassen van het +Geldersche genesteld lagen, land en landvolk verplettende onder hun +gewicht. Deze afbeelding kan trouwens slechts de copie wezen van eene +latere, wellicht geheel apocriefe teekening.</p> + +<p>„Nummer twee van de rij is het portret van den bouwheer dezer sterke +veste: ridder Huibert, bijgenaamd de Ever. Wèl verdiende hij dezen +toenaam. Een massieve kop, een vierkante neus, een wreede mond, scherpe +kleine oogen onder borstelige wenkbrauwen—eene echte +wildzwijnen-tronie, niet waar?—Van beroep was hij vrijbuiter. Merkt ge +die fijne roode streep wel op, om zijnen hals?—Hij werd er mee geboren, +verzekert de huiskroniek der Nijenhorsten; en hij zelf wist zeer goed +wat voor eenen dood deze grimmige speling der natuur hem voorspelde. +Doch hij placht te zeggen dat de scherprechter zijn hoofd toch nooit +hebben zou, want dat het aan den Duivel toehoorde, die het van hem +gekocht had ten gebruike bij hoogstdeszelfs kegelspel. Herhaaldelijk +(men schreef<span class="pagenum" title="216"></span><a id="p_216"></a> het aan assistentie van Zijne Helsche Majesteit toe) wist +hij aan de wraak der lang geplaagde poorters van deze stad te +ontspringen. Maar ten leste deed toch het zwaard der gerechtigheid aan +de roode streep bescheid, en moest de koene bandiet zijne schuld laten +vereffenen—, ten minste als het zoo heeten mag, wanneer men met slechts +éénen kop het gelag betaalt voor honderd welgeslaagde roof-, brand- en +schaakpartijen. Zeker niet te duur! Ook had inderdaad die kop, na van +den romp te zijn gescheiden, zijne rol volstrekt nog niet uitgespeeld. +Een feit, waarvan ook stedelijke bescheiden gewag maken, moet het +geweest zijn, dat Huibert's hoofd na de terechtstelling nergens te +vinden was. Men doorsnuffelde de woningen rondom de richtplaats; men +zocht in de stad en er buiten; men spande den beul, zijnen knecht, en +nog een dozijn andere stakkers, die men van medeplichtigheid aan het +goochelstuk verdacht, op de pijnbank,—alles vergeefs: het hoofd van den +Ever bleef spoorloos verdwenen. Dit werd eene geruchtmakende rechtszaak; +uit mijn archief zou ik u nog documenten kunnen voorleggen, die er +betrekking op hebben. Het einde was, dat men het geval op rekening van +mijnheer den Satan schoof, die, gelijk gezegd, reeds meermalen aan +Huibert van de Nijenhorst dienstvaardigheid heette betoond te hebben. +Het groteske verhaal leefde in den volksmond voort; en—zooals het +gewoonlijk met dergelijke overleveringen ging—er werd door den eenen of +anderen sterrekijker eene soort van berijmde voorspelling aan verbonden, +hierop neerkomende, dat, als ooit de kop van den ridder teruggevonden +werd, de val van de Nijenhorst nabij zou wezen. Legende en profetie +vormden langen tijd een der geliefkoosde volkssprookjes van deze streek. +„Hoor!” <span class="pagenum" title="217"></span><a id="p_217"></a>zeide de boeren tot elkaar, wanneer in den winternacht de +rukwinden over de heide gierden: „de duivel is weer aan 't kegelen—met +heer Huibert's kop!”.... Maar de revolutie en de stoom hebben ook de +sprookjes uit de wereld gejaagd. Tegenwoordig zou geen boer u meer de +legende van Huibert den Ever kunnen vertellen.</p> + +<p>„De negen tafereelen die nu volgen, veraanschouwelijken een aantal +heuglijke episoden uit het gulden tijdperk van de Nijenhorst en hare +bewoners. Hier ziet ge Huibert's achterkleinzoon, den schoonen Reinier, +als overwinnaar in het tournooi den gouden eereketen ontvangen uit de +handen van Maria van Bourgondië. Dáár eenen anderen weerbaren telg, met +zijn slagzwaard den schedel klievende van Aremberg te Heiligerlee. Ginds +eenen Nijenhorst, met groote staatsie binnengeleid als afgezant van de +Generale Staten bij het Portugeesche hof. Dan een bruiloftsfestijn: een +heer van Nijenhorst huwt in 1730 de schatrijke dochter van een +Amsterdamsch handelspatriciër, en beide familiën geven in praal en +overdaad elkander niets gewonnen. Fraai getroffen is deze reigerjacht, +door eenen der baronnen aangelegd ter eere van Prins Willem V. Die heer +op het witte paard is de Prins; die rijk gekleede dame naast hem, op den +isabel, de overgrootmoeder van wijlen onze douairière. Verder hebben we, +nummer elf, eene voorstelling hoe Koning Willem II, als gast op de +Nijenhorst, aan tafel eenen dronk wijdt aan de gezondheid van de vrouw +des huizes. Een aardig regiment champagner-flesschen, dat daar op het +buffet staat!....... <i>A propos!</i> Het moet u opvallen hoe treffend +(ofschoon zeker geheel zonder oogmerk) deze reeks tafereelen de opkomst +en de verbastering illustreert van de Nederlandsche aristocratie in den +loop onzer geschiedenis. <span class="pagenum" title="218"></span><a id="p_218"></a>Eerst straatroof; dan ridderlijkheid; +vervolgens echte heldenmoed; daarna staatsmansbeleid; straks +weeldedienst; en eindelijk nog slechts eene slemppartij.</p> + +<p>„Maar zoo zijn wij nu gevorderd tot het twaalfde en laatste nummer van +de rij—: het schoonste misschien—stellig het zinrijkste. Zie! niets +dan eene kale, eindelooze heidevlakte, gehuld in schemergrauw. Ter +zijde, in het verschiet, een enkele boomstronk, versplinterd alsof de +bliksem hem trof. Geen levend wezen: geen raaf zelfs, die krast op den +knoest. Boven den somberen horizon slechts eene smalle streep van het +matste avondrood, ter herinnering dat ook de volle middagzon de plek +beschenen heeft, waar eeuwen lang de Nijenhorst te midden van haar +woudpark stond.”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Zoo sprekende, had mijn vriend zich van mij afgewend en ging hij voor +het venster in de grauwe regenlucht staan turen, blijkbaar in gedachten +verzonken. Spoedig echter keerde hij zich weder tot mij, en zeide:</p> + +<p>„Er is aan dit legaat, waarmede aan onze jeugdige oudheidkundige +vereeniging boven menig aanzienlijker zustergenootschap eene niet +geringe onderscheiding bewezen werd, eene geschiedenis verbonden: eene +zonderlinge, <i xml:lang="de">unheimliche</i>, en toch aandoenlijke geschiedenis. Waarlijk, +om haar aandoenlijk te vinden, behoeft men geen aristocraat te +zijn—zooals ik!” voegde hij er met eenen zwaarmoedigen glimlach bij.</p> + +<p>Ik moet hier aanstippen dat mijn vriend de telg is van eene adellijke +familie, eenmaal hoog gezien in den lande—thans onbemiddeld, en bij +gevolg niet meer in tel. In de praktijk geen humaner en vrijzinniger +man, dan hij; nooit echter heeft hij zich van zekere traditioneele<span class="pagenum" title="219"></span><a id="p_219"></a> +begrippen, of wanbegrippen, van zijnen stand geheel kunnen losmaken: +iets wat hem, in mijne oogen althans, slechts tot eer verstrekt, en aan +zijne persoonlijkheid, ook in den omgang met hen die de dingen uit een +verschillend standpunt beschouwen, eene ongemeene bekoring, eene +eigenaardige distinctie bijzet.</p> + +<p>„Gij zijt”, vervolgde hij, „geen oudheidsman, jammer genoeg! Maar van +het romantische, ik weet het, kan men u nooit verzaden. Komaan! het +regent nog altoos voort. Ik heb lust u een klein opstel voor te lezen, +dat ik kortelings in deze rustige kamer neerschreef, en dus ook hier +maar wegsloot. Het handelt—zoo half beschrijving, half studie—over het +bestaan van de zonderlinge oude dame, die dezen ontzaglijken arbeid daar +in enkele jaren tijds met hare handen volbracht. Ik heb haar persoonlijk +nog gekend—voor zoover zij zich kennen liet. In hoofdzaak is mijne +schets historisch; wat nevenwerk heb ik uit mijne verbeelding moeten +aanvullen—niet al te onjuist, durf ik hopen.”</p> + +<p>Hij kreeg uit eene lade een handschrift, zette zich naast mij op de +divan, en las hetgeen hier volgt.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>„Verleden jaar stond het er nog. Thans is het verdwenen.</p> + +<p>„Het stond er als Simson onder de Philistijnen: Simson van zijn +hoofdhaar beroofd, gekneveld en blindgepriemd: altoos, ook zóó nog, eene +ontzaggelijke gestalte—doch de sterke en gevreesde held niet langer: +een groote romp nog slechts, weerloos en machteloos, gesmaad, +geschonden<span class="pagenum" title="220"></span><a id="p_220"></a> en ten doode gedoemd. Simson's hoofdhaar zou weder +aanwassen, zoodat hij, éénmaal sterk nog vóór zijnen val, in den dood +nog met vreeselijke wraak zijne beulen overstelpen zou. Voor het arme +kasteel echter was niet eens zulk een heldeneinde weggelegd; geenen +enkelen steen zijner torens heeft het op de hoofden van zijne sloopers +kunnen doen nederploffen.</p> + +<p>„Ik bedoel het kasteel waarin mevrouw de douairière woonde. Onder de +Philistijnen versta ik den papiermolenaar, den vernisstoker en den +fabrikant van zweedsche lucifers, welke zich met ploertige +vrijpostigheid reeds dicht aan zijne ringgracht hadden genesteld; +benevens de Aziaten, de beunhazen en de kleine industrieelen, die +speculeerden op zijne afbraak. Zij wisten, deze brave burgers, tot op +eenen stuiver de waarde te ramen van elken boom die er nog overeind +stond in het alreeds deerlijk geslonkene en verwaarloosde slotpark; zij +rekenden u voor, hoeveel honderd karrevrachten puin en lood en goede +brokken eikenhout er zouden weg te rijden vallen; zij telden op hunne +vingers de perceelen bouwgrond, in welke het terrein geveild zou worden, +wanneer het plantsoen gerooid en de gracht gedempt, wanneer er van den +burcht geen steen meer op den anderen zou zijn. Als mevrouw de +douairière maar eenmaal verkoos uit te stappen! Het wonder was, hoe zoo +een oud en miserabel schepsel nog zulk een taai leven hebben kon!—In +waarheid, de oudroesten en opkoopers sloegen aan het wanhopen. Het +geldschietend Israël begon zich de haren uit te rukken van wege zijne +traag beloonde grootmoedigheid.</p> + +<p>„Nu, aan dat taaie leven was dan toch op het lest een eind gekomen. +Mevrouw de douairière had werkelijk op<span class="pagenum" title="221"></span><a id="p_221"></a> zekeren dag—onverwachts nog, +eene ware verrassing—aan den algemeenen wensch gevolg gegeven. Zij had +begrepen dat zij al die eerlijke huisvaders nu niet langer mocht laten +zuchten naar hunnen rechtmatigen buit. Zij zette zich dus in haren ouden +leuningstoel, en blies den adem uit haar afgesleten lichaam. En in +hetzelfde oogenblik hadden onzichtbare vingeren het doodsmerk gedrukt op +het breede front van de oud-adellijke huizinge harer vaderen.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Dit doodsmerk—och! vijftien jaren geleden reeds hadden matig scherpe +oogen het er op kunnen waarnemen. Ook toen reeds had sedert lang de +onverbiddelijke macht, die men Tijdgeest noemt, het vonnis van ondergang +geveld over burchten en kasteelen, ridders en douairières, over alles +wat zijn recht op voortbestaan nog slechts ontleende aan een afgedaan +verleden. Maar toch was toen onder de Geldersche boeren een edelman nog +een edelman, en een adellijk slot had, in den Achterhoek althans, nog +ruimte om te ademen. Zoo stond dan ook de trotsche Nijenhorst, als van +eeuwen her, nog schijnbaar veilig te midden van hare uitgestrekte +woudgronden; en haar bewoner, binnen hare sterke muren gezeten als op +het voetstuk van eene nog niet ganschelijk neergerukte traditie, genoot, +zoo niet meer de macht en de voorrechten, dan ten minste nog het aanzien +van een adellijk heerschap op zijn domein. Helaas echter! zijn opvolger, +de laatste baron, had het tij geheel verloopen gevonden. Het +menschengeslacht, dat bij zijn opgroeien den matten naglans der feodale +overleveringen nog had aanschouwd, was sedert ook in de Graafschap +uitgestorven;—wat de vaders niet meer gevreesd, maar toch<span class="pagenum" title="222"></span><a id="p_222"></a> uit een +overgeërfd gevoel nog geëerbiedigd hadden, dat bleef in het oog der +zonen slechts een log en tergend anachronisme, van welks karakter zij +niets meer begrepen, welks geschiedenis hun geen belang inboezemde, +welks eerbiedwaardigheid hun belachelijk voorkwam: een onding, dat hun +door zijne aanmatigende grootte hinderlijk was, en dat dus voort moest. +Voort ging het dan ook. De Tijdgeest is als Juggernaut's wagen: eene +zegekar voor wie hem volgen: doch wat hem in den weg staat, dat +vermorzelt hij. De Joden en de dorpers nu kwamen àchter den wagen. De +Nijenhorst en haar heer stonden er vóór. Zij moesten er dus onder.</p> + +<p>„Was er dan voor deze beiden geen uitwijken mogelijk geweest?—Zeer +zeker. Onze moderne samenleving heeft aan haren breeden boezem plaats +genoeg zoowel voor den afgedankten edelman als voor den souvereinen +kinkel. Hadde de Nijenhorst zich slechts laten verbouwen tot eene +sigarenfabriek, of tot eene ijzersmelterij, misschien ware zij gespaard +gebleven. Mocht haar heer slechts hebben kunnen besluiten om bij de +Geldersche boeren de klandisie af te bedelen als wijnkooper, of als +leverancier van comestibles, vermoedelijk had hij zijn hoofd boven water +kunnen houden—misschien zelf den stam van zijn doorluchtig geslacht +kunnen overplanten in eenen vetteren bodem, waar de oude boom in de +toekomst meer eetbare, zij het dan ook minder edele vruchten zou +gedragen hebben: eene goede vracht sappige peren, bij voorbeeld, in stee +van eenen wrangen oranje-appel of wat. Doch men weet het: wien de Goden +verderven willen, dien benemen zij eerst het verstand. Het kasteel +verkoos met steenen onverzettelijkheid een kasteel te blijven, de baron +met middeneeuwschen hoogmoed een<span class="pagenum" title="223"></span><a id="p_223"></a> baron. En dan—wat spreek ik van zijn +geslacht!—Had hij er nog een? Hij en zijne gade—neef en nicht, die +denzelfden naam droegen en de Nijenhorst tot hun gemeenschappelijk +stamhuis hadden—waren zij niet de laatsten van dien naam en van dat +huis? Moest niet de vloek hen treffen, die sneller nog dan de geest des +tijds onzen ouden adel wegslinken doet: de vloek der kinderloosheid, +vergelding misschien voor de weeldezonden van zoo menigen àl te +vruchtbaren onder hunne voorvaderen?—Alles in het verleden dus; niets +in de toekomst!—Zoo sloeg dan den man de moedeloosheid om het hart; en +het korte <em class="g">heden</em> werd zijn afgod. Echtelijke liefde bond hem niet. +Arbeid, dien hij voor eenen zoon wellicht zich had willen getroosten, +dacht hem voor hemzelven nutteloos, zoo niet vernederend. Hatelijk werd +hem de aanblik van den somberen ouden burg, boven welken hij de mokers +van een geminacht plebs reeds zweven zag; hatelijk de klank van den +titel, die hem geene eer meer aanbracht; hatelijk het gezelschap van de +reeds bedaagde vrouw, die hem geenen stamhouder had kunnen schenken. +Genot slechts lachte hem nog toe. Hij volgde het voorbeeld van zoo +menigen onwaardigen standgenoot, het voorbeeld zelfs van tot hooger +geroepenen dan hij——en Parijs verslond hem—de lichtekooi van Europa, +die in haren onverzadelijken schoot al méér deftige ridderhoven heeft te +loor doen gaan, dan de Noordzee schepen in hare kolken. Zij at hem op: +hem en zijn slot, zijne bosschen en zijn zilverwerk, zijne akkers en +zijn porcelein.—Laden wij dus, willen wij billijk zijn, niet op +Juggernaut alléén de schuld, wanneer wij van de Nijenhorst enkel de +fundamenten, van hare beukenlanen slechts de reeds vermolmde +wortelstronken nog overig vinden.</p> + +<p><span class="pagenum" title="224"></span><a id="p_224"></a></p> + +<p>„Na enkele jaren—het had niet lang meer moeten duren, of Lutetia zou +den ongelukkige uitgestooten hebben, gelijk de spin eene leeggezogene +vlieg uit hare webbe werpt—na enkele jaren dan, had gelukkig een hevige +aanval van jicht den heer baron genoopt een einde te maken aan zijne +slemperij, en naar huis te keeren, om (beter laat dan nooit) zich met +den Hemel te verzoenen, en kort daarop te sterven. Niets was het zijne +meer; alles was beleend: doch op eene voorwaarde, door welke hij ten +minste gedurende zijn leven zijnen stand nog verzekerde, en, moest hij +vóór haar heengaan, ook den stand van haar, die hij wel nooit had kunnen +liefhebben, maar die toch zijnen naam nog zou blijven dragen, die van +zijn eigen edel bloed was, ja, die immers niet minder dan hij zelf +betrekking had op het dak dat hij boven haar hoofd zou laten—háár +voorvaderlijk erfgoed ook, waarvan hij tot de laatste roede gronds +verslingerd had aan de sletten van het <span xml:lang="fr">Bal de l'Opéra</span>. De Nijenhorst, +met al wat er in en om en aan haar was—zoo bepaalde het verdrag met de +firma Ruben Shylock & C<sup>o</sup>. te Amsterdam—, alles zou ongerept gelaten +worden zoolang de baronesse onder de levenden verkeerde; bovendien zou +de firma aan de weduwe tot haren dood een bescheiden jaargeld uitkeeren, +dat, nevens het vruchtgebruik van het nog maar magere goed, haar in +staat zou stellen, voor het oog der wereld althans, op den ouden voet te +blijven voortleven. Zij zelve (het lag voor de hand) mocht geenen +vlierstruik doen omhakken, geen meubel verwisselen; en zoodra de laatste +snik haar over de lippen was, zou Shylock komen om zijn pand.</p> + +<p>„Nu begrijpt men waarom Israël jubelde aan den Amstelstroom, toen de +tijding kwam dat eindelijk, eindelijk<span class="pagenum" title="225"></span><a id="p_225"></a> mevrouw de douairière het besluit +had kunnen vatten om uit dit tranendal te scheiden.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Het spreekt van zelf, dat er van de bovenvermelde schikking wel iets +uitgelekt was onder de bedienden en in het dorp. De vreemdelingen +echter, die in vrij aanzienlijke getale uit een naburig, zeer bezocht +zomerkwartier de Nijenhorst plachten te komen bekijken (van buiten, wel +te verstaan: het inwendige was voor niemand toegankelijk)—de +vreemdelingen, zeg ik, konden er bezwaarlijk iets van gissen. Wat zouden +zij er zich ook het hoofd mee gebroken hebben! Wat raakten hen de +laatste stuiptrekkingen van eenen verloopen adel!—Zij kwamen: sommigen, +om een doel te hebben voor een rijtoertje; anderen, omdat men toch de +weinige merkwaardigheden der streek niet onbezocht mocht laten; enkelen, +die in de overtuiging geleefd hadden dat adellijke kasteelen nog slechts +in de verhitte verbeelding van romanschrijvers te vinden waren, uit +wezenlijke nieuwsgierigheid. Deze laatsten schenen dan in den waan, dat +er straks uit de slotpoort, over de steenen brug, een geharnast ridder +te voorschijn rijden moest, of minstens eene freule met ellenlangen +sleep, gevolgd door eenen sierlijken page met eenen valk op de vuist; en +niet weinig voelden deze naïeve zielen zich teleurgesteld, bekocht voor +hun goede geld, wanneer hun aan het venster van eene der torenkamers +eene oude dame gewezen werd als de burchtvrouw—eene heel alledaagsche +oude-juffrouwen-figuur, die, volmaakt als nichtje Alida of tante Louise, +naald en draad hanteerde, waarmede zij zóó bedrijvig scheen, dat zij +zich den tijd niet gunde om even op de bezoekers van haar erf eenen blik +te werpen. Allen echter, de teleurgestelden zoowel als de opgetogenen, +<span class="pagenum" title="226"></span><a id="p_226"></a>de wereldwijzen zoowel als de onnoozelen, toonden zich min of meer +getroffen, wanneer de mededeelingen van den ouden tuinman, die hun tot +cicerone diende, hen tot de gevolgtrekking hadden geleid, dat deze oude +dame in dit groote, holle kasteel nu al eene reeks van jaren geheel +alléén had gewoond. In den regel ontspon zich dan tusschen den grijzen +Bartel en de bezoekers een gesprek van den volgenden aard:—</p> + +<p>„„Moederzoalig allinnig, joa, joa! Met Sunt Jan al zeuventien joar”, +mompelde de witkop.</p> + +<p>„„Geen sterveling”, vroeg men, „met haar in het slot?”</p> + +<p>„„Nou joa, wijlui binnen er: ik en mijn vrouw, die de kokerij bezorgt, +en Kris de huusknecht. Moar ik bedoel nou eigenlijk minschen van haar +eigen slag, weet ge—zoo van haar eigen kaliber, za'k moar zeggen.”</p> + +<p>„„Geen zoon of dochter dan? Geen bloedverwanten?”</p> + +<p>„„Kiend noch kroai, men lieve meheer!—Wat neefkes en nichtkes in 't +butenland—moar die hoeven hier niet an te kloppen—en die kommen ook +alêvel niet woar niks te oazen valt. Veur de rest, vrind noch moag. +Altoos allinnig!”</p> + +<p>„„Ook geene gezelschapsjuffrouw?”</p> + +<p>„„Niks nimmendal. Veur joaren het ze eens zoo'n pertret in huus genomen; +moar die kon de kleuren niet uut mekoar houwen—van sajet, weet ge—want +doar is ze den godganschbren dag mee doende. Doarom het ze die mammesel +al gauw weggejoagd. En sedert wou ze er gien van dat spul meer onder +hoar oogen zien. Joa joa!”</p> + +<p>„„Maar krijgt zij geen bezoek nu en dan?”</p> + +<p>„„Zoo veul as nooit, meheer, zoo veul as nooit. Of 't most wezen, vier +moal in 't joar, een heerschap uut Amsterdam”——doch hierover scheen de +oude zich niet te durven uitlaten.</p> + +<p><span class="pagenum" title="227"></span><a id="p_227"></a></p> + +<p>„„Toen de baron nog leefde, toen was het toch anders, niet waar?”</p> + +<p>„„Wel, nou—wat za'k oe zeggen—wel wat anders, moar alêvel niet veul +beter toch. Den baron, die had zoo zen gezelligheid buten 's huus, zoo +op zen eigen gelegendigheid, weet ge. Moar de baronesse—kiek, 't wordt +straks al veertig jaor da'k hier dien—maar 'k kan oe wel verkloaren, +nooit heb ik haar anders gekend as moar zoo oakelig op heurzelf—nooit +met een schepsel eris vertrouwelijk!”</p> + +<p>„„Dus—eene menschenhaatster?”</p> + +<p>„„Krek, joa joa! As een uil in een boom. En altoos veur dat eigen +venster doar in dien toren, metter tappestrie, zooas ze 't noemen, van +den vroegen uchtend tot voak loat in den nacht. Wat zoo'n minsch zich +verkniezen en vergrimmen mot, hè?”</p> + +<p>„„Verschrikkelijk!” bracht het eene of andere vrouwelijke lid van het +gezelschap in het midden. „En is zij niet bang?”</p> + +<p>„„Bang? Hoe meint de juffer dat?”</p> + +<p>„„Wel, voor dieven.”</p> + +<p>„„Och jee, wat zou ze! Dievengespuus hebben we hier niet in de +Graofschap; en die weten ook wel terdege goed dat hier 's nachts de +deuren niet op een kier stoan. Nee nee!”</p> + +<p>„„Nu ja—al is het dan niet voor dieven——hoe zal ik 't zeggen——ik +bedoel, als men in zoo'n groot oud huis zoo heel alleen——”</p> + +<p>„Dan boog de oude Bartel het hoofd diepzinnig op de borst, en zeide, +terwijl hij veelbeteekenend op zijn snuifdoosje klopte: „O zoo! joa, as +de juffer op dát sapiter komt—en as ik uut de school wou klappen—hè,<span class="pagenum" title="228"></span><a id="p_228"></a> +nou—dan zou 'k oe roare dingen kunnen vertellen. Want zoo'n oud huus, +zie je, dat het zoo zen griezeligheden, joa joa. Moar, juffer, +<ins class="corr" id="corr21" title="Bron: z'ak">za'k</ins> oe eens wat zeggen?—Er binnen van die minschen, die +eigenlijk gezeit geen minschen meer binnen, moar zooveul als levende +doojen. Van de wereld bin ze afgesturven. Veur niks of niemand hebben ze +hart meer. En as den Euvele hun temet eris over den schouwer kiekt, dan +droaien ze zich om op hun stoel—en dan hebben ze zóó iets lelliks in +hun oogen, weet ge, dat ie 't op een loopen zet, krek as een jonge hoas +veur een windhond!—Zoo binnen er, joa joa! zoo binnen er!”</p> + +<p>„En Bartel, zijn snuifje genietende, schuifelde naar het hek, om het +gezelschap uitgeleide te doen en zijn fooitje in ontvangst te nemen. +Want als een kunstenaar in zijn vak, werd hij eerst spraakzaam tegen dat +de wandeling was afgeloopen, en bewaarde hij zijn geheimzinnig +knaleffect, dat hij meestal op de eene of andere manier wist te pas te +brengen, geregeld tot op het laatst. Hij had gesnapt, de slimmert met +het domme gezicht, dat de stadslui hem zoodoende voor eenen origineel +versleten, en hem daarom te milder bedachten. Wie er al niet komedie +speelt!</p> + +<hr class="tb" /> + +<p><ins class="corr" id="corr22" title="Niet in Bron.">„</ins>Zij echter, wie al dit gevraag en gebabbel betrof—wat was er van +haar? Hoe leefde zij?—Was zij werkelijk zoo troosteloos aan de +verlatenheid overgeleverd, zoo altoos en volslagen alleen, als de +dorpsmare wilde? Verkniesde en vergrimde zij zich zoo? Had zij inderdaad +haar gemoed zoo verhard tegen alles menschelijks—ja (de tuinman had er +immers op gezinspeeld), tegen de booze geesten zelfs, die er spoken in +de leegte welke de<span class="pagenum" title="229"></span><a id="p_229"></a> mensch aanricht tusschen zichzelven en zijne +medeschepselen?</p> + +<p>„In zekeren zin, ja. Maar toch, de dorpspraat verkondigde slechts half +de waarheid: en zelfs de wijsheidkramende Bartholomeus was met al zijne +diepzinnigheid niet veel dieper in dit levensraadsel gedrongen, dan +zijne schoffel placht te wroeten in de aarde. Hij toch besefte zoomin +als de meeste andere lieden het verschil tusschen geestelijke en +persoonlijke eenzaamheid. Niets is ondragelijker dan de eerste. De man +die in zijn binnenste nog slechts eene versteening voelt, afgestorven +van alles wat hem eenmaal lief of belangwekkend of heilig was—die man +is als een op den oceaan verlorene te midden zelfs van het drokste +maatschappelijk verkeer, ook waar hij zich opwindt om met de +luidruchtigsten luidruchtig te zijn in het vroolijkste gezelschap;—aan +krankzinnigheid ontsnapt hij slechts door zich te werpen in eenen tuimel +van zinnelijke verstrooiingen. De andere daarentegen, de persoonlijke +eenzaamheid, heeft meer den schijn dan het wezen van de zaak. Zij is +eene levensgesteldheid bij welke het gemoed, na al kampend en werend +geheel de have van algemeen menschelijke neigingen, behoeften, +gevoeligheden en illusiën te hebben moeten prijsgeven, met zijn laatst +en veelal dierbaarst goed—gelijk een monnik met een kostbaar +handschrift in zijne kluis—zich heeft opgesloten in zichzelven, en, +aldus gewapend, in zichzelven de genoegzaamheid gevonden heeft. Dit +moogt gij, al naar uw wijsgeerig standpunt, samentrekking noemen, of +afstomping, een heldhaftig individualisme, of eene treurige +monomanie—zeker is het, dat die gesteldheid minder deernis behoeft te +wekken, dan de naar alles grijpende, van alles proevende, maar van +niets<span class="pagenum" title="230"></span><a id="p_230"></a> verzadigde alledags-menschen haar in den regel meenen te moeten +waardig keuren. Het leven is een puinhoop geworden; van wederopbouwen +kan geene sprake meer zijn. Doch de geest heeft uit dien puinhoop éénen +schat gered: eene gril, eenen waan, eene ijdelheid misschien—maar aan +welken hij zich toewijdt met het gansche overschot van zijne liefde en +kracht, en door welken hem op het lest soms eene stille vergoeding nog +gewordt voor datgene, wat hij aan geluk in den gewonen zin heeft moeten +derven.</p> + +<p>„Zóó stond het ook met die oude vrouw daar in den slottoren. Wel als +begraven woonde zij daar voor alles buiten haar om, maar nog geenszins +dood voor zichzelve. Wel eenzaam was mevrouw de douairière, maar niet +alleen; wel zonder vreugde, maar niet zonder troost. Want uit den +bouwval van haar bestaan had zij één enkel klein talent weten te +behouden, dat haar op den ouden dag geworden was als den kloosterling +zijn kunstig manuscript of zijn met zorg gekweekt moestuintje.</p> + +<p>„Natuurlijk was dit ook voor haar eerst na bitteren kamp zoo geworden. +Men betrekt niet rustig eene kloostercel, dan na de schipbreuk van een +fortuin of na het breken van een hart:—en geen varensman van eer laat +zich in den grond boren, geen moedig hart laat zich verbrijzelen, zonder +tegenweer. Lang en folterend was het lijden geweest van deze vrouw; doch +met dit al van zoo bijzonderen aard, dat hare tijdgenooten, hadde zij +het hun geopenbaard, het haar eenvoudig als krankzinnigheid zouden +hebben toegerekend. Niet allereerst toch had zij geleden voor datgene +wat elke vrouw het diepst gegriefd zou hebben: de onverholen +liefdeloosheid van haren echtgenoot te haren opzichte. Och neen! Uit +liefde<span class="pagenum" title="231"></span><a id="p_231"></a> immers schonk zij den bloedeigen neef hare hand niet; huiselijk +geluk behoorde niet tot de traditiën van haar geslacht; en zij had van +hare verlooving af geene reden gezien om zich op het stuk van echtelijke +trouw met een beter lot te vleien, dan aan hare moeder en aan hare +grootmoeder ten deel gevallen was. Veel minder als gade had zij geleden, +dan als baronnesse; veel minder als vrouw, dan als adellijke. Geleden +had zij onder hare kinderloosheid: niet, zooals andere vrouwen, uit +verlangen naar de zorgen en vreugden van het moederschap, maar omdat zij +eenen erfgenaam wenschte voor haar bloed, haren naam, haar wapenschild +en haar kasteel. Geleden had zij onder de losbandigheid van den baron: +niet omdat hij zichzelven er mee ten gronde richtte, maar wijl hij +zijnen en haren oud-adellijken naam er door in smadelijke opspraak +bracht: hij, de laatste drager van dien naam. Geleden had zij onder +zijne latere grove verkwistingen: alweder niet uit beduchtheid voor de +strenge tucht der armoede—maar omdat zij erger nog dan den hongerdood +de vernedering vreesde van bij haar leven nog door de firma Shylock & +Co. te worden weggedreven uit den burcht harer vaderen. Kortom, de +marteling van haar leven had bestaan in de voortdurende krenking, de +geleidelijke slooping en het onherroepelijk tot niet gedoemd zien worden +van eenen adeltrots, die, als een machtig instinct, al haar voelen en +denken en handelen beheerschte. Zij nu had dit knagende leed niet kunnen +en niet willen verdooven met genot. Integendeel: zij had het levendig +gehouden met alles wat haar eenzaam verblijf in het kasteel er voedsel +aan bieden kon. Gespijsd had zij het gelijk eene slang met haar vleesch.</p> + +<p>„Dit had vele jaren zoo geduurd. Jaren lang nog, na<span class="pagenum" title="232"></span><a id="p_232"></a> het overlijden van +den baron, had zij gehaat te leven, en toch gevreesd te sterven. De +dood—hoe welkom zou hij haar zijn geweest, indien hij slechts als de +verderver van haar lichaam ware opgedaagd. Maar o! die folterende +gedachte, dat alles, wat haar gewijd en dierbaar was, tegelijk met haar +aan het einde zou gekomen zijn; dat haar naam en titels mèt haar in het +graf zouden zinken; dat al hare deftige erfstukken, de oude meubelen en +het familie-zilver, de wapenrustingen en de schilderijen, verstrooid +zouden raken onder de Semieten; dat de boomen van haar park vallen +zouden tot den laatsten; dat haar slot zelfs, eeuw op eeuw de trots en +het bolwerk der landstreek, zou weggekruid worden om als puin eenen +modderkuil te dempen, of als gruis op eenen kleiweg door boerenklompen +vertreden te worden!.... Neen! en dit was geen schrikbeeld, dat zij zich +maar in het hoofd haalde;—eene onafwendbare zekerheid was het. Het +<em class="g">moest</em> gebeuren—spoedig al—morgen reeds, indien zij heden kwam te +sterven..... Dan sprong zij van haar leger, in het holle van den nacht, +en ontstak eene kaars, en waarde rond door de zalen en kamers, om het +oude slot en wat er in was—dat alles waarmede hare verbeelding, haar +trots, geheel haar wezen zoo onafscheidelijk inééngevlochten was—nog +ééns, nog éénmaal toch te zien. Want morgen, straks reeds, kon zij +weggeroepen worden——en dan moest dit alles verstuiven als het +tooverpaleis in een sprookje!</p> + +<p>„Was het wonder, dat destijds onder het landvolk het gerucht zich +verspreidde van een spooksel in het kasteel?—Een licht, flikkerend van +kamer in kamer—eene witte gedaante, voorbij een venster sluipend——wat +wilde men méér!</p> + +<p><span class="pagenum" title="233"></span><a id="p_233"></a></p> + +<p>„En deze spookmare was in hoogere mate belangwekkend geworden, toen men +op zekeren ochtend, nadat in den nacht wederom de verschijning dolende +was gezien, mevrouw de douairière bewusteloos had vinden liggen in de +groote ridderzaal, vlak nabij het portret en de daaronder geplaatste +helmlooze wapenrusting van den bouwheer der Nijenhorst, den grimmigen +heer Huibert. Men nam haar op en bracht haar te bed. Verscheidene dagen +lag zij in ijlende koortsen. Toen zij na bangen strijd weder tot +zichzelve kwam, waren hare haren als witte zijde geworden.</p> + +<p>„Wat haar overkomen was—niemand heeft het ooit uit haren mond vernomen. +Men mompelde in keuken en tuinmanswoning, straks ook in de dorpskroeg, +vreemde dingen: iets van eene oude voorspelling die vervuld, van een +vreeselijk voorteeken dat geschied zou zijn—doch waarvan geen mensch, +zelfs de oude Bartel niet, het eigenlijke meer wist. De tuinmansvrouw, +die de zieke opgepast had, verzekerde dat deze van tijd tot tijd zich +plotseling in haar bed had opgericht, en dan met een gebaar vol +ontzetting had uitgeroepen: „Het hoofd! het hoofd! Genade!” Ook beweerde +Kris de huisknecht bij hoog en bij laag, dat hij dien ochtend, toen men +de baronnesse zoo vond, op den stalen kraag van ridder Huibert's harnas +eene vlek ontdekt had, die er te voren niet op was geweest, en +die——„'t kon wel roest zijn, maar 't had veel meer van bloed!”—En +toen deze geruchten zich verspreidden, liet er zich ergens achter het +plaggenvuur van eenen heiboer een stokoud, reeds half versuft besje +vinden, dat, zeker door deze reminiscentiën geprikkeld, zich de geheele +legende van Huibert den Ever weer herinneren kon: hoe hij met den Booze +heulde,<span class="pagenum" title="234"></span><a id="p_234"></a> hoe zijn afgeslagen hoofd den Duivel tot kegelbal werd, en hoe +de voorspelling luidde, dat</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza"> + <span class="i0"><i>Werd de kop ooit weergevonden,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Dan was Nienhorst voor de honden—</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p class="noi">—of iets in dien trant! En liefhebbers van curiositeiten +snuffelden er oude kronieken op na, waarin werkelijk breedvoerig te +lezen stond——</p> + +<p>„Maar gij kent reeds die historie. Dit kan ik dus overslaan.”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Hier poosde de lezer. Hij stond op, stapte een paar malen de kamer op en +neer, en sprak, half tot mij, half tot zichzelven:</p> + +<p>„Het heugt mij nog heel goed hoe de menschen hier in de stad over het +geval redeneerden. 't Is nu—laat eens zien .... vijftien, zeventien, +negentien jaren geleden. Juist was ik met kerstvacantie naar huis +gekomen.</p> + +<p>„Sommigen geloofden stellig en vast, dat de douairière eene verschijning +gezien had; anderen, dat zij nu volslagen krankzinnig geworden was; nog +anderen, onder welken een plattelandsheelmeester, dat zij den avond te +voren wat zwaar gesoupeerd moest hebben. Ikzelf, in die dagen een +<i xml:lang="fr">esprit des plus forts</i>, deelde het gevoelen dezer laatsten; en ik +herinner mij hoe ik, met al de beslistheid van mijne achttien jaren, mij +in dien zin uitliet tegenover mijnen vader, die een weinig naar +mysticisme overhelde. Ik schreeuwde dat het niets kon geweest zijn dan +eene hallucinatie, eene <i xml:lang="la">deceptio visus</i>.</p> + +<p>„„Inderdaad?” antwoordde mijn vader: „is dat zoo zeker?”</p> + +<p>„Ik vroeg hem of hij dan werkelijk in het algemeen<span class="pagenum" title="235"></span><a id="p_235"></a> aan de mogelijkheid +van geestverschijningen geloofde.</p> + +<p>„„De ónmogelijkheid er van”, hernam hij, „is althans onbewezen en +onbewijsbaar. En wat dit bijzonder geval aangaat, zoo is het niet de +vraag wat <em class="g">ik</em> geloof, of wat <em class="g">gij</em> gelooft, maar wat de baronnesse +geloofde; en, bijgevolg, wat de baronnesse gezien kan hebben in dien +nacht—met <em class="g">hare</em> oogen namelijk: niet met de uwe, ook niet met de mijne, +maar met de <em class="g">hare</em>. Het eene oog ziet niet als het andere. De hond is in +het donker blind voor dingen die de kat zeer duidelijk waarneemt; +evenals de nachtvogel in het zonlicht datgene niet zien kan, wat de +wakkere hen er met eenen oogopslag in bespiedt.”</p> + +<p>„„Maar”, voerde ik aan, „dit heeft betrekking op tastbare, niet op +ontastbare zaken: op feiten, niet op hersenschimmen.”</p> + +<p>„„En heeft ooit iemand”, riep hij, <ins class="corr" id="corr23" title="Bron: „„">„</ins>heeft ooit +iemand nog tusschen het tastbare en het ontastbare de grens kunnen +bepalen? of ooit kunnen aanwijzen wáár het rijk der feiten eindigt, het +rijk der schimmen begint?.... Loop heen toch met uwe +quasi-wetenschappelijke machtwoorden! Er overkomt mij iets, dat noch ik +noch gij noch iemand verklaren kan, maar dat mij vreeselijk aangrijpt. +O! roept gij: dat is niets! belachelijk!—eene hersenschim! eene +hallucinatie!... Maar hier: mijne haren zijn er wit door geworden, mijne +gemoedsstemming is er door omgeslagen, levenslang moet ik onder den +indruk er van blijven.... Wat raakt het mij nu, of gij heel wijsgeerig +mij komt vertellen dat <em class="g">zoo iets niet wezen kan</em>, dat het eene hersenschim +van mij geweest moet zijn!—Te drommel! kunnen of niet, voor mij <em class="g">was</em> +het<ins class="corr" id="corr24" title="Niet in Bron.">.</ins> Het moge voor u en uwe philosophie eene hersenschim zijn +geweest—voor mij en mijn leven was het een feit!”</p> + +<p><span class="pagenum" title="236"></span><a id="p_236"></a></p> + +<p>„Ik heb dat antwoord nooit vergeten. En ik wil u wel zeggen dat eene +andere gedachtenrichting dan die van mijne jeugd, misschien ook eene +enkele ervaring, mij sedert met het aanwenden van die +quasi-wetenschappelijke machtwoorden, zooals mijn brave vader ze +noemde——</p> + +<p>„Doch waartoe eene bekentenis, die nu eenmaal in de wereld van het +hedendaagsche denken niet meer thuis behoort, en die bij mijne meer +verlichte tijdgenooten slechts lachlust wekken kan!....... Kom! het +begint zoowaar al te schemeren. Willen we ons etensuur niet verzuimen, +dan moet ik met het slot van mijne historie wat spoed maken. Gij wilt +het toch hooren?”</p> + +<p>„Tot elken prijs!”</p> + +<p>Hij zette zich weer tegenover mij, en las verder.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Wat er dan ook in dien nacht gebeurd moge zijn, wat de baronesse gezien +hebbe, of zich verbeeld hebbe te zien—zóóveel is zeker, dat zij, toen +zij van haar leger verrees, een veranderd mensch bleek te zijn. De zware +ziekte, die haar lichaam had verzwakt, bleek ook haren wrevel gebroken, +den geest van verzet in haar gesust te hebben. Of wel, had inderdaad een +onheilspellend visioen haar verschrikt, zoo scheen daaruit kalmte over +haar neergedaald te zijn: berusting, die zich wellicht hierdoor +verklaren laat, dat zij van nu af in den aanstaanden ondergang van haar +huis niet langer het werk van menschen zag, doch de vervulling van het +fatum haars geslachts. Moest de Nijenhorst verdwijnen—zij deed het ten +minste zooals van haren aanvang af verordend was, volgens hare eigene +aloude legende.</p> + +<p>„Nogeens, hoe dit geweest zij—op de kranke ziel der oude dame scheen de +geheimzinnige gebeurtenis<span class="pagenum" title="237"></span><a id="p_237"></a> heelend te hebben gewerkt. Geene nachtelijke +dwaaltochten weder; geene doffe wanhoop meer in haar traanloos oog, geen +werkeloos neerzitten in stomme vertwijfeling. Het heden kwelde, de +toekomst benauwde haar niet langer; van nu af verkeerde haar geest enkel +nog in het verleden. Zij sloot zich op in de ronde torenkamer, verdiepte +zich in oude familie-papieren, sloeg eenen grooten voorraad +benoodigdheden voor vrouwelijk handwerk in, en wierp zich met +rusteloozen ijver op den éénigen arbeid dien zij verstond: het +tijdverdrijf dat door haar zelve en door de vrouwen van haar +voorgeslacht steeds met smaak en vaardigheid beoefend was: de kunst van +de borduurnaald. Voor haar echter was thans dit werk geen ijdel +tijdverdrijf meer, doch eene heilige taak, tot wier voltooiing zij zich +haasten moest gedurende het korte overschot haars levens. Voor haar werd +van nu af die kunst, die kleuren en beelden stikt in het stramien, een +als uit den hooge haar aangewezen middel om nog, zooveel in haar +vermogen was, der wereld een gedenkstuk na te laten van den glans der +adellijke familie die straks uitgestorven, van de sterkte des stamburgs +die weldra spoorloos weggevaagd zou wezen. Dag en nacht repte zij de +naald; tafereel op tafereel, uit de geschiedenis van haar huis, maalden +de bonte draden op het gaas. Hoe sloofde zij zich af over dezen arbeid, +tot vaak de oude oogen en de stramme vingers haar den dienst weigerden. +Dan, als zij een beeld voltooid had, hing zij het op aan den wand harer +kluis, en zat uren lang in beschouwing er van, met eene schier +kinderlijke voldoening. Want dit toch behoorde haarzélve nu toe: dit was +niet begrepen onder Shylock's inventaris: dit toch zou na haren dood de +uitdrager niet te koop kunnen hangen in zijne voddenkraam. <span class="pagenum" title="238"></span><a id="p_238"></a>Het zou haar +en haar slot nog eeuwen kunnen overleven, om te midden eener passende +omgeving haren naam in aandenken te houden. Zij had het bij testament +vermaakt, dit harer handen werk, aan eene naburige stad. Dáár zou het +prijken in de oudhedenkamer van het antieke raadhuis, als een +<i xml:lang="la">monumentum aere perennius</i> van de Nijenhorst en haren ridderstam.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Zóó dus had die vrouw in hare stille afzondering datgene gevonden, wat +aan vele dier drokke wereldlingen, die haar uit den slottuin aanstaarden +als ware zij een levend fossiel, wellicht nog niet toebedacht was: eene +roeping, die haar heure eenzaamheid bevolkte met de schepselen der +herinnering en der phantasie.</p> + +<p>„Achttien jaren was zij onafgebroken met dit naaldwerk bezig. Ter wereld +niets anders beslommerde haar meer.</p> + +<p>„Toen zij met het laatste en twaalfde stuk gereed was, bevestigde zij +ook dit nevens de elf vorige aan den wand. Vervolgens tooide zij zich +met een oud satijnen staatsiekleed—hetzelfde dat zij, veertig jaren +geleden, gedragen had toen haar Koning gast was aan hare tafel. Hare +ringen stak zij zich aan de vingers; hare diamanten hing zij zich in de +ooren; hare witte tressen kapte zij zich als voor een feest. Zóó gedost, +verliet zij de torenkamer, met langzamen, statigen tred. Geheel het slot +doorwandelde zij—al de gangen en zalen en kamers; en voor elk der +antieke meubelen stond zij even stil, als om er afscheid van te nemen, +met eenen kalmen blik en eene lichte hoofdbuiging. Ook voor elk der +portretten in de ridderzaal hield zij stand, met dien blik en die +buiging: het eerst en het kortst voor dat van wijlen haren echtgenoot;<span class="pagenum" title="239"></span><a id="p_239"></a> +toen voor dat van diens vader—en zoo de rij af, het laatst en het +langst voor het dreigende gelaat en het helmlooze harnas van Huibert den +Ever. Dan klom zij op den grooten toren, en zag rond over het landschap, +dat met vredigen glimlach zich koesterde in de namiddagzon. Hierna +daalde zij weder af, keerde terug in haar vertrek, schoof den grendel op +de deur, kreeg uit eene kast in den muur eene wijnkaraf en een fleschje, +schonk zich uit beiden eenen roemer vol, en zette zich daarmede in haren +armstoel.—„Zoo!” prevelde zij: „zoo is het wel!..... God, mijn Heer! +vergeef het mij!—het is genoeg geweest!—laat alles zich nu +vervullen!”..... Aandachtig beschouwde zij nog eens, beeld na beeld, het +werk van hare handen. Voor elk der ramen, datzelfde hoofdneigen. En toen +haar blik op het twaalfde te rusten kwam, toen speelde er een straal van +de middagzon, door het looverschut der beuken heengebroken, op dit +tafereel eener troostelooze verlatenheid. Zij tuurde, en tuurde, alsof +zij iets vreemds bespeurde aan het doek;—iets vreemds inderdaad: want +het gulden licht had al de somberheid van het schemergrauw uit het beeld +doen verdwijnen; en het leende aan de bruine erica's er op eenen +weerschijn als stonden zij in bloei; en het deed de bleekroode zijde van +het avondluchtje glanzen, als ware het een vroolijk morgenwolkje, +vóórboô van den schoonsten dag. En ach!—de lippen der oude vrouw +begonnen te trillen, hare handen te beven, hare oogen zich te benevelen +met eene vochtigheid, die zij er sinds lange, lange jaren niet meer in +had voelen opwellen. Zij zag op de zonnige heide zichzelve weder +dartelen—vlinders jagend en bloempjes plukkend—een argeloos meisken, +een kind als andere kinderen, dat van adel nog niet afwist en van een +fatum<span class="pagenum" title="240"></span><a id="p_240"></a> nog nooit had gehoord. Zij zag er zich als jonkvrouw wandelen, +mijmerend wellicht over eene verbodene teederheid—eene maagd als andere +maagden, óók met eene kans nog op geluk, vóór zij tusschen haar hart en +haren naam, tusschen hare liefde en haren trots, het <em class="g">slechte</em> deel +gekozen had.... En plotseling liet zij het glas aan scherven vallen, en +de saamgevouwen handen preste zij zich heftig op de borst.... „Neen, +mijn God!” snikte zij: „zóó toch niet!... Het einde! het einde!... Neem +mij weg, o God! neem mij weg!... Maar zóó toch niet!”</p> + +<p>„Stond werkelijk hare ure alreeds op het slaan? Of heeft dezelfde +wilskracht, die den dood op eenen afstand hield zoolang de taak haars +levens nog niet volbracht was, thans, nu het genoeg was geweest, haar +hart gedwongen het kloppen te staken?</p> + +<p>„Ik weet het niet.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>„Weinige dagen later reeds zag men het zaad Abraham's vergaderd in de +Nijenhorst, door de poorten in- en uitgaande met gansch zeer groote +bedrijvigheid. De wijze Ruben zelf pakte het familie-zilver in; Zebulon +de voorzichtige het kostbare porcelein. Middelerwijl torschte Isaschar, +de sterke, het portret van Huibert den Ever onder zijnen arm; en +Naphtali, die schoone woorden geeft, laadde op zijn handwagentje de +helmlooze wapenrusting.—„Nah!” riep hij—„heeft meneer de ridder in de +bathalje zijn khopshtuk feloren?—'k Zal meneer helpen, wacht!”—En hij +duwde in den ijzeren halskraag eene mutsenbol, roodwangig en +onnoozel——waarom<span class="pagenum" title="241"></span><a id="p_241"></a> al de twaalf stammen lachen moesten, dat hun de +tranen langs de neuzen biggelden.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Wandelt gij thans naar de plek waar de Nijenhorst gestaan heeft, en +denkt gij daar neer te zitten om u door den heidewind te laten vertellen +van den luister en den trots, het verval en het lijden, den langen +doodstrijd en de smadelijke verstrooiing van het fiere huis—zoo wacht u +eene teleurstelling, mijn vriend. Gij zult er niets hooren dan het +geklop van hamers en het tikken van troffels—eenen vloek en een deuntje +wellicht ook uit den mond der werklieden, die bezig zijn er eene +plankenzagerij te bouwen.”</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="242"></span><a id="p_242"></a></p> + +<h2><a id="Alpengloeien"></a>Alpengloeien.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<p>Het stond bij het brugje, dat den bruisenden bergstroom overspant. Een +paal, manshoog; en daar op een houten hokje of nisje, zoo ruim als twee +handen saamgebogen; en daar in een madonna-beeldje, zoo groot als een +pink—een tinnen popje zoowaar, geen zier kunstiger of kostbaarder dan +de soldaatjes, waarvan er een heel bataljon zich kazerneeren laat in +eene spanen doos. 't Was het kinderachtigste wat ik ooit ontmoet heb van +dien aard.</p> + +<p>Glimlachend hielden wij even er bij stil. „Hoe 't mogelijk is!” zweefde +ons beiden op de lippen. „Hoe 't mogelijk is, voor zóó iets te gaan +knielen in een land, waar de Schepper als met eigene hand de +zegeteekenen van zijne grootheid uit de aarde oprijzen deed!”</p> + +<p>En wij slenterden verder, opklimmende naar het doel van onze wandeling.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Toen wij boven waren, en ons nederlieten op de mosbank onder de sparren, +prijkte bij dalenden avond het Alpenland in volle heerlijkheid. Diep in +het dal was<span class="pagenum" title="243"></span><a id="p_243"></a> reeds de schemering begonnen haar floers te spreiden. +Purpere dauw zweefde over de akkers. Donker legerden zich de wouden +langs de hellingen. Maar omhoog baadde nog alles zich in stralenglorie. +Sneeuwtop bij sneeuwtop stond nog te glanzen in den kring—zonnig +verlicht, zilverhel, zoo koel en kuisch zich spitsend tegen het diepe +blauw des hemels.</p> + +<p>Wonderbeelden, voor hem die getreden komt uit de drassigheid der +polderstreek, uit het kille slib der venen. Wonderbeelden, welker pracht +de stoute phantasie dan eindelijk rusten doet, verwonnen, ontvleugeld +door de stoutere werkelijkheid!—Het oog staart ze aan, +opgetogen—hetzij een woeste nevel ze omkleedt met ontzetting, of een +zonnestraal ze pralen doet in milde majesteit. En de herinnering neemt +ze in zich op, om zich er aan te verlustigen na jaren nog, wanneer des +wandelaars leden stram worden en zijne middagen grauw.</p> + +<p>Wonderbeelden!... Wij tuurden rond en opwaarts. Wij blikten elkander in +de oogen;—wij vonden geen woord te zeggen. Maar stil in die heilige +stilte bad vurig en innig ons hart.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Och, dat eene ure als deze wat toeven wilde! De macht van eenen Jozua, +om te gebieden: zonne, sta stil! Om den avondstond te doen luisteren +naar het smeeken: „<i xml:lang="de">Verweile doch! du bist so schön!</i>”</p> + +<p>Maar de tijd weet van geen talmen. Of pijn u slapeloos woelen doet op uw +leger—de slinger schommelt er niet sneller om. Of gij voor 't eerst arm +in arm gaat met de geliefde—niet trager bewegen de wijzers zich over de +plaat. Zelfs niet voor zaligen staken de seconden hare vlucht.</p> + +<p>Aldus was ook de weelde van het alpengloeien, zoo<span class="pagenum" title="244"></span><a id="p_244"></a> zeldzaam, zoo +onbeschrijfbaar heerlijk, slechts weinige oogenblikken ons gegund. Het +zilver der sneeuwspitsen zagen wij goud worden. In vuur ontstoken, +blonken de toppen ons toe: een vuur, dat weldra verglommen +was—vergrauwd, door karmijn en purper heen, tot doffe, looden +kleurloosheid<ins class="corr" id="corr25" title="Bron: ,">.</ins> Hooger en hooger klom het duister uit de diepte. +De laatste landelijke klanken van het dal verstierven: het laatste +getingel van het stalwaarts gedreven rund, het laatste gejodel van den +zangerig gestemden herder. De nacht brak aan, in welken geene stem +gehoord zou worden, dan die van de stortende wateren.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Wij daalden afwaarts. En zie! wat kwam daar aangestrompeld over het +brugje?</p> + +<p>Een vrouwtje, eindeloos oud—een bundeltje knoken en lompen—met eene +vracht gesprokkelde takken op den krommen rug. Van onder den rooden +hoofddoek golfden hare witte lokken te voorschijn, zilver als het schuim +der beek. Tokke, tokke, ging haar stokje; loom sloften hare schreden +elkander na over de planken. Zij leek wel moe, tot stervens moe. Moe van +het sprokkelen? Moe van het leven?—Ik weet het niet. De bergen zag zij +niet aan, noch de rozeroode wolkjes, noch den wild voortschietenden +stroom, noch de zwarte wouden rechts en links. Maar bij het +madonna-popje richtte zij het hoofd op, liet den takkebos zich van de +schouders zakken, en knielde neder in het stof, ongezien, zoo meende +zij, behalve van God en van Maria.</p> + +<p>Ook zij aanbad. Ook zij stortte daar, stil in de heilige stilte, vurig +en innig hare ziel uit voor het Hoogere.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Kort, moedertje! maak het kort, opdat het duister niet<span class="pagenum" title="245"></span><a id="p_245"></a> te ver van huis +u verrasse. Een kruis geslagen, den last u weer opgeladen—en verder het +oude lichaam opgezeuld tegen het steile bergpad.</p> + +<p>Doch Maria de Maagd had er een wonder verricht aan deze grootmoeder van +vele kinderen. Want trots het klimmen, was des oudjes tred +veerkrachtiger geworden. Rechter droeg zij het grijze hoofd; minder +zwaar scheen de vracht haar te drukken. En ik zeg u: daar speelde een +trekje van jeugd om haren mond, daar lichtte een vonkje van +blijmoedigheid in hare half gebroken oogen, als zij op zijde stapte om +voor ons ruimte te maken op het smalle pad, ons nazendend de vrome +begroeting van vóór duizend jaren: „<i xml:lang="de">Grüss Gott, Herrschaften! Grüss +Gott!</i>”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Wij hebben niet geglimlacht, toen wij wederom voorbij het popje gingen +over de brug.</p> + +<p>Gij Eeuwige, leer ons wormen elkander begrijpen!—Wat raakt het, welk +het teeken zij, waarin wij U erkennen?—Zou een sneeuwberg ook méér zijn +in Uw oog, dan de boersche beeltenis eener kinderdragende vrouw?—Wat +raakt het: Montblanc of een tinnen figuurtje—indien slechts de <em class="g">gedachte</em> +er door gewekt wordt, die loutert en sterkt en opheft?</p> + +<p>Gij Eeuwige, leer ons elkander verstaan!</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="246"></span><a id="p_246"></a></p> + +<h2 xml:lang="es"><a id="Don_Juan_del_Mulino"></a>Don Juan del Mulino.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<div class="chpoem"> +<div class="stanza" xml:lang="fr"> + <span class="i1"><i>Cupidon pour dieu adoré</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Tire d'un petit arc doré</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Deux traicts de différente sorte;</i><br /></span> + <span class="i0"><i>L'un d'eux rend l'amour honoré,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Et l'autre trouble et malheur porte.</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>De predikant Malthus zat aan een der ramen van zijne studeerkamer, en +tuurde naar buiten.</p> + +<p>Voor zoover het daarbij op het gebruik zijner oogen aankwam, had hij die +even goed kunnen sluiten: want hij keek naar niets—en er viel ook niets +te kijken, dan een Noordhollandsch weiland, overdekt met sneeuw. Dit was +het uitzicht noordwaarts heen. Ook tegen het westen had het vertrek een +paar vensters; maar ook daar kon de bewoner niets bespeuren dan eene +besneeuwde vlakte, benevens eenen half ontwiekten watermolen aan het +einde van eene dichtgevrozen wetering. Waren bovendien nog de beide +andere wanden open geweest voor het karige licht van den Januari-dag—de +dominee zou ook in het zuiden en in het oosten niets hebben opgemerkt, +wat<span class="pagenum" title="247"></span><a id="p_247"></a> aan zijnen lusteloozen blik eenige verstrooiing hadde kunnen +verschaffen. Want de pastorie lag met het kerkje en de daaraan grenzende +herberg midden in den polder, een half uur minstens van het naaste dorp, +een uur wel van het naburige marktstadje. Er lagen een aantal flinke +hoeven verspreid in het rond—alle ver af; er stonden een tien of twaalf +iepen bij de kerk, wat schrale esschenstammetjes langs den straatweg, +een rijtje knotwilgen hier en daar aan eene sloot; dan, wijd aan den +horizon, eene enkele boomgroep en een paar dorpstorens,—ziedaar geheel +het landschap. En dit weinige was nu door de dikke sneeuwlaag zoo goed +als uitgewischt, althans tot de meest volslagene eentonigheid +ineengedoezeld. In het eerst had dit schouwspel de vluchtige bekoring +geboden van het nieuwe. Later, toen de zon er op scheen, was het +verblindend, vermoeiend geweest. Thans echter, nu een vale, roerlooze +hemel zich er over welfde, die sneeuw beloofde, nóg meer sneeuw—thans +stemde het dominee Malthus onbeschrijfelijk neerslachtig. Hij was op het +stuk van natuurschoon zekerlijk niet verwend; zelfs op den zonnigsten +Juni-ochtend was het groen der eindelooze grasvelden van het koeienland +zóó rijk niet geschakeerd met paardebloemen en roode klaver, om hem de +zinnen te bedwelmen met kleurenweelde. Maar toch, deze volstrekte +afwezigheid van <em class="g">alle</em> kleur, reeds weken lang nu, maakte op den eenzamen +man steeds dieper en dieper den indruk van eene grenzenlooze, hopelooze +somberheid....... Noem <em class="g">wit</em>, niet zwart, de verf des doods. In zwart +liggen alle tinten verholen; uit het diepste zwart flitst te voorschijn +de vuurgloed der hel:—warmte, leven dan toch. Maar wit is de ledigheid, +de ijlheid—, het koude, stoffelooze, wezenlooze Niet.</p> + +<p><span class="pagenum" title="248"></span><a id="p_248"></a></p> + +<p>Het is moeilijk te zeggen, ja dan neen, of deze zelfde gedachte ook +dominee Malthus door het hoofd maalde, terwijl hij daar zoo zat te +staroogen in het doffe verschiet. Te vermoeden valt het veeleer, dat op +dit oogenblik zijn brein in eenen toestand van werkeloosheid verkeerde, +of, zoo het al met iets bezig was, dan met mijmeringen even vaag en +flets als de streep langs welke de bleeke aarde en het bleeke zwerk +samenvloeiden daarginds aan de noorderkim.</p> + +<p>Intusschen—nu opeens keek hij toch naar iets, en zeer aandachtig. +Juffrouw Dientje, zijne oude huishoudster, had namelijk een overschotje +van het middageten uit het keukenraam gegooid, voor de muschjes, die +verkleumd tusschen het groen van een paar hulstboompjes scholen. De +hongerige diertjes vlogen er gretig op af; maar nauwelijks hadden zij al +tjilpend hunne vreugde te kennen gegeven over het onverwachte maal, of +daar kwamen uit de iepen een paar ruwe snuiters van kraaien +neergestreken, die het arme kleine grut met snavelstooten verjoegen, en +nu aan het voedsel zich tegoeddeden met echten bandietenlust. „Vort, +leelijkers, vort!” riep Berendina, ten toppunt van verontwaardiging. De +roovers slokten er slechts te gulziger om. Eene pantoffel plofte +tusschen hen neer in de sneeuw;—zij hupten even zijwaarts, doch +hervatteden terstond hun festijn. Toen ondernam mejuffrouw Dina +persoonlijk eenen uitval, ten einde de drieste schurken te verjagen. Te +laat! Het leste brokje aardappel was juist in eene der zwarte snebben +verdwenen.</p> + +<p>De dominee glimlachte bitter. Zoo treffend paste dit kleine tooneel in +het kille, meedoogenlooze winterlandschap. Was het geene satire op de +leer die hij morgen weer verkondigen zou in zijne kerk: de leer van de<span class="pagenum" title="249"></span><a id="p_249"></a> +liefde en van der liefde almacht: de leer van dien Vader der Schepping, +zonder wiens wil geen muschje ter aarde valt?—Zie! hier was nu deze +Schepping: eene barre ijsklomp, voor geen vogeltje zelfs maar een +kruimpje voortbrengend. En daar was ook de liefde. Zie! Wat zij offerde +voor de muschjes—de kraaien gingen er straffeloos op te aas.... Toch, +eene satire is nooit meer dan eene <em class="g">halve</em> waarheid. Want de ware liefde +laat niet af. Zie wederom slechts! Juffrouw Dientje was naar buiten +gegaan, om nogmaals haren beschermelingen wat voor te werpen. Mocht ook +die tweede poging mislukken, zij waagt er eene derde. Gij kunt zeker +zijn, dat zij dien namiddag hare breikous niet voor den dag gehaald en +hare voeten niet op haar warm stoofje gezet heeft, alvorens zij de +muschjes had verzadigd.</p> + +<p>Dit tweede bedrijf van het stukje <i xml:lang="fr">morale en action</i>, waarbij zijne +getrouwe huisverzorgster en het vogelenheir de hoofdrollen vervulden, +had den predikant weer een weinig opgebeurd. Hij rees van zijnen stoel, +en bemerkte nu dat hij al mijmerend een stuk papier had saamgevouwen tot +eene veelhoekige meetkunstige figuur. Onwillekeurig bracht hij het +velletje tot zijne oorspronkelijke gedaante terug, sloeg een oog op den +gedrukten inhoud van het verfrommelde strooibiljet, en las als volgt:</p> + +<p>„<i>Op Zaterdag den 17 Januari (volle maan) in het lokaal van Ari Harmsen, +te Polderbroek,</i></p> + +<p class="center noi"><b>Groote Voorstelling</b></p> + +<p class="noi"><i>door het gezelschap Acrobaten, Pantomimisten, <span xml:lang="fr">Café Chantantes</span> en +<span xml:lang="fr">Vaudevillisten</span>, onder directie en met medewerking van den heer <span xml:lang="it">Vincentio +Buonaventura</span>, eersten bariton van de groote <span xml:lang="it">Opera della Scala</span> te Milaan. +Schitterend succes <span class="pagenum" title="250"></span><a id="p_250"></a>in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, in het +Feestgebouw te Rotterdam en in <span xml:lang="fr">La Sodalité</span> te Antwerpen.</i>”</p> + +<p>Dominus Malthus fronste de wenkbrauwen. Hij was voorwaar geen +kunst-verfoeiend puritein; maar juist als vurig muziekvriend had hij van +den tingeltangel eene niet uit te spreken walg; en dat die inrichting nu +al aan de steden niet meer genoeg had, doch het platteland begon af te +stroopen, om ook de boeren te verliederlijken—dit vond hij treurig en +ergerlijk. En deze orgie van gemeenheid, deze muziekmoord en +kunstbezoedeling zou hier plaats hebben naast zijne deur! Buurman +Harmsen, anders een degelijke kerel, leende daartoe zijne eerzame +bovenzaal!—En het brutale program van al die ploertigheid had zich +zelfs eenen weg gebaand tot in de pastorie: tot in des dominee's +studeervertrek, waar hij zijne preeken schreef, waar zijne boekenkast +naast zijn harmonium stond, waar de portretten van zijne groote dichters +en kunstenaars geschaard hingen aan den wand!—Hoe kwam dit vieze vod +hier tusschen zijne vingers? Vermoedelijk doordien hij het in zijne +verstrooidheid had opgenomen van de tafel. Maar hoe dan was het op zijne +tafel verdoold geraakt?—Dáárover moest de huishoudster ter +verantwoording geroepen worden. De heer Malthus schelde. Berendina kwam.</p> + +<p>„Zeg eens, Dientje”, begon hij, op eenen toon waarin hij vergeefs zekere +strengheid poogde te leggen: „Ik vond hier dit papier liggen. Weet ge +daar van?”</p> + +<p>„Dit pampiertje?” vroeg mejuffrouw Dina, terwijl zij haren bril in +positie bracht en het bewuste stuk uit de hand van haren meester +overnam: „Dit pampiertje?—Ik weet van niets, dominee. Er is niets +bezorgd. 't Heeft dan zeker tusschen de krant gezeten.”—Maar toen zij<span class="pagenum" title="251"></span><a id="p_251"></a> +de eerste regels gelezen had, steeg haar het bloed naar het hoofd.—„Wel +goddeloos!” riep zij, de armen over hare maagstreek kruisende: „Wie had +er nu zoo iets van Arie Harmsen kunnen denken!—Kijk er eens hier!”—en +zij begon uit het programma der voorstelling de zoodanige nummers af te +lezen, die het levendigst hare verbolgenheid gaande +maakten.—„<i>Arabische luchtsprongen, uit te voeren door mesjeu +Lamberti.</i> En dat nog wel een gewezen ouderling!”—doelende niet op +Monsieur Lamberti, maar op Arie Harmsen.—„Numero drie: <i>Coupletten, +„Als men iets verloren heeft”, te zingen door mammezel Celestine.</i> +Moesten de sletten zich niet de oogen uit haar hoofd schamen!—Numero +zeven: <i>De Broedermoord, of de Doodslag van Kaïn aan zijnen broeder +Abel, tableau-vivant met bengaalsche verlichting.</i> Ziedaar nu! niet eens +Onze Lieve Heers eigen woord kunnen ze buiten het spel laten, die +aterlingen! Numero negen: <i>Duo uit de opera Don Juan: „Reik mij de hand, +mijn leven!” voor te dragen door den heer Vin.... Vincentio Buona.... +Buonaventura</i>—een mooi avontuur, ja, op den avond vóór den Zondag!—<i>en +mammezel Celestine voornoemd.</i> Nu, dat lievertje zal wel niet neen +zeggen. Maar ik voór mij, eer dat ik me met zoo'n schorriemorrie——”</p> + +<p>De goede juffrouw had in haar vuur niet opgemerkt hoe de dominee, die +eerst maar met een half oor toegeluisterd had, plotseling, haast als met +eenen schrik, aandachtig was geworden bij de vermelding van dit nummer +negen op het biljet.—„'t Is wèl, Dientje”, zeide hij, met een +kalmeerend handgebaar: „laat de rest nu maar ongelezen. We zijn dwaas, +er ons zoo warm over te maken!”</p> + +<p>„Warm over maken?” hernam Berendina: „Zou ik me<span class="pagenum" title="252"></span><a id="p_252"></a> daar niet warm over +maken, over zulke spectakels, haast op den drempel van Gods huis, en dat +wel op den avond vóór dat dominee preeken moet!—O dominee! dominee! dat +er nu toch geen wet of geen autoriteit bestaat om zóó iets te +verbieden!—Zie er eens aan! Dan geven ze ook nog een komedie-stuk. +<ins class="corr" id="corr26" title="Bron: „"></ins>Kijk! „<i>Frans en Fransientje, of het scheurtje +in het kamerschut”, voddeviel met zang in één bedrijf.</i> En dan—alsof 't +dan nóg niet genoeg was—dan moeten ze nog dansen. Jawel! dan moeten me +die lompe machines van boeremeiden——”</p> + +<p>„Genoeg, Dientje, genoeg!” viel dominee haar glimlachend in de rede: „Ga +nu heen: ik moet studeeren. En neem dit papier maar weer mee. Of +neen—ge kunt het nú ook wel hier laten.”</p> + +<p>„Zeker, dominee, zeker!”——en het trouwe schepsel had, onhoorbaar, de +kamerdeur reeds achter zich gesloten. Geen hooger machtwoord toch voor +juffrouw Dientje, dan dat de dominee „studeeren moest”. Voor des +leeraars studie koesterde zij eenen onbegrensden, bijna godsdienstigen +eerbied. Zij stelde zich voor hoe hij daar dan ging zitten in zijnen +armstoel, met zijne lange pijp in den mond, om, als uit den hooge +bezield, die stichtelijke predicaties neer te schrijven, die schoone +gedachten uit te denken, die troostende waarheden te vergaren, waarmede +hij elken zondag-ochtend haar ontvankelijk gemoed verkwikte. De stille, +altoos zachtzinnige grijsaard, met wien zij de vijftien jongste jaren +haars levens in schier volslagen afzondering gesleten had—hij was haar +afgod. Zij aanbad zijnen persoon, en (uiterst zeldzaam geval bij lieden +van haar slag en in hare betrekking) ook zijne leer aanbad zij. Zich het +Nederlandsche Gereformeerde Kerkgenootschap te denken zonder<span class="pagenum" title="253"></span><a id="p_253"></a> <em class="g">hem</em>, was +voor Dientje even onmogelijk, als zich hare keuken te verbeelden zonder +hare glanzende koperen braadpannen; en hoe Onze Lieve Heer het stellen +zou op aarde, als dominee Malthus er niet meer was—ziedaar een +vraagstuk in hetwelk zij zich maar liever niet verdiepte.</p> + +<p>Hadde zij thans echter zich zóóver kunnen vergeten van door het +sleutelgat te gluren, dan zou zij bespeurd hebben dat dominee's +studeeren, terstond na haar vertrek, zich richtte op heel iets anders +dan zijne leerrede voor morgenochtend of morgenmiddag. De heer Malthus +had het strooibiljet van den tingeltangel weer van de tafel genomen; hij +staarde er eene wijle op, diep in gepeins verzonken, en ging er +vervolgens mee op en neer loopen, neuriënd, zachtkens voor zich heen, +den onvergankelijken minnezang uit <i xml:lang="it">Don Giovanni</i>:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="it"> + <span class="i0">„<i>Là ci darem la mano,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Là mi dirai di si.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>Daarna zette hij zich in zijnen armstoel bij den haard, wierp brandstof +op het vuur, en blikte, altoos nog met het papiertje in de hand, in den +opflikkerenden gloed.</p> + +<p>Wat hij er in zag?——Och, wat ziet men in het vuur van zijnen haard, +wanneer men oud geworden is, en eenzaam op eenen grauwen winterdag in +zijne kamer zit, en zoo juist een liedje geneuried heeft, waaraan de +geur nog hangt van den bloeitijd eener wilde jeugd?</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Dominee Malthus dacht aan iets, dat hem eigenlijk geen enkel uur uit de +gedachten bleef, maar dat thans met eene ongewone levendigheid zich +opdrong aan zijne herinnering.</p> + +<p><span class="pagenum" title="254"></span><a id="p_254"></a></p> + +<p>„<i xml:lang="it">Là ci darem la mano!....</i><ins class="corr" id="corr27" title="Niet in Bron.">”</ins> Veertig jaren her—jawel, het was +veertig op eenen prik—, had zekere Lodewijk Malthus, student in de +godgeleerdheid, het hooren zingen in den schouwburg van Neerland's +grootste academie-stad. Daar kwam toen maandelijks eene Italiaansche +opera-troep uit Amsterdam spelen. Op eenen avond gaven ze <i xml:lang="it">Don +Giovanni</i>. De bariton was voortreffelijk; Donna Anna eene fiere +<i xml:lang="it">grandézza</i>; Zerlina een snoepig bekje. De jonge theologant echter had +oog en oor slechts voor Donna Elvira, de tragische.</p> + +<p>Deze dame behoorde dan ook ontegenzeggelijk tot de belangwekkendste +artisten van het gezelschap. Geene schoonheid naar den regel—maar een +weelderige bouw, gloeiende oogen, eene milde altstem, een +hartstochtelijk spel. Zij was het kind van eenen Berlijnschen +bierkneiphouder, tijdens de kracht zijner jaren in zekere kringen eenige +vermaardheid verwierf door zijn vermogen om <i xml:lang="de">weissbier</i> te zwelgen tegen +drie brouwersknechten op, en van eene Veroneesche moeder, wier +veelbewogene jeugd begon met het vlechten van stroohoeden, en eindigde +op de planken van een klein theater, waarna zij eerbaarheid gevonden en +zwaarlijvigheid opgedaan had onder het echtelijke dak van den eigenaar +der bierhalle <i xml:lang="de">Zur goldenen Bratwurst</i>. De dochter uit dit huwelijk +sprak dus zoo vloeiend als haar vader het zuiverste Berliner Duitsch; en +tevens zong zij zoo vlot als hare moeder de taal van den zwaan van +Pesaro en van den <span xml:lang="it">Abbate del Ponte</span>. Haar eigenlijke naam luidde <span xml:lang="de">Lotchen +Müller</span>; doch in de kunstwereld kende men haar niet anders dan als +<span xml:lang="it">Carlotta del Mulino</span>.</p> + +<p>Carlotta nu, als <span xml:lang="it">Donna Elvira</span>, overtrof dien avond zichzelve. Het was of +zij meer dan ooit hare ziel legde<span class="pagenum" title="255"></span><a id="p_255"></a> in wat zij zong. Toen zij opkwam in +hare zwarte <i xml:lang="it">mantilla</i>, en hare heerlijke aria voordroeg:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="it"> + <span class="i0">„<i>Mi tradi quell' alma ingrata,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>quell' alma ingrata—</i><ins class="corr" id="corr28" title="Niet in Bron.">”</ins><br /></span> +</div> +</div> + +<p class="noi">toen scheen zij inderdaad weg te krimpen van wee over hare +rampzalige liefde voor den onverlaat die haar ten gronde richtte. Zij +zag zoo bleek; zoo welsprekend was elk harer wanhopige gebaren; zooals +het <em class="g">echte</em> snikken van smart klonken de tonen harer weeke stem. Het +gansche publiek schreeuwde <i xml:lang="it">brava! bravissima!</i> en klapte in de handen, +opgetogen over zóóveel waarheid in de kunst. Alleen de student Malthus, +hoewel hij slechts om harentwille scheen gekluisterd te zitten aan +zijnen stoel in eene der achterste loges, verroerde hand noch lip. Toch +had Elvira's zingen blijkbaar op niemand eenen dieperen indruk gemaakt, +dan juist op hem: toch deed die kunst, die zoo het stempel van waarheid +droeg, geen muzikaal gemoed in de gansche zaal heftiger meetrillen, dan +juist het zijne..... Roerend schoon had Elvira ook in de balkon-scène +gezongen; en vervolgens nog in het onvergelijkelijke sextet. Het was +(men zeide het algemeen) eene puik-opvoering van Mozart's wonderwerk. +Ongelukkig—tegen het eind moest er toch een klein <i xml:lang="fr">contretemps</i> zich +voordoen. Nadat de gordijn was opgehaald voor de tweede finale, kwam +namelijk de regisseur aankondigen dat <span xml:lang="it">Signora del Mulino</span> door +overspanning plotseling onpasselijk was geworden, weshalve het geëerde +publiek haar zeker wel haar laatste optreden bij <span xml:lang="it">Don Giovanni'</span>s +avondmaal goedgunstig zou willen kwijtschelden. Het geëerde publiek, +volstrekt niet goedgunstig, mompelde dat het niets was dan eene kwade +bui van de <span xml:lang="it">Signora</span>, die wel meer<span class="pagenum" title="256"></span><a id="p_256"></a> aan zulke plotselinge onpasselijkheden +leed. Lodewijk Malthus echter had nauw de mededeeling van den gerokten +man vernomen, of hij was uit zijne loge verdwenen. Hij ijlde achter de +schermen, waar hij als een goede bekende toegang had. Dáár trof hij +<span xml:lang="it">Donna Anna</span> en <span xml:lang="it">Don Ottavio, Zerlina</span> en <span xml:lang="it">Masetto</span> en heel het personeel van +mannelijke en vrouwelijke koristen in eenen staat van volslagen +verwildering, door elkander loopend, elkaar iets in het oor fluisterend, +de handen in de lucht slaande, met gesmoord lachen, met moeielijk +bedwongen uitroepen van spot, verbazing en ergernis. Hij wilde de +kleedkamer binnen. Maar voor de deur stond de heer <i xml:lang="it">impresario</i>, die hem +drie woorden toevoegde, welke hem verstijven deden. De <span xml:lang="it">Signora</span> was.... +De <span xml:lang="it">Signora</span> kon.... In 't kort, de kunst der <span xml:lang="it">Signora</span> was maar al te zeer +tot waarheid geworden; en de heer Lodewijk Malthus, die de opvoering van +<i xml:lang="it">Don Giovanni</i> was gaan bijwonen als toeschouwer, verliet haar als Don +Giovanni in eigen persoon. Hem was achter de coulissen een zoon geboren.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>De Utrechtsche burgerij kreeg eerst den volgenden ochtend lucht van het +schandaal; en, gelijk zich denken laat—zij schaterde. De dames +giebelden achter hare zakdoeken; de heeren sloegen zich proestend op +hunne buiken. Drie weken lang had men er pret van. Het was dan +ook——onbetaalbaar! kolossaal!—Die snaaksche Moeder Natuur had er eens +eene grap mee willen hebben! Had zij haren tijd wel guitiger kunnen +kiezen?—<span xml:lang="it">O Donna Elvira!</span> Nú begreep men hoe het haar zoo ernst was met +haar „<i xml:lang="it">Mi tradi quell' alma ingrata!</i>” Ja ja! nú begreep men het!—En +wie mocht wel de vader zijn van den jeugdigen Giovannino? Wie had er de +rol van<span class="pagenum" title="257"></span><a id="p_257"></a> Don Juan vervuld in dit àl te wel afgespeelde stuk?——Men +kende en noemde hem weldra. Doch helaas! men had er het ware pleizier +niet van. Want hij was gevlogen.</p> + +<p>Trouwens, al zou hij gebleven, en van heel dit pelotonsvuur van +hartelooze aardigheden het mikpunt geweest zijn—het zou hem luttel +gedeerd hebben. Laat de wereld grinniken! Hare vroolijkheid is niet +minder kortstondig dan wreed. Indien er op de overtredingen van den +hartstocht geene ergere naweeën volgden, dan de vluchtige spot onzer +medestruikelaars—wat zou het!</p> + +<p>Neen, niet tegenover anderen: tegenover zichzelven had Lodewijk Malthus +het zwaar te verantwoorden gehad. Zij toch, die hem al schertsend voor +eenen Don Juan deden doorgaan, belasterden hem schromelijk. Hij was geen +lichtmis—de statige jonge man, met het ernstige voorhoofd en de +droomige oogen. Dit avontuur met eene tooneel-prinses was voor hem geen +romanesk hoofdstukje in zijn levensboek, hetwelk hij later, zoo met een +zuchtje en een lachje, nog af en toe eens overlas;—integendeel: het was +in dat boek de ééne, de éénige bladzijde op welke iets geschreven +stond—geschreven met tranen en met bloed. Al de bladen die er aan +voorafgingen en er op volgden, waren ledig gebleven. Al de dagen vóór +dien dag hadden hem een korte droom—al de jaren nà dien dag eene lange, +lange rouw geschenen. Want hij had haar liefgehad, de jonge zangeres, +uit geheel de diepte van zijne dichterlijke, innig muzikale natuur: met +al de toewijding van een ridderlijk gemoed voor eene vrouw, welke het +niet slechts aanbidden, maar ook redden kan. Dat die liefde, in het +eerst zoo zelfverloochenend, ten slotte een verterend vuur geworden<span class="pagenum" title="258"></span><a id="p_258"></a> +was—dit was meer háre fout geweest dan de zijne. Zij immers wilde wèl +van hem aangebeden zijn, maar niet van hem gered. Niets had ernstiger +kunnen wezen, dan zijne bedoelingen te haren opzichte. Hij had haar +gesmeekt op zijne knieën, terwijl zij het pasgeboren wichtje in hare +armen had, om toch haar eigen leven en het leven van dit schepseltje te +beveiligen en te louteren door zijne vrouw te worden. Vergeefs! Zij had +hem afgewezen. Als een wild theater-kind was zij gelukkig geweest: een +wild theater-kind wilde zij blijven. Zijne liefde had haar eene pooslang +geboeid gehouden; doch hare kunst en hare vrijheid waren haar +dierbaarder. Niet voor het huwelijk was zij geboren—ten minste niet +voor een huwelijk zooals deze Hollandsche minnaar vorderen zou: een +huwelijk in vollen ernst. Hartstocht was de drijfveer van haar bestaan: +maar een hart bezat zij niet. Want toen hij bleef aandringen—om hun +kinds wille, om den wille van <em class="g">haar</em> behoud en van <em class="g">zijne</em> gemoedsrust; toen +hij eenen toon aansloeg alsof hij haar wilde <em class="g">dwingen</em> om met hem in een +nieuw land een nieuw leven te beginnen—toen klopte hij op eenen goeden +ochtend vergeefs aan hare deur. Zij had voor hem een briefje +achtergelaten, waarin zij hem meldde dat zij was weggereisd; dat hunne +banen elkander gekruist hadden als twee vuurpijlen, maar van nu af weer +uiteenliepen; dat hij haar dus nooit terug zou zien; en dat hij moest +trachten haar zoo snel mogelijk te vergeten, gelijk zij het zeer stellig +hem zou doen.—„Wij hebben”, schreef zij, „elkander eenige uren bezorgd +van gelukzaligheid. Zou dit nu eene reden moeten wezen om elkaar geheel +de rest van ons leven ondragelijk te maken?”—Wat het kind betrof, zoo +deed een postscriptum hem weten dat zij het had<span class="pagenum" title="259"></span><a id="p_259"></a> uitbesteed bij +boerenlieden in zeker Hollandsch dorp. Verkoos hij de opvoeding van den +kleinen Ludovico (zoo had zij hem genoemd) voor zijne rekening te +nemen—niets zou haar liever wezen. Haar beroep toch was wisselvallig, +en hare toekomst onzeker. „De jongen”, voegde zij er bij, „moet eene +stem in de keel hebben. Zorg dat er een fameuse Don Giovanni uit hem +groeit!”</p> + +<p>O oogenblik van harden strijd tusschen plichtbesef en zelfzucht in den +jonkman!—Het eerste echter zegevierde. De meesten in zijn geval zouden +gemeend hebben dat zij tegenover eene vrouw als déze nu genoeg hadden +gedaan om des gewetens wille. Hij niet. Na zich vergewist te hebben dat +het kind goed bezorgd was, reisde hij haar na. Maanden lang zocht hij +haar aan alle Duitsche theaters. Ten leste vond hij haar terug, onder +eenen anderen naam, als primadonna in eene Hongaarsche stad. Zij schrok +van hem toen hij haar aansprak, meenende dat hij haar vervolgd had om +het verleden haar voor de voeten te werpen. Doch toen hij haar nogmaals +bezwoer terug te keeren tot haren plicht als moeder en als vrouw, en +wederom zijne min en trouw haar aanbood in ruil voor de hare—toen +lachte zij hem uit in zijn gezicht. Hare trouw?—Hoe kon zij geven wat +niet in haar was!—Hare min?—Die had zij immers eenen anderen alweer +geschonken!—Had hij dan haren brief niet begrepen?—Overigens kon zij +hem niet lang te woord staan. De jonge Bojaar, wiens bezoek zij wachtte, +kon elk oogenblik komen. En de man was als een tijger zoo jaloersch.... +Dit was hunne laatste ontmoeting geweest. Diep verslagen aanvaardde hij +de terugreis—genezen van zijne liefde, doch met eene ongeneesbare wonde +in de ziel.</p> + +<p><span class="pagenum" title="260"></span><a id="p_260"></a></p> + +<p>Twee jaren sleet Lodewijk Malthus doelloos en lusteloos in de +hoofdstad. Zijne ouders hadden hem eenig vermogen nagelaten; broers of +zusters bezat hij niet; aan niemand dan zichzelven was hij dus +rekenschap schuldig van zijn doen. Na verloop van dien tijd echter was +de zin weder in hem ontwaakt om zijne vroegere studie—in welke de +kennismaking met Carlotta zulk eene min harmonische storing had +gebracht—te hervatten. Sterker dan te voren was in hem weder de roeping +geworden tot het predik-ambt, als het éénige dat strookte met zijne +teruggetrokkene en toch sympathieke natuur, het éénige ook waarin hij +meende nog nut te kunnen stichten. Persoonlijke eerzucht had er nooit in +hem gewoond: tot krachtig arbeider, ontbrak hem de innerlijke prikkel +zoowel als de uiterlijke drang; doch het stille, beschouwende leven in +eene landelijke pastorie, met de natuur en zijne boeken en muziek tot +gezelschap, en op zijne schouders geene zwaardere taak, dan een aantal +eenvoudige lieden met wat zachtheid te vermanen en met wat hartelijkheid +op te beuren—zie! dit lachte hem toe als eene vluchthaven na den storm, +en tevens—laat mij het er bijvoegen—als eene soort boetedoening door +ontzegging. Hij deed zich derhalve, op vijf-en-twintigjarigen leeftijd, +nog als student inschrijven aan eene andere universiteit. Ook dáár woei +het gerucht van zijn opera-avontuur hem wel na—maar och! niet tot zijn +nadeel. In de oogen der jongen immers hechtte het hem de riddersporen +aan de hielen; en in die der ouden——bah! zij verkneukelden zich nog +eens over hunne eigene pekelzonden, en herinnerden zich meteen hoe er, +van den heiligen Augustinus af, steeds uit de wildste studiosi de +kloekste theologanten gegroeid waren...... Hij liet hen allen denken<span class="pagenum" title="261"></span><a id="p_261"></a> +wat zij wilden. Hij promoveerde; wachtte nog een paar jaren op een +beroep; en zag zich eindelijk (en zelfs dit nog niet zonder veel moeite: +want hij schitterde noch door het geijkte preektalent, noch door de +gangbare orthodoxie) als herder en leeraar aangesteld in een Geldersch +dorp aan de grens. Hem was het wèl zoo. Voor eene aanzienlijker +standplaats zou hij bedankt hebben. Hij had gevonden wat hij wenschte: +een rustig plekje, ver van de wereld, waar hij op zijne eigene stille +wijze leven en arbeiden, mijmeren en musiceeren—kortom, zijne +medemenschen en zichzelven stichten kon.</p> + +<p>Onder die bedrijven begreep hij dat het hoog tijd geworden was om het +lot van Carlotta's kind zich nader aan te trekken. De jonge predikant +had geen oogenblik geweifeld over hetgeen hem op dit stuk te doen stond. +Hij haalde het jongsken weg van zijne boersche pleegouders, en nam het +bij zich in huis, voor niemand er een geheim van makend dat het zijn +zoon was: vast besloten om door alle middelen binnen zijn bereik het +levensgeluk van deze vrucht zijner rampzalige minnarij te verzekeren. De +goede gemeentenaren keken wel vreemd op, en staken de hoofden bij +elkander; maar daarbij bleef het. Die Gelderslui waren een schappelijk +slag van menschen. Sommigen zeiden dat het royaal was van den dominee; +en de anderen vonden de zaak niet erg genoeg om zich er voor in het +harnas te steken. De dominee leefde immers voorbeeldig; hij preekte hun +naar den zin; hij was gul voor de armen, innemend in den omgang, +zachtmoedig in zijn oordeel over den naaste:—wat zouden zij dan gaan +wroeten in zijn verleden? Laat men zich ook niet veel liever gezeggen +door een gemoedelijk medezondaar, dan door iemand wien men het recht +niet<span class="pagenum" title="262"></span><a id="p_262"></a> betwisten durft van zich te plaatsen op het voetstuk van eenen +heilige?—Bovendien, het bleek maar al te duidelijk: zoo de man +gezondigd had, hij had er zijn kruis voor meegekregen.</p> + +<p>Ja, dit kind van wilde passie was zijn vaders kruis. De kleine Ludovico +werd hem door de boerenlieden afgeleverd als een bijster ondeugend +perceeltje, waarmee al in de wieg geen huis te houden was. Nu, het zou +wel aan gemis aan tact bij die brave menschen gehaperd hebben—meende de +predikant. Hoe zou het fazanten-hoen in de ganzenkooi passen!....... +Maar was hemzelven dan het opvoedkundige beleid, de kalme en toch +onverzettelijke wilskracht geschonken, om deze woeste natuur te +teugelen?—Hij moest er straks, tot zijn bitter leed, aan beginnen te +twijfelen—te wanhopen. De knaap was onhandelbaar: hij scheen volslagen +naar zijne moeder te aarden: enkel hartstocht—geen hart. Al wat geduld +en zachtheid vermochten, werd door den vader beproefd. Strengheid alléén +echter, ijzeren tucht had dit dwars gewassen riet kunnen +rechtbuigen:—en dáártoe stond de hand van Lodewijk Malthus niet. Na +eene lange, smartelijke worsteling, bij welke hij voelde dat hij meer en +meer het onderspit dolf, moest hij het opgeven. Ten einde raad, deed hij +den bengel op eene naburige kostschool, wier meester bekend stond om +zijne vaardigheid als temmer. Helaas! Monsieur's methode was aan Van +Aken's beestenspel ontleend: zijne overredingsmiddelen beperkten zich +tot rotting-olie en hongerstraf. Toch zou het misschien nog zoo mis niet +geloopen zijn, hadde het noodlot niet gewild dat er op het instituut, na +verloop van een jaar of zoo, een nieuwe ondermeester moest in functie +treden, die, uit het Sticht afkomstig, met geheel<span class="pagenum" title="263"></span><a id="p_263"></a> de historie van +Lodewijk Malthus en Lotchen Müller, van Donna Elvira en Giovannino's +merkwaardige geboorte, in kleuren en geuren bekend was. Deze snapper, +tuk om zijnen patroon eens te doen bemerken dat hij méér wist dan +tweemaal twee is vier, vertelde alles in vertrouwen aan den +kostschoolhouder. Deze bracht het onder de roos aan zijne vrouw over. De +vrouw weder aan hare oudste dochter; de oudste dochter aan de +dienstmaagd; de dienstmaagd aan eenen kweekeling; de kweekeling aan +eenen der scholieren; en de scholier aan al zijne kornuiten. Zoodat +straks de zoon van dominus Malthus door zijne schoolmakkers niet anders +meer toegesproken werd dan als Don Jantje, of wel, als Don Juan del +Mulino. Hij ranselde zijne laffe beleedigers;—doch daar zij dertig +tegen één waren, beliep hij slaag op slaag. Het gevolg van dit alles +liet zich voorspellen. Op eenen fraaien ochtend had de dertienjarige +Ludovico de plaat gepoetst.</p> + +<p>Zijn vader reisde hem niet na over de landpalen. Hij had er den moed +niet toe. Hij overdacht nog hoe hij met de moeder van dien jongen +woesteling gevaren was—hij legde er het hoofd bij neder, met het +gevoel, dat God hem nogmaals strafte voor de overtreding zijner jeugd, +en dat hij deze tuchtroede ook ditmaal niet kon afwenden. Welkom was hem +een beroep naar eenen anderen uithoek van het vaderland: naar den +Noordhollandschen polder, waar hij rekenen kon dat niemand hem het drama +van zijn leven tot een verwijt maken zou. De tijd trouwens had al +gaandeweg de stoflaag der vergetelheid gestrooid over deze gebeurtenis. +Wie spreekt er nog over drama's van twintig jaren geleden?—Indien wij +slechts oud genoeg mogen worden, dan is er niets in ons leven, wat niet +wordt alsof het nimmer geweest ware.</p> + +<p><span class="pagenum" title="264"></span><a id="p_264"></a></p> + +<p>En Ludovico?—Het weinige dat de heer Malthus ooit omtrent den lotsloop +van zijnen verloren zoon te weten gekomen was, stond vervat in den +volgenden brief, die hem, nu acht jaren geleden, door de tusschenkomst +van eenen neef en naamgenoot te Amsterdam was in handen geraakt:—</p> + +<p>„<i xml:lang="it">Carissimo!</i>—Van eenen handelsreiziger uit Amsterdam vernam ik dat gij +toch nog <i xml:lang="de">pfarrer</i> geworden zijt, en ongetrouwd gebleven. <i xml:lang="de">Du lieber +Kerl!</i>—en dat om mij!—<i xml:lang="de">Wahrhaftig</i>, ik denk nog dikwijls aan u, nu ik +vet ben geworden en mij vergenoegen moet met de duenna-rollen. Maar hoe +vet ook, eene goede predikantsvrouw zou ik ook thans nog niet +wezen.—Onlangs ben ik onzen Ludovico tegen het lijf geloopen. Wij +werkten eene pooslang samen aan het Regensburger theater: ik als tweede +alt, hij als derde bariton. Al had hij mij niet verklapt wie hij was, ik +zou hem terstond herkend hebben aan mijn eigen neus en oogen; doch +natuurlijk zeide ik hem dit niet. Waartoe zenuwschokkende familiescènes, +wanneer men toch niets voor elkaar wezen kan, dan opeters!... Ach, mijn +brave Ludwig! gij zijt goed voor hem geweest, en hebt het beste met hem +voorgehad, evenals met mij;—maar wij Zigeuners van de kunst en van de +liefde, wij hebben niet gewild. Intusschen moogt ge uw fatum danken, dat +hij, evenals ik, van u weggeloopen is. Onder ons gezegd, <i xml:lang="it">Luduigo +caro</i>—wij leggen niet veel eer in met dat zoontje van ons. De schelm +moet eene prachtige stem in den gorgel hebben gehad; maar hij heeft niet +willen leeren, zelfs geene <i xml:lang="it">solfeggi</i>. Eens probeerde hij den Don Juan +te zingen;—hij stuurde de heele voorstelling in het honderd, en men +floot hem de planken af. Sedert heeft hij den dienst van<span class="pagenum" title="265"></span><a id="p_265"></a> Venus +afgezworen, en zich aan Bacchus gewijd. Hij zuipt, <i xml:lang="it">amico mio</i>. Van zijn +kostelijk orgaan bleven nog slechts eenige flarden over. Ik zie voor hem +geen ander einde dan het hospitaal. <i><span xml:lang="de">Schade um den schönen Bursch! +Aber</span>—<span xml:lang="it">che volete!</span></i> Hij is de zoon zijner moeder!...... Wat mijzelve +betreft, maak u over mij niet bezorgd. Als ik op de planken mijn laatste +kruit verschoten heb, dan zet ik eene bierkneip op, gelijk mijn +onvergetelijke vader zaliger...... Gij inmiddels, voortreffelijke +Ludwig, trek gij u niets van al deze dingen aan. Bewandel gij, +eerlijkste aller menschen, in vrede uwen vromen levensweg. En zoo gij +vlijtig bidt voor de arme zielen in hel en vagevuur—doe dan ook +somwijlen eens een goed woord voor een paar zondaars, wien de duivel +hier op aarde het vuur al warm genoeg stookt!—Carlotta.”</p> + +<p>Inderdaad, het was weinig geweest—maar toch méér dan genoeg; het +aanvullen van deze korte schets kon dominee Malthus wel aan zijne +verbeelding overlaten. Steeds had hij zich gevleid met de hoop, dat de +jongen wel zijnen weg zou gevonden hebben: als soldaat, als zeeman, als +opera-zanger desnoods. Maar dit! Een verloopen korist!.... Hij had +terstond aan Carlotta geschreven, om haar en haren zoon de geringe +geldelijke hulp te bieden, welke nog in zijn vermogen stond: eene hulp +trouwens, die <em class="g">zij</em> niet behoefde, en die Ludovico niet baten kon. Noch op +dien brief noch op eenen tweeden was éénig antwoord gekomen. Toen had de +wroeging hem opnieuw het hart doen bloeden. Hij verweet zich dat hij +niet genoeg gedaan had, voor dien knaap althans: dat hij niet krachtiger +geweest was in zijnen plicht: dat hij, toen de jongen ontvluchtte, hem +niet nagezet en met sterke hand gegrepen en teruggehaald had. De ware<span class="pagenum" title="266"></span><a id="p_266"></a> +liefde laat niet af!—zoo had hij ook daareven immers nog gedacht, toen +zijne huishoudster de hongere muschjes voederde met zoo taaie +volharding. Was hij zelf in het groot naar dit kleine voorbeeld te werk +gegaan? Had zijne liefde voor die twee ongelukkigen niet afgelaten? Had +hij niets ontzien: naam, noch stand, noch persoonlijk gerief, noch het +oordeel van de wereld—om van die twee het verderf af te weren, dat hij +over hen had helpen brengen toen hij in wellusts armen de wereld vergat?</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Het woelde hem alles door het hoofd—herinnering, en zelfverwijt, en +machteloos leed—terwijl hij daar zat in zijne sombere kamer, met het +papiertje in de hand, staroogend, beurtelings op de haast verglommen +kolen van zijn haardvuur, en naar buiten in den winternacht.</p> + +<p>Eindelijk rees hij van zijnen stoel, zette zich in het duister aan zijn +harmonium, en speelde met zachte registers:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="it"> + <span class="i0">„<i>Là ci darem la mano,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Là mi dirai di si.</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>En de toovermacht der melodie vaagde de nevelen weg van zijnen geest, +zijne knagende smart verkeerende in stillen weemoed. Al voort-orgelend, +voelde hij eenen zonnestraal doorbreken in het donker van zijn +binnenste. Hij voelde de zaligheid der jeugd weer opbruisen in zijne +aderen, Carlotta's kussen weer branden op zijne lippen—en Mozart's +geest zwevende boven hen beiden, bemiddelend, bij den God die immers ook +de min ontstak in der menschen harten:—„Vergeef hun! Zij waren jong!”</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="267"></span><a id="p_267"></a></p> + +<h3>II.</h3> + +<p>Dit echter was juffrouw Dientje niet gewoon, dat dominee op +Zaterdag-avond, wanneer hij zijne preek placht te „memoriseeren”, zich +vermeidde met orgelspel. Een koraal of een preludium had er misschien +mee doorgekund; doch een lied van zóó wereldschen toon.... Desniettemin +haastte zij zich naar het studeervertrek, om, volgens gewoonte, een paar +kandelaars te ontsteken, en die aan weerszijden van de toetsen neer te +zetten. Terwijl zij dit deed, brak de dominee plotseling zijn spelen af. +En toen zij daarop vroeg of „dominee nog iets beliefde”, gaf hij geen +antwoord, maar keek haar aan met zulk eenen vreemden glimlach, met zoo +iets afgetrokkens in zijne oogen, dat de goede ziel den moed niet had om +hare vraag te herhalen.—„Hij heeft zeker eene overheerlijke gedachte in +zijn hoofd”, mompelde zij bij het nederdalen naar de keuken: „zoo'n +gedachte alsof de engelen uit den hemel ze hem hadden ingegeven!”—Reeds +spitste zij zich op de preek van morgen. En zij zou het zich even zwaar +hebben toegerekend, haren leeraar bij het uitwerken zijner rede te +storen, als een lekkerbek het eene zonde geacht zou hebben zijnen kok +uit de keuken te roepen te midden van de bereiding eener kostelijke +truffelpastei.</p> + +<p>Een half uur later echter, toen zij dominee zijne thee bracht, trof zij +hem bij het raam zittende, en welgevallig de sleden in oogenschouw +nemende, die uit de vier richtingen van den kruisweg met hare vrachten +„concertbezoekers” kwamen aangestoven. Het waren meest plompe baksleden; +maar er liepen knappe paarden voor, die in<span class="pagenum" title="268"></span><a id="p_268"></a> hun tingelend tuig blijkbaar +even veel schik hadden als een kind in zijne rinkelbel. De boereknapen +schreeuwden elkander toe; terwijl hunne roodwangige en breedgerokte +vrijsters groepjes vormden op het brugje over de sloot, om dan, gearmd, +al gichelend naar binnen te hollen, zoo vlug en sierlijk ongeveer als +eene kudde vaarzen die men in de klaver drijft. Baas Harmsen had, tot +opluistering van het feest, en mede tot het practische doeleinde van +verlichting, aan weerskanten van zijn hek een paar brandende pektoortsen +in den grond gestoken, wier walmende vlammen het geheel in eenen +helrooden gloed wikkelden, in schilderachtig contrast met het +bleekgrauwe duister van den besneeuwden achtergrond. Een verbazende +ommekeer, na de kleurlooze, roerlooze stilte van een uur te voren.</p> + +<p>„Wat een oploop!” riep Berendina. „'t Is of er de zaligheid mee te +verdienen valt!”</p> + +<p>„Och”, sprak de predikant vergoelijkend: „de meesten zijn jongelui, zie +ik.”—Hij wist immers zelf zoo goed wat het zeggen wil, jong te zijn.</p> + +<p>„Als ze ooit maar zoo druk naar de kerk liepen!” hernam juffrouw +Dientje.</p> + +<p>„Nu—de kerk hebben ze altijd bij zich.... En wie weet”, liet de dominee +er op volgen:—„Misschien ligt het wel aan mijne manier van preeken, dat +de opkomst niet meer is als vroeger. Ik word oud, Dientje. Ik voel wel +dat ik den geest van het jonge geslacht zoo niet meer vatten kan. Als +men eenmaal de zestig achter den rug heeft—”</p> + +<p>Doch verder wou Dientje niet hooren. Haar leeraar aldus zelf twijfelend +aan datgene wat voor haar zoo vast stond als de kerktoren: de +onovertrefbaarheid van zijne<span class="pagenum" title="269"></span><a id="p_269"></a> preeken—dit was de bescheidenheid wat al +te ver gedreven.—„Foei neen!” riep zij: „zóó mag dominee niet +spreken!—Maar ik zie het wel: dominee haalt zich van avond allerlei +muizenissen in het hoofd!—Kom! die mooie vertooning bij Arie Harmsen is +begonnen. Laat mij den boel nu eens wat opfleuren: dan kan dominee aan +den slag. 't Is niet goed voor een mensch, zoo alleen in het donker te +zitten turen!”—Meteen paarde de trouwe zorg de daad aan het woord. Zij +stak de lamp aan, liet de gordijnen neder, legde haar meesters lange +pijp naast zijnen tabakspot, schoof zijnen stoel bij de schrijftafel—en +wenschte dominee verder „eene gezegende studie”; hetwelk zooveel gezegd +was als: „Nu niet langer gesuft en getreuzeld! Aan uwe preek!—anders +zitten ik en uwe gemeente morgen zonder!”</p> + +<p>De waarheid was, dat de heer Malthus dien avond geene nieuwe preek +behoefde gereed te maken, aangezien hij van zins was zich morgen maar +eens met eene oude te behelpen. Onder het uitkijken echter naar de +bezoekers van Signor Buonaventura's concert, had hij plotseling den lust +in zich voelen opkomen om zijne kudde eens te onderhouden over een +onderwerp, dat in eene dorpskerk al zeer zelden tot tekst dient, maar +dat morgen in de <em class="g">zijne</em> nu juist bijzonder van pas zou komen:—de kunst, +en haar invloed op het leven van den mensch. Kon hij den tingeltangel +niet weren, hij zou ten minste het onding in al deszelfs gedrochtelijke +leelijkheid ten toon kunnen stellen, en daar nevens in reine vormen het +beeld ontwerpen van hetgeen waarlijk schoon en liefelijk is. Het +landvolk zou er misschien luttel van meedragen; maar licht toch zou er +een woord of een wenk hier en daar in goede aarde belanden. Hoe het<span class="pagenum" title="270"></span><a id="p_270"></a> +wezen mocht—het denkbeeld sleepte hem mee: de stof bezielde hem.</p> + +<p>Geen wonder. Was hij er niet altoos nog vol van? Kon hij over deze zaak +niet spreken uit rijke, al te rijke ervaring?—Muziek was levenslang +zijne aangebedene geweest; en zijn verleden had meegebracht dat hij de +wereld der muziek doorwandelde in al hare rijken: van het hoogste tot +het laagste. Hij had menschen vol schoone belofte zich zien +verliederlijken in hare prostitutie; en anderen, die der vertwijfeling +nabij schenen, had hij redding en heil zien vinden in haren eeredienst. +Behoorde hij zelf niet tot die laatsten? Was diezelfde kunst, die hem in +zijne jeugd op een struikelpad gelokt had, en die hij later bij zijne +omzwervingen had leeren kennen in hare diepste vernedering, als eene +verworpelinge, eene veile, schaamtelooze voetwisch—, was diezelfde +kunst, van alle zinnelijks gelouterd, niet zijne troosteresse geworden, +zijne heilige, zijne godin?—Ja waarlijk! over kunst en hare zedelijke +waarde kon hij iets meepraten—zoo niet voor boeren, dan tot zijne +eigene stichting allicht.</p> + +<p>Hij schreef. Gedachte bij gedachte welde er op uit zijnen geest, sneller +dan zijne pen ze kon neerkladden op het papier;—gedachten, waarvan hij +er vele ook bannen moest, omdat zij geheel buiten de bevatting zouden +gelegen hebben van zijne gemeentenaren. Want mocht hij soms vergeten +hebben voor wie <em class="g">hij</em> schreef—het zou hem wel herinnerd zijn geworden +door den wind, die, allengs opstekend uit het noordoosten, telkens een +flauw gerucht van het tieren in de nabijzijnde herberg tot hem +overdroeg.... Het programma moest wel uitermate in den smaak vallen. +Hoor! Werd temet dit algemeene <span class="pagenum" title="271"></span><a id="p_271"></a>gelach uitgelokt door hetgeen Frans en +Fransientje van elkaar bespieden konden door „het scheurtje in het +kamerschut”? Loonde wellicht dit daverende getrappel, vermengd met schor +gebrul, het duo van <span xml:lang="it">Signor Vincentio Buonaventura</span> en <span xml:lang="fr">Mademoiselle +Celestine</span>: „<i>Reik mij de hand, mijn leven! Kom in mijn slot met +mij!</i>”——Och, och! „<i xml:lang="it">Là ci darem la mano!</i>”—Men kan het voordragen op +verschillende wijs: als een gevallen engel, en als een krolsche +kater—gelijk men aan Eros offeren kan als eene Aspasia, en als eene +straatdeern...... Maar dominee Malthus verdiepte zich hierin niet. Hij +schreef. Hoe echte kunst uit God is, en tot God ons opvoert; hoe +kunst-<em class="g">verachters</em> gelijk zijn aan hen die, hongerende, een hemelsch manna +zouden versmaden—en kunst-<em class="g">misbruikers</em> de zonde begaan, die er met straf +bedreigd staat in het tweede gebod; hoe op het gemoed niets +verfrisschender werkt dan <em class="g">ware</em> kunst, en niets verderfelijker dan +<em class="g">valsche</em>; hoe het ook aan den kleinste gegeven is, aan den veldarbeider +in zijne hut, aan den landman op zijne hoeve, kunst te beoefenen, aan de +bron van het eeuwig liefelijke zich met eene teug te laven, elk naar +zijnen aard, zijne behoeften en zijne vermogens—dit alles schreef hij +neder met gloed en klaarheid.</p> + +<p>Middelerwijl scheen daar naast het concert afgeloopen te zijn, en de +dans eenen aanvang te hebben genomen. De al aanzwellende noordooster +toch woei af en toe de gillende tonen over van eene viool en eene +klarinet—arme instrumenten, die in hunne betere dagen misschien eervol +hadden dienst gedaan in eene symphonie-orkest, en nu te klaaglijker +jankten over de vernedering van te moeten opspelen bij eene +klompen-polka....... Maar<span class="pagenum" title="272"></span><a id="p_272"></a> dominee Malthus lette er niet op en ergerde +zich er niet aan. Hij schreef.</p> + +<p>Het uurwerk op den schoorsteenmantel sloeg twaalf—: en de preek was af. +Nooit had de dominee geschreven met zooveel bezieling; en toch nooit ook +had hij eene preek opgesteld, die zóó weinig op eene preek geleek, als +deze. Innig tevreden over zijnen arbeid, wilde hij ter ruste gaan; hij +wilde insluimeren met het gevoel van bijna goddelijke weelde, dat den +dichter, den kunstenaar, den leeraar vervult, wanneer hij met een goed +stuk werk het bewijs mocht afleggen hoe de vonk in hem nog niet +uitgedoofd is. Opeens echter werd hij uit de kalme vreugde van dit +zelfbehagen opgeschrikt door een wild rumoer.</p> + +<p>Wat was er?——</p> + +<p>Bij Harmsen viel eene deur met eenen zwaren slag dicht; vensters werden +opgerukt; schorre stemmen schreeuwden door elkander—een kluwen van +rauwe vloeken en bitse uitroepen. Hier had men het obligate naspel van +eene muziekuitvoering met dans ten plattelande: eene kloppartij.</p> + +<p>Het was iets zóó gewoons, en de veldslagen van Noordhollandsche +boerejongens, hoe rijk aan grof kanonvuur van verwenschingen, +veroorzaakten in den regel zóó weinig bloedvergieten, dat de heer +Malthus zeer zeker in deze gebeurtenis geene aanleiding zou gevonden +hebben om zijne welverdiende nachtrust op te schorten—indien het hem +niet duidelijk ware geworden, dat de strijdenden, langs den weg elkander +nazettende, zich met groote snelheid over het brugje van de pastorie +bewogen: dat daarop de wijkende partij zich in den rug zocht te schutten +met behulp van dominees huisdeur, en dat aanstonds<span class="pagenum" title="273"></span><a id="p_273"></a> dus het gevecht op +dominees stoep dreigde beslecht te worden. Dit liep den man des vredes +nu toch te spaansch. Hij schoof zachtkens een raam open, stak het hoofd +buiten, en zag (want de donkere gestalten teekenden zich tegen den +sneeuwgrond scherp genoeg af) eenen man, die zich met eenen stok zoo +goed hij kon verweerde tegen een drietal jonge kinkels. Het liet zich +denken dat de aldus besprongene, uit de danszaal gegooid en verder met +een duchtig pak slaag bedreigd, al vluchtende deze strategische beweging +naar de pastorie had volvoerd, in de hoop van daar binnen, waar hij nog +licht had zien branden, wijkplaats of bescherming te zullen vinden.</p> + +<p>„Pakt beet den Spanjool!” brulden de boeren: „Wacht, snoeshaan, sinjeur +Bonneventuur!—Als je avonturen wilt, hier heb je er een! We zullen jou +leeren om een braaf Hollandsch meissie te behandelen als een....... +Hier, schoelje! Draait hem den nek om, jongens!”</p> + +<p>De aangevallene schold met heesche stem terug; zuiver Hollandsche +scheldwoorden, die niemand dan een geboren Nederlander ter beschikking +heeft, doch die hij uitsprak met eenen sterk Duitschen tongval. Tevens +verdedigde hij zich als een wanhopige. Hij scheen in het schermen met +den korten stok niet onbedreven, zoodat hij nog steeds het drietal op +zekeren afstand hield. Eindelijk echter gelukte het eenen der boeren, +hem achter den rug te komen. In eenen oogwenk was de rotting hem uit de +vuisten gewrongen—lijf aan lijf grepen de woedenden elkander aan. Hunne +schoppen en stooten bonsden tegen de deur.</p> + +<p>Daar kon een moord uit worden, meende de predikant: want hem dacht dat +hij in de hand des vreemdelings<span class="pagenum" title="274"></span><a id="p_274"></a> een mes had zien blinken. IJlings stak +hij eene kaars aan, greep uit eene kast—meer instinctmatig dan met +bewustheid—een ouden maskerade-degen, haastte zich naar beneden, rukte +de deur open, en stond op den drempel.</p> + +<p>Zijn plotseling opdagen werkte op de worstelenden als een tooverslag: +zij lieten elkander los, en deinsden hijgende achterwaarts. Licht +verklaarbaar. Zooals de grijsaard daar stond, in zijne lange kamerjapon, +blootshoofds, met bestraffenden blik, den degen in de rechter, den +kandelaar in de linker hand, zweemde hij voor de drie boeren naar eene +geestverschijning. Zichzelven echter, hadde hij zich in eenen spiegel +weerkaatst gezien, moest hij op treffende wijze het beeld te binnen +geroepen hebben van den Gouverneur in het eerste tooneel van <i>Don Juan</i>, +als deze naar buiten treedt om zijne dochter te ontzetten. Inderdaad, +deze overeenkomst bleek ook terstond in het oog te vallen van den +persoon, dien de boeren afgerost en Bonneventuur genoemd hadden.</p> + +<p>„<i xml:lang="it">Davvéro!</i>” riep hij, met een dronken lachje, te gelijk naar adem +happend en zich met de mouw het voorhoofd afwisschend: „<i xml:lang="it">Davvéro!—il +commendatore!</i>”</p> + +<p>Het kaarslicht viel op des sprekers gelaat——en de kandelaar plofte uit +dominees hand op de steenen.</p> + +<p>„<i xml:lang="it">Animo, Signore!</i>” hernam de vreemde man, terwijl hij, om de onthutste +boeren blijkbaar zich niet meer bekommerend, zich in postuur zette als +een duellist:—„Hebt ge lust, oude patroon?—<i xml:lang="de">Frisch auf! Zieh' den +Degen!</i> <span xml:lang="it">Il Commendatore</span> tegen <span xml:lang="it">Don Giovanni——ha ha ha ha ha!——Don +Juan del Mulino!</span>——Of wilt ge mij helpen tegen deze lompe vlegels, die +zich zoo boos maken om een kus?——<span xml:lang="de">Nun!</span> bedankt inmiddels voor<span class="pagenum" title="275"></span><a id="p_275"></a> de +tusschenkomst. <i xml:lang="it">Buona notte!</i>——En u ook, heeren”, (dit was tot de drie +boerenlummels gericht)—„u ook, heeren! <span xml:lang="de">schönen dank</span> voor de hartelijke +<span xml:lang="de">aufnahme</span>!—<i xml:lang="it">Addio!</i> Wel te rusten!—<i xml:lang="de">Wir treffen uns schon wieder, +Halunkenpack!</i>”——Met dezen groet keerde hij zich om, en liep het +brugje over, den weg op, terug naar Harmsen's herberg.</p> + +<p>Dominee Malthus had nog geen woord gesproken. Eerst nu de vreemdeling +uit het gezicht was, opende hij de lippen.</p> + +<p>„Vrienden”, stamelde hij tot de boeren: „'t is zondag-nacht.... Gij hebt +me .... erg doen schrikken. Gaat nu rustig naar huis .... en .... wat ik +u bidden mag .... laat .... laat dien man verder ongemoeid.”</p> + +<p>Hij sloot de deur, gaf op de vragen van zijne doodelijk ontstelde +huishoudster geen antwoord, en waggelde de trap op naar zijne kamer, +waar hij voor de sofa geknield bleef liggen.</p> + +<p>Nu wist hij alles. Het lange gissen was knaging geweest. Maar de +plotselinge zekerheid trof als een dolkstoot.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>En als na slapeloozen nacht de ochtend grauwde voor dominee Malthus, +sloeg hij zich voor het hoofd, zich nogmaals verwijtend zijne zwakheid, +zijne lafheid, zijn plichtverzuim. Beklonken echter was zijn besluit in +die bange uren. Wat hij gisteren niet had <em class="g">kunnen</em> van zich krijgen, dat +zou hij heden volvoeren—dezen zelfden dag nog, onverwijld. Er was +gevaar in dralen. Die man kon heden zijnen naam vernemen, en tot hem +komen met de<span class="pagenum" title="276"></span><a id="p_276"></a> bedreiging: „Ik ken u: geef mij geld: of ik stel u op de +kaak!”—Dit mocht niet wezen. Hij zelf wilde tot dien ongelukkige gaan, +en tot hem zeggen: „Ik ben Lodewijk Malthus: ik erken u als vleesch van +mijn vleesch: deel met mij wat ik heb!”—Daarna zou hij zich tot de +wereld wenden, en openlijk verklaren, voor allen die het hooren wilden: +„Deze ellendige hier, deze dronkaard, deze verloopen kermisschuimer, +deze zedelooze potsenmaker—is (hoort ge wel?) is <em class="g">mijn zoon</em>!”...... God +wist wat het hem kosten zou! Zijn ambt, de achting zijner medemenschen, +zijn gerief en zijne liefhebberijen—waaraan een grijsaard nog méér +gehecht is dan een kind aan zijn speelgoed—, letterlijk alles! En dit +voor eenen rampzalige, die toch door geene menschenmacht meer tot mensch +te maken was...... Doch zóó zou het geschieden. Hoe zwaarder en +oogenschijnlijk nutteloozer dit tweede zoenoffer wezen zou, des te meer +kans dat het den Hemel aannemelijker zou zijn dan het vroegere.</p> + +<p>Over een uur moest hij preeken..... Wat preeken!—Hij had heel zijn +leven te veel al gepreekt. Nu eindelijk zou hij eens handelen!.... Maar +stil: hij wilde ook hierin zijnen plicht vervullen tot het laatste. +Preeken zou hij dus. Doch niet de preek die hij gisteren-avond zoo vol +edel vuur had neergeschreven. Thans over kunst en wankunst te spreken, +zou hem onmogelijk zijn, al hadde hij met elk woord zijn leven een jaar +kunnen verlengen.</p> + +<p>Het deed er trouwens weinig toe, wat of hoe hij leeraarde dien ochtend. +Want de jongere helft zijner gemeente sliep hare roes uit van den +vorigen avond; en de oudere helft bleef tehuis om den sneeuwstorm, die +al wilder en dichter kwam aangereden sedert het<span class="pagenum" title="277"></span><a id="p_277"></a> ochtend-uur. Ware +juffrouw Berendina niet in de kerk geweest, aandachtig voor eene gansche +schare, de dominee zou in den kansel gestaan hebben voor stoelen en +banken.</p> + +<p>Terstond na kerktijd begaf hij zich naar Arie Harmsen, die zich al +schrap zette toen hij hem naderen zag, verwachtende dat dominee hem een +strafsermoen kwam houden wegens het gebeurde in dien nacht. Tot 's mans +verbazing repte de heer Malthus over het geheele concert en bal geen +woord, en wenschte hij enkel het adres te weten van den directeur der +troep, Vincentio Buonaventura. Die inlichtingen kon de kastelein +verstrekken<ins class="corr" id="corr29" title="Niet in Bron.">:</ins> Monsieur Bonneventuur en gezelschap hadden hun +hoofdkwartier opgeslagen in een armoedig logement van het naburige +marktstadje; van daar uit bereisden zij de omliggende dorpen...... „Maar +wat” (vroeg Arie Harmsen aan zijne vrouw) „wat drommel kon dit den +dommenei schelen?”—Dien dag vroegen al de bezoekers van de herberg, en +den volgenden dag vroegen al de bewoners van den polder elkander af: +„wat, in liefdes naam, den dommenei nu toch met dien Spanjoolschen +liedjeszanger kon uitstaande hebben?”</p> + +<p>In het middaguur reeds was des dominees tuinman op weg naar de stad, met +een briefje van zijnen meester aan den heer Vincentio Buonaventura, +houdende verzoek aan dien persoon om zich dienzelfden dag nog te +vervoegen bij den predikant, ten einde van dezen zekere omstandigheden +te vernemen, voor hem, Buonaventura, van het grootste belang.</p> + +<p>Zoo bracht dan elke schrede van den minuutwijzer het oogenblik der +vreeselijke ontmoeting nader. En elk uur deed ook het noodweer nog +aanwakkeren, daar buiten <span class="pagenum" title="278"></span><a id="p_278"></a>over de uitgestorvene velden. De gierende +stormwind joeg de poedersneeuw schier horizontaal voor zich heen, of +deed, wanneer een plotseling uitschietende zijwind hem in de flank +tastte, haar opstuiven in toomeloos gedwarrel, om straks te woedender +haar tegen den bodem te ploffen. De binten van het oude huis kraakten +onder den last en den druk; het geboomte steende als in doodsstrijd.</p> + +<p>Zou hij komen?—Geen twijfel.</p> + +<p>Maar zou hij <em class="g">kunnen</em> komen?....... De dominee wachtte en keek uit. Zijne +koortsige gejaagdheid maakte plaats voor eene onbegrijpelijke kalmte. +Des te beter; kalmte juist zou hij wel noodig hebben. Toch speet het +hem, dat hij geen uur had bepaald. Wachten is zoo pijnlijk—vooral +wanneer men weet dat hetgeen er komen moet het pijnlijkst zal zijn van +alles.</p> + +<p>De schemering daalde; het duister viel. Niemand!—De avond verstreek; de +nacht was aangebroken. Niemand nog!</p> + +<p>Dien nacht ook weder kwam geen slaap den gemartelden grijsaard +verkwikken. Hij bleef zitten wachten, of die man nog komen zou. Hij +luisterde naar het razen van den storm, naar het ritselen van de scherpe +sneeuwkorrels tegen de glasruiten. Elk rammelen van een venster, elk +klepperen van een blind deed hem de ooren spitsen, ofschoon hij wel wist +dat nu zijn wachten ijdel was. In het huilen der vlagen door den +schoorsteen meende hij soms een kermend hulpgeroep te hooren—in het +gieren der rukwinden over het dak, het wraakgeschrei der hellegeesten +die Don Juan ten afgrond sleurden.... Eindelijk, verstijfd van koude, +legde hij zich te bed, waar een stuipachtig sluimeren hem zwevende +<span class="pagenum" title="279"></span><a id="p_279"></a>hield tusschen angstig waken en benauwd gedroom.</p> + +<p>Des morgens was het weder bedaard. Vroeg reeds maakte hij zich op, +gedreven door eenen martelenden angst, en tegelijk door eene heimelijke, +ontzettende hoop<ins class="corr" id="corr30" title="Bron: .">,</ins> die hij met alle macht zocht terug te dringen +in den afgrond van zijn binnenste. De angst was uit God, de hoop was uit +den Duivel. Zóó zijn wij arme stervelingen geschapen.</p> + +<p>Hij wilde naar het stadje. Rijtuig of slede kon door de opgehoopte +sneeuw niet heen. Te voet ging hij dus.</p> + +<p>Een moeizame tocht. Hier en daar was er haast geen dóórkomen aan den +weg, die van de volgesneeuwde slooten nauwelijks te onderscheiden viel. +De halve gang echter werd den wandelaar uitgespaard. Want ginds op het +veld bespeurde hij een viertal mannen, zelf tot hunne heupen in de +sneeuw verzonken, bezig met iets zwarts uit eene greppel te zeulen. Hij +zag niet wat het was; maar hij voelde wat het wezen <em class="g">moest</em>...... +„Triomf!” juichte de stem der zelfzucht in hem: „Lodewijk Malthus, gij +kunt blijven wie ge zijt!”....... De schok deed hem wankelen. +Bewusteloos zeeg hij neder in de sneeuw.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„Ja”, zeiden de boeren: „was dat nu ook een tocht voor den dommenei! Wat +deed zoo'n ouwe man met zulk een weer nu alleenig op den weg!——Maar” +(lieten zij er fluisterend op volgen), „dat hij zoo deerlijk bedroefd en +verslagen stond bij het dooje lijk van dien dronken spullevent—dát was +toch rarig, hè?”</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Hij liet ook nu de menschen praten. Kalm, na die ééne losbarsting van +vadersmart, heeft hij zijnen dooden zoon aanschouwd, toen het lijk was +neergelegd in zijne<span class="pagenum" title="280"></span><a id="p_280"></a> stille binnenkamer. Dien nacht, bij het kaarslicht, +had hij Carlotta's trekken in hem herkend, verwrongen door dronkenschap +en strijd. Thans, nu de dood de rimpels van vermoeienis en uitspatting +had weggestreken: nu de arme verworpeling daar rustte in zijnen eeuwigen +slaap, koud en bleek, en schoon haast als zijne móeder in hare +jeugd—thans was de gelijkenis nog sprekender.</p> + +<p>Onwaardige moeder! onwaardige zoon!....... Maar wat!—<em class="g">Hij</em> had ze +liefgehad, die twee onwaardigen! Boven alles op aarde had hij ze +liefgehad!</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Onder de iepen achter het polderkerkje ligt <span xml:lang="it">Don Juan del Mulino</span> +begraven.</p> + +<p>Vaak in den vroegen ochtend, of 's avonds in het schemeruur, slentert +dominee Malthus achter het bedehuis om, en staat hij even in gepeins bij +het schamele graf.</p> + +<p>De oude man is nog stiller geworden. Maar Dientje—die trouw hare +muschjes blijft voederen, en niet aflaat, al zijn de kraaien brutaal—, +juffrouw Dientje verklaart dat hij in zichzelven gelukkiger is dan +vroeger ..... vroeger, weet ge—vóór dat ongeluk met dien liedjeszanger, +dat dominee zich zoo aantrok—niemand begreep waarom. „Ja ja”, zucht +Berendina, als het hierover te praten komt: „We meenen elkaar te +kennen—maar we zijn allemaal raadselen voor elkander; en God alleen +weet wat ieder onzer zoo al in zijn binnenste verborgen houdt!”</p> + +<p><span class="pagenum" title="281"></span><a id="p_281"></a></p> + +<p>Vaker dan ooit zit dominee Malthus aan zijn harmonium. Soms breekt hij +plotseling den stroom van zijne geliefde koralen en preludiën af, om met +zachte registers aan te heffen:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="it"> + <span class="i0">„<i>Là ci darem la mano!</i>”——<br /></span> +</div> +</div> + +<p>De zang der verlokking ruischt dan als een lied der verzoening—als eene +bede om vergiffenis voor den misstap die zoo ras begaan werd, en zoo +lang geboet.</p> + +<hr class="chend" /> + +<p><span class="pagenum" title="282"></span><a id="p_282"></a></p> + +<h2><a id="Chiaroscuro"></a>Chiaroscuro.</h2> + +<hr class="chbegin" /> + +<div class="chpoem"> +<div class="stanza" xml:lang="fr"> + <span class="i3"><i>Clair—obscur—</i><br /></span> + <span class="i3"><i>C'est un mystère,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Qui souvent me trouble l'esprit:</i><br /></span> + <span class="i0"><i>L'oeil parfois, que le jour éblouit,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Perd son chemin dans la lumière,</i><br /></span> + <span class="i0"><i>Tandis que, égaré, obscurci.</i><br /></span> + <span class="i1"><i>Il voit un phare dans la nuit.</i><br /></span> +</div> +</div> + +<p>Het was al tamelijk laat in den avond, toen de omnibus van het station, +na veel hotsen en botsen, mij door zijn stilstaan te beduiden gaf dat ik +mij bevond aan de deur mijner bestemming: de deur, of liever de poort, +van het wijdvermaarde <i xml:lang="de">Rothe Haus</i> te Trier. Ik stapte uit. De +gebruikelijke kellner (gij kent hem: den bewusten met de bij afwisseling +zwarte en blonde bakkebaardjes: denzelfden die bij de aankomst van elken +omnibus heeft post gevat voor de deuren van alle hotels ter wereld) +maakte de gebruikelijke Judas-achtige buiging; wij wisselden de +gebruikelijke vragen en antwoorden—en ik verloor daarna geen oogenblik +om de eetzaal binnen te<span class="pagenum" title="283"></span><a id="p_283"></a> gaan, waar mij zonder dralen een bord van de +gebruikelijke watersoep werd onder den neus geschoven, als inleiding tot +de gebakkene aardappelen en kalfscoteletten, dewelke, gelijk +gebruikelijk, niet nalaten zouden zoo aanstonds te volgen.</p> + +<p>Ik had in den trein, van Straatsburg komende, reeds opgemerkt dat het +een zeldzaam schoone nacht beloofde te worden: de volle maan rees als +een rijpe granaat-appel boven de golvingen van het Badensche gebergte. +In den omnibus was het mij niet ontgaan, dat ik doorreed onder den +holklinkenden poortboog van een donker gevaarte—de Porta Nigra, naar +een mede-passagier mij konddeed. Ik had voorts gelezen dat het logement +waar ik mijnen intrek nam, het Roode Huis, gerekend wordt tot de +merkwaardigste gebouwen van Rijnland's merkwaardigste stad. Doch met +voorbedachten rade had ik noch op het een, noch op het ander acht +geslagen, getrouw aan mijnen stelregel om zoo min mogelijk de waarneming +van het schoone te doen samengaan met de nijpingen van eene hongerige +maag en eenen dorstigen gorgel. De wolf in u, o mensch, gevoelt voor het +verhevene niets. Werp hem eene kluif toe, vóór gij uit bewonderen of uit +mijmeren gaat, opdat hij u met zijn blaffen niet store.</p> + +<p>Eerst bij het ledigschenken van mijn tweede halfje Brauneberger +bespeurde ik dat ik niet alléén gegeten had. Rechts en links van mijnen +stoel aan het boveneinde van den disch zaten op geringen afstand twee +vrouwen, waarvan de eene met een boek, de andere met een handwerk zich +onledig hield. Vreemd! Ik meende toch wel zeker te zijn dat er daareven +nog, buiten den knecht en mijzelven, niemand in de zaal was geweest. Hoe +was het mogelijk, dat ik van het binnenkomen dezer nieuwe<span class="pagenum" title="284"></span><a id="p_284"></a> gasten niets +bemerkt had? Hier waren geene deuren die onhoorbaar als zefirs om hare +hengselen zwenkten; hier was geen perzisch tapijt waarover de voetstap +geruchtloos henenglipt;—de planken vloer lag zelfs vrij dik met zand +bestrooid. Kon de gulzigheid des hongers mij blind en doof hebben +gemaakt? Maar zóó streelend voor het verhemelte had ik toch waarlijk de +opgewarmde klieken uit deze Triersche vetpotten niet gevonden, om onder +het genot er van al mijne overige zintuigen uit wandelen te laten gaan. +Vreemd inderdaad! van welke zijde ik het ook bekeek. En tevens voor mij +wel een weinig beschamend. Het kwam in mij op, dat ik mij in de oogen +dezer dames moest hebben aangesteld als een hyena tijdens de voedering. +Niet ééns te hebben opgekeken van mijn bord, terwijl zij binnentraden, +met eene minzame neiging misschien—en mij de eer bewezen, zoo dicht in +mijne nabijheid aan de tafel plaats te nemen!—Ik begreep mijzelven +niet—en nog minder begreep ik het raadselachtige opduiken van deze twee +dischgenooten.</p> + +<p>Intusschen, hoe zij er dan ook gekomen waren—daar zaten zij, zwijgend +tegenover elkander, de zichtbare, desnoods tastbare bewijsstukken van +mijne onverklaarbare onoplettendheid: de eene in de weer met haar +saffraangeel borduurpatroon van zonderlinge, geheel oud-modische +teekening; de andere gebogen over eenen sterk beduimelden +roman—Engelsch, naar het afzichtelijk roodbonte omslag te oordeelen. +Hoewel ik nu, gelijk gezegd, mij ietwat met mijzelven verlegen voelde, +bleef ik toch mans genoeg om aan mijne oogen den kost te geven. De beide +dames verdienden inderdaad eenige opmerkzaamheid.</p> + +<p>Die met het naaldwerk was eene oude, die met het<span class="pagenum" title="285"></span><a id="p_285"></a> boek eene jonge vrouw. +De oude droeg op haar gerimpeld gelaat de deerlijk verweerde sporen van +eene indrukwekkende maar strenge schoonheid; de jonge, met hare gladde +doch onregelmatige trekken, zou ik eer mooi dan schoon hebben willen +noemen—piquant zeer zeker. De oude had, onder twee fronsende +wenkbrauwen, een paar oogen van smeulend vuur, en tusschen die oogen +eene groeve, waarin een foliant vol diepe gedachten en eene gansche +kroniek vol sombere herinneringen schenen verholen te liggen;—de blik +der jonge was als staal zoo grauw, zoo hard, zoo blinkend en zoo +koud—en toch met zijne levendigheid niet zonder iets, dat sommige +mannen verlokkend vinden, andere brutaal. Statig en stokrecht zat de +oude op haren stoel, met de dunne lippen op elkander genepen, al de +leden roerloos, de hand alleen met de gedrildheid van een uurwerk nieuwe +steken toevoegend aan het gewirwar van arabesken op het stramien. De +jonge daarentegen bleef geene tien seconden achtereen in dezelfde +houding; nu wierp zij zich achterover, dan zijlings op den rechter-, +zijlings op den linker-elleboog, straks voorover met het kroezig gelokte +hoofd tusschen de op de tafel gestutte armen. Haar lezen was een +ongedurig glippen van bladzijde op bladzijde, met sprongen over geheele +hoofdstukken heen; en niet minder bewegelijk dan haar lichaam was haar +gelaat: onophoudelijk, als weerlicht in eenen zomernacht, schoten uit de +hoeken van haren fijnen mond de trekjes van spot en van spijt, van +humor, hoon, vernuft en gemelijkheid;—het leek wel of er kwik voor +bloed stroomde door hare slangachtig ranke gestalte—maar kwik op +koortshitte dan. De kleeding der twee liep al evenzeer uiteen; de oude +was gehuld in eenen pij-achtigen mantel<span class="pagenum" title="286"></span><a id="p_286"></a> van donkere stof; de jonge +droeg een nauwsluitend, lichtbruin reiskostuum, zeer sierlijk, doch meer +mannelijk dan vrouwelijk van snit. Een gouden kruis slechts sierde der +hoogbejaarde, eene zilveren hoepelslang der jeugdige de borst. Wat +echter, bij al dit snijdende verschil in doen en wezen, mij bijzonder +trof, was eene verre, niet aan te duiden, maar daarom niet minder +onmiskenbare gelijkenis tusschen die strakke grijsheid en die tintelende +jeugd: iets als tusschen oudtante en achternicht—een familie-trek. Een +familie-trek, die het paar echter niet weerhield van over de tafel heen +elkander hoogst onvriendelijke blikken toe te werpen: vonken van +dreigenden toorn uit de koolzwarte oude, flitsen van tartende minachting +uit de staalgrauwe jonge oogen.—Ik begreep er minder van dan ooit.</p> + +<p>Middelerwijl gaf niemand geluid;—die doodsche stilte in de holle, +spaarzaam verlichte eetzaal begon onaangenaam te worden. Ik had koffie +besteld. Was de kellner met de kamermeid aan het minnekoozen, dat hij +mij dien drank niet bracht?—Zeldzaam geval! Minder om de koffie dan om +den kellner was het mij op dat oogenblik te doen. Mijne verlegenheid van +daareven maakte namelijk allengs plaats voor eene zekere beklemdheid, +eene gewaarwording alsof ik wel gaarne weg <em class="g">wilde</em>, maar niet weg <em class="g">kon</em> uit +dit gezelschap. Hoe boezemden opeens die twee vrouwen mij zulk eene +wonderlijke belangstelling in? Van de oude voelde ik mij vreemd, en toch +tot haar aangetrokken. Aan de jonge voelde ik mij verwant, en toch van +haar afkeerig. Wie waren zij? Waarom gingen zij om de ure elf (de klok +had geslagen) niet behoorlijk naar hare kamers? Hoe ketenden zij mij zoo +machteloos aan mijnen stoel met haren onheilspellenden <span class="pagenum" title="287"></span><a id="p_287"></a>oogenstrijd?—Ik +wil bekennen, dat het opdagen van een gewoon menschelijk individu, zelfs +van eenen kellner, mij aangenaam ware geweest.... Maar de slungel +volhardde in zijne afwezigheid. En opstaan en heengaan, ik <em class="g">kon</em> het niet.</p> + +<p>Juist zocht ik, mij vermannend, naar eene niet àl te lamme phrase om het +nare zwijgen te verbreken, toen de oudste der beide dames—half tot +mijnen schrik, half tot mijne verademing—haar hoofd naar mij toewendde +en aldus tot mij sprak:</p> + +<p>„Gij maakt weinig haast, vreemdeling, om de merkwaardigheden van Augusta +Trevirorum te bezichtigen.”—Eene stem als uit een grafgewelf; toch rijk +van toon en week van trilling.</p> + +<p>„Mevrouw”, antwoordde ik, terwijl ik bij het hooren van mijn eigen +geluid weer eenen riem onder mijn hart voelde—„ik ben eerst heden avond +hier beland. Morgen vroeg denk ik—”</p> + +<p>„De vroege morgen is bedrog!” viel zij mij in de rede: „De nacht slechts +spreekt hier waarheid. Dit is eene stad om bij maanlicht te +doorwandelen.”</p> + +<p>„Gij kunt gelijk hebben. Ik zou inderdaad, daar de avond zoo schoon is, +en als ik naar mijnen lust te werk ging—”</p> + +<p>„Volg mij!” gebood zij, in hare volle lengte oprijzend van haren zetel: +„Ik wil uwe leidsvrouw zijn.”</p> + +<p>Ik keek haar nog eens terdege aan. De verwarde grijze lokken, de puntige +neus en kin, de ingevallen mond, de tanige, diep doorploegde wangen.... +Wel! dacht ik: indien zij met dit nachtelijk avontuur haren eigen +eerbaren naam niet vreest te verspelen—de mijne loopt er zeker geen +gevaar bij.</p> + +<p><span class="pagenum" title="288"></span><a id="p_288"></a></p> + +<p>„Gaarne, mevrouw!” riep ik: „recht gaarne. Uwe bereidwilligheid is +inderdaad.... Als gij ooit in Rotterdam mocht komen——”</p> + +<p>„Genoeg!” sprak zij: „ik ben gereed.”</p> + +<p>Op mijne buiging voor de jongere dame kreeg ik niets terug dan een +allerverachtendst opkrullen van de koraalroode bovenlip, zoodat de +tanderij er onder zichtbaar werd—als een snoer van paarlen, zoo gij +wilt—maar juister gesproken, als het gebit van eenen hond.</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Tragisch gedrapeerd in haren wijden mantel, waarvan zij de kap zich over +het hoofd had getrokken, schreed de oude mij vóór—de breede +Simeonsstraat af, naar de Porta Nigra. Weldra stonden wij voor den +machtigen steenklomp stil.</p> + +<p>Wij waren alleen; van de wakkere Trevieren waakte er geen enkele meer; +zelfs geene nachtwacht verstoorde met loggen tred het plechtige zwijgen +dezer aan den droom gewijde ure. De volle maan, onbeneveld, glansde +halverwege aan den hemeltrans. Kan deze bekoorster eenen glimp van +schoonheid spreiden zelfs over eene moderne huizenrij, zoo laat het zich +denken hoe magisch een spel zij drijft met een bouwstuk als dit: een +monument uit den Romeinen-tijd: een gewrocht dat in letterlijken zin is +zwart geëtst door den aanslag van vijftienhonderd jaren—toch geene +ruïne nog, maar stevig genoeg om het front te bieden aan evenveel eeuwen +van toekomst, als het reeds eeuwen tartte van verleden. Wonderbaar goten +zich de kille maanstralen door de ledige<span class="pagenum" title="289"></span><a id="p_289"></a> boogramen in de hoogte; +prachtig lagen de zwarte slagschaduwen gelegerd tusschen de zuilen en in +de diepten der beide poortgewelven. Geene windvleug zuchtte er in het +ommestaand geboomte. Zóó kalm, zoo klaar en luw was de nacht, dat het +scheen of Rome's eigen zomerhemel zich welfde boven dit ontzaggelijke +handenwerk van Rome's zonen.</p> + +<p>Mijne geleidster stond, en tuurde het aan. Om haar een teeken van leven +te ontlokken (want het ging er naar zweemen of zij mede in eenen zwarten +steen veranderd was), stiet ik een schuchter kuchje uit. Het hielp +niet.—„Dit is dan”, begon ik, „het trotsche gedenkstuk—”</p> + +<p>„Bah!” smaalde zij: „een toren van Baäl. Maar het bloed der martelaren +heeft de smet der afgodendienaars er van weggewasschen.”</p> + +<p>„Met uw verlof”, hernam ik, versteld van deze zonderlinge taal: „die +afgodendienaars—”</p> + +<p>„Stil!” beet zij mij toe: „Oreer niet, maar geef acht!...<ins class="corr" id="corr31" title="Niet in Bron.">”</ins> Zij +greep mij heftig bij den arm.—„Voelt gij den bodem niet dreunen onder +den tred der krijgsknechten?—Het is de dappere Claudius met zijn +cohort. Zij gaan de poort bezetten, om den aanval af te slaan van de +zwermen barbaren, die aanrukken over de bergen. Hoor! de wapenkreten—de +schok der zwaarden tegen de schilden—het gekerm der snevenden!—Heere, +hoe doet gij de heidenen vallen gelijk halmen onder de sikkel, opdat uw +woord te spoediger zegeviere over hen allen!”—</p> + +<p>Om de waarheid te zeggen, ik voelde bij deze beschrijving niets, dan het +nijpen van hare vingeren in mijn vleesch; en ik vernam geen ander +gerucht dan, heel in de verte, het gejoel van een troepje Triersche +nachtbrakers, vroolijke bruiloftsgasten naar alle waarschijnlijkheid. +<span class="pagenum" title="290"></span><a id="p_290"></a>Deze vrouw verkeerde blijkbaar in eenen uiterst overspannen +toestand:—eene gemesmeriseerde misschien?—Nochtans maakte haar +spookachtig pathos op mij eenen zekeren indruk.</p> + +<p>„Victorie!” voer zij voort: „De bespringers neergeworpen! de grond +bezaaid met hunne lijken!.... Het is waar, ook Claudius en zijne beide +broeders liggen daar onder de rochelenden—mijne kloeke zoons, mijne +edele knapen! Maar—Christus zij geloofd!—wat wil eene moeder beter, +dan dat hare kinderen hun hartebloed vergieten onder Zijne banier!.... +Kom, vreemdeling! Wandel verder met mij door de eeuwen van mijn lijden +en van mijne kracht!”</p> + +<p>„Dit was”, vervolgde zij, terwijl ik aan hare zijde ging, beangst en +toch geboeid door de geheimzinnige majesteit van haar woord en wezen: +„dit was nog de minst bittere teuge uit den kelk. Zacht was de +heldendood mijner zonen: als de kus eener moeder kort en zoet, +vergeleken bij het uiteinde van Thyrsus hunnen vader, dien de heiden +Rictiovarus spijkeren deed aan het kruis, omdat hij niet wierook wilde +plengen in de offerschalen der afgoden. Hier was het!” riep zij, naar +eene verhevenheid wijzende, die wij door eene enge steeg langs den +voormaligen wal genaderd waren, en waarop nog een brokstuk van eenen +ouden toren stond: „Hier, ja!.... Hij was jong; ik was schoon; oneindig +minden wij elkander. Met ééne bede, met éénen traan—ik wist het—hadde +ik hem het gemoed week kunnen maken, zoodat hij den Heiland hadde +afgezworen, en gered ware geweest. Ik sprak die bede niet uit; dien +traan drong ik naar binnen. Ik zag de nagels hem door handen en voeten +klinken; ik zag hem oprichten aan het hout, ten prooi aan<span class="pagenum" title="291"></span><a id="p_291"></a> langzame +foltering. Rechtop stond ik onder het kruis, hem vermanende tot roemen +in zijn martelaarschap. Zijn bloed drupte mij op de schouders. Hij +smeekte om drinken—ik weigerde het hem. Méér dan Christus zou hij +lijden—méér dan Maria ik.”</p> + +<p>De ontzettende waarheid van uitdrukking, waarmede dit verhaal haar van +de lippen rolde, had mij zóó aangegrepen, dat ik mij bij lijve in het +gehoorde verplaatst voelde. Het kwam niet in mij op, dat slechts eene +schim of eene krankzinnige zoo spreken kon. Elke critische overweging +bleef mij verre. Ik doorleefde mee dit verleden van heldenmoed en smart.</p> + +<p>„Ongelukkige!” riep ik—„en gij hadt de kracht—?”</p> + +<p>„Zijne ziel was mij liever dan zijn lichaam”, antwoordde zij. „Mijne +kracht kwam van boven. Mijn kruis is mijn heil.... Doch stil! Ik ben nog +niet aan het einde.”</p> + +<p>Eene zijstraat voerde ons op de markt. Wij stonden naast de granietzuil +van den aartsbisschop Heinrich. Achter ons rees dreigend de zware St. +Gangolphs-toren. Vóór ons was het Roode Huis, stedelijk raadhuis in de +middeneeuwen—sedert verlaagd tot eethuis en herberg. Maar in dit uur +zou niemand het zijn verval in waardigheid hebben aangezien. Het hooge, +spitse leiendak, blinkend in den maneschijn, deed het zweemen naar een +kasteel. De beelden der heiligen en ridders tusschen de +spitsboogvensters schenen van hunne voetstukken te treden. En als de +vurige letteren in Belsazar's zaal, glom aan den muur het trotsche +stedelijke devies: <i xml:lang="la">Ante Romam Treviris stetit annis mille trecentis.</i></p> + +<p>„Dáár zaten zij”, hernam mijne gezellin—„op dezelfde plek waar gij zoo +even hebt geavondmaald. Het was vóór vierhonderd jaren eene opene +zuilengalerij; eene<span class="pagenum" title="292"></span><a id="p_292"></a> tribune stond er opgeslagen voor de heeren van den +clerus en van den raad. Daar zaten zij—heilige mannen en erntfeste +regenten. En tegenover hen, naast deze zuil, was een mutserd aangericht +van goed droog sparrehout. Het armezondaarsklokje luidde; monniken +rondom den brandstapel hieven een <i xml:lang="la">Confutatis</i> aan. Toen naderde, met +vasten tred en opgeheven hoofd, eene frissche jonge maagd—de papieren +mijter op de golvende lokken, om de slanke leden het gevlamde kleed. +<em class="g">Mijne</em> dochter, verstaat ge? <em class="g">mijn</em> éénig overgebleven kind!—„Ten vure met +de ketterin!” schreeuwde het volk: „ten vure!”.... En ik, hare moeder, +hare aanklaagster—ik smeekte niet voor haar, ik dekte haar niet met +mijn lichaam tegen den beul en zijne fakkel. „Bekeer u!” maande ik haar. +„Nooit!” was haar antwoord: „ik kan sterven zoo goed als mijn +vader!”—„Sterf dan!” riep ik—„en door <em class="g">mij</em>, opdat dit allerzwaarste wee +om der waarheid wille u misschien genade doe erlangen!”.... Met deze +hand, ziet ge? heb ik den beul de spaan uit de vuist gerukt; met deze +hand heb ik den brand gestoken in het stroo. Knetterend joeg de vlam +omhoog. Zij zengde mij de haren: zij dreef mij den walm van het +brandoffer in de neusgaten. Maar geen duimbreed week ik +achterwaarts:—ik bleef, zelve meebrandend, totdat mijn liefste door den +gloed verteerd was.... Eeuwig zal ik voor haar bidden, dat het vuur hier +op aarde haar aflaat doe vinden van het vuur der hel. Maar vuur slechts +kon haar louteren. Wat ik deed, was recht. Hier sta ik. God richte mij!”</p> + +<p>Eene rilling voer mij door het ruggemerg. Ik blikte om mij heen;—het +was of het bleeke maanlicht zich doormengeld had met een bloedrood +schijnsel; of al de oude<span class="pagenum" title="293"></span><a id="p_293"></a> gevaarten in het rond, die van dit gruwelstuk +getuigen waren geweest, den rossen gloed weerkaatsten van het +maagdenmoordend <i xml:lang="fr">auto-da-fé</i>. Eindelijk vond ik de spraak terug:</p> + +<p>„Ontzettende! gedrocht en heldin, die een bloedspoor achterlaat waar gij +treedt—wie zijt gij dan toch?”</p> + +<p>Zij sleepte mij voort naar de Domkerk; de zware deur week open bij haar +naderen—en dreunend klonk hare stem door die weidsche ruimte, waar +honderd marmeren beeldengroepen, wit als geesten in den door de vensters +brekenden maneschijn, de vingeren gericht hielden naar den hemel:</p> + +<p>„Wie ik ben?—Ik ben, die dezen tempel gebouwd heeft, en al de tempelen +van den waren God, zoo wijd het kruis heeft gezegevierd op aarde. Ik +ben, die niets te lief heeft geacht—gade, noch kroost, noch mijn eigen +hartebloed, om het weg te geven voor den triomf der Alléénzaligmakende. +Ik ben, die barrevoets door de sneeuw van het Noorden waadde, en door de +blakende zandwoestijnen van het Zuiden, die honger en dorst, gevangenis +en geeseling duizend malen heb getart, om ééne heidenziel te winnen voor +het eeuwige heil. Ik ben, die eeuwen lang de volkeren geknield heb +gezien aan mijne voeten, de vorsten wedijverend om eenen kus te mogen +drukken op mijne hand. Ik ben—<em class="g">het oude geloof</em>..... Neen—veins geen +ontzag! Van u verwacht ik niet dat gij u voor mij in het stof zult +buigen. Ik weet dat gij neigt tot diegenen, die mij verfoeien als genius +der duisternis, terwijl zij die andere—de schaamtelooze deern—ten +troon willen heffen als genius des lichts.... Ik vloek u niet: in mijne +grijsheid werd ik het vermaledeien moede. Maar dit zeg ik u, +vreemdeling—zoo ik er<span class="pagenum" title="294"></span><a id="p_294"></a> velen gevloekt heb, méér nog heb ik er gezegend; +zoo ik er duizenden lijden deed, millioenen heb ik er onder lijden +getroost en staande gehouden; zoo ik natiën tot vertwijfeling dreef, +geslachten op geslachten, eeuw in, eeuw uit, deed ik leven in hope en +sterven in vrede. Dit zeg ik u:—<em class="g">daar was in mijne duisternis een +licht—en daar is in uw licht eene duisternis</em>!”</p> + +<hr class="hrline" /> + +<p>Hoe ik uit den Dom weer op de markt, van de markt in het Roode Huis +gekomen ben, en verder, door den doolhof van gangen en trappen in het +middeneeuwsch getimmerte, mijne kamer en mijn bed gevonden heb—dit +staat mij niet helder voor. Zóóveel slechts heugt mij, dat ik een +duchtig gat in den dag sliep, en dat ik nooit in mijn leven zulk een +kluwen van ventende en koopende vrouwen, en zulk een gebergte van hoopen +fruit en stapels groenten bijeenzag, als toen ik mijn hoofd uit het +venster stak. Boeren en lanterfanters krioelden tusschen het kakelende +vrouwvolk heen. De zwaar beladen marktkarren knarsten over de +straatkeien. De voerlui schreeuwden ho! en hoist! of floten hunne +paarden en de voorbijtrippelende dienstmeisjes toe. En hoog boven dit +alles deden de klokken van St. Gangolphs en den Dom, Onze Lieve Vrouwe +en de H. Drievuldigheid, St. Gervasius en St. Antonius—en wat al kerken +het heilige Trier nog meer bezitten mag—de zonnig blauwe lucht vroolijk +meedansen met haar gebeier. Het was de woeligste markt- en heiligedag +dien men zich denken kan. Welk een verschil tusschen de<span class="pagenum" title="295"></span><a id="p_295"></a> wereld die is, +en de wereld die men zich kan droomen!—in tweeërlei zin, helaas!</p> + +<p>Maar <em class="g">had</em> ik gedroomd?—Ik kon het nauwelijks gelooven. Eenen droom is +men gewoonlijk na het wasschen vergeten. De ontmoeting van dezen nacht +daarentegen stond mij zoo levendig, zoo in al het geziene en al het +gehoorde klaar en scherp voor den geest. En toch....</p> + +<p>De éénige intusschen, die mij omtrent dit punt zekerheid verschaffen +kon, was de kellner.</p> + +<p>„Vriend”, vroeg ik den jongeling, nadat de drie of vier overige +ontbijtgasten waren heengegaan: „zeg mij eens, zijn die twee dames nog +hier?”</p> + +<p>„Welke twee dames?”</p> + +<p>„Wel, die oude en die jonge, die gisteren-avond met mij in de eetzaal +zaten.”</p> + +<p>Hij gaapte mij verwonderd aan.—„Twee dames?—Mijnheer was +gisteren-avond moederziel alleen in de eetzaal.”</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Alle Wetter!</i> Er was toch eene oude dame die borduurde, en eene jonge +die in eenen roodbonten roman las. Ik heb toch nog oogen in mijn hoofd?”</p> + +<p>De verbazing op zijn meelkleurig gelaat week voor een oolijk lachje. „Ik +zeide het mijnheer gisteren immers!” grinnikte hij: „Van alle +Moezelwijnen is de Brauneberger wel de koppigste. <i xml:lang="de">Ich könnte +Geschichtchen davon erzählen, oho!.... Komme schon!</i>” riep hij—en wip, +met zijn servet over den arm, hippelde hij naar een tafeltje waar men +hem klopte.</p> + +<p>De vlegel!—Hij had mij voor den neus geknipt, maar daarmee nog niet +overtuigd. Die Brauneberger, <i xml:lang="la">nota bene!</i> Eéne enkele flesch—en dit +voor mij!—Belachelijk! <span class="pagenum" title="296"></span><a id="p_296"></a>Ik zag toch wat ik zag!—Die verschrikkelijke +oude mocht dan misschien een spookbeeld zijn geweest, een phantasma, uit +mijn brein voortgekomen tengevolge van de hersenschuddingen bij den +langen spoorwegrit. Maar de jonge, met haar drieste oogen, hare malsche +lippen, haar hondegebit.... Wie zag er ooit een droombeeld met een +Rembrandt-hoedje gekapt? of een phantasma bladerende in eene Engelsche +shillings-editie?</p> + +<p>Met dit al niet wetende wat ik van het geval te denken had, nam ik mijne +beenen op, ten einde het Duitsche Rome en zijne wandeldreven nu ook eens +bij het licht des daags te bezien.</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>De vijfde namiddag-ure had geslagen, toen ik den door de geschiedenis +gewijden cirkel betrad, die even buiten de stad tusschen groene +wijnbergen verscholen ligt: het amphitheater, de arena, in welke eenmaal +het heidendom der Imperatoren al zijne weelde ten toon spreidde, en al +zijne gruwelijkheid. Ik had met voordacht den vóóravond bestemd tot dit +bezoek; half de kunst van zien bestaat in het juiste kiezen van den tijd +waarop en van de stemming waarin. Ik heb reeds gezegd: ga niet uit +bewonderen wanneer u dorst, noch uit mijmeren wanneer u hongert. Ik voeg +er bij: zoek het overschot van een Druïden-woud niet op bij +middagzonneschijn, en eenen bouwval der oudheid niet in den jubelenden +ochtendstond.</p> + +<p>Wèl mocht eene lichte huivering mij bevangen, als ik, versch van de +lectuur des historie-schrijvers, den voet zette binnen die eenzame +ruimte, van zoovele ijselijkheden het schouwtooneel.</p> + +<p>Het moet omstreeks deze zelfde ure zijn geweest, dat<span class="pagenum" title="297"></span><a id="p_297"></a> menschen, wier +beschaving en daden nog steeds der menschheid bewondering afdwingen, op +deze plek eene orgie van wreedheid vierden, van hartloos zwelgen in +anderer pijn—een bloedfestijn, bij welks herinnering zelfs de minst +evangelischgezinden onder ons den Hemel danken moeten dat zij Christenen +zijn.</p> + +<p>Tot op de bovenste omgang saamgepakt, verdringen zich de tienduizenden +ongeduldige toeschouwers; en op het hooge <i>podium</i>, onder den purperen +troonhemel, zit Keizer Konstantijn, ontstuwd van zijne senatoren, +consuls, praetoren en gezantenstoet. Het gedruisch der menigte is als +dat eener onstuimige zee: zij weet het, dit gaat een dag der dagen +worden: de Caesar wil op zijne zege over de Franken de kroon drukken met +een schouwspel, waarvan Rome zelfs de weerga nog niet zag;—tot +hunkerens gespannen is dus de bloedige verwachting. Dierengevechten +strekken tot inleiding;—men acht ze ditmaal slechts voor kinderen de +aandacht waard. Daar schettert opnieuw het trompetsignaal. Een Lybische +leeuw springt uit een der holen in den ringmuur te voorschijn. Door +dagen vastens uitgehongerd, verbijsterd door het licht en de kleuren, +getergd door de kreten en door den reuk van de menschen in het rond, +stuift hij woedend tegen de omschutting op, om zich eene prooi naar +beneden te sleuren;—doch het metselwerk is te stijl: hij moet brullend +afdeinzen. Ziet—daar is ook reeds een lichter te grijpen buit hem in +het oog gevallen. Een jonge man, schoon en fier, staat daar midden in +den circus. Het is Ragaïs, de overwonnen Frankenvorst. Men heeft hem +uitgedost als jager; eene pardelhuid hing men hem over de schouders, +eene lichte werpspies gaf men hem in de hand: want hij mag zich +weren—wel niet<span class="pagenum" title="298"></span><a id="p_298"></a> met eene kans om den leeuw te verslaan, maar om zijnen +eigen doodstrijd en het vermaak van zijne vijanden te verlengen. Kalm +blikt hij langs de rijen der gierige kijkers. Als hij Konstantijn speurt +in den gulden stoel, keilt hij bliksemsnel zijn wapen door de lucht, +zoodat het neerdrilt voor des Keizers voeten. Dan opent hij voor het +aanspringende monster zijne armen, en steekt zijnen hals in den gapenden +muil.</p> + +<p>Op den leeuw volgt een tijger; op Ragaïs volgt Ascarik, de tweede +Franken-koning. En is ook dit tweede stuk vorstelijk aas besprongen en +verscheurd, dan eerst komt er rechtaf leven in het tooneel. Van vorsten +was de voorraad schaarsch; van edelen en gemeenen is zij overvloedig. +Bij gansche troepen jaagt men de weerlooze krijgsgevangenen in het perk; +bij dozijnen laat men de grimmige bestiën—leeuwen, tijgers, panthers en +beren, allen door honger tot het uiterste van woede en vraatzucht +aangedreven—onder hen losbreken. Eenige duizenden strijdbare mannen +geven op dien éénen namiddag onder klauw en tand den geest. En hoe +hooger de stapels worden van lillend menschenvleesch, waarin de +gedierten wroeten, des te doller wordt het razen van het dus onthaalde +volk. De rood beloopen oogen puilen uit de kassen; de vastgeklemde +tanden knarsen over elkaar; de scheefgetrokken monden brullen en gillen +van genot........ Om de zinnen wat te bekoelen, besproeit men van tijd +tot tijd de rijen met eenen stofregen van rozenwater—den geur van +wellust, dien dit geslacht, verfijnd in geneugte en in wreedheid, het +liefst had nà den geur van bloed.</p> + +<p>Ziedaar het Triersche amphitheater op eenen zomerschen namiddag in het +jaar onzes Heeren 306.</p> + +<p><span class="pagenum" title="299"></span><a id="p_299"></a></p> + +<p>En nu—welk een verval! en welk een vrede!—Eenige vormlooze +steenbrokken aan weerszijden van den ingang, eene rest van den +ringmuur—dit is alles wat de tijd van het trotsche bouwwerk overliet. +Waar de drom van tierende kijkers rist aan rist gestapeld zat, daar +stonden nu bloeiende wijnstokken geschaard; waar de gladiatoren kampten, +de dieren en hunne offers over elkander rolden in de doodstuip, daar +knabbelde een geitje aan eenen heester, en tjilpte een krekeltje in het +gras. Stilte, de liefelijke stilte van den zomer-avondstond, vervulde +met haar gefluister dezen ontredderden kuil der gruwelen.</p> + +<p>En straks werd die stilte verbroken door kindergezang, dat naderde uit +de verte..... <i xml:lang="la">O tempora, o mores!</i> Een schoolmeester schreed den cirkel +binnen, aan de spits van een peloton pupillen. Zijne stem klonk als die +eens hoofdmans over honderd; ontzagwekkend kliefde hij de lucht met +zijne paraplu. Hij stelde de knaapjes in twee gelederen, deed hen de +wandelstokken schouderen, en kommandeerde: „Rechts, richt u! Voorwaarts, +marsch!”—of iets dergelijks. En rap rap rap rap! gingen de korte +beentjes van de jongens, en de lange beenen van den onderwijzer.... Na +de militaire kwamen de athletische oefeningen. Op het tempo „<i xml:lang="de">eins!</i>” +werden al de wandelstokken met beide handen vastgegrepen; op „<i xml:lang="de">zwei!</i>” +rezen zij alle horizontaal boven de hoofden; op „<i xml:lang="de">drei!</i>” hurkten al de +heupen neer—en op „<i xml:lang="de">vier!</i>” begon zich het gansche gezelschap in +beweging te zetten op die eigenaardige wijze, minder uit een aesthetisch +dan uit een gymnastisch oogpunt aan te bevelen, die men in studentikose +kringen pleegt aan te duiden met het verbum „kikkeren”.—„Hiep, hoep!” +schreeuwde de paedagoog, <span class="pagenum" title="300"></span><a id="p_300"></a>met koene sprongen zijnen leerlingen +vooruithuppend op de baan der lenigheid. Want tot 's mans eer moet ik +betuigen, dat hij niet slechts in het kommando groot was, doch het ook +geenszins beneden zich achtte al de afgeroepene evolutiën <i xml:lang="la">in propia +persona</i> mee te maken—en dit, ondanks zijnen blauwen bril en zijnen +zwartlakenschen kuitendekker, met bewonderenswaardige gratie en +vaardigheid. „Hiep, hoep!—Stilte, lummels! Wie lachen durft, conjugeert +mij vijf-en-twintig maal het werkwoord <i xml:lang="la">risum tenere!</i>—Hiep, hoep! +hiep, hoep! hiep, hoep!——Halt!—<i xml:lang="de">Eins! Zwei! Drei!</i>”——en daar +stonden zij allen weer in <ins class="corr" id="corr32" title="Niet in Bron.">„</ins><i xml:lang="de">Reihe und Glied</i>!” met hijgende +borsten en hoogroode wangen.... Och jemini! dit was koddig! O ironie der +geschiedenis! Het Romeinsche amphitheater te Trier diende dus ook thans +nog tot arena!.... De éénige wreedheid echter, die ik er plegen zag, +bestond in eene vermaning met de paraplu, door 's meesters hand +toegebracht op den ronden kop van eenen in het kikkeren waarlijk àl te +onleerzamen scholier. De jongen wreef zijnen knikker, en griende even. +Maar bij het afmarscheeren blaatte hij weer mee uit volle keel:</p> + +<div class="poem"> +<div class="stanza" xml:lang="de"> + <span class="i0">„<i>Was frag <ins class="corr" id="corr33" title="Bron: ieh">ich</ins> viel nach Geld und Gut</i><br /></span> + <span class="i2"><i>Wenn ich zufrieden bin!....</i>”<br /></span> +</div> +</div> + +<p>Ja ja, beste jongen!—<i xml:lang="de">Wenn ich zufrieden bin!</i>—dáár zit hem de +knoop!...</p> + +<hr class="tb" /> + +<p>Ik slenterde mijmerend stadwaarts:—langs de schoone ruïne der +Romeinsche Baden, over de duizend- en nogmaals duizendjarige +Moezelbrug—tusschen ruige bouwvallen en popperige villa's—het +wonderlijkste <i xml:lang="de">durcheinander</i> <span class="pagenum" title="301"></span><a id="p_301"></a>van doode kolossen en levende +nietigheden. Daarna volgde ik de rivier totaan het dorpje Palliën, waar +ik, links afslaande, de twee- of driehonderd in de rots gehouwen treden +beklom, die opvoeren tot het meest bezochte bedevaartsoord van burgers +en vreemden te Trier: de restauratie <i xml:lang="de">Schneiders Hof</i>. Hier, op de +breede veranda gezeten, in het altoos onderhoudende gezelschap van +mijnen geestigen vriend Brauneberger, genoot ik in de genoegelijkste +stemming een der liefelijkste uitzichten ter wereld. De spiegelgladde +Mosella, zich slingerend tusschen de roode, met woud en wingerd bewassen +zandsteenrotsen, de kring van rijk bebouwde hoogten in het verschiet, de +oude brug, de stad met al hare torenspitsen.... Ach! hoe minzaam lachend +zijn de steden der menschen, hoe vredig en kinderlijk schijnen zij zich +te vleien aan den boezem der moederlijke natuur—als men ze slechts uit +eene verte en van eene hoogte gadeslaat!</p> + +<p>Terwijl ik dan zoo stil mijn hart aan dit alles zat op te halen, +bemerkte ik dat er iemand plaats nam op den stoel die bij mijn tafeltje +nog ledig stond, en hoorde ik eene stem, rad en schel, maar niet +onwelluidend:</p> + +<p>„Aha, jonkman! Dus nog onder de levenden?”</p> + +<p>Ik wendde mij om en bevond mij van aangezicht tot aangezicht met—men +raadt het al—: die andere, die jongere, met het kroeshaar, en de slang +zonder eind op hare borst.... Gerechte Hemel! zoo was het dan toch alles +werkelijkheid geweest. Die oude vrouw van heden nacht, met hare +kruisingen en hare brandstapels—zij was dan toch geen nevenbeeld. Of +zou ten slotte misschien ook déze hier....</p> + +<p>Ik wreef mijne oogen eens uit .... daar was zij wel, met den staalglans +in haren blik en het sarcastische trekje<span class="pagenum" title="302"></span><a id="p_302"></a> om hare lippen, terwijl zij +het schenkmeisje toeriep: „Hola, Kellnerin! nog een glas hier! en doe er +meteen maar eene portie knakworst bij.”—Zij schonk, zoodra het bestelde +haar gebracht was, zich dapper in uit mijne flesch, en verorberde haar +avondbrood met opmerkelijke gezwindheid.... Hoe dan had ik aan hare +vleeschelijkheid kunnen twijfelen? Er zijn voorbeelden van geesten, die +bij gelegenheid een stevig glas wijn ergens in hun onstoffelijk +binnenwerk wisten weg te stouwen. Doch dat iemand uit het schimmenrijk +knakworst met mosterd nuttigde, dit was iets volslagen ongehoords.</p> + +<p>„Nog onder de levenden, waarde heer en vriend?” herhaalde zij met vollen +mond: „Men heeft u dus niet opgegeten?”</p> + +<p>„Eilieve”, antwoordde ik, ietwat kregel: want ofschoon dit jonge ding +mij een weinig had doen schrikken, ontzag boezemde zij mij met hare +geëmancipeerde manieren volstrekt niet in:—„eilieve, mejuffrouw—waarom +zou ik <em class="g">niet</em> meer onder de levenden zijn? En wie zou er met mogelijkheid +zulk eenen verbasterden appetijt hebben gehad, om mij op te +eten—zoolang er namelijk nog knakworst in deze goede stad te krijgen +is?”</p> + +<p>„O, wat dát betreft”, hernam zij al kauwende—„het monster heeft er wel +taaiere verslonden met huid en haar!”</p> + +<p>„Maar wie bedoelt ge dan toch, als ik u bidden mag?”</p> + +<p>„Wie anders, o snuggere man, dan uwe leidsvrouw van gisteren-avond?—De +duffe mummie, die 's nachts tusschen brokkelende puinhoopen spookt, en +over dag zich schuil houdt in graftomben? De domme drijfster, die +zichzelve de karwats over den rug legt, als zij het anderen niet kan +doen! De stekeblinde aardmol, die<span class="pagenum" title="303"></span><a id="p_303"></a> zich, oho! deze wereld tot eene +werkelijke hel maakt, om eene denkbeeldige hel daar ergens <em class="g">buiten</em> de +wereld te ontloopen! De heks! De vampyr! De beulspatronesse!”—</p> + +<p>Hare oogen sparkelden van kwaadaardigheid; het badientje in hare hand +hieuw al fluitend de bladers af van de wingerd-ranken boven haar hoofd.</p> + +<p>„Bedaar, lieve juffrouw!” zoo brak ik den stortvloed van invectieven af: +„Die eerwaardige oude dame, in wier gezelschap ik u dan toch aantrof, en +die mij, naar zekere gelijkenis te oordeelen, wel uwe grootmoeder +scheen—”</p> + +<p>„Mijne overgrootmoeder, sapprement!—en mijne aartsvijandin. Want zij +wil ook mij naar haar pijpen doen dansen, en mij gelijk maken aan +haarzelve. Maar nooit zullen wij twee iets gemeen hebben—nooit! Noemt +zij zich vol wrevel <em class="g">het oude geloof</em>—ik—wandelaar, let wel!—ik noem +mij vol trots het <em class="g">nieuwe</em>—”</p> + +<p>„<em class="g">Ongeloof</em>?” wierp ik half luid in het midden.</p> + +<p>„—Het <em class="g">nieuwe</em> geloof”, sloeg zij door: „het geloof in den mensch en in +zijne zelfgenoegzaamheid. Zie! hier is mijn symbool: de slang die haren +staart opeet, zinnebeeld van de godheid Materia in hare eindeloozen +kringloop. Hoor! ginds klinkt mijn psalmtoon: de stoomfluit eener +locomotief. Lees! dit is mijn evangelie: <em class="g">Kennis is macht. Genieten is +plicht. Zelfverloochening is krankzinnigheid. Er is geen licht dan het +licht der wetenschap. Al wat gij daar buiten zoekt, is waan der +duisternis.</em>”</p> + +<p>Het spreken maakte haar zóó dorstig, dat ik eene tweede flesch +Brauneberger moest doen aanrukken.</p> + +<p>„Ha!” begon zij opnieuw: „Wie heeft het volk tot<span class="pagenum" title="304"></span><a id="p_304"></a> <em class="g">menschen</em> gemaakt, vrij +en gelijk?—Ik.—Wie heeft de brandstapels en marteltuigen van mijne +overgrootmoeder doen verzinken?—Ik.—Wie heeft de kloosters doen +instorten, de monniken uitgedund, de priesters in hunne schelp doen +kruipen?—Ik.—Wie zal binnenkort ook al die daarginds nog overgeblevene +tempelen van bijgeloof doen afbreken, om ruim baan te maken voor +scholen—scholen waar de jeugd niets anders zal leeren dan dat tweemaal +twee vier is?—Ik, ik, ik!.... Maar sta op, en ga mee—dan toon ik u +mijnen <em class="g">fiersten</em> triomf!”</p> + +<p>Zij leidde mij met snellen tred naar buiten, de helling af, het dal +door, en langs een kronkelend bergpad weer naar boven. Hier staat op den +hoogsten top, vlak tegenover de stad, een reusachtig Mariabeeld, met +eene forsche zuil tot voetstuk. Het gevaarte is een vijftig voet hoog, +een baken voor geheel het omliggende land.</p> + +<p>„Dáár nu!” kraaide de jonge schoone: „Hier heeft mijne macht het +bijgeloof verwonnen in zijne laatste sterkte. Zie op, en oordeel!”</p> + +<p>Ik keek op, en bespeurde inderdaad iets zonderlings. Men heeft het beeld +der Madonna gewapend met—eenen bliksem-afleider!</p> + +<p>„Ha ha ha!” gilde mijne geleidster: „de Koningin des Hemels kan niet +eens zichzèlve meer beschermen tegen des hemels vuur! Lieve Sint Jozef +de timmerman, weet gij daar van? Zij hebben mevrouw uwe gade eene stang +door haar onbevlekte lijf gestoken, opdat zij bij eene donderbui niet +naar beneden tuimele! De Moeder Gods om haar eigen bestwil gespietst +door de profane menschelijke rede! Hi hi hi hi!”</p> + +<p>Haar lachen klonk demonisch. Ik kon het niet aanhooren: <span class="pagenum" title="305"></span><a id="p_305"></a>zoo voor iemand +ter wereld, dan had ik voor Maria nu het hoofd willen ontblooten. Ik +wendde mij af en zette mij neer op eene der treden van het voetstuk, om +stichting te vinden in den aanblik van het heerlijke vergezicht, +waarover de schemering nederzeeg.</p> + +<p>Toen vernam ik aan weerszijden een geprevel. Links zag ik de jonge +vrouw, en rechts de oude—beiden geknield, de handen gevouwen, het hoofd +opgericht naar het Madonna-beeld.</p> + +<p>„Wat doet gij?” riep ik der oude toe.</p> + +<p>„Ik aanbid het beeld des geloofs, dat door het wangeloof geschonden +werd.”</p> + +<p>„En gij?” vroeg ik der jonge.</p> + +<p>„Ik kniel voor de almacht der wetenschap, die met hare speer het +bijgeloof heeft doorboord.”</p> + +<p>En zij drongen op mij aan, die beide spookselen. „Kies tusschen ons!” +schreeuwden zij met heftige gebaren, alsof zij mijn lichaam in tweeën +wilden scheuren.</p> + +<p>Maar met kracht weerde ik ze af. „Voort!” riep ik: „voort gij beiden! Ik +ga mijnen eigen weg. <em class="g">In naam van God en van vrijheid</em>—voort!”....</p> + +<p>Zij vloden—de eene rechts, de andere links den berg af. En mijn oog, +met bovenmenschelijke scherpte toegerust, zag de oude ijlings verdwijnen +in het duister der Triersche Domkerk, de jonge in de stoompijp van eene +machinenfabriek.</p> + +<p>De eerste starren fonkelden aan den hemel—en eenzaam daalde ik omlaag.</p> + +<p><span class="pagenum" title="306"></span><a id="p_306"></a></p> + +<p>In de herberg het Roode huis teruggekeerd, deed ik mij terstond het +gastenboek geven. Daar las ik, op de laatst beschrevene bladzijde, vlak +onder mijnen eigen naam, in eene wilde, krabbelige hand:</p> + +<p><em class="g">Er is geen licht dan het licht der wetenschap. Al wat gij daar buiten +zoekt, is waan der duisternis.</em></p> + +<p>En daaronder, in hoekig gothisch schrift:</p> + +<p><em class="g">In mijne duisternis was een licht—en in uw licht is eene duisternis.</em></p> + +<hr class="tb" /> + +<p>„<span xml:lang="de">Kellner</span>”, vroeg ik: „wat staat hier geschreven?”</p> + +<p>„Mijnheers naam”, antwoordde de knaap, mij nogmaals voor gek +aanstarende.</p> + +<p>„En verder?”</p> + +<p>„Verder is er niets dan wit papier.”</p> + +<p>„<span xml:lang="de">Kellner</span>”, hernam ik: „ik geloof waarlijk dat gij gelijk hebt: die +Brauneberger slaat erg naar het hoofd.”</p> + +<p>„Ik geloof het óók, mijnheer!”</p> + +<p>„<span xml:lang="de">Kellner</span>—naar úw geloof vraagt niemand. Breng mij een ander merk.”</p> + +<p>„<i xml:lang="de">Zu dienen, Herr, zu dienen!</i>”</p> + +<hr class="chend" /> + +<div class="TNbox"> +<a id="correctie"></a> + +<h1>Overzicht aangebrachte correcties</h1> +<p>De volgende correcties zijn aangebracht in de tekst:</p> +<table summary="correcties in tekst"> + <thead> + <tr><th>Plaats</th><th>Bron</th><th>Correctie</th></tr> + </thead> + <tbody> + <tr><td class="td2"><a href="#corr1">Blz. v</a></td><td class="td4">38</td><td class="td4">39</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr2">Blz. 16</a></td><td class="td4">schilpad</td><td class="td4">schildpad</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr3">Blz. 19</a></td><td class="td4">grinnekend</td><td class="td4">grinnikend</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr4">Blz. 19</a></td><td class="td4">rooktopaas</td><td class="td4">rooktoopaas</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr5">Blz. 21</a></td><td class="td4">'</td><td class="td4">”</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr6">Blz. 41</a></td><td class="td4">gegewisseld</td><td class="td4">gewisseld</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr7">Blz. 52</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">.</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr8">Blz. 64</a></td><td class="td4">Eykendal</td><td class="td4">Eykendaal</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr9">Blz. 75</a></td><td class="td4">,</td><td class="td4">.</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr10">Blz. 104</a></td><td class="td4">”</td><td class="td4">[<i>Verwijderd.</i>]</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr11">Blz. 105</a></td><td class="td4">”</td><td class="td4">[<i>Verwijderd.</i>]</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr12">Blz. 121</a></td><td class="td4">zaturdag-avond</td><td class="td4">zaterdag-avond</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr13">Blz. 162</a></td><td class="td4">,</td><td class="td4">.</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr14">Blz. 170</a></td><td class="td4">papadijs</td><td class="td4">paradijs</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr15">Blz. 171</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">”</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr16">Blz. 177</a></td><td class="td4">onmiddelijk</td><td class="td4">onmiddellijk</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr17">Blz. 183</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">”</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr18">Blz. 190</a></td><td class="td4">oopopslag</td><td class="td4">oogopslag</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr19">Blz. 194</a></td><td class="td4">,</td><td class="td4">.</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr20">Blz. 201</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">”</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr21">Blz. 228</a></td><td class="td4">z'ak</td><td class="td4">za'k</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr22">Blz. 228</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">„</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr23">Blz. 235</a></td><td class="td4">„„</td><td class="td4">„</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr24">Blz. 235</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">.</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr25">Blz. 244</a></td><td class="td4">,</td><td class="td4">.</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr26">Blz. 252</a></td><td class="td4">„</td><td class="td4">[<i>Verwijderd.</i>]</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr27">Blz. 254</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">”</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr28">Blz. 255</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">”</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr29">Blz. 277</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">:</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr30">Blz. 279</a></td><td class="td4">.</td><td class="td4">,</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr31">Blz. 289</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">”</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr32">Blz. 300</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">„</td></tr> + <tr><td class="td2"><a href="#corr33">Blz. 300</a></td><td class="td4" xml:lang="de">ieh</td><td class="td4" xml:lang="de">ich</td></tr> + </tbody> +</table> + +</div> + + + + + + + + +<pre> + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Chiaroscuro, by Carel van Nievelt + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK CHIAROSCURO *** + +***** This file should be named 31649-h.htm or 31649-h.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/3/1/6/4/31649/ + +Produced by Branko Collin and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, are critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. + + +</pre> + +</body> +</html> diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..0109bdf --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #31649 (https://www.gutenberg.org/ebooks/31649) |
