summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
-rw-r--r--.gitattributes3
-rw-r--r--31649-8.txt9340
-rw-r--r--31649-8.zipbin0 -> 208643 bytes
-rw-r--r--31649-h.zipbin0 -> 220335 bytes
-rw-r--r--31649-h/31649-h.htm9718
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
7 files changed, 19074 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..6833f05
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,3 @@
+* text=auto
+*.txt text
+*.md text
diff --git a/31649-8.txt b/31649-8.txt
new file mode 100644
index 0000000..0dc09a7
--- /dev/null
+++ b/31649-8.txt
@@ -0,0 +1,9340 @@
+The Project Gutenberg EBook of Chiaroscuro, by Carel van Nievelt
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Chiaroscuro
+ Vertellingen tusschen licht en donker
+
+Author: Carel van Nievelt
+
+Release Date: March 15, 2010 [EBook #31649]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK CHIAROSCURO ***
+
+
+
+
+Produced by Branko Collin and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net
+
+
+
+
+
+ +------------------------------------------------------------------+
+ | |
+ | OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER: |
+ | |
+ | De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele, |
+ | verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te |
+ | moderniseren. |
+ | |
+ | Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn |
+ | gecorrigeerd. |
+ | |
+ | Bladzijde-nummering is verwijderd. Afgebroken woorden aan het |
+ | einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. De voetnoten |
+ | zijn hernummerd en naar het eind van de bijbehorende alinea |
+ | verplaatst. |
+ | |
+ | De in het origineel als cursieve tekst is weergegeven als |
+ | _cursief_. Vette tekst is weergegeven als $vet$. |
+ | Uitgespatieerde tekst is weergegeven als =uitgespatieerd=. |
+ | |
+ | In dit boek worden lage en hoge aanhalingstekens gebruikt. |
+ | Deze zijn respectievelijk aangegeven als »aanhalingstekens". |
+ | |
+ | Aan het eind van het boek volgt een overzicht van de |
+ | aangebrachte correcties. |
+ | |
+ +------------------------------------------------------------------+
+
+
+
+
+CHIAROSCURO
+
+
+ LEIDEN: BOEKDRUKKERIJ VAN L. VAN NIFTERIK HZ.
+
+
+
+
+ CHIAROSCURO
+
+
+ VERTELLINGEN TUSSCHEN LICHT EN DONKER
+
+ door
+
+ C. VAN NIEVELT
+
+ Tweede Druk
+
+
+ LEIDEN
+
+ S. C. VAN DOESBURGH
+
+ 1889
+
+
+
+
+INHOUD.
+
+
+ Bladz.
+
+ DE GRAUWE VROUW 1
+ DE PARAPLU VAN DEN KAPELAAN 14
+ JACK BOBSON'S POOLREIS 39
+ DE JONKVROUW VAN HILLEGERSBERG 51
+ HARMONIA 120
+ IN DEN HOBBELSTOEL 151
+ EENE MIN IN DEN ZONNESCHIJN 167
+ EENE MIN IN DEN MIST 182
+ MEVROUW DE DOUAIRIÈRE 211
+ ALPENGLOEIEN 242
+ DON JUAN DEL MULINO 246
+ CHIAROSCURO 282
+
+
+
+
+De grauwe Vrouw.
+
+ _Wem nie durch Liebe Leid geschicht,
+ Dem ward auch Lieb' durch Liebe nicht;
+ Leid kommt wohl ohne Lieb' allein;
+ Lieb' kann nicht ohne Leiden sein._
+
+
+Meester Claudius, uit Rotterdam, is dezen zomer voor zijn genoegen op
+reis geweest. Als goed vriend heeft hij mij van zijne ontmoetingen en
+ervaringen iets meegedeeld, dat misschien zoo alledaagsch niet is. Ik
+vertel het, met zijn verlof, hier over.
+
+ * * * * *
+
+De bel klepte drie, de stoomfluit gilde, de trein zette zich in
+beweging. Er in zat de meester; er buiten stonden zijne vrouw en zijn
+dochtertje.--»Adieu! dag, lieven, dag! Gauw schrijven, hoor! Saluut!
+Dag, dag, adieu!"--Een knikken nog uit het raampje--reeds waren zij
+uit zijn gezicht verdwenen; tusschen hem en haar, die den goeden man
+nawuifden op het plankier, drong zich eene zwarte machinenloods. Alléén
+in den coupé, schoot onze reiziger als een pijl uit den boog door de
+Kralingsche weilanden heen, zijn huis al verder en verder achter zich
+latende, met elke minuut eene zevenmijls-schrede nader ijlende tot de
+wouden en bergen van zijn verlangen.
+
+ * * * * *
+
+Het is eene kostelijke gewaarwording, het gevoel van dat eerste
+uitvliegen: die zekerheid dat heden en morgen eens het taakwerk ons niet
+wacht, dat uitzicht op het nieuwe, het onbekende, of het van vroeger ons
+reeds lief gewordene, dat elk uur van de komende dagen ons staat te
+brengen.
+
+Minder aangenaam wel, wanneer, als in Claudius' geval, omstandigheden
+gebieden dat men in zijn ééntje zulk eene pleizierreis onderneemt. Maar
+dit behoefde toch onzen vriend het genoegen niet te vergallen. Zijne
+vrouw en zijn kind waren immers gezond en veilig; het ontbrak haar noch
+aan bescherming noch aan verzet; zoo van ganscher harte gunden zij den
+man en vader de ontspanning naar welke hij zoozeer hunkerde; dagelijks
+ook konden zij zijne brieven ontvangen en beantwoorden.... Dus, meester,
+met volle teugen genoten van den korten rusttijd!
+
+Het schoone weder al moest hem het hart doen jubelen. Hoe laafde zich
+zijn oog aan het etgroen der pas gemaaide weiden; hoe geurde het versche
+hooi hem tegen; hoe flikkerden de Hollandsche slooten en weteringen,
+door de namiddagzon in gloed gezet, hem als raketten voorbij. En al
+houtrijker, straks al heuvelachtiger, steeds al aantrekkelijker werd het
+landschap, hoe meer hij zich verwijderde van de misdeelde streek, in
+welke het lot hem zijne woning wees. Kom, meester! onthaal uzelven op
+eene sigaar! En dan (o voorsmaak eener vreugde, wat zijt gij zoet!) dan
+het reisboek uit de tasch gegrepen, om op de kaart het grootsche plan
+nog eens in al zijne aanlokkelijkheid te bestudeeren. Voor zoover een
+mensch alléén gelukkig kan wezen, voelde Claudius zich gelukkig op dit
+oogenblik.
+
+ * * * * *
+
+Spoortreinen hebben in onze dagen wél eene groote snelheid, maar nog
+geenszins de volmaaktheid bereikt. Terwijl meester Claudius gansch
+verdiept zit in zijnen Baedeker, brengt eene hevig schokkende beweging
+van het rijtuig zijn hoofd in forsche botsing met de lijst van het
+venster.... Het was niets. Een steentje misschien, dat op de staven
+lag; of eene losgeraakte schroef.... Toch, als onze reiziger zijne
+lectuur hervat, dansen hem de letters een weinig voor de oogen.
+En--zonderling!--het is hem of hij een gefluister verneemt in zijn oor:
+
+»Vriend, denk er aan! deze trein kan verongelukken. Een enkel verzuim,
+één noodlottig toeval--zoo wordt deze sterke wagen versplinterd als eene
+spanen doos. Hen die gij tehuis liet, ziet gij dan nimmer weer!"--
+
+Alle drommels! Wie lispte dat daar?--De meester dacht toch alléén te
+zijn in den coupé!.... Hij wendt het hoofd zijwaarts--en inderdaad--hij
+vreesde het al--, in den hoek aan het andere venster zit eene donkere
+gestalte, vormloos ineengedoken, dicht gesluierd, van kruin tot voeten
+in het grauw.
+
+Een spooksel? meent gij. Nu ja--van een mensch had het ding zeker al
+weinig, en van een engel nog minder.
+
+Het was eene oude bekende van meester Claudius. Vrouw Zorg is haar naam.
+Sinds jaar en dag pleegt zij hem geen uur onverzeld te laten op zijn
+levenspad. Zij schrijdt vóór hem heen op de wandeling; zij staat achter
+zijnen stoel onder het arbeiden; zij hurkt naast zijn leger bij het
+slapen gaan, en reikt hem hare kille hand bij het uit bed stappen....
+Maar hier toch had hij niet verwacht haar aan te treffen. Hij meende
+stellig haar in de stad te hebben achtergelaten. Hij was zelfs (oprecht
+beleden) met het bepaalde oogmerk er op uitgegaan, haar eindelijk,
+eindelijk eens te ontloopen. En nu--tóch hier!--Zij moest dus, ongezien,
+achter hem in het rijtuig geslopen zijn.
+
+»Ah!" riep hij--»onafwendbare! gij óók op reis?--Waarheen? als ik vragen
+mag. Ik hoop dat onze wegen ditmaal niet samenvallen--ofschoon ik
+waarlijk zóózeer aan uw gezelschap gewoon ben geraakt, dat ik haast eene
+leemte voel wanneer ik u eens =niet= bij mij heb!"
+
+De gedaante boog zich even, alsof het compliment haar streelde.
+
+»Maar wat", voer Claudius voort, »wat kraakt ge mij daar weer voor kwade
+noten!--Een honderdduizend sneltreinen snorren er dagelijks door
+Europa--en hoe zelden hoort men van spoorwegrampen!--Waarom zou juist
+déze trein verongelukken?--De kans voor mij is even gering, als om uit
+een millioen witte boonen blindelings er eene enkele zwarte te grijpen!"
+
+»Toch, vriend", hernam de schim: »die ééne zwarte boon =is= onder al die
+witten! die ééne zwarte boon =kan= voor de hand liggen, en =moet= van
+tijd tot tijd gegrepen worden!"
+
+Het was zoo: hij kon het niet tegenspreken. Voor zijnen geest rees de
+beschrijving van hetgeen er onlangs gebeurd was op de lijn tusschen
+Birmingham en Manchester, tusschen Dijon en Macon--wel ja, tusschen
+Schiedam en Rotterdam nog kortelings.--»'t Is waar", prevelde hij: »die
+ééne zwarte boon zou inderdaad heden avond voor de hand kunnen
+liggen--en in dát geval----"
+
+Verbeeldde hij het zich? of was er opeens uit het westen een nevel
+gerezen, die de ondergaande zonneschijf verbleekte, het groen der
+Veluwsche wouden aanstreek met grauw, en den horizon in ontijdige
+schemering hulde?
+
+Het moet wel aan zijne oogen gelegen hebben. Want een paar medereizigers
+hoorde hij tot elkander zeggen, dat de zomer nog geenen zoo helderen en
+prachtigen avond had gebracht.
+
+ * * * * *
+
+Te Coblenz is het liefelijk verpoozen, na eenen langen spoorwegrit. Dáár
+vult men boordevol (ten minste als men van een goed glas wijn houdt,
+zooals meester Claudius) den roemer zich met den nectar van Rüdesheim.
+Dáár bruist zoo plechtig de breede Rijn langs Ehrenbreitstein's
+onwrikbare rotsvesting. Dáár wandelt men over de schaduwrijke hoogten
+van brug naar brug, en blikt er neder op de stad met haar gewoel, op den
+edelen stroom, die zich al kronkelend verliest in vruchtbare landouwen,
+schilderachtig heuvelland en rijk bebouwde vlakte--het minnelijkst
+toonbeeld hoe natuur en menschenwerk elkander sieren. Ja, dáár schudt
+de geest des moeden vreemdelings zijne lasten af, om onbekommerd mee te
+zingen met de merels in het groen, dat de aarde schoon is, het leven
+zoet.
+
+In die stemming des avonds binnen de stad teruggekeerd, vond de meester
+eenen brief van huis. Eenen opgewekten brief, eenen hartelijken brief:
+eene lieve aansporing om alle zorgen nu toch aan kant te zetten: eene
+blijde verzekering dat alles wel en goed en vroolijk was.
+
+»Alles wel--goddank! Kellner, eene halve Assmannshauser!--Ha! waar zijt
+ge nu, vrouw Zorg, met uwe sombere inblazingen!"
+
+Alles wel, ja ja. Alleen--aan het slot schreef toch de moeder--in
+postscriptum, naar de wijze der vrouwen--dat het kind eene verkoudheid
+scheen beloopen te hebben, dat het een weinig was gaan hoesten--in 't
+kort, een van die onbeduidende moederpraatjes, waaraan geen verstandig
+vader zich zwaar behoeft te laten gelegen liggen.
+
+Nu kunnen zelfs zijne vijanden (hij heeft er, de goede man, want hij
+bezit een karakter) zelfs zijne vijanden kunnen niet beweren dat meester
+Claudius geen verstandig vader is. »Een bagatel!" dacht hij. »Welk kind
+is er niet telkens verkouden? Welke kleine hoest er niet eens?--Wat
+geduld en wat gomballen----"
+
+En evenwel, als hij onwillekeurig dat naschrift nog eens herlas,
+verdween zijne luchthartigheid. Want aan zijne zijde--hij voelde 't--had
+eene donkere gedaante post gevat, en een bleeke vinger wees hem op het
+papier--hij zag het nu duidelijk: hoe kon 't wezen dat hij het daareven
+niet had gezien?--een bleeke vinger wees hem op het papier wat er
+geschreven stond =tusschen= de regels:
+
+»Geef acht, vader! Er kwamen in onze buurt gevallen van eene
+besmettelijke ziekte voor. Die verkoudheid, zij zou de voorloopster
+kunnen wezen van erger. Het kind kan ziek worden. Het kind kan
+sterven.... Reis niet te vèr weg! Keer liever huiswaarts, vader!...."
+
+»Duivelin!" schreeuwde hij: »kunt ge mij dan zelfs in deze enkele
+vacantie-dagen uwe boosaardigheid niet sparen?--Het kind is verkouden,
+zeg ik u: niets anders. Het kind zal morgen weer beter zijn! Gij liegt,
+vreugdbederfster! gij liegt indien ge anders profeteert!"
+
+De schaduw was verdwenen: de brief stak in des meesters zak. Aan den
+avonddisch zaten mèt hem gezellige menschen, geurden kostelijke wijnen,
+dampten smakelijke spijzen;--en toen hij daareven thuiskwam, had hij
+honger, was hij dorstig, voelde hij zich juist in de luim tot blijmoedig
+kouten. Maar thans zat de tong hem als gekluisterd, de wijn smaakte hem
+flauw, het eten zouteloos. Telkens nog hoorde hij den nagalm van die
+maning: »Het kind kan ziek worden. Het kind kan sterven."
+
+Bij het slapen gaan zelfs, las hij met gesloten oogen weer de
+ongeschreven woorden in het naschrift van dien brief: »Reis niet te vèr
+weg! Keer liever huiswaarts, vader!"
+
+ * * * * *
+
+Niettemin trok de meester steeds verder van huis--het einddoel van
+zijnen tocht steeds nader bij.
+
+»Gegroet, mijn Schwarzwald! Gegroet, o _heimathland_ van mijne
+dichterziel!" zoo juichte hij;--en zijn hart zong hem als een leeuwerik
+in de borst, toen hij, met den trouwen knuppel in de vuist, de reistasch
+over den rug, den weg insloeg van Freiburg op den Schauinsland.
+
+Wáár ook is het verkwikkender dolen, voor eenen die rust verlangt,
+dan in de dalen en op de bergen van het Zwarte Woud?--Wáár ontsluit
+de schemering der sparren hem vriendelijker hare geheimenissen? Wáár
+omvangt hem ongestoorder de heilige stilte, in welke hij geenen toon
+verneemt dan het ruischen van het geboomte, of eenen zucht wellicht uit
+zijne eigene ziel--beiden eene taal sprekend welke hij niet verstaan
+kan? Wáár komt zijn geest den Schepper nader, dan op deze toppen,
+wanneer hij westwaarts den Rijn ziet blinken in de zonnige diepte,
+oostwaarts de golvingen van het donkere woudland zich verliezend in het
+oneindige, en in het zuiden den ganschen Alpenketen, gelijk eene verre
+witte wolkenbank uitgekarteld aan den gezichteinder?.... Gij bosschen en
+bergen, gelukkig wie u kent en liefheeft!
+
+Meent men echter dat in dit stille, groene heiligdom vrouw Zorg den
+wandelaar niet besluipen kan, besluipen en bespringen gelijk een wild
+gedierte van achter eenen boomstam--dan heeft men de ervaring van
+meester Claudius niet.
+
+ * * * * *
+
+Hij blies uit, de brave man, na den schoonsten dagmarsch, onder den
+lindeboom vóór zijne landelijke herberg--eene zooals men ze in die dalen
+nog aantreft, in welke het nieuwerwetsche gerief den ouderwetschen
+eenvoud nog niet aan de deur zette. Avondvrede zweefde over het
+landschap; avondvrede huisde in zijn gemoed. Zijn lichaam voelde hij
+zoo gezond, zijnen geest zoo helder. De herinnering van het gesmaakte
+natuurgenot wekte hem zoo op; de rust na den forschen uitstap behaagde
+hem zoo; het pijpje tabak bij den liter frisschen landwijn geurde hem
+zoo voortreffelijk. Uren in het rond geen vergenoegder sterveling, dan
+meester Claudius.
+
+Daar komt de dikke kasteleinsvrouw, die hem daareven het hart veroverde
+met hare forellen en hare eierstruif, hoogrood van aangezicht naar
+buiten, en reikt hem de _Basler Nachrichten_.
+
+»Hola, moederlief! die krant moogt ge wel houden. Haal liever uwe
+gezellige breikous, en kom een uurtje bij mij zitten keuvelen!"....
+Doch zij heeft geenen tijd. Het knetterend keukenvuur roept haar tot
+dringender plichten.
+
+Die _Basler Nachrichten_!--Wat zal de meester met die _Basler
+Nachrichten_?--Hij maalt nu eenmaal niet veel om politiek geschrijf.
+Zal hij boven de kersen, die het bruine Aennchen hem daar opdraagt,
+tot nagerecht een bordvol oostersche quaestie verkiezen, of wel eenen
+schotel redevoeringen van Monsieur Gambetta?--Hij zoo dwaas niet! Weg
+met die krant!--
+
+Doch toevallig strijkt zijn blik over een telegram uit Nederland,--en in
+stee van het blad op zij te werpen, grijpt hij het met beide handen, en
+leest.
+
+Hoe! eene aanzienlijke bank gesprongen. Verscheidene groote
+handelshuizen in den val meegesleept. Het tuimelen van andere nog te
+gemoet gezien.... Mijn God! dit is verschrikkelijk!--Meester Claudius
+hoopt niet voor eenen geldwolf versleten te worden; maar hij werd oud
+genoeg om teruggekomen te zijn van de stelling, dat een matige welstand
+ontbeerlijk zou wezen tot huiselijk geluk.... Had hij in die bank geen
+geld belegd?--Gelukkig, neen; de catastrophe, voor zoover hij kon
+nagaan, deerde hem persoonlijk niets. Doch waren er geene nabestaanden
+die door dezen slag konden zijn getroffen?--Hij vreesde van ja. En hij
+zelf--men wist toch niet wat er nog volgen kon; en wanneer hij zich
+voorstelde hoe de kleinigheid, die hij bespaarde om de toekomst der
+zijnen te bezorgen tegen het ergste, hoe die kleinigheid hem eveneens
+op deze wijze plotseling zou kunnen ontvallen: hoe hij sterven kon, en
+vrouw en kind dan zouden moeten leven bij de genade: hoe ontzettend voor
+teedere handen de strijd is om het bestaan, hoe wanhopig het lot van
+deftige nooddruft, hoe bitter voor deze het brood der dienstbaarheid,
+hoe meedoogenloos de wereld voor armoede die niet bedelen kan----mijn
+God!--en hij, die zich de weelde durfde veroorloven van een
+plezierreisje!--Behoorde hij niet veeleer elken overgewonnen gulden weg
+te leggen, ter afwering van zúlk eene mogelijkheid? Had hij het recht
+wel, met zúlk eene kans hangende boven de hoofden zijner geliefden----
+
+»Als meneer de courant gelezen heeft?"--zoo brak eene half strenge, half
+spottende stem den troebelen loop zijner overpeinzingen af.
+
+Het was schemerdonker geworden. In de vrouw, die hem het blad
+terugvroeg, herkende hij niet meer de ronde, goedmoedige
+kasteleinesse--doch haar, zijne eeuwige vervolgster, de dicht gesluierde
+verschijning in het grauw.
+
+ * * * * *
+
+Weer nam de meester zijnen wandelstaf op, en toog hij verder naar
+het zuiden. Men zag hem te Bazel, te Zürich, te Luzern--nu met
+vreugdestralen in zijne oogen--dan, plotseling, en zonder merkbare
+aanleiding, met eene wolk om het voorhoofd.
+
+De zon, onbeneveld boven de kimme rijzende, vond hem op zekeren ochtend
+gezeten op den top van den Pilatus-berg, rondturende in eenen kring van
+wat het schoonste land der aarde verhevenst biedt en liefelijkst.
+
+»O Alpen!" riep hij, »groote Alpen! moogt =gij= ten minste, terwijl
+uwe majesteit ons omringt, ons wat kracht inboezemen, wat moed en wat
+vertrouwen! Moogt gij ons doen beseffen, bij den aanblik uwer
+ontzaglijkheid, hoe nietig zij zijn, onze grieven en nooden en zorgen
+hier beneden!"--
+
+En alweder--hoe zijn geest zich baadde in verrukking, hoe hij al het
+andere met macht van zich poogde af te weren--alweder bespeurde hij
+de nabijheid van het grauwe wezen. Want in hem woelde de herinnering,
+hoe hij eenmaal hier niet alléén verwijlde: hoe hij vóór jaren op deze
+zelfde hoogte zat met =haar=--toen zijne bruid, thans zijne gade--en die
+hij ditmaal te huis liet blijven.
+
+»Heugt het u nog", zoo fluisterde over zijnen schouder heen de stem,
+»hoe gelukkig gij toen waart, hoe krachtig en hoe hoopvol? Hoe dik en
+bruin uwe haren nog waren, hoe stout en weelderig uwe illusiën?--Uwe
+haren, mijn vriend, waar zijn zij gebleven? Uwe illusiën, waar vlogen
+zij heen? Verstoven en verspat, niet waar? gelijk afgevallen bladers,
+gelijk opgeblazen zeepbellen--verstoven en verspat!"
+
+De meester kon het niet ontkennen. Hij knikte weemoedig met het hoofd,
+en streek zich met de hand over den schedel, op welken het
+ochtendkoeltje vergeefs naar lokken zocht om mee te stoeien.
+
+»Heugt het u ook nog", hernam de stem, »hoe warm uw hart toen klopte
+voor het leven, voor de wereld, voor het menschdom? Hoe gij zoo
+onwankelbaar nog vertrouwdet op den triomf der gerechtigheid, zoo
+bergvast nog geloofdet aan de eindelijke verwezenlijking van het ideale
+hier beneden?.... Mijn vriend, er liggen vele blanke en gladde steenen
+aan uwen voet. Zoudt ge mij op eenen dezer kunnen neerschrijven wat er
+tháns nog onwankelbaar staat in uw vertrouwen, en bergvast in uw
+geloof?"
+
+Een smartelijk lachje gleed om des meesters mond. Hij tastte
+onwillekeurig in de losse kiezels:--de kleinste, helaas, docht hem tot
+het neerschrijven van zijn credo groot genoeg.
+
+»En", vervolgde de stem weer--»hoe zit gij thans hier zoo alléén?
+Waarom is =zij= thans niet bij u, die toen zoo dicht aan uwe zijde
+was?--Eilieve, mijn vriend, hoe is dit?--Gij, die destijds geen genoegen
+kendet zònder haar, gij kunt u thans zoo week op week alléén gaan
+vermaken?--Begint uw hart ook van haar zich los te winden?--Begint de
+liefde uwer jeugd den weg te volgen van de geestdrift, de phantasie, de
+milde opwellingen uwer jeugd--zoodat gij straks, twijfelmoedig voor God,
+bitter jegens de wereld, zelfs in uwe eigene huiskamer geenen boezem
+meer vindt om uw hoofd er aan te vlijen?--Man! indien het zóó met u
+worden moest: indien gij u allengs eenzamer gingt opsluiten in uwe
+zelfzucht: indien de moeiten om het bestaan, de krenkingen des levens,
+de kwalen des lichaams en de gemelijkheid van den ouderdom zóó uwen
+geest verlammen, uw gemoed verstompen, uw hart verkalken moesten, dat
+gij noch tot arbeid, noch tot liefde, noch tot éénige zelfopóffering
+meer bekwaam wezen zoudt----zeg, man, ware het dan niet beter voor
+u----de gelegenheid is schoon--de afgrond hier is diep----en wat betreft
+de droefenis der achterblijvenden over uw verlies----bah! een oude
+egoïst meer of minder...."
+
+ * * * * *
+
+Neen! bij den Hemel!--dit ging nu toch te ver!.... De meester springt
+verwoed overeind. Hij grijpt om zich heen. Hij wil het spooksel zelf in
+de diepte storten.... Vergeefs! In ijle lucht stoot zijne vuist.
+
+ * * * * *
+
+Na deze vreeselijke ontmoeting heeft meester Claudius op zijne reis
+geenen overlast meer gehad van de grauwe vrouw. Hij keerde trouwens al
+spoedig daarna huiswaarts.
+
+Eerst bij zijne aankomst te Rotterdam zag hij haar weer, toen hij uit
+den wagen stapte. Onopgemerkt was zij bij zijn heengaan achter hem er in
+geslopen; onopgemerkt (behalve door hemzelven) sloop zij bij zijne
+terugkomst achter hem er uit.
+
+»Verwenschte!" wilde hij haar toeroepen.
+
+Doch de kussen van vrouw en dochterken sloten hem den mond.
+
+En de stem der grauwe, thans met iets moederlijk zachts in hare
+trilling, lispelde hem in het oor:
+
+»Kom, scheld mij niet! Voor al de schatten ter wereld zoudt ge mij toch
+niet willen missen. Want zie!--zonder dézen, die u zoo lief zijn, zoudt
+ge =mij= niet hebben--maar zonder mij ook niet dézen!"
+
+
+
+
+De Paraplu van den Kapelaan.
+
+ _Sancta, sancta simplicitas!_
+
+
+»En mocht het gaan regenen"--zei de hupsche juffrouw in de _Stern und
+Post_ te Amsteg, aan wier disch wij ons verzadigd hadden met gebakkene
+forellen--»mocht het regenen gaan, dan zal de kapelaan van Bristen u wel
+eene paraplu leenen."
+
+Nu, dat zou heel vriendelijk wezen van dien heer. Of dát ook een goed
+Christen moest zijn, die daar maar parapluen gereed had staan voor den
+eersten den besten voorbijtrekker!--Toch dachten wij geen gebruik
+te maken van des kapelaans leenvaardigheid: want het zwerk, in den
+vóórmiddag druilig, stond helder boven de bergen als een lachend
+meisjesoog; en zoo wij op reis iets verfoeielijk vinden, dan is het, na
+regen zonder regenscherm, een regenscherm zonder regen. Wat echter den
+kapelaan zelven betrof, het was ons stellige voornemen niet heen te gaan
+van voor 's mans aangezicht, dan na zijne woning te zijn binnengetreden.
+Wij hadden namelijk, in ons reisboek de noodige aanwijzingen garende
+voor dezen onzen uitstap in het Maderaner-dal, den wenk gelezen--gelezen
+en onuitwischbaar in onze heugenis gegrift: »_Dorf Bristen,
+Erfrischungen beim Kaplan._"
+
+_Erfrischungen!_--Het woord op zichzelf reeds oefent eene
+onbeschrijfelijke bekoring, wanneer men op eenen zomerschen namiddag
+eenen klim van een duizend voet of wat voor den boeg heeft;--in den
+klank al is iets ververschends, iets dat den moeden wandelaar met
+versche kracht de punt van den alpenstok doet drillen tusschen de
+steenen op zijn hobbelig pad. Maar dan--zelfs den dorstige is het niet
+onverschillig wèlke hand den lavenden beker hem langt--althans nadat hij
+gedronken heeft.
+
+Ververschingen alzoo--_beim Kaplan_..... Dit luidde toch ietwat
+bedenkelijk. Zou hij ze tappen uit een wereldlijk, dan uit een
+geestelijk vat? En zoo het eerste--zou de wijn niet naar wierook rieken,
+het bier niet bitter zijn gemaakt met _tinctura theologica_ in stee van
+hop?--En zou hij er geld voor vragen? Of verstrekte hij ze wellicht,
+de goede Samaritaan, als eene godsgave, uit louter christelijke
+milddadigheid, dengenen die er naar smachtten?--Iemand die grootheid van
+ziel genoeg bezat om zijne parapluen uit te leenen aan vreemdelingen,
+zóó iemand kon licht de onbaatzuchtigheid nog eene spanne verder
+strekken, en zijnen wijn uitgieten _pro Deo_.
+
+Het een bij het ander--deze hoeder van zielen en laver van lichamen
+boezemde ons eene zeer levendige belangstelling in, niet minder haast
+dan de Hüfi-gletscher, de Stäuber-val en de overige merkwaardigheden van
+dit pronkstuk der Alpen-dalen. Het stond dus vast, dat wij ons door hem
+zouden laten ververschen.
+
+ * * * * *
+
+Van Amsteg naar Bristen is een half uur klimmens langs een van
+die Zwitsersche kronkelpaden, die voorzeker (indien een breede en
+gemakkelijke weg geacht moet worden ten verderve te leiden) smal en
+steil en steenig genoeg zijn om uit te loopen op het koninkrijk der
+hemelen.
+
+Wij zullen goed de helft van den afstand achter den rug hebben gehad,
+toen wij vóór ons uit eene menschelijke gedaante zagen heenstappen, met
+dien uiterst langzamen maar gestadigen tred, die den log geschoeiden
+Zwitser in staat stelt veel sneller eenen berg te beklimmen, dan
+Monsieur Volauvent van het Brusselsche ballet, vlugvoetigste aller
+menschen,--den tred, met andere woorden, waarmee de schildpad eens den
+wedloop won van den haas. Inderdaad, van eene schildpad had de figuur
+daar vóór ons wel een weinig. Het ronde lichaam, het dicht op de
+schouders gedrongene hoofd, de korte, dikke, wijd uit elkander staande
+beenen--dan, bij wijze van staartstompje, de onder den zoom van het
+opperkleed uitwippende punt van eene reusachtige paraplu----
+
+Maar is het waar, schildpadden ontmoet men niet in de
+eedgenootschappelijke cantons--Roomsche paters des te menigvuldiger. En
+deze mensch--er was geen twijfel aan--deze dikke mensch droeg op zijne
+schouderen de uniform van de Alleenzaligmakende. Kon =hij= het wezen,
+temet--de ververscher?
+
+Hij zette zich op eenen steen, ontdeed zich van zijnen hoed, haalde
+eenen rooden zakdoek te voorschijn, en begon zich daarmede naarstiglijk
+het blakende bolle aanschijn af te vegen. Onder die bedrijven hadden wij
+hem spoedig ingehaald, en den avondgroet met hem gewisseld. Want in
+de Alpen groet men elkander, ook al heeft men nooit eenen stuiver aan
+elkaar verdiend. O deugd en vreugde van het reizen! Menschen uit de
+vier hoeken van Europa, lieden die nooit tevoren elkaar gezien hebben,
+en nooit daarna elkaar zullen wederzien, zij wenschen elkander eenen
+frisschen morgen of eenen vroolijken avond toe bij het ontmoeten
+tusschen de bergen en de sparren--zoo gul en hartelijk alsof zij,
+zoowaar, het plaatsje aan de tafel des levens, het teugje koele lucht
+en het sprankje zonneschijn elkander niet misgunden!
+
+»_Abend, Abend, meine Herrschaften!_" hijgde de vleeschklomp op den
+steenklomp, nog altoos druk met den rooden zakdoek in de weer. Deze
+zoon der bergen scheen het klimmen toch ontwassen--òf wel, hij had dien
+namiddag bij eenen boer te veel zuren room gegeten. »Melkkost maakt de
+knieën slap!" placht onze Lauterbrunner gids te zeggen: »_Wenn ich
+Engländer führe, die Berge springen wollen, so lass ich se Milch
+trinchen. Dann springen se bald nich mehr!_"--
+
+»Zijn wij", zoo vroegen we, »zijn wij, o weleerwaarde, van Bristen nog
+ver?--van den kapelaan?"
+
+Wij stieten elkander in de ribben: want dit was eene strikvraag. Maar de
+vetzak liep er zoo gauw niet in!--De wrijvende roode zakdoek hield rust
+op de tonsuur; een guitig licht vonkte in de kleine bruine oogen, over
+welke de borstelige wenkbrauwen zich samentrokken; de machtige onderkin
+zwol tot eenen krop, en de breede, vleezige lippen snoerden zich bijeen
+alsof zij een staatsgeheim te bewaren hadden.
+
+»Wel", riep hij: »van hier tot Bristen is nog eene minuut of tien. En
+van hier tot den kapelaan--"
+
+»Nog een tien minuten!"
+
+»Poeh, poeh, mijn zoon! Het lijkt er niet naar!--Van hier tot den
+kapelaan----Maar zegt me eens: wat willen de heeren eigenlijk van den
+kapelaan?"
+
+»Drinken, paterlief, drinken! Wij zijn als sponzen zoo dorstig. Voor
+elken droppel dien hij ons schenkt, zullen wij hem zeven jaren levens
+toebidden!"
+
+»_Misericordia!_ verschoont hem! Wat zou hij dan nog lang op het
+Paradijs moeten wachten, de arme zondaar!... Maar laat mij eens zien.
+Van hier tot den kapelaan--dat kan ik u heel precies vertellen."--Hij
+nam zijne paraplu, drukte den knop tegen mijne maagstreek, zichzelven
+de punt tegen zijne knieschijf, deed als las hij op den stok eene maat
+af, en riep met groote stem: »_Also!_ Van hier tot den heer kapelaan
+van Bristen--op den kop af, drie voet negen!"--Tegelijk werd er in
+het diepste van zijnen breeden buik eene schudding merkbaar, die, een
+geweldig aardbeven gelijk, zich allengs verspreidde over zijn geheele
+lichaam. Hij lachte, dat de tranen twee stortbeekjes vormden langs zijne
+koonen.
+
+Wij van onzen kant veinsden natuurlijk de grootst mogelijke verrassing,
+alsof er in ons niet het flauwste vermoeden gerezen ware van 's mans
+éénzelfheid met den bewusten dranktapper in Baedeker.
+
+»Is het mogelijk? En zijt u het waarlijk zelf?--de kapelaan van de
+_erfrischungen_?"
+
+»_Freili, Freili!_" schaterde hij: »Ik ben het zelf, en niemand anders
+dan ik. Kijk! Ginds ziet ge het torentje van mijne kerk; en vlak daarbij
+den rook die uit mijnen schoorsteen waait. Mijne goede Barbara bakt
+pannekoeken, denk ik!"--
+
+Eene minuut later schreden wij met ons drieën, een vóór en een
+achter den ouden heer, verder langs het pad omhoog. Het geleek eenen
+Rigi-trein, met de locomotief in het midden--zóó blies en stoomde onze
+zwaarlijvige metgezel. Een paar malen nog moest hij stilstaan om lucht
+te happen. Wij verkwikten hem dan met _eau de Cologne_, hetwelk hij
+gretig opsnoof, en waarvan zijne poriën groote hoeveelheden schenen in
+te slorpen. Eindelijk werd het pad effen, en wij stonden in de schaduw
+van een paar zware noteboomen, voor eene bruin berookte houten woning,
+op wier vensterkozijnen eene verzameling bergkristallen lag te flonkeren
+in het licht dat door de bladers brak.
+
+»Barbara! Barbara!" schreeuwde onze makker door het openstaande raam:
+»Hier breng ik je twee heerschappen mee, die het op je rooden Veltliner
+gemunt hebben!--Barbara, hé toch!"
+
+Terstond kwam er uit het venster een lachend vrouwehoofd voor den dag,
+niet mooi, niet jong, maar rond en blozend als een wijnappel. Dit hoofd
+liet, al grinnikend en knikkend, een paar rijen tanden zien, op welke
+een hofdentist had kunnen verlieven, en een stel oogen, die glinsterden
+als de stukken rooktoopaas waarover de eigenares zich heenboog.
+
+Wij traden, door den pater vóórgegaan, in een als gelagkamer ingericht
+vertrek, kraakhelder, en behaaglijk opgesmukt met eene keur van
+snuisterijen. Voorwerpen uit de drie rijken der natuur groepeerden zich
+tegen de wanden rondom de zeer welvarend uitziende portretten van
+ettelijke martelaren en evangelisten. Hier--terwijl Paus Pius en Paus
+Leo welwillend op ons nederblikten--stelde zijn weleerwaarde ons formeel
+aan het blakende vrouwegezicht voor:--
+
+»Twee dorstige vreemdelingen, zuster Barbertje!--Mijne heeren, ziethier
+mijne zuster Barbara. Aanschouwt in haar de meesteresse van dit huis."
+
+»Maar broeder!" riep de zus, dieper rood nog garend in hare koonen.
+
+»Tut tut--zóó is het!--_Meine Herrschaften_, indien het u wezenlijk
+ernst is met uwe begeerte naar ons nederig tapsel, tracht u dan met dit
+vrouwentimmer te verstaan. De kapelaan staat wel in het boek; maar de
+eigenlijke _domina_ hier, is Signorina Barbara."
+
+Ondertusschen had het vrouwentimmer in quaestie fluks de glazen al voor
+ons volgeschonken. De kapelaan dronk mee als een bisschop. Ook Barbara
+stak af en toe haren vergenoegden wipneus in eenen kelk. Er werd
+gevraagd van waar en waar heen; voor eene tweede maal werden de halve
+liters gevuld; men praatte en smookte en klonk; de wrange Veltliner
+gleed er in als Château Lafitte----tot opeens het verdwijnen van de zon
+achter den westelijken bergzadel ons herinnerde dat de klok niet
+stilgestaan had middelerwijl.
+
+»Vrienden", zei de dikke man: »ik wil u niet wegjagen; maar als ge vóór
+het donker het logement nog halen wilt, dan wordt het uw tijd. Ge hebt
+nog volle derdehalf uur voor het mes; en de wandeling is te schoon om
+zoo te draven."
+
+Wij namen afscheid--tot wederziens, daar wij langs denzelfden weg terug
+zouden keeren. Reeds waren wij de deur uit, den trap af. Daar riep ons
+de kapelaan weerom:
+
+»_Sanct Rochus!_ dat ik het vergeten zou!.... _Ich bitte--nehmen Sie
+doch einen Schirm mit!_"....
+
+Dit was te veel voor onzen lachlust:--»Een regenscherm?--Maar beste
+heer, waartoe dit? Er drijft geen wolkje aan het uitspansel!"
+
+»Toch, toch!" maande hij. »Laat u raden! Het weerglas zakt!"
+
+»Maar weleerwaarde! Het firmament is als metaal!"
+
+»Neemt er een mee!" hernam de brave oude, die al ernstiger werd hoe meer
+wij lachten: »Men kan niet weten! Niemand gaat van hier ooit naar boven
+zonder paraplu!.... Barbara! Barbara! _einen Schirm!_.... Wat? Zijn ze
+alle uitgeleend?--Dan de mijne maar, de groote groene!.... Mijne heeren,
+het is mijn lijfstuk. Maar gij zult wel goed op hem passen, niet
+waar?--Denkt er om--misschien brengt hij u nog geluk aan!"--
+
+Het baatte niet of wij al afsloegen; de man drong aan: het scheen of hij
+zou meenen zijne roeping op aarde gemist te hebben, wanneer hij niet al
+zijne parapluen voortdurend in actieven dienst hield tusschen Bristen en
+het hotel _Zum Alpenklub_. Zoo dan, om hem niet te grieven, en daar
+Barbara al met het bedoelde instrument naar buiten kwam geloopen, liet
+ik het mij geduldig op den nek laden. Nu eerst ook blonk er grenzenloos
+welbehagen op des paters aangezicht, als stond hij op het punt
+zichzelven de handen op te leggen, zeggende: »Ga slapen in vrede nu,
+dienstknecht des Heeren! Wèl besteed was wederom deze dag uws levens!"
+
+»_Valete!_" schreeuwde hij ons na: »_Auf Wiedersehen!_"
+
+Of die laatste uitroep het meest óns gold, dan wel zijn regenscherm--ik
+durf het niet beslissen.
+
+ * * * * *
+
+Voorbij het kerkje van Bristen opent zich opwaarts het dal. Hoe meer gij
+de met sparrewoud bewassene steilte nadert, op welke het vriendelijke
+berghotel al heel van verre u toewenkt, des te heerlijker ontvouwt het
+Alpenlandschap u zijne pracht. Stouter en toorniger worden de sprongen
+van den Karstelenbach, het wilde kind der gletschers. Gij stapt heen
+over de achterblijfselen van een paar lawinen, die langs kaalgereten
+hellingen neerdonderden over het pad--vreeselijke bajerts van
+afgeknapte boomstronken en meegesleurde rotsbrokken en grauwbestoven
+sneeuw. De lucht wordt koeler, de adem der ijsvelden beroert u van
+nabij--long-verruimend, pees-versterkend, oog-verhelderend. En terwijl
+gij stadig stijgt, treedt sneeuwtop bij sneeuwtop in glanzende majesteit
+te voorschijn.
+
+Eén punt is er aan den weg, waar gij niet laten zult te toeven, hoe
+groot ook uwe haast naar het avondmaal. Het is bij Lungenstutz, eene
+kleine buurtschap van zeven hutten, met zevenmaal zeven kinderen. Eene
+plotselinge golving van het pad gunt u hier een onbelemmerd uitzicht
+naar alle kanten: dal-opwaarts en dal-afwaarts, op de bergketenen naar
+noord en zuid en oost en west. Hier kunt gij nederzitten, en luisteren
+naar het geraas van den bergstroom, die, honderd vaam beneden u, in eene
+duistere kolk geschoten is, waar hij woelt en knaagt aan de fundamenten
+der gesteenten. Hier speurt gij, diep in het hart der vallei,
+blanke draden, die schijnen neer te fladderen van eenen machtigen
+rotswand,--watervallen, wier tuimelen morgen, als gij ze nadert, u
+met ontzetting vervullen zal. Hier kunt gij rondturen, en de bergen
+begroeten, één voor één. Déze daar, aan uwe rechterhand, is de geweldige
+Piz Tgietschen, koning der groep; naast hem de spitse Düssistock--het
+breede Scheerhorn--de phantastisch gekartelde Rüchen, met zijne
+tweeling-piek de Windgälle--ver in het westen de witte tinnen van de
+Spannörter--en als sluitstuk van den diadeem, de koen ten hemel zich
+spitsende pyramide van den Bristenstock. Zij staan in eenen kring, om
+uwe hulde te ontvangen. Donkere, dreigende gevaarten, op wier kruinen,
+met ijs gehelmd, het avondrood de wachtvuren ontsteekt van den nacht.
+
+En als gij eene pooslang zoo rondgeblikt hebt, dan is er alle kans, dat
+gij allengs u omringd ziet van eenen tweeden kring--enger en minder
+verheven, maar in zijne soort niet minder schilderachtig dan de krans
+der Alpen. Ik bedoel, dat de zevenmaal zeven kinderen uit de zeven
+hutten van de buurtschap Lungenstutz zich om u heengeschaard zullen
+hebben, ten einde met smeekende oogen en onverstaanbare woorden u te
+bewegen tot het inruilen van hunne splintertjes bergkristal tegen
+koperen pasmunt...... Eilieve, laat u dit niet verdrieten. Deze
+barrevoetertjes kunnen van natuurschoon niet snoepen; een krentekoek
+ware hun op het oogenblik liever dan een heel gebergte; en al acht gij
+in theorie het bedelen nóg zoo verderfelijk, gij kunt heden in geene
+stemming wezen tot het toepassen van de economisch-philanthropische
+beginselen, die gij tehuis zoo gestrengelijk in practijk brengt. In uwen
+zak gegrepen dus! Met eene enkele handvol duiten maakt gij hier
+negen-en-veertig gelukkigen.
+
+Hervat dan uwe mijmering. Zie toe, hoe de gloed op de hoogten verflauwt,
+verbleekt, vergrauwt; hoe uit het dal de duisternis opwaarts sluipt door
+de wouden, die roerloos staan, als scharen pelgrims bij het tingelen van
+de vesper-klok; hoe aan den hemel, boven de bleeke, kille velden der
+eeuwige sneeuw, de sterren ontstoken worden----en ginds in het hotel
+_Zum Alpenklub_, in de warme, gezellige eetzaal, de lampen boven den
+disch die u weldra spijzen zal.... Gelukkige, sta op! Den gletschers
+zegt gij thans vaarwel; de welberechte tafel heet gij welkom. Wat ware
+gindsche goede herberg zonder de Alpen? Wat waren de Alpen zonder
+gindsche goede herberg?--In dit harmonisch samentreffen van het
+verhevene en het geriefelijke ligt het geheim der hoogste aardsche
+vreugde. U van het eene tot het andere te kunnen wenden, naar de geest u
+roept of het lichaam u noodigt, afwisselend u een Manfred te voelen en
+een mensch van vleesch en beenderen--dit is waar genot.
+
+Gij dan, zoo wanneer gij het gesmaakt zult hebben--ik bid u, bewaar de
+heugenis er van trouw en zuiver in uw binnenste. Zonnestralen kunt gij
+niet opbottelen en huiswaarts dragen; zonnige beelden des te beter. Gij
+kunt u er aan te goed doen in uren van motregen en bedruktheid, wanneer
+het u een troost zal zijn, uit de diepste diepten van Schieland's
+polders te mogen uitroepen: »_Auch ich war in Arkadien!_"
+
+ * * * * *
+
+Twee dagen hadden wij in het Maderaner-dal het schoonste weder. Doch bij
+ons derde ontwaken zagen wij dat er in den nacht op de bergen versche
+sneeuw gevallen was--een vrij stellig voorteeken van eene naderende
+storing in den dampkring. Inderdaad woei er reeds uit het westen een
+sterke wind, die verdachte flarden van wolken voor zich henenjoeg. Wij
+maakten nog eene flinke ochtend-wandeling, gebruikten het middagmaal,
+en gunden ons, vóór wij den terugtocht naar Amsteg aanvaardden, eene
+eerlijk verdiende _siesta_. Het liep dus al tegen den avond, toen wij
+der moederlijke kasteleinesse de hand drukten tot afscheid, en onze
+schreden dal-afwaarts richtten, met de reistasschen, de alpenstokken en
+de paraplu van den heer kapelaan _ganz ordentlich_ beladen.
+
+Deze paraplu, daar zij aan mijn verhaal den titel gaf, dien ik wel met
+eenige nauwkeurigheid te beschrijven. Zij behoorde tot dat
+vóórwereldlijke _genus_, dat weldra in de zee der evolutie spoorloos zal
+zijn ondergegaan, doch waarvan, hier en daar in Europa, zeer enkele
+individuen nog op de golven zijn zwalkende gebleven. Haar stok was dik
+genoeg voor eenen bezemsteel; hare taats geleek den spriet van eene
+brandspuit; en haar baleinen rif moet Leviathan half zijn gebit gekost
+hebben. Een ring van koper hield met moeite de zwellende plooien van
+haar grasgroen bekleedsel in bedwang. Haar knop eindelijk (eene grillige
+afwijking van den klassieken hoornen haak) bestond uit een houten kruis,
+met eenen ruw gesneden doodskop in het midden, wiens grijnzend gebit was
+samengesteld uit de letters van _memento mori_, en wiens oogholten
+opgevuld waren met een paar goed geslepene kristallen van groenachtig
+rood vloeispaath. Schoof men haar open, dan ontwikkelde zij zich tot den
+omvang eener niet al te bekrompene legertent, omwelvende het hemeldak
+van kimme tot kimme. Haar gewicht durf ik niet begrooten. Genoeg, dat
+men haar het schikkelijkst torste van schouder op schouder, gelijk
+Israël's verspieders den dikken druiventros uit den lande Kanaän.
+
+Hadden wij tijdens de heenreis onder dit antediluviaansche gedrocht
+nutteloos gezweet--thans, op den terugmarsch, kwam het ons onschatbaar
+te stade. Want wij waren nog geen kwartier gaans van het logement, of de
+wind ging liggen, de wolken pakten zich samen, en een kille regen ving
+aan ons te besproeien--_sempre crescendo_.
+
+Niet ontzettender is het verschil tusschen Elyseum en Tartarus, dan
+tusschen een Alpendal bij zonneschijn en een Alpendal bij regen. De
+schoone bergen verzwolgen door den nevel; elke boom, die zoo gezegende
+schaduw spreidde, verkeerd in eene stortmachine; het gisteren zoo
+steenharde pad veranderd in eene glibberige baan van bodemlooze modder.
+Glibberige paden (wij weten het uit de zedekunde) voeren lichtelijk ten
+val, inzonderheid wanneer zij afwaarts hellen; en in modderige banen
+laat menige zondaar het heil van zijne ziel, menige wandelaar de zolen
+van zijne schoenen steken.
+
+Wij riepen Sinte Margriet aan, belovende haar een pak stearine-kaarsen
+op den 20sten der maand Juli. Vergeefs!--De helleveeg plaste er op los
+als eene Hollandsche schoonmaakster--makende, gelijk deze, meer vuilnis
+dan schoonheid met haar flodderen. De lucht werd al grauwer; ras daalde
+de schemering; in de verte begon onheilspellend de donder te grommen.
+
+Het kwam dus aan op goeden moed, eenen stevigen voetstap en eenen
+sterken arm; den laatste, om de paraplu in positie te houden, die, door
+het hemelwater verzadigd, mij op den schouder woog als onze moeder de
+Aarde op den armen Atlas. Toch, aan de duurgekochte beschutting van dit
+monster was het te danken, dat wij althans ons bovenlijf nog droog
+voelden toen wij te Bristen aanklopten bij den kapelaan--juist terwijl
+een felle bliksemstraal ons de oogen verbijsterde.
+
+»Alle heiligen!" gilde Barbara, die ons de deur opende.
+
+Hierop volgde de donderslag; en daarna de zware stem van den heer des
+huizes:
+
+»_Aha, meine Herrschaften! so isch es recht!--Nun, hat sich mein alter
+Schirm nicht treu erwiesen? Firmus et fortiter?_"
+
+»_Der Schirm, Herr Kaplan, hat seine Schuldigkeit gethan!_"
+
+ * * * * *
+
+Barbara en de pater wilden niet dat wij verder trokken dien avond. Het
+was wel geene herberg bij hen; maar door zulk noodweer in het donker
+twee vreemdelingen den berg af te laten gaan, zóó hondsch waren zij
+niet. Als wij ons dus behelpen wilden met een kermisbed in de
+gelagkamer----
+
+Nu, wat ons betreft, niets liever. Want, vooreerst, hadden wij èn van
+den plasregen èn van de paraplu volop onze bekomst. En verder beloofden
+wij ons van eenen avond met den kapelaan wonderen van gezelligheid. Wie
+zou niet gaarne de verveling van een logement verruild hebben voor wat
+kout met eenen minzamen gastheer? en het ploeteren door regen en modder
+voor een lekker houtvuur, een paar pantoffels, eene sigaar en een
+keteltje warmen kruidenwijn?
+
+Onder het genot van deze goede dingen waren wij recht spoedig aan het
+praten geraakt. Of liever, de kapelaan praatte zoo tamelijk alleen en
+voor ons allen--en dit tot ons innig vermaak. Vertellen is iedermans
+zaak niet! Daarom, loopt gij er zoo eenen tegen het lijf, die de kunst
+verstaat, houd dan gerust uwen eigen mond gesloten, en wijd geopend uwe
+ooren.
+
+Hij sprak over zijne parochie; over enkele wonderlijke gebruiken onder
+zijne gemeentenaren; over de bezoeken die hij had af te leggen in hutten
+hoog op den berg; over het harde leven en de ontberingen van die arme
+_sennen_; over den korten zomer, den langen, langen winter hier in het
+hoogdal.
+
+Barbara luisterde naar dit alles alsof zij het voor 't eerst van haar
+leven hoorde. Zij lachte om al zijne kwinkslagen; zij knikte toestemmend
+of bewonderend bij elke zijner opmerkingen. Hij moest een goede broeder
+voor haar wezen, gelijk hij blijkbaar een goede herder was voor zijn
+kuddeken--eenvoudig, trouw, vol goeden moed: de geestverwant, meer nog
+dan de leeraar van dit natuurvolk: een die het kende en begreep: kortom,
+een schaap onder de schapen--maar met dit al niet schaperig.
+
+Het éénige wat hem klagen deed, was zijne corpulentie. Hij jammerde over
+de zweetdroppelen en de aamechtigheid die het klauteren hem kostte--hem,
+in vroeger jaren zoo rap ter been.
+
+»Ach ja!" zuchtte hij: »Vroeger ging Mohammed naar den berg;
+tegenwoordig zou de berg wel naar Mohammed mogen komen: want de profeet
+is zelf een berg geworden--_mons super montem!_..... Maar niet altoos
+had ik aan mijzelven zoo'n vracht te dragen. Neen, neen! er was een
+tijd, dat geen mij voorbijliep!" En met trots toonde hij ons de zeldzame
+bloemen en insecten, en de fraaie kristallen, die hij op de moeilijkst
+genaakbare pieken in den omtrek gezameld had:--
+
+»_Edelweiss_ van den Tödi: ongemeen groote bloemen. Ik moest, om ze te
+plukken, tegen eenen steilen en gladden rotswand een voet of twintig
+omhoog klimmen.--Hier is dubbelspaath van den Bristenstock. Legt men het
+op een beschreven stuk papier, dan is het precies of men eene rekening
+ziet van sommige heeren kasteleins!--En bekijkt mij eens dit brok
+rooktoopaas met colophiet! Ik groef het uit eene holte boven op den
+Düssistock. Wèl wonder, dat ik dáárbij niet den nek gebroken heb; want
+het uitstek, waarop ik mij gewaagd had, waggelde onder mijnen voet, en
+duidelijk hoorde ik in den steen de kabouterlui hameren en beitelen."
+
+»En =als= ge nu eens, broeder Rochus"--viel Barbara in, terwijl zij de
+handen zich over de borst vouwde--»=als= ge nu bij die _strapatzen_ eens
+om het leven gekomen waart?"--
+
+»Wel," antwoordde hij--»dan zou mijne zuster Barbertje misschien alle
+dagen voor eenen deken een vet hoen hebben mogen braden, in plaats van
+eene droge metworst voor eenen armen berg-kapelaan!.... Maar de kobolden
+behoefde ik toch niet te vreezen, zuster! Want ik had altoos mijne
+paraplu met het heilige kruis bij me."
+
+»Is het mogelijk!" kon ik niet nalaten uit te roepen. »Toch niet dat
+vervaarlijke groene ongedierte?"----
+
+Een oogenblik scheen het of mijn ondankbare uitval tegen zijn eigendom
+hem de wenkbrauwen deed samentrekken. Doch de plooi verdween: hij
+glimlachte diepzinnig, en sprak:
+
+»Dezelfde, mijn zoon! dezelfde.----Weet wèl, dat een sterveling hier
+beneden geene trouwere levensgezellin kan hebben, dan eene stevige
+paraplu."
+
+Barbara protesteerde. Maar hij ging voort:
+
+»Eene stevige paraplu is onder de meubelen wat de pillen van Holloway
+zijn onder de remediën: nooit te onpas, altoos nuttig. Gij schuift haar
+open--zie! daar wandelt gij onder een dak, beschut tegen regen, tegen
+wind, tegen zonnesteken, alsmede tegen de dingen die de vogelen des
+hemels soms laten nederdalen op des menschen zondig hoofd. Gij vouwt
+haar dicht--en zij is u een hoofdkussen wanneer gij languit liggen wilt
+in de schaduw; zij is u een staf, een wapen, en tevens een vredeteeken
+in uwe hand: want nooit nog heeft een mensch met eene paraplu onder den
+arm de oorlogsfakkel doen ontvlammen waar hij kwam. Ten overvloede heeft
+zij boven mannelijk gezelschap dit voor, dat zij u niet de veldflesch
+helpt ledigen; en boven vrouwelijk, dat zij niet kijft en kakelt langs
+den weg."
+
+»Foei, broeder, foei!" riep Barbara: »Gij, anders zoo galant!"--
+
+Weer observeerden wij met bezorgdheid die heftige schudding in den zetel
+van des paters nieren. Toen hij uitgelachen en zich de oogen afgedroogd
+had, vervolgde hij:
+
+»Zóóveel over de waarde van parapluen in het algemeen. Wat nu in het
+bijzonder =die= paraplu betreft--die groote groene, mijn lijfstuk, met
+het kruis en den doodskop--zij is mij méér geweest dan een getrouw
+wandelmakker. Zij redde mij eens...... Maar kom! dát wil ik u
+vertellen.... Zuster, zorg dat de bodem niet uit je ketel smelt!"
+
+Barbara goot nieuwen wijn bij, nam hare breikous, en zette zich mee tot
+toehooren--enkel aandacht voor eene geschiedenis, die zij stellig zoo
+vlot van buiten moest kennen als haar _Ave_.
+
+ * * * * *
+
+»Gij zijt," zoo begon de pater, »van Andermatt over de nieuwe
+Duivelsbrug gekomen. Ik noem haar de nieuwe, omdat ik haren eersten
+steen heb zien leggen, in het jaar '30, en omdat het mij dus nog heel
+goed heugt hoe die oude alléén de bedding van de Reuss overspande.
+
+»Een trotsch bouwstuk, die nieuwe brug. Maar de oude was toch veel
+merkwaardiger; en ik houd het er voor, dat zij de nieuwe nog lang
+overleven zal. Want wat kan er in duurzaamheid halen bij het metselwerk
+van----gij weet wien ik bedoel!"--
+
+Barbara sloeg een kruis.
+
+»Ik behoef u zeker niet te herinneren op wat wijze het met die oude brug
+eigenlijk geschapen stond. Hoe de Bewuste haar bouwde, onder beding, dat
+de eerste die er over heenging hem toebehooren zou; hoe hij in éénen
+nacht het werk voltooid had; hoe hij 's ochtends vroeg post vatte aan
+de ééne zijde, om zijne prooi te bespringen; hoe de slimme mannen van
+Uri toen van de andere zijde eenen grooten zwarten bok loslieten, die
+terstond zijnen hoogvereerden vriend en meester in de armen huppelde; en
+hoe Zijne Helsche Majesteit, verwoed over dit bedrog, den bok in vier
+stukken scheurde, en, wrake zwerend, in den grond verzonk.
+
+»Wel, de mannen van Uri meenden dit nu al eens bijster leep te hebben
+aangelegd!--Maar wacht even! Wie het lest lacht, die lacht het best! De
+Vorst der Duisternis laat zoo maar niet met zich sollen!--_Der Teufel
+isch kein Kühbub!_--Ik verklaar u, hij heeft zijne schade ingehaald,
+dubbel en dwars. Want jaarlijks nog in den nacht van den 29sten
+Augustus, den nacht van den bouw, houdt hij wacht op de oude brug--en
+wie haar het eerst na klokke twaalf overschrijdt, die is zijn..... Nú,
+sedert de nieuwe brug er is, wacht hij vergeefs. Doch vóór het jaar '30
+is er menige argelooze ziel op die manier hem in de klauwen geloopen!"--
+
+»Brr!" prevelde Barbara--»de wurmen!--En wat deed hij met hen?"
+
+»In zijnen zwavelpoel stopte hij ze, waar weenen is en knersing der
+tanden."
+
+»Voor eeuwig en eeuwig?"--
+
+»Zuster Barbara, dat is veel gevraagd. De Madonna is rijk aan genade; en
+veel vermag op dit stuk de voorspraak van Sint Rochus, mijnen
+patroon.... Maar laat mij voortgaan, zuster! laat mij voortgaan.
+
+»In het jaar '40 had ik de priesterwijding ontvangen; en in afwachting
+van eene plaatsing, woonde ik ten huize van mijnen oom, den kanunnik
+te Andermatt. Ik was toen een krachtige, twintigjarige borst, in mijn
+hart eigenlijk meer roeping voelende voor het jagersbedrijf dan voor
+het herdersambt. Ook spookte er--ik mag het nú wel bekennen--in mijn
+binnenste een duiveltje van vrijdenkerij. Aan God en de sacramenten
+geloofde ik van harte, aan de Heiligen maar half, aan den Duivel in het
+geheel niet. En ware ik naar mijn zondig gemoed te werk gegaan, dan zou
+ik veel liever geknield hebben voor eene boerendeerne van melk en bloed,
+dan voor het houten beeld van Onze Lieve Vrouwe."--
+
+»Broeder! zwijg toch!" riep Barbara, met eene allervermakelijkste
+uitdrukking van schrik en verbazing op haar gelaat: »Zwijg toch! Zóó heb
+ik je nog nooit hooren spreken!"--
+
+»Barbertjelief", hernam hij vaderlijk: »ééns moet de waarheid aan het
+licht. Wij allen zijn zwakke stervelingen. En wat mij betreft--ik ben nu
+oud genoeg om te mogen bekennen dat ik eenmaal jong was!--Sint Rochus
+zij geloofd! het is spoedig genoeg anders met mij geworden!"
+
+Hij liet de onderlip hangen, keek droevig naar zijnen paffen buik,
+zuchtte, dronk met ééne teug zijn glas leeg, en vervolgde:
+
+»Op eenen namiddag, in het laatst van Augustus, belastte mijn oom, die
+wegens ongesteldheid zijne kamer moest houden, mij met het overbrengen
+van een vertrouwelijk schrijven aan zijnen confrater, den pastoor
+te Wasen. Die boodschap was mij welkom: want de weleerwaarde heer
+Feierabend was een blijmoedig man, die hoog in eere hield wat koning
+Salomo geschreven heeft over den wijn. Vol lust ging ik dus op marsch,
+met mijne groene paraplu--die daar, een erfstuk van mijnen braven
+oom--onder den arm, en onder mijne soutane verborgen mijn zijden
+vlindernetje. Want daar ik niet jagen mocht op gemzen, zoo moesten de
+kapellen en kevers het misgelden.
+
+»Ik viel bij den heer pastoor Feierabend binnen als de beer in het
+honingvat. Zijn weleerwaarde had juist nog een stuk of drie andere
+geestelijke broeders te gast, die hem moesten helpen eene keuze te doen
+tusschen twee proefjes ouden witten wijn, waarvan hij wilde inslaan. De
+heeren waren het oneenig: twee hunner stemden voor den Yvorner, de twee
+anderen voor den Markgräfler. Men riep mijne bescheidene meening in;
+en daar de mensch niet lichtvaardiglijk oordeelen zal, noch over zijns
+naasten zonden, noch over zijns naasten wijn, zoo waagde ik mij niet aan
+eene beslissing dan na herhaald en grondig onderzoek. Kortom, toen ik
+tegen het schemeruur afscheid nam, had ik eenen stevigen slok onder
+mijnen gordel. Pastoor Feierabend bood mij wel nachtverblijf aan; doch
+ik had mijnen goeden oom beloofd spoedig terug te keeren. Bovendien, het
+kon een prachtige avond zijn voor de nachtvlinders. Zou ik om niet mijn
+netje meegedragen hebben?
+
+»Maar jawel! Van jacht geen sprake. Het werd een broeiend heete,
+doodstille, koolzwarte nacht. Geen sterretje aan den hemel, die als met
+krip overtogen was. Het éénige, wat eenen zweem van schijnsel gaf, was
+het schuim van de Reuss in de diepte...... Onze _sennen_ op de bergen
+verzekeren dat er somwijlen eene duisternis over de aarde komt, zóó dik,
+zóó ondoordringbaar, dat het vee angstig begint te loeien, en de geiten
+verschrikt over de horden trachten te springen. Zulk een nacht was déze.
+
+»Ik kende den weg stap bij stap; maar toch verzeker ik u dat ik moest
+oppassen waar ik ging, om niet terecht te komen waar ik niet wezen wou.
+Tot voorbij Göschenen liep ik zonder talmen voort. Toen echter bevingen
+mij de drukkende lucht en de benauwende duisternis. Ik moest mij op
+eenen steen zetten, om wat te rusten.
+
+»Zoo zittende, tastte ik naar mijnen rozekrans..... Wat mij nooit
+gebeurd was--ik had hem vergeten. Tot straf legde ik mijzelven twaalf
+_paternosters_ op..... Ben ik onderwijl in slaap gevallen?--Het moet
+wel. Want om tien uur was ik door Göschenen gekomen; en nu--ik hoorde in
+de verte de dorpsklok slaan--ik telde de slagen--het waren er twaalf!
+
+»IJlings sprong ik op mijne beenen, om spoed te maken zooveel het tasten
+naar den weg dit maar toelaten wilde. Het aanzwellende gedonder van de
+Reuss deed mij weten dat ik het punt naderde waar zij haren _salto
+mortale_ maakt. Weldra voelde ik in mijn aangezicht het natte stuifmeel,
+waarvan de lucht hier vol is. En bij het omslaan van eenen hoek--zoo
+waarlijk, daar stonden duidelijk de beide boogbruggen afgeteekend tegen
+het wit van de onder haar doortuimelende watermassa. Het was of er van
+de wolk van stuifsel boven de kloof een geheimzinnig schijnsel uitging,
+dat den omtrek min of meer verlichtte..... Een spookachtig gezicht!--Ik
+wist niet waarom--maar mijn hart bonsde mij tegen mijne ribben.
+
+»Terwijl ik zoo staarde, schoot mij iets vurigs voorbij mijne oogen:
+eene wit gloeiende stip, die met grillige flikkeringen zich door de
+lucht bewoog. Het moest, dacht ik, een bijzonder groote en schitterende
+lichtkever zijn.
+
+»Al mijn jachtlust ontwaakte in mij: want zulk een exemplaar bezat ik
+nog niet in mijne verzameling. Ik haalde mijn netje voor den dag, en
+zette behoedzaam het diertje na.
+
+»Het vloog een eind voort langs den weg; vervolgens fladderde het
+omlaag naar den stroom, juist boven het verwaarloosde zijpad, dat
+destijds nog naar de oude brug afdaalde. Het hier te volgen, was
+in het donker geene veilige onderneming; doch wat doet een jager
+niet!--Heelhuids belandde ik op de brug. Aan het eind er van haalde ik
+het diertje in. Ik meende van mijne vangst reeds zeker te zijn: ik sloeg
+mijn net uit----och jemini!--de slag was mis--en met eene plotselinge
+zwenking verdween mij het vermaledijde insect spoorloos tusschen de
+struiken die over den afgrond hingen.
+
+»Gemelijk, boos op mijzelven en op heel het kevergeslacht, wendde ik mij
+terug. En nu, kinderen--schrikt niet! Wordt niet versaagd!----
+
+»Midden op de brug stond eene lange, sombere gestalte, met eenen mantel
+om, eenen hoed met breeden rand en haneveer op het hoofd. Zij blikte mij
+aan met fonkelende oogen, strekte de armen naar mij uit, en mompelde in
+eene vreemde, harde taal eenige cabalistische woorden.... Als een
+bliksem schoot mij door het brein dat het heden de nacht was van den
+29sten Augustus. Meer had ik niet noodig om te begrijpen wien ik daar
+vóór mij zag.
+
+»Des Heeren bijstand afsmeekende, vermande ik mij. »Wie zijt gij? Wat
+wilt gij?" riep ik met barsche stem.
+
+»Het antwoord, hoewel onverstaanbaar, klonk mij als eene vreeselijke
+blasphemie, gepaard met snijdend hoongelach.
+
+»»Terug!" schreeuwde ik: »Laat af van mij, Satanas!"
+
+»Maar, in stee dat het hielp, lachte hij des te smalender, en drong hij
+snel, met uitgesperde krallen, op mij toe, om mij te grijpen"....
+
+Hier kon Barbara hare ontroering niet langer bedwingen. »_Mutter
+Gottes!_" riep zij, nu werkelijk bleek: »Ik begrijp niet, broeder, hoe
+ge 't overleefd hebt!"--
+
+Hij keek haar bestraffend aan. »Zuster Barbara", sprak hij: »waar is uw
+geloof?"--
+
+»_Ach Gott! es isch aber gar zu schauderhaft!_ Hij had je aan stukken
+kunnen scheuren als den zwarten bok!"--
+
+»Bedaar, zuster, bedaar!--Ik zit hier, zooals ge ziet, met al mijne
+leden nog gaaf, en met mijne ziel (zoo wil ik deemoediglijk vertrouwen)
+op den weg des heils. Sint Rochus mijn patroon streed met mij. _In hoc
+signo vici!_
+
+»Ik hief mijn regenscherm omhoog, en bracht den Euvele het kruis vlak
+onder zijne grijnzende tronie. »_In nomine Patris, Filii et Spiritus
+Sancti!_".... Vervolgens, om aan den naam der Heilige Drievuldigheid
+meer nadruk bij te zetten, gaf ik den Duivel met zijnen broeder den Dood
+eenen slag op zijnen haviksneus, dat het zoo kwakte.
+
+»Dit was hem genoeg: brullend zette hij het op een loopen. Wel holde ik
+hem na; maar hij was mij te rap met zijne hielen. Gevlogen!--
+
+»Ik echter, met het kruis in top, stapte den weg op, en over de nieuwe
+brug huiswaarts. Luidkeels hief ik aan, dat het galmde tusschen de
+rotsen: »_Te Deum laudamus!_".... En--wonderlijk!--ik zag hoe het
+plotseling lichter geworden was om mij heen. Ik zag dat de sterren mij
+bestraalden!"
+
+ * * * * *
+
+ * * * * *
+
+De oude man nam eene lange teug uit zijn glas, klopte de asch uit zijne
+pijp, en stopte zich eene versche.
+
+»Ik weet zeer goed", hernam hij met eenige aarzeling, nadat hij eenige
+seconden al hoofdschuddend in het vuur gestaard had: »Ik weet zeer
+goed--en ik wil het u niet verzwijgen--dat den volgenden dag te
+Andermatt het gerucht liep: een phantastische Engelschman, die laat
+in den nacht op de oude brug had gestaan, om indrukken te garen voor
+een dichtstuk, was aangerand door den Booze in de gedaante van eenen
+Roomschen kapelaan.... Ja ja! dat vertelden ze; en dat kwam ook mij ter
+oore.... Zeg, wat dunkt u daarvan?"--
+
+»Mij dunkt", antwoordde ik, »dat dit niets was dan een listig
+uitstrooisel van Jonker Satan zelf, om zijne smadelijke nederlaag te
+verbloemen."
+
+»Niet waar?" riep hij triomfantelijk: »Anders kan het niet geweest zijn!
+Anders niet!..... Kinderen, ik kan u verzekeren dat ik van dien dag af
+aan den Duivel geloofd heb, zoo stellig als aan den goeden God!"
+
+»_Bewahre, ja!_" zuchtte Barbara--en zij dronk eens voor den schrik.
+
+»Sedert", hernam de kapelaan, »ben ik nooit uitgegaan zonder deze groote
+groene paraplu. Tegen den regen heeft zij mij trouw beschermd--tegen de
+hitte van de zon--tegen den brand van de hel. Kinderen"----hij greep het
+nog natte meubel, hield het kruis ons voor, en sprak, met eene trillende
+stem en eenen glans van waarlijk apostolische geestdrift op zijn
+kogelrond aangezicht--: »_Kinder, der Teufel isch kein Kühbub, fürwahr!_
+Hij spant ons strik op strik. Maar wat u ook bejegene op uw pad, verlaat
+u op den heiligen Rochus en op het hout des kruises!--In dit teeken zult
+gij alles overwinnen!"
+
+ * * * * *
+
+Ik kan het hierbij laten. Alleen nog--eere wien eere toekomt!
+
+Baedeker had ons niets te veel beloofd. Bij den kapelaan van Bristen
+hebben wij, dorstigen, ons ververscht: met den wijn uit zijn vat--maar
+veel meer nog met den humor van zijn gul gemoed, met de kloekheid van
+zijn naïef geloof, en met het hartelijke roode aanschijn van zijne ronde
+zuster Barbara.
+
+Eenvoudig paar daarginds in de bergen--verversch er nog velen als
+ons--die dorsten naar wat schoonheid in de natuur, en naar wat
+frischheid in menschen!
+
+
+
+
+Jack Bobson's Poolreis.
+
+ »_Though this be madness,
+ Yet there's method in it._"
+
+
+Des avonds, zoo vaak mij de ooren begonnen te tuiten van het rumoer der
+wereldstad, placht ik verademing te zoeken op eene der bruggen waar tol
+geheven werd, en waar dus weinig verkeer den begeerige naar stilte
+verstoorde.
+
+Gelijk een visioen uit het Boek der Openbaring was hier de aanblik van
+de rivier en hare oevers--: »eene glazen zee, met vuur gemengd".
+Duizenden waren de lampen in den nacht. Londen's diepe stem, gedempt,
+rolde dreunend over de wateren. En zeewaarts, met dof gebruis tegen
+de granieten bogen, gleed in de diepte de zwarte stroom, de lampen
+weerspiegelend met sidderende flikkerglansen. Dan daalde vaak, in de
+droeve maanden November en December, een grauwe mist uit de hoogte, en
+legde zich neder op Babylon. Zóó moet de chaos gelegen hebben, woest
+en ledig, vóór de Geest des Scheppers scheiding kwam maken tusschen
+het licht en tusschen de duisternis. De duizenden lampen waren als
+uitgebluscht; onzichtbaar geworden hare trillende schijnselen in
+het water; al de voorwerpen rondom, ook de brug zelve, aan mijn oog
+onttrokken, als weggesmolten in het niet. Maar de hemel was vervuld
+van eenen valen gloed, waarover matte schaduwgestalten schenen heen te
+trekken in spokenden optocht. En de doffe stem van Londen dreunde voort,
+als uit eindeloozen afstand. En het doffe bruisen der rivier steeg
+opwaarts, als uit peillooze diepte. Een gonzen en een schemeren--anders
+niets.
+
+Ik toefde ook dán nog op de brug. Maar niet lang. Geen mensch weerstaat
+den somberen invloed van zulk weder te Londen. Elk zoekt eenen haard, al
+is het zijn eigen niet; elk wil voort uit den geelgrauwen damp, die
+erger is dan duisternis, wijl zelfs het licht, dat hij verslindt,
+machteloos is tegen hem.
+
+Zóó ook ik.
+
+Gewoonlijk, na zulk eene melancholieke wandeling, ging ik mij wat
+opfleuren in zeker behaaglijk ale-huis, gelegen in eene stille zijstraat
+nabij de zuidzijde der brug. Het was eene kleine, doch kalme en in
+zekeren zin deftige inrichting. Geen verblindende lichtglans straalde
+den voorbijganger er uit tegen; geene verdachte heeren en verleidelijke
+schenksters aan het buffet. De dikke kastelein of zijne stemmige dochter
+bediende. Men dronk er zijn bier, echt nationaal, uit blinkende tinnen
+kannen--Engelsch brouwsel uit Engelsch metaal. In de ouderwetsche,
+met zand bestrooide _parlour_ knapperde steeds in den open haard een
+vroolijk vuur, terwijl op de eiken tafels versche pijpen geschaard
+lagen, die den gast op het overredendst noodigden tot toeven. Alles was
+er, zooals men het eer op het gemoedelijke platteland, dan te Londen
+zoeken zou. Ook de gasten. Hier kwamen bejaarde huisvaders uit de buurt
+hunne courant lezen, of murmureeren over de slechte tijden. Doch het
+liep er nooit druk. Dikwijls, als ik vroeg gekomen was, zat ik er
+alleen--of met nog éénen persoon, die nu juist bestemd was de held te
+zijn van deze geschiedenis.
+
+ * * * * *
+
+Hij mag een zestiger zijn geweest. Allereerst trok hij de aandacht door
+eene dikke muts van glimmend zwart berevel, die hem niet van het hoofd
+ging. Voorts verrieden gelaatskleur, kleeding en manieren hem dadelijk
+als eenen oud-zeeman: en toch had hij in zijn doen niets van het
+hoekige, zoomin als van het vrijmoedige of zelfgenoegzame, dat oude
+varenslieden veelal kenmerkt. Zijne forsche gestalte was gebogen; de
+zware grijze knevelbaard hing hem ongerept over lippen en borst; diepe
+rimpels doorgroefden zijn voorhoofd. Hij scheen lichamelijk veel geleden
+te hebben, of in den geest veel getobd. Altoos zat hij in denzelfden
+hoek, geweldig rookend, half verscholen achter zijne courant. Met
+niemand sprak hij; doch des te drokker scheen hij bezig met zichzelven.
+Vaak schudde hij geërgerd het hoofd, of liet, met omlaag turenden blik,
+de kin op de borst rusten. Blijkbaar had de man eene grief, die hem
+geheel vervulde. Hij maalde over iets.
+
+Ook met mij, hoe dikwijls ik met hem samen geweest was in de stille
+gelagkamer, had hij nooit een woord gewisseld. Mijn »goeden avond!" bij
+het binnentreden beantwoordde hij werktuigelijk; verder was er tusschen
+ons geen geluid gegeven.
+
+Men kan zich daarom mijne verwondering denken, als op zekeren namiddag
+(ik had pas den omtrek der dokken bezocht en mijn hoofd opgevuld met
+bonte beelden uit de vijf werelddeelen) de geheimzinnige man plotseling
+opstond, zich over mij plaatste aan de tafel, en met doordringenden blik
+mij in de oogen begon te staren.
+
+Ik wil bekennen dat ik eene seconde sterken aandrang voelde om den
+kastelein te schellen. Doch dit angstige gevoel, van alleen te zijn met
+eenen krankzinnige, was even snel geweken, toen de zonderling, weemoedig
+glimlachend, als om mij gerust te stellen, met diepe, gedempte stem tot
+mij de vraag richtte, of ik niet vreemdeling was.--»_I thought so_",
+hernam hij op mijn bevestigend bescheid. En als reden voor die meening,
+liet hij er op volgen: »_You have not the look of an Englishman: you
+have a look as if you could believe an honest fellow._" Daarna weer, na
+eene korte pauze, en terwijl hij mij een artikel aanwees in de _Daily
+Telegraph_: »_Have you read this?_"--Hierop, heftiger: »_They are at
+it again, the lying rogues--and yet I told them how it is!_"--En ten
+slotte, met eenen donderenden vuistslag op de tafel: »_Curse them, Sir,
+they have buried me first--and now they won't believe me!_"
+
+Hij sprong op in zijne volle lengte; en ik, nu volkomen zeker van met
+eenen razende te doen te hebben, strekte nogmaals de hand uit naar de
+tafelschel. Maar dadelijk, als verschrikt door zijne heftigheid, zonk
+hij weer in zijnen stoel, schudde het hoofd, en hield zacht mijnen arm
+terug. »_You take me for a madman, haha!_" lachte hij droevig. »_Perhaps
+you are right. But never mind my fits. I will tell you a great secret.
+And you will believe me. Won't you?_"
+
+Aan mijnen stoel gekluisterd door bevreemding, knikte ik toestemmend. Ik
+luisterde toen naar het volgende verhaal, dat de man met de zwarte muts
+mij deed, soms met levendige gebaren van aandoening, en dan weer
+mompelend voor zich heen, als iemand die eene honderdmaal herhaalde les
+opzegt. Hij had daarbij eenen stijl en vaak eene woordenkeus, die,
+zonder juist keurig te mogen heeten, toch eene zekere mate van
+beschaving en verbeeldingskracht verrieden.
+
+ * * * * *
+
+»Ja! ze hebben mij begraven. Ze meenden dat Jack Bobson dood was. Maar
+Jack heeft ze allen overleefd!--Ik ben het, die hier tegenover u zit. Ik
+ben Jack Bobson--en de arme Sir John had geen knapper ijsmeester op zijn
+schip.
+
+»Van Jack Bobson hebt ge zeker nooit gehoord. Maar wel van Sir John--Sir
+John Franklin?--Nu, ik voer met hem mee op de _Erebus_, in het jaar '45.
+
+»'t Ging alles best tot het Beechey-eiland, waar we dien eersten winter
+ons kwartier opsloegen. Doch toen de zon weer uit haar nest gekropen
+was, in Mei, of Juni, ging Jack Bobson te kooi liggen met eene vreemde
+ziekte, die bij hem in de familie zat, en deed alsof hij stierf. Dit was
+stom van Jack. Maar nog stommer was het van de kameraden, dat ze hem den
+tijd niet gunden om weer tot zijnen adem te komen, en hem wegstopten
+onder eenen hoop keien, alsof er haast bij was. De éénige, die bij deze
+gelegenheid zijn verstand gebruikte, was de witte beer die Jack opgroef,
+en hem wakker schudde met eenen knauw, en van schrik aan den haal
+ging, toen Jack hem bedankte met eenen opstopper tegen zijnen kouden
+neus. Goed maar, dat er in de gauwigheid geen doodkist op had kunnen
+overschieten voor Jack. En de kameraads schenen inderdaad geduchte
+haast te hebben gehad om verder te trekken. Zij waren gevlogen met
+hunne schepen, toen Jack door den beer was bijgeholpen. Gevlogen!--Arme
+kerels! Arme Sir John!--Waren ze maar gebleven! dan zaten ze hier warm
+als ik, en we hadden samen de Pool ontdekt, en, _curse me, Sir!_ als men
+ons dán niet zou gelooven!--Hier gaan ze! Op hunne eeuwige glorie!
+
+»Ik was alleen", ging de verteller voort, na eene teug genomen te
+hebben uit zijne kroes. »Ik was alleen. Bij geluk had Sir John op het
+Beechey-eiland in eene _cairn_ eenen ruimen voorraad achtergelaten van
+levensmiddelen en allerhande benoodigdheden; ook eene stevige sloep met
+toebehooren. Nu moet ge bovendien weten, dat die ziekte van mij eene
+bijzonder vreemdsoortige ziekte was geweest. Mijn vader had ze vóór mij
+gehad, en had drie weken op het kerkhof te Plymouth gelegen. Toen hij
+weer levend werd, had hij met een enkel zetsel het deksel van zijne
+kist gewipt, en het handjevol zand van het deksel: want hij was uit het
+armhuis begraven--ofschoon hij een _gentleman_ was, Sir, die een aardig
+fortuintje tot den laatsten stuiver verspilde--gek die hij was--met het
+zoeken naar eene machine om de zonnestralen vloeibaar te maken en op te
+bottelen...... _Well, but that's neither here nor there!_--Die ziekte,
+wou ik maar zeggen, was zooveel als eene schijndoodziekte. De dokters
+verklaren dat zij maar ééns in de honderd jaren voorkomt. Ontwaakt men
+er uit, en heeft men maar een goed maal eten gehad, dan voelt men zich
+versch man, rap en levenslustig als drie. Zoo dan, nadat ik de _cairn_
+opengebroken en mij behoorlijk met spijs en drank versterkt had, was ik
+weer als een borst van achttien jaren.
+
+»Daar rees in mij eene stoute gedachte. »Jack Bobson", sprak eene
+stem in mijn binnenste: »gij kunt een beroemd man worden, zoo beroemd
+als de grootsten van oud-Engeland's helden. Uwe makkers ontdekken de
+Noordwest-passage. Gij, Jack, ontdekt de Pool!"...... Ei ja! waarom
+zou ik niet?--Ik wist den weg; niets ontbrak mij tot de reis; 't was
+zomerdag; de zee lag open, en er woei eene vaste bries uit het Zuiden.
+Voorwaarts, Jack Bobson! voorwaarts!
+
+»Fluks maakte ik de sloep ree met zeil en riemen, roer en tuig, en met
+eenen overvloed van mondkost en kleeren, wapens en kruit. Het was de
+handigste kleine expeditie, die ooit naar het Noorden den boeg wendde.
+Maar één ding vergat ik. Ik ezel! dat ik verzuimde mijn kloek plan neer
+te schrijven op een stuk papier, en dit stuk te teekenen met mijnen
+naam, en het weg te bergen in de _cairn_! Dan hadden zij mij =moeten=
+gelooven. Ik ezel!"----Hij sloeg zich wild tegen het voorhoofd.
+»Zeg, Sir", voer hij eensklaps tegen mij uit: »gelooft gij me, tot
+dusver?"--Een oogenblik later hervatte hij rustig zijn verhaal:
+
+»De vaart liep prachtig. Eerst oostwaarts door Straat Lancaster. Daarna
+noordwaarts door de Smith-sound en het Kennedy-kanaal. En van ijs geen
+spoor, dan langs de verre kusten, waar de bergspitsen zoo blauw zagen
+als kopervitriool. En aanhoudend die mooie zuiderbries, die mij warmde
+en voortdreef. In dertig dagen, juist geteld, was ik waar ze nu zeggen
+dat Kane geweest is met zijne Yankees--aan de open Poolzee.
+
+»Maar--_look here now!_ Als de Yankee Kane werkelijk zóó ver geweest is,
+dan had hij verder moeten gaan: en als hij gezien heeft wat hij vertelt,
+dan had hij méér moeten zien. _Curse me, Sir!_ ware Kane de Yankee geen
+lafaard geweest, zoo stond Jack Bobson thans niet geboekt als een
+leugenaar!
+
+»Kane vond eene open zee en eene hooge temperatuur. Hij vond gras aan
+de oevers, en kudden muskusossen, en zwermen watervogels. Hij vond,
+terwijl zuidwaarts alles ijs was en bijtende vorst, milde regenwolken en
+nevel in het Noorden. Welnu! ik zeg u dat hij verder had moeten gaan en
+méér had moeten vinden. Achter dien nevel lag nog iets beters.
+
+»Dát heb =ik= gezien, Jack Bobson, die hier zijn bier met u drinkt. Ik
+drong heen door den mist, niet meer zeilend, maar roeiend, over eene
+zee die door geen zuchtje werd gerimpeld. De nevel werd al dichter--en
+lauwer; bloedroode flikkeringen doorgloeiden hem soms. Dagen lang,
+terwijl ik voortroeide met koortsig verlangen naar het einde der
+reis, naar de geheimzinnige oorzaak van dat lichten en van de steeds
+toenemende warmte--dagen lang zag ik niets om mij heen, dan dien
+grijzen, lauw vochtigen damp. Vaak was hij zóó dik, dat ik zelfs
+het roerlooze water niet onderscheiden kon, waarin mijn riemslag
+ploegde--ja, mijne hand niet, op armslengte uitgestoken. Ik zat als
+geblinddoekt; de adem werd mij zwaar; en ware er niet af en toe een
+snuiven hoorbaar geweest van den eenen of anderen visch in mijne
+nabijheid, of de wiekslag van onzichtbare vogels boven mijn hoofd--zoo
+hadde ik mij kunnen verbeelden voor eeuwig verloren te zijn in het rijk
+van de schaduwen des doods.... Eindelijk echter werd het ijler. Ik
+bespeurde een groenachtig schemeren in de verte. Daar brak het zonlicht
+door----en ik zag.... Maar gij moet me gelooven! Zult ge?----
+
+»Ik zag eene grasgroene watervlakte, spiegelglad gespreid onder een wit
+betrokken zwerk. En midden uit dien groenen plas, op eenen afstand van
+twaalf of veertien mijlen, rees een enkele, ontzaglijke kegelberg,
+twintigduizend voet hoog, naar ik gis. Aan den voet was hij met welig
+groen bewassen; topwaarts werd hij eene grauwe rotsmassa; en uit zijne
+kruin steeg, nogmaals duizenden voeten hoog, loodrecht eene dikke zuil
+van witten damp, die aan haar zenith zich uitspreidde naar alle kanten.
+In breede stroomen trok de damp door het luchtruim, om langzaam neer te
+dalen op de zee, en den wal van nevel te vormen, dien ik had doorboord.
+Het was een gewelf, een onmetelijke koepeldom van nevel, met de
+zuil, die te rusten scheen op den berg, in het midden, en met zijne
+fundamenten rondom op de wateren. Nu en dan schoten er vreeselijke
+vuurstralen uit den bergkrater, die de dampzuil deden gloeien, en gansch
+den dom van nevel in het rond verlichtten. En daaronder lag de groene
+zee--glad, peilloos diep, naar de kleur en helderheid te oordeelen--maar
+niet levenloos. Hier krielde het van walvisschen, die speelden met hunne
+jongen; het ruischte van hun geblaas; boven den wijden waterspiegel
+dansten alom de fonteinen uit hunne neusgaten. Ook bespeurde ik, terwijl
+ik den berg naderde, andere monsters, van ijselijker gestalten: monsters
+zooals ik later afgebeeld vond in boeken, met harde Latijnsche namen
+gedoopt--monsters van vóór den Zondvloed, zeggen de geleerden. De groote
+zeeslang stak in de verte zijnen gehoornden kop een vijftien ellen boven
+water; van verbazende salamanders werden de ruggen zichtbaar, als
+omgeslagen scheepsrompen; en toen ik dicht genoeg nabij den berg was,
+kon ik aan den oever leguanen bespieden met lange vogelhalzen en bekken
+als snoeischaren--en kaaimans, Sir! naast wie de kerels in de
+Zuid-Amerikaansche rivieren als _babies_ zouden zijn.
+
+»Hoe ik den moed had dit alles nog zoo op te nemen, begreep ik later
+zelf niet. Zeker had ik hem te danken aan het fiere bewustzijn, dat mij
+toen doortintelde van het hoofd tot de voeten. Want, Sir!--hier was
+ik, Jack Bobson, van aangezicht tot aangezicht met de Noordpool. Die
+ontzaggelijke vulkaan (nooit vergeet ik zijnen aanblik vol eenzame
+majesteit) die ontzaggelijke vulkaan was het toppunt van de wereld,
+het uiterste eindje van het hooge Noorden. Door zijn ruggemerg moest
+de as loopen, om welke de aardkloot zich wentelt. De gloed zijner
+uitbarstingen was het Noorderlicht. De heete waterdamp uit zijnen krater
+was oorzaak van de warmte die het ijs verdrong, tweehonderd mijlen in
+den omtrek. En deze groene zee was de lang gezochte kraamzaal der
+walvisschen--de wijkplaats van de laatste nakomelingen der gedrochten,
+die toekijkers waren bij het van stapel loopen der arke Noach's--zoo
+zeggen de geleerden. Zie, Sir!--en dit alles had =ik= gevonden en
+ontdekt--ik, Jack Bobson, een eenvoudig ijsmeester van de _Erebus_,
+geheel alleen--Jack Bobson, Sir, die hier aan deze tafel met u
+zit!----Gelooft ge mij?
+
+»De monsters deden mij geen kwaad. Nu en dan gluurde er een met een oog
+als eene scheepslantaarn mij aan; maar geen sperde er zijnen muil open
+om mij en mijne boot op te slokken. Blijkbaar begrepen zij niets van ons
+beiden. Alleen de groote zeeslang, die een bereisd monster is, en de
+menschen en hunne boosheid kennen moet, zou mij bij eene ontmoeting
+waarschijnlijk belet hebben van mijn avontuur iets na te vertellen. Ik
+sidderde bij de gedachte--en het werd mij zoo bang, zoo bang, dat ik
+met alle macht begon weerom te roeien naar de nevelzee. Eene sterke
+strooming, die om den berg scheen heen te loopen, kwam mij te hulp. Haar
+noordwaartsche tak had mij heengevoerd naar de Pool; haar zuidwaartsche
+voerde mij terug er van. Ik boorde weer door den nevel. Weldra was de
+glasgroene zee, was de machtige vulkaan onttrokken aan mijnen blik.
+Alleen het roode flikkeren vergezelde mij nog, flauwer en flauwer,
+naarmate de damp weer dikker werd. Nogmaals dagen lang dreef ik zoo
+blindelings voort. De koude nam allengs toe. Straks ontmoette ik weer
+ijs. De horizon helderde weer op in het Zuiden. Ik zag land: bergen, met
+sneeuw bedekt. De strooming wierp mij tegen de kust. Eskimo's snelden
+toe, die mij vriendelijk opnamen, en die ik rijk maakte met de schatten
+in mijne boot.
+
+»Wel, ik leefde dertien jaren onder dezen stam, vóór Mac Clinton met de
+_Fox_ mij terugbracht naar Engeland. En nu eerst begon mijn lijden. Ze
+vertelden mij van Sir John's jammerlijk uiteinde. Hoe ik geschreid heb
+om hem en de arme kameraden!--Maar toen ik hun verhaalde dat ik zelf de
+Pool ontdekt had, en wat ik gezien had dáár--toen geloofden ze mij niet.
+Ze zeiden dat de kou mijne hersens moest hebben doen bevriezen, of dat
+de traan der Eskimo's mij naar het hoofd moest geslagen zijn. Ze zeiden
+dat ik gek was. Ze geloofden mij niet!
+
+»Ik kwam hier, te Londen. Mijne betrekkingen waren alle gestorven--en
+vreemden kenden mij niet meer. Ze wisten wel dat er een Jack Bobson was
+geweest op de _Erebus_. Maar die Jack Bobson moest omgekomen zijn als de
+rest. En ik, met mijne groote ontdekking--ik was een bedrieger, een
+dronkaard, een krankzinnige!--Ze geloofden mij niet!
+
+»Ik schreef aan de bladen. Ik sprak met de _penny-a-liners_ van deze
+schurkachtige _Daily Telegraph_, die nu weer zotteklap verkondigt over
+eene Pool van eeuwigdurend ijs. Ze lachten mij uit! Ze wezen mij de
+deur!--Ze geloofden mij niet!
+
+»En hier zit ik nu, Sir--ik, Jack Bobson--met de grootste ontdekking na
+Columbus in mijne hand----en, _curse them, Sir! They won't believe me!
+They won't believe me!_".................
+
+ * * * * *
+
+Kermend had mijn verteller zijnen laatsten klaagtoon uitgestooten. Zijn
+gerimpeld gelaat vertrok zich als tot schreien. Ik had medelijden met
+hem.
+
+Toch ben ik nooit na dien avond teruggekeerd in het rustige ale-huis
+nabij de Waterloo-brug. Ik had het hart niet, Jack Bobson onder de oogen
+te treden, en hem te zeggen of te toonen dat ook =ik= hem niet geloofde.
+
+
+
+
+De Jonkvrouw van Hillegersberg.
+
+ _Sage,
+ Gij lieflijke,
+ Oud van den beginne,
+ Jong totaan het einde--
+ Verjong ons met uwe jeugd!_
+
+
+I.
+
+Hillegersberg is een Zuidhollandsch dorp, een uur gaans ongeveer van
+Rotterdam gelegen. Om er te komen, volgt men den Schie-stroom totaan
+de buurtschap de Heul, wijd berucht wegens hare eigenaardige wijze van
+Pinksterviering. Vervolgens slaat men rechtsaf eenen straatweg in,
+die--hooge zeldzaamheid in dit gedeelte van ons vaderland--beplant is
+met boomen, wel is waar vlijtig verminkt, maar toch nog niet gansch
+afgemaakt. Onder het schrale lommer beweegt men zich afwisselend langs
+groene weiden, groene slooten, groene moestuinen, en talrijke, aan
+weerszijden tusschen groen verscholen buitenplaatsjes. Aldus kuiert de
+duffe stadbewoner het vriendelijke dorpje binnen, genoegelijk gestemd
+over het bijeentreffen van zóóveel groenigheden binnen zoo luttelen
+afstand van winkel of kantoor.
+
+Mijne beminde stadgenooten, de Rotterdammers, hebben deze toelichting
+niet van noode: want voor de deftigen onder hen is »den Berg" eene
+gezochte begraafplaats; en voor de niet-deftigen is het een uitverkoren
+ontspanningsoord. Zij allen rijden er dus heen op hunne beurt--de
+rijken stom en stapvoets en met groote staatsie, om er zich te laten
+bijzetten--de arme drommels (die na hunnen dood den zinkput in
+het Crooswijksche veen voor lief moeten nemen) jolend en tierend,
+holderdebolder in breukige kalessen en volgepropte omnibussen, om er
+in eenen theetuin zich te verhitten met schommelen en slechten drank.
+
+Voor andere bewoners van Nederland echter, in de Maasstad en omstreken
+vreemdelingen, was de bovenstaande mededeeling misschien niet overbodig.
+Ter inlichting van dezen ook meen ik hier nog te moeten aanstippen,
+dat de gemeente Hillegersberg niet slechts boogt op een aristocratisch
+kerkhof en eenen plebejischen theetuin, maar bovendien op eenen heuvel,
+eene ruïne en eene legende. Deze drie laatste eigenhoorigheden zijn voor
+een dorp in het proza-land bij uitnemendheid, het ingedeukte, boomlooze,
+van koemest en spoeling doorweekte Schieland, iets zóó ongewoons, dat ik
+waarlijk wel een woordje méér er over zeggen mag.
+
+Den heuvel, het is zeker, zou een wandelaar, die er niet opzettelijk
+aandachtig op werd gemaakt, allicht voorbijloopen zonder iets van zijne
+aanwezigheid te bespeuren;--ik geef hem vermoedelijk méér dan zijn
+rechtmatig deel, wanneer ik hem eene hoogte toeschrijf van wel twaalf
+voet boven de omliggende poldervlakte. Nochtans is hij, gelet op zijne
+herkomst, met vollere waarheid iets ontzagwekkends, iets kolossaals,
+iets titanisch te noemen, dan bij voorbeeld het Matterhorn of de
+Dhawalaghiri, van welke men toch beweren mag dat zij, louter als bergen
+beschouwd, heel wat méér te beteekenen hebben. Het Matterhorn en de
+Dhawalaghiri zijn namelijk voortbrengsels van natuurkrachten--terwijl de
+berg van Hillegersberg....
+
+Maar stil, mijne heeren! dempen wij onze luidruchtigheid! Want hier
+verschijnt, gegord met mos, met eiloofranken kuisch gesluierd, de sage
+op ons tooneel.
+
+ * * * * *
+
+In een zeer grijs verleden (de oudste menschen van Hillegersberg
+herinneren zich er niets meer van) woonden er in deze landstreek
+zonen en dochteren Anak's, zeer vreeselijk om aan te zien: geweldige
+creaturen, wier grootte evenveel vademen bedroeg, als duimen de grootte
+van de kinderen der menschen. Hunne voetzolen waren op de aarde; maar
+hunne hoofden boorden in de wolken. Riepen zij elkander toe, dan was er
+donder in de hemelen; wandelden zij, dan dreunde de bodem als van den
+tred van vele heirscharen; en als zij zich nederlegden om te slapen aan
+het boord der meiren, zoo steigerden gelijk strijdrossen de golven bij
+het geronk uit hunne neusgaten.
+
+En het geschiedde eens op eenen dag, dat eene jonge maagd uit dit
+geslacht, Hildegarde, die rijzig en schoon was boven alle hare zusteren,
+van het fijnste zand begeerde, opdat zij daarmede haar aangezicht blank
+mocht schuren--blank en blinkend in de oogen van Ubbo den Bruine, den
+jongeling dien zij liefhad. Zij dan sprak tot haren vader, Twikko den
+Grauwe: »Mijn vader, waar vinde ik zand zoo rein als goud, zoo fijn als
+water, zoo wit als melk?"
+
+Twikko de Grauwe antwoordde, zeggende: »Ga naar het strand der zilte
+zee, en schep er wat zacht als eiderdons is onder uwe voeten."
+
+»Mijn vader", hernam de maagd, »geef mij uwen helm van koper, opdat ik
+het daarin drage, dat zand."
+
+Maar Twikko de Grauwe ontstak in toorn, en riep haar toe: »Wat vraagt
+gij mijnen helm van koper, mijnen heldenhelm van glanzend metaal! Hebt
+gij den korf niet, den korf van popelstammen, dien Fikko de Roode u
+vlocht, uw bruidegom?"
+
+Toen schoten er bliksems uit Hildegarde's oogen. »Vervloekt!" schreeuwde
+zij: »vervloekt zij Fikko tot in de wortels van zijne roode haren! Het
+is Ubbo de Bruine, dien ik min! Eer zal de aarde mij verzwelgen, eer
+kies ik de diepe zee mij tot bruidsbed, vóór Fikko de Roode met eene
+nagelspits mij beroert!"
+
+»Ha, bastaard van eene teef!" zóó brullend sprong de oude op: »Ha,
+voetwisch van mijne knechten! dezen avond nog zult gij uw Ubbo's nieren
+mij opdragen als gebraad en zijn hartebloed als mee in mijnen gouden
+beker!..."
+
+Hildegarde gaat. Weinige schreden brengen haar aan het zeestrand. Zij
+gaart eene blonde duin of wat in haar schortekleed; zóó beladen ijlt
+zij huiswaarts heen, diep bezorgd wegens den bruinen Ubbo. En als zij
+Twikko's haardstede nadert, zoo waait de landwind den reuk van een
+slagveld in hare neusgaten, en vóór haar uit speurt zij de wolken rood
+van bloedwalm. Haar zoekend oog doolt langs den horizon, of het de
+strijdenden niet ontwaart. Maar al voortsnellende stoot zij haren voet
+tegen het gevest van een in den grond gestoken zwaard. Zij struikelt--en
+ligt over het lijk van Ubbo den Bruine.
+
+En met eenen smartkreet, dien de raven herhaald hebben tot in Nibelheim,
+hief zij den beminde aan hare borst. En zij droeg hem naar het strand
+der zilte zee. En in de branding stappend, met den dooden lief in hare
+armen, waadde zij verder en verder, tot de bruisende wateren zich
+sloten boven haar hoofd.--
+
+Kent gij de witte krijtklippen aan den overkant der zee?--Het zijn de
+gebleekte beenderen van het jonge reuzenpaar, door de golven opgeworpen
+tegen Albion's kust. Dáár echter, waar Hildegarde struikelde, en het
+noodlottige duinzand in haar voorschoot werd uitgestort over den
+bodem--dáár welft zich sedert een heuvel boven het drassige weideveld:
+de heuvel van Hildegarde: Hildegard's berg.
+
+ * * * * *
+
+Dus luidt de sage. Men vindt door de windvaan op het gemeentehuis en
+door het fraai gebeitelde dorpswapen in den gevel van dit gebouw nog ten
+huidigen dage Hildegarde's ongeluk in dankbaar aandenken gehouden.
+
+Inderdaad, van dankbaarheid mag hier wel sprake wezen. Want aan dit
+voorhistorische treurspel hebben de Hillegersbergers alles te danken.
+
+In de eerste plaats hunnen berg;--zonder die scheur in dat schortekleed
+immers zouden er kikkers kwaken ter plekke waar thans de gasten uit de
+stad een vergezicht komen genieten. In de tweede plaats hunne sage;--de
+berg baarde de sage, gelijk het schortekleed den berg baarde. In de
+derde plaats hunne ruïne;--want vermits die ruïne boven op den berg
+staat, zoo moet men wel aannemen dat het juist alweer de berg was, die
+den bouwmeester der ruïne uitlokte om dáár en niet elders te bouwen. In
+de vierde plaats hun zeer begunstigd kerkhof, dat mede op den berg en om
+de ruïne gelegen is;--de aanzienlijke Rotterdammers toch, die zich hier
+laten begraven, maakten voor het meerendeel hun fortuin in koffieboonen
+of in metallieken; en juist voor dezulken is het zoet en eervol, den
+laatsten slaap te sluimeren op eene verhevenheid uit den sagen-tijd,
+onder eene ruïne uit de dagen der kruistochten. In de vijfde plaats....
+
+Doch waartoe deze opsomming nog voortgezet? Het is klaar als kristal,
+dat Hillegersberg nooit geworden zou zijn wat het is, zonder den berg
+van Hildegarde. En evenzoo duidelijk is het, dat de berg van Hildegarde
+er nooit zou gekomen zijn zonder den ontijdig opgevlamden hartstocht van
+Hildegarde de reuzin voor Ubbo den reus, bijgenaamd de Bruine.
+
+
+II.
+
+Een vierde van eene eeuw geleden woonde er in dit dorp een jeugdig
+ondermeester, die van zijnen vader den onbezoedelden geslachtsnaam
+Eykendaal, van zijne moeder den welluidenden persoonsnaam Justus, en van
+hen beiden te zamen een gezond en welgevormd lichaam benevens een helder
+hoofd en een gevoelig hart ontvangen had. Meer dan die vijf dingen
+lieten zijne vroeg gestorven ouders den knaap niet na; maar hij, wel
+verre van hun een verwijt daarvan te maken, vond dat het reeds veel was.
+Ware hij als Klaas Klomp of als Kees Kuit dit ondermaansche ingestuurd,
+toegerust met eenen bochel en eene borstkwaal, en behept met eene
+Judas-geaardheid--hij had er mee al niets tegen kunnen doen, begreep
+hij. Dit in aanmerking nemende--alsmede dat eene krachtige maag een
+zegen heeten mag, zelfs al kan men haar in den regel niet vullen met
+wildbraad of pastei, en dat welgeschapen leden ook onder een schamel
+jasje eenen jongen man niet misstaan--meende Justus dat voor eenen
+spruit van eenen plattelands-brievengaarder het ouderlijke erfdeel heel
+wat kariger had kunnen uitvallen. Hieruit blijkt dat Justus, zonder het
+zelf te weten, van zijne ouders ook nog redelijkheid en tevredenheid had
+geërfd.
+
+Te zeggen dat Justus Eykendaal arm was, is trouwens even onnoodig als
+de verzekering dat eene stortbui nat maakt, of dat vuur verbrandt. Wie
+heeft er ooit gehoord van eenen drogen regen, van eene koude vlam, van
+eenen bemiddelden ondermeester?--Tegenwoordig zelfs, nu de paedagoog als
+plechtanker van het heil der menschheid in de plaats getreden is van den
+Heidelbergschen catechismus, en zijne werkplaats, de school, de dame
+is om wier gunst de geduchtste strijders in Kerk en Staat elkander
+bekampen--tegenwoordig zelfs baadt de Nederlandsche hulponderwijzer
+zich zelden in weelde. Maar voor vijf-en-twintig jaren was het toch iets
+anders nog. Er liepen toen geene menschen rond, zelfs geene luitenants,
+die de kunst van glimlachend hongerlijden en het verduurzamen van
+afgesleten jasjes met taaiere volharding beoefenden, dan de adjudanten
+van den school-monarch. Achtenswaardige jongelingen! Hunne opleiding
+in de universiteit der beproeving was grondig. Indien zij naar onze
+hedendaagsche begrippen wat haastig waren met kastijden, schrijven wij
+het hieraan toe, dat ook hun het leven de plak en de roede niet
+kwijtschold voorwaar.
+
+Justus Eykendaal evenwel mocht, waar het plak en roede gold, als eene
+uitzondering doorgaan op den toenmaligen regel. Lag het aan zijn
+zachtaardig temperament, aan zijne sympathieke gemoedsstemming, of
+aan een noodlot dat hem eenen menschenleeftijd te vroeg in de wereld
+zond--zóóveel is zeker, dat de toenmalige schooltucht in dezen jonkman
+geenen aanhanger vond. Hij wist niet hoe het kwam--maar tot beuken op
+kinderhoofdjes en kinderrugjes stonden nu eenmaal zijne handen niet; en
+van alle schoolmeesterlijke geniepigheid, als daar zijn knepen in ooren,
+porren met leien, kneukel-tikken met linialen, koesterde hij kortweg
+eenen afkeer. Hem scheen kindervleesch, inzonderheid het vleesch van
+kleine meisjes, iets zóó teeders toe, dat hij het wèl streelen kon, maar
+niet martelen. Trouwens, met zijne toonrijke stem en sprekende oogen
+wist hij zich door het jonge goed heel wat beter te doen gehoorzamen,
+dan hij ooit vermocht zou hebben met ranselen en bulderen.
+
+Ziedaar mijnen ondermeester. Hing de jeugd om zijne minzaamheid hem
+aan--ik moet tot mijn leedwezen er bijvoegen dat zijn superieur, de
+bovenmeester Van Meppen, hem er niet best om lijden mocht. Dit feit
+vordert, ter wille eener juiste waardeering van den Hillegersberger
+magister, eene nadere uiteenzetting.
+
+ * * * * *
+
+Meester Pieter Van Meppen liep om en bij de vijftig. Voor eenen
+onderwijzer is dit de schoonste leeftijd. Hij heeft dan nog een aardig
+eind weegs voor de borst (geen sterft er, zooals men weet, onder de
+tachtig), en toch is hij oud genoeg om gekomen te zijn tot het vol
+en rustig besef van zijne majesteit. Hij staat in de volheid zijner
+rijpheid, op het toppunt zijner macht!--Wie (zegt het spreekwoord) op
+zijn dertigste jaar niet sterk is, op zijn veertigste niet verstandig,
+en op zijn vijftigste niet rijk, die kan het er gerust voor houden dat
+hij zijn leven lang nooit sterk of verstandig of rijk zal worden. Nu,
+groote lichaamssterkte kwam den heer Van Meppen bij zijnen omgang met
+schoolkinderen beneden de twaalf jaren niet bijzonder te pas. Boven het
+streven naar rijkdom had hij, op het voetspoor van Diogenes en andere
+groote wijsgeeren die de druiven zuur verklaarden, zich steeds verheven
+geacht. Maar verstand--ja! van verstand had meester Van Meppen in
+zijn vijftigste levensjaar zich zijn billijk deel vergaard--althans
+naar zijne eigene schatting, welke immers op dit stuk oneindig
+vertrouwbaarder is dan de schatting van anderen!--Want wat baat het mij
+of mijne buren mij al voor eenen Salomo houden, indien ik mijzelven ken
+als eenen ezel? En wat schaadt het mij of anderen mij al voor eenen ezel
+verslijten, indien ik mijzelven maar op den waren prijs stel als eenen
+Salomo?--De heer Van Meppen wist zelf het best wat er in hem stak.
+Ronduit gesproken, hij was, in alle nederigheid, hier op aarde zijnen
+betere nog niet tegen het lijf geloopen. Deze waarheid stond te allen
+tijde op zijn gelaat te lezen. Daarom ook zou eene ontmoeting met hem
+een wezenlijk fortuintje zijn geweest voor eenen schilder, die toevallig
+zoekende was naar eenen model-kop voor een beeld der nooit weifelende
+zelfgenoegzaamheid.
+
+De heer Pieter van Meppen had zich eene lijfspreuk verkoren, die de
+leidende gedachte bij zijne methode van onderwijs als formuleerde:--»het
+boompje dient =jong= gebogen." Dit klinkt bijna wreedaardig, niet
+waar?--En toch, lezer, toch bid ik u, rangschik mij om dezen stelregel
+mijnen bovenmeester niet aanstonds onder dat slag van antieke
+kinderbeulen, voor wie Dante verzuimde in zijnen _Inferno_ eene
+afzonderlijke verdieping in te ruimen: nietige inquisiteurs, kleine
+vivisectoren, kruisingen van kat en ezel, die in hun ledig brein,
+onder het magistrale pruikje, de valschheid en het leedvermaak van het
+eene schepsel geämalgameerd hadden met de balkende deftigheid van het
+andere. Neen toch! Wacht u wèl voor dergelijke overijling!--Meester Van
+Meppen was volstrekt geen laffe aterling van die soort. Meester Van
+Meppen had veeleer eenen hekel dan eenen lust aan lijfstraffelijke
+rechtspleging: maar hij beschouwde deze als een onvermijdelijk
+kwaad--»_necessitas naturae_", evenals bakers, dienstmeiden, en
+vrouwvolk in het algemeen. Meermalen had men in de societeit, als het
+gesprek op zaken van onderwijs verzeilde, hem dit met klem van redenen
+hooren uiteenzetten. Hij wist wel dat enkele jongere collega's zich den
+schijn gaven alsof zij het zonder slaan konden kroppen. Doch deze schijn
+leek =hem= ten hoogste bedriegelijk. »Ik voor mij", riep hij, tuk op
+elke gelegenheid tot het uitkramen van zijn bijeengesprokkeld Latijn:
+»Ik voor mij houd mij aan het reeds door de oude Romeinen met zoo
+schitterend gevolg in praktijk gebrachte »_Fortiter in modo, suaviter in
+rebus!_""--waarmee hij zich verbeeldde onweerlegbaar te hebben betoogd,
+dat het straffen aan den lijve hem maar al te vaak werd opgelegd als
+eenen smartelijken, doch onvermijdelijken =plicht=. En zoo ging er
+geen dag voorbij, waarop hij geen klappen uitgedeeld had links en
+rechts--zuiver uit plichtbesef--louter uit kracht van een met
+overtuiging toegepast beginsel. Van Meppen geloofde heilig in de
+weldadige werking van eene dracht slagen. »Het boompje moet =jong=
+gebogen!"--Teekende zijn eigen gemoed tegen die leer soms verzet aan:
+zag men soms, gelijk bij Van Alphen's even hardhandigen als weekhartigen
+papa, tranen glinsteren in zijne oogen wanneer hij Hieronymusjen op de
+broek gaf--dan verweet hij zich dit als zwakheid. De roede zwaaiend,
+verstaalde hij zijne ingewanden tegen het gejank der getuchtigden
+door het aanhalen van nog een ander gulden woord der vaderen: »Zachte
+meesters maken stinkende wonden!"--Om kort te gaan, meester Pieter van
+Meppen was nog een onderwijzer van den ouden stempel, en koesterde
+omtrent de opkweeking der jeugd zoo zijne ouderwetsche en onwankelbare
+begrippen.
+
+Welnu dan--was het vreemd, dat het den man hinderde, die begrippen
+gekleinacht, ja, zwijgend maar met de daad te schande gemaakt te zien
+door eenen aankomenden kwâjongen? Lag er voor den bovenmeester, als
+verantwoordelijk opperheer in de school, in des ondermeesters meerdere
+en zuiver zedelijke macht niet iets krenkends? Schuilde daarachter
+tevens niet een opstaan tegen zekere, door de eeuwen geijkte,
+denkwijzen, gebruiken en instellingen--iets eigenzinnigs, iets
+weerbarstigs, iets revolutionnairs?.... Revolutie! Gerechte hemel! Het
+woord al zou den meester een kruis hebben doen slaan, ware hij niet zoo
+rechtzinnig gereformeerd geweest.
+
+Ten overvloede had Van Meppen tegen Justus Eykendaal nog eene andere
+en meer ernstige grief. Hij meende namelijk in den jongeling eene
+aanwassende neiging te bespeuren tot--hoe zou hij het noemen?--tot
+vreemddoenerij, sentimentaliteit, romanziekigheid, kluisjes bouwen
+in den maneschijn--: eene neiging, die den stijven, dorren, met de
+kerkelijke witkalk dik bestreken man vervulde van dien gerechten
+weerzin, welken menschen als hij plegen te koesteren tegen alle
+zóódanige aandoeningen, waarvan zij zelven nu eenmaal geen tittel of
+jota meegevoelen.
+
+Onder deze omstandigheden zou hij zeker al lang zich eenen anderen
+ondermeester hebben aangeschaft, indien niet twee beweegredenen hem
+daarvan hadden teruggehouden. Vooreerst zijn gevoel van recht: Justus,
+hoe zonderling ook, deed immers trouw zijn werk. Ten tweede zijn
+welbegrepen eigenbelang: want nergens zou hij eenen helper treffen, die
+hem knapper zijne taak verlichtte, en aan wien hij geruster heel het
+schoolbewind kon overlaten, wanneer hij op mooie zomerochtenden met den
+dominee er eens uit wou op het verschalken van een zootje waterbaars.
+
+
+III.
+
+Hoe de heer Pieter Van Meppen op dien romanesken trek, waarvan hij
+zoo huiverig was, zijnen ondermeester het eerst recht tastbaar--_in
+fragrante delicto_, gelijk hij zich uitdrukte--betrapt had?--
+
+Ja zie--dat gebeurde heel bij toeval. En zonder dit toeval, vrees ik,
+zou de man er niet licht achter gekomen zijn, wat het dan toch voor
+heidensche grillen waren, die zijnen assistent soms zoo wonderlijk deden
+doen--zoo geheel anders dan alle andere jeugdige Hillegersbergenaren.
+
+ * * * * *
+
+Vooraf dient men te vernemen dat meester Van Meppen een éénig stuk
+kroost bezat: een dochtertje, Marieken geheeten. Als een Zuidhollandsch
+burgerkind, Maria gedoopt, had het meisje eigenlijk een Mietje moeten
+wezen; doch hare moeder, die uit het Geldersche, of eigenlijk uit het
+land van Cleve was, en de taal harer kindsheid maar niet verleeren kon,
+had de kleine altoos genoemd bij den naam dien zij zelve gedragen had:
+Mariechen. Wel--Mariechen (of Marieken op zijn Hollandsch) klonk ook wèl
+zoo aardig tusschen al die Mietjes in, waarvan het wemelde te
+Hillegersberg. Dat vond een ieder.
+
+Een stil en vroegrijp wijfje, dit Marieken--zooals éénige kinderen,
+die vroeg de moeder derven moeten, veelal worden. Flink uit de kluiten
+geschoten, met haar ernstig gezichtje en mijmerende oogen, kon zij in
+haar dertiende jaar wel haast voor vijftien doorgaan. Maar den blijden
+stoeilust, den overmoedigen lach van de kalverjaren zocht men bij haar
+vergeefs. Hoe zou zij ook vroolijk zijn geworden?--Spelen had zij nooit
+geleerd; huismoederlijk zorgen des te spoediger. En met wie zou zij
+gelachen hebben?--Hare moeder, lang ziekelijk, ontviel haar vroeg, na
+haar al in hare eerste jeugd te hebben doen meeproeven uit den kelk van
+pijn en lijden. De dorpskinderen ontweken des schoolmeesters weinig
+aanlokkelijke woning. En de éénige die haar overbleef, haar strenge,
+stijve vader--ach! hij stond zoo ver van haar. Zij rilde van zijne
+klappen; zij schrok van zijne bijbelteksten en zijn deurwaarders-latijn;
+zij deinsde terug voor zijne in haar oog alomvattende geleerdheid.
+Van zijnen kant ook geene toenadering tot haar. Wel hield hij van
+zijn kind--niet minder al dan het gros der vaders, die niet kortweg
+onmenschen zijn. Maar dóórdringen in het jonge gemoed, meeleven met het
+jonge leven--de man had er nooit aan gedacht; en wie hem dit onder het
+oog zou hebben gebracht als eene tekortkoming, die zou Hebreeuwsch tot
+hem gesproken hebben. Marieken was een goed kind, meende hij; maar
+daarvoor =had= Marieken het dan ook goed. Marieken deed als kind haren
+plicht, door haren vader gehoorzaam te zijn, en te zorgen dat haar
+vaders rok netjes geschuierd, haar vaders pijp luchtig gestopt, haar
+vaders koffie warm ingeschonken werd. Daarvoor genoot Marieken de
+gastvrijheid van het vaderlijke dak, de vaderlijke bescherming, het
+vaderlijk onderwijs, de vaderlijke opleiding tot orthodoxe deugd, en--de
+vaderlijke liefde.... Voor dezen man, tusschen kinderen vergrijsd, met
+kinder-adempjes als gevoederd, was het hartje van zijn eigen kind nog
+als het boek met de zeven zegelen.
+
+Jammer voor hem! Want in dat boek--in dat hartje wil ik zeggen--had hij
+zooveel liefs kunnen lezen; en om de zegelen er van te ontsluiten, was
+ook geen wonderdier noodig met zeven hoornen en zeven oogen. Och neen!
+Een eenvoudige ondermeester had ze verbroken. Justus Eykendaal kende
+bladzijde bij bladzijde van buiten. Niets van hetgeen daar geschreven
+stond (het was zoo veel niet trouwens: wat stille behoefte maar
+om lief te hebben, wat geloof en wat gevoel en wat ingeborene
+verbeeldingsgave)--niets van het schrijfsel in dit boek was den
+jongeling geheim. En evenzoo--maar dit vermoedde Justus, van zijne
+hoogte als man en ondermeester zelf zoo niet--evenzoo lagen voor het
+kind de roerselen bloot van het gemoed des jongelings.
+
+ * * * * *
+
+Justus, na in zijn twaalfde jaar ouderloos te zijn geworden, was bij
+meester Van Meppen als kweekeling op school gekomen. Marieken was toen
+even negen. Destijds leefde ook juffrouw Van Meppen nog; en daar die
+brave vrouw met de moeder van Justus heel bevriend was geweest, zoo had
+het schoolmeesterlijke echtpaar den jongen in huis genomen. De vrouw zag
+daarin jegens den wees eene liefdedaad, terwijl de man de schikking
+beschouwde als voor het ondermeestertje heilzaam uit een zedelijk
+en paedagogisch oogpunt, en tevens (nademaal een Indische oom zich
+verbonden had tot het uitkeeren van een billijk kostgeld) voor hemzelven
+niet onvoordeelig met betrekking tot het huishoudelijke budget. Dus
+dakgenooten geworden, bleven toch aanvankelijk, zoolang juffrouw Van
+Meppen leefde, de knaap en het meisje elkander innerlijk vreemd; want
+nog ontbrak de band, die hunne schuwe naturen tot elkander brengen kon.
+Eerst een paar jaren later, na den dood van des schoolmeesters vrouw,
+was hierin snel verandering gekomen. Marieken, in hare verlatenheid, was
+tot Justus--en Justus, in zijne deelneming, was tot Marieken genaderd.
+Samen hadden zij de moederlijke doode betreurd; samen hadden zij haar
+graf bezocht op den heuvel; samen--eerst aarzelend, maar weldra vol uit
+het hart--hadden zij gepraat over hunne eenzaamheid in deze groote en
+wreede wereld, van wier grootheid en wreedheid zij toch op hun dorpje
+pas zulk een klein en zwak denkbeeld zich hadden kunnen vormen.
+Elkander troosten, elkander aanvullen, was de grondslag geweest van
+hunne vriendschap; dit alvast had uit hunne jonge harten de kiem van
+bitterheid geweerd, die binnensluipen =moet= in elk zieltje dat in geene
+enkele andere borst den weerklank verneemt van zijn zuchten en van zijn
+lachen. En allengs--naar gelang het meisje zich mee ontwikkelde, zoodat
+het verschil in leeftijd al minder en minder eene belemmering werd voor
+hunnen innerlijken omgang--allengs was er op dien grondslag voor hen
+beiden een heerlijk lustslot verrezen, waarin zij samen woonden als
+prins en prinses: een lustslot met gouden zuilen en torens van kristal:
+de koene, hooge burcht der phantasie.
+
+Om het zakelijker uit te drukken: Justus en Marieken waren samen aan het
+lezen, aan het wandelen en aan het droomen gegaan.
+
+ * * * * *
+
+Het lezen .... och heilige onnoozelheid! De hedendaagsche collega's van
+mijnen vriend zouden meewarig geglimlacht hebben, indien zij zijnen
+boekenschat bijeen hadden gezien. De Nederlandsche ondermeester in die
+donkere, langvervlogene dagen was nog niet de verbazend geleerde kop
+van tegenwoordig: de jonge wijsgeer, die van alle de vruchten in den
+boomgaard der kennis geproefd, en de meesten derzelve wrang bevonden
+heeft. Och hemel, neen! Een professor was destijds een professor, en een
+ondermeester was een ondermeester. Er stond eene maat tot de kennis die
+men vergde voor de somma van twee-honderd-en-vijftig gulden 's jaars.
+Zoo bij voorbeeld zou Justus, indien hij pedant ware geweest en bluf
+had willen slaan, onder zijne ranggenooten bij de paedagogiek zich
+gemakkelijk hebben kunnen doen huldigen als een genie, omdat hij,
+behalve goed lezen, net schrijven, vlug cijferen en eene tamelijke
+dosis aardrijkskunde en geschiedenis, zich aardig wat Duitsch had eigen
+gemaakt: de taal die hem uit juffrouw Van Meppen's mond zoo zacht, zoo
+»_heimlich_" geklonken had, en in welke hij den rijksten schat wist te
+kunnen vinden van zijne lievelings-lectuur: sprookjes en sagen,
+balladen, liederen, overleveringen.....
+
+Naïef, niet waar?--Ja, dat was heel iets anders dan Vogt en Büchner,
+Douwes Dekker en Stuart Mill, en meer van die klokspijs, waarmede onze
+huidige, zoo oneindig degelijker onderlegde jeugd zich de hersenen
+voedt! Inderdaad, dat was heel iets anders!....
+
+En dit malle goed, dit zotte, zoete gephantaseer van bijgeloovig volk
+en onnoozele dwepers, dat leerde de jongen nu ook Marieken lezen. In
+de _Palmblätter_ van Herder of in de _Märchen_ van Grimm--om maar
+iets te noemen--konden die twee te zamen zich dermate verdiepen,
+dat er zoo eenen ganschen zondag-achtermiddag geene school en geene
+schoolmeesterij, geen Hillegersberg en geen tredmolen voor hen op de
+wereld waren. Justus las voor; hij las =goed=, heb ik reeds gezegd.
+Marieken luisterde. En het een en ander was te genotrijker, omdat het
+contrabande was, aangezien meester Van Meppen (van wiens boekenrek na
+den dood zijner vrouw zelfs _Maurits Lijnslager_ verwijderd was als een
+loszinnige, en Zschokke's _Alamontade_ als ijdelheid der ijdelheden) er
+volstrekt niets van bespeuren mocht. Des winters moesten de jongelui
+hunne kans waarnemen bij eene vetkaars in de school, terwijl Van Meppen
+zijn uiltje knapte na het eten; of in de huiskamer, wanneer de geduchte
+zijn societeit-avondje genoot. Des zomers kropen zij weg in de ruïne
+op het kerkhof. Justus had aan een der afgebrokkelde stukken muur eene
+soort van trap gevonden, die naar eene nis leidde, een voet of acht
+boven den grond. Hier zaten zij verholen te lezen en te babbelen in
+het avondlicht, van aangezicht tot aangezicht met den ouden kerktoren,
+die aandachtig scheen mee te luisteren naar de verhalen van feeën en
+eenjers, nixen en dwergen en roovers en ridders, als waarden er echo's
+om hem henen van liederen uit zijne eigene jeugd. Hier ook was het, dat
+Justus aan Marieken de geschiedenis verteld had van Hildegarde en Ubbo.
+Het duurde een heel poosje, vóór Marieken zich uit het hoofd kon zetten
+dat de beide Delftsche torens, van deze verhevenheid juist zichtbaar als
+twee donkere staken waarachter het westen glom, niet Twikko en Fikko
+waren, de bloedige reuzen, uittrekkende op maagdenroof!
+
+Dan het wandelen!.... De meesten mijner lezers zouden van die tochten
+door de Schielandsche dreven ras genoeg hebben gehad; maar enkelen
+hunner--bedenkende dat het blauw des hemels en het wit der wolken en het
+groen der velden heerlijk zijn alom, en dat zelfs eene wandeling door
+eenen polder beter is dan in het geheel geene wandeling--zouden lustig
+hebben meegestapt door dik en dun, blijde al dat zij den zuiveren wind
+hadden om in te happen, en den vrijen, wijden horizon om hunnen blik
+er langs te laten dwalen. Men vergete ook niet, dat Justus en Marieken
+nooit eene andere natuur gekend hadden dan deze; de Duitsche wouden, de
+Zwitsersche bergen mocht hunne phantasie hun voorspiegelen, gelijk zij
+hun ook beelden maalde van het hemelsche paradijs; maar die wouden te
+doorkruisen, die bergen te beklimmen--de mogelijkheid van zoo iets kwam
+niet in hen op, laat staan de begeerte er naar. En eindelijk herinnere
+men zich hoe elke natuur ons sympathiek wordt, in welke wij ons bewegen
+als kinderen: in welke wij het eerst de vleugelen leeren uitslaan van
+onze verbeelding, het eerst de voor het jong gemoed zoo onuitsprekelijk
+aangrijpende indrukken ontvangen van de grootheid en de majesteit der
+Schepping, het eerst de zaligheid leeren smaken van bewonderen, van
+twijfelloos, critiekloos aanbidden.
+
+Zoo wandelden de jongelieden, telkens als hun een vrije zaterdag-middag
+of een schoone zomer-avond gegund was, frisch er op los; ver langs
+de eenzame boorden van de Rotte, rondom de golvende, van wilgen en
+biezen omzoomde plassen, dwars door de velden naar een dorp in den
+omtrek--samen zingend in den wind met den rietvink, kruiden lezend,
+sproken dichtend, droomen droomend, muziek vernemend en wonderen
+speurend, waar de zinnen van anderen niets zouden opgemerkt hebben dan
+kaalheid en platheid--vunzig water en drassig veen.
+
+
+IV.
+
+Dit lezen en wandelen en droomen....
+
+Maar ik zou vermelden op wat wijze de heer Van Meppen de volle maat
+te meten kwam van het ontuig, dat zijnen ondermeester door het brein
+spookte, en hoe hij tevens tot de wetenschap geraakte van hetgeen die
+jonge snuiter en Marieken dan toch zoo samen altoos te verhandelen
+hadden. Ik ga nu zonder verderen omhaal daartoe over.
+
+ * * * * *
+
+Justus was tot eenen flinken zeventienjarigen borst, Marieken tot eene
+stemmige veldbloem van vijftien opgegroeid.
+
+Eens op eenen warmen Juni-avond hadden onze jeugdige vriend en zijn
+vriendinnetje zich de weelde veroorloofd van een watertochtje. Na bij
+»Vrouw Romein" (ook bij de huidige Rotterdamsche jonkheid nog welbekend
+en veelgeliefd) een schuitje te hebben gehuurd, waren zij den plas
+opgedobberd, en hadden door het spelende briesje zich laten heendrijven
+in eene kleine kreek, die door twee smalle, met dicht elzenhout
+begroeide landtongen bijna geheel omsloten werd. Hier had Justus de
+riemen binnen boord getrokken, en uit zijn jasje een klein boekdeel voor
+den dag gehaald, welks genummerde rug en beduimelde omslag deszelfs
+afkomst vermoeden deden van een der stalletjes, die zoo lang het
+standbeeld van Desiderius Erasmus omschansten als met een bolwerk van
+geleerdheid. Dit boeksken was de _Undine_ van De la Motte Fouqué.
+
+»Wat nieuws en wat moois!" zeide de ondermeester op geheimzinnigen toon.
+»De historie van eene waternimf. Zullen we een hoofdstuk snoepen?"
+
+»Graag! o graag!" riep Marieken; en meteen stak zij, het nijvere kind,
+de naald met roode zijde in het fluweelen calotje, dat zij werkte voor
+haar vaders verjaardag. Nu begon Justus met zachte stem te lezen, hoe de
+ridder tot den visscher kwam:--
+
+»_Es mögen nun wohl schon viele hundert Jahre her sein, da gab es einmal
+einen alten guten Fischer; der sass eines schönen Abends vor der Thür,
+und flickte seine Netze. Er wohnte aber in einer überaus anmuthigen
+Gegend. Der grüne Boden worauf seine Hütte gebaut war, streckte sich
+weit in einen grossen Landsee hinaus; und es schien eben so wohl, die
+Erdzunge habe sich aus Liebe zu der bläulich-klaren wunderhellen Fluth
+in diese hineingedrängt, als auch das Wasser habe mit verliebten Armen
+nach der schönen Aue gegriffen, nach ihren hochschwänkenden Gräsern und
+Blumen und nach dem erquicklichen Schatten ihrer Bäume. Eins ging bei
+dem andern zu Gaste, und eben desshalb war jegliches so schön. Von
+Menschen freilich war an dieser hübschen Stelle wenig oder gar nichts an
+zu treffen, den Fischer und seine Hausleute ausgenommen. Denn hinter der
+Erdzunge lag ein sehr wilder Wald_"....
+
+En zoo verder, tot het hoofdstuk uit was. Toen sloot hij het boekje, en
+zei dat het voor heden genoeg was: want met zulk een litterarisch banket
+moest men spaarzaam wezen, meende hij, als wijze kinderen met hun
+Sint-Nikolaas-lekkers. Niet alles opeens; dagelijks een brokje; dan
+duurde de vreugd het langst.
+
+»Kijk!" riep hij, bij wijze van nabetrachting: »het heeft er hier wel
+iets van. Hier is óók een meer, en eene landtong, op welke wij een
+huisje zouden kunnen bouwen."
+
+»Om er met ons beidjes in te wonen, niet waar?" viel Marieken hem in de
+rede. »Zoo heel alleen met ons beidjes!"
+
+»Zeker, kind! En daarachter zouden we boomen kunnen planten, die bosch
+zouden geworden zijn tegen dat we oude luidjes waren."
+
+»O heerlijk! heerlijk! Hoe gezellig!--En den kost zouden we verdienen
+met visschen, niet waar?"
+
+Justus moest lachen. »Met visschen?--De paling is schaarsch in den
+Bergschen plas; en dat de baars en de voren er elkaar niet in den weg
+zwemmen, daarvoor zorgen je vader en de dominee en de liefhebbers uit de
+stad wel! Dat visschen zou ons een mager kostje opbrengen, Marieken!"
+
+»Nu ja! maar we zouden zoo zuinig kunnen leven!" riep het meisje. »En
+als er dan eens zoo'n ridder kwam...."
+
+»Een ridder, haha!--Ik vrees eer dat Hannes de diender komen zou, om ons
+te callanzeeren!.... Er zijn tegenwoordig zoo geen ridders meer,
+Marieken."
+
+»Ook geen betooverde wouden meer?"
+
+»O, die zeker niet!"
+
+»Ook geen waternimfen?"
+
+»'k Zou denken van neen .... ofschoon .... in de zee, en in heel diepe
+meren .... wie weet 't! Er is zoo véél dat we niet zien kunnen...."
+
+Dit stukje philosophie bracht beiden aan het mijmeren. Marieken stikte
+naarstig voort aan haar calotje; maar hare gedachten toefden in het
+visschershutje op de groene landtong. Justus pelde met zijn zakmes den
+bast van een wilgetakje: maar zijn geest zweefde ver weg over de diepe
+blauwe wateren, in welke de blanke nixen met de gulden haren nog wel
+wonen mochten. Hij zag in zijne verbeelding zijnen koensten wensch
+vervuld. Hij zeilde mee op een der groote schepen, die daar gemeerd
+lagen aan den rivierkant voor de stad. De wimpels flapten in den wind,
+de zeilen zwollen, de golven bruisten, gekapt met sprankelend schuim.
+Zeemonsters doken blazend op langs den boeg. Aan de kimme doemden blauwe
+bergen. Bij een zonnig eiland viel het anker. Justus wandelde onder de
+palmen van Taprobane, over welks wonderen hij kort tevoren gelezen had
+in het boek van vader Haafner.
+
+Middelerwijl deed rondom den droomenden jongeling de wereld der
+werkelijkheid al haar best om in liefelijkheid de wereld der verbeelding
+te evenaren. Het was bladstil geworden, zoodat de gouden baan, die de
+neigende zon over den waterspiegel wierp, haast door geen rimpeltje
+verbroken werd. Om het bootje heen wipten de dartele vischjes uit het
+nat, met eene flikkering en een plompje. In de verte riep de koekoek.
+Vlak bij in het elzenhout kweelde de boerennachtegaal. Hoog in de
+bleekblauwe lucht kruisten tjilpend de zwaluwen.
+
+Marieken had haar borduurwerk ter zijde gelegd. Haar ééne handje rustte
+in haren schoot; haar andere hing over den kant van het schuitje, de
+vingertoppen gedoopt in het groene water. Zij tuurde met groote oogen
+over den plas naar den weerhaan op den kerktoren, die blonk als eene
+ster boven het geboomte.
+
+»Justus!" sprak zij plotseling.
+
+»Wel?" vroeg de ondermeester, in zijnen droom van het wondereiland nog
+verzonken.
+
+»Zouden ze er wel ooit geweest zijn?"
+
+»Wat? De boschduivels en de dolle olifanten?--O zeker!"
+
+»Neen!--de ridders, wou ik zeggen."
+
+Justus ontwaakte. »Aha, de ridders!--Ridders, kind? of die er wel ooit
+geweest zijn?.... Mooie vraag!--Heele legers van ridders!--En onze ruïne
+dan, die eens een groot en sterk kasteel was? Wie zou dat gebouwd
+hebben, als er geen ridders waren geweest?"
+
+»En had elke ridder zoo zijne jonkvrouw?"
+
+»Elke ridder had zijne eigene jonkvrouw, zoo mooi als de avondzon, voor
+wie hij den ganschen dag verzen opzei, en lanzen brak in het steekspel,
+en andere ridders bevocht."
+
+»En .... Justus...."
+
+»Nu?"
+
+»Wie zou jij wel kiezen tot je jonkvrouw?"
+
+»Ik!" lachte Justus:--»maar ik ben immers geen ridder! Ik ben maar een
+arme ondermeester. Voor mij komen geene jonkvrouwen te pas!"
+
+»Goed! Maar =als= je nu eens een ridder waart? Wie zou je dan kiezen om
+mee te wonen in je kasteel?"
+
+»Dan?.... jou, Marieken, jou.... Ik houd immers van niemand zoo veel!"
+
+Marieken's oogen glinsterden; er vloog een lach over haar gelaat, die
+het bleeke kopje waarlijk schoon maakte. Na een kort zwijgen sprak zij
+verder:
+
+»Justus, we hebben nu al heel wat sproken en legenden zoo samen gelezen.
+Maar de mooiste vind ik nog altoos die, welke ik 't eerst van je hoorde:
+de sage van Hildegarde en Ubbo."
+
+»En waarom dat?"
+
+»Omdat zij zoo trouw was, die arme reuzin. En"--liet zij met ingehouden
+geestdrift er op volgen--»zal ik je eens wat zeggen?.... Ik zou het net
+zóó gedaan hebben!"
+
+»Wat, mal kind?"
+
+»Wel .... als ze mij den ridder niet hadden willen geven, van wien ik
+hield .... dan .... dan zou ik zijn weggeloopen .... dan zou ik in de
+zee gesprongen zijn.... O, ik zou hem hebben aangehangen tot in den
+dood. Al zouden er vijf-en-twintig reuzen gekomen zijn om mij te
+dwingen, of driehonderd draken met vurige muilen...."
+
+ * * * * *
+
+Daar deed in het elzenboschje een verdacht gerucht zich hooren. Eerst
+een ritselen: daarna een gekraak en rumoer in het gebladerte, alsof een
+hongerige beer of een verbolgen everzwijn zich onstuimig eenen weg er
+doorheen brak. Justus dacht aan Hannes den koddebeier;--Marieken aan
+Twikko en Fikko. Maar ziet! vóór zij zelven eigenlijk wisten wat zij
+dachten, vóór zij tijd hadden om het schuitje van den wal te duwen
+en het ruime sop te kiezen .... ziet! de twijgen openden zich, en
+tegenover de vervaarde blikken der kinderen stond .... geen reus, geen
+vuurspuwende griffioen, geen al te ijverige dienaar der plattelandsche
+gerechtigheid .... edoch, omstuwd door eene wolk van opgejaagde muggen,
+bezaaid met groene houtluizen, de hengelroede in de hand, den vischkorf
+op den rug, den pierenbak voor den buik, meester Petrus van Meppen, zeer
+rood in het aangezicht van wegen inspanning en grooten toorn. Hij had,
+aan de andere zijde van de landtong gezeten om een baarsje te snappen,
+woord voor woord afgeluisterd wat de jongelieden in het bootje hadden
+gelezen en gepraat.
+
+»Zoo, zoo, juffertje!" siste hij tusschen de tanden, met eenen centenaar
+nadruk op elke lettergreep: »Zoo, zoo .... vijf-en-twintig reuzen!
+driehonderd draken! wegloopen! in zee springen!--zoo, zoo! zou je
+dat?.... Ik moet zeggen, je bent een snugger nest voor je jaren! Je
+meester heeft pleizier van zijn onderricht!.... Hier! zeg ik. Aan wal!
+Oogenblikkelijk!"
+
+Vervolgens zich tot Justus wendende, terwijl de hengel in zijne hand met
+vreeselijke slagen dood en verderf spreidde onder de muggen in het rond,
+bulderde hij met heel de kracht zijner longen, zoodat er eene siddering
+voer door de biezen aan den kant:
+
+»En jij, aap van een jongen! Is dát de manier waarop jij je hooge
+roeping als onderwijzer der jeugd opvat?--Dit Dit onschuldige kind in
+hoeken en holen te vergiftigen met heidenschen zotteklap, onchristelijke
+bakerpraatjes, zedebedervend gebazel?--Haha! Loon je mij zóó al mijne
+goedheid en zorg en de gastvrijheid van mijn huis?--Serpent, dat ik aan
+mijnen boezem gekoesterd heb .... ik .... ik .... ik verban je uit mijne
+school, uit mijne woning!.... Ga weg van onder mijn oog! _Vade mecum,
+Satanas! Vade mecum!_"
+
+ * * * * *
+
+Dit was de banvloek van meester Petrus van Meppen, tegen Justus
+Eykendaal door hem uitgesproken in de meest dramatische stonde zijns
+levens.
+
+De verschrikte zon dook dien avond in haar golvenbed veel haastiger
+onder, dan zij van den almanak permissie had. De koekoek liet af van
+slaan. Het boerennachtegaaltje verstomde. En de nacht, de alvertrooster,
+spoedde zich om onder zijne vleugelen de deerlijk ontstelde schepping
+vergetelheid te doen vinden van zóóveel ontzettends.
+
+
+V.
+
+Zijn interdictum tegen den ongelukkigen ondermeester geslingerd
+hebbende, aanvaardde met opgegeven hoofd, brieschende neusgaten en den
+tred eens veldmaarschalks, de heer Pieter van Meppen den terugtocht door
+het elzenboschje, zijn dochtertje met ijzeren greep nà zich sleepende.
+
+Justus bleef dus alleen in het schuitje--alleen met zijne grimmigheid.
+Hij zag den handkus niet, dien Marieken hem toewierp terwijl zij
+tusschen het gebladerte verdween. Niets zag hij, dan den hoon hem
+aangedaan. Hij balde de vuisten, hij rolde wild met de oogen. Toen,
+over de riemen zich buigend als een galeislaaf, deed hij het onzalige
+pleiziervaartuigje heenscheren naar de overzijde van den plas, waar hij
+het aan den eigenaar terug te bezorgen en de huur er voor nog te betalen
+had.... Ziet hem roeien! Hoe zweepten de spanen het water tot schuim!
+Te drommel, wie had er achter den stillen jongen zóóveel spierkracht
+vermoed en zóóveel vuur?.... Maar hij was dan ook door en door boos. Het
+kookte hem in zijn binnenste, minder, weet ge, om Van Meppen's redeloos
+uitvallen tegen hemzelven, dan wel om de lastertaal, ja, de blasphemie
+van dien man tegen Undine, Hildegarde en heel de Germaansche dichter-
+en sprokenwereld. Ha! smaad op hemzelven deerde hem minder. Maar dit
+schimpen op zijn heiligdom, dát was te veel geweest!--Dienzelfden avond
+nog wilde hij zijne gansche wereldsche have zich op den nek laden, en
+elders eerst een nachtverblijf, vervolgens eene betrekking gaan zoeken.
+
+Met dit voornemen bezield, kwam hij thuis, waar Marieken hem over den
+drempel te gemoet ijlde. Zij hunkerde naar hem. Haar vader was op de
+societeit zijne verontwaardiging wat gaan verzetten. Nu konden zij
+vrijuit praten.
+
+»Justus!" begon het meisje, hem hare handen op de schouders leggende:
+»Justus, je zult niet gaan!"
+
+»Toch, kind, toch! toch!" antwoordde de jongeling met gemaakte kalmte:
+»Toch, Marieken, ik zal wèl gaan. En dit heden avond nog: op staanden
+voet. Ik kom mijn boeltje inpakken, en afscheid van je nemen."
+
+»Justus! je raast. Wààr zou je heen kunnen? En waaróm zou je gaan?"
+
+»Waaróm!" barstte Justus los. »Waaróm!" riep hij met trillende
+lippen, geweldige moeite doende om zijne tranen te bedwingen. »Kun
+je dát nog vragen--jij, die ik meende dat mij begreep, dat met mij
+sympathiseerde!... Waaróm! Hahaha! Maar heb je dan niet gehoord wat je
+vader tot mij gezegd heeft?--Ik schiet hier immers uit hoeken en holen
+als eene slang...."
+
+»Justus!"
+
+»Om zijn onschuldig kind te vergiftigen!"
+
+»O! stil toch!"
+
+»Te vergiftigen, jawel! met heidenschen zotteklap, en onchristelijke
+bakerpraatjes, en--en wat zei hij ook nog meer?--zedebedervend gebazel,
+ja juist!... Zie je, Marieken, dat mag zoo niet langer duren. 't Is
+duidelijk: daar moet een eind aan komen. Zedebedervers en serpenten
+mogen hier niet langer met zóóveel vroomheid en onschuld onder één dak
+wonen!--Laat mij! Laat mij naar boven gaan, om mijne boeken en mijne
+kleeren bijeen te rapen. Ik wil weg! Satanas wil weg van hier!"
+
+Marieken echter, in stee van hem door te laten, trad hem vlak voor den
+voet, en keek hem een poosje met hare groote blauwe oogen strak in de
+zijne. Hij sloeg de wimpers neder voor dien stil verwijtenden blik: want
+in die twee heldere zielespiegels had hij weerkaatst gezien hoe bitter
+en onbillijk hij daareven geweest was:--hoe voor één driftig woord,
+hem in het oor geworpen, zijn hart er twintig uitgebroed, zijn mond er
+twintig weergegeven had. De storm in zijn gemoed ging liggen onder dien
+blik.
+
+»En zou je dan", sprak het meisje zacht, maar met eenen nadruk die haar
+uit het diepste van haar zieltje welde: »zou je dan, Justus, zoo
+=kunnen= heengaan?"--
+
+=Kunnen=?.... De knaap was veel te groen in de diplomatie, om met
+voordacht het antwoord op eene vraag te ontwijken. Wij moeten dus
+aannemen dat hij geen flauw besef had, wat teederheid, half kinderlijk
+nog, half vrouwelijk reeds, er tot hem sprak uit dat ééne woord. Och
+och! er trillen toontjes in maagdeboezems, wier fijne, zoete klank aan
+een zeventienjarig jongensoor even verspild is, als een strijkquartet
+van Mozart aan een gezelschap Kaffers. Oudere ooren, die ze wèl vernemen
+kunnen--voor die, helaas, zijn zij niet meer bestemd.
+
+»Kunnen?" riep dus Justus, hoorende doof: »Er is immers geen sprake van
+kunnen! Ik moet immers wel. Je vader heeft me immers weggejaagd!"
+
+»Dwaasheid!" hernam Marieken: »Je kent vader wel beter. Je weet wel dat
+hij niet alles meent wat hij in zijne drift zich zoo ontvallen laat. Je
+weet ook wel dat hij je niet graag missen zou op school."
+
+»'t Kan zijn. Maar wie zou hier dan de minste moeten wezen?--Zou =ik=
+soms moeten vragen om te mogen blijven? .... ik .... ik die".... Hij
+begon weer op te bruisen, bij de gedachte aan al de grieven van dien
+avondstond.
+
+»Tut, tut!" suste hem Marieken: »laat dat aan mij maar over! Voor het
+vragen zorg =ik=!"
+
+»Lief kind!" zeide Justus, terwijl hij hare hand vatte.... »Hoor
+eens--ik was buiten mijzelven daareven. Ik had ongelijk. Maar toch,
+in alle kalmte nu--'t is beter, geloof ik, dat ik heenga, Marieken.
+Je vader en ik kunnen tóch op den duur met elkaar niet overweg. Wij
+zijn contrasten, water en vuur, tot zelfs in onze opvatting van de
+schooltaak. Mijne boeken, die ik zoo liefheb, hij zou ze verbranden, als
+hij durfde. Mijne idealen, waarmee ik zoo dweep, en waarin ik zoo opga,
+omdat ze mij als mijn adem zijn--hij zou er den spot mee drijven, als
+hij ze kende. Wat mij eene openbaring is, dat is hem zoo veel als praat
+uit het dolhuis, nog goddeloos op den koop toe. Ik ben voor hem een
+ingebeelde droomer. Hij is voor mij een bekrompen schoolvos. Zeg
+zelf--hoe zal dit langer samen passen?"
+
+Daar biggelden twee groote tranen Marieken langs de wangen. Het was zoo
+waar, wat zij hooren moest; en juist dáárom was 't zoo hard het te
+moeten hooren. Justus' drift had zij gemakkelijk vermeesterd; tegen
+zijne rede wist zij niets in te brengen.
+
+»Och!" snikte zij, met haren witten boezelaar voor hare oogen: »wij
+waren zoo gelukkig samen!"....
+
+Zacht trok hij haar naar zich toe, bewogen, meer dan half verwonnen
+reeds. Wanneer men nog geen twintig zomers telt, dan kan men het
+grootste gelijk willen hebben tegen drie dozijn professoren--het
+argument van meisjestranen weerstaat men niet licht. Hij legde haren
+arm in den zijnen, en, zonder zelf te bedenken waarheen zij gingen,
+slenterden zij samen het aan de school grenzende heuveltje op--de kerk
+voorbij--het oude pad op tusschen de graven.
+
+ * * * * *
+
+Het was donker geworden, zoo donker het namelijk in eenen helderen
+Juni-nacht worden kan, als des nachtegaals avondlied en des leeuweriks
+morgenzang elkander opvolgen gelijk adagio en scherzo eener symphonie;
+als de sterren den tijd nauw vinden om even te flonkeren tusschen de
+schemering die ze ontsteekt en de schemering die ze doet verbleeken;
+als het amber aan de westerkimme even pas vergrauwd is, of ziet--Auroor
+begint in het oosten den sluier al weg te schuiven van haar rozig
+aangezicht!
+
+De maan bovendien.... Ei ja, lezer, sta ook mij toe van dit hemellichaam
+een passend gebruik te maken ter illuminatie van deze mijne vertelling.
+Ik geef u mijn woord, dat ik aan de vergunning mij niet zal te buiten
+gaan. Het is trouwens een feit, het is historisch boven allen twijfel
+verheven, dat in Juni van den jare 1858 verscheidene nachten
+achtereenvolgens de satelliet van onzen aardbol ook het dorpje
+Hillegersberg en omstreken met zijn zilveren licht bestraald heeft.
+
+De maan alzoo, juist boven den lindenkrans rondom het kerkhof verrezen,
+dreef met het landschap haar welbekend goochelspel. Aan vlakheid leende
+zij diepte, aan dofheid glans, aan schaduwen lichaam. Den kerktoren
+herschiep zij in eenen wachter met metalen helm en pantserkraag; het
+boschje in eenen zuilentempel; het grasperk onder de boomen in wemelend
+mozaïek; den dauw, die wijd gestrekt lag over Schieland's velden, in
+eene zee van ongepeilde diepte, bezaaid met dreigende klippen, die
+koebeesten, en met geheimzinnige eilanden, die boerenhofsteden waren.
+Doch dit alles haalde nog niet bij hetgeen zij aan de ruïne tooverde.
+Ruïnen en de maan (die zelve een oude puinhoop is) zijn van eeuwen her
+boezemvrienden geweest; vandaar dat men een oud stuk muur zoo bijzonder
+indrukwekkend vindt bij maneschijn, en dat men de maan zoo op haar
+minnelijkst ziet lonken door een kijkgat in een oud stuk muur. De ruïne
+van Hillegersberg dus was méér dan schoon dien avond. Zij scheen hooger
+en ranker geworden, jonkvrouwelijk haast van gestalte. Haar rood
+gesteente leek doortinteld van eenen warmen goudglans; de schaduw aan
+haren voet was als een sleep van zwart fluweel; op hare kruin glom het
+natte mos als smaragden, en vonkten de bedrupte graspluimen als
+brillanten, gestengeld op eenen diadeem.
+
+Onze jonge lieden, naast elkander gezeten op eene hooge zerk, op welke
+een groot bronzen blazoen prijkte, hadden eene pooslang al peinzend
+meegezwegen met de roerlooze stilte om hen heen. Justus brak eindelijk
+het mijmeren af:
+
+»Is het niet als een sprookje?.... En dat er menschen zijn, die voor zoo
+iets niet het geringste gevoel hebben! Die er niets in zien kunnen, dan
+eene gelegenheid om olie te besparen in de straatlantarens! Ha ha ha!"
+
+Een zucht was Marieken's éénig antwoord op deze sarcastische
+overdenking.
+
+Beiden zwegen weer eene wijle.
+
+»Die lieve maan!" sprak Justus toen: »Hoe vaak heeft zij ons getroost
+hier op dit heuveltje!"
+
+»Al menigmaal--ja, Justus!"
+
+»En als ze nu wéér vol is--wie weet hoe ver ik dan al weg ben van hier!"
+
+Marieken zeide niets.
+
+»Ken je 't nog?" hernam hij, na weder eene pauze: »dat schoone lied van
+Staring":
+
+ _Toon ons uw luister, o zilveren Maan,
+ Rijs uit het meer.
+ Lach den zwervenden schepeling aan,
+ Straal op 's wandelaars donkere baan
+ In uw lieflijkheid neer._
+
+»O ja", zeide het meisje--»ik ken het nog":
+
+ _Waar zonder hoop de verlatene smacht,
+ Scheemre uw gloor.
+ Waar, na troostlooze afscheidsklacht,
+ Blij hereenen de minnenden wacht...._
+
+Een snik belette haar voort te gaan; hare oogen schoten vol; in hare
+handen verborg zij haar gelaat.
+
+»Marieken!" riep Justus, terwijl hij haar áán zich drukte zooals hij nog
+nooit tevoren gedaan had: »Kind! waarom schrei je nu zoo?"
+
+»Omdat ik", kreet zij, »omdat ik hier zoo verlaten zal zitten, als je
+heengaat!"
+
+»Marieken, mijn lief zusje--nu dan, ik ga niet weg! wij scheiden
+niet!--Wat maal ik ook om je vader, zoolang jij er nog bent!--Ik blijf,
+hoor! en we zullen samen nog menig mooi vers lezen. Toe, schei nu maar
+uit!"
+
+Zij zag hem aan, lachend door hare tranen heen. »Och ja", zei ze.--»Je
+moet bij ons blijven, Just! Het was ook mijne éénige vreugde, dat lezen
+en praten met je. Als je wist hoe ook ik er in opga, in onze boeken!....
+Maar wat is het mooiste boek, wanneer men het alléén moet lezen? Niet
+waar?"
+
+Justus echter sloeg geene acht meer op hare woorden. Hij was opgestaan.
+Het scheen of hij een visioen had, of dat hij uit de schaduw achter het
+muurwerk eene demonische verschijning zag opdoemen, die hij bannen wou.
+Met gefronste wenkbrauwen, de armen over de borst gekruist, blikte hij
+naar de ruïne.
+
+»Marieken", sprak hij plechtig: »was je dat ernst, wat je zeide toen we
+in het schuitje zaten?--Dat je doen zoudt als Hildegarde de reuzin:
+liever in zee springen, dan verloochenen wat je dierbaar is?"
+
+»Zeker, Justus!" antwoordde Marieken: »dat was mij heilige ernst."
+
+»Hoor dan!" voer de ondermeester voort. »Wij staan allebei alleen op de
+wereld; wij hebben niemand die deel neemt aan ons denken en voelen, dan
+elkander. Daarom moeten wij elkander houw en trouw blijven. Laat ons
+eenen eed zweren!"
+
+»Eenen eed, Justus?"
+
+»Eenen eed, ja! bij dien bouwval daar, die gewijd is door de eeuwen--bij
+Hildegarde's berg hier--bij de goede dichters en de schoone geniën
+die onze troosters zijn. Eenen eed: dat wij elkaar de hand zullen
+reiken, elkaar zullen bijspringen in nood, als trouwe vrienden en
+geestverwanten--nu, en later ook, levenslang, al loopen misschien onze
+wegen uiteen. Zweer je dat?"
+
+»Ik zweer het, Justus!" sprak Marieken, zacht maar vast.
+
+»En ons parool, als 't er op aankomt, zal =Hildegarde= wezen."
+
+»=Hildegarde=", herhaalde Marieken: »=Hildegarde= zal ons parool zijn."
+
+ * * * * *
+
+Het moet eene gril der verbeelding zijn geweest, of het spel van eene
+voorbijdrijvende wolk, dat Justus en Marieken op dit oogenblik de maan
+verduisterd zagen, en over de nevelen-zee westwaarts heenglijdende eene
+ontzaggelijke schaduw, die de gestalte had van eene vrouw.
+
+
+VI.
+
+Het liep zooals Marieken voorzien had. Nadat de heer Pieter van Meppen
+de zon had laten ondergaan en opkomen over zijnen toorn, voelde hij
+dien aanmerkelijk bekoeld, en was hij innerlijk zeer verblijd, toen hij,
+den volgenden ochtend de school binnentredende, Justus als naar gewoonte
+reeds bezig vond met de kinders den gebruikelijken lofzang uit te blaten
+ter inwijding van den nieuwen dag. De meester deed wel zijn best
+om uitermate grimmig te kijken, zoodat menig wichtje zijne ooren al
+voelde tintelen--maar overigens toonde hij door taal noch teeken dat
+er tusschen hem en zijnen trawant iets ongewoons was voorgevallen. Wat
+Justus betreft, ook hij hield zich voortreffelijk in zijne rol. Met
+onbevangen blik stond hij daar achter zijnen lessenaar, de maat slaande
+met zijne lange liniaal, en uit volle borst meezingende:
+
+ _Mijn eerst gevoel zij dankbaarheid,
+ Waarmee 'k tot God genake,
+ Als 't morgenlicht zijn stralen spreidt
+ En ik verkwikt ontwake._
+
+Intusschen, terwijl aldus de ééne helft van het banvonnis over Justus
+stilzwijgend herroepen werd, kwam de andere des te onverbiddelijker tot
+voltrekking. Het jonge mensch mocht blijven in de school--doch moest
+opdoeken uit de woning van Marieken's vader. Zóó was--en wijselijk--door
+Van Meppen besloten. De bedachtzame man oordeelde dat het méér dan tijd
+was om tusschen zijnen romanesken ondermeester en zijn sentimenteel
+dochtertje eenen scheidsmuur te stellen. »Waar het moederoog ontbreekt,
+daar past den vader dubbele waakzaamheid"--aldus bepleitte hij in de
+societeit dezen, van zijn standpunt trouwens volmaakt verdedigbaren,
+maatregel. Eene week daarna zag men dus Justus Eykendaal gepakt en
+gezakt een achterkamertje betrekken bij eene weduwvrouw, wier huisje
+even buiten de kom van het dorp aan den straatweg gelegen was.
+
+Met deze schikking had Van Meppen juist bereikt wat hij beoogde: dit
+namelijk, dat er bij den dichterlijk-broederlijken omgang tusschen
+Justus en Marieken ééns voor goed een stokje was gestoken. Justus ging
+voortaan van zijn kamertje naar de school, en van de school naar zijn
+kamertje, waar hij blokte voor zijn examen. De twee zagen elkaar
+dus weinig meer; en het samen lezen, het samen wandelen, het samen
+droomen--'t was uit er mee! Uit als met het schuitjevaren en het stoeien
+in het groen: uit als met de lieve, onnadenkende vertrouwelijkheid!
+
+Viel den jongeling deze scheiding aanvankelijk bitter, aan den anderen
+kant smaakte hem de pas verworvene zelfstandigheid als het manneken in
+het versje de perzik. Hij behield ook altoos zijne beminde boeken nog
+naast zich. Hij kon afleiding zoeken in het verkeer met anderen. Hij
+was jong en sterk, vol zelfvertrouwen--hij voelde zich =man= worden,
+en zag de wereld voor zich opengaan, veel wijder nog dan het land der
+sprookjes, veel rijker nog dan al de tooverpaleizen van Sheherezade.
+Wie treurt er lang, om wat ook, wanneer hem het eerste dons begint te
+krullen om de lippen?
+
+Doch met Marieken was het anders. Voor haar was met den vriend =alles=
+uit de vreugdelooze vaderlijke woning heengegaan. Voor haar geene
+vrijheid, maar eene steeds enger wordende gevangenschap; geene
+verstrooiing, maar immer strengere ontzegging van genot. Geene
+toekomst die haar vleide, geen horizon die zich haar ontsloot.
+Integendeel: de wondertuin der phantasie, welken zij aan Justus' hand
+was binnengetreden, scheen haar thans een verloren paradijs, dat verder
+en verder van haar terugweek. Sleur was haar heden, sleur zou haar
+morgen zijn. Gansch haar leven was haar eene leegte geworden.
+
+Gij jonge heeren der schepping, die onbelemmerd uwe wieken rept--in
+aether, in modder, al naar het u behaagt--hoort toe! Als gij genoeg
+naar hartelust gefladderd hebt, laat dan uwe oogen vallen op een braaf
+burgerkind, en neemt haar eerlijk tot uwe vrouw, en maakt haar recht
+gelukkig! Tien tegen één, dat gij eene slavin verlost zult hebben uit
+eenen kerker. Let op hoe dankbaar zij u wezen zal, wanneer gij ook haar
+eens laat meeproeven uit den beker der jeugd: wanneer gij ook haar
+vergunt de arme, zoo lang geknotte vleugels eens uit te slaan in de
+vrije, frissche wereld!
+
+ * * * * *
+
+Justus, zeide ik, was druk aan het blokken getogen voor zijn
+onderwijzers-examen; en daar hij vlug van leeren was, zoo vorderde hij
+aardig hiermede. Nog veel vlugger evenwel, dan in Strootman en Baudet,
+schoot hij op in eene kunst, die haren beoefenaars nooit anders dan
+verdriet gebaard heeft: het bekladden namelijk van goed papier met
+slechte verzen--en wel (wat de zaak niet beter maakt) verzen van zeer
+beslist erotischen aard. Justus, in wien waarlijk een dichter stak,
+zoolang hij maar geen poëet wilde wezen--Justus was »in 't rijm
+vergaan"! Justus schreef minnezangen!
+
+Dit mocht voorzeker treurig heeten. Edoch, mijne vrienden! wie uwer, in
+eigen boezem getast hebbende, durft deswege den eersten steen werpen op
+mijn ondermeesterken? Wie zelfs kan, met de hand op het hart, betuigen
+dat hij behoed bleef voor een nog veel grooter kwaad, aan hetwelk mijn
+bescheiden held zich althans niet bezondigde: het neerschrijven niet
+slechts, maar het aan den medemensen mee te slikken geven van de
+overkookselen zijner dichtaar?--
+
+Die minnezangen nu--aan wie waren zij gericht?
+
+Aan Marieken?--
+
+Helaas! neen. Terwijl Marieken zoo heel veel dacht aan Justus, was
+Justus al minder en minder gaan denken aan Marieken, en al meer en
+meer....
+
+_AAN MARY._
+
+ _Licht van mijn oogen,
+ Ster in mijn nacht,
+ Vlam van mijn leven,
+ 'k Zing van uw pracht._
+
+ _Bleek wordt Aurora,
+ Kleurloos en mat,
+ Treedt gij naar buiten,
+ Zon op mijn pad!_
+
+ _Lustig als Zefir
+ Zweeft er uw tred:
+ Bloemen ontluiken
+ Waar gij hem zet._
+
+ _Frisscher geen dauwdrup,
+ Slanker geen ree,
+ Blanker geen parel.
+ Diepst uit de zee._
+
+ _Goud zijn uw tressen,
+ Glans is uw oog,
+ Stralend als Venus
+ Mild van omhoog._
+
+ _Rozen uw lippen,
+ Leliën uw hals,
+ Golven uw boezem,
+ Zwoegend en malsch._
+
+ _Jaagt mij uw aanblik
+ Vuur door het bloed,
+ Steekt mij uw lonken
+ Laai in een gloed--_
+
+ _Ziedend verlangen!
+ Zalige pijn!
+ Jonkvrouw, erbarm u!
+ Mary, wees mijn!--_
+
+Ziedaar van Justus' minneliederen de eersteling. De talloos vele die er
+volgden, in alle maten en op alle voeten--ik spaar ze mijnen lezer. Dit
+ééne staaltje kan intusschen doen blijken, dat de hartstocht van onzen
+vriend niet juist een platonisch karakter droeg, en dat hij al terstond
+als met den stormpas op Amor's duursten prijs afwilde. Er zijn ridders
+die zich reeds den hemel te rijk voelen, wanneer Dulcinea de weergalooze
+hun veroorlooft eenen handschoen voor haar van den grond te rapen, of
+hen begenadigt met een hoofdknikje ten antwoord op hunnen nederigsten
+groet. Van deze stroopbloedige soort had Justus Eykendaal tot vervelens
+gelezen; maar hij behoorde tot haar geenszins. Veeleer mocht hij
+vergeleken worden bij die Orlando Furioso's onder Ero's vanen, wier
+leuze luidt: »alles of niets!"--Trouwens, het uiterlijke wezen
+der schoone Mary mocht wèl in eenen bewonderaar eenig ongeduld
+rechtvaardigen. Zelfs de bezadigde blik, dien wij uit dezen afstand van
+jaren (zij moet thans de vijftig naderen) op de jonge dame werpen
+willen, zal ons dit doen erkennen.
+
+Mary was de éénige dochter van een bemiddeld Hillegersbergsch wethouder
+en notaris, wiens buitengoed slechts door eene smalle sloot gescheiden
+was van het erf der weduwe, Justus' hospita. Herlezen wij de
+hierboven aangehaalde coupletten, dan vinden wij de oogen der maagd
+gecatalogiseerd als avondstarren, en haren tressen als klinkklaar goud.
+In waarheid prijkte zij met mooi blond haar en met een paar heldere
+bruine kijkers. De vergelijking van hare lippen met rozen, van haren
+hals met leliën en van haar welig ontwikkeld bovenlijf met de golven der
+zee, kon insgelijks, hoe weinig oorspronkelijk ook, er tamelijk wel mee
+door. Alleenlijk ware er tegen den versregel »_slanker geen ree_" eenige
+critische bedenking te opperen geweest. En gaan wij terug tot de derde
+strophe, dan moet ik zeer stellig protest aanteekenen tegen het beweren
+des dichters, dat er bloemen ontloken ter plaatse waar Mary hare voetjes
+zette. _Magna est veritas et proclamavit!_ zooals meester Pieter van
+Meppen zou hebben gezegd. Het strookt veeleer met de nuchtere _veritas_,
+dat elk bloempje reddeloos geknakt en verpletterd den geest moet gegeven
+hebben, na het geluk te hebben gesmaakt van met den onderkant dier
+voetjes in aanraking gekomen te zijn. Want mocht Mary's tred eenen
+minzieken jonkman zwevende gelijken--een zefir was Mary niet.
+Integendeel: het stoffelijk gewicht van haar bevallig kopje en mollige
+schouders, van hare ronde armen en rijzige gestalte--kortom van hare
+bekoorlijkheden gezamenlijk, moet lang niet onaanzienlijk zijn geweest.
+Zoo wij dus onzen poëet hier betrappen op eene verregaande dichterlijke
+onnauwkeurigheid--over het geheel kunnen wij hem nageven dat hij flink
+uit de oogen had gekeken, en dat zijne gevleugelde beschrijving van het
+meisje in menig opzicht der werkelijkheid getrouw was. Mary mocht
+inderdaad een toonbeeld heeten van die weelderige blondinen--blanke,
+bloedrijke dochteren van den zeewind en de vochtige aarde--, met welke
+het aan frissche vrouwen zoo vruchtbaar Nederland den palm behaalt boven
+zijne nabuurlanden. Half steedsch en half boersch, half fier en half
+lokkend, met eenen gullen, ietwat dartelen lach steeds gereed om de
+rijpe lippen en in de vroolijke oogen, was zij juist het slag van
+schoone, waarvoor een gezonde achttienjarige jonkman in eenen draf zijn
+zieleheil zou hebben willen verspelen. Dat zij, strikt berekend, vier
+jaren en zes maanden vroeger dan hij het levenslicht aanschouwde, gold
+natuurlijk in Justus' oog als eene aantrekkelijkheid te meer slechts.
+Eene eerste liefde heeft ook dit éénige, dat de knaap, onbewust, in de
+aangebedene nog iets terug wil vinden van zijne moeder.
+
+ * * * * *
+
+En thans, nu gij mejuffrouw Mary geschetst zaagt in rijm en in onrijm,
+met de bezielde ganzeveder van den aanbidder, en met de koel ontledende
+stalen pen van den geschiedschrijver--kan het thans u wonderen, lezer,
+dat mijn ondermeester, die in sage en kroniek zooveel sterke ridders
+had zien zwichten voor Cupido's dwingelandij--dat Justus, zeg ik,
+zelf door het godje deerlijk aangeschoten, niet sterker poogde te zijn
+dan al die helden in het staal, maar weerstandloos zich aan zijnen
+hartstocht prijsgaf?--Werd ook zijne vlam niet onophoudelijk gevoed en
+aangewakkerd? Zag hij niet elken ochtend, vóór hij schoolwaarts ging,
+terwijl hij aan zijn venstertje over zijne vierkantsvergelijkingen zat
+te broeden--zag hij de hemelsche niet door den tuin trippelen, om hare
+witte eendjes in den vijver mee te laten eten van hare boterham? Was
+zij niet verleidelijk als Venus dan, in haar lichtgeel ochtendgewaad
+met bessensapkleurige moesjes, de voeten in roode muiltjes gestoken,
+de gulden lokkenschat tegen regen of zonnesteken beschut door eene
+hemelsblauwe parasol?--En 's avonds, als zij met haar borduurwerk in
+het priëel kwam zitten aan den waterkant, blijkbaar om welgevallig te
+luisteren naar de zoet verliefde nachtegaal-tonen, die Justus ontlokte
+aan zijne klarinet (want Justus, ik vergat nog het mee te deelen,
+beoefende naast de dichtkunst ook de toonkunst: hij bespeelde het
+kerkorgel voor den hemel, en blies de klarinet voor de aarde)--'s avonds
+dan, als zij daar meemijmerde in de stille schemering, een enkel maal
+zelfs--o, hij had zich niet vergist!--dankbaar opblikkend naar het van
+wijnloof omkranste venster, waaruit de zachte melodieën haar zoo
+schuchter tegentrilden--was zij niet nóg bekoorlijker dan, zoo
+mogelijk?--
+
+Zotte vragen!--Alsof mijn held het antwoord er op zou hebben afgewacht!
+Alsof hij niet veeleer geloofd zou hebben dat er champagner voor water
+stroomde door de Rotte, dan dat Mary minder schoon dan de schoonste,
+Mary minder engelachtig dan de engelen was! Een schilder mocht haar voor
+een model van de uit zeeschuim verrezene wat te plomp van voet en wat
+te rossig van wangen geoordeeld hebben; een menschenkenner mocht met
+eenen oogopslag zijnen blik hebben geboord in de leegte van haar brein
+en in de ijdelheid van haar hart--: voor Justus was Mary Aphrodite--voor
+Justus was Mary Madonna.
+
+
+VII.
+
+Ik wil niemand vervelen (allerminst mijzelven) met een relaas van al
+het hopen en vertwijfelen, al de verzuchtingen en versmachtingen eens
+tot over de ooren verliefden ondermeesters. Ik moet de gebeurtenissen
+samenvatten. Snel als de veldslagen van den grooten Napoleon volgden zij
+van nu af elkander op den voet.
+
+ * * * * *
+
+Ruim een jaar was er vervlogen sedert de ure van den grooten eed, den
+heiligen eed van bondgenootschap, dien Justus en Marieken elkander
+zwoeren tusschen de graven, onder het schijnsel van de volle Juni-maan.
+
+September had hare intree gehouden met eenen snikheeten dag: eenen
+kostelijken dag voor den Hillegersbergschen theetuin;--want in eenen
+theetuin moet het tropisch wezen, anders vlot maar half het kozen in
+priëeltjes, het dolle gestoei der jeugd, het welbehaaglijke suffen van
+den ouderdom. Eerst de avond schonk wat verademing, zoodat, terwijl
+de schemering daalde, alle dorpelingen in hunne tuintjes of op hunne
+stoepen al koutend en rookend zich zaten te laven aan de verkwikkelijke
+koelte. Dit was eene heerlijkheid! En wie er eene frissche teug wijn
+bij bekostigen kon, die vergat zorgen en muggen tegader.
+
+Ook Marieken was voor de deur van de schoolmeesterswoning aan het
+scheppen van wat koele lucht. Maar geen gezellig woord, noch huiselijk
+gerinkel van theegoed, noch gemoedelijk smakken aan eene goudsche pijp
+deed zich naast haar vernemen;--zoo levendig het daar beneden onder de
+pretmakers toeging, zoo stil was het hier op het bergje van de dooden.
+Zij zat alleen, gebogen over een handwerk. Nu en dan sloeg zij de oogen
+peinzend op. Het laatste avondgloren achter de twee Delftsche torens
+legde over hare wangen zijnen weerglans van karmijn.
+
+Opeens hoorde zij eenen voetstap naderen. Een jonge man trad behoedzaam
+om den hoek van den kerkhofmuur heen. Justus Eykendaal stond vóór haar.
+
+Wanneer men eenzaam zit, en een goed oud vriend....
+
+Maar hoe nu! Wat deed er Marieken zoo van kleur verschieten? Wat zette
+er haar hartje zoo aan het bonzen, dat zij hare hand zich in de zijde
+moest drukken?.... Was Justus Eykendaal temet haar goede vriend niet
+langer? Kon hij haar vreemd geworden zijn, wellicht?--
+
+Vreemd?--ja en neen. Vreemd van aangezicht, neen: want dagelijks nog zag
+zij hem komen en gaan. Maar vreemd van hart, ja. Hij had haar ontweken,
+sinds maanden al. Hij had vermeden wat hij vroeger zocht: zamen met haar
+te zijn, haar zijn gemoed te openen, met haar te praten over alles wat
+hem lief was of verdroot. En waaróm dit?--Wist zij het niet? Ha! van den
+beginne af had zij het geweten. Eer ontgaat den diamantklover een smetje
+in eenen kostbaren steen, dan dat de vrouw eene vreemde minne niet
+speurt in het hart van den man dien zij liefheeft.
+
+Thans dus--nu hij voor het eerst sedert lang haar opzocht terwijl zij
+alleen was--thans, Marieken voelde het, moest hij haar wel iets zeer
+gewichtigs te zeggen hebben. Het kon haar niets nieuws wezen. Toch
+beefde zij om het te hooren.
+
+»Is je vader uit?" fluisterde Justus; en hij blikte daarbij zóó
+geheimzinnig rond, dat het meisje van ontsteldheid geen geluid kon
+geven.
+
+Zij knikte slechts bevestigend.
+
+»Kom mee dan!" hernam de ondermeester, haast gebiedend.
+
+Zwijgend rees zij van haren stoel. Justus liep haastig vooruit, het
+kerkhof op, en verdween achter de ruïne. Marieken achter hem, wat
+langzamer. Eerst toen hij bij den hoogen grafsteen was--den bewusten,
+met het bronzen geslachtswapen er op--hield hij stil.
+
+»Marieken!" sprak hij gejaagd, en hij greep wild haar bij de hand: »ben
+je mijne zus nog? mijne vriendin?"
+
+»Zeker, Justus. Ik .... ik ben nooit anders geweest."
+
+»Kan ik nog altijd op je rekenen?"
+
+»Dat weet je wel."
+
+»Ook als ik .... Marieken--ik mag geene geheimen voor je hebben. Ik
+ben.... Er is eene jonge dame, aan wie ik iets te schrijven heb: iets
+dat mijn levensgeluk betreft, mijne dierbaarste wenschen. Wil je dezen
+brief voor mij bezorgen, aan .... aan het adres?"--Hij hield haar een
+met lak verzegeld briefje voor, en zij las.
+
+Had zij uit tienduizend moeten raden, zij zou geen ommezien in
+onzekerheid verkeerd hebben of =die= naam, en geen andere, moest er
+geschreven staan op het couvert van dien brief. Toch werd zij gloeiend
+rood, en terstond daarop doodelijk wit. Hare anders zoo zachte oogen
+bliksemden.
+
+»Neen!" riep zij, en op de zerk stampend, die hol klonk onder haren
+voet: »neen, Justus! dát doe ik niet!"
+
+»Waarom niet?"
+
+»Omdat .... omdat ik weet wat er staat in dien brief."
+
+»Dát is licht te gissen, na hetgeen ik je gezegd heb."
+
+»En omdat ik niet wil meehelpen om je ongelukkig te maken!"
+
+»Ongelukkig? .... ik? .... met die engel, die .... ken je haar dan?"
+
+»Ongelukkig, zeg ik. Ik ken die vrouw, ja. Die vrouw heeft je niet
+lief."
+
+Nu was het =zijne= beurt om met den voet op de zerk te stampen. »Dit is
+te gek!" riep hij. »Hoe zou jij dat weten!"..... Inderdaad, wèl mocht
+Justus het vragen: Hoe zou Marieken nu kunnen weten wie er Justus
+liefhad, en wie niet!--
+
+»Ik heb haar waargenomen al sinds maanden--sinds ik merkte dat je hart
+aan haar hing", voer het meisje voort: »Zij is coquet en valsch. Zij
+spot maar wat met je."
+
+»Spotten!--Maar ik zeg je dat ze mij toegelachen heeft, dat ik in hare
+oogen gelezen heb wat ze voor mij voelt! En ik zeg je dat die oogen niet
+=kunnen= liegen, en dat er geen reiner engel leeft op heel Gods
+aardbodem!"
+
+Zij glimlachte pijnlijk. Zij voelde dat zij niets te antwoorden had.
+Justus zou er haar trouwens den tijd niet toe hebben gelaten.
+
+»Kom", zoo draafde hij door: »al dat kibbelen dient tot niets.
+Marieken--ik heb haar zóó lief, zóó lief, dat ik dol zal worden als ik
+het haar langer verzwijgen moet.
+
+Ik kan niet zonder haar leven!--en ik sterf, ik maak me van kant, als
+ik het haar niet zeggen mag. O, kind! je kunt niet begrijpen wat dát is,
+zóó'n liefde, zóó'n liefde----neen! van zóó eene liefde kun je niets
+begrijpen!--En als jij nu dien brief niet bezorgen wilt .... kijk!
+hem zelf haar geven, kan ik niet; ik durf niet--ik heb haar nog nooit
+aangesproken--ik ben zoo bang haar te beleedigen. Met de post gaat het
+óók niet: want vooreerst kent Jaap de bode mijn schrift; en bovendien,
+wat per post komt, blijft geen geheim. Jij, Marieken, jij bent de éénige
+die ik met den brief belasten kan: de éénige die hem zóó haar in de hand
+kan stoppen, dat niemand er iets van merkt. Toe! pak hem aan, en breng
+hem haar! Marieken, ik zou voor jou door het vuur loopen!--en weiger jij
+me nu zoo'n kleinigheid?--Toe! doe het toch! Ik smeek het je!"--
+
+Zijne spanning, zijn hartstocht roerden haar. Zij beet zich op de
+lip--maar zij stak de vingers niet uit om den brief te nemen. »Ik mag
+niet, Justus!" sprak zij stellig: »ik houd te veel .... ik denk te goed
+over je, om je zóó'n slechten dienst te willen bewijzen. Ik mag niet!"
+
+»Maar je moet!" riep hij, eensklaps veranderd van houding en toon.
+
+Weer plooide die smartelijke glimlach hare wangen. »Ik moet?--Ben ik dan
+je dienstmaagd temet?"
+
+»Je moet, ja!--Je hebt het gezworen."
+
+Zij verbleekte.
+
+»Hier, hier op deze eigen plek heb je het gezworen, dat je mij helpen
+zoudt als ik het noodig had--levenslang, al liepen onze wegen nóg zoo
+ver uiteen. Bij al wat ons lief en heilig was, heb je mij dat gezworen,
+Marieken!--Is het niet?"
+
+Zonder te antwoorden, staarde zij strak op den grond.
+
+»En ons parool zou wezen: =Hildegarde=. Zou het niet?"
+
+Zij knikte met het hoofd, nog altoos bleek en stom.
+
+»Welnu dan--eenen eed breekt men niet. Dit is het oogenblik!--Ik zeg:
+=Hildegarde=, Marieken!--Bij Hildegarde vraag ik je: wil je mij
+helpen?"--
+
+Nu eerst hief zij de oogen op. Zij zag hem aan met eenen blik vol
+fierheid en vol smart.--»Geef den brief maar hier, Justus," sprak zij
+kalm: »Van avond nog zal juffrouw Mary hem lezen."
+
+Daarop, zonder groet, wendde zij zich om en ging heen. Maar zij had
+geen zes stappen gedaan, of zij keerde zich nogmaals tot hem, en met
+fonkelenden blik en opgeheven arm, in eenen stand en op eenen toon die
+men veeleer van eene Ristori verwacht zou hebben dan van een eenvoudig
+schoolmeesterskind, riep zij den verbaasden jongeling toe:
+
+»=Hildegarde=, Justus!--Denk er aan, als de beurt aan mij komt: het
+parool is =Hildegarde=!"
+
+ * * * * *
+
+De volgende dag was een zondag. Meester Van Meppen had zich de
+ontspanning veroorloofd van een bezoek bij _Sa Majesté son très-cher
+frère_ den schoolmonarch van Berkel en Rodenrijs. Bij gevolg was Justus
+Eykendaal de aangewezen persoon om bij ochtend- en middagbeurt in de
+kerk het orgel te bedienen.
+
+Altoos was hij trotsch geweest op het vervullen van die taak. Hij
+speelde gaarne; en algemeen zeide men immers dat hij veel mooier
+preludeerde en wel tweemaal meer tonen uit het oude instrument wist te
+halen, dan zijn superieur. Maar ditmaal--ha! ditmaal zou hij voor de
+mijnen van Golconda, voor den troon van den Beheerscher der Geloovigen
+het baantje van vice-organist zich niet uit de handen hebben laten
+nemen. Want men wete het, wijl het niet langer een geheim kan wezen: hij
+had aan zijn schrijven aan mejuffrouw Mary een postscriptum toegevoegd,
+waarin hij haar bad, of zij, ten teeken dat zij niet verstoord was
+over zijnen brief--neen, dat zij hem wel een sprankje wilde geven van
+hoop--den volgenden dag in de kerk wou komen, en dan, terstond nadat het
+eerste gezang zou gezongen wezen, even wou opzien naar het orgel, en
+even haar kerkboekje brengen aan haren mond. Zonder dit teeken zou voor
+hem alles verloren zijn.
+
+Men begrijpt dus: hadde Justus dien ochtend beide zijne beenen gebroken,
+dan zou hij zich naar het orgel hebben doen =dragen=.
+
+ * * * * *
+
+Bij den ochtenddienst evenwel, geene Mary;--en, wat iets werkelijk
+ongehoords was: ook Marieken's stoel, vlak onder het bord met de tien
+geboden, bleef ledig staan. Justus speelde dien morgen zóó lam en
+lusteloos, dat de gemeente tot tweemaal toe van de wijs geraakte.
+
+Hoe hij zich heensleepte door de uren tusschen ochtenddienst en
+middagdienst, zou hij u zelf niet hebben kunnen zeggen. Eindelijk echter
+had de schare het Hillegersbergsche bedehuis weder gevuld. De dominee
+was al in den kansel, het gebed al uitgesproken--en nog, nog stonden er
+twee plaatsen ledig: ééne onder het bord met de tien geboden, de andere
+in het hoekje van de damesbank: Mary's hoekje!..... Maar of de noten
+al schemerden voor Justus' oogen, het opgegeven gezang moest gespeeld
+worden. Voor de gemeente duurde het ongeveer zes minuten; voor den
+organist hield het langer aan dan het duizendjarige _Miserere_ der
+zielen in het vagevuur. Toch kwam er een einde aan. En als Justus nu
+zijn groen gordijntje wilde dichtschuiven, om in het donker zijne
+wanhoop uit te schreien .... o God! daar zat zij!--daar zag hij haar
+vlak in het schuin opgeheven gelaat, vlak in de heerlijk opziende
+oogen!--daar rees hare blanke hand zachtkens uit haren schoot!--daar
+beroerden hare rozelippen als met eenen gloeienden kus haar kerkboekje
+met de twee gouden sloten!..... Justus speelde dien namiddag zóó woest
+en wereldsch, dat de vromen meenden, de baarlijke duivel voer door de
+pijpen; en dat de dominee 's avonds bij Van Meppen klaagde: hij vreesde
+dat de kwâjongen zoowaar vóór kerktijd een bittertje gedronken had!
+
+Maar Justus--, wat deerden hem orgelpijpen en vromen en dominees en
+bovenmeesters!--Hij stoof naar buiten, zoekende wáár zich te verbergen,
+zich en zijn geluk. Hij had het willen uitschreeuwen: »Mary! Mary!
+Zij gaf mij het teeken! Zij geeft mij te hopen! Zij mint mij, mint
+mij weer!"..... Op eenen draf liep hij een paar polders om. Maar de
+eenzaamste paden waren hem nog te bevolkt: want hadden niet alle boomen
+en vogelen en bloemen en golfjes, hadden zij niet allen stemmen, die hem
+jubelend toezongen: Zij mint u, zij mint u weer!..... Hij liep en liep,
+zorgvuldig den straatweg vermijdend: want hij voelde wel, als hij haar
+ontmoet had, dan zou hij zich niet hebben kunnen intoomen: dan zou hij
+haar te voet gevallen zijn, om haar te danken voor hare genade. Hij
+liep en hij liep--tot de schemering daalde. Toen, vreezend dat de
+menschen zijn zalig geheim hem lezen zouden op het gelaat, sloop hij
+als een dief naar het dorp terug, om Marieken op te zoeken, Marieken te
+verpletteren onder zijnen triomf--zij, die getwijfeld had aan het hart
+van zijne engel!--
+
+Marieken echter was nergens te vinden. Marieken .... het leek wel of zij
+pruilde. Zou zij .... voor het eerst vloog het Justus door zijn brein
+... zou zij jaloersch wezen bij geval?... Och wat! zij was immers zijn
+zusje!...
+
+Doch ook daaraan dacht Justus niet lang. Hij dacht aan dat ééne slechts:
+aan zijn geluk. Hij was er vol van: hij meende dat het zijne slagaderen
+zou doen springen, zijn hoofd zou doen uiteenbarsten. En daar hij het
+voor de levenden niet uitstorten mocht, zoo wilde hij het toevertrouwen
+aan de dooden. Hij trad het kerkhof binnen, en koelde zich de bonzende
+slapen aan het gesteente van de oude ruïne. Tegen het muurbrok, geplant
+in eenen grond die doorweekt is met tranen, tegen het eeuwenheugende
+muurbrok had nooit tevoren misschien de wild jagende polsslag geklopt
+van menschelijke blijdschap.
+
+
+VIII.
+
+Alvorens met de geschiedenis van dezen onstuimigst bewogenen zondag in
+de jeugd van Justus Eykendaal voort te gaan, moet ik met juistheid het
+tijdstip bepalen, waartoe wij thans gevorderd zijn. De tweelingwijzer
+van de Hillegersbergsche torenklok hield ongeveer het midden tusschen
+de cijfers zeven en acht. Op die avondure pleegt het in het begin van
+September niet meer licht te zijn, maar ook nog niet donker.
+
+Terwijl dan onze jongeling daar zoo stond, zijne zaligheid
+toefluisterend aan de verweerde baksteenen, hoorde hij van de andere
+zijde van den lagen muur, die de begraafplaats omsingelt, een helder
+lachen klinken. Hij spitste de ooren als een schichtig paard. Want die
+lach--hij droomde het niet--was Mary's lach!--Eer zou een kapelmeester
+zich vergist hebben in den klank van de trombone en van de dwarsfluit,
+eer zou de tortel het krassen van de schorre kraai gehouden hebben voor
+de roepstem van zijn gaaiken, dan dat Justus dien lach verward had met
+den lach van éénig ander schepsel op aarde. Zóó immers kon slechts Mary
+lachen. Welluidender muziek kende Justus niet--neen! niet onder al wat
+er gecomponeerd was voor het orgel en voor de klarinet. Toch was het op
+dit oogenblik--hij kon zich geene rekenschap geven waaróm--of dat lachen
+hem meer pijnlijk aandeed dan liefelijk.
+
+Hij sloop zachtkens naar den muur, om te zien. Pas echter had hij het
+eerste woord vernomen, dat vrij luide gesproken werd, of hij bleef
+als aan den grond genageld--om te luisteren. Justus Eykendaal was de
+ridderlijkheid in persoon;--toch kuchte hij niet, noch snoot hij zijnen
+neus. Er zijn van die gelegenheden, bij welke een ridder precies doet
+als een lakei. Bayard zelfs zou zijn oor niet hebben teruggetrokken van
+een sleutelgat, wanneer hij er door had opgevangen hoe de dame van zijn
+hart bezig was critiek te leveren op eenen minnebrief van hem.
+
+ * * * * *
+
+»Eene declaratie, jawel!" zeide de jonge dame: »_In optima forma_,
+hoor!"
+
+»Wat je zegt!" antwoordde de tweede stem, die Justus mede herkende. Zij
+behoorde namelijk aan eenen neef van juffrouw Mary, den zoon van een
+Rotterdamsch wijnhandelaar. Men had Justus vroeger eens verzekerd dat
+de dochter van den notaris en dit vaalkleurige individu wel een paar
+zouden worden; doch de zeldzaamheid van 's heertjes bezoeken en zijne
+onverschillige houding tegenover het meisje hadden spoedig alle
+bezorgdheid op dit stuk uit het gemoed van den ondermeester verdreven.
+
+»Wat je zegt!" riep het fatje: »En van een schoolvos?"
+
+»Een schoolvos zonder school, wel te verstaan!--Een stuk van een
+kweekeling, moet je begrijpen, bij dat oude monster van een Van Meppen!"
+
+»Onbetaalbaar!--Op schrift, hoop ik?"
+
+»Op rozerood postpapier, en in een pootje of het gedrukt was!.... Als je
+niet zoo'n onbarmhartige spotvogel waart, neef Edmund, dan zou ik haast
+lust hebben het document je voor te lezen."
+
+»O toe! ik bid je! Lees op! Dát zal me nu eens een waar feest zijn!"
+
+»Nu dan", hernam het meisje. »Maar stil eens .... kan geen mensch ons
+hier beluisteren?"
+
+»De heeren en dames dáár misschien!" grinnikte de snaak, met een
+handgebaar naar het kerkhof. »Haha! Die zullen er toch niet veel van
+navertellen!"--
+
+Justus hoorde het frommelen van papier, en daarop Mary met koddige
+deftigheid lezende als volgt:
+
+ _Mejuffrouw!_
+
+_Sinds ruim een jaar leefde er op twintig passen afstand van uwe woning
+een mensch, wiens zoetste lust het geweest is de lucht in te ademen,
+die hem kwam toegewaaid uit uwe nabijheid._
+
+»Goed! waarachtig goed!" verklaarde de heer Edmund: »_A propos_, waar
+woont het ventje?"
+
+»Wel, vlak naast ons, rechts", antwoordde Mary. »Zoo is 't gekomen,
+begrijp je? Hij kon uit zijn raampje precies in onzen tuin kijken; en
+van die gelegenheid schijnt hij méér gebruik te hebben gemaakt, dan wel
+te pas kwam. Onder ons gezegd, Edmund, hij moet me nog al eens _en
+négligé_ hebben gezien, als ik zoo 's ochtends de eenden voederde--"
+
+»De gelukkige!"
+
+»En 's avonds verveelde hij me gruwelijk met zijne klarinet. Lieve
+hemel! die klarinet heeft me wat dikwijls zenuwachtig gemaakt. De
+zeurigste, lamentabelste deunen.... Maar hoor verder":
+
+_Zijn naam werd misschien nooit genoemd in uwe tegenwoordigheid; want
+hij behoort niet tot diegenen die van zich spreken doen in de wereld.
+Maar zijn kunstloos klarinetspel, zoo durft hij zich vleien, was
+menigmaal uw oor niet ongevallig--_
+
+»Nota bene! Azor de hond sloeg er soms van aan het janken!"
+
+»Haha!"
+
+_--en méér dan eens, als gij minzaam zijnen bescheiden groet
+beantwoorddet, bescheen de glans van uwe oogen zijn aangezicht, gelijk
+een vluchtige zonnestraal heenglijdt over donkere wateren._
+
+»Bravo! Maar dat is waarachtig een poëet, die knul!" riep de heer
+Edmund.
+
+Mary vervolgde:
+
+_Dit u te herinneren, mag u onkiesch dunken--_
+
+»Wel een beetje!"
+
+_--Zoo ja, vergeef het mijnen hartstocht. Want o, mejuffrouw...._
+
+»Nu zal je 't hebben!"
+
+»Stil toch!"
+
+_--Want o, mejuffrouw--ik bemin u!_
+
+»We zijn er, komaan!"
+
+_--Sedert veertien maanden bemin en aanbid ik u, zooals nog nooit op
+aarde eene vrouw door eenen man bemind en aangebeden werd._
+
+»Ah bah!" critiseerde weer de neef van Mary: »Neen! die is oudbakken!
+Die moet hij uit _De volleerde briefschrijver_ gestolen hebben!--Lees
+voort, schoone nicht!"
+
+_Hoe ik den moed vind om u dit te schrijven--Amor alleen weet het, die
+helden maakt uit lammeren._
+
+»Uit kalveren! had er moeten staan."
+
+_Want wie ben ik?_
+
+»Een verliefde ezel!"
+
+_--Een arme ondermeester. Wat kan ik u bieden?--_
+
+»Eene plak en een dozijn griffels."
+
+_Niets immers; terwijl gij, met alles toegerust: met alle deugden die
+een hart versieren kunnen, met lieftalligheid zonder weerga, met eene
+schoonheid, eene schoonheid .... o, mejuffrouw! Mary! indien gij wist
+hoe schoon gij zijt!--_
+
+»Nu wordt hij al familiaar ook! Maar dàt moet ik zeggen, het kereltje
+heeft eenen goeden smaak. Want mooi ben je, nichtje!--zóó mooi, dat ik
+haast niet laten kan...."
+
+»Malle kwibus!" riep Mary; en Justus hoorde hoe zij hem eenen tik gaf op
+zijne hand.--»Wil je me nu laten uitlezen?--Waar bleef ik ook
+weer--ahem--"
+
+_Doch ja! uit mijnen hartstocht, uit mijne maatlooze liefde voor u put
+ik mijnen moed. Mary! ik ben arm, ik ben niets nog--het is waar. Maar
+door u begunstigd, met het uitzicht op uwe wederliefde als mijne
+rijzende morgenzon in het verschiet--_
+
+»Alle duivels! wat neemt hij me daar eene vaart!"
+
+_--kan ik alles nog worden. Ik kan werken, door bergen heen._
+
+»Van rijstebrij!"
+
+_Ik kan wachten, langen tijd, zoo noodig. Geen zwoegen zal mij
+verdrieten. Geene jaren zullen den gloed doen bekoelen, waarmede--of gij
+hem tot u opheft, of dat gij hem vàn u stoot, Mary!--eeuwig trouw u aan
+zal hangen, hij die zich teekent_
+
+ _Uw dienaar tot in den dood,_
+
+ _=JUSTUS EYKENDAAL.=_
+
+»Bravissimo!" schreeuwde de zoon van den wijnhandelaar. »Ik maak je mijn
+compliment, nichtje! Zoo'n partij doet zich niet alle dagen voor!--Ik
+begrijp dan ook levendig, dat voor mij, rampzalige, de kans nu wel
+verkeken zal zijn!"
+
+»St!" riep Mary: »Ik ben er nog niet. Er is nog een postscriptum":--
+
+_Indien mijne stoutheid u niet vertoornt; indien mijne overmoedige
+liefde eenen kleinen, kleinen weerklank gevonden heeft in uw hart--zie
+dan morgen, wanneer gij ter kerk komt, na afloop van het eerste gezang
+even op naar het orgel, en breng uw kerkboekje even aan uwe lippen. Aan
+dien blik, aan dat gebaar hangt mijne zaligheid._
+
+»Je moet namelijk weten", voegde de lieve lezeres er toelichtend bij,
+»dat hij wel eens voor Van Meppen het orgel bespeelt onder kerktijd."
+
+De heer Edmund hinnikte het uit van plezier, en sloeg op zijne dij dat
+het klapte. »Heb ik ooit van mijn leven! Zoo'n romaneske aap!--En jij,
+nichtje, wat heb je wel gedaan?--Natuurlijk de kerk aan de boeren
+overgelaten?"
+
+»Integendeel", antwoordde Mary, met schampere waardigheid: »Ik heb
+den vlegel voor zijne onbeschaamdheid willen straffen. Daarom ben ik
+behoorlijk mijn preekje gaan knappen. En toen het eerste gezang uit was,
+heb ik heel betooverend opgekeken naar de orgelpijpen, en mijn nieuw
+testamentje heel vurig gekust. Durft hij nu van avond of morgen mij
+nabij te komen, dan zal ik hem zóó zijn vet geven, dat hij er ineens
+genoeg van heeft!"
+
+»Kostelijk! hihihi!" kraaide de andere. »O! maar hij is
+onbetaalbaar!--Mary! ik moet je verklaren dat ik je admireer. Je hebt
+een tact over je, een _savoir faire_, die op mijn woord van eer niet van
+de poes zijn. Dat mag ik graag in eene vrouw. Ja waarachtig! als we onze
+oudjes nu nog dat groote pleizier doen, en onze duitjes bij elkaar
+leggen, en samen er mee in het bootje stappen--ik aan het roer, en jij
+op de riemen...."
+
+ * * * * *
+
+Wat het heertje verder snapte, ging voor den luisteraar verloren, daar
+het tweetal langs den muur zich verwijderde. Justus had echter, ook
+zonder dit, volop genoeg gehoord. Geen woord te weinig. Misschien ook
+geen woord te veel.
+
+Eene pooslang zat hij roerloos, als wezenloos, op eene grafzerk. Daarna
+rees hij op, en waggelde naar de ruïne, tegen welke hij kreunend zich
+aanleunde.
+
+Toen legde zich eene hand op zijnen schouder; en er klonk eene stem in
+zijn oor, zoo zacht, zoo hemelsch na het schaterlachen van die twee
+demonen:--»Justus, heb ik je dan niet lief?"
+
+Zijne zenuwen ontspanden zich; zijne oogen schoten vol; in heftig
+snikken brak hij los. Maar opeens hield hij zich in bedwang.--»'t Is
+niets, Marieken!" stootte hij uit: »Breek je om mij het hoofd niet,
+kind!--Vaarwel! Vergeet mij!..... Er is goddank nog water in de zee!"
+
+Met dien uitroep drukte hij zich de vuisten tegen het gelaat--en weg was
+hij: het hek uit, den heuvel af, den kant op naar de stad.
+
+
+IX.
+
+Eerst, na den schok van het ongeluk, de verdooving die maar half beseft.
+Dan het volle bewustzijn van wat er gebeurde: de pijn, het deerlijke
+medelijden met zichzelven--de tranenvloed. Vervolgens de terugsprong van
+het geplette weerstands-vermogen: de wrok, de toorn, de lust tot verzet,
+de dorst naar vergelding. Eindelijk het ergste van alles: het
+cynisme--het zelfbedrog.
+
+ * * * * *
+
+Justus Eykendaal's gemoedsstemming verkeerde in de derde van die drie
+stadiën, terwijl hij het dorp den rug toewendde en snel den weg
+stadwaarts insloeg.
+
+Waar wilde hij heen? Wat ging hij doen?--Hij wist het niet. Het raakte
+hem niet. Mits hij maar voort was van deze plek zijner vernedering, waar
+de lucht hem als pestdamp, zijn hemel hem eene hel geworden was.
+
+Woedende gedachten doorjoegen zijn brein. Gelijk de schandletters in
+het voorhoofd van den boef, zoo stonden hem in het hart gebrand al de
+smalende woorden, door =haar=, door zijne Mary hem toegedacht. Ha, zoo!
+Was hij een schoolvos zonder school, een onbeschaamde vlegel! Verveelde
+hij haar zoo gruwelijk met zijn klarinetspel, waarnaar zij toch zoo vaak
+en zoo lang met schijnbaar genoegen had zitten luisteren--de heks, de
+slang, de....
+
+Stil! neen!--=schelden= kon hij haar toch niet, die hij pas een uur
+tevoren nog aangebeden had. En wilde zij hem nu beleedigen--zóó
+beleedigen, dat hij zijne oogen niet meer zou durven opslaan tot
+haar?.... O! maar dat behoefde immers niet meer! Dat had zij immers al
+gedaan, grievender dan zij het ooit bedoeld kon hebben!.... Dit echter,
+dit was niets. Smaad had hij van haar kunnen dulden. Als zij maar
+zichzelve niet zoo had gesmaad en beleedigd en verlaagd!--Hadde zij hem
+weggestooten met haren voet, het zou zijnen hartstocht voor haar slechts
+opgezweept hebben. Fier mocht, fier moest de jonkvrouw zich gedragen,
+die zijner ridderlijke min waardig zou wezen. Doch deze valschheid, dit
+kleine, lage, platte gemoed, vreemd aan alle begrip van geestdrift,
+aan alle mededoogen, aan alle vrouwelijk eergevoel zelfs.... o foei!
+foei!--Hij kon haar nog begeeren, dat schoone schepsel:--ja, wonderlijk!
+het begeeren, waaraan hij tot heden nooit rechtstreeks had durven
+denken, was opeens sterk geworden over hem. Maar zijne teedere achting,
+zijnen innigen eerbied voor haar--als twee lentebloemen had haar giftig
+spotten ze gedood.
+
+Onder zulke overpeinzingen valt den wandelaar het loopen niet lang.
+Leed is een even knappe weg-bekorter als vreugde.
+
+Justus kwam voorbij _Vrouw Romein_, waar hij op dien achtermiddag,
+verleden zomer, toen zijne ziel nog kalm was als gindsche plas onder den
+avondnevel, het roeibootje gehuurd had met Marieken. Arm, lief, heilig
+kind! Hij dacht aan haar. Hij dacht aan dat laatste woord van haar tot
+hem: »heb =ik= je dan niet lief?"--en zijn hart verweet hem bitter dat
+hij haar alleen en ongetroost had laten staan daar op het kerkhof. Ja!
+déze had hem waarlijk lief!... Maar juist dáárom immers was het voor
+haar ook beter, dat hij heenging en haar nooit terugzag. Hij zou haar
+immers nooit hare liefde kunnen vergelden.
+
+Een kwartier verder--daar lag _Pax Intrantibus_ aan den weg, destijds
+het Tivoli der gegoede Rotterdammenaren--later.... O _Pax! Pax
+Intrantibus!_ wat is er van u geworden!--_Hic jacet gloria mundi!_ zou
+meester Van Meppen thans u toeroepen, ware hij nog onder de levenden om
+Latijn te radbraken.... Oude heeren zaten in het duister lange pijpen te
+smoken achter hunne flesschen wijn. Paartjes kuierden fluisterend door
+de lanen. De schommels kraakten onder de vrachten van gillende jonge
+maagden.... Justus grijnslachte. Hoevele Mary's waren er onder die
+engelen van melk en bloed?--
+
+Voorwaarts!--Straks was de stad bereikt.
+
+Hier, te midden van het gewoel der duizenden, die elk hun eigen pak van
+zorg en leed te dragen hadden, ademde de vluchteling vrijer. Hier voor
+'t minst kende hem niemand, en zou niemand hem op het gelaat lezen wat
+razernij er ziedde in zijn binnenste.
+
+Hij liep straat in, straat uit. Het drokke gewemel en de lichtglans der
+winkels deden hem goed; zij verstrooiden hem, meende hij; althans zij
+hielpen hem in eene soort van roes, in welke hij zichzelven en zijne
+bitterheid minder voelde. Om zijnen dorst te lesschen, liep hij een
+koffiehuis binnen, en dronk er een glas bier; en daar het bier hem
+smaakte, zoo ledigde hij er een tweede. Eene behaaglijke warmte begon
+hem te doortintelen. Zijne matheid verdween. Half met weerzin, half
+met genot, voelde hij eenen lust in zich opkomen om te lachen. Ha ha
+ha!--zulk een lach klonk schor en wrang--maar beter toch nog zulk een
+lach, zoo maakte hij zichzelven wijs, dan het hopelooze, vruchtelooze
+tandenknarsen van daareven. Wat zou hij voor =haar=, voor die
+onwaardige, zich zijn jonge leven tot eene foltering maken? de hand
+aan zichzelven slaan misschien? Zou hij haar =die= voldoening nog
+gunnen?.... Hij zag de deernen aan, die er zwierden langs het
+trottoir:--en hij zag dat er mooie onder waren--even mooi haast als
+Mary!
+
+Al dolende, onverschillig waarheen, belandde hij in den omtrek van de
+St. Laurens-kerk bij een gebouw, waaruit het tjingelen van eene piano en
+eene gillende vrouwestem naar buiten drongen. Hij kende die inrichting,
+al was ze pas jong te Rotterdam; want vrienden hadden hem van haar
+verteld. Het was een der eerste _cafés-chantants_ in ons vaderland:
+een der eerste van die, sedert zoo snel in bloei en aantal toegenomen
+tempelen Babylon's, waar men te gelijk met den mensch ook nog de kunst
+en de taal prostitueert. Holen, in welke onze Hollandsche jongelingen,
+ja al meer en meer ook onze Hollandsche werklui, hunne vrije avonden
+zijn gaan slijten, om er gezellig, onder eene sigaar en een grogje,
+zich hart en verbeelding te zitten bevuilen met het aanhooren van
+liederlijkheden in de drie moderne talen.
+
+Gisteren nog zou Justus er eer aan gedacht hebben zich in eene kroeg
+te gaan bedrinken aan jenever, dan hier binnen te treden. Maar wat was
+gisteren voor hem! Aan gisteren bond hem immers niets meer! Met gisteren
+had hij voor altoos immers afgedaan!--En heden wilde hij óók eens zien
+wat zoovele anderen zagen, die er toch niets minder om geacht werden in
+de wereld! Bah! wat had zijne ingetogenheid, wat hadden zijne brave en
+reine beginselen hem gebaat!--Deugd, poëzie?--valsche droombeelden, die
+u eeuwig lieten grijpen in het ledige! Genot alléén was tastbaar en
+loonde wie het zochten!.... Om kort te gaan, hij rukte de deur open, en
+was er binnen vóór hij het eigenlijk wist.
+
+ * * * * *
+
+In hetzelfde oogenblik voelde een diender, die daar op en neer drentelde
+voor de deur, zich schuchter bij de mouw getrokken.
+
+»Meneer", fluisterde eene donkere gestalte hem toe: »wat is dat daar
+voor een huis?"
+
+De man keek de verschijning gramstorig aan: hij scheen eerst te
+vermoeden dat er eene hem wat voor het lapje wou houden. Maar het
+»meneer" had hem in zijn zwak getast, en aan stem en kleeding merkte hij
+wel dat de vraag te goeder trouw moest wezen.
+
+»Dat", zeide hij--»wel, dat is zoo'n gelegenheid waar ze muziek maken.
+Niet veel bijzonders, voor de rest, dat vrouwvolk dat daar zingt!"
+
+»Zou ik er binnen kunnen gaan?" vroeg weer de gemantelde.
+
+»Kwalijk alléén, hoor juffrouwtje--kwalijk alléén, als je een
+fatsoenlijk mans kind wilt heeten. Wat zou je er ook doen?--Ah maar,
+temet zit er een kennis van je verzeild?--Nu, die komt er wel weer uit.
+En wie daar hun plezier zoeken, die zijn meest toch ook niet waard dat
+je ze naloopt. Kom", vermaande de man, »ik ging naar huis als ik u was.
+Warempel, als ik u was, dan ging ik stil naar huis."
+
+'t Was een gemoedelijke diender, naar men ziet. Och, zoo loopen er mee
+al onder den hoop door.
+
+ * * * * *
+
+Eene duffe, heete lucht sloeg Justus in het gelaat. Hij zag, door den
+tabakswalm heen, vele gasvlammen, vele tafeltjes met rookende en
+lachende gasten, en aan het einde van de smalle, lage zaal een half
+dozijn zwierig gekleede vrouwen op een klein tooneel gezeten.
+
+Een oogenblik stond hij bedremmeld:--hij vreesde dat al die menschen
+zouden omzien, en met een honend lachje hem als toeroepen zouden: »Zoo,
+Eykendaal, brave jongen! kom je óók eens naar de dames kijken?"--Doch
+niemand wijdde hem de geringste aandacht. Aller blikken waren op het
+tooneel gericht, waar juist, terwijl de pianist een vroolijk ritornel
+oprammelde, eene der vrouwen van haren stoel rees, voor het klappende en
+trappelende publiek zich lachend neeg, en met eene brutale, hoewel nog
+frissche en zuivere altstem eenen deun aanhief van het allerlichtste
+allooi.
+
+Justus moest zich vastgrijpen aan eenen stoel.... Was dit tooverij? Had
+de Booze hem nú reeds in zijne netten verstrikt?.... Mary! Mary stond
+daar!--Dat was Mary, die daar zong! Mary in al hare valsche, duivelsche
+schoonheid!
+
+Neen. Mary uit Hillegersberg was dit wel niet; =die= zat op dit tijdstip
+eerbaar onder de vleugelen van papa en mama te giggelen met haren neef
+Edmund. Maar gewis, voor een ietwat beneveld oog mocht de gelijkenis
+treffend schijnen tusschen de jonge dame en die mamsel daar. Dezelfde
+rijzige en weelderige bouw; dezelfde blonde krullen; dezelfde lokkende
+oogopslag; dezelfde wufte lach om de volle, half geopende lippen. Alleen
+verving op de wangen van déze hier een verfje den voor goed gevloden
+blos, en was in hare bruine oogen het fonkelen van behaagzucht al lang
+geweken voor den phosphor-glans der schaamteloosheid. Doch dat deze
+vrouw eenmaal als Mary geweest was, en dat Mary eenmaal als deze vrouw
+zou kunnen worden--dit was wel zeker.
+
+Middelerwijl was Justus, bleek van ontroering, onafgebroken starend naar
+die vrouw die daar zong, tot vlak onder het tooneel gedrongen, en
+had hij, zonder het zich recht bewust te zijn, plaats genomen op eene
+bank in het voorste gelid. Het lied was uit; het ruwe refrein en het
+handgeklap verstomden; de zangster zat weer op haren stoel. Daar trof
+haar blik des jongelings gretig oog--en aan het purper dat zijne wangen
+overgoot, erkende zij terstond de prooi op welke deze harpijen bij
+voorkeur zich werpen. Zij glimlachte hem toe.... Wee hem! Had ook Mary
+niet zóó hem toegelachen, dienzelfden namiddag, toen zij opblikte naar
+het kerkorgel!
+
+Van nu af was hij in hare macht. Hij voelde het!--maar bovenal, hij
+=wilde= het!--Onder den invloed van den drank dien hij dronk, van de
+wulpsche muziek die hij hoorde, van de blikken en de lonken dier vrouw,
+begon eene brandende drift zich van hem meester te maken--half begeerte,
+half wraakzucht. Het scheen hem dat hij zich aan Mary wreken zou, door
+naar zijn welgevallen te doen met dit haar vernederd evenbeeld. Gene had
+hem verachtelijk weggestooten--déze hier boeleerde om zijne gunst....
+Geld zou zij eischen. Welnu, geld =had= hij, méér misschien dan één
+der heertjes die er brasten om hem heen. De arme ondermeester was rijk
+dien avond. Want het toeval wilde, dat hij de som bij zich droeg,
+die hij sinds een jaar opgespaard had, gulden bij gulden, om er eene
+Sint-Nikolaas verrassing mee te koopen voor =haar=. Dat geld nu--het
+denkbeeld prikkelde hem nog te meer--dat geld zou voor =haar= niet
+wezen, maar voor deze andere, die even bekoorlijk, en stellig niet zoo
+valsch en koud en hardvochtig was als zij. Ging Magdalena de zondares
+niet boven Herodias?--Hij dacht aan Maria Stuart: hoe zwak zij was en
+hoe teeder. Hij dacht aan koningin Elisabeth: hoe kuisch zij was en hoe
+wreed. Al de schoone gestalten uit zijne sprookjeswereld, vroeger hem
+zoo engelrein: de burchtvrouwen met sleepend gewaad, de nixen met gouden
+tressen, de peri's en hoeri's met lokkenmantels en gazelle-oogen--zij
+verrezen voor zijne koortsige verbeelding als losbandige sirenen.
+»Geniet!" fluisterden zij hem toe: »Doe als wij allen--geniet! Alle
+ontzegging is nuttelooze pijniging! Geniet!"
+
+Ja! Eén nacht van wilden zwijmel! Eén nacht van gloeienden lust!--En dan
+een schip gezocht! Gevlucht! De wijde wereld voor het enge schoolhok!...
+Ha! er was water genoeg in de zee, om de smet van dien éénen nacht af
+te wasschen!
+
+ * * * * *
+
+Het had middernacht geslagen van den grijzen Sint-Laurens-toren, die
+statig het hoofd gericht houdt naar de sterren, onbewogen om al wat er
+struikelt en zondigt aan zijnen voet--als wist hij wel dat alles omlaag
+voorbijgaat, en dat het oordeel aan God is in den hooge.
+
+De zaal die wij kennen was ontruimd. Twee personen slechts, behalve de
+stommelende bedienden, toefden er nog bij het licht van de reeds half
+neergedraaide gasvlammen. Straks traden ook die twee laatsten naar
+buiten:--Justus Eykendaal en de blonde deerne, Mary's evenbeeld.
+
+Driest stak zij haren arm onder den zijnen. »_Dépêchons-nous! J'ai
+faim!_"--
+
+En inderdaad, zij talmden geen van beiden.
+
+Maar tegelijk haast voelde de jonge man zich bij den anderen arm gevat
+door eene andere hand, wier vingers hem nepen als veeren van staal.
+Den rotting vaster gegrepen--het hoofd omgewend, met eenen vloek op de
+lippen.... Slaan echter behoefde hij niet, en het booze woord bestierf
+hem op de tong.
+
+»Marieken!" stamelde hij.
+
+Ja waarlijk, daar naast hem stond, als ware zij uit den bodem opgerezen,
+de dochter van den schoolmeester. Met haren blik doorboorde zij hem. Hij
+bleef als versteend.
+
+»_Eh bien!_" schreeuwde de vrouw aan zijnen rechter kant: »_Que nous
+veut-elle, cette gaillarde?_"
+
+De ondermeester wilde zich losrukken uit den greep van het dorpsmeisje.
+»Laat mij!" riep hij. En tevens maakte hij zich vrij van den arm
+waarmede die andere nog steeds hem vasthield. Want er was opeens, als
+een stortbad van ijskoud water, eene schaamte over hem gekomen, een
+gevoel van onteering en onredbaarheid.... »Laat mij!" herhaalde hij met
+heesch geluid.
+
+Doch wie hem liet, niet Marieken.
+
+»Justus!" sprak zij hem toe, met iets wonderlijk plechtigs in hare stem:
+»De beurt is aan mij!"
+
+»Wat wil je van me?" hijgde hij.
+
+»Ik wil dat je mij woord houdt. =Hildegarde=! zeg ik. Ga met mij mee,
+Justus!"
+
+Hij keek haar aan alsof hij haar niet begreep. »Ik kan niet!" sprak hij:
+»Laat me aan mijn lot over!"
+
+»_Est-ce que ça va durer? Viens-tu?_" riep de Fransche vrouw.
+
+»Justus!" hernam Marieken: »Ga met mij mee! Gedenk je eed! Gedenk al wat
+je eenmaal lief en heilig was. Het parool is: =Hildegarde=!"--
+
+Hij hief het hoofd op, streek zich boven de oogen, als iemand die tot
+bezinning komt, hapte naar adem, en stamelde toonloos: »Hildegarde, zeg
+je?... Ja Marieken, 't is waar!... ik kom!"--En hij liet zich door haar
+wegleiden als een kind.
+
+»_Ah ça, mon beau villageois! Voilà donc ta paysanne qui te
+rattrape!_"--
+
+Maar Justus lette niet op den schorren lach, waarmede de ongelukkige om
+den hoek der straat verdween. »Hildegarde!" prevelde hij: »Hildegarde,
+zegt ze.... Ja kind, je hebt gelijk, ik kom!... Ik wist niet wat ik
+deed, Marieken. Ik geloof dat ik krankzinnig ben!".... Mèt gaf een
+krampachtig schreien aan zijne geweldig overspannen zenuwen lucht. »O!"
+kermde hij: »nu is =alles= verloren!"
+
+»Wel neen!" sprak Marieken, thans weer met haar welluidend stemmetje
+als vanouds: »Nu is alles behouden. Want nu, Justus, zijn wij =beiden=
+gehoorzaam geweest aan het parool. Nu staat er niemand meer tusschen
+ons. Na déze beproeving kan niets ons meer vervreemden."
+
+
+X.
+
+Aan elke historie pleegt een slot te zijn. Hoe, indien wij déze eens
+zónder lieten? Indien wij onzen held en onze heldin, lang vóór wij hen
+per huwelijksboot goed en wel hadden in het ruime sop doen stevenen,
+eens in het middernachtelijk uur onder den blooten hemel aan hun lot
+overlieten, te midden van de waarlijk niet arcadische omgeving der
+Rotterdamsche Sint-Laurens-kerk?
+
+Doch dit zou wreed wezen. Het is al erg genoeg, dat wij hen zonder
+geleide hunnen weg terug laten vinden naar Hillegersberg, om daar den
+orkaan te gaan tarten, die er hen van wege hun nachtelijk avontuur
+verbeidde. Dit, meen ik, is al kwaad; en ik, als hun geschiedschrijver,
+heb dáárvoor reeds te vreezen dat zij morgen vóór mij zullen staan, om
+mij verwijtend af te vragen wáármede zij dit aan mij verdiend hebben.
+
+Want ziet! er is alle kans, dat dit waarachtig verhaal ook hun onder de
+oogen kome. Justus en Marieken immers leven nog. En zij zijn werkelijk
+een paar geworden.
+
+Maar niet zoo overhaast als het gewoonlijk in vertellingen toegaat. Niet
+alvorens de heer Pieter van Meppen, als de uitzondering die den regel
+staaft, in betrekkelijk vroegen ouderdom het tijdelijke gezegend had.
+Niet alvorens Marieken geraakt was tot het inzicht, hoe uit het veld
+geslagen jongelingen maar niet zoo dadelijk (gelijk zij duchtte) zich
+gaan verdrinken, al is er nóg zooveel water in de zee; en hoe het in
+geen geval pas heeft voor een meisje, over radelooze ondermeesters
+bij hunne nachtelijke omdolingen door de straten van Rotterdam den
+beschermengel te spelen. Niet ook alvorens Justus zelf door harde en
+lange ervaring in de wereld der werkelijkheid geleerd had, dat er voor
+eenen man nog iets anders te doen valt dan droomen en dwepen; dat niet
+géniën, maar menschen deze aarde bevolken; dat poëzie niet de arbeid
+zelf is, maar de geest die den arbeid opheft en adelt, die hem zijne
+wijding geeft en vruchtbaar en duurzaam maakt. Toen het alles zóó ver
+gekomen was (er verliepen ettelijke jaren mee: jaren van inspanning en
+ontzegging), toen was Justus man, en Marieken was vrouw geworden. En
+op zekeren dag, als hij haar na eene vrij lange afwezigheid terugzag,
+voelde hij plotseling dat hij haar nog om iets anders dan hare deugden
+liefhad. Het is wonderlijk, hoe sommige vrouwen eensklaps schoon worden;
+of wel, hoe sommigen mannen opeens voor hare schoonheid de oogen
+opengaan.
+
+ * * * * *
+
+Justus en Marieken houden in zeker vriendelijk Geldersch dorp
+eene bloeiende kostschool. Nog altoos doordrongen van den adem der
+Germaansche sage, prediken zij daar samen, met woord en voorbeeld, aan
+een dertigtal gelukkige knapen het evangelium der frischheid. Gezonde
+studie, meer in de natuur dan in de school, is het geestelijke voedsel
+van die kleine keurbende. Volop wandelen en gymnastiek voor het lichaam;
+volop verzen en sproken voor gemoed en verbeelding. Strenge tucht--maar
+geene roede dan het eigen eergevoel. Vrome aanbidding--maar geen
+priester dan de eigene geestdrift. De lijfspreuk der Duitsche
+turners--»_frisch, from, fröhlich, frei!_"--is ook de lijfspreuk van
+meester Justus Eykendaal en zijne leerlingen.
+
+ * * * * *
+
+Van tijd tot tijd bezoeken de meester en zijne vrouw Rotterdam. Zij
+verzuimen dan niet, eenen achtermiddag te besteden aan eene wandeling
+naar het naburige dorpje--eene bedevaart naar het plekje waar zij hunnen
+heiligen eed zwoeren tusschen de graven: naar den heuvel van de lange
+Hildegarde, de jonkvrouw van Hillegersberg.
+
+
+
+
+=Harmonia.=
+
+ _Eenen groenen boom gelijk, die eene bron
+ beschaduwt te midden eener brandende vlakte._
+
+
+Het is verscheidene jaren geleden, dat ik op het kerkhof van een
+Hollandsch stadje achter de baar trad van eenen man, die mij zeer lief
+en eerwaardig was. Ik wil hem Werner noemen. De oude veste, zijne
+geboorteplaats, buiten wier wallen hij sluimert onder de groene zoden,
+heete Vreeburg.
+
+ * * * * *
+
+Van beroep was hij musicus; van beroep, en van roeping--wat lang niet
+hetzelfde is. Het spijt mij, dat ik een uitheemsch woord moet bezigen
+om een juist denkbeeld te geven van 's mans werkzaamheid hier op aarde.
+Werner kon zich voor virtuoos niet doen verslijten; op beteekenis als
+componist mocht hij niet bogen. Maar hij had meer dan één instrument
+terdege in zijne macht; hij stond met recht bekend als voortreffelijk
+muziekonderwijzer en volleerd organist; en voor het dirigentschap was
+hij al geboren. Ik weet dit alles niet beter saam te vatten, dan met
+het woord =musicus=. Wil men liever dat ik =toonkunstenaar= zegge, mij
+is het wèl, ofschoon ik vrees dat deze lange en deftige term nooit het
+burgerrecht verkrijgen zal in onze van deftigheid zoo schuwe spreektaal.
+
+ * * * * *
+
+Toen ik een jongeling was, en met zekeren trots mij telde onder zijne
+leerlingen, had Werner de zeventig al achter den rug. Maar het kostte
+moeite dit te gelooven, als men hem gadesloeg in zijn doen. Hoe menige
+levenszatte snuiter van even dertig had van =hem= nog kunnen afzien wat
+jeugd is: jeugd van het lichaam en jeugd van den geest. Hoe frisch en
+groen was hij nog in zijne grijsheid, gelijk een eeuwenoude eik, die in
+de lente zich uitdost met nieuwe loovers. Ik heb den man nooit jong
+gekend, en toch, in den gewonen zin van =oud= kan ik hem mij niet
+voorstellen.
+
+Wanneer ik mij hem recht levendig voor den geest wil halen, dan sla ik
+niet mijn album open en tuur op zijne beeltenis--maar dan denk ik aan de
+kostelijke uren die ik met hem sleet, van mijn veertiende tot mijn
+een-en-twintigste jaar, elken zaterdag-avond vast.
+
+Wij maakten viool-duetten van Spohr, Hauptmann, Viotti; of keur van
+sonaten voor piano en viool; later, met twee andere liefhebbers,
+strijkquartetten. Een wonderlijk saamgebracht gezelschap, die eerste
+quatuor waarvan ik lid was! Achter de twee violen een grijsaard en een
+knaap; achter de alt een geneesheer, een man van rijpe, veelzijdige
+ervaring en ietwat cynische gemoedsstemming; achter de cello een dikke
+jonge pater, die te lui, en ik geloof ook te onverschillig was, om
+het in zijne Kerk ooit verder te brengen dan tot kapelaan. »De vier
+jaargetijden", zoo placht Werner het vierspan te noemen. Zichzelven zag
+hij daarbij voor den winter aan--hoewel er zeker in hem nog méér fleur
+en zonnigheid van de lente staken, dan in al de drie overigen te zamen.
+Het voorjaar was ik--versch uit den grond als eene paardebloem in April.
+Zijn weleerwaarde met de blozende ronde konen vertegenwoordigde den
+zomer; Esculapius den herfst. Die twee laatsten nu konden duchtig van
+leer trekken, zoo tusschen eene _finale_ van Haydn en een _allegro_ van
+Mozart. 't Was hak om hak--en raak óók, naar ik u verzeker. De medicus
+haalde papen en nonnen over den hekel; de priester veegde dokters en
+apothekers den mantel uit. Met bijtende scherts gingen zij dan elkander
+te lijf, de pater bij Molière, de arts bij Rabelais in den zadel;--een
+kruisvuur van geestige, maar toch goedige kwinkslagen--totdat Werner
+lachend tusschenbeide kwam met een: »Komaan heeren! gunt elkander den
+kost voor 't eten, en bederft elkaar de praktijk toch niet! Aan den
+slag! _Andante con espressione!_ Als broeders er op losgestreken!"....
+Inderdaad, wanneer zij weer speelden, was het enkel harmonie tusschen
+hen. In den grond mochten zij elkander ook hartelijk lijden, geloofden
+zij beiden in denzelfden God, en zouden zij pest en dood voor elkaar
+getrotseerd hebben--de dokter om des paters lichaam, de pater om des
+dokters ziel te behouden.
+
+Het liefst echter musiceerde ik met mijnen braven meester alleen: want
+dan eerst was het musiceeren, en niets dan musiceeren, wat wij deden.
+Die man electriseerde mij. Hij had over de snaren eenen streek, waardoor
+ik mee =moest= als _secondo_, fluks over de lastigste passages heen, die
+ik bij het instudeeren vergeefs getracht had onder den duim te krijgen.
+Hij had op de toetsen eene voordracht, die mijn eigen spel mee bezielde
+en ophief, zoodat ik soms zelf (ja, 't klinkt zot!) wel _bravissimo!_
+had willen roepen over het vloeiende van mijnen eigen toon. Spelen,
+spelen, naar onzer harten lust! en als er onder het rusten even
+gesproken werd, 't was over niets dan muziek en musici.--»Jongen!" begon
+hij dan, met eenen glanzenden blik naar de boven het klavier prijkende
+borstbeelden van zijne drie hoogst gevierde meesters--Haydn, tot
+wien hij nooit anders dan kortweg »vader" zei--Mozart, dien hij
+liefhad boven allen, en Phoebus Apollo noemde--en Beethoven, dien
+hij vreesde en aanriep als den dondergod, den Jupiter Tonans onder
+de componisten:--»Jongen!" begon hij, »wat waren ze toch machtig en
+groot! Hoe hadden ze toch alles, wat de goede God eenen kunstenaar maar
+schenken kan: wetenschap, vorm, melodie, hartstocht, teederheid, humor,
+vroomheid, gloed! En hoe gelukkig zijn =wij= toch, dat we nà hen kwamen,
+om te mogen spelen wat zij voor ons schreven! En, jongenlief, wat arme
+zielen, wat beklagenswaardige stumpers zijn het toch, die =dit= niet
+mee aanhooren, niet mee begrijpen en genieten kunnen!"----Daarop volgde
+meestal de eene of andere anecdote, allersmakelijkst opgedischt; want
+van muzikale herinneringen, vroolijk en aandoenlijk, was hij vol--eene
+wandelende verzameling. Al spoedig echter brak hij zijn vertellen af,
+draaide zich om op zijne tabouret, greep in de toetsen, preludeerde,
+en riep: »Pak aan, amice, pak aan! We verbabbelen weer onzen kostbaren
+tijd. Dit goddelijke _adagio_ herhalen we nog eens! Breed, hoor! en pas
+op het _crescendo_, dat je ziel er uit zingt tot je Schepper!"
+
+Halverwege den avond, tusschen klokke negen en tien, placht zijne goede
+vrouw boven te komen, met een paar glazen warmen drank voor de spelers.
+Zij zette zich in eenen der ouderwetsche stoelen bij het haardvuur, om
+te luisteren naar een nummer--te luisteren, als de erntfeste koppen aan
+den wand. »Wel, moedertje?" vroeg Werner haar, als het uit was, terwijl
+hij haar vriendelijk toeknikte: »Ken je 't nog?--We loopen op een eind,
+mijn kind! Maar hoe ouder wij worden, des te jonger klinkt mij deze
+muziek!"
+
+En eens (ik mag het nú wel verklappen)--eens legde hij mij eene gavotte
+van Bach voor, en zei: »Jongenlief, strijk er eens op los!" Daarna trad
+hij op zijn oudje toe maakte voor haar eene klassieke buiging, nam haar
+bij de hand, en leidde haar ten dans met eene sierlijkheid, die menige
+achttiend'eeuwsche saletjonker hem niet verbeterd zou hebben. Zag ik
+wèl, dan hebben bij dit tooneel uit hunne jonkheid al de gepruikte
+portretten en busten hunne hoofden bewogen op de maat. Bach en Händel
+kropten hunne onderkinnen op. Phoebus Apollo schoot rondweg in eenen
+lach. Vader Haydn blies zich de magere wangen bol. Zelfs Beethoven's
+leeuwekop bleef niet rustig op zijn voetstuk. Om den strengen mond des
+machtigen viel eene plooi vol goedheid en humor. Als een vader op zijn
+spelend kroost, zóó blikte Jupiter Tonans welgevallig neder op dit paar
+huppelende grijze kinderen.
+
+ * * * * *
+
+Beminnenswaardige figuur, die ik daar uit het verleden weer verrijzen
+deed! Hoe echt als kunstenaar, hoe edel als mensch!
+
+Vraagt gij naar het geheim van dit blijmoedig en bescheiden wezen, dan
+wijs ik u op de geschiedenis zijner jeugd, en op de kunst zijner jeugd.
+
+ * * * * *
+
+Het was een vreeselijke tijd, toen hij geboren werd; en ook jaren daarnà
+nog, terwijl hij opgroeide tot man. Met bloed werd de aarde gedrenkt;
+roode nevelen hingen over Europa, die geen licht schier doorlieten,
+dan de bliksems van het kanon en het flikkeren der zwaarden. Wie kon er
+denken aan de kunst der harmonie, daar de natiën elkander als wolven bij
+de keel hielden gevat? Wie kon er luisteren naar muziek, daar men steeds
+eenen roffel in het ééne oor had, en den donder van het geschut in het
+andere?
+
+Toch zijn er geene jaren vruchtbaarder geweest voor de heilige Musica,
+dan juist deze twee of drie schrikkelijke decenniën, die de vorige
+eeuw sloten en de huidige openden. Het was of de poëzie, des Eeuwigen
+openbaring, juist dit tijdstip, waarop zij in ellende versmoord scheen,
+had uitverkoren om hare almacht te doen blijken ter vertroosting. Mozart
+was al dood; maar zijne hemelsche zangen, voor zijne tijdgenooten te
+hoog, begonnen te trillen door gansch Europa. En Beethoven schiep uit
+zijne jonge kracht. Vader Haydn kon zelf nog naar zijne _Schöpfung_ gaan
+luisteren. Méhul en Cherubini wrochten onvergankelijks. Spohr verrukte
+de wereld met zijne tooverviool en zijn edel romantisme. Weber zette
+zich tot zijne _Freischütz_. Schubert dichtte lied op lied. En straks
+zou de ster verrijzen van nog een ander die het menschdom verheugen en
+stichten zou met zijnen citherslag: Felix Mendelssohn Bartholdy. Ja! er
+waren er velen in die sombere dagen, die als machtige geesten op wolken
+wandelden, hoog boven 's werelds strijdrumoer--maar menschen toch, en
+weldoeners der menschen. Het waren dagen vol hartstocht en woede en
+smart--dagen vol jammer en vertwijfeling--maar zoo vol stout genot, zoo
+vol koene belofte toch!
+
+En toen eindelijk de worsteling bij Waterloo beslecht had tusschen recht
+en roof, toen brak er voor het afgebeulde Europa een lange rusttijd aan,
+en voor de muziek een tijdperk, dat ik, in zeker opzicht, hare gouden
+eeuw durf noemen, omdat zij toen was wat zij tegenwoordig =niet= meer
+is: eene kunst der huislijkheid en eene kunst des vredes. Dit was de
+bloeitijd van het strijkquartet, van de gezellige huismuziek. De
+burgers hadden ook toen hunne zorgen en hun krakeel; maar éénmaal
+'s weeks schuddeden zij alle leed en leelijks af, wanneer zij te
+avond bijeenkwamen, en vriendschappelijk hun trio of hunnen quatuor
+vedelden, tot hunne zielen gelijk hunne snaren samenklonken in harmonie.
+Haydn en Mozart heerschten, met eene schaar van jongeren uit hunne
+school: en húnne kunst, wij weten 't, had het knarsetanden zich nog niet
+aangewend, het wroeten in raadselen, het vuistenballen tegen den hemel
+en tegen de menschheid en tegen zichzelve. Húnne kunst zocht en vond nog
+hare =ware= bestemming: den horizon van 's menschen gemoed te =louteren=
+van nevel--niet hem nog dichter te doen bestormen van jagende buien en
+dwarrelenden mist. Húnne kunst mocht in waarheid nog eene kunst heeten
+des vredes en des lichts.
+
+Hij nu, mijn grijze meester--warm van gemoed, levendig van geest,
+ontvankelijk voor koene indrukken--hij had in den volsten zin al die
+machtige aandoeningen gedeeld, die wisselingen mee doorleefd. Hij had
+meegeleden van het lijden, meegegloeid voor de grootheid van zijnen
+jongen tijd. Zelfkennis had die harde en rijke ervaring hem geleerd.
+Vandaar zijne bescheidenheid. De jaren zijner jeugd waren te zorgelijk
+geweest voor ijdelheid: te vol van daden, ook op het gebied der kunst,
+dan dat er veel plaats in zou gebleven zijn voor louter waan. Hij had
+zóóveel groots om zich heen niet zien opkomen en ondergaan, zonder te
+=moeten= geraken tot het besef van zijne eigene kleinheid. Hij =moest=
+van zichzelven wel weten dat hij geen genie was: dat zijn aanleg
+meer tot waardeeren en bewonderen, dan tot voortbrengen--meer tot
+het weerkaatsen van anderer licht, dan tot het uitstralen van eigen
+schijnsel hem bestemde. Ha! want =genieën=--hij had ze immers gekend! De
+heroën, die ónze tijd als halfgoden vereert, tot welken de hedendaagsche
+componisten terugblikken met een gevoel van half aanbiddende, half
+benijdende onmacht--=hij= had ze in hunne vlucht aanschouwd--als
+adelaars hen zien zweven boven de Alpen. Kon hij hen in het luchtruim
+niet volgen, hij wijdde hun den eeredienst van eene kunstenaarsziel; hij
+had hen lief met volle geestdrift, met innigen ernst; en zijn levenswerk
+was, die geestdrift en dien ernst mee te deelen aan anderen. Zóó was hij
+musicus. Zóó bleef het vuur van jongen ijver glimmende in zijne oogen,
+en spreidde zich over zijne kruin het zilver, als een weerglans uit den
+hooge van de glorie der goede geniën die hij diende. Zóó was hij
+priester.
+
+Maar als een braaf priester, boog hij dan ook, oud geworden, de knie
+niet voor andere, nieuwere goden. Hij bleef zeer beslist, ietwat
+uitsluitend zelfs, een vereerder der klassieken. Schumann trok hem
+nog slechts ten halve aan; over de modernen schudde hij bedenkelijk
+het hoofd; zelfs tegen de allerlaatste gewrochten van Beethoven
+koesterde hij, bij alle bewondering, eenen heimelijken weerzin. Want
+juist omdat hij zooveel kamp en troebelheid gekend had in het leven,
+was hij zoo beducht voor kamp en troebelheid in de kunst. Die oude
+kunst des vredes en des lichts, die voortkwam uit eene godsdienstige
+wereldbeschouwing--van die kunst en haren geest was de oude Werner als
+doortrokken. Vandaar zijne blijmoedigheid, zijne zielekalmte, zijne
+vroomheid. Muziek moest =hem= eene openbaring blijven--niet van twijfel
+en _weltschmerz_, maar van geloof en hoop; niet van den mensch in zijnen
+waan, maar van den Schepper in zijne goedheid. Hij wilde dus bij muziek
+eenen traan en eenen glimlach, geen wenkbrauw-fronsen, geen oogen-rollen
+zien. Daarom had hij het ouderwetsche huisquartet zoo lief. Voor hem
+geene muziek zoo echt, zoo verkwikkelijk, als die daar gemaakt werdt
+door vier bevriende menschen in de stille binnenkamer--de lampen
+brandende op de tafel, het wintervuur flikkerende in den haard, en in
+eenen kring de huisgenooten, luisterend naar het onaanmatigend spel. Dan
+gloorde er avondlicht in zijn gemoed. »Harmonia", fluisterde hij: »Gods
+liefste engel--Harmonia is in ons midden!"
+
+ * * * * *
+
+Ons eerste strijkquartet, waarin de dokter en de pater zaten, was na
+een jaar of vier uiteengespat. De dood had er eene bom in geworpen, die
+den braven medicus sneven deed; en de goede, dikke kapelaan--misschien
+opdat hij wat minder de violoncel en wat meer het misboek aan zijne
+borst drukken mocht--was door zijnen bisschop verplaatst naar een ander
+kerspel. Wij twee overgeblevenen echter hadden vergoeding gevonden in
+eene aanwinst, die Werner bijzonder lief moet zijn geweest. Zijne éénige
+dochter namelijk, weduwe geworden, kwam met hare drie kinderen, twee
+zoons en een meisje, metterwoon zich vestigen in de aanzienlijke
+provinciale hoofdstad, waar haar vader het kapelmeesterschap bekleedde.
+De beide jongelingen hanteerden niet onverdienstelijk de cello en de
+alt, terwijl hunne zuster eene degelijke klavierschool had doorloopen.
+Fluks was dus het nieuwe viermanschap saamgeklonken. De zaterdag-avonden
+werden hervat, en gewoonlijk hadden wij nu--dank zij het talent der
+jonge dame--bij onze twee of drie strijkquartetten een pianoquintet als
+middenstuk of als toegift.
+
+Ik heb geene aanleiding om de persoonlijkheid van Werner's kleinkinderen
+hier breeder uiteen te zetten, dan noodig is tot het begrijpelijk maken
+van hetgeen er volgt in mijn verhaal. Gisela was een meisje met meer
+gevoel dan schoonheid; doch ook haar gevoel zat diep verholen, en scheen
+dán eerst mild naar het daglicht te wellen, wanneer zij muziek maakte,
+of als het er op aankwam een blijk te geven van hare innige zusterlijke
+gehechtheid aan beide hare broeders. Walter en Hugo waren een
+tweelingpaar--een merkwaardig menschelijk duplicaat. Ik zou nooit,
+vóór ik hen kende, hebben willen gelooven dat onder de vijftienhonderd
+millioenen bewoners van onzen aardbol er twee elkander zóó gelijk konden
+wezen, als dit broederspan. Niet zoozeer wat hun uiterlijk betrof: men
+kon hen met eenen oogopslag van elkander onderscheiden; maar wegens
+hunne neigingen, hun gemoed en hunne gaven. Geen hunner, voorwaar, had
+een karakter om ooit den ander naar den mond te praten; flink stond elk
+op eigen beenen, en oordeelde met eigen brein. En toch sloegen zij op
+elkander als de twee oogen in één hoofd. Wat de een schoon of leelijk
+vond, dat bewonderde of verfoeide ook de ander; wat Walter trof, dat
+roerde ook Hugo. In studie, in muziek, in lichaamsoefening--in alle
+dingen werkten zij tegen elkander op, volmaakt alsof het zoo afgesproken
+ware, eene stilzwijgende overeenkomst om elkaar de loef niet af te
+steken. Nochtans was het zuiver natuur. En het »gelijk besnaard" gold
+evenzeer van hunne diepere inborst. Bij beiden dezelfde geslotenheid,
+voor allen--behalve voor elkander, en voor hunne zuster misschien.
+Maar onder die schijnbaar koele en onbewogene oppervlakte smeulde eene
+hartstochtelijkheid, wier plotseling opvlammen mij soms angstig maakte
+voor hen. Met beiden ging ik om, als quartet- en als academie-makker.
+Ik wist hoe zij elkander liefhadden, al zag ik hen nooit daarvan eene
+vertooning maken. Tevens echter kon ik enkele malen opmerken hoe fel
+en onbuigzaam zij ook krakeelen konden, wanneer de een door den ander
+zich meende tekortgedaan in zijn recht. Anders altoos onafscheidelijk,
+plachten zij dan dagen lang elkander uit den weg te treden--Hugo in
+zijne eenzaamheid even ongelukkig als Walter--maar Walter ook even
+onwillig als Hugo om den eersten stap te doen tot verzoening. Het
+scheen of juist het besef van de zeldzame gelijkheid hunner krachten en
+vermogens hen over en weer naijverig maakte op het geringste overwicht,
+dat de een op den ander mocht behalen. Gewoonlijk, na zulk eene
+vredebreuk, was het hunne zuster, die hun de handen weer in elkander
+lei--tot onuitsprekelijke vreugde van zuster en broeders alle drie.
+
+Ziedaar den kleinen kring, in welken ik de liefelijkste avonden mijner
+jongelingschap heb mogen doorbrengen. Echte kunstmin riep hem samen
+en wijdde hem; een eerwaardig grijsaard was de ziel er van; jeugd en
+vriendschap verlevendigden hem met haren gloed en humor; en het bijzijn
+van eene beschaafde jonge vrouw deed met zachten dwang den toon der
+gezelligheid, onder enkel mannen zoo licht óverbruisend, binnen de
+perken blijven van wat rein en voegzaam is. Och! dat ook hij moest aan
+stukken vallen--en zoo spoedig reeds--gelijk alle bonden door menschen
+gesmeed: bonden van koningen, bonden van natiën, bonden bedoeld voor
+de eeuwigheid!--Slechts één bond is er, dat eenen menschenleeftijd
+trotseeren kan, en méér: het bond van twee die onder lijden elkander
+liefhebben. Maar zóó hoog reikt zelfs een strijkquartet niet.
+
+ * * * * *
+
+Wij jongelieden moesten na volbrachte studie de wereld in. Wij wisten
+dat het oogenblik van scheiden komen moest. Wij zagen het naderen--en
+weldra klopte het aan.
+
+Onze laatste bijeenkomst stemde ons allen weemoedig;--er is zoo
+iets bitter droevigs in dat korte, onverbiddelijke vonnis: »voor 't
+laatst"--zelfs als het geveld wordt over tamelijk onbeduidende zaken;
+hoeveel te meer dan waar het eenen vriendenkring uiteenscheurt, en
+eene onzer liefste levensvreugden verbant naar het schimmenrijk der
+herinnering. Wij spraken weinig. Vergeefs poogde Werner onder een
+opbeurend woord zijne aandoening te verbergen. Nadat wij wat gespeeld
+hadden, en terwijl de glazen tot afscheid werden volgeschonken, zette
+onze oude meester voor ons vieren een beschreven muziekblad op de
+lessenaars.
+
+»Zietdaar!" riep hij: »dit tot slotstuk. 't Is een liedeken van
+Chamisso, dat ik sinds vele jaren al zoo waar bevonden heb als eene
+evangeliespreuk--een beproefd recept,--en dat ik voor u op muziek heb
+gezet, voor eene zangstem met begeleiding--: ziet ge, zoo tot een
+aandenken van onze schoone avondjes--om te spelen als ge samen
+zijt, en als de oude man....... Nu dan, laat eens hooren! Gisela,
+vrienden--_andante_ maar--zoo kalm en stillekens maar _andante_!"
+
+Het bleek eene melodie van wonderlijke bekoring--voor ons althans, op
+dat oogenblik. Zij werd ingeleid met eene zacht golvende piano-figuur,
+boven welke straks de zangstem zich verhief, op de woorden van het
+eerste couplet:
+
+ »_Hab' oft im Kreise der Lieben
+ In duftigem Grase geruht,
+ Und mir ein Liedlein gesungen,
+ Und alles war hübsch und gut_"
+
+Bij het tweede vers kwam de viool, eerst klagend, dan opgewekt, de
+zangstem omspelen:
+
+ »_Hab' einsam auch mich gehärmet,
+ In bangem, düsterem Muth,
+ Und habe wieder gesungen,
+ Und alles war wieder gut._"
+
+Zij voegde zich ook bij het klavier in het ietwat breed uitgewerkte
+tusschenspel, dat op elke volgende strophe den overgang vormde.
+
+Alt en viool te samen wierpen op de melodie eene diepere schakeering bij
+het derde couplet:
+
+ »_Und manches, was ich erfahren,
+ Verkocht' ich in stiller Wuth;
+ Und kam ich wieder zu singen,
+ War alles auch wieder gut._"
+
+En eindelijk hief ook de cello aan, met zijne ernstige stem kracht en
+volheid bijzettende aan den breederen accoordenstroom, die het slotvers
+omgolfde en met eenen jubelzang van al het snarentuig besloot:
+
+ »_Sollst nicht uns lange klagen
+ Was alles dir wehe thut;
+ Nur frisch, nur frisch gesungen!
+ Und alles wird wieder gut._"
+
+Er sprak uit dit bagatel zóóveel innigheid en frischheid van geest, zulk
+een weemoed, en toch ook weer zulk eene blijmoedigheid, dat ik niet
+beter weet te zeggen dan: geheel de maker sprak er uit: geheel de man
+zooals hij was en voelde.
+
+Hij had er bij gestaan, en meegeneuried met trillende stem. »Kinderen",
+zeide hij, toen het uit was: »wij gaan uit elkaar--, en 't is
+twijfelachtig, althans wat =mij= betreft, of we ooit weer zoo met ons
+vijven muziek zullen maken. Belooft mij nu één ding: dat ge telkens, als
+ge later weer samenkomt, en als ik er misschien niet meer bij ben, dit
+lied zult spelen te mijner gedachtenis. Ook tusschen u zou er wel eens
+iets kunnen rijzen, dat den onderlingen vrede en de goede harmonie
+verstoorde. Denkt dan aan onze schoone avonden, aan Haydn en Mozart, en
+aan je ouden _violino primo_. Grijpt dan in de toetsen en in de snaren,
+dat het weer samenklinkt als uit één gemoed. Niet gemokt en gewrokt!
+Harmonia, kinderen--laat Harmonia in uw midden blijven! Samen een
+quartet gemaakt, samen een lied aangeheven--
+
+ _Nur frisch, nur frisch gesungen!
+ Und alles wird wieder gut._"
+
+Dat de oude man eene bijzondere reden had voor deze dichterlijk
+ingekleede vermaning tot broederzin, dit wist ik toen nog niet.
+
+ * * * * *
+
+In twee jaren zag of hoorde ik van Werner en zijne kleinkinderen niets.
+Ik kwam in het vaderland terug, en--daar was een wervelwind heengevaren
+over des grijsaards hoofd. Eerst had hij zijn ontslag genomen uit het
+kapelmeesterschap; vervolgens had de dood zijne dochter weggerukt, de
+moeder van het drietal; en eindelijk, nadat hij zich metterwoon te
+Vreeburg gevestigd had, was ook zijne trouwe gade hem ontvallen.
+
+Ik zeide dat hij zijn ontslag =genomen= had. Eigenlijk =kreeg= hij
+het--in zóóverre, dat de heeren hem op uiterst kiesche maar toch zeer
+duidelijke wijze in bedenking gaven, of de dirigeerstok niet wat zwaar
+voor hem werd, en of wat rust hem op zijnen leeftijd niet toekwam. De
+waarheid was, dat een jonger geslacht eene andere kunstrichting inwilde:
+eene richting, aan welke Werner in geenen deele haren naloop misgunde,
+doch bij welke hij zich evenmin meer had kunnen of willen aansluiten,
+als dat hij eenen ommekeer had kunnen of willen brengen in heel zijne
+denkwijze omtrent den aard en de roeping der toonkunst. Hij besefte het,
+en ging heen--met geschenken overladen--wel gekrenkt een weinig, maar
+toch niet wrevelig--neen, in zeker opzicht getroost veeleer. Want nu
+immers kon hij eenen stillen hartewensch bevredigen. Nu kon hij den
+avond zijns levens gaan slijten in het oord, waar hij jong was geweest,
+waar zijn ouderlijk huis nog stond, waar hij zijne kunst had leeren
+lief krijgen, waar hij zijne vrouw gevonden had. Zoo riep hij der
+groote stad vaarwel toe, en ging in zijne geboorteplaats wonen. Juist
+was de betrekking van organist aan de kerk daar open. Zijn vader had
+haar bekleed indertijd; des te gretiger dus nam hij op zich haar te
+vervullen. Als grijsaard voor het orgel te mogen zitten op den stoel
+zijns vaders, vrome zangen te ontlokken aan diezelfde toetsen, waarover
+vóór zeventig jaren de oude man met het staartpruikje hem de vingers had
+leeren spannen,--welk eene liefelijke gedachte voor hem!--Als organist
+was hij begonnen: als organist zou hij eindigen:--voorspel en naspel van
+zijne loopbaan zouden sluiten op elkander. Met _andante_ ving zij aan,
+overgaande, steeds _crescendo_ en _accelerando_, in een lang en woelig
+_allegro_, waarbij het _forte_ niet was gespaard. Met _larghetto_ zou
+zij sluiten, _sempre diminuendo_--tot in een fluisterend _pianissimo_ de
+schoone symphonie zijns levens verstierf.
+
+Het zij mij vergund, den lezer getuige te doen zijn van mijne laatste
+ontmoeting met den man.
+
+ * * * * *
+
+Vreeburg, moet men weten, is een dier weinige gelukkige stadjes in
+Nederland, welke nog verstoken bleven van de zegeningen eener directe
+spoorwegverbinding. De woningen en het vleesch zijn er dus nog goedkoop,
+de menschen gemoedelijk. Dit lokt er een aantal kleine renteniers en
+gepensioneerden heen: vreedzame, gezellige lieden, die er eenen
+beschaafden toon doen heerschen en er in hunne tuintjes macht van lieve
+bloemen en fijne vruchten kweeken. Men rookt er nog lange pijpen, kolft
+er nog, en leeft er zonder hurrie en hoofdpijn, niet jagend van den
+eenen dag op den anderen--niet luierend toch ook, maar voor alle
+dingen zich den tijd gunnend die er voor staat. Alles een gevolg der
+niet-aanwezigheid van den ijzeren weg. Ik durf zelfs op rekening van
+die afwezigheid het feit brengen, dat rondom Vreeburg nog niet al de
+buitenplaatsen gesloopt en al de bosschages gerooid zijn, om ruimte te
+maken voor de vetweiderijen van den onverzadelijken Engelschman.
+
+Zóó, in eene houtrijke streek gelegen, met zijne tuinen en landhuizen
+buiten, zijne heldere, schilderachtig gegevelde straten binnen den
+hoogen groenen wal, heeft Vreeburg zoowel uitwendig als inwendig een
+aangenaam, ja, om der zeldzaamheid wille, een haast romanesk voorkomen.
+En als om aan die landelijk steedsche liefelijkheid eenen achtergrond
+bij te zetten van het eerbiedwekkende--zie! daar is het waarlijk
+grootsche kerkgebouw, de pronk en de trots van het stedeken--het fier en
+sprekend overblijfsel van zijne vervlogene grootheid. Hoog en machtig
+verheft zich boven den dichten looverkrans der lindenrijen op den wal
+de afgeknotte toren, van den adem der eeuwen grauw verweerd, als een
+strenge, eenzame wachter uren wijd heenblikkend over de groene beemden,
+en over de gele duinen in het verschiet, en over de verre, glinsterende
+zee daar achter. De kerk staat op eene kleine verhevenheid, eene terp
+vermoedelijk uit overoude dagen, toen de zilte golven hier soms nog
+eenen inval deden. Om haar henen schaart zich een dubbele kring van
+populieren. Slentert gij onder hun lispelen mijmerend voort, dan zult
+gij hier en daar den voet zetten op zerken, in welke gij de namen zult
+gegrift vinden van menschen, die----och! die misschien in hunnen tijd
+het _Iö vivat_ hebben meegezongen met uwen eigen grootvader.
+
+Dit is het bedehuis waarin Werner's vader organist was--en waarin hij
+zelf thans, haast een tachtiger, dag aan dag voor de registers zat, om
+de harmonieën te doen ruischen, van welke zijne ziel nog altoos vol was.
+
+ * * * * *
+
+Dicht bij de donkere poort uit de trekschuit gestapt--die mij,
+wel niet vliegend, maar toch snel genoeg, en inderdaad met
+eene allergenoegelijkste kalmte, naar de veste Vreeburg had
+heengebracht--liet ik mij door des schippers knecht de woning wijzen
+van mijnen vriend. Zij lag een groot kwartier verwijderd--een minzaam
+buitentje, aan eenen zwaar belommerden straatweg.
+
+Ik schelde en gaf mijn kaartje over. Mijnheer werkte op zijn moesland,
+zeide men mij. Men zou hem onmiddellijk roepen. Onderwijl liet men mij
+in zijn studeervertrek. Ik zou daar wel even willen wachten.
+
+Het was eene tuinkamer, die al bij den eersten aanblik mij bekoorde door
+hare lachende gezelligheid, haren zonnigen, rustigen eenvoud. Bij het
+eene venster stond een korf vol fijne bloemen; bij het andere een
+aquarium met goudvischjes, door welks helder vocht juist een zonnestraal
+met tintelenden, veelkleurigen glans zich henenboog. Een concertvleugel
+en eenige viool-dozen, eene cello in eenen hoek, eene antieke
+boekenkast, een quartet-lessenaar, een fraai ouderwetsch uurwerk en
+vroolijke ornamenten op den schoorsteenmantel, eene groote, met
+bladen en partituren bedekte tafel en een half dozijn geriefelijke
+stoelen--ziedaar wat het vertrek nagenoeg vulde. Aan de wanden hingen de
+oude prenten: droomgezichten van Beethoven en Weber, papa Haydn op zee,
+Mozart, op het klavier zijnen _Don Juan_ voordragende; voorts portretten
+van meesters en virtuozen groot en klein--en, smaakvol gerangschikt,
+eene gansche tropee van gedenkstukken. Hier was zijn eerste lauwerkrans;
+en daar was zijn laatste. Den laatsten kreeg hij bij zijn afscheid van
+den kapelmeesters-staf; den eersten bij zijne aanstelling, nu zestig
+jaren geleden. Dezen zilveren penning won hij als knaap, bij een examen,
+na voor 't eerst in het openbaar gespeeld te hebben. Hoe trotsch hij er
+op was! Zijne goede moeder had hem uitgelachen, omdat hij haar verzocht
+had het groote ronde ding op zijn buisje te hechten, bij wijze van
+ridderteeken!--Dit vergulde harpje was zijn insigne als eerelid van
+de dilettanten-vereeniging, op wier gezellige avondjes hij =haar=
+ontmoette: zijn mooi meisje en lieve vrouw. En hier was de met zilver
+ingelegde dirigeerstok, dien eenige vrienden hem schonken nadat hij voor
+het eerst in de stad eene symphonie van Beethoven had doen uitvoeren.
+Het was de _Eroïca_ geweest. Hemel, welk eene geestdrift! En hoe gloeide
+hemzelven het hoofd dien avond, in eene roes van opgewondenheid!.... Ook
+kostbaarder geschenken bezat hij--dat is, die meer geld gekost hadden;
+maar dááraan, ik wist het, hechtte hij niet; hij hield ze weggeborgen.
+Aan deze voddekens hechtte hij, die voor hem levendig waren van droevig
+zoete herinneringen. Och! wij allen garen van die nesterijen op, zonder
+er veel naar om te zien, zoolang we 't goed en gezellig hebben. Wij
+weten nog niet hoe dierbaar zij ons kunnen worden, als wij oud en
+eenzaam geworden zijn, en de trouwe handen, uit welke wij ze vóór jaren
+ontvingen, de onze niet meer drukken kunnen.
+
+Terwijl ik zoo rondkeek over al dit oude gedoe, van vroeger mij zoo
+welbekend, hoorde ik in de gang zijne stem. De deur ging open--en
+handschuddend stonden wij tegenover elkander.
+
+»Wel!" riep hij: »dáár doe je goed aan, jongenlief, dat je nog eens naar
+den ouden man komt omzien vóór hij het kaarsje uitblaast! Dáár doe je
+braaf aan!--'t Is leeg om mij heen geworden, mijn jongen! Ze hebben mij
+hier deerlijk in mijn eentje gelaten!--Om je de waarheid te zeggen",
+liet hij er na eene korte pauze op volgen: »om je de waarheid te
+zeggen--ik had óók maar liever mee gewild!"
+
+Ik vond hem erg verouderd. Versuft of vervallen nog geenszins. Nog blonk
+er wakkerheid in zijn donker oog; nog droeg hij recht den kop, en was
+zijn handdruk krachtig; nog kon hij de lange, zilverwitte haren zich
+achter de ooren werpen met diezelfde schuddende hoofdbeweging, die ook
+zijnen allereersten zwaai met den dirigeerstok begeleid mag hebben. Maar
+toch, de smart over zijne dooden, méér dan de tijd, had zichtbaar zijn
+lichaam gesloopt. Ook meende ik onder het praten op te merken, dat hij
+stiller was dan voorheen, en dat hij dikwijls, als hij iets gezegd of
+gevraagd had, het antwoord niet scheen te hooren, maar staroogend in
+zichzelven zat gekeerd. In hartelijkheid evenwel was hij dezelfde
+gebleven, en aan het oprechte genoegen, dat ik met mijn bezoek hem
+deed, liet hij mij geen oogenblik twijfelen.
+
+Ik vroeg hem naar Gisela en de tweelingen. Daar betrok weder zijn
+gelaat. »O!" zeide hij, »die maken 't goed--gezond ten minste. Gisela
+is bij hare zieke tante in huis, die haar in haar testament wel niet
+onbedacht zal laten. Wat de jongens betreft"----Hij hield zich in, en
+schudde het hoofd.
+
+»Nu, de jongens?"
+
+»Ja, nu--gezond en wel, zooals ik je zei--en redelijk goed geplaatst,
+de een bij de spoorwegen, de ander bij den waterstaat. Heb je ze al
+ontmoet, sedert ge in het land terug zijt?"
+
+»Nog niet. Ik denk hen in de volgende week eens op te zoeken. Ze komen
+hier zeker druk?"
+
+»Hier?--O ja! druk, erg druk!.... 't Zal nu wel haast een jaar geleden
+zijn, dat ik ze een van beiden gezien heb!"
+
+»Een jaar?--een van beiden?--Is er dan--"
+
+»Maar heb je dan van niets geweten?" viel hij mij levendig in de rede.
+»Niets bemerkt, in de laatste weken vóór je vertrek?"
+
+Ik verklaarde in de verte niet te kunnen gissen wat hij bedoelde.
+
+»Ja ja!" prevelde hij: »het waren een paar gesloten boeken, behalve voor
+hun zusje--, en die had voor =mij= weer geen geheimen...... Maar vertel
+mij eerst eens: heb je dat lied nog bewaard--dat liedje van Chamisso,
+dat we speelden bij ons afscheid?"
+
+»Of ik het nog bewaard heb?--Hoe kunt ge 't vragen? Het zit ingebonden
+bij mijne lijfstukken."
+
+»Zoo? Braaf!--Dan wil ik je zeggen, dat ik het niet zoo maar voor de
+aardigheid, niet zonder een ernstig opzet schreef. Ik wist wat er
+broeide--en ik hoopte--ik dwaas! ik hoopte het te keeren met een
+notenblad!"
+
+Hierop begon hij mij mee te deelen hoe, reeds in het laatste van
+hunnen studietijd, de twee broeders, als altoos één van zin, verzot
+waren geraakt op eene zelfde jonge dame; hoe zij beiden haar met
+gelijken ijver het hof hadden gemaakt, beiden haar met gelijke
+hartstochtelijkheid hunne eerste liefde hadden voor de voeten gelegd--en
+beiden met een gelijkluidend schrijven van het dametje den zak hadden
+gekregen. Er was tusschen hen een hevig tooneel voorgevallen, waarbij
+de een den ander in woedende verwijtingen niets gewonnen gaf. »En nu",
+vervolgde Werner, »nu haten zij elkander onverzoenlijk. In geen
+anderhalf jaar hebben zij elkaar willen zien. Hunne schoone Helena
+(onder ons gezegd, een nestig nufje) is onderwijl getrouwd met eenen
+rijken ouden paai; maar niettemin zijn alle pogingen van hunne zuster
+en mij, om het geschil bij te leggen, vruchteloos gebleven. Gisela
+trekt het zich deerlijk aan. En ik, die niemand anders meer op de
+wereld bezit--ik, die mijn leven lang harmonie gezocht heb en harmonie
+gepreekt--voor mij is het een nagel aan mijne doodkist, dat ik in mijnen
+hoogen ouderdom nog haat en woede moet zien heerschen tusschen de
+kinderen van mijn éénig kind.... Harmonia! och, Harmonia!--op mijnen
+ouden dag heeft zij mij begeven! Geen quartet meer, geen orkest meer,
+geen gezin meer, geene eendracht meer onder mijne kinderen!... Ik heb
+mijn laatste liedje vergeefs gezongen, amice!--ik heb mijn laatste
+liedje vergeefs gezongen!"
+
+Zóó klaagde hij. Het ging mij aan het hart, méér dan ik zeggen kon, hem
+zoo eenzaam en treurig terug te vinden. Ik beloofde (hoewel met weinig
+hoop op slagen) mede mijn best te zullen doen om eene verzoening
+tusschen Walter en Hugo te bewerken. Verder werd er over dit pijnlijke
+onderwerp niet meer gesproken.
+
+Al koutende over andere dingen, herwon mijn gastheer ook weder een goed
+deel van zijne vroegere levendigheid. Bijzonder op te wekken scheen hem
+het uitzicht, dat hij mij straks zijn orgel zou doen hooren, zijn éénig
+heul en liefsten trooster in zijne muzikale ballingschap. Zoodra wij het
+middagmaal gebruikt hadden, richtten wij dus naar het Vreeburgsche
+bedehuis onze schreden.
+
+ * * * * *
+
+Het moet, daar wij om den stadswal heen tamelijk geslenterd hadden, al
+goed naar klokke zeven geloopen hebben, toen wij door de kleine zijdeur
+naast den toren het huis des Heeren binnentraden. Buiten spreidde de
+ter kimme neigende Augustus-zon haren luister nog over het houtrijke
+landschap. Een koeltje, aangestreken over de frissche zee, stoeide met
+de ranke populieren; hoog rondom den torentop zwierden al krassend de
+huiswaarts gekeerde kouwen; en op de weiden in de verte loeiden de brave
+koeien elkander hare ontboezemingen toe--arcadisch bazuingeschal. Daar
+binnen echter--o heilige stilte! o plechtige schemering!--In half-donker
+lag reeds het geheele beneden-gedeelte van de eenzame ruimte. Doch
+hoogerop kleurde het zonlicht, heenbrekend door de beschilderde
+vensterruiten, pilaren en bogen met phantastische pracht--eenen
+weergloed van de diepe, rijke verven, die er gloeiden op het glas.
+De grijze zandsteen geleek opaal. Zacht bewogen zich, wuivend als
+vredepalmen, de schaduwen der popel-twijgen over deze wonderbaar bonte
+schijnselen. Eene mystische tinten-mengeling:--duisternis
+omlaag--hemelsche lichtgestalten in den hooge.
+
+Pas had ik mij in eene der banken tegenover het orgel neergezet,
+of de tonen van Schumann's _Abendlied_ golfden door den tempel. De
+dichterlijke grijsaard! Dat hij zoo de stemming voelde van het
+oogenblik! dat hij, terwijl de kleuren van den avond mijne zinnen
+omstrikten met rust en glans, niet terstond mij overstelpte met eene
+wilde _toccata_, maar sussend ook het oor mij streelde als met een
+avondrood van tonen.
+
+Het orgel zweeg, als om mij tijd te gunnen nog eenen afscheidsblik te
+doen dwalen over de ras verbleekende kleurvisioenen. Daar preludeerde
+de speler weder. Hij was een meester in het phantaseeren op bekende
+koralen. Ditmaal begon hij met nog eenen anderen vromen avondzang:
+
+ »_Nun ruhen alle Wälder,
+ Die Menschen, Städt' und Felder,
+ Es schläft die ganze Welt.
+ Ihr aber, meine Sinnen,
+ Auf, auf! ihr sollt beginnen
+ Was eurem Schöpfer wohlgefällt._"
+
+En zoo, met schoone wendingen en kunstig registreeren zijn speeltuig
+leidende van melodie op melodie, vlocht hij eenen krans tesaam uit die
+aloude hymnen vol godsvrucht en kinderlijk vertrouwen, die ons allen
+gesticht en vertroost hebben, wanneer wij ze meezongen met kinderlijken
+zin.
+
+De schemering sloop hooger langs de pilaren; het begon somber te worden
+tusschen die holle muren. Maar wat deerde het hem, die daar speelde--wat
+deerde het mij, die daar luisterde, toen straks het koraal van Luther
+dreunde--
+
+ »_Ein' feste Burg ist unser Gott,
+ ein' gute Wehr und Waffen_"--
+
+zwellend al breeder en machtiger, als om voor zich heen te jagen
+de duisternis en hare verschrikkingen!
+
+Wederom eene pauze. Ik hoorde de torenklok acht slaan. Achter de
+beschilderde vensters, tusschen de popels door, glom nog het ambergeel
+van den westelijken hemel; diep gloorden nog de purperen gewaden der
+evangelisten, de gulden stralenkransen om hunne hoofden. Maar in de
+kerk zelve had het duister alle kleuren en lijnen uitgewischt. Nissen
+en bogen verloren zich in nachtelijk grauw. Alleen van achter het orgel
+schoot een enkele straal te voorschijn: het licht van de lamp bij welke
+Werner speelde.
+
+»Zal ik eindigen?" riep hij mij toe.
+
+»Nog niet, nog niet, bid ik u! Eén nummer nog!"
+
+Het was eene orgel-sonate van Sebastiaan Bach.
+
+Eerst een _adagio_, kalm en breed--=wee=moedig, =blij=moedig--zang
+van herinnering en dankbaarheid en hoop--zielszang van het gemoed dat
+terugblikt over het leven, en opwaarts blikt naar de eeuwigheid.......
+En terwijl ik luisterde, enkel aandacht, daar in het donker niets anders
+dan deze muziek mijne zinnen beroerde--zoo was het mij of ik den ouden
+man voor zijn orgel zag zitten in hemelschen lichtglans--mensch niet
+langer, maar verheerlijkt al. Hij tuurde omhoog. Gelijk eene wolk in
+het luchtruim, zoo trok zijn gansche verleden hem voorbij: de honderden
+menschen die hij kende en zag heengaan, de duizenden melodieën welke hij
+hoorde en zong, zijne jeugd, zijn arbeid, zijne grijsheid, al wat hij
+hoopte en bereikte, liefhad en leed. Tevreden sloot hij de oogen--een
+zalige glimlach spreidde zich over zijn gelaat--op de laatste tonen van
+zijn spel was zijne ziel ontvloden.... Harmonia!
+
+Maar plotseling .... neen! Hij leefde nog wel.... Halleluja! brak het
+speeltuig los. God is kracht--en hij wil dat ook wij krachtig zijn....
+Er daverde een storm door de orgelpijpen. Geweldig rolden de golven der
+fuga op mij los. Ik voelde huiverend ze henengaan over mijn hoofd. Eener
+wild bewogene zee gelijk, die aanbeukt tegen rotsen, zóó liepen zij
+op tegen de trillende zuilen, en sloegen zij samen in de ronding der
+verwulven.... En de tempelruimte werd haar te eng: in de hoogte baanden
+zij zich eenen uitweg. Daar openden zich de steenen bogen: sterren
+flonkerden mij toe: de hemelen lagen bloot boven mij. En de fuga-tonen,
+steeds voortjagend achter elkander, werden als het geraas van eenen
+grooten veldslag, met geschetter en gedreun en de kreten van
+strijdenden. Een woest gewemel trok voorbij:--groepen van antieke
+en middeneeuwsche gestalten, profeten en heiligen, martelaren en
+hervormers, wanhopig zich werend tegen eenen drom van duivelen.
+Vreeselijk was de slachting; ik kon ze niet tellen, de edelen die er
+bezweken voor de overmacht.... Maar toen de kamp op het heetst was, en
+de legioenen der hel overal dreigden te zegevieren, toen trad de bleeke
+Nazarener voorwaarts op de wolken, met het kruis over den schouder, de
+doornenkroon op het hoofd. En de duivelen namen gillend de vlucht--en al
+de gevallenen herrezen--en met een _gloria! gloria!_ begroetten
+duizendstemmig hem allen. _Gloria! Hosannah in excelsis!_
+
+ * * * * *
+
+Het majestueuse slot-accoord stierf weg. Nog luisterde ik naar den
+nagalm er van, die mij scheen door te dringen tot in des hemels hoogste,
+tot in der aarde kern. Nog zat ik verslagen en verplet--toen ik Werner's
+vingerdruk op mijnen arm voelde en zijn vriendelijk aangezicht vóór mij
+zag, blakend van voldoening, bij het licht van eene lantaarn in zijne
+hand.
+
+»Wel?" sprak hij: »nog niet in slaap?--Kom, vriendlief, kom! we zouden
+er nachtwerk van gaan maken!----Maar wat zegt ge? Stroomt er nog vuur
+door mijne stramme kneukels? Heb ik je hart nog kunnen warmen, je ziel
+nog kunnen verheffen--zooals vroeger, amice, zooals vroeger?----Niet
+waar? hier is Harmonia nog machtig!--Och! had ik mijne jongens eens
+hier! Ik zou er hunne harten wel zóó week orgelen, dat ze weer
+aanéénsmolten als was!"
+
+ * * * * *
+
+Zes weken na dien dag moest ik hem in de aarde helpen leggen.
+
+Ik kwam te Vreeburg des namiddags vóór de begrafenis. In het sterfhuis
+trof ik niemand dan Gisela en de beide broeders--de laatsten nog altoos
+even hardnekkig op elkander gebeten. Somber gingen zij elkaar uit
+den weg; geen woord werd er tusschen hen gewisseld; zelfs van een
+vertrouwelijk gesprek met het zusje scheen elk hunner zich weerhouden
+te voelen door eene mengeling van schaamte en trots. Het was pijnlijk
+om te zien--te pijnlijker wanneer men den doode herdacht, die over dezen
+onzinnigen wrok nog getobd had, wiens dagen er nog door verkort waren,
+misschien. Zoo ooit, dan was nú het oogenblik aangebroken om tusschen de
+tweelingen vrede te stichten.
+
+Doch hoe dit aangevangen, zonder eene losbarsting uit te lokken, wier
+heftigheid wellicht van kwaad tot erger voeren zou?
+
+De broeders zwierven eenzaam door den tuin, angstvallig elkanders pad
+vermijdend. Dik gestrooid lagen onder hunne voetstappen de dorre bladers
+van October.
+
+Ik wendde mij tot Walter met mijne bemiddeling.--»Laat blijven! laat
+blijven!" kreeg ik ten antwoord: »De schuld is aan =hem=. Die vrouw
+was nevenzaak, begrijpt ge? Maar ik kwam het eerst. En overigens--laat
+ongelijk bekennen wie lust heeft, =mij= wil het nu eenmaal niet over de
+lippen!"
+
+Ik sprak Hugo aan--al met geen beter gevolg.--»Bemoei je er niet mee!"
+klonk zijn bescheid: »Het was niet zoozeer om het meisje, ziet ge? maar
+om het recht van 't spel. Vóór hem kwam ik. En ook al ware dit =niet=
+zoo--de minste zijn =kan= ik nu eenmaal niet!"
+
+Mij bleek dus klaar, dat elk der twee zijn =recht= wel wou gewonnen
+geven, mits zijn =trots= maar schampvrij liep. Met trots nu is het veel
+moeilijker onderhandelen, dan met recht. Hadde ik hen naar elkaar kunnen
+toetrekken, ik zou tot hen gezegd hebben: »Beste vrienden! Geen van u
+beiden was ooit den anderen eene seconde vóór. Gij kwaamt te gelijk in
+de wereld; zoogt te gelijk aan de moederborst; leerdet te gelijk den
+strijkstok hanteeren; bestudeerdet te gelijk de vervoeging van het
+werkwoord _amare_; voeldet te gelijk uw hart ontvlammen; verklaardet te
+gelijk uwe passie, en liept te gelijk een blauwtje. Kunt ge nu ook niet
+te gelijk elkaar bekennen dat ge een paar dwazen zijt geweest, en dat
+eene zotte minnegril niet waard is dat twee edele harten er elkaar om
+kwellen?"----Dit alles zou ik tot hen gezegd hebben, indien ik hen
+bijeen had kunnen krijgen. Maar juist hen bijeen te krijgen, was de
+kunst.
+
+Ontmoedigd zette ik mij naast Gisela, die op eene bank voor het huis
+zat. Haar vertelde ik uitvoerig van mijn laatste samenzijn met Werner.
+Toen ik ook kwam op hetgeen hij gezegd had van zijn lied, dat hij het
+vergeefs had geschreven voor deze vijandige broeders--toen wischte zij
+hare tranen weg, keek mij aan met eenen zonderlingen blik, en stond
+plotseling op. »Help mij!" fluisterde zij mij toe--en zij verdween in
+het huis.
+
+ * * * * *
+
+Wat ging zij doen?--
+
+Ik meende haar plan te raden:--ik vergiste mij niet. Eerst hoorde ik
+haar in Werner's tuinkamer zachtkens de instrumenten stemmen. Een
+oogenblik later zweefden hare vingers over het klavier.
+
+Nooit heeft een gevoelvol spel mij dieper aangegrepen.
+
+Door de open vensters stroomden de accoorden, kalm uiteenvloeiend in
+de stilte van den herfstavond, gelijk het water van eene rivier zich
+verliest in den oceaan. Een _Lied ohne Worte_ van Mendelssohn, een
+Beethoven'sch _adagio_----en dan--eene siddering beving mij: het was of
+ik de spraak van den doode vernam--dan paarde zich hare weeke altstem
+aan eene welbekende begeleiding:
+
+ »_Hab oft im Kreise der Lieben
+ In duftigem Grase geruht,
+ Und nur ein Liedlein gesungen,
+ Und alles war hübsch und gut._"
+
+»Help mij!" had zij mij gesmeekt. Dát zou ik!... Ik ijlde naar
+binnen--ik nam Werner's viool op--ik stond aan hare zijde, en speelde
+mee:
+
+ »_Hab' einsam auch mich gehärmet,
+ In bangem, düsterem Muth,
+ Und habe wieder gesungen,
+ Und alles war wieder gut._"
+
+De deur ging zoetjes open--er naderde iemand met schuchteren tred. Wij
+zagen niet op; maar terwijl wij voortspeelden, zwol ons duo aan met de
+smeltende tonen van Hugo's alt:
+
+ »_Und manches, was ich erfahren,
+ Verkocht' ich in stiller Wuth;
+ Und kam ich wieder zu singen,
+ War alles auch wieder gut._"
+
+Men sprak geen woord en wisselde geenen blik;--men speelde slechts.
+Alleen bespeurde ik in den spiegel, dat nogmaals de deur zich opende.
+Een hoofd gluurde naar binnen, en trok zich haastig terug. Maar het kwam
+weerom, gevolgd door den ganschen Walter, die stil de cello ter hand
+nam, en mee den stok deed glijden over de snaren:
+
+ »_Sollst nicht uns lange klagen
+ Was alles dir wehe thut;
+ Nur frisch, nur frisch gesungen!
+ Und alles wird wieder gut._"
+
+»Walter! Hugo!" snikte Gisela--»laat alles weer goed zijn!"....
+
+Ik hoorde twee kussen. Ik zag twee handen in elkander leggen.... Wat er
+verder plaats had, kan ik niet vermelden. Ik meende dat ik hier gemist
+kon worden.
+
+ * * * * *
+
+De muzikanten bliezen hunne treurtonen; de kluiten ploften op de kist
+in de groeve. En de talrijke ommestanders konden maar niet begrijpen
+waarom die twee jongelingen, de kleinzonen van den overledene, zoo
+hartstochtelijk en onder bitter schreien elkander in de armen drukten.
+
+Genoeg echter, dat wij vieren het begrepen. Genoeg voor ons, dat hij,
+dien de aarde daar dekte, zijn laatste lied toch niet vergeefs gezongen
+had.
+
+Harmonia! suizelde het voor ons door de herfstloovers--Harmonia!
+
+
+
+
+In den Hobbelstoel.
+
+ _Finis Coloniae._
+
+
+De heer Dorus Dadelboom, meester in de rechten en beambte ter
+Secretarie, zat in zijnen wipstoel, buiten onder de kolonnade van zijne
+woning in de Berendrechtslaan.--»Voorgaanderij", zouden de meeste
+Hollanders zeggen. Maar Dorus, als academisch gevormd man, verkoos het
+uitheemsche en klassiek klinkende woord, omdat het hem denken deed aan
+heerlijke Grieksche tempels. Dit is eene verbeeldingsweelde die den
+Bataviaan niet àl te veel inspanning kost. Het is zeker, dat de kolommen
+zijner kolonnade in den regel niet gebeiteld zijn uit Parisch marmer.
+Doch witkalk (zoo troost hij zich) kan nog blanker wezen.
+
+Hij zat en hobbelde zich.--Er steekt achter dat eeuwigdurende gehobbel
+van Indische menschen méér, dan een oppervlakkig waarnemer zoo wel
+vermoedt. Het kan namelijk bestudeerd worden als eene vrij vertrouwbare
+aanduiding van de gemoedsstemming der hobbelaars. Allen hobbelen--maar
+met verschil. Wie bij voorbeeld vergenoegd of satiriek gehumeurd is,
+laat zijnen stoel korte, scherp afgebroken wipjes maken. Wie zich
+landerig gevoelt of onlekker, beweegt zich langzaam, droevig, mat. Wie
+toornig of in vervoering is, gaat hurre hurre, hop hop hop--als rende
+hij op een strijdros, met geweldige sprongen, in tuimelenden galop, het
+voorwerp van zijnen haat of van zijne liefde te gemoet. En zoo voorts.
+Een fijn opmerker vindt het aantal schakeeringen eindeloos.
+
+De heer Dorus zat dan, en hobbelde zich met zachte, wellustige
+golvingen. Hem dacht, hij kon den ganschen nacht zoo wel voorthobbelen,
+en zich er bij denken dat Hoeri's hem wiegden. Zóó behaaglijk voelde hij
+zich.
+
+Het was inderdaad een behaaglijke avond voor hem geweest. De vrienden,
+die te zijnent het oude jaar zijne uitvaart hadden helpen vieren, waren
+zooeven vertrokken--machtig joviaal. De heeren hadden wat quadrille
+gespeeld, wat muziek verbroddeld, en daarna, als jonggasten die zij
+waren, zeer opgewonden gekwaakt over koloniale politiek: over wat er
+edels en dols is in het hollen der radicalen, over wat er verstandigs
+en hatelijks is in het vastklampen der behoudsmannen: over Nederland's
+roeping en Indië's bestemming--over allerlei mogelijke en onmogelijke
+toekomst-dingen.
+
+Wat liefde voor den inlander had daarbij geblaakt! Wat geestdrift
+voor zijne vrijwording, verheffing en veredeling! Wat ridderlijke
+verontwaardiging over de barbaarsche misbruiken, die hem koffie doen
+zweeten voor het Gouvernement, en buffels voor de Pangérans!
+
+»De Javaan moet niet langer dienstbaar zijn!" had er een geroepen: »_Hé,
+sepada! kassih api, lekas!_"[1]
+
+[1] »Hé, wie daar! Geef vuur, gauw wat!"
+
+»De Javaan moet een vrij man worden!" schreeuwde een ander: »vrij met
+zijnen eigendom, vrij bij zijnen arbeid, vrij in zijn opstaan en
+nederliggen!--_Sidin, loe monjet, djangan tidor di sini! Kassih anggor,
+anak babi!_"[2]
+
+[2] »Sidin, jou aap, wil je wel eens niet slapen hier! Geef den wijn
+aan, varkenskind!"
+
+»De Javaan moet onze gelijke zijn voor de wet, voor de maatschappij,
+voor de rechtbank van het zedelijk gevoel!" betuigde een derde, die een
+half uur later in kleuren en geuren het gezelschap meedeelde hoe hij
+eene jonge Maleische huishoudster-sultane, van wier liefkoozingen hij
+genoeg had, zonder veel omhaal van woorden had op de straat gejaagd.
+
+Intusschen was des gastheers zorg geweest, bij die gesprekken een
+handzaam wijntje gul te doen vloeien. Men heeft ze namelijk nat te
+houden, die koloniale onderwerpen, trots alle geestdrift. Met goeden
+drank en geurige sigaren moet men ze besproeien en bewierooken. Anders
+worden zij licht als zaagsel in den mond, en als oude staatsbladen duf
+in de neusgaten.
+
+ * * * * *
+
+Een vroolijke avond dus--en een schoone nacht. Zoete maneschijn;
+fluweelen schaduwen;--geene miasmen, en eene ongewone afwezigheid van
+gevleugeld ongedierte;--de temperatuur oostersch, en toch niet drukkend;
+de boomen roerloos; alles stil, behalve het heir der cicaden, wier
+biljoenen de lucht vervulden van een droomig suizen..... Was 't wonder,
+terwijl de flesch nog wijn bevatte en de manilla nog dampte, dat
+Dorus van slapen niet weten wou?--Hij genoot rustig de kostelijke,
+de zeldzame, de ras voorbijgaande stemming, welke druivennat en
+gezelligheid somwijlen achterlaten in den mensch: eene stemming van
+volkomen onbezorgdheid, van tevredenheid met zichzelven en alle de
+dingen rondom: eene stemming die het midden houdt tusschen de kalmte
+van den lotus-kauwer en de zaligheid van den haschiesch-eter, tusschen
+Nirwana en het Paradijs. Naar soezen stond Dorus' zin. Naar hobbelen
+bovenal....... Hop, hop, ging dus zijn wipgestoelte--of het een bootje
+ware, door zefirs voortgeblazen over de blauwe deining, uit welke straks
+vrouw Venus opduiken zou.
+
+Nu--vrouw Venus bleef hem verre, tot zijn geluk. Maar wèl begon hij,
+al soezend en schommelend, tot het bewustzijn te geraken, dat hij niet
+langer alleen was: dat er dicht naast hem ook een andere stoel hop hop
+ging--een stoel die zooeven nog roerloos gestaan had en ledig. Hij
+blikte zijdelings--en zoo waarlijk! daar zat in dien stoel een oud heer,
+een hoog bejaard man, met kalen schedel, langen grijzen knevelbaard,
+en gehuld in eene kleedij--half pij, half regenmantel--die Dorus op
+het vermoeden hielp dat hij de verrassing van dit onverwachte bezoek
+verschuldigd was aan eenen korist uit de Fransche Opera, waar dien avond
+_La Favorite_ was ten tooneele gevoerd. Zóó vast verkeerde Dorus in dien
+argwaan, dat hij opstoof met een: »_Monsieur, que me voulez-vous?_"
+
+»De vrede zij met u! Blijf zitten, mijn zoon!" antwoordde de grijsaard
+in goed Hollandsch, met een handgebaar vol zalving: »Ik ben niet wat gij
+gist. Ik zing tenor noch bariton. Mijn naam is Sylvester."
+
+»Sylvester?" riep Dorus, ten hoogste verbaasd over 's mans gave van
+aldus zijne gedachten te lezen: »Sylvester?--Ik ken geen Sylvester hier
+te Batavia."
+
+»Maar ge hebt er eenen gekend in uw moederland."
+
+»Sylvester, zegt ge?"
+
+»Den ouden heilige van den oudejaarsnacht!"
+
+»O ja!"
+
+»Gij hebt hem gekend en liefgehad, niet waar?"
+
+»Zeker! Ik heb altoos trouw aan hem geloofd--ofschoon ik in Holland
+nooit het genoegen had zoo van aangezicht tot aangezicht--"
+
+»Dat was braaf van u. Gelooven zonder zien is juist het ware. Maar wat
+bevreemdt u dan mijne komst in dezen nacht?"
+
+»Vergeef mij!" sprak Dorus: »Wij zijn hier verre van het land der
+liefelijke winter-verschijningen. Ik wist niet dat uwe tochten, heilig
+man, zich uitstrekken tot bezuiden den Equator."
+
+»Overal ga ik rond", zoo luidde het plechtige antwoord: »overal ga
+ik rond, waar bij het verscheiden van den laatsten December een schot
+gelost wordt te mijner eer, en menschen warm elkaar de hand drukken bij
+het dreunen van den klokslag twaalf. Gij begrijpt dit niet?"
+
+»Ik beken, o weleerwaarde vader, dat het mij raadselachtig voorkomt, hoe
+iemand--"
+
+»Op twintig-duizend plaatsen te gelijk kan zijn?"
+
+»Juist zoo! Gij doorziet mijne overdenkingen, alsof ze van kristal
+waren; en gij steelt mij de woorden van de tong, als waren het paarlen
+van grooten prijs."
+
+»Kortzichtige! Zaagt gij de glanzende lichtbaan, die de zon werpt over
+de golven?--Zij is hier, zij is ginds, zij is duizend mijlen naar het
+westen, en duizend mijlen naar het oosten: zij is overal waar de zon
+straalt boven de zee, en waar een menschenoog is om op haar te turen.
+Zóó ben =ik=. Ik klotste dezen avond door de modder van Londen en
+door het slijk van Bucharest. Ik zat aan bij oestermalen in pronkerige
+salons te San Francisco, en tevens hielp ik den feestschotel van _olla
+podrida_ opdragen in de hut van den Castiliaanschen boer. Ik waadde door
+drie voet sneeuw te Archangel, en tegelijkertijd klopte ik te Melbourne
+mij het heete stuifzand uit den baard. Ik was hier, en ginds--duizend
+mijlen naar het noorden, duizend mijlen naar het zuiden--overal waar het
+oude jaar wegstierf van de aarde, en waar een menschenhart het eene
+dankbede nazond of eenen zucht."
+
+Bij deze toespraak zag Dorus den oude nogmaals aan. Weg was alle
+twijfel. Het moest Sylvester wezen, ja! Zijn toon roerde Dorus. Zijne
+vriendelijk ernstige trekken deden in hem herinneringen ontwaken van
+het verlaten huis. Dorus meende sneeuw te bespeuren op dat eerwaardige
+hoofd; hij meende kerstlichtjes te zien glanzen in des grijsaards
+goedige oogen:--vóór hem, aan den zilverblauwen hemel, ontrolde zich
+een visioen van ijs en schaatsenrijders, baanvegers en warme melk, door
+twee kokospalmen omlijst. Hier zat hij, in den luwen tropischen nacht
+van dezen eersten dag des jaars: Sylvester--de genius der noordsche
+huiselijkheid, der wintersche poëzie. Hier zat hij--en hobbelde zich.
+
+ * * * * *
+
+»Ik heb mijnen marsch volbracht. Ik zag hier licht, en goede dingen op
+de tafel. Laat mij hier een weinig rusten."--Zóó sprekende, greep de
+oude de flesch, schonk zich een boordevol glas in, en ledigde het met
+toewijding.--»Kom", vervolgde hij: »wij willen, zoo het u wèl is, het
+gesprek van daareven samen voortzetten."
+
+»Welk gesprek, hoogwaardige? Over wat?"
+
+»Over de koloniale politiek immers, die u en uwe vrienden zoo in vuur
+bracht. Ik mag die praat wel eens een enkel maal, bij een glas en onder
+vier oogen."
+
+»Neen, Sylvester, neen!" smeekte Dorus. »Al wat gij wilt, maar dát niet!
+Smaakt de champagner u, tast toe dan, heilig man! Doch meng mij geen
+veegsel uit het Binnenhof in mijnen beker. Zie! de nacht is schoon als
+de droom eens bruidegoms! Laat ons meedroomen--van het verleden--van de
+toekomst. Gij hebt mee doorleefd wat was; gij blikt als ziener in de
+dingen die komen moeten. Eilieve, vertel mij wat!"
+
+De grijsaard trok zich den monnikskap half over het hoofd, leunde
+achterover in zijnen stoel, keek naar het Zuiderkruis--en hobbelde zich.
+
+ * * * * *
+
+Hoe lang zij beiden zoo hobbelden naast elkander, is met geene juistheid
+te bepalen. Eindelijk hoorde Dorus zijnen geheimzinnigen gast, met eene
+stem die hem zacht en vreemd klonk als kwam zij uit de verte, aldus
+beginnen:
+
+»Wèl moogt gij zeggen, jonge man, dat ik mee doorleefd heb de dingen
+die voorbij zijn--ook in =dit= land, al was het maar op éénen dag in
+elk jaar. Ik zag Batavia geboren worden en groeien; ik kende het benard
+maar moedig; sterk maar gewetenloos; rijk maar wreed; weelderig maar
+verloren. Ik woonde bij, hoe deze stad zich uit de luiers vocht als eene
+jonge leeuwin; hoe zij groot werd en eenen koninginne-titel voerde; hoe
+zij Europa's lot beslissen hielp door het gewicht harer schatten; hoe
+zij allengs verzonk in overdaad; hoe zij onderging in bederf; hoe zij
+den hiel des vreemdelings voelde op haren nek; en hoe zij ten leste,
+genadig van dien druk bevrijd, haar uitgemergeld leven te hernieuwen
+zocht door een nieuw stelsel van uitmergeling. Hare geschiedenis was
+een verloop van snelle wording en rasse ontbinding. Reuzen hebben haar
+gegrondvest; dwergen hebben haar voltooid;--naar gelang zij wies, werden
+hare burgers kleiner. Maar in één ding bleef zij gedurende dat wisselend
+verleden zichzelve gelijk. Steeds was geldwinnen het doel--en was list
+het eerste, geweld het tweede middel van haar bestaan.
+
+»Het was op Sylvester-dag A. D. 1618, dat ik de eerste maal deze kust
+betrad. In eene veege sterkte, ginds aan het drassige strand, vond ik
+eene luttele heldenschaar opgesloten--belegerd door duizendmaal haar
+aantal, ingesperd te land en ter zee. Geen uitzicht op ontzet--en in
+de veste zelfs geen kruit haast meer om te schieten. Maar stalen moed,
+wilskracht en zelfvertrouwen schutten beter nog dan wallen en kanon. Elk
+dier mannen was eene vesting in zichzelven, en nooit, zeg ik u, heb ik
+hartiger en hoopvoller de oudejaarsavond-bekers hooren klinken, dan in
+dien reddeloozen kring. Die helden waren uwe vaderen, jonge man!
+
+»Ik was getuige, jaar op jaar na dien dag, van hunne stoutheid en hunne
+fortuin. Ik kwam en ging, honderd malen--en telkens droeg de wind mij
+geruchten toe van hunne veroveringen. Zij reden als een tijgerkat op
+den rug van een kameel, en woelden met klauw en tand zich dieper en
+dieper in het vleesch. Niets verschoonden zij; niets lieten zij zich
+ontglippen; mededoogen was hun vreemd. Zij hielden--in aantal geringer
+dan elk hunner vijanden afzonderlijk--met de linkerhand de volkeren van
+het Oosten in bedwang, terwijl zij dan de rechter nog vrij hadden om
+Britten en Franschen ruim baan te doen maken voor het rood-wit-blauw.
+Zóó wakker, zóó fier, zóó sterk waren zij toen.
+
+»Zij werden rijk. En let nu op, jonge man! Nooit waren zij angstig
+geweest voor hun lijf en bloed:--zij zouden het worden voor hunne
+schatten. Angst maakt wreed. En achter wreedheid schuilt onbewust reeds
+een eerste besef van verzwakking.--Ik herinner mij den Sylvester-nacht
+A. D. 1721. In dien nacht hadden een paar booswichten der goede burgerij
+eene verrassing toegedacht, van welke zij niets zou hebben naverteld.
+Ik beefde voor de snood belaagde stad.--Doch een jaar later stapte ik
+voorbij de schandzuil, die men den verfoeilijken Pieter Elberfeld had
+gebouwd. Uwe vaderen, vriendlief, hadden met de hun eigene beradenheid
+het gevaar weten af te wenden. Zij hadden het moordkomplot ontdekt,
+de samenzweerders gegrepen. De twee ergste boosdoeners hadden zij op
+ijzeren kruisen gebonden, hun de rechterhand afgehouwen, het lichaam
+met gloeiende tangen gekneed, het hart uit 't lijf gescheurd en
+in het aangezicht geworpen, vervolgens hen onthoofd en eindelijk
+gevierendeeld--na al hetwelk men genoegzame zekerheid meende te mogen
+koesteren, dat deze slechte sujetten hun vergrijp niet licht zouden
+herhalen. Vier medeplichtigen werden levend op het rad gezet; tien
+werden er geradbraakt zonder den genadeslag te ontvangen; en drie
+schuldige vrouwen werden geworgd. Den dag na deze terechtstelling vierde
+men als plechtige dank-, vaste- en bededag. Batavia ademde weder. Het
+loofde de wrekende Voorzienigheid, en zong den Heere psalmen.
+
+»Desgelijks deed het (en met niet minder reden) in den Sylvester-avond
+van den jare 1740, terwijl de wegen nog glibberig waren van het bloed
+van tienduizend schuldeloos geslachte Chineezen. Ha! dat moet voor
+Janmaat een festijn zijn geweest! Het bloed der heidenen stroomde ter
+hoogte van de enkelen langs de straten--zóó verhaalde men mij; en de
+Hemel had blijkbaar deze vermaledijde afgodendienaars met verlamming
+geslagen: want als kudden schapen lieten zij zich afmaken, zonder den
+minsten weerstand te bieden!--_O dies irae!_--Het was in Wijnmaand van
+dat jaar. Als ik in mijnen December-nacht door de geredde stad de ronde
+deed, hing er eene lijkenlucht als een nevel boven de daken; en de
+zee wierp een roodachtig schuim op de kust; en de kaaimans aan den
+riviermond versmaadden het spartelend levend aas--zóó verzadigd waren
+zij van dooden.--Maar de Compagnie was behouden. Hosanna! Hallelujah!
+galmde het opwaarts uit de Kruiskerk aan het Stadhuis-plein.
+
+»Edoch, geene tale Kanaän's mocht hier baten--zoomin als de
+nieuwjaarsgift die de heer Gouverneur Jacob Mossel op den 1sten van
+Louwmaand 1755 den Batavianen te huis zond. Deze gift bestond in eene
+ordonnantie, strekkende tot beteugeling van de overmatige weelde, die
+stap bij stap in de bezittingen der Compagnie de overhand verkregen
+had, en nu hooger geklommen was dan ooit. O zotte waan! Alsof dit kwaad
+door psalmtonen of plakkaten zich weren liet, terwijl de actiën der
+Maatschappij tot 600 procent gerezen waren! Alsof men mannen weer vroom
+en vroed kon maken door hun de gouden knoopen van den rok te snijden;
+vrouwen weer spaarzaam en kuisch door het aantal slavinnen te beperken,
+die haar de satijnen zonneschermen boven het hoofd, de fluweelen slippen
+achter de hielen droegen!--Het gif zat dieper dan op de kleederen. Het
+zat in de spieren, die het verslapte; in het hart, dat het verkankerde;
+in de hersens, die het verbijsterde, daar alle vernuft zich spitste op
+zingenot. Zie, mijn zoon! indien geduld en eenvoud de steen der wijzen
+zijn, die modder omzet in goud--de steen der dwazen is overdaad, die
+goud verkeert in modder.
+
+»Zoo was dan de bijl aan den boom gelegd. Ruim vijftig jaren daarna trof
+ik den Landvoogd Daendels aan het werk. De Compagnie lag toen ter aarde
+besteld:--zij had zich volgezwolgen aan wijn, en was aan waterzucht
+bezweken--juist als zoo menige van hare aandeelhouders. Maar voor den
+armen inlander bleef haar naam toch voortleven, en haar zwelgbewind. Een
+prachtige weg, vindt ge niet dien de mannetjes-man banen deed van Anjer
+tot Banjoewangi's uithoek?--Wee!--indien gij een duizendste gehoord hadt
+van het kermen en krijten, van de rottingslagen op naakte lendenen, van
+de verzuchtingen en de vervloekingen, die als de muziek waren op wier
+maat men spade en houweel bewoog; indien gij een duizendste aanschouwd
+hadt van den jammer en den nood, die deze weg aan een millioen
+menschen heeft gekost--gij zoudt hem betreden gelijk men een slagveld
+betreedt--met gebogen hoofd, en met eene stemme des bloeds in de ooren,
+roepende tot u van den aardbodem!--Wee!
+
+»Toen de Brit zijne korte rol hier had afgespeeld; toen de politiek
+van ontginning, onder de Compagnie beoefend te hooi en te gras,
+door het Koninkrijk der Nederlanden in toepassing werd gebracht als
+kunstig geordend stelsel--toen vloeide de maat des onrechts over.
+Daar brak de opstand los. Het stond hachelijk met de Batavianen in den
+Sylvester-nacht van het jaar 1825, toen Diepo Negoro waarlijk een knap
+stuk op weg was om al wat er op Java Hollandsch sprak moedernaakt in
+zee te jagen.--Doch wederom zegevierden uwe vaderen, jonge man. Wederom
+triomfeerde een handjevol geweldenaars, die vochten om gewin, over een
+volk dat kampte om vrijheid. Zoo Java ooit eene ster had aan den hemel,
+dan ging zij onder en werd uitgebluscht in die dagen, als eene fakkel
+die men dompelt in den oceaan.
+
+»Maar zeg, vriend, slaapt gij?"
+
+ * * * * *
+
+»Slapen!" riep Dorus: »slapen terwijl gij spreekt, man van ervaring! Eer
+zou ik slapen als de engel Israfil hier naast mij zat, blazende op zijne
+bazuin!--Gij haaldet op van booze dingen. Hier! laat ons op de betere
+tijden drinken! _Ad fundum!_"
+
+»Recht gaarne!--Inderdaad", voer Sylvester voort: »men heeft sinds
+kort naar beter getracht hier te lande. Sedert vond ik vrede hier, van
+jaar tot jaar. De meester was begonnen den slaaf te sparen;--gelijk
+men de heesters niet meer vernielde, die de kostbare specerijen
+droegen, zoo dunde men de arbeiders niet langer uit, die de nog
+veel kostelijker tonnen gouds voortbrachten. Dit was economie. Later
+werd het philantropie. Als uw Sidin morgen goedvindt, bij wijze van
+nieuwjaars-begroeting, u te verzekeren dat gij een aap zijt, en gij
+waagt 't hem daarvoor te straffen met eene schuchtere oorveeg, dan zet
+men u op water en brood, terwijl Sidin zich inmiddels vermeien mag met
+uw bruin liefje!--Haha!--De meester streelt dus al zijnen slaaf!--Of
+wat?--zijnen slaaf?--Zijnen evenmensch, zijnen naaste, zijnen jongeren
+broeder, moet ik zeggen! Hij wil hem beschaven, polijsten, verheffen,
+veredelen tot zijn evenbeeld. Hij is hem gaan loven, bewonderen,
+berijmelen, bezingen...... Ik ben benieuwd, jonge man, waarmee hij
+eindigen zal!"
+
+»Benieuwd?" hernam Dorus: »Grijsaard, wat heeft men benieuwd te zijn
+naar hetgeen men weet? De toekomst legt immers voor u haren sluier af?
+Gij voorziet immers de dingen die zij brengen zal?--Ai, verklap ze mij!
+Ik gaar uwe woorden als goudkorrels!"
+
+Sylvester tuurde alweder naar het Zuiderkruis, dook nog dieper in zijnen
+kap, hobbelde zich eens, en vervolgde al fluisterend:
+
+»Ik zie het, ja--zoo heel ver niet weg tusschen de sterren en de aarde.
+
+»Duizend voet boven de naar Buitenzorg verlegde hoofdstad zweven
+reusachtige, met vlaggen en wimpels getooide ballons, die vrachten
+torschen van burgerlijke en militaire beambten in gala-kleed, van
+schoone vrouwen in zijde en satijn, van bonte muzikanten en
+trommelslagers. Men gluurt door groote trechters over de zee. Blijkbaar
+wil men iets of iemand feestelijk opwachten.
+
+»Daar komt door de lucht een vliegtuig aangestevend uit het westen;--als
+men het even pas zag opdoemen boven de kim, is het reeds genaderd met
+de snelheid van eenen orkaan. Men wuift met dundoek; kanonnen bulderen;
+kelen schreeuwen zich schor; »_Wien Neerlands bloed_" en »_Wilhelmus_"
+schetteren door de wolken. »Hoezee voor den nieuwen Gouverneur-Generaal
+van Nederlandsch-Indie!"--En de Landvoogd, dien welkomstgroet vernemend
+uit de vlakte, diep onder zijne voeten, is zijner blijde ontroering niet
+langer meester. Hij schiet zijne vliegmachine aan, springt over boord,
+gevolgd door zijnen stoet van gevleugelde adjudanten--en strijkt
+klapwiekend neer onder de jubelende menigte.
+
+»Een man van enkel vlerk en geest, zou men zeggen. Als éénig zoon en
+erfgenaam van eenen _selfmade man_ (eenen Amsterdamschen melkboer,
+die zich zijn groot fortuin verwierf door louter voortvarendheid en
+pompwater), staat hij verheven boven elke verdenking van gehechtheid
+aan oude vooroordeelen, van heulen met reactie. Voorwaarts, Tiberius
+Voorwaarts is zijn naam--en voorwaarts streven zijne daden. Het is
+noodeloos, u uiteen te zetten hoe hij van pleidooiloos pleiter opklom
+tot gemeenteraadslid, van gemeenteraadslid tot volksvertegenwoordiger,
+van volksvertegenwoordiger tot koloniaal Kamer-specialiteit, van
+specialiteit tot orakel, en eindelijk van den drievoet tot de best
+bezoldigde waardigheid in deze gewesten. De gymnastiek toch, welke bij
+het beklauteren van deze ladder dient, zal over honderd jaren niet
+aanmerkelijk verschillen van de huidige. Genoeg dus, dat de heer mr.
+Tiberius Voorwaarts tot op eenen prik de persoon bevonden was om aan de
+emancipatie van Insulinde de allerlaatste hand, op de beschaving van het
+Maleische ras het finale politoersel te leggen.
+
+»Ik zie den man aan zijnen volmakings-arbeid. Gerechte Hemel! Ik ken
+Java niet terug--en nog minder den Javaan; zelf sta ik verbaasd over
+hetgeen mijn zienersblik mij openbaart. Hoe! deze luchtkasteelen,
+vliegende boven de bergen; deze electrische manen, den nacht verkeerende
+in dag; dit net van ijzerdraden, die voor woord en toon den afstand
+vernietigen: deze prachtige havens, deze wegen van asphalt, deze
+onmeetlijke plantages van koffie en tabak--zij zijn het werk van
+Nederlanders! Er zal dan nog eenmaal weder geestkracht gevaren zijn
+in de Hollandsche natie?----Maar ik begrijp het: de coupon-knippende
+lijzigheid is er eindelijk uitgewrongen, sedert Rusland's en
+Oostenrijk's bankroet!
+
+»En Sidin! Is dit Sidin, die zijne gamelan aan de Joden overlevert
+als oud koper, en zich een electro-dynamisch draaiorgel aanschaft,
+met de geheele _Götterdammerung_ er op? Sidin, die voor zijne Adinda
+geabonneerd is op _De Huisvrouw_, en voor zijnen Kromo op de _Vragen
+des Tijds_? Sidin met handschoenen over zijne kneukels? Sidin met eenen
+knijpbril op den neus? Sidin kiezer? Sidin socialist?
+
+»Het is veel. Maar nog zal het den Landvoogd Tiberius Voorwaarts niet
+genoeg wezen. Niet tevreden met de handschoenen, zal hij nog de
+kneukels, die bruin bleven, veredelen willen tot blankheid. Onvoldaan
+over de knijpbrillen, zal hij nog de neuzen, die plat en ingedeukt zijn,
+hervormen willen tot rechtheid.
+
+»Dan echter----"
+
+ * * * * *
+
+Sylvester zweeg.
+
+»Welnu!--dan?" vroeg Dorus Dadelboom in ademlooze spanning.
+
+»Vraag niet verder, jonge man!--Als de adelaar zijnen kiekens vliegen
+leert, verwacht hij dan dat zij in het nest zullen blijven? of dat zij
+straks vrij zullen drijven op eigen wiek?--_Finis! finis! finis
+Coloniae!_"
+
+»Sylvester--in 's Hemels naam!"
+
+»Neen!" klonk de stem: »Ik heb eenen haan hooren kraaien: ik moet voort.
+Dit slechts wil ik u nog zeggen:
+
+»Het zal een schoone dag zijn voor Nederland, wanneer het zal kunnen
+heenwijzen naar een bloeiend rijk in het verre Oosten, en verklaren:
+»Dáár ligt mijn werk:--mijne bezitting niet langer--maar mijne
+stichting. Ik heb genomen. Ik heb tienvoudig teruggegeven. Mijne schuld
+is gedelgd.""
+
+ * * * * *
+
+»Sylvester!" riep de advokaat: »nog één woord!--De band tusschen kolonie
+en moederland? De Indische baten? De kruk van ons nationaal
+bestaan?"----
+
+Vergeefs. Niemand hoorde hem meer. De oude was verdwenen. De stoel
+alleen, in welken hij gekeuveld had, hobbelde nog zachtkens in het
+maanlicht, neigende als ten groet.
+
+
+
+
+Eene min in den zonneschijn.
+
+ _Dahin! Dahin
+ Möcht' ich mit dir, o heiss geliebte, ziehn._
+
+
+Hoog op de rotsen aan den westelijken zoom van het Garda-meer ligt een
+schamel gehucht, Tremosine geheeten.
+
+Tremosine .... het klinkt, niet waar? als een nachtegaalslag, of, liever
+nog, als de naam van eene schoone vrouw. Mij dunkt, die klank alleen
+moest er reizigers heenlokken: sentimenteele, wel te verstaan. En
+nochtans behoort het tot de zeldzaamheden, dat een vreemdeling zich van
+de voorbijvarende stoomboot hier aan wal láat zetten. Want men zij nóg
+zoo sentimenteel, toch beklautert men niet gaarne eene ladder Jakobs,
+zonder vooraf te weten of er daar op de bovenste sport wel iets te zien
+valt, of er (het klimmen maakt zoo dorstig) wel eene herberg is, of
+er (zoo al geene engelen) ten minste geene bandieten wonen,--altemaal
+punten omtrent welke de reisboeken een geheimzinnig, schier
+onheilspellend stilzwijgen bewaren. Men vergenoegt zich derhalve met
+het hoofd in den nek te leggen, en op te staren tegen den vervaarlijk
+hoogen rotswand, met de vraag op de lippen: wáár dit Tremosine wel
+schuilen mag? Zóó steil toch rijst hier het oevergebergte uit het meer,
+dat het dorpje, ofschoon dicht aan den rand er van gelegen, van beneden
+niet zichtbaar is.
+
+Wie het Lago di Garda niet kent, wie slechts de smallere wateren
+en de tammere stranden bezocht van Como of Maggiore, die maakt zich
+geen denkbeeld van het ontzaggelijke karakter der rotspartijen langs
+de noordelijke oevers, noch van de wijde, naar eene zee zweemende
+uitgestrektheid der twee zuidelijke waterboezems van dit grootste,
+schoonste en minst bezochte der Italiaansche meren. Eens, in der Aarde
+jeugd, als zee en bergen nog eene ziel hadden, strekte de blauwe
+Adriaticus, verliefd op het blank en de schoone vormen der verre
+sneeuwtoppen, al minnekoozend eenen zijner voelhorens uit tot diep in
+het Tiroler gebergte; en hij vergat dien weer in te trekken, toen hij
+later, oud en mat, in zijne bedding terugslonk. Zoo is dus de Benacus
+een afgehouwen zeearm, verloren tusschen de bergen. Denk u eenen woesten
+Noorschen fjord, heengetooverd onder Italie's hemel, gesmukt met
+Italie's plantengroei. Denk u de strenge verhevenheid van het Noorden,
+en den glans, de weelde, de kleurenpracht van het Zuiden, aan elkander
+grenzend, met elkander ineenvloeiend. Denk u den eeuwigen winter zijde
+aan zijde met de eeuwige lente, den granaat en den olijf dicht aan
+den voet van gevaarten op welke de sneeuw nooit smelt, fonkelende
+gletscherspitsen nederblikkend op het lommer der citroentuinen, op
+sappig vijgenloof en bleeke wingerdranken...... O hemelsch oord! uwe
+heugenis blijft mij een zonnebeeld in de duisternis van mijne
+winterdagen!
+
+Wel----maar Tremosine?
+
+Het is boud gesproken, misschien--doch ik zou wel eene weddenschap
+durven aangaan, dat er, buiten mijzelven, nooit een bewoner van het
+polderland dit dorpje betrad. En vermoedelijk zouden, om al het
+hierboven aangevoerde, ook mijne schreden er nooit zijn heengericht
+geweest, indien ik niet met den jonkman Angelo Rubato--mijnen gids en
+roeier, mijnen schipper en visscher langs de boorden en op de wateren
+van het Garda-meer--zekeren ochtend een gesprek had gevoerd, waarvan ik
+u zoo aanstonds verslag ga geven.
+
+Vooraf dient deze knaap wel met twee vluchtige trekken geschetst.
+
+ * * * * *
+
+Eene kleine, maar krachtig en sierlijk gebouwde gestalte, een bruine
+kroeskop en een paar oolijke zwarte oogjes, een kortgeknipte baard, die
+hem totaan den neus wies, en een altijd lachende mond vol hagelwitte
+tanden--dáár hebt ge hem, zooals hij onder zijnen gelen stroohoed, in
+zijne witte broek en blauwe boezeroen, en met zijnen Pius-penning op de
+ruige borst, in zijne gelapte schoenen stond. Laat geen sterveling mij
+kwaad van hem zeggen: want schoonere uren sleet ik met geen manspersoon
+op aarde. Hij had zijne zwakheden, ongetwijfeld. Een onbewaakte
+sigarenkoker was in zijne nabijheid niet boven bedenking veilig; en
+eens betrapte ik hem op heeter daad in eene ongeoorloofde betrekking
+met mijne eau-de-cologne-flesch. Doch wie onzer is vuurproef tegen alle
+verzoeking? En wat scheldt men niet kwijt aan eenen goeden wil en een
+onverstoorbaar goed humeur, aan iemand in wien des hemels zon zelfs een
+welbehagen scheen te vinden, daar zij altoos doorbrak waar hij zeilde
+of ging?--Men vreest in Italië het booze oog, dat onheil brengt over
+dengene op wien het zich vestigt. Wel--ook mijn Angelo was _jettatore_:
+maar in omgekeerden zin. Het =goede= oog was hem geschonken. De toerist
+die hem tot leidsman had, trof overal mooi weer, koelen wijn en
+vriendelijke gezichten.
+
+ * * * * *
+
+Wij waren, mijn Angelo en ik, op den bedoelden ochtend uit hengelen
+getogen in de kleine bocht bij Torbole, La Valle geheeten, en vermaard
+om haren vischrijkdom en om het overheerlijke kleurenspel van haar
+water--een grondeloos lazuur in het midden, het klaarste smaragdgroen
+langs het boord, waar eene kleine kiezellaag den ondiepen bodem vormt.
+Bij het krieken van den dag al uitgeroeid, hadden wij ons verfrischt
+met een bad, en zaten nu, tegen de zon nog beschut door het oostelijke
+gebergte, in alle gemoedelijkheid de sardienen te belagen, wier
+bewegingen rondom het aas wij in de blauwe diepte met volmaakte
+duidelijkheid konden waarnemen. Het vlugge goedje scheen hongerig: ten
+minste, de vangst was gezegend boven verwachting: slag op slag haalden
+wij een rampzalig zilveren diertje uit zijn koel paradijs,--»_hinauf in
+Todesgluth_", zooals Goethe zegt. Ha! den _todesgluth_ zou Angelo hun
+bereiden, wanneer hij hen straks in olie bakken zou, hemzelven en mij
+tot het smakelijkste ontbijt.
+
+Mijn Angelo (moet ik nog zeggen) hield er, bij zijne vele goede en
+weinige kwade eigenschappen, een lijf- of stopwoord op na: »_Va
+bene!_"--»'t gaat goed"; soms, in oogenblikken van de hoogste
+voldoening, afgewisseld met: »_Va benissimo!_"--»'t gaat best!"--Dit
+woord was zoo volslagen de uitdrukking van des jongelings karakter
+en levensbeschouwing, het strookte zoo volmaakt met den glanzenden
+krullebol, de stralende oogen, het rimpellooze voorhoofd en den
+vergenoegden grijns van het baardige kereltje, dat het nooit te onpas
+scheen te komen uit zijnen mond. 't Mocht loopen hoe het wilde: de zon
+mocht onder het roeien u het merg uit de beenderen stoven, of de dolle
+wind u het zeil aan flarden blazen; het bergpad mocht uitermate steil
+en steenig wezen, of het geschubde watervee tot aanbijten uitermate
+onwillig: steeds, als ge op het punt waart in verzuchtingen of
+verwenschingen los te breken, en uit te roepen dat het nu eens
+verduiveld =slecht= ging, was Angelo u vóór met zijn blijmoedig en
+trouwhartig: »_Va bene! Si si, va bene!_"----Aandoenlijk optimisme! Hij
+vertsaagde niet, noch wanhoopte hij ooit. In zijne tevredenheid over
+den goeden God, de schoone wereld en zijn welgeschapen eigen-ik, meende
+hij altoos maar dat alles goed ging. En als ge het hem met eene zoo
+ongekunstelde overtuiging hoordet zeggen, dan dacht ge onwillekeurig:
+Waarachtig, het manneken heeft het zoo mis niet! =Goed= gaat het wel
+niet!--maar het kon toch nog eene heele portie =erger=!
+
+»_Eh, Angelo!_" zeide ik, met eenen blik op het gespartel in ons
+bunnetje: »_Va bene! eh?_"--en ik verwachtte van den knaap geen ander
+bescheid, dan een hartgrondig: »_Si si, Signore, va benissimo!_"--Niet
+gering was dus mijne verbazing, toen hij in stee daarvan heftig uitriep:
+»_No no, va malo, va pessimo! Corpo della Madonna!_"
+
+Ik keek hem ontsteld aan, vreezende of hij in de diepte temet den boozen
+waterman gezien had, den Orco, die zich aan al te gelukkige visschers
+soms met dreigende gebaren heet te vertoonen. Hij zat met de armen
+over de borst gekruist, sloeg geene acht op zijne sim, die toch de
+onmiskenbaarste teekenen van leven gaf, en staarde den oever aan met
+eene uitdrukking van komieke neerslachtigheid op zijn gelaat.
+
+»Angelo, mijn vriend!" riep ik: »in den naam van al uwe heiligen, wat
+overkomt u?"
+
+Hij bleef een oogenblik zwijgen. Vervolgens sloeg hij zijnen hengel
+op, nam het vischje dat er aan spartelde van den haak, lachte weer, en
+sprak: »_Scusi, Signore!_ ik vergat mijzelven.... _Ma questo sasso_--die
+steen daar--_per Bacco!_ die maakt mij dol!"
+
+Aan den oever hier, moet men weten, ligt een ontzaglijk blok
+_nagelfluh_, dezelfde steensoort uit welke de Rigi-groep geformeerd
+is. Hoe het daar verdwaald geraakte, mogen de geologen onder elkander
+uitmaken. Het staat in de wandeling bekend als de Sasso dei Bimbi: steen
+der poppetjes, of der kleine kindertjes. De merkwaardigheid er van is
+namelijk, dat het in de Torboolsche kinderwereld dezelfde geheimzinnige
+rol vervult als in de Haarlemsche de beroemde iepenboom te Kraantjelek:
+uit zijne holen en gaten heeten de nieuwgebórene broertjes en zusjes te
+voorschijn te komen.
+
+»Die steen, Angelo? Wat legt die steen u in den weg?" vroeg ik.
+
+»Kent Signore dien steen?"
+
+»O ja! het is de Sasso dei Bimbi, wijd vermaard."
+
+»En weet Signore waaróm hij zoo heet?"
+
+»Omdat de moeders van Torbole er hare _bambinelli_ onder vandaan halen."
+
+»Juist. En daarom, als er te Torbole een jong paar aan het vrijen raakt,
+dan gaan ze samen naar den Sasso dei Bimbi, en zeggen tot hem: »Sasso,
+o Sasso! wij zijn verloofd. Behoed ons!"--En als zij later getrouwd
+zijn, en zij willen gaarne dat hun echt vruchtbaar zij, dan wandelen
+zij wederom samen naar den Sasso dei Bimbi, en roepen: »Sasso, o Sasso!
+wij zijn gehuwd. Zegen ons!"--En de jonge vrouw strooit maïskorrels in
+de holten van den steen, terwijl de jonge man er een maatje wijn over
+uitgiet. _Modo infallibile, Signore! Veramente, infallibile!_"
+
+»Zoo zoo? Dat kan ik mij denken.... Maar ik begrijp nog niet, Angelo,
+hoe dit alles voor u eene reden kan zijn om tegen dien braven steen zoo
+uit te varen."
+
+»Ah Signore--als ik dien _sasso_ zie, dan denk ik aan kleine kinderen.
+En als ik aan kleine kinderen denk--"
+
+»Dan denkt ge misschien aan het eene of andere =groote= kind--is het
+niet, Angelo?"
+
+Geen antwoord. Maar opeens keek hij mij aan met eenen blik en een
+lachje, die ik duivelachtig zou willen noemen, indien zij niet tevens
+zoo onbeschrijfelijk guitig waren geweest.--»_Con permesso_", riep hij:
+»Heeft Signore in Holland veel mooie meisjes?"----
+
+De vraag was eenigszins zonderling gesteld, en bovendien van zóó
+teederen aard, dat ik mijn gesternte dankte toen juist ter snede een
+toebijtend sardientje mij helpen kwam om den blos van verlegenheid te
+verbergen, die mijne kaken in klaprozen begon te herscheppen.
+
+»In Holland," antwoordde ik zoo ernstig mogelijk, terwijl ik het
+opgewipte vischje loshaakte: »In Holland, Angelo, zijn =alle= meisjes
+mooi."
+
+»Alle zonder onderscheid?" vroeg hij, met een zweempje van naïeven
+twijfelzucht.
+
+»Alle zonder onderscheid", herhaalde ik.
+
+»Ook die welke ongetrouwd blijven?"
+
+»Die inzonderheid, Angelo. Want die zijn zóó schoon, dat geen jonkman
+ze anders dan uit de verte durft te aanbidden."
+
+»_Madre santissima!_ welk een gezegend land!... Maar dan geven de
+Hollanders ook zeker niet veel om mooie vrouwen? Want overvloed baart
+onverschilligheid!"
+
+»Toch niet, mijn vriend, toch niet. Aan het waarlijk schoone verzadigt
+de mensch zich nooit. Wij houden, Angelo, van =alles= wat waarlijk
+schoon is!"
+
+»_Ebbene!_ dán moet mijnheer eens naar Tremosine, ginds op den berg.
+Dáár zijn de mooiste meisjes van gansch Italië. Een heel dorp vol. Ah!"
+riep hij, terwijl hij eenen vurigen handkus naar het zuidwesten wierp:
+»_gentile, graziose, adorabile, le più belle del mondo!_"----
+
+Zijne geestdrift was inderdaad aanstekelijk; en daar ik niet inzie
+waarom een reiziger niet met even ongeduldige belangstelling eene
+collectie schoone vrouwen zou mogen bezoeken, als een museum van muffe
+oudheden, zoo besloot ik dan ook zonder tijdverlies den door Angelo
+met zulk eene bijzondere warmte aanbevolen uitstap te gaan ondernemen.
+Zoodra het ontbijt genuttigd, en de voormiddagwind, de Sovére, die uit
+den Alpen blaast, met genoegzame kracht doorgezet was, heesch Angelo
+zijn zeil.
+
+»_Evviva!_" riep hij, toen het doek zich sierlijk bolde, en onze sloep,
+voor den wind zich neigende, als eene meeuw over het water begon te
+scheren: »_Evviva la vita!_"--leve het leven!--
+
+Ik heb dien juichtoon, of iets wat er naar zweemde, ook bij ons in het
+Noorden wel vernomen. Maar altoos was er dan toch iets gedrukts, iets
+twijfelends in, alsof hij maar half gemeend ware--iets als stond er een
+mol-teeken voor.
+
+Ik geloof, om hem zóó te kunnen uiten als mijn Angelo, zoo van ganscher
+harte, zoo recht en vol in den majeur, moet men een schippertje op het
+Garda-meer wezen, dat zijn dartel scheepje henenstuurt door louter blauw
+en zonneglans--met een ontbijt van gebakken sardienen achter den steven,
+en een dorp vol mooie meisjes voor den boeg. _Evviva la vita!_
+
+ * * * * *
+
+Tremosine ligt daar op zijne rots als een arendsnest; en inderdaad
+schijnt het van den waterkant slechts voor arenden bereikbaar. Toch zou
+het voetpad, dat zich tegen den roodgrijzen kalkwand een achthonderd
+voet naar boven kronkelt, u wezenlijk meevallen. Steil is het,
+ontegenzeggelijk; maar het opwekkende gezelschap van eenen schoonen
+waterval, die u telkens bij eene wending te gemoet of voorbij
+galoppeert, laat u dit nauwelijks bemerken. Ook verrast het u, langs
+uwen weg een blad te kunnen plukken van eenen afgedoolden citroenboom,
+of de hand te kunnen uitstrekken naar de stekels van eenen in het wild
+groeienden aloë. En bovendien, zoo het stijgen u te streng wordt--wie
+belet u telke vijf minuten even stil te staan, en naar omlaag te turen
+over het blauwe meer, welks aanblik al vreemder en ontzaggelijker wordt
+naar mate gij u hooger er boven verheft?--Zie, hoe het daar gespreid
+ligt tusschen zijne bergen, gelijk een hemelveld tusschen donkere
+wolken. Een smetteloos ultramarijn, glanzend en onafzienbaar. Links van
+u, naar het noorden, het donzige loofwoud van Riva's Campagna, met haren
+achtergrond van al hooger zich opstapelende alpgevaarten, boven welke
+in het verste verschiet de ijshelmen schemeren van Brenta en Adamello.
+Tegenover u, langs génen oever, de machtige, met sneeuw gekroonde Monte
+Baldo, aan wiens voet de witte huisjes der dorpen verstrooid liggen
+tusschen het groen. En zuidwaarts heen, waar de schouderen der bergen
+den plas niet meer knellen, verliest hij zich, breed als eene zee, in
+eenen wazigen horizon van sidderend goud.
+
+ * * * * *
+
+Was dan de weg er heen verrukkelijk--het plaatsje zelf, Tremosine, vond
+ik een treurig nest, ontieg en bouwvallig als het inwendige van alle
+Italiaansche dorpen, wier lachend uiterlijk op eenen afstand doorgaans
+niet minder bedriegelijk is dan de muzikale welluidendheid van hunne
+namen. Daar ik echter niet gekomen was om de vuile straat en de
+havelooze huizen van het vlek, maar om de beminnelijke bewoonsters er
+van, zoo deerde mij dit luttel.
+
+Nu, ik wil bekennen dat ik naar deze laatsten knap nieuwsgierig was,
+en dat ik rechts en links uitkeek wat ik kijken kon. Ik gluurde eenige
+winkeltjes binnen, en sloeg onderzoekende blikken omhoog naar de
+getraliede vensterholten; doch wat ik ook ontdekte, geen vrouwelijk
+schoon. Ten leste ongeduldig geworden, hield in mijnen gids en
+schildknaap (die, wat mij bevreemdde, mijnen kijklust volstrekt niet
+scheen te deelen, doch met zekere haast al verder liep) op gebiedende
+wijze staande:
+
+»Wel, Angelo, waar draaft gij heen? Waar zitten nu uwe Tremosijnsche
+Venussen?--Is dit er temet eene?" vroeg ik, naar eene afgrijselijke
+tooverkol wijzende, die voor hare huisdeur eene lompige mansbroek zat te
+verstellen.
+
+»Al verder, Signore!" sprak Angelo, met zijn oolijkst lachje: »Hier nog
+niet!"
+
+»Halt, neen!" riep ik: »geen stap meer. Eerst zult ge mij minstens een
+half dozijn schoonheden van den eersten rang voor den dag halen!"
+
+»Hier nog niet, Signore. Al verder!"--
+
+Ik was zoo goed niet, of ik moest al verder. Onder het gaan bespeurde
+ik een drietal hupsche neusjes en een paar of wat mooie oogen--maar
+overigens niets dan de inheemsche goorheid van tint en magerheid van
+ledematen.
+
+»Angelo! gij bedriegt, gij besteelt, gij verraadt me! Aan welken
+Aballino gaat ge mij overleveren, o schavuit?"
+
+»Moge de Madonna mij met blindheid treffen, als Uwe Excellentie zoo
+aanstonds niet tevreden zal zijn!" hernam hij. »Al verder nog, _Signore
+mio!_ al verder nog!"----
+
+Dit eeuwige »al verder" bleek te eindigen op eenen afstand van zes of
+acht minuten buiten het dorp, waar, schier onmiddellijk aan den rand van
+den in het meer zich stortenden afgrond, eene kleine herberg staat, met
+hare helder witte muren en haar donker bosschage voor een dorstig
+creatuur verkwikkelijk om te aanschouwen.
+
+»Dáár! We zijn er!" fluisterde Angelo mij toe. »_Zitto!_ Wij moeten haar
+verrassen: want zij is zoo schuw als eene forel!"--Meteen wipte hij
+zijwaarts een plantsoen van olijven binnen, tusschen wier stammen door
+hij als een roofdier het witte huisje begon te besluipen. Ik volgde
+hem zoo gluipend als mij mogelijk was, niet weinig benieuwd naar het
+eigenlijke doelwit van dit avontuur. Opeens stond hij stil, vestigde op
+mij eenen vragenden, weifelenden blik, bedacht zich even, legde zacht
+zijne hand op mijne mouw, en richtte op gedempten toon het woord tot
+mij.
+
+»Signore", sprak hij: »ik geloof niet dat gij Katholiek zijt."
+
+»Inderdaad, Angelo"--stamelde ik.
+
+»Maar", voer hij voort, zonder mijn antwoord af te wachten--»toch geloof
+ik dat ge een goed mensch zijt, die gaarne aan eenen armen drommel eenen
+dienst bewijst."--Hier aarzelde hij en keek van den grond op, om de
+uitdrukking op mijn gelaat te lezen, die, gis ik, niet bemoedigend was.
+Voor het eerst toch begon ik den knaap een weinig te wantrouwen.
+
+»Signore", hernam hij: »ik heb u bedrogen. Ja, bedrogen--en toch ook
+=niet= bedrogen. Want toen ik u zeide dat hier een dorp vol mooie
+meisjes was, toen loog ik. Maar als ik u nú zeg dat er hier ééne is,
+ééne--ah Signore! die mooi genoeg is voor zes-en-twintig dorpen--dan
+spreek ik waarheid.... Die ééne woont dáár. Haar naam is Giulietta. En
+=ik= ben op haar verliefd!--_Innamorato! oh! appasionatamente!_"----
+
+Het is altoos moeilijk, op eene dergelijke confidentie iets snedigs te
+antwoorden: men weet toch niet of men den patiënt geluk wenschen, dan
+of men hem zijn rouwbeklag bieden moet. Ik liet dus, zonder iets in het
+midden te brengen, Angelo maar voortrammelen.
+
+»Verliefd! ja Signore. En nu zou ze mij wel willen, als"----
+
+»Als?"
+
+»Als haar vader mij maar wou."
+
+»En haar vader?"
+
+»Ja--haar vader zou mij wel willen, als ik maar een middel wist te
+vinden om hem geld te helpen verdienen. Want op geld is hij als een
+bedelmonnik op eene eierstruif. _Si si!_ En daarom"----
+
+»Nu, Angelo?"
+
+»Als Signore zoo _amabile_ wilde wezen----dan kon Signore"----
+
+»Wel?"
+
+»Dan kon Signore hier blijven eten en overnachten, en eene goede flesch
+wijn hier drinken; en dan kon Signore den _padrone_ beloven----hij
+behoeft het niet te doen, maar hij kon het licht beloven--dat hij iets
+in de krant zal schrijven, om andere Signori uit Holland hier te
+Tremosine bij den _padrone_ te doen aanlanden; en op die
+manier------Ahi! Stil!--daar is zij!"----
+
+ * * * * *
+
+Daar was zij, Giulietta. Verstoken achter de grauwe stammen van twee
+eeuwenoude olijfboomen, sloegen wij haar ademloos gade. Zij was uit de
+achterdeur van het witte huisje getrippeld, met een mandje in de ééne,
+een mes in de andere hand. Nu knielde zij tusschen de groenten in den
+kleinen tuin, dien vijgeboomen belommerden, en begon kropsla te snijden.
+Haar lief profiel teekende zich fijn en zacht tegen het donkere groen
+van een myrtenhaagje. Eene zware haarvlecht, glimmend zwart, slipte
+haar over den schouder tot op den grond;--met een enkel bevallig
+hoofdschudden wierp zij zich die weerbarstige weder over den rug. Toen,
+onbespied als zij zich waande, stak zij een voor een hare ronde, bruine
+armen uit, om de korte bovenmouwtjes op te stroopen tot onder de
+oksels: want het was zeer warm. En bij die forsche beweging geraakte
+aan den hals haar kleedje los, zoodat daar zichtbaar werd wat het oog
+aanschouwt, wanneer eene blanke vrucht al zwellend haren bolster heeft
+doen bersten. Een merel, fluitend in eenen boomtop, deed haar het kopje
+zijlings omhoog wenden: en ik zag hoe hare oogen, twee morgensterren,
+van vroolijkheid blonken, hoe hare lippen glimlachten bij den helderen
+vogeltoon. Maar het korfje was inmiddels met goudgele kroppen gevuld.
+
+»Giulietta!" riep eene mansstem uit het huisje.
+
+»_Adesso! adesso!_"----en reeds was zij opgesprongen en verdwenen, niet
+wetende hoe ledig zij den moestuin liet voor een paar opgetogen
+toeschouwers.
+
+ * * * * *
+
+»_Madre santissima!_" barstte Angelo los. »Is zij niet hemelsch? Wat
+zegt Signore dan nu?"
+
+»Ik zeg, Angelo, dat deze landstreek mij wèl toelacht, en dat ik wèl
+kans zie, mij hier een etmaal den tijd te verdrijven. Maar--wat voor een
+leger zal ik hier vinden?"
+
+»Het zal proper zijn: Giulietta zal het u spreiden."
+
+»En wat voor eten zal men mij hier voorzetten?"
+
+»Het zal lekker zijn. Giulietta zal het u klaarmaken."
+
+»Dan, mijn vriend--laat haar vooral de kropsla er niet bij vergeten!"
+
+ * * * * *
+
+Ik had goênacht gewenscht, en zat, in het hokje dat mij tot slaapkamer
+dienen moest, bij het getraliede vensterken. Het was een duistere avond
+geworden. Geene maan, geene starren. Het zwerk, van glanzen moe, had al
+zijne oogen geloken--om morgen weer des te stralender neer te blikken
+op de frisch bedauwde aarde. Alles lag ter ruste; geen lichtje te
+bespeuren, dan de groenachtig gloeiende stippen der glimwormen in het
+ras, en ver in de diepte, op het watervlak, de fakkel van eenen
+visscher.
+
+Maar dit belette den myrten het geuren niet, den matten nachtwind niet
+te suiselen in de kruinen der olijven, of met flauwen zucht een blad te
+doen ritselen aan dien anderen boom, uit wiens loover eertijds een
+menschenpaar zich schorten vlocht.
+
+Menschenpaar, menschenpaar! dat was eene harde beproeving, van alle
+vrucht te mogen eten, behalve van die ééne, die schoonste en zoetste en
+saprijkste in den hof!--Menschenpaar, o menschenpaar!----kon het wezen
+dat mijne oogen goed zagen in het donker?--Waart gij daar weer gezeten,
+als na uwen val--hand in hand, oog in oog--om met wat liefde elkaar te
+troosten over het verlorene paradijs?--
+
+Ik hoorde een warmer zuchten, dan dat van den zephyr tusschen de
+twijgen--een luider lispelen, dan dat van het eene blaadje tegen het
+andere.
+
+Toen kronkelde de slang der afgunst zich om mijne borst. Want ik ben,
+zooals de dichter zingt--'k ben maar een mensch van vleesch en bloed--en
+ik zou liegen als ik zei dat ik den schelm niet benijdde, die daar
+Giulietta zat te kussen onder den vijgeboom.
+
+»_Ohé_, Angelo!" riep ik: »_Va bene?_"
+
+Ik schrok van mijn eigen geluid. Het klonk zoo satanisch.
+
+Even bleef het stil. Toen vernam ik onder mijn venster de stem van eenen
+gelukkige, die mij toefluisterde: »_Ah Signore, mille, grazie! Va bene,
+si si! Va benissimo, Signore! va benissimo!_"
+
+
+
+
+Eene min in den mist.
+
+ _Doch auch des Abgrunds Nacht,
+ Den öden Wasserraum, des Sumpflands feuchten Nebel
+ Machst Du zum Eden mir!_
+
+
+»Je bent dus recht gelukkig?" vroeg ik.
+
+»Indien het den Hemel niet verzoeken is, op die vraag bevestigend te
+antwoorden--dan zeg ik volmondig: ja!"
+
+»Wacht! daar komt toch even de oude fatalistische Adam weer om den hoek
+gluren! Den Hemel verzoeken door dankbaar zijne zegeningen te erkennen,
+terwijl men nooit vreest den Duivel te verzoeken door onredelijk
+gejammer over ongeluk! Welk een duister wangeloof!.... Maar, ronduit
+gezegd--het is méér dan ik ooit voor je durfde hopen."
+
+»Wat?"
+
+»Alles. Vooreerst je metamorphose: van damp tot vleesch, van larve tot
+mensch, zou ik meenen. En dan, met veel meer reden nog, je echtelijk
+geluk."
+
+»Ja ja!" lachte hij: »het kan je alles niet méér bevreemden, dan het
+mijzelven doet!----O man, met Tannhäuser kan ik uitroepen: »_Ein Wunder
+war's, ein unbegreiflich hohes Wunder!_""
+
+»Dan laat ik er met Elisabeth op volgen: »_Gepriesen sei dies Wunder,
+aus meines Herzens Tiefe!_".... Maar mag men het vernemen, dit mirakel?"
+
+»Zeker, zeker! Ge waart zoo dikwijls de geduldige aanhoorder van mijne
+jeremiaden: ge zult het ook wezen van mijn hooglied!--Suzette is eene
+vriendin gaan bezoeken. Daarmee is een goed uur gemoeid. We hebben dus
+mooi den tijd. Stop eene versche pijp, en hoor toe."
+
+ * * * * *
+
+Dit gesprek had plaats op eenen winterschen namiddag, in eene gezellige
+achterkamer, tusschen mijnen vriend Herman Heise en mij. Ik had hem, een
+jaar of twaalf geleden, te Delft verlaten als het rampzaligste lid van
+het gansche studentenkorps: een jongen van geest en aanleg, maar die
+jammerlijk èn met zijn eigen groote lichaam èn met zijnen _weltschmerz_
+in de war zat--eene soort van sentimenteelen Roodhuid--mager,
+menschenschuw en miserabel. Ik vond hem terug als een welbeklant civiel
+ingenieur, eenen flinken kerel, een practisch man, een nuttig burger,
+een gelukkig echtgenoot--wijs, wakker en welgedaan.
+
+En nu zou hij, terwijl zijne vrouw hare vriendin bezocht, mij vertellen
+hoe dit zoo gekomen was.
+
+ * * * * *
+
+Een wonder noemde ik het (zoo begon hij), dat er, gelijk ge het zoo
+vleiend verkoost uit te drukken, van damp nog vleesch, van eene larve
+nog een mensch uit mij geworden is niet alleen, maar dat ten overvloede
+ik, in mijnen tijd de vrouwenschuwste aller jongelingen, thans binnen de
+landpalen met een lantarentje den man zou mogen gaan zoeken, die uit de
+huwelijks-loterij eenen kostelijker prijs trok. Wel--het wonder zit hem
+hierin, dat het niet alles, in stee van zoo bijzonder goed, reddeloos
+verkeerd liep, gelijk het immers, volgens de geijkte maatschappelijke
+opvatting, had =moeten= doen. Want kijk--het =begin= van mijn geluk
+was niet in den haak! zoo zouden onze moeders en schoonmoeders en
+behuwdzusters verklaard hebben; en de éénige reden waarom zij het
+=niet= verklaarden, was (tusschen twee haakjes) dat zij _in casu_
+niet bestonden:--wij waren beiden weezen toen we trouwden, en zonder
+familie:--onder ons gezegd, eene der eerste en zeldzaamste voorwaarden
+tot huwelijksheil. Maar alevel, ik moet zelf erkennen dat het begin uit
+de verkeerde wereld was. Eigenlijk, moet ge weten, heb niet ik Suzette,
+maar heeft Suzette mij gevraagd!
+
+ * * * * *
+
+Hoe zal ik die lange geschiedenis kort maken? eene geschiedenis,
+bovendien, die, als alle liefdeshistories, zoo bitter weinig om het lijf
+heeft voor alle menschen behalve twee?....
+
+Het was op eenen somberen namiddag in November van het jaar 1865....
+Neen, dat riekt te sterk naar eenen roman van Bulwer!....
+
+Eenzaam dolend langs den Delftschen buitensingel.... Bah! dat wordt weer
+te tragikomisch!....
+
+Komaan, om er dan eenen slag in te slaan:--het was de mist die het deed!
+Ja, niemand dan de mist was het!
+
+Niet lang na uw vertrek naar Java, wandelde ik op zekeren namiddag te
+Delft mijn singeltje om: de Haagpoort uit, de Rotterdamsche poort weer
+in--zooals wij te voren honderdmaal zamen deden. Het was een van die
+dagen gelijk ik ze in November even gaarne mag, als zonnegloed in Juli:
+een kille, grauwe, mistige druiler, een dag zonder ochtend en zonder
+avond, een dof geschemer tusschen twee nachten. Ik verbeeld mij wel eens
+dat het klimaat van dit land veranderd is in de laatste jaren: dat het
+er niet meer als voorheen zoo vriest en zoo sneeuwt in den winter, zoo
+stormt en zoo hagelt in het voorjaar, zoo stooft en zoo onweert in den
+zomer. Dit is natuurlijk louter eene poets die mijn geheugen mij speelt.
+Maar wat het =misten= betreft--dáárop zou ik durven zweren: er was in
+die dagen méér mist dan tegenwoordig. Zoo'n mist ten minste als er
+=toen= hing--op dien November-middag, bedoel ik,--neen, zóó eenen heb
+ik er in mijn later leven nooit weer bijgewoond--of het moest te Londen
+geweest zijn. Men kon feitelijk geenen boomstam op twintig passen vóór
+zich onderscheiden.
+
+Gij weet--dat was destijds een weertje naar mijn hart. De mist van
+buiten stemde zoo juist overeen met den mist van binnen. Behoef ik ú,
+mijn waarde--den éénige die mijne schuwheid wist te bezweren en mijn
+gemoed uit zijne schulp te doen kruipen--behoef ik ú te herinneren welk
+een rampzalig, eenzelvig wezen ik was: hoe afkeerig van menschen, hoe
+verlegen met mijzelven tusschen al die andere jongelieden, die zich
+(naar het mij toescheen) zoo benijdenswaardig vlug en gemakkelijk,
+of althans zelfgenoegzaam en vrijpostig, in de vormen des gezelligen
+levens bewogen?--Gij schreeft het toe aan eene ziekelijke
+prikkelbaarheid van mijn temperament, en aan de dompigheid van mijne
+opleiding. Zeer juist; eene ouderlooze en vreugdelooze jeugd ten huize
+van een orthodox predikant in een zeurig landstadje kon tot eene gezonde
+ontwikkeling van mijne levensgeesten niet bevorderlijk zijn geweest.
+Maar er was toch nog eene meer rechtstreeksche oorzaak bij in het
+spel, die ik zelfs voor ú getracht heb verborgen te houden, omdat ik
+meende--zeer dwaselijk--dat haar te bekennen, hetzelfde zou wezen als
+haar te verergeren. Ik leed namelijk (en gij moet het vaak genoeg hebben
+opgemerkt) in de ergste mate aan eene ziekte, die voor eenen student
+ellendiger om te dragen is dan een bochel of een vuurroode haarbos:--de
+=bloosziekte=. Mijn hart werkte als eene pneumatische pomp. De nietigste
+aandoening dreef mij het snel verschietende bloed golfsgewijze naar hals
+en wangen en slapen. Het was al genoeg, bij voorbeeld, dat ik op straat
+iemand te groeten had; dat een vreemdeling mij naar den weg vroeg;
+dat eene jonge vrouw mij voorbijging, wanneer ik wist dat anderen
+mij gadesloegen. Beging iemand in gezelschap eenen flater of eene
+onkieschheid, meestal was hij het niet, die kleurde, maar ik. Richtte
+men in eenen kring het woord tot mij, en diende ik eenigszins omslachtig
+bescheid te geven--het geschiedde niet zonder het rijzen van eenen
+donkeren blos. Onder kornuiten zelfs was het terloops vermelden van deze
+of gene, vaak mij geheel onbekende vrouw al voldoende om mij zoo rood te
+doen worden als een kostschoolnufje bij het hooren noemen van den naam
+haars heimelijk bewonderden luitenants.
+
+Gij kunt niet beseffen--neen, zelfs gij kunt dat niet--wat ik onder
+die kwaal geleden heb: hoe zij mijne gansche jeugd bedorven en
+verlamd, hoe zij geheel mijne toekomst bedreigd heeft met zedelijken
+en maatschappelijken ondergang. Ik heb later in Darwin's boek over de
+gemoedsaandoeningen eene treffend juiste beschrijving en verklaring van
+de bloosziekte gevonden. De groote natuurvorscher zoekt hare oorzaak,
+kort gezegd, in eene overspannen oplettendheid op onszelven, samengaande
+met een gevoelig hechten aan de meening van anderen, bijzonder met
+betrekking tot ons persoonlijk voorkomen. Hadde ik dit hoofdstuk, waarin
+ik mijzelven terugvond, vroeger gelezen (met de mededeeling er bij, dat
+het verschijnsel lang zoo zeldzaam niet is), ik zou misschien in die
+wetenschappelijke openbaring den moed, en in den moed ook de middelen
+gevonden hebben, om het zwak te bestrijden. Maar nu----och och! het was
+een deerlijk martelaarschap! Ik verbeeldde mij dat ik de éénige lijder
+was aan deze kwaal. Ik hield haar voor ongeneeslijk. Al mijne pogingen
+om haar te verbergen, verergerden haar slechts. Innerlijk dorstend naar
+sympathie, had ik aan vriendschap, aan gezelligheid behoefte. Van nature
+tuk op onderscheiding en genot, zou ik mij hals over kop hebben willen
+neerstorten in den vroolijken maalstroom der jeugd. Maar die ellendige
+hebbelijkheid sneed mij af van alles wat ik anders begeerig gezocht zou
+hebben. Want de menschen, allerminst de jongen, hebben geen mededoogen
+met zulk een zwak; integendeel, zij vermaken zich er mee en zoeken het
+nog te verergeren, hetzij om zich te goed te doen aan het besef van
+hunne eigene superioriteit, hetzij uit loutere plaagzucht. En zoo deed
+deze bezoeking mij alle gezelligheid vermijden, deed mij elke aanraking
+met flinke mannen en eerbare vrouwen ontvluchten, deed mij een huwelijk
+als iets onmogelijks, eenen eervollen werkkring als iets onbereikbaars
+voor mijzelven beschouwen, en liet mij geene uitkomst blikken, dan als
+landmeter naar de Kaap te trekken, ten einde mij daar te verschuilen
+onder Boeren en Hottentotten. Zij deed mij gluipend het zonlicht
+schuwen, omdat de duisternis mijn ongeluk verheelde. Soms wilde ik haar
+trotseeren--maar dan juist scheen er een springvloed te loopen door
+mijne aderen; en was eenmaal de roode golf gerezen, dan stond ik onder
+de menschen als een slungel, met den mond vol tanden, met al mijne
+ledematen verkeerd, haast met tranen van spijt en schaamte in mijne
+oogen, wenschende dat ik in den grond verzinken mocht:--ik, een Delftsch
+student, eene lange, knokige kerel, met de beginselen van eenen knevel
+al onder den neus, daar blozend en stotterend als een schoolmeisje dat
+betrapt werd op het kapen van een pruimentaartje!--Mijn potig uiterlijk,
+dat mijne zotte ziekte des te meer deed uitkomen, behoedde mij aan den
+anderen kant voor den smaad van hardop uitgelachen te worden; maar het
+sluiksche gegichel der ommestanders ontsnapte mij niet. Dikwijls jeukten
+mij de knuisten; slechts de gedachte, dat ik door spektakel mijzelven
+nog te belachelijker maken zou, weerhield mij om te beproeven of er
+op de gezichten dier ginnegappers toch niet door middel van eenige
+welaangebrachte muilperen wat kleur te krijgen ware. Voor gewelddadige
+experimenten op mijzelven echter deinsde ik niet terug. Nu eens stelde
+ik mijn aangezicht uren lang bloot aan de werking der zonnestralen,
+opdat onder de geblakerde huid het opwellen van het fatale rood niet
+zichtbaar wezen zou. Vaak ook dronk ik mij eene halve roes aan, die
+mij ten minste gedurende een uur of wat onbedeesdheid en kleurvastheid
+verzekerde. Om mij te verzetten, zocht ik ruwe, eenzame vermaken; om mij
+te harden tegen mijne =valsche= schaamte, gaf ik mij af met schepsels
+die alle =eerlijke= schaamte hadden uitgeschud. Ik was op weg, in alle
+stilte een lap en een lichtmis te worden. Eenige malen zelfs stond ik
+aan den rand van zelfmoord. Eerst schafte ik mij eene revolver aan;
+later weifelde ik tusschen cyankalium en morphine!--Nu, er zijn wel
+gekken geweest, die om minder zaaks hun pakje zich van den hals hebben
+geschoven! Gelukkig voor mij, dat ik mijzelven zoo telkens weer uitstel
+van executie verleende. Wat al goede dingen zou ik anders misgeloopen
+zijn!
+
+ * * * * *
+
+Gelijk gezegd--uit den mist zou er redding voor mij dagen.
+
+Het was op de hoogte van den Constructie-winkel, dicht bij het buitentje
+dat »_de Groene Haven_" heet. De tot vocht gestolde nevel drupte in
+dikke droppels uit de boomen; ik had dus mijne paraplu opgestoken,
+en slenterde, het hoofd vervuld met mijmeringen, die ongeveer zoo
+vroolijk waren als de natuur om mij heen, langzaam den eenzamen weg af.
+Opeens--ik zeide u al dat men slechts weinige schreden voor zich uit kon
+zien--opeens bespeurde ik dat ik op het punt stond in botsing te geraken
+met een medemensch, en wel, naar de kleeding te oordeelen, met eene van
+het vrouwelijk geslacht. Eene fladderende grijze regenmantel, óók onder
+eene paraplu (die hoofd en bovenlijf der gedaante voor mij verborgen
+hield), was snel uit den grauwen damp komen aanzweven, en het bleek
+dat wij elkander niet hadden opgemerkt vóór wij als boeg tegen boeg
+laveerden. Zonder op te zien, week ik rechtsaf uit; doch daar de
+tegenpartij links uitweek, bleef onze positie onveranderd. Nu stapte ik
+links af:--de gemantelde echter stapte rechts. Zij weer links, en ik
+weer rechts; en toen, voor de vierde maal, nógeens zij weer rechts en
+ik weer links!.... Het was bespottelijk! Zulk een mispas kan het best
+gemanierde paar voetgangers overkomen; maar in dit geval was hij méér
+dan zot, doordien onze regenschermen telkens tegen elkander aanbotsten
+en elkaar met groote veerkracht terugstieten.... Dat ik eene gloeiende
+kleur kreeg, behoeft wel geene verzekering. Want bij den tweeden zijstap
+had ik mijne tegenstandster aangekeken, en, ofschoon ik de oogen
+onmiddellijk weer neersloeg, met dien enkelen schichtigen blik even veel
+gezien als met eenen halven dag starens.
+
+Het is curieus, amice, en ik denk dat het ook ú wel eens opgevallen moet
+zijn, hoe men soms uren lang tegenover eene dame kan gezeten hebben,
+zonder daarna te kunnen zeggen of hare oogen blauw dan grijs waren, of
+het tipje van haren neus naar den hemel dan naar de aarde wees, en of
+zij al dan niet eene moedervlek op de rechter wang had--terwijl een
+ander maal het gansche beeld eener vrouw ons met eenen enkelen, vliegend
+snellen oogopslag, onuitwischbaar in het geheugen staat geëtst........
+Met dien éénen blik had ik gezien dat het jonge meisje daar tegenover
+mij rijzig en krachtig gebouwd was--haast even lang als ikzelf: dat zij
+een prachtig _buste_, eene matte, doch gezonde tint, een kuiltje in de
+blanke kin, en regelmatige, hoewel ietwat forsch gesneden trekken had;
+dat zij bruin van oogen en blond van haar was, en dat zij bloedkoralen
+oorbellen droeg. Eene blondine met bruine oogen----mijn ideaal, moet ge
+weten! Zuidelijk vuur bij Germaansche zachtheid!----ofschoon, op dat
+moment--neen waarlijk, zachtheid sprak er toch niet uit dat wezen, en
+vuur al evenmin! Norsch en koel vonkten die donkere oogen mij tegen; de
+vleugels van den fraaien neus spanden zich, als van toorn; de frissche
+lippen presten zich dreigend samen.... Vanwaar, dacht ik bij den derden
+zijstap, vanwaar deze verstoorde uitdrukking op dit eêl gelaat?... Toen
+schoot mij plotseling te binnen: o Hemel! als zij eens meende dat gij 't
+er om deedt, dat ge een vlegel waart, die haar den pas wou afsnijden om
+haar te beleedigen!... Mijn blos werd scharlaken. Wanhopig, om haar toch
+mijnen goeden wil en de eerlijkheid mijner bedoelingen te toonen, maakte
+ik mijnen vierden noodsprong. Doch ik vrees, er zou er nog wel een
+vijfde en een zesde hebben moeten volgen, indien de schoone zelve niet
+beter raad uit deze verlegenheid geweten had, dan mijn lummelig ik.
+Opnieuw haar aankijken, durfde ik niet. Maar ik hoorde haar spottend
+lachen, en uitroepen: »Och meneer, als u even stil wou staan, dan zou de
+weg breed genoeg zijn voor ons beiden!"...... Nu stond ik als een paal.
+Ik voelde dat zij mij voorbijglipte. Ik waagde het òm te kijken. Met
+vluggen, elastischen tred zag ik haar in den dikken mist verdwijnen.
+Tien, twaalf schreden----ik was weer alleen--de aarde was woest en
+ledig, en duisternis rondom mij zweefde over de weilanden.
+
+In de onzaligste stemming wandelde ik verder. Komaan! Een nieuw
+meesterstuk toegevoegd aan het lange, lange register van mijne
+pummelarijen. Hoe onbeholpen had ik mij daar weer aangesteld! Geen woord
+van ontschuldiging jegens het hupsche kind had mijne tong weten te
+vinden. Geen wóord, geen groet, geene buiging. Gebloosd slechts had ik,
+altijd maar weer gebloosd. O bloed, bloed, sarrend bloed! Een oog dat
+ons ergert, kunnen wij uitrukken en vàn ons werpen; maar tegen bloed dat
+ons plaagt, staat er in den ganschen bijbel geen recept!... Wat echter
+kon het mij ditmaal schelen! Niemand was ditmaal immers getuige geweest
+van mijne beschaming!.... Toch, niemand?--En zij dan?... Het vlijmde mij
+door de borst. Brandender schaamtegevoel had mij niet kunnen pijnigen,
+indien de spottende blikken van honderd makkers op mij gericht waren
+geweest. Het meisje was mij wildvreemd. Ik kende haar evenmin als zij
+vermoedelijk mij. Maar dat juist zij mij had moeten aanschouwen in al
+mijne onredzaamheid, dat krenkte mijn zelfgevoel dieper, dan al wat ik
+ooit nog van dien aard had te verkroppen gehad. Zeer beslist vestigde ik
+mijne keus nu op cyankalium.
+
+Middelerwijl was ik, na nog eenen kleinen omweg gemaakt te hebben, langs
+het Oude Delft in de stad teruggekeerd. De torenklokken sloegen half
+vier; het weinigje daglicht begon al te zinken; in enkele huizen liet
+men de gordijnen reeds vallen, en stak de lichten aan.
+
+Ik woonde toen aan de Hippolytus-buurt; doch de kamer beviel mij niet,
+of de huisploert maakte het mij lastig--kortom, ik had mijne huur
+opgezegd, en moest met den laatsten der maand (dat was binnen twee of
+drie dagen) verkassen. Nog wist ik niet waarheen.
+
+Terwijl ik nu, om den gang langs het Academie-gebouw en de luidruchtige
+schaar van de daaromtrent lanterfantende jongelingschap te vermijden,
+de Korte Breedsteeg insloeg, zag ik aan eene woning in die uitgestorven
+zijstraat een bordje uitsteken, houdende mededeeling, dat aldaar eene
+gemeubileerde kamer te huur was. Mij docht, die stand kon mij wel
+passen: er was er geen stillere in gansch Delft, en aan de overzijde
+had men, over eenen muur heen, uitzicht op den tuin achter een deftig
+heerehuis. Op de deur las ik eenen mij niet onbekenden naam: »Holwerd,
+muziekmeester en stadsklokkenist." Ik stapte achterwaarts, om de woning
+eens op te nemen; vrijmoedig, in de meening dat niemand mij opmerkte,
+hef ik den blik naar de eerste verdieping----en, verbeeld u, het eerste
+wat ik zie, is zij--het meisje van daareven, dicht bij het raam over een
+naaiwerk gebogen!
+
+Ik verstijfde--ditmaal niet blozend, maar bleek wordend tot in de
+wortels van mijne haren.... Ook zij had mij gezien, en terstond den rug
+naar het venster gekeerd. Onnoodig! Want sneller dan zij zich wenden
+kon, was ik op de stoep gesprongen om mij voor haar te verbergen--en
+tevens, vóór ik het zelf recht wist, had ik mijne hand aan de schelknop.
+
+Wat ging ik doen?--Daar aanbellen?--Nooit!... Maar toch, ja--ik moest
+wel--ik kon niet meer terug! Zij kon in den spion mijne beweging hebben
+opgemerkt--het zou kwajongensachtig zijn, indien ik nu wegliep. Ook
+was er iets in mij dat mij dwong, dat mij den wil ontnam. Ik durfde
+niet--maar ik =moest=. Het koperen knopje zat mij tusschen de vingers
+als vastgeklemd: mijn arm behoorde mijzelven niet meer toe: een
+galvanische stroom voer mij uit den schouder er door heen.... Daar
+volgde een zachte ruk--en de bel ging over.... Bij haar klingelen was
+het mij of ik eenen moord begaan had, en of ik het armezondaarsklokje
+reeds mijne uitvaart hoorde luiden.
+
+Men liet mij vrij lang wachten op de stoep. Ik hoorde eene mansstem,
+die nijdig riep: »Suzette! kan je niet open doen?"--Eindelijk ontsloot
+zich de deur, en de heer Holwerd zelf, gemuild en gemutst, stond in het
+portaal en vroeg mij naar mijn believen. Zijn knorrig gelaat helderde
+op toen ik hem verzocht mij de kamer te laten zien; het straalde van
+genoegen toen ik haar tegen eenen niet zeer billijken prijs inhuurde.
+Drie dagen daarna had ik bij den klokkenist mijnen intrek genomen. De
+heer Holwerd heette mij met zekere beschonken plechtigheid welkom onder
+zijn dak. Een halfwas stuk van een dienstmeisje bracht mij het theewater
+en ruimde mijne kamer. Maar des klokkenisten dochter hield zich
+onzichtbaar.
+
+ * * * * *
+
+Veroorloof mij thans, vóór ik verder ga, eens even aan te pijpen en
+de sherry-karaf voor den dag te halen. Deze oude herinneringen wekken
+in mijnen boezem emoties, die mij dorstig maken naar wijn en naar
+tabaksrook. Wijn die het hart verheugt, en tabaksrook die de zinnen
+stemt tot kalmte.
+
+ * * * * *
+
+Ik geef u mijn woord--zoo vervolgde mijn vriend Herman--dat ik
+aanvankelijk bij mijzelven geen spoor ontdekken kon van verliefdheid
+op Suzette, en dat ik (afgezien van dien geheimzinnigen drang tot
+aanschellen, dien ik mij nog maar niet verklaren kon) eerlijk meende
+overtuigd te zijn van niet om harentwille, doch om den wille van
+mijzelven haar vaders rustige en welgelegene voorkamer betrokken te
+hebben. Wel bleef haar beeld mij met zeldzame klaarheid voor de oogen
+zweven; wel betrapte ik mijzelven op droomen waarin zij eene rol
+speelde, en vaak ook op een heimelijk verlangen om, zelf ongezien,
+haar op hare gangen eens te mogen bespieden. Maar tusschen dit en
+verliefdheid lag toch nog een gansche oceaan, meende ik. Bovendien had
+ik het denkbeeld van ooit met mijne onbeminnelijke persoonlijkheid eene
+jonge vrouw te kunnen bekoren, het denkbeeld van ooit met een werkelijk
+mooi meisje eene geregelde vrijage te kunnen aanknoopen, steeds zóó
+verre vàn mij geschoven, dat het ook thans in ernst geen oogenblik bij
+mij ingang wilde vinden.
+
+Al spoedig echter, naarmate ik het karakter van het meisje en de
+omstandigheden waarin zij leefde eenigszins nader leerde kennen, zou
+hierin eene merkbare verandering ontstaan. Deze kennis gaarde ik
+grootendeels uit den mond haars vaders, die zich geroepen scheen te
+voelen, de stuursche teruggetrokkenheid van zijne dochter te mijnen
+opzichte zooveel mogelijk te vergoeden door bij mij op de kamer praatjes
+te komen maken, waarbij hij dan, met eene vaak naar alcohol riekende
+gemoedelijkheid, zijne persoonlijke gevoelens omtrent verschillende
+huislijke en maatschappelijke aangelegenheden onbewimpeld voor mij
+uitstortte.
+
+De heer Holwerd was geen ondegelijk musicus; maar indien hij van zijne
+pianolessen had moeten leven, dan zou hij (volgens zijne eigene manier
+van spreken) zijne keel wel aan den kapstok hebben mogen hangen. Ik
+geloof dat hem van zijne eertijds bloeiende praktijk nog slechts een
+viertal uren 's weeks waren overgebleven: twee aan de dochter van eenen
+rijken kroeghouder, en twee aan eene alleenlevende dame van verdachte
+zeden. Daar hij echter als stads-carillonist en dirigent van een paar
+liedertafels een redelijk inkomen genoot, terwijl zijne dochter door
+handenarbeid goeddeels in haar eigen onderhoud voorzag, zoo hadde hij
+bij eene matige levenswijze niet noodig gehad eene kamer te verhuren.
+Ongelukkig was zijne levenswijs het tegendeel van matig. De goede man
+dronk een weinig; dat is: hij dronk wat veel. Strikt genomen, trof men
+hem zelden in eenen staat van onbeneveldheid: nooit rechtuit dronken,
+maar geregeld van 's namiddags twee uur af in meerderen of minderen
+graad aangeschoten. Om nu deze liefhebberij met een gerust geweten te
+kunnen bevredigen, behoefde hij méér geld dan hij met zijne muzikale
+kunstvaardigheden op den beganen bodem en in de hoogere luchtlagen
+verdienen kon. Vandaar de kamer verhuurderij. En vandaar ook eene
+voortdurende spanning tusschen hem en zijne dochter. Want Suzette,
+die niet te trotsch was om zich eene mate van onafhankelijkheid te
+verzekeren door het bedrijf van hoedenmaakster te beoefenen, droeg het
+hart veel te hoog om de bel na te loopen en zich de impertinenties te
+getroosten van eenen »heer op kamers", student of luitenant; en zeer
+kwalijk duidde zij het haren vader, dat hij geheel onnoodig, louter om
+zijnen dronkenmansdorst ruimer te kunnen laven, zichzelven en haar deze
+vernedering aandeed, haar de vrijheid in huis ontnam, het beste vertrek
+ontroofde, en--wat het ergste was--haar prijs gaf aan de kans van onder
+haar eigen dak bloot te staan aan de kwetsende vervolgingen, waarvan
+zij, eene burgerdochter, onbeschermd en zonder stand, op de straat reeds
+méér dan genoeg te lijden had. Ik kon dit alles opmaken uit eene
+ontboezeming van den ouden heer zelven.
+
+»Ja, ja!" sprak hij op zekeren namiddag tot mij, terwijl hij dapper
+van mijnen portwijn proefde: »Trots is goed en wel! Trots is best in
+een mensch: want zonder trots houdt een mensch zijn hoofd niet uit de
+modder. Ikzelf ben óók trotsch: op mijnen onbezoedelden naam, op mijne
+muzikale talenten, op mijne knappe dochter, op mijn dochters pianospel,
+dat zij van niemand anders dan mij heeft geleerd----"
+
+»Zoo zoo?" viel ik hem in de rede: »Is dat mejuffrouw uwe dochter, die
+ik 's avonds in de achterkamer wel eens hoor spelen? Ik meende, mijnheer
+Holwerd, dat u het zelf waart."
+
+»Ik zelf? Papperlepap, meneer!--Neen, mijne eigen vingers hebben met dat
+getrommel daar boven in den toren al lang hunne _geläufigkeit_ verloren.
+Mijne dochter is 't, die u hoort. De sonaten van Beethoven, het _Rondo
+capriccioso_ van Mendelssohn, het _Blumenstück_ van Schumann--als
+gesneden koek, zeg ik u! Netjes en met gevoel, glad en _con brio_!--Had
+ze mijnen zin gevolgd, dan was ze pianojuffrouw geworden: en dan was
+haar kost gekocht geweest. Maar zij beweert dat ze niet uit het hout
+gesneden is om allerlei apen zonder ooren en kippen zonder kop de
+gamma's en den eersten Czerny in te stampen; en daarin heeft ze wel
+gelijk, geloof ik: want tot martelaarster is mijn Suzètje ook al niet
+in de wieg gelegd; eer, vrees ik, zou ze eene pil innemen of uit het
+zolderraam springen, als men haar het leven te spaansch maakte.... Eene
+superbe meid, meneer! Je kent haar toch? Eene meid om eenen paal mee in
+den grond te slaan. Oók trotsch, jawel!--Een juffertje, dat er uitziet
+als zij, heeft natuurlijk wel eens aanstoot van de heertjes. Dat kan
+niet anders; bloed is geen karnemelk, en wij zijn allemaal jong
+geweest;--maar ik beloof je dat zij de snuiters die haar te na komen op
+de kneukels weet te tikken! Eene kranige meid, hoor, waarop een vader
+trotsch mag zijn!.... Maar kijk, zoo kom ik nu vanzelf weer op mijn
+chapiter terug. Trots, zeide ik, is heel goed. Alleen, men kan ook de
+beste dingen bij den verkeerden kant aanpakken. Een burgermeisje, zeg
+ik maar, dat nu eenmaal geen fortuin heeft, moet niet te trotsch wezen
+om haren vader op eene fatsoenlijke manier zijne middelen van bestaan
+te helpen verbeteren. Wel, meneer--zelfs professors en dominees verhuren
+kamers aan jongelui! Waarom dan geen arme oude muzikant?--En wanneer
+men eenmaal kamers verhuurt, dan moet men niet te trotsch wezen om zelf
+eens een kopje of een glaasje binnen te brengen. En heeft een meisje
+in zoo'n positie het voorrecht, dat ze er goed uitziet, dan mag zij
+in alle eer en deugd bedacht zijn op een goed huwelijk, dat haar eene
+toekomst verzekert; en dan behoeft zij niet met hare zure gezichten elk
+jongmensch, die misschien met de nobelste bedoelingen met haar in kennis
+zoekt te geraken, en die daartoe geen geschikter middel weet, dan bij
+haren vader in huis behoorlijk eene kamer te betrekken----"
+
+Op dit oogenblik werd er driftig tegen de kamerdeur geklopt, en
+Suzette's stem, in welke eene trilling van toorn niet te miskennen
+viel, riep van buiten: »Vader, het eten staat op tafel! Zult u haast
+komen?"..... Had zij iets van zijne luide redeneering opgevangen, en op
+deze kort aangebonden manier zijn gesnap willen afbreken?... »Ik kom,
+ik kom!" schreeuwde Holwerd, zichtbaar verward: »Tot weerziens, meneer
+Heise! Excuseer mijne rondborstigheid! We praten wel eens nader, hoop
+ik!"--En hij dribbelde snel de kamer uit.
+
+Neen oude! met mij zoudt ge niet veel nader meer praten--ten minste
+over uwe dochter niet. Ik verachtte den vent na dit gesprek: en toch was
+ik hem voor zijne borrelpraat half dankbaar. Want nu eerst werd alles
+mij duidelijk. Nu eerst begreep ik de krenkende positie van het meisje
+in dit huis:--eene schoone dochter, fier en rein--een veile dronkaard
+van eenen vader. Nu ook besefte ik in welk eene valsche stelling ik
+mijzelven tegenover haar geplaatst had. Hoe kon het anders, of zij
+moest meenen dat ik haar gevolgd was en beloerd had na die ontmoeting
+op den singel? dat ook ik een dier sujetten was, die zich in hare
+woning waren komen nestelen om haar strikken te spannen?--Ik begreep
+hare schuwheid, haren onwil om zich te vertoonen--alles!... Wat moest ik
+doen?--Heengaan? Maar dat zou op den aftocht van eenen verslagen vijand
+gelijken. Neen! blijven wilde ik. Ik wilde haar bewijzen, door mijn
+eerbiedig gedrag, door mijne ingetogenheid, dat zij zich in mij dan toch
+vergist had. Blijven dus--al ware het slechts om door mijne aanwezigheid
+de kapers van de kust te houden.
+
+Van toen af kon ik het voor mijzelven niet meer verhelen, dat er voor
+Suzette iets in mij groeide, wat ik (hoe vaak ook vroeger op deze of
+gene deerne heimelijk verzot) voor geene andere vrouw ooit gevoeld had.
+Eerst hield ik het nog voor eene soort van medelijden, gepaard aan een
+ridderlijk verlangen om haar te beschermen. Zij immers moest, evenals ik
+zelf, zich eenzaam en ongelukkig voelen in de wereld; en hoewel ik zeer
+goed wist dat twee gekken nooit éénen wijze maken, noch twee lafaards
+éénen held, zoo waren mij toch wel gevallen bekend, waarin twee
+eenzaamheden de som hadden opgeleverd van ééne volmaakte gezelligheid,
+en twee ongelukkigheden die van één onmetelijk geluk. Maar straks
+geraakte ik tot het bewustzijn, dat de zaak te ernstig werd voor
+woordspelingen, en dat het eene wonderlijke soort van medelijden is,
+waaruit een razende drang ontstaat om voor het voorwerp er van op de
+knieën te vallen en het de voeten te kussen.
+
+Mijn vriend--ik was verliefd! Dat is, verliefd zooals ik met =mijn=
+karakter het wezen moest: verliefd met eene verholene intensiteit,
+die weldra mijn geheele =zijn= doordringen zou: met eenen stillen,
+innerlijken gloed, die langzaam voort zou smeulen tot hij mij gansch
+zou hebben verteerd. Ik sidderde bij het uitzicht: want het beloofde
+mij niets dan marteling. En toch deed deze nieuwe pijn mij tintelen van
+eene ongekende vreugd, van eene vage zaligheid, doelloos, redeloos,
+hopeloos--en nochtans zoo zalig.... Wel, amice--gij zelf waart
+indertijd niet van marmer. Gij weet dus alles.... Ik was verliefd!
+
+ * * * * *
+
+Drie weken na mijne intrede in meester Holwerd's huis zag ik Suzette
+voor het eerst terug. Het was op de stoep, terwijl ik tegen het
+middaguur iets vroeger dan gewoonlijk thuiskwam, en zij juist uit
+wilde gaan. Mijnen beleefden, diep blozenden groet beantwoordde zij
+nauwelijks met eene lichte hoofdbeweging. Mijn God! hoe streng die fijne
+wenkbrauwen, dat blanke voorhoofd zich konden fronsen over die trotsche
+bruine oogen! Hoe verachtend die neusvleugels trillen, die lippen zich
+krullen konden!.... Wat zal ik u zeggen?--Ik vond er haar slechts te
+schooner, te edeler, te begeerlijker om!...... Mijn vriend--ik was
+verliefd!
+
+En, bij mijnen baard, dat ben ik----ja, 't is zeldzaam wanneer men
+reeds aan zijne koperen bruiloft denkt----dat ben ik thans nóg!....
+Nu echter niet meer als de smachtende slungel op de ongenaakbare nimf
+zijner droomen--maar als de op zijne beurt trotsche man op de milde,
+in wedermin bloeiende gade. Nu niet meer in de magerheid van mijn
+verlangen--maar in de volheid van mijn bezit. Nu niet meer, zooals Jan
+Luyken zingt--Jan Luyken, die, zoo'n kwast als hij was, toch wel een
+paar geestige minnedeuntjes uit zijne lier getokkeld heeft--, nu niet
+meer in »_onzalige eenzaamheyt, vol quijnende ongenuchten_"--maar
+
+ _In den blijden staat
+ Van hem wien 't is gegeven
+ Door 't soet gelaat
+ Van zijn beminde nooyt te zijn verzaat!_
+
+Zóó ver echter waren wij toen in lang nog niet.
+
+Maanden verliepen er, zonder wezenlijke verandering in onze verhouding.
+Alleen scheen Suzette mij niet meer zoo opzettelijk uit den weg te gaan,
+en, als zij mij toevallig ontmoette, niet meer zoo voorbedachtelijk, zoo
+bestudeerd afstootend tegen mij. Drie dingen moeten, geloof ik, in mijn
+voordeel bij haar gepleit hebben, althans hare zwarte vermoedens omtrent
+mijne bedoelingen te haren opzichte in slaap hebben gesust. Vooreerst
+mijne altoos bloode, maar toch niet onridderlijke hoffelijkheid; ten
+tweede, dat ik zooveel mogelijk alle verdere vertrouwelijke gesprekken
+vermeed met haren vader; en eindelijk mijne eenzame, geregelde
+levenswijze;--ik had mijne vroegere losheden geheel afgezworen; ik zat
+meest elken avond tehuis, en werkte vlijtig. Soms, bij onze vluchtige
+ontmoetingen, wilde het mij lijken of er in de wijze waarop zij mij
+aanzag eene mengeling van bevreemding en medelijden, iets zelfs van
+belangstelling lag. Dat zij mij nu nog voor eenen vermomden Don Juan,
+voor eenen huichelenden belager van hare eer verslijten zou, was
+onmogelijk. Toch bleef zij, koel en streng, elke nadering ontwijken.
+Slechts bij hooge uitzondering, wanneer het dienstmeisje uit was,
+bracht zij mij iets op mijne kamer; ik had mij trouwens aangewend
+zooveel doenlijk mijzelven te helpen. Eéns maar had ik bij zulk eene
+gelegenheid de vermetelheid bijeengeraapt om haar te zeggen--stamelend
+en met eenen purperen blos--hoeveel genoegen zij mij des avonds, terwijl
+ik studeerde, verschafte met haar piano-spel. Sedert merkte ik op dat
+zij vaker en langer speelde dan te voren.
+
+Een andere verliefde, bedeeld met een weinigje meer zelfvertrouwen,
+zou allicht uit dit laatste trekje vooral zich wat goeds hebben durven
+beloven; één punt van sympathische aanraking is immers reeds veel,
+en de taal der tonen (ook ik speelde klavier) heeft al méér jonge
+harten tot elkander gebracht, dan die van den mond. Doch ik, met mijne
+bloosziekte en menschenvrees, met mijne ingewortelde begrippen omtrent
+de onaantrekkelijkheid van mijnen persoon, met mijne vooropgestelde
+overtuiging dat ik als vrijer van een jong en aanlokkelijk meisje eene
+onmogelijkheid was--wat had =ik= mij te beloven?--Ik kon niet inzien,
+en ik dacht er ook liefst niet aan, wat er uit mijnen hartstocht worden
+moest. Vrijen en trouwen leek mij meer dan ooit eene voor mij ondenkbare
+onderneming. Bovendien, ik was innerlijk toch ook veel te fier om door
+de vrouw die ik liefhad te willen aangenomen worden enkel uit genade,
+of omdat ik goed genoeg zou zijn om (zooals vader Holwerd zeide) haar
+eene toekomst te verzekeren; bij al mijne geringschatting van mijne
+uiterlijke waarde, zou ik van de vrouw die ik huwde toch wedermin
+gevergd hebben als eene _conditio sine qua non_. Mij bleef dus niets
+over, dan, naar het voorbeeld van mijnen beminden Don Quixote, van
+Amadis en Fiérabras en honderd andere edele ridderzielen, genoeg te
+hebben aan mijne eigene liefde _pure et simple_, in haar te leven om
+haarzelve, zonder hoop op, ja, kon het wezen, zonder verlangen zelfs
+naar bevrediging.
+
+Meen niet dat mij dit licht viel!--Ik had goed mij verdiepen in
+Cervantes--nooit liet zich onder het lezen de nevengedachte weren, dat
+Don Quixote en Amadis en Fiérabras altegaar maar zielen van papier, maar
+ridders van stroo en blik waren. Ik had mooi idealiseeren, dagelijks
+herinnerde mij de natuur met felle nepen, dat de min iets is van vleesch
+en bloed. Dan was ik bij vlagen den waanzin nabij! Dan wilde ik mij
+aan Suzette's voeten gaan storten, en haar smeeken zich over mij te
+erbarmen!.... Maar tijdig nog dook voor mij het schrikbeeld op, dat zij
+mij uitlachen en wegstooten zou, en dat ik dan zou moeten vertrekken uit
+de woning waar ik ten minste een wrang genot vond in het bewustzijn van
+hare nabijheid. Of die andere voorstelling, belachelijk nog in hare
+pijnlijkheid: hoe vader Holwerd zijne dochter misschien overreden zou
+mij als kostwinner en bezorger toch maar te aanvaarden: hoe hij met
+beschonken zalving zijne handen zegenend zou uitstrekken boven onze
+hoofden: en hoe ik dan 's zondags met Suzette uit wandelen zou moeten
+langs de Delftsche grachten, blos op blos, linkschheid op linkschheid
+stapelend--ten spot van heel de straat, en allermeest van mijne
+beminde!.... Ik blikte dan naar de kast waar ik nog altoos mijne
+vergiften geborgen hield. Maar de moed tot sterven ontbrak mij zoowel
+als de moed tot leven. Radeloos liet ik mij op de sofa vallen, en brak
+los in snikken.
+
+Onder eene van die buien verraste mij Suzette zelve. Zij kwam,
+daar er niemand anders tehuis was, mij eenen zoo pas bezorgden brief
+overhandigen. Ik moest haar tikken niet gehoord hebben. Toen zij den
+brief vóór mij op de tafel legde, hief ik mijn hoofd uit mijne handen,
+en staarde met mijne betraande oogen verwilderd tot haar op. Zij keek
+mij lang en sterk aan, met eenen zonderlingen blik.--»Scheelt er iets
+aan, meneer Heise?" vroeg zij zacht.... Ik bracht de hand aan mijne
+keel, die mij als toegenepen zat. Ik kon niet antwoorden, maar ik
+schudde ontkennend het hoofd.... »U zit, geloof ik, te veel op uwe
+kamer", hernam zij: »u moest wat meer uitgaan, en wat verzet nemen,
+zooals de andere jongelui".... Hare altstem trilde een weinig; zij
+kleurde even terwijl zij het zeide: zij was verrukkelijk schoon....
+»Suzette!" riep ik toonloos.... Maar zij was de kamer al uit.
+
+ * * * * *
+
+De zomer vlood voorbij. In de vacantie maakte ik, naar gewoonte, eene
+voetreis van een paar weken in Duitschland. Doch het eenzaam dolen in
+den vreemde, vroeger mij zoo lief, kon mij niet meer bekoren; ik had
+aan mijzelven en de natuur niet genoeg meer; of liever, beurtelings
+te veel en te weinig had ik aan beiden; en er was een tweede noodig
+geworden om het =te veel= te ontladen, het =te weinig= aan te vullen.
+Met andere woorden: Suzette's beeld vergezelde mij bij regen en bij
+zonneschijn--onafscheidelijker dus dan mijne schaduw. Reeds een veertien
+dagen vóór het hervatten der lessen, zat ik alweer op mijne kamer aan
+de Korte Breedsteeg te turen naar het gezwatel der lindebladers aan de
+overzij. Suzette (ik vernam het niet zonder eenen steek van jaloersche
+bezorgdheid) was uit logeeren bij eene nicht te Amsterdam. Haar vader
+ontving mij zeer opgewonden. Ik bespeurde dat hij zijn bitter-uurtje
+weer wat vervroegd had, zoodat hij voortaan reeds omstreeks de
+middagstonde in eenen kennelijk spiritueusen toestand verkeerde. Zijne
+vier laatste piano-lessen had men hem opgezegd, en ik meende te bemerken
+dat zijn Wilhelmus-gebeier uit den toren niet meer zoo energisch klonk
+als voordezen.
+
+In het begin van September kwam Suzette uit Amsterdam terug. Zij zag
+er opgeruimder uit dan te voren: bloeiender dus ook: meer dan ooit een
+toonbeeld van kloeke, trotsche schoonheid. Bij het wederzien reikte zij
+mij de hand, en vroeg mij hartelijk naar mijne gezondheid. Ik vatte
+daaruit moed om haar een fraai châlet met speelwerk aan te bieden, dat
+ik uit het Schwarzwald voor haar had meegebracht. Zij keek donker,
+trok de lippen samen, bedacht zich even--maar eindigde toch met het
+glimlachend aan te nemen. Ik voelde, het was eene groote gunst die zij
+mij bewees--doch aanmoedigends (dit zeide mij haar fronsen) mocht er
+voor mij niets in gelegen zijn.
+
+Daarna keerde alles weer in de oude voegen terug. De studiën werden
+hervat; de dagen slonken; de October-regens plasten neder. Suzette
+werkte harder dan voorheen. Zij liet zich weer uiterst zelden zien, en
+was dan in haar spreken, hoewel niet onvriendelijk, weer koel en kort.
+Ik vond haar bleeker, haar wezen gedrukter: een gevolg, vermoedelijk,
+van ergernis en zorg over haar vaders toenemende dronkenschap en
+onbekwaamheid tot zijn beroep. Wat mijzelven betreft--haar leed
+wakkerde mijnen hartstocht slechts aan, zonder evenwel mijnen moed te
+stalen. De uitkomst voor ons beiden, zoo eenvoudig toch, bleef voor
+mij verholen in ondoordringbare nevelen. Met een brandend hart en een
+troebel brein ging ik in den winter--voor mij den laatsten te Delft,
+indien het eind-examen slaagde--te gemoet.
+
+ * * * * *
+
+Herfstdag na herfstdag sleepte zich traag daarhenen--met storm, met
+regen, met droef gesluierde luchten, of met weemoedigen zonneschijn.
+Straks alweer November; en mèt haar de mist weer, de eeuwige mist. Ik
+weet niet hoe het kwam, maar ik haalde mij in het hoofd dat er ook
+ditmaal uit dien mist iets avontuurlijks, iets beslissends voor mij
+moest opdoemen--eene lotswending tot een nieuw leven, óf tot den dood.
+
+Moet ik zeggen dat die _ahnung_ mij niet bedroog?--Zeker is het, dat
+November's mistigheid het hare bijdroeg om mij te wikkelen in een
+avontuur, welks afloop mij aanmerkelijk deed stijgen, zoo niet in
+Suzette's, dan toch in mijne eigene schatting.
+
+Op eenen avond, kort na het eten, had ik bij eenen mijner kennissen een
+boek te halen. Het mistte zwaar--juist als ongeveer een jaar geleden;
+alleen, het was nu geen natte, grauwe, maar een droge en witte nevel,
+uit welken de profeten vorst voorspelden. Pas buiten de deur, bespeurde
+ik aan den hoek der straat twee schimmen. Argeloos liep ik voort. Toen
+zag ik dat het een man was, die met uitgestoken armen een meisje zocht
+te omhelzen, dat zich heftig tegen hem weerde. Onmiddellijk herkende ik
+Suzette;--den man, met den rug naar mij toegewend, kon ik niet in het
+aangezicht zien. Hem toornig in den nek te grijpen en aan eenen kant
+slingeren, met een: »kerel, laat af van die dame!", was het werk van
+eene seconde. Zijn antwoord was een duchtige vuistslag op mijn linker
+oog;--meteen had ik hem met het rechter herkend:--Duplis, een halfbloed,
+onder al de studenten gevreesd om zijne tijgerachtige lenigheid en
+kracht. Maar hier toch was de _karbau_ den _matjan_ te sterk. De woede
+staalde mijne zware knoken tot plethamers. Eén slag tapte hem het bloed
+uit den neus; een tweede dreef hem de tanden door de lip. Daarop den
+gelen aterling bij den strot vattende en hem achterover wringende, zou
+ik hem de ribben gebroken hebben over een ijzeren hek--indien niet
+Suzette mij met stevigen greep weerhouden had.... Als een vos die in
+eene klem zijnen staart heeft laten zitten, zoo droop Zwartjan den hoek
+om.
+
+Suzette stond eerst roerloos; toen legde zij den arm in den mijnen, en
+zoo gingen wij den korten afstand huiswaarts. Ik voelde haar lichaam
+beven. Zij zeide niets. Maar even vóór de deur brak zij in een heftig
+snikken los. »O!" stiet zij uit, terwijl hare vuist zich balde en hare
+oogen vonken schoten door de tranen heen: »die ellendelingen!--En dat
+noemt zich heeren! dat noemt zich mannen!... Meneer Heise, laat ik u
+verder niet ophouden. Ik dank u!"--Zij drukte mij de hand, en liet mij
+mijns weegs gaan.
+
+En ik?.... »Spreek dan toch! Nu of nooit!" had eene innerlijke stem
+mij toegefluisterd. Want nog nooit van mijn leven had ik mij zóóveel
+mans gevoeld: nog nooit voelde ik mij zoo sterk om mij met deze zelfde
+knuisten door alle hindernissen, zelfs door mijne vermaledeide blooheid
+heen te slaan.... Maar aan den anderen kant vond ik het zoo min,
+het ontdane kind thans om liefde te vragen, alsof ik eene belooning
+verwachtte voor den kleinen dienst van daareven. Ik zweeg dus. Morgen
+misschien! Morgen! dacht ik.
+
+Morgen echter had ik een blauw oog. Suzette zond mij door het
+dienstmeisje eene zalf om er op te smeren; maar zelve kwam zij niet
+om die operatie te bewerkstelligen. Op morgen volgde overmorgen;
+op déze week de volgende; op November December. Mijn oog had in dien
+tusschentijd al de kleuren van het spectrum doorloopen: van blauw was
+het groen, van groen geel, van geel weder normaalkleurig geworden. Maar,
+in welke dezer schakeeringen ook, Suzette was er niet naar komen zien.
+En naar gelang het eereteeken van mijne ridderdaad verdween, voelde ik
+ook mijnen vrijersmoed mij weer in de schoenen zinken, en mijne blooheid
+er uit oprijzen.
+
+Daar dwarrelde zacht de eerste sneeuw omlaag: fijne, schuchtere vlokjes,
+door grootere straks in dichteren drom gevolgd.--»Suikerstrooisel!"
+riepen de kinderen. Inderdaad, het was de dag er voor. Sint Nicolaas
+reed over de daken. Voor ieder bracht hij wàt--maar voor mij het
+allerbeste!
+
+In den avond van den 5den December 1866 zat ik eenzaam in mijne kamer.
+Het gejoel op de straat trok mij niet aan. Bovendien, ik had voor
+Suzette eene kleine verrassing besteld: eenen prachtband van Chopin's
+_Notturnos_. Ik wilde wachten of zij behoorlijk bezorgd zou worden.
+
+Terwijl ik dan zoo over een dictaat zat, lezende zonder te verstaan,
+trad er opeens iemand, zonder kloppen, mijne kamer binnen, en sloot de
+deur achter zich toe. Suzette stond vóór mij, met het bewuste muziekboek
+onder den arm. Er was een vochtige glans in hare oogen, eene ongewone
+bleekheid op haar gelaat.
+
+»Meneer Heise", sprak zij zacht, terwijl ik opgerezen was en bedremmeld
+tegenover haar stond: »deze muziek heb ik van u.... Neen, ontken het
+niet! Er is niemand anders in Delft, die mij zúlk een cadeau zou
+zenden."
+
+Ik stotterde iets--dat het zoo gering was--en dat ik ook mijzelven
+zooveel genoegen beloofde van het hooren spelen mijner lievelingsmuziek
+door haar.
+
+Zij legde het boek op de tafel, nam een papier op, dat zij om haren
+vinger rolde, en zweeg eene wijle, met neergeslagene oogen. Verlegen
+scheen zij--haast even verlegen als ik.
+
+»En wat", vroeg zij fluisterend--»wat heeft Sint Nicolaas ú wel voor
+_surprises_ gebracht?"
+
+»Mij?" riep ik: »mij? Wie ter wereld zou =mij= met _surprises_
+bedenken?"
+
+»Nu", hernam zij even zacht--»dan heb =ik= er eene voor u--ten minste
+als gij ze wilt aannemen. Ik breng u----"
+
+»Suzette!" stamelde ik.
+
+Zij sloeg hare oogen rein en helder tot mij op. Om haren fieren mond
+speelde een mij nog onbekende, een onbeschrijfelijk lieve glimlach. Twee
+tranen glipten haar over de wangen. Hare lippen beefden, haar volle
+boezem zwoegde--maar nu niet van toorn.
+
+»Ja", voer zij voort: »ik geloof wèl dat gij ze aannemen wilt, mijne
+arme _surprise_. Ik weet dat ge mij lief hebt; en ik begrijp waarom ge
+'t mij niet zeggen durft. Wij beiden gaan onder dat zwijgen ten gronde:
+ik in dit rampzalige huis, gij in uwe troostelooze afzondering. Als ge
+gelooven wilt dat ook ik je liefheb, als ge het hart vertrouwen wilt van
+een meisje dat arm is, dat de dochter is van eenen dronkaard, en dat
+zichzelve aanbiedt----Herman--hier, dan breng ik je mijzelve----"
+
+»Suzette!--lieveling!"...................
+
+ * * * * *
+
+»Riep je, mijn jongen?" vroeg eene stem achter ons.
+
+»Halloh! daar is zij al weerom!" schreeuwde mijn vriend Herman, aldus
+plotseling in het boeiendste van zijn verhaal gestoord; en hij sprong
+op, en sloot zijne prachtige blonde vrouw in de armen, en kuste haar
+met al het vuur eens bruidegoms.--»Suzet! ik heb juist onzen gast hier
+zitten vertellen hoe we aan elkaar gekomen zijn. En als je niet een
+kwartier te vroeg van je uitgang terug waart, dan had ik hem óók nog aan
+zijn verstand gebracht hoe je eenen =man= van mij gemaakt hebt; eerst,
+met eenen kus of wat, eenen zaligen gek--en daarna, met tact, geduld
+en liefde, een sterk, gelukkig mensch! Hoe ik aan je arm een held werd,
+dien de drommel nu mag doen blozen! En hoe we nu al tien jaren na dien
+gezegenden December-avond----"
+
+»Ta ta!" lachte Suzette, terwijl zij zich voor het klavier zette, en
+eenige mollige _arpeggio's_ ruischen deed:--»Beste jongen, hoe kan je
+zoo dóórslaan?--Het was immers alles de mist die het deed!"
+
+
+
+
+Mevrouw de Douairière.
+
+ _En hare plaats kent haar niet meer._
+
+
+Ik smaakte dezen herfst het genoegen, een paar dagen door te brengen
+als gast van een oud academievriend, secretaris, en tevens archivaris
+van eene kleine, maar door hare oudheid belangwekkende stad in het
+oostelijke deel van Gelderland. Wij hadden ons voorgesteld eens flink
+op onzen wandel te gaan door de fraaie, houtrijke omstreken, en zoo,
+al dolend onder Wijnmaands bonte loovers, naar hartelust, als eertijds
+onder de schaduwen van de Delftsche kerktorens, weer eens te kouten over
+los en vast. Doch die eeuwige spellebreker, het weder, verkoos ons dit
+onschuldige genoegen niet te gunnen; en daar het ons wel kende als
+personen die zich door eene matige regenbui niet van wandelplannen laten
+afschrikken, zoo goot het zijnen wrok over ons beiden en de rest van het
+geschapene uit in den vorm van eene onophoudelijke stortvlaag, schuin
+gedreven door eenen killen, kwaadaardigen blazer uit het noordwesten.
+Toch hadden wij den hemel misschien nog durven trotseeren; maar de
+aarde, het mulle slib der bosch- en heidepaden--onmogelijk!--Zoo dan,
+nadat wij voorshands een weinig uitgepraat waren, en ook reeds van de
+biljart- en kegelballen in het societeitsgebouw het uiterste tot onze
+verstrooiing hadden gevergd, begonnen wij ons recht eendrachtiglijk te
+vervelen. Juist waren wij gevorderd tot dat schrikkelijke stadium van
+landerigheid, waarin de mensch zóó verre al zijne aanspraken op den
+titel van redelijk wezen vergeet, dat hij aan het uitvaren slaat tegen
+de elementen--toen mijn gastheer zich plotseling het bestaan herinnerde
+van een kabinet van oudheden in het stedeken zijner inwoning. Het was
+ten raadhuize, een antiek gebouw, op zichzelf al bezienswaardig.
+
+»Heel interessant", zeide hij: »werkelijk!"
+
+»Ge bedoelt", spotte ik, »als een laatste heul voor ongelukkigen, die op
+eenen druipnatten namiddag ten einde raad zijn met zichzelven?"
+
+»Neen, tóch niet!" hernam hij: »het is eene wezenlijk belangrijke
+verzameling; en ik zal het mijzelven nooit vergeven dat ik je niet
+terstond bij je aankomst er heb heengesleept:--ik, die nog wel zooveel
+als ouderling en diaken er over ben, in goed vertrouwen aangesteld om
+de belangen er van te behartige en den bloei er van te bevorderen! O
+schande over mijn hoofd!--Doch kom! nu ook geene minuut langer hier
+onzen luttelen levensduur verschalkt met geeuwen. Hier is je hoed--daar
+je paraplu--voorwaarts!"
+
+Wel, wij gingen;--en ik twijfel geen oogenblik, of mijn vriend had ten
+volle recht, wanneer hij de collectie rijk en belangwekkend noemde. Zij
+moet het in hooge mate wezen voor eenen kenner van vuursteenspitsen,
+heidensche urnen, romeinsche munten, middeneeuwsche gedenkpenningen,
+verroeste wapenen, oorkonden, handvesten, gildeboeken en wat dies
+meer zij. Mijn leekenoog echter had van deze voorwerpen al ras zijne
+bekomst, en wendde zich telkens nieuwsgierig naar eene verzameling
+tapisseriewerk, die, aan den versten zijwand bevestigd, mij reeds op
+eenen afstand door hare fraaie kleuren en levendige figuren aangetrokken
+had. Mijn geleider bestrafte mij wegens deze afdoling mijner aandacht;
+hij wilde dat ik alles recht wetenschappelijk bezichtigen zou volgens
+den chronologisch opgemaakten catalogus: eerst de merkwaardigheden
+van het jaar nul, en zoo, al opklimmende, die van het jaar 1880,
+voor zooveel aanwezig.--»Geduld toch!" riep hij: »het jongste 't
+laatst!"--Nadat hij mij aldus door de antiquarische stoflagen van ik
+weet niet hoeveel duizend jaren had doen heenwurmen, landden wij
+eindelijk bij de tapisserieën aan.
+
+»Ja", sprak hij, terwijl wij, van het drentelen moe, op eene rustbank er
+vóór ons nederlieten: »dit is nu eigenlijk volstrekt niet oud--jonger
+nog dan de haren op onze betrekkelijk jeugdige schedels; maar over
+honderd jaar zal menige edele Brit zijnen cylinderhoed vol goud er
+voor bieden. 't Is het werk en het geschenk van eene douairière Van
+Nijenhorst, vóór een paar jaren op haar kasteel, hier niet ver vandaan,
+overleden. Bekijk het eens terdege. Het is belangwekkend, ziet ge, in
+eenen =dieperen= zin."
+
+De nadruk dien hij op deze woorden legde, terwijl hij zich in
+beschouwende houding achterover vlijde, deed mij vermoeden dat hij zelf
+inderdaad op dit jongste stuk in zijn museum van oudheden méér prijs
+stelde, dan op al het gesnor uit heidensche grafheuvels of romeinsche
+kampen.
+
+Het zijn twaalf stuks ramen, elk ter grootte van eenen vierkanten meter
+ongeveer, op zwaar doek gespannen en in eenvoudige zwarte lijsten gevat,
+met het geslachtswapen der Nijenhorsten gekroond. Ze bij gobelijns
+te vergelijken, ware aan die beroemde gewrochten der oude Fransche
+kunstnijverheid onrecht doen. Gij vindt hier niet de zuiverheid van
+lijnen, noch de rijke en zorgvuldige kleurenmengeling, die gij in
+gindsche groote muurtapijten zoozeer bewondert. Op de teekenkunst der
+douairière valt heel wat aan te merken; vele harer figuren zijn, op
+den keper beschouwd, niets meer of minder dan wanstaltig; om licht-
+en schaduwzijde heeft zij zich niet zwaar bekommerd; en niet zelden
+zondigde zij schromelijk tegen de regelen der perspectief. Maar ter
+vergoelijking van die feilen strekt, dat hier, wat de hoofdzaak betreft,
+niet naar modellen, doch geheel uit eigene phantasie gearbeid werd. En
+dan is er in de wijze van voorstellen, bij groote historische juistheid
+in de onderdeelen, en bij eene scherpheid van uitvoering, welke op
+eenigen afstand het stiksel van wol en zijde naar penseelwerk zweemen
+doet, eene naïeve, hoekige kracht, eene intensiteit, die u aangrijpt en
+u onwillekeurig aan de waarheid er van doet gelooven. Men voelt hoe het
+der maakster ernst was met haren arbeid: hoe het haar bij dit werk te
+doen moet geweest zijn om iets hoogers dan tijddoodend geknutsel.
+
+»Gij zult zoo zonder toelichting er niet veel van begrijpen", merkte
+mijn vriend na een vrij langdurig stilzwijgen op.
+
+»Dat is wel waar", antwoordde ik: »een beredeneerde catalogus ware bij
+dit nummer, voor oningewijden, evenmin overdaad als bij uwe onkenbare
+muntspeciën en onleesbare perkamenten."
+
+»Tot zulk een boekdeel hebben we het hier nog niet gebracht. Doch wilt
+ge u met mijn mondelijk commentaar behelpen----"
+
+»Onschatbare! wat kon ik beter wenschen!"
+
+ * * * * *
+
+»Het eerste raam", zoo begon hij zijne toelichting, »vertoont u de
+Nijenhorst zooals zij stond opgebouwd vóór vijfhonderd jaren: een
+geduchte burcht, met dubbele grachten en ringmuren, gekanteelde torens
+en valpoorten. Niets bijzonders overigens: juist een steenklomp zooals
+er destijds een vijftig tusschen de wouden en moerassen van het
+Geldersche genesteld lagen, land en landvolk verplettende onder hun
+gewicht. Deze afbeelding kan trouwens slechts de copie wezen van eene
+latere, wellicht geheel apocriefe teekening.
+
+»Nummer twee van de rij is het portret van den bouwheer dezer sterke
+veste: ridder Huibert, bijgenaamd de Ever. Wèl verdiende hij dezen
+toenaam. Een massieve kop, een vierkante neus, een wreede mond,
+scherpe kleine oogen onder borstelige wenkbrauwen--eene echte
+wildzwijnen-tronie, niet waar?--Van beroep was hij vrijbuiter. Merkt ge
+die fijne roode streep wel op, om zijnen hals?--Hij werd er mee geboren,
+verzekert de huiskroniek der Nijenhorsten; en hij zelf wist zeer goed
+wat voor eenen dood deze grimmige speling der natuur hem voorspelde.
+Doch hij placht te zeggen dat de scherprechter zijn hoofd toch nooit
+hebben zou, want dat het aan den Duivel toehoorde, die het van hem
+gekocht had ten gebruike bij hoogstdeszelfs kegelspel. Herhaaldelijk
+(men schreef het aan assistentie van Zijne Helsche Majesteit toe)
+wist hij aan de wraak der lang geplaagde poorters van deze stad te
+ontspringen. Maar ten leste deed toch het zwaard der gerechtigheid aan
+de roode streep bescheid, en moest de koene bandiet zijne schuld laten
+vereffenen--, ten minste als het zoo heeten mag, wanneer men met slechts
+éénen kop het gelag betaalt voor honderd welgeslaagde roof-, brand- en
+schaakpartijen. Zeker niet te duur! Ook had inderdaad die kop, na van
+den romp te zijn gescheiden, zijne rol volstrekt nog niet uitgespeeld.
+Een feit, waarvan ook stedelijke bescheiden gewag maken, moet het
+geweest zijn, dat Huibert's hoofd na de terechtstelling nergens te
+vinden was. Men doorsnuffelde de woningen rondom de richtplaats; men
+zocht in de stad en er buiten; men spande den beul, zijnen knecht, en
+nog een dozijn andere stakkers, die men van medeplichtigheid aan het
+goochelstuk verdacht, op de pijnbank,--alles vergeefs: het hoofd van den
+Ever bleef spoorloos verdwenen. Dit werd eene geruchtmakende rechtszaak;
+uit mijn archief zou ik u nog documenten kunnen voorleggen, die er
+betrekking op hebben. Het einde was, dat men het geval op rekening
+van mijnheer den Satan schoof, die, gelijk gezegd, reeds meermalen aan
+Huibert van de Nijenhorst dienstvaardigheid heette betoond te hebben.
+Het groteske verhaal leefde in den volksmond voort; en--zooals het
+gewoonlijk met dergelijke overleveringen ging--er werd door den eenen of
+anderen sterrekijker eene soort van berijmde voorspelling aan verbonden,
+hierop neerkomende, dat, als ooit de kop van den ridder teruggevonden
+werd, de val van de Nijenhorst nabij zou wezen. Legende en profetie
+vormden langen tijd een der geliefkoosde volkssprookjes van deze streek.
+»Hoor!" zeide de boeren tot elkaar, wanneer in den winternacht de
+rukwinden over de heide gierden: »de duivel is weer aan 't kegelen--met
+heer Huibert's kop!".... Maar de revolutie en de stoom hebben ook de
+sprookjes uit de wereld gejaagd. Tegenwoordig zou geen boer u meer de
+legende van Huibert den Ever kunnen vertellen.
+
+»De negen tafereelen die nu volgen, veraanschouwelijken een aantal
+heuglijke episoden uit het gulden tijdperk van de Nijenhorst en hare
+bewoners. Hier ziet ge Huibert's achterkleinzoon, den schoonen Reinier,
+als overwinnaar in het tournooi den gouden eereketen ontvangen uit de
+handen van Maria van Bourgondië. Dáár eenen anderen weerbaren telg, met
+zijn slagzwaard den schedel klievende van Aremberg te Heiligerlee. Ginds
+eenen Nijenhorst, met groote staatsie binnengeleid als afgezant van de
+Generale Staten bij het Portugeesche hof. Dan een bruiloftsfestijn:
+een heer van Nijenhorst huwt in 1730 de schatrijke dochter van een
+Amsterdamsch handelspatriciër, en beide familiën geven in praal en
+overdaad elkander niets gewonnen. Fraai getroffen is deze reigerjacht,
+door eenen der baronnen aangelegd ter eere van Prins Willem V. Die heer
+op het witte paard is de Prins; die rijk gekleede dame naast hem, op den
+isabel, de overgrootmoeder van wijlen onze douairière. Verder hebben
+we, nummer elf, eene voorstelling hoe Koning Willem II, als gast op de
+Nijenhorst, aan tafel eenen dronk wijdt aan de gezondheid van de vrouw
+des huizes. Een aardig regiment champagner-flesschen, dat daar op het
+buffet staat!....... _A propos!_ Het moet u opvallen hoe treffend
+(ofschoon zeker geheel zonder oogmerk) deze reeks tafereelen de opkomst
+en de verbastering illustreert van de Nederlandsche aristocratie in
+den loop onzer geschiedenis. Eerst straatroof; dan ridderlijkheid;
+vervolgens echte heldenmoed; daarna staatsmansbeleid; straks
+weeldedienst; en eindelijk nog slechts eene slemppartij.
+
+»Maar zoo zijn wij nu gevorderd tot het twaalfde en laatste nummer van
+de rij--: het schoonste misschien--stellig het zinrijkste. Zie! niets
+dan eene kale, eindelooze heidevlakte, gehuld in schemergrauw. Ter
+zijde, in het verschiet, een enkele boomstronk, versplinterd alsof de
+bliksem hem trof. Geen levend wezen: geen raaf zelfs, die krast op den
+knoest. Boven den somberen horizon slechts eene smalle streep van het
+matste avondrood, ter herinnering dat ook de volle middagzon de plek
+beschenen heeft, waar eeuwen lang de Nijenhorst te midden van haar
+woudpark stond."
+
+ * * * * *
+
+Zoo sprekende, had mijn vriend zich van mij afgewend en ging hij voor
+het venster in de grauwe regenlucht staan turen, blijkbaar in gedachten
+verzonken. Spoedig echter keerde hij zich weder tot mij, en zeide:
+
+»Er is aan dit legaat, waarmede aan onze jeugdige oudheidkundige
+vereeniging boven menig aanzienlijker zustergenootschap eene niet
+geringe onderscheiding bewezen werd, eene geschiedenis verbonden: eene
+zonderlinge, _unheimliche_, en toch aandoenlijke geschiedenis. Waarlijk,
+om haar aandoenlijk te vinden, behoeft men geen aristocraat te
+zijn--zooals ik!" voegde hij er met eenen zwaarmoedigen glimlach bij.
+
+Ik moet hier aanstippen dat mijn vriend de telg is van eene adellijke
+familie, eenmaal hoog gezien in den lande--thans onbemiddeld, en bij
+gevolg niet meer in tel. In de praktijk geen humaner en vrijzinniger
+man, dan hij; nooit echter heeft hij zich van zekere traditioneele
+begrippen, of wanbegrippen, van zijnen stand geheel kunnen losmaken:
+iets wat hem, in mijne oogen althans, slechts tot eer verstrekt, en aan
+zijne persoonlijkheid, ook in den omgang met hen die de dingen uit een
+verschillend standpunt beschouwen, eene ongemeene bekoring, eene
+eigenaardige distinctie bijzet.
+
+»Gij zijt", vervolgde hij, »geen oudheidsman, jammer genoeg! Maar van
+het romantische, ik weet het, kan men u nooit verzaden. Komaan! het
+regent nog altoos voort. Ik heb lust u een klein opstel voor te lezen,
+dat ik kortelings in deze rustige kamer neerschreef, en dus ook hier
+maar wegsloot. Het handelt--zoo half beschrijving, half studie--over het
+bestaan van de zonderlinge oude dame, die dezen ontzaglijken arbeid daar
+in enkele jaren tijds met hare handen volbracht. Ik heb haar persoonlijk
+nog gekend--voor zoover zij zich kennen liet. In hoofdzaak is mijne
+schets historisch; wat nevenwerk heb ik uit mijne verbeelding moeten
+aanvullen--niet al te onjuist, durf ik hopen."
+
+Hij kreeg uit eene lade een handschrift, zette zich naast mij op de
+divan, en las hetgeen hier volgt.
+
+ * * * * *
+
+»Verleden jaar stond het er nog. Thans is het verdwenen.
+
+»Het stond er als Simson onder de Philistijnen: Simson van zijn
+hoofdhaar beroofd, gekneveld en blindgepriemd: altoos, ook zóó nog,
+eene ontzaggelijke gestalte--doch de sterke en gevreesde held niet
+langer: een groote romp nog slechts, weerloos en machteloos, gesmaad,
+geschonden en ten doode gedoemd. Simson's hoofdhaar zou weder
+aanwassen, zoodat hij, éénmaal sterk nog vóór zijnen val, in den dood
+nog met vreeselijke wraak zijne beulen overstelpen zou. Voor het arme
+kasteel echter was niet eens zulk een heldeneinde weggelegd; geenen
+enkelen steen zijner torens heeft het op de hoofden van zijne sloopers
+kunnen doen nederploffen.
+
+»Ik bedoel het kasteel waarin mevrouw de douairière woonde. Onder de
+Philistijnen versta ik den papiermolenaar, den vernisstoker en den
+fabrikant van zweedsche lucifers, welke zich met ploertige
+vrijpostigheid reeds dicht aan zijne ringgracht hadden genesteld;
+benevens de Aziaten, de beunhazen en de kleine industrieelen, die
+speculeerden op zijne afbraak. Zij wisten, deze brave burgers, tot op
+eenen stuiver de waarde te ramen van elken boom die er nog overeind
+stond in het alreeds deerlijk geslonkene en verwaarloosde slotpark; zij
+rekenden u voor, hoeveel honderd karrevrachten puin en lood en goede
+brokken eikenhout er zouden weg te rijden vallen; zij telden op hunne
+vingers de perceelen bouwgrond, in welke het terrein geveild zou worden,
+wanneer het plantsoen gerooid en de gracht gedempt, wanneer er van
+den burcht geen steen meer op den anderen zou zijn. Als mevrouw de
+douairière maar eenmaal verkoos uit te stappen! Het wonder was, hoe zoo
+een oud en miserabel schepsel nog zulk een taai leven hebben kon!--In
+waarheid, de oudroesten en opkoopers sloegen aan het wanhopen. Het
+geldschietend Israël begon zich de haren uit te rukken van wege zijne
+traag beloonde grootmoedigheid.
+
+»Nu, aan dat taaie leven was dan toch op het lest een eind gekomen.
+Mevrouw de douairière had werkelijk op zekeren dag--onverwachts nog,
+eene ware verrassing--aan den algemeenen wensch gevolg gegeven. Zij had
+begrepen dat zij al die eerlijke huisvaders nu niet langer mocht laten
+zuchten naar hunnen rechtmatigen buit. Zij zette zich dus in haren ouden
+leuningstoel, en blies den adem uit haar afgesleten lichaam. En in
+hetzelfde oogenblik hadden onzichtbare vingeren het doodsmerk gedrukt op
+het breede front van de oud-adellijke huizinge harer vaderen.
+
+ * * * * *
+
+»Dit doodsmerk--och! vijftien jaren geleden reeds hadden matig scherpe
+oogen het er op kunnen waarnemen. Ook toen reeds had sedert lang de
+onverbiddelijke macht, die men Tijdgeest noemt, het vonnis van ondergang
+geveld over burchten en kasteelen, ridders en douairières, over alles
+wat zijn recht op voortbestaan nog slechts ontleende aan een afgedaan
+verleden. Maar toch was toen onder de Geldersche boeren een edelman nog
+een edelman, en een adellijk slot had, in den Achterhoek althans, nog
+ruimte om te ademen. Zoo stond dan ook de trotsche Nijenhorst, als van
+eeuwen her, nog schijnbaar veilig te midden van hare uitgestrekte
+woudgronden; en haar bewoner, binnen hare sterke muren gezeten als op
+het voetstuk van eene nog niet ganschelijk neergerukte traditie, genoot,
+zoo niet meer de macht en de voorrechten, dan ten minste nog het aanzien
+van een adellijk heerschap op zijn domein. Helaas echter! zijn opvolger,
+de laatste baron, had het tij geheel verloopen gevonden. Het
+menschengeslacht, dat bij zijn opgroeien den matten naglans der feodale
+overleveringen nog had aanschouwd, was sedert ook in de Graafschap
+uitgestorven;--wat de vaders niet meer gevreesd, maar toch uit een
+overgeërfd gevoel nog geëerbiedigd hadden, dat bleef in het oog der
+zonen slechts een log en tergend anachronisme, van welks karakter zij
+niets meer begrepen, welks geschiedenis hun geen belang inboezemde,
+welks eerbiedwaardigheid hun belachelijk voorkwam: een onding, dat hun
+door zijne aanmatigende grootte hinderlijk was, en dat dus voort moest.
+Voort ging het dan ook. De Tijdgeest is als Juggernaut's wagen: eene
+zegekar voor wie hem volgen: doch wat hem in den weg staat, dat
+vermorzelt hij. De Joden en de dorpers nu kwamen àchter den wagen. De
+Nijenhorst en haar heer stonden er vóór. Zij moesten er dus onder.
+
+»Was er dan voor deze beiden geen uitwijken mogelijk geweest?--Zeer
+zeker. Onze moderne samenleving heeft aan haren breeden boezem plaats
+genoeg zoowel voor den afgedankten edelman als voor den souvereinen
+kinkel. Hadde de Nijenhorst zich slechts laten verbouwen tot eene
+sigarenfabriek, of tot eene ijzersmelterij, misschien ware zij gespaard
+gebleven. Mocht haar heer slechts hebben kunnen besluiten om bij de
+Geldersche boeren de klandisie af te bedelen als wijnkooper, of als
+leverancier van comestibles, vermoedelijk had hij zijn hoofd boven water
+kunnen houden--misschien zelf den stam van zijn doorluchtig geslacht
+kunnen overplanten in eenen vetteren bodem, waar de oude boom in de
+toekomst meer eetbare, zij het dan ook minder edele vruchten zou
+gedragen hebben: eene goede vracht sappige peren, bij voorbeeld, in stee
+van eenen wrangen oranje-appel of wat. Doch men weet het: wien de Goden
+verderven willen, dien benemen zij eerst het verstand. Het kasteel
+verkoos met steenen onverzettelijkheid een kasteel te blijven, de baron
+met middeneeuwschen hoogmoed een baron. En dan--wat spreek ik van zijn
+geslacht!--Had hij er nog een? Hij en zijne gade--neef en nicht, die
+denzelfden naam droegen en de Nijenhorst tot hun gemeenschappelijk
+stamhuis hadden--waren zij niet de laatsten van dien naam en van dat
+huis? Moest niet de vloek hen treffen, die sneller nog dan de geest des
+tijds onzen ouden adel wegslinken doet: de vloek der kinderloosheid,
+vergelding misschien voor de weeldezonden van zoo menigen àl te
+vruchtbaren onder hunne voorvaderen?--Alles in het verleden dus; niets
+in de toekomst!--Zoo sloeg dan den man de moedeloosheid om het hart;
+en het korte =heden= werd zijn afgod. Echtelijke liefde bond hem niet.
+Arbeid, dien hij voor eenen zoon wellicht zich had willen getroosten,
+dacht hem voor hemzelven nutteloos, zoo niet vernederend. Hatelijk werd
+hem de aanblik van den somberen ouden burg, boven welken hij de mokers
+van een geminacht plebs reeds zweven zag; hatelijk de klank van den
+titel, die hem geene eer meer aanbracht; hatelijk het gezelschap van de
+reeds bedaagde vrouw, die hem geenen stamhouder had kunnen schenken.
+Genot slechts lachte hem nog toe. Hij volgde het voorbeeld van zoo
+menigen onwaardigen standgenoot, het voorbeeld zelfs van tot hooger
+geroepenen dan hij----en Parijs verslond hem--de lichtekooi van Europa,
+die in haren onverzadelijken schoot al méér deftige ridderhoven heeft te
+loor doen gaan, dan de Noordzee schepen in hare kolken. Zij at hem op:
+hem en zijn slot, zijne bosschen en zijn zilverwerk, zijne akkers en
+zijn porcelein.--Laden wij dus, willen wij billijk zijn, niet op
+Juggernaut alléén de schuld, wanneer wij van de Nijenhorst enkel de
+fundamenten, van hare beukenlanen slechts de reeds vermolmde
+wortelstronken nog overig vinden.
+
+»Na enkele jaren--het had niet lang meer moeten duren, of Lutetia zou
+den ongelukkige uitgestooten hebben, gelijk de spin eene leeggezogene
+vlieg uit hare webbe werpt--na enkele jaren dan, had gelukkig een hevige
+aanval van jicht den heer baron genoopt een einde te maken aan zijne
+slemperij, en naar huis te keeren, om (beter laat dan nooit) zich met
+den Hemel te verzoenen, en kort daarop te sterven. Niets was het zijne
+meer; alles was beleend: doch op eene voorwaarde, door welke hij ten
+minste gedurende zijn leven zijnen stand nog verzekerde, en, moest hij
+vóór haar heengaan, ook den stand van haar, die hij wel nooit had kunnen
+liefhebben, maar die toch zijnen naam nog zou blijven dragen, die van
+zijn eigen edel bloed was, ja, die immers niet minder dan hij zelf
+betrekking had op het dak dat hij boven haar hoofd zou laten--háár
+voorvaderlijk erfgoed ook, waarvan hij tot de laatste roede gronds
+verslingerd had aan de sletten van het Bal de l'Opéra. De Nijenhorst,
+met al wat er in en om en aan haar was--zoo bepaalde het verdrag met
+de firma Ruben Shylock & Co. te Amsterdam--, alles zou ongerept gelaten
+worden zoolang de baronesse onder de levenden verkeerde; bovendien zou
+de firma aan de weduwe tot haren dood een bescheiden jaargeld uitkeeren,
+dat, nevens het vruchtgebruik van het nog maar magere goed, haar in
+staat zou stellen, voor het oog der wereld althans, op den ouden voet
+te blijven voortleven. Zij zelve (het lag voor de hand) mocht geenen
+vlierstruik doen omhakken, geen meubel verwisselen; en zoodra de laatste
+snik haar over de lippen was, zou Shylock komen om zijn pand.
+
+»Nu begrijpt men waarom Israël jubelde aan den Amstelstroom, toen de
+tijding kwam dat eindelijk, eindelijk mevrouw de douairière het besluit
+had kunnen vatten om uit dit tranendal te scheiden.
+
+ * * * * *
+
+»Het spreekt van zelf, dat er van de bovenvermelde schikking wel iets
+uitgelekt was onder de bedienden en in het dorp. De vreemdelingen
+echter, die in vrij aanzienlijke getale uit een naburig, zeer bezocht
+zomerkwartier de Nijenhorst plachten te komen bekijken (van buiten,
+wel te verstaan: het inwendige was voor niemand toegankelijk)--de
+vreemdelingen, zeg ik, konden er bezwaarlijk iets van gissen. Wat
+zouden zij er zich ook het hoofd mee gebroken hebben! Wat raakten hen de
+laatste stuiptrekkingen van eenen verloopen adel!--Zij kwamen: sommigen,
+om een doel te hebben voor een rijtoertje; anderen, omdat men toch de
+weinige merkwaardigheden der streek niet onbezocht mocht laten; enkelen,
+die in de overtuiging geleefd hadden dat adellijke kasteelen nog slechts
+in de verhitte verbeelding van romanschrijvers te vinden waren, uit
+wezenlijke nieuwsgierigheid. Deze laatsten schenen dan in den waan, dat
+er straks uit de slotpoort, over de steenen brug, een geharnast ridder
+te voorschijn rijden moest, of minstens eene freule met ellenlangen
+sleep, gevolgd door eenen sierlijken page met eenen valk op de vuist; en
+niet weinig voelden deze naïeve zielen zich teleurgesteld, bekocht voor
+hun goede geld, wanneer hun aan het venster van eene der torenkamers
+eene oude dame gewezen werd als de burchtvrouw--eene heel alledaagsche
+oude-juffrouwen-figuur, die, volmaakt als nichtje Alida of tante Louise,
+naald en draad hanteerde, waarmede zij zóó bedrijvig scheen, dat zij
+zich den tijd niet gunde om even op de bezoekers van haar erf eenen blik
+te werpen. Allen echter, de teleurgestelden zoowel als de opgetogenen,
+de wereldwijzen zoowel als de onnoozelen, toonden zich min of meer
+getroffen, wanneer de mededeelingen van den ouden tuinman, die hun tot
+cicerone diende, hen tot de gevolgtrekking hadden geleid, dat deze oude
+dame in dit groote, holle kasteel nu al eene reeks van jaren geheel
+alléén had gewoond. In den regel ontspon zich dan tusschen den grijzen
+Bartel en de bezoekers een gesprek van den volgenden aard:--
+
+»»Moederzoalig allinnig, joa, joa! Met Sunt Jan al zeuventien joar",
+mompelde de witkop.
+
+»»Geen sterveling", vroeg men, »met haar in het slot?"
+
+»»Nou joa, wijlui binnen er: ik en mijn vrouw, die de kokerij bezorgt,
+en Kris de huusknecht. Moar ik bedoel nou eigenlijk minschen van haar
+eigen slag, weet ge--zoo van haar eigen kaliber, za'k moar zeggen."
+
+»»Geen zoon of dochter dan? Geen bloedverwanten?"
+
+»»Kiend noch kroai, men lieve meheer!--Wat neefkes en nichtkes in 't
+butenland--moar die hoeven hier niet an te kloppen--en die kommen ook
+alêvel niet woar niks te oazen valt. Veur de rest, vrind noch moag.
+Altoos allinnig!"
+
+»»Ook geene gezelschapsjuffrouw?"
+
+»»Niks nimmendal. Veur joaren het ze eens zoo'n pertret in huus genomen;
+moar die kon de kleuren niet uut mekoar houwen--van sajet, weet ge--want
+doar is ze den godganschbren dag mee doende. Doarom het ze die mammesel
+al gauw weggejoagd. En sedert wou ze er gien van dat spul meer onder
+hoar oogen zien. Joa joa!"
+
+»»Maar krijgt zij geen bezoek nu en dan?"
+
+»»Zoo veul as nooit, meheer, zoo veul as nooit. Of 't most wezen, vier
+moal in 't joar, een heerschap uut Amsterdam"----doch hierover scheen de
+oude zich niet te durven uitlaten.
+
+»»Toen de baron nog leefde, toen was het toch anders, niet waar?"
+
+»»Wel, nou--wat za'k oe zeggen--wel wat anders, moar alêvel niet veul
+beter toch. Den baron, die had zoo zen gezelligheid buten 's huus, zoo
+op zen eigen gelegendigheid, weet ge. Moar de baronesse--kiek, 't wordt
+straks al veertig jaor da'k hier dien--maar 'k kan oe wel verkloaren,
+nooit heb ik haar anders gekend as moar zoo oakelig op heurzelf--nooit
+met een schepsel eris vertrouwelijk!"
+
+»»Dus--eene menschenhaatster?"
+
+»»Krek, joa joa! As een uil in een boom. En altoos veur dat eigen
+venster doar in dien toren, metter tappestrie, zooas ze 't noemen, van
+den vroegen uchtend tot voak loat in den nacht. Wat zoo'n minsch zich
+verkniezen en vergrimmen mot, hè?"
+
+»»Verschrikkelijk!" bracht het eene of andere vrouwelijke lid van het
+gezelschap in het midden. »En is zij niet bang?"
+
+»»Bang? Hoe meint de juffer dat?"
+
+»»Wel, voor dieven."
+
+»»Och jee, wat zou ze! Dievengespuus hebben we hier niet in de
+Graofschap; en die weten ook wel terdege goed dat hier 's nachts de
+deuren niet op een kier stoan. Nee nee!"
+
+»»Nu ja--al is het dan niet voor dieven----hoe zal ik 't zeggen----ik
+bedoel, als men in zoo'n groot oud huis zoo heel alleen----"
+
+»Dan boog de oude Bartel het hoofd diepzinnig op de borst, en zeide,
+terwijl hij veelbeteekenend op zijn snuifdoosje klopte: »O zoo! joa, as
+de juffer op dát sapiter komt--en as ik uut de school wou klappen--hè,
+nou--dan zou 'k oe roare dingen kunnen vertellen. Want zoo'n oud huus,
+zie je, dat het zoo zen griezeligheden, joa joa. Moar, juffer, za'k oe
+eens wat zeggen?--Er binnen van die minschen, die eigenlijk gezeit geen
+minschen meer binnen, moar zooveul als levende doojen. Van de wereld
+bin ze afgesturven. Veur niks of niemand hebben ze hart meer. En as den
+Euvele hun temet eris over den schouwer kiekt, dan droaien ze zich om op
+hun stoel--en dan hebben ze zóó iets lelliks in hun oogen, weet ge, dat
+ie 't op een loopen zet, krek as een jonge hoas veur een windhond!--Zoo
+binnen er, joa joa! zoo binnen er!"
+
+»En Bartel, zijn snuifje genietende, schuifelde naar het hek, om het
+gezelschap uitgeleide te doen en zijn fooitje in ontvangst te nemen.
+Want als een kunstenaar in zijn vak, werd hij eerst spraakzaam tegen
+dat de wandeling was afgeloopen, en bewaarde hij zijn geheimzinnig
+knaleffect, dat hij meestal op de eene of andere manier wist te pas te
+brengen, geregeld tot op het laatst. Hij had gesnapt, de slimmert met
+het domme gezicht, dat de stadslui hem zoodoende voor eenen origineel
+versleten, en hem daarom te milder bedachten. Wie er al niet komedie
+speelt!
+
+ * * * * *
+
+»Zij echter, wie al dit gevraag en gebabbel betrof--wat was er van haar?
+Hoe leefde zij?--Was zij werkelijk zoo troosteloos aan de verlatenheid
+overgeleverd, zoo altoos en volslagen alleen, als de dorpsmare wilde?
+Verkniesde en vergrimde zij zich zoo? Had zij inderdaad haar gemoed
+zoo verhard tegen alles menschelijks--ja (de tuinman had er immers op
+gezinspeeld), tegen de booze geesten zelfs, die er spoken in de leegte
+welke de mensch aanricht tusschen zichzelven en zijne medeschepselen?
+
+»In zekeren zin, ja. Maar toch, de dorpspraat verkondigde slechts half
+de waarheid: en zelfs de wijsheidkramende Bartholomeus was met al zijne
+diepzinnigheid niet veel dieper in dit levensraadsel gedrongen, dan
+zijne schoffel placht te wroeten in de aarde. Hij toch besefte zoomin
+als de meeste andere lieden het verschil tusschen geestelijke en
+persoonlijke eenzaamheid. Niets is ondragelijker dan de eerste. De man
+die in zijn binnenste nog slechts eene versteening voelt, afgestorven
+van alles wat hem eenmaal lief of belangwekkend of heilig was--die
+man is als een op den oceaan verlorene te midden zelfs van het
+drokste maatschappelijk verkeer, ook waar hij zich opwindt om met de
+luidruchtigsten luidruchtig te zijn in het vroolijkste gezelschap;--aan
+krankzinnigheid ontsnapt hij slechts door zich te werpen in eenen tuimel
+van zinnelijke verstrooiingen. De andere daarentegen, de persoonlijke
+eenzaamheid, heeft meer den schijn dan het wezen van de zaak. Zij
+is eene levensgesteldheid bij welke het gemoed, na al kampend en
+werend geheel de have van algemeen menschelijke neigingen, behoeften,
+gevoeligheden en illusiën te hebben moeten prijsgeven, met zijn
+laatst en veelal dierbaarst goed--gelijk een monnik met een kostbaar
+handschrift in zijne kluis--zich heeft opgesloten in zichzelven, en,
+aldus gewapend, in zichzelven de genoegzaamheid gevonden heeft. Dit
+moogt gij, al naar uw wijsgeerig standpunt, samentrekking noemen,
+of afstomping, een heldhaftig individualisme, of eene treurige
+monomanie--zeker is het, dat die gesteldheid minder deernis behoeft
+te wekken, dan de naar alles grijpende, van alles proevende, maar van
+niets verzadigde alledags-menschen haar in den regel meenen te moeten
+waardig keuren. Het leven is een puinhoop geworden; van wederopbouwen
+kan geene sprake meer zijn. Doch de geest heeft uit dien puinhoop éénen
+schat gered: eene gril, eenen waan, eene ijdelheid misschien--maar aan
+welken hij zich toewijdt met het gansche overschot van zijne liefde en
+kracht, en door welken hem op het lest soms eene stille vergoeding nog
+gewordt voor datgene, wat hij aan geluk in den gewonen zin heeft moeten
+derven.
+
+»Zóó stond het ook met die oude vrouw daar in den slottoren. Wel als
+begraven woonde zij daar voor alles buiten haar om, maar nog geenszins
+dood voor zichzelve. Wel eenzaam was mevrouw de douairière, maar niet
+alleen; wel zonder vreugde, maar niet zonder troost. Want uit den
+bouwval van haar bestaan had zij één enkel klein talent weten te
+behouden, dat haar op den ouden dag geworden was als den kloosterling
+zijn kunstig manuscript of zijn met zorg gekweekt moestuintje.
+
+»Natuurlijk was dit ook voor haar eerst na bitteren kamp zoo geworden.
+Men betrekt niet rustig eene kloostercel, dan na de schipbreuk van een
+fortuin of na het breken van een hart:--en geen varensman van eer laat
+zich in den grond boren, geen moedig hart laat zich verbrijzelen,
+zonder tegenweer. Lang en folterend was het lijden geweest van deze
+vrouw; doch met dit al van zoo bijzonderen aard, dat hare tijdgenooten,
+hadde zij het hun geopenbaard, het haar eenvoudig als krankzinnigheid
+zouden hebben toegerekend. Niet allereerst toch had zij geleden voor
+datgene wat elke vrouw het diepst gegriefd zou hebben: de onverholen
+liefdeloosheid van haren echtgenoot te haren opzichte. Och neen! Uit
+liefde immers schonk zij den bloedeigen neef hare hand niet; huiselijk
+geluk behoorde niet tot de traditiën van haar geslacht; en zij had van
+hare verlooving af geene reden gezien om zich op het stuk van echtelijke
+trouw met een beter lot te vleien, dan aan hare moeder en aan hare
+grootmoeder ten deel gevallen was. Veel minder als gade had zij geleden,
+dan als baronnesse; veel minder als vrouw, dan als adellijke. Geleden
+had zij onder hare kinderloosheid: niet, zooals andere vrouwen, uit
+verlangen naar de zorgen en vreugden van het moederschap, maar omdat zij
+eenen erfgenaam wenschte voor haar bloed, haren naam, haar wapenschild
+en haar kasteel. Geleden had zij onder de losbandigheid van den baron:
+niet omdat hij zichzelven er mee ten gronde richtte, maar wijl hij
+zijnen en haren oud-adellijken naam er door in smadelijke opspraak
+bracht: hij, de laatste drager van dien naam. Geleden had zij onder
+zijne latere grove verkwistingen: alweder niet uit beduchtheid voor de
+strenge tucht der armoede--maar omdat zij erger nog dan den hongerdood
+de vernedering vreesde van bij haar leven nog door de firma Shylock &
+Co. te worden weggedreven uit den burcht harer vaderen. Kortom, de
+marteling van haar leven had bestaan in de voortdurende krenking, de
+geleidelijke slooping en het onherroepelijk tot niet gedoemd zien worden
+van eenen adeltrots, die, als een machtig instinct, al haar voelen en
+denken en handelen beheerschte. Zij nu had dit knagende leed niet kunnen
+en niet willen verdooven met genot. Integendeel: zij had het levendig
+gehouden met alles wat haar eenzaam verblijf in het kasteel er voedsel
+aan bieden kon. Gespijsd had zij het gelijk eene slang met haar vleesch.
+
+»Dit had vele jaren zoo geduurd. Jaren lang nog, na het overlijden van
+den baron, had zij gehaat te leven, en toch gevreesd te sterven. De
+dood--hoe welkom zou hij haar zijn geweest, indien hij slechts als
+de verderver van haar lichaam ware opgedaagd. Maar o! die folterende
+gedachte, dat alles, wat haar gewijd en dierbaar was, tegelijk met haar
+aan het einde zou gekomen zijn; dat haar naam en titels mèt haar in het
+graf zouden zinken; dat al hare deftige erfstukken, de oude meubelen en
+het familie-zilver, de wapenrustingen en de schilderijen, verstrooid
+zouden raken onder de Semieten; dat de boomen van haar park vallen
+zouden tot den laatsten; dat haar slot zelfs, eeuw op eeuw de trots
+en het bolwerk der landstreek, zou weggekruid worden om als puin eenen
+modderkuil te dempen, of als gruis op eenen kleiweg door boerenklompen
+vertreden te worden!.... Neen! en dit was geen schrikbeeld, dat zij
+zich maar in het hoofd haalde;--eene onafwendbare zekerheid was het.
+Het =moest= gebeuren--spoedig al--morgen reeds, indien zij heden kwam te
+sterven..... Dan sprong zij van haar leger, in het holle van den nacht,
+en ontstak eene kaars, en waarde rond door de zalen en kamers, om het
+oude slot en wat er in was--dat alles waarmede hare verbeelding, haar
+trots, geheel haar wezen zoo onafscheidelijk inééngevlochten was--nog
+ééns, nog éénmaal toch te zien. Want morgen, straks reeds, kon zij
+weggeroepen worden----en dan moest dit alles verstuiven als het
+tooverpaleis in een sprookje!
+
+»Was het wonder, dat destijds onder het landvolk het gerucht zich
+verspreidde van een spooksel in het kasteel?--Een licht, flikkerend van
+kamer in kamer--eene witte gedaante, voorbij een venster sluipend----wat
+wilde men méér!
+
+»En deze spookmare was in hoogere mate belangwekkend geworden, toen men
+op zekeren ochtend, nadat in den nacht wederom de verschijning dolende
+was gezien, mevrouw de douairière bewusteloos had vinden liggen in de
+groote ridderzaal, vlak nabij het portret en de daaronder geplaatste
+helmlooze wapenrusting van den bouwheer der Nijenhorst, den grimmigen
+heer Huibert. Men nam haar op en bracht haar te bed. Verscheidene dagen
+lag zij in ijlende koortsen. Toen zij na bangen strijd weder tot
+zichzelve kwam, waren hare haren als witte zijde geworden.
+
+»Wat haar overkomen was--niemand heeft het ooit uit haren mond vernomen.
+Men mompelde in keuken en tuinmanswoning, straks ook in de dorpskroeg,
+vreemde dingen: iets van eene oude voorspelling die vervuld, van een
+vreeselijk voorteeken dat geschied zou zijn--doch waarvan geen mensch,
+zelfs de oude Bartel niet, het eigenlijke meer wist. De tuinmansvrouw,
+die de zieke opgepast had, verzekerde dat deze van tijd tot tijd
+zich plotseling in haar bed had opgericht, en dan met een gebaar vol
+ontzetting had uitgeroepen: »Het hoofd! het hoofd! Genade!" Ook beweerde
+Kris de huisknecht bij hoog en bij laag, dat hij dien ochtend, toen
+men de baronnesse zoo vond, op den stalen kraag van ridder Huibert's
+harnas eene vlek ontdekt had, die er te voren niet op was geweest, en
+die----»'t kon wel roest zijn, maar 't had veel meer van bloed!"--En
+toen deze geruchten zich verspreidden, liet er zich ergens achter het
+plaggenvuur van eenen heiboer een stokoud, reeds half versuft besje
+vinden, dat, zeker door deze reminiscentiën geprikkeld, zich de geheele
+legende van Huibert den Ever weer herinneren kon: hoe hij met den Booze
+heulde, hoe zijn afgeslagen hoofd den Duivel tot kegelbal werd, en hoe
+de voorspelling luidde, dat
+
+ _Werd de kop ooit weergevonden,
+ Dan was Nienhorst voor de honden--_
+
+--of iets in dien trant! En liefhebbers van curiositeiten snuffelden er
+oude kronieken op na, waarin werkelijk breedvoerig te lezen stond----
+
+»Maar gij kent reeds die historie. Dit kan ik dus overslaan."
+
+ * * * * *
+
+Hier poosde de lezer. Hij stond op, stapte een paar malen de kamer op en
+neer, en sprak, half tot mij, half tot zichzelven:
+
+»Het heugt mij nog heel goed hoe de menschen hier in de stad over het
+geval redeneerden. 't Is nu--laat eens zien .... vijftien, zeventien,
+negentien jaren geleden. Juist was ik met kerstvacantie naar huis
+gekomen.
+
+»Sommigen geloofden stellig en vast, dat de douairière eene verschijning
+gezien had; anderen, dat zij nu volslagen krankzinnig geworden was; nog
+anderen, onder welken een plattelandsheelmeester, dat zij den avond
+te voren wat zwaar gesoupeerd moest hebben. Ikzelf, in die dagen een
+_esprit des plus forts_, deelde het gevoelen dezer laatsten; en ik
+herinner mij hoe ik, met al de beslistheid van mijne achttien jaren,
+mij in dien zin uitliet tegenover mijnen vader, die een weinig naar
+mysticisme overhelde. Ik schreeuwde dat het niets kon geweest zijn dan
+eene hallucinatie, eene _deceptio visus_.
+
+»»Inderdaad?" antwoordde mijn vader: »is dat zoo zeker?"
+
+»Ik vroeg hem of hij dan werkelijk in het algemeen aan de mogelijkheid
+van geestverschijningen geloofde.
+
+»»De ónmogelijkheid er van", hernam hij, »is althans onbewezen en
+onbewijsbaar. En wat dit bijzonder geval aangaat, zoo is het niet de
+vraag wat =ik= geloof, of wat =gij= gelooft, maar wat de baronnesse
+geloofde; en, bijgevolg, wat de baronnesse gezien kan hebben in dien
+nacht--met =hare= oogen namelijk: niet met de uwe, ook niet met de
+mijne, maar met de =hare=. Het eene oog ziet niet als het andere. De
+hond is in het donker blind voor dingen die de kat zeer duidelijk
+waarneemt; evenals de nachtvogel in het zonlicht datgene niet zien
+kan, wat de wakkere hen er met eenen oogopslag in bespiedt."
+
+»»Maar", voerde ik aan, »dit heeft betrekking op tastbare, niet op
+ontastbare zaken: op feiten, niet op hersenschimmen."
+
+»»En heeft ooit iemand", riep hij, »heeft ooit iemand nog tusschen het
+tastbare en het ontastbare de grens kunnen bepalen? of ooit kunnen
+aanwijzen wáár het rijk der feiten eindigt, het rijk der schimmen
+begint?.... Loop heen toch met uwe quasi-wetenschappelijke machtwoorden!
+Er overkomt mij iets, dat noch ik noch gij noch iemand verklaren
+kan, maar dat mij vreeselijk aangrijpt. O! roept gij: dat is niets!
+belachelijk!--eene hersenschim! eene hallucinatie!... Maar hier: mijne
+haren zijn er wit door geworden, mijne gemoedsstemming is er door
+omgeslagen, levenslang moet ik onder den indruk er van blijven.... Wat
+raakt het mij nu, of gij heel wijsgeerig mij komt vertellen dat =zoo
+iets niet wezen kan=, dat het eene hersenschim van mij geweest moet
+zijn!--Te drommel! kunnen of niet, voor mij =was= het. Het moge voor u
+en uwe philosophie eene hersenschim zijn geweest--voor mij en mijn leven
+was het een feit!"
+
+»Ik heb dat antwoord nooit vergeten. En ik wil u wel zeggen dat
+eene andere gedachtenrichting dan die van mijne jeugd, misschien
+ook eene enkele ervaring, mij sedert met het aanwenden van die
+quasi-wetenschappelijke machtwoorden, zooals mijn brave vader ze
+noemde----
+
+»Doch waartoe eene bekentenis, die nu eenmaal in de wereld van het
+hedendaagsche denken niet meer thuis behoort, en die bij mijne meer
+verlichte tijdgenooten slechts lachlust wekken kan!....... Kom! het
+begint zoowaar al te schemeren. Willen we ons etensuur niet verzuimen,
+dan moet ik met het slot van mijne historie wat spoed maken. Gij wilt
+het toch hooren?"
+
+»Tot elken prijs!"
+
+Hij zette zich weer tegenover mij, en las verder.
+
+ * * * * *
+
+»Wat er dan ook in dien nacht gebeurd moge zijn, wat de baronesse gezien
+hebbe, of zich verbeeld hebbe te zien--zóóveel is zeker, dat zij, toen
+zij van haar leger verrees, een veranderd mensch bleek te zijn. De zware
+ziekte, die haar lichaam had verzwakt, bleek ook haren wrevel gebroken,
+den geest van verzet in haar gesust te hebben. Of wel, had inderdaad
+een onheilspellend visioen haar verschrikt, zoo scheen daaruit kalmte
+over haar neergedaald te zijn: berusting, die zich wellicht hierdoor
+verklaren laat, dat zij van nu af in den aanstaanden ondergang van haar
+huis niet langer het werk van menschen zag, doch de vervulling van het
+fatum haars geslachts. Moest de Nijenhorst verdwijnen--zij deed het ten
+minste zooals van haren aanvang af verordend was, volgens hare eigene
+aloude legende.
+
+»Nogeens, hoe dit geweest zij--op de kranke ziel der oude dame scheen de
+geheimzinnige gebeurtenis heelend te hebben gewerkt. Geene nachtelijke
+dwaaltochten weder; geene doffe wanhoop meer in haar traanloos oog,
+geen werkeloos neerzitten in stomme vertwijfeling. Het heden kwelde,
+de toekomst benauwde haar niet langer; van nu af verkeerde haar geest
+enkel nog in het verleden. Zij sloot zich op in de ronde torenkamer,
+verdiepte zich in oude familie-papieren, sloeg eenen grooten voorraad
+benoodigdheden voor vrouwelijk handwerk in, en wierp zich met
+rusteloozen ijver op den éénigen arbeid dien zij verstond: het
+tijdverdrijf dat door haar zelve en door de vrouwen van haar
+voorgeslacht steeds met smaak en vaardigheid beoefend was: de kunst
+van de borduurnaald. Voor haar echter was thans dit werk geen ijdel
+tijdverdrijf meer, doch eene heilige taak, tot wier voltooiing zij zich
+haasten moest gedurende het korte overschot haars levens. Voor haar
+werd van nu af die kunst, die kleuren en beelden stikt in het stramien,
+een als uit den hooge haar aangewezen middel om nog, zooveel in haar
+vermogen was, der wereld een gedenkstuk na te laten van den glans der
+adellijke familie die straks uitgestorven, van de sterkte des stamburgs
+die weldra spoorloos weggevaagd zou wezen. Dag en nacht repte zij de
+naald; tafereel op tafereel, uit de geschiedenis van haar huis, maalden
+de bonte draden op het gaas. Hoe sloofde zij zich af over dezen arbeid,
+tot vaak de oude oogen en de stramme vingers haar den dienst weigerden.
+Dan, als zij een beeld voltooid had, hing zij het op aan den wand
+harer kluis, en zat uren lang in beschouwing er van, met eene schier
+kinderlijke voldoening. Want dit toch behoorde haarzélve nu toe: dit was
+niet begrepen onder Shylock's inventaris: dit toch zou na haren dood de
+uitdrager niet te koop kunnen hangen in zijne voddenkraam. Het zou haar
+en haar slot nog eeuwen kunnen overleven, om te midden eener passende
+omgeving haren naam in aandenken te houden. Zij had het bij testament
+vermaakt, dit harer handen werk, aan eene naburige stad. Dáár zou
+het prijken in de oudhedenkamer van het antieke raadhuis, als een
+_monumentum aere perennius_ van de Nijenhorst en haren ridderstam.
+
+ * * * * *
+
+»Zóó dus had die vrouw in hare stille afzondering datgene gevonden, wat
+aan vele dier drokke wereldlingen, die haar uit den slottuin aanstaarden
+als ware zij een levend fossiel, wellicht nog niet toebedacht was: eene
+roeping, die haar heure eenzaamheid bevolkte met de schepselen der
+herinnering en der phantasie.
+
+»Achttien jaren was zij onafgebroken met dit naaldwerk bezig. Ter wereld
+niets anders beslommerde haar meer.
+
+»Toen zij met het laatste en twaalfde stuk gereed was, bevestigde zij
+ook dit nevens de elf vorige aan den wand. Vervolgens tooide zij zich
+met een oud satijnen staatsiekleed--hetzelfde dat zij, veertig jaren
+geleden, gedragen had toen haar Koning gast was aan hare tafel. Hare
+ringen stak zij zich aan de vingers; hare diamanten hing zij zich in de
+ooren; hare witte tressen kapte zij zich als voor een feest. Zóó gedost,
+verliet zij de torenkamer, met langzamen, statigen tred. Geheel het
+slot doorwandelde zij--al de gangen en zalen en kamers; en voor elk der
+antieke meubelen stond zij even stil, als om er afscheid van te nemen,
+met eenen kalmen blik en eene lichte hoofdbuiging. Ook voor elk der
+portretten in de ridderzaal hield zij stand, met dien blik en die
+buiging: het eerst en het kortst voor dat van wijlen haren echtgenoot;
+toen voor dat van diens vader--en zoo de rij af, het laatst en het
+langst voor het dreigende gelaat en het helmlooze harnas van Huibert den
+Ever. Dan klom zij op den grooten toren, en zag rond over het landschap,
+dat met vredigen glimlach zich koesterde in de namiddagzon. Hierna
+daalde zij weder af, keerde terug in haar vertrek, schoof den grendel op
+de deur, kreeg uit eene kast in den muur eene wijnkaraf en een fleschje,
+schonk zich uit beiden eenen roemer vol, en zette zich daarmede in
+haren armstoel.--»Zoo!" prevelde zij: »zoo is het wel!..... God,
+mijn Heer! vergeef het mij!--het is genoeg geweest!--laat alles zich nu
+vervullen!"..... Aandachtig beschouwde zij nog eens, beeld na beeld, het
+werk van hare handen. Voor elk der ramen, datzelfde hoofdneigen. En toen
+haar blik op het twaalfde te rusten kwam, toen speelde er een straal
+van de middagzon, door het looverschut der beuken heengebroken, op dit
+tafereel eener troostelooze verlatenheid. Zij tuurde, en tuurde, alsof
+zij iets vreemds bespeurde aan het doek;--iets vreemds inderdaad: want
+het gulden licht had al de somberheid van het schemergrauw uit het
+beeld doen verdwijnen; en het leende aan de bruine erica's er op eenen
+weerschijn als stonden zij in bloei; en het deed de bleekroode zijde
+van het avondluchtje glanzen, als ware het een vroolijk morgenwolkje,
+vóórboô van den schoonsten dag. En ach!--de lippen der oude vrouw
+begonnen te trillen, hare handen te beven, hare oogen zich te benevelen
+met eene vochtigheid, die zij er sinds lange, lange jaren niet meer
+in had voelen opwellen. Zij zag op de zonnige heide zichzelve weder
+dartelen--vlinders jagend en bloempjes plukkend--een argeloos meisken,
+een kind als andere kinderen, dat van adel nog niet afwist en van een
+fatum nog nooit had gehoord. Zij zag er zich als jonkvrouw wandelen,
+mijmerend wellicht over eene verbodene teederheid--eene maagd als andere
+maagden, óók met eene kans nog op geluk, vóór zij tusschen haar hart
+en haren naam, tusschen hare liefde en haren trots, het =slechte= deel
+gekozen had.... En plotseling liet zij het glas aan scherven vallen, en
+de saamgevouwen handen preste zij zich heftig op de borst.... »Neen,
+mijn God!" snikte zij: »zóó toch niet!... Het einde! het einde!... Neem
+mij weg, o God! neem mij weg!... Maar zóó toch niet!"
+
+»Stond werkelijk hare ure alreeds op het slaan? Of heeft dezelfde
+wilskracht, die den dood op eenen afstand hield zoolang de taak haars
+levens nog niet volbracht was, thans, nu het genoeg was geweest, haar
+hart gedwongen het kloppen te staken?
+
+»Ik weet het niet.
+
+ * * * * *
+
+»Weinige dagen later reeds zag men het zaad Abraham's vergaderd in de
+Nijenhorst, door de poorten in- en uitgaande met gansch zeer groote
+bedrijvigheid. De wijze Ruben zelf pakte het familie-zilver in; Zebulon
+de voorzichtige het kostbare porcelein. Middelerwijl torschte Isaschar,
+de sterke, het portret van Huibert den Ever onder zijnen arm; en
+Naphtali, die schoone woorden geeft, laadde op zijn handwagentje de
+helmlooze wapenrusting.--»Nah!" riep hij--»heeft meneer de ridder in
+de bathalje zijn khopshtuk feloren?--'k Zal meneer helpen, wacht!"--En
+hij duwde in den ijzeren halskraag eene mutsenbol, roodwangig en
+onnoozel----waarom al de twaalf stammen lachen moesten, dat hun de
+tranen langs de neuzen biggelden.
+
+ * * * * *
+
+»Wandelt gij thans naar de plek waar de Nijenhorst gestaan heeft, en
+denkt gij daar neer te zitten om u door den heidewind te laten vertellen
+van den luister en den trots, het verval en het lijden, den langen
+doodstrijd en de smadelijke verstrooiing van het fiere huis--zoo wacht
+u eene teleurstelling, mijn vriend. Gij zult er niets hooren dan het
+geklop van hamers en het tikken van troffels--eenen vloek en een deuntje
+wellicht ook uit den mond der werklieden, die bezig zijn er eene
+plankenzagerij te bouwen."
+
+
+
+
+Alpengloeien.
+
+
+Het stond bij het brugje, dat den bruisenden bergstroom overspant. Een
+paal, manshoog; en daar op een houten hokje of nisje, zoo ruim als twee
+handen saamgebogen; en daar in een madonna-beeldje, zoo groot als een
+pink--een tinnen popje zoowaar, geen zier kunstiger of kostbaarder dan
+de soldaatjes, waarvan er een heel bataljon zich kazerneeren laat in
+eene spanen doos. 't Was het kinderachtigste wat ik ooit ontmoet heb van
+dien aard.
+
+Glimlachend hielden wij even er bij stil. »Hoe 't mogelijk is!" zweefde
+ons beiden op de lippen. »Hoe 't mogelijk is, voor zóó iets te gaan
+knielen in een land, waar de Schepper als met eigene hand de
+zegeteekenen van zijne grootheid uit de aarde oprijzen deed!"
+
+En wij slenterden verder, opklimmende naar het doel van onze wandeling.
+
+ * * * * *
+
+Toen wij boven waren, en ons nederlieten op de mosbank onder de sparren,
+prijkte bij dalenden avond het Alpenland in volle heerlijkheid. Diep
+in het dal was reeds de schemering begonnen haar floers te spreiden.
+Purpere dauw zweefde over de akkers. Donker legerden zich de wouden
+langs de hellingen. Maar omhoog baadde nog alles zich in stralenglorie.
+Sneeuwtop bij sneeuwtop stond nog te glanzen in den kring--zonnig
+verlicht, zilverhel, zoo koel en kuisch zich spitsend tegen het diepe
+blauw des hemels.
+
+Wonderbeelden, voor hem die getreden komt uit de drassigheid der
+polderstreek, uit het kille slib der venen. Wonderbeelden, welker
+pracht de stoute phantasie dan eindelijk rusten doet, verwonnen,
+ontvleugeld door de stoutere werkelijkheid!--Het oog staart ze aan,
+opgetogen--hetzij een woeste nevel ze omkleedt met ontzetting, of een
+zonnestraal ze pralen doet in milde majesteit. En de herinnering neemt
+ze in zich op, om zich er aan te verlustigen na jaren nog, wanneer des
+wandelaars leden stram worden en zijne middagen grauw.
+
+Wonderbeelden!... Wij tuurden rond en opwaarts. Wij blikten elkander in
+de oogen;--wij vonden geen woord te zeggen. Maar stil in die heilige
+stilte bad vurig en innig ons hart.
+
+ * * * * *
+
+Och, dat eene ure als deze wat toeven wilde! De macht van eenen Jozua,
+om te gebieden: zonne, sta stil! Om den avondstond te doen luisteren
+naar het smeeken: »_Verweile doch! du bist so schön!_"
+
+Maar de tijd weet van geen talmen. Of pijn u slapeloos woelen doet op uw
+leger--de slinger schommelt er niet sneller om. Of gij voor 't eerst arm
+in arm gaat met de geliefde--niet trager bewegen de wijzers zich over de
+plaat. Zelfs niet voor zaligen staken de seconden hare vlucht.
+
+Aldus was ook de weelde van het alpengloeien, zoo zeldzaam, zoo
+onbeschrijfbaar heerlijk, slechts weinige oogenblikken ons gegund.
+Het zilver der sneeuwspitsen zagen wij goud worden. In vuur ontstoken,
+blonken de toppen ons toe: een vuur, dat weldra verglommen
+was--vergrauwd, door karmijn en purper heen, tot doffe, looden
+kleurloosheid. Hooger en hooger klom het duister uit de diepte. De
+laatste landelijke klanken van het dal verstierven: het laatste getingel
+van het stalwaarts gedreven rund, het laatste gejodel van den zangerig
+gestemden herder. De nacht brak aan, in welken geene stem gehoord zou
+worden, dan die van de stortende wateren.
+
+ * * * * *
+
+Wij daalden afwaarts. En zie! wat kwam daar aangestrompeld over het
+brugje?
+
+Een vrouwtje, eindeloos oud--een bundeltje knoken en lompen--met eene
+vracht gesprokkelde takken op den krommen rug. Van onder den rooden
+hoofddoek golfden hare witte lokken te voorschijn, zilver als het schuim
+der beek. Tokke, tokke, ging haar stokje; loom sloften hare schreden
+elkander na over de planken. Zij leek wel moe, tot stervens moe. Moe van
+het sprokkelen? Moe van het leven?--Ik weet het niet. De bergen zag zij
+niet aan, noch de rozeroode wolkjes, noch den wild voortschietenden
+stroom, noch de zwarte wouden rechts en links. Maar bij het
+madonna-popje richtte zij het hoofd op, liet den takkebos zich van de
+schouders zakken, en knielde neder in het stof, ongezien, zoo meende
+zij, behalve van God en van Maria.
+
+Ook zij aanbad. Ook zij stortte daar, stil in de heilige stilte, vurig
+en innig hare ziel uit voor het Hoogere.
+
+ * * * * *
+
+Kort, moedertje! maak het kort, opdat het duister niet te ver van huis
+u verrasse. Een kruis geslagen, den last u weer opgeladen--en verder het
+oude lichaam opgezeuld tegen het steile bergpad.
+
+Doch Maria de Maagd had er een wonder verricht aan deze grootmoeder
+van vele kinderen. Want trots het klimmen, was des oudjes tred
+veerkrachtiger geworden. Rechter droeg zij het grijze hoofd; minder
+zwaar scheen de vracht haar te drukken. En ik zeg u: daar speelde
+een trekje van jeugd om haren mond, daar lichtte een vonkje van
+blijmoedigheid in hare half gebroken oogen, als zij op zijde stapte
+om voor ons ruimte te maken op het smalle pad, ons nazendend de vrome
+begroeting van vóór duizend jaren: »_Grüss Gott, Herrschaften! Grüss
+Gott!_"
+
+ * * * * *
+
+Wij hebben niet geglimlacht, toen wij wederom voorbij het popje gingen
+over de brug.
+
+Gij Eeuwige, leer ons wormen elkander begrijpen!--Wat raakt het, welk
+het teeken zij, waarin wij U erkennen?--Zou een sneeuwberg ook méér zijn
+in Uw oog, dan de boersche beeltenis eener kinderdragende vrouw?--Wat
+raakt het: Montblanc of een tinnen figuurtje--indien slechts de
+=gedachte= er door gewekt wordt, die loutert en sterkt en opheft?
+
+Gij Eeuwige, leer ons elkander verstaan!
+
+
+
+
+Don Juan del Mulino.
+
+ _Cupidon pour dieu adoré
+ Tire d'un petit arc doré
+ Deux traicts de différente sorte;
+ L'un d'eux rend l'amour honoré,
+ Et l'autre trouble et malheur porte._
+
+
+De predikant Malthus zat aan een der ramen van zijne studeerkamer, en
+tuurde naar buiten.
+
+Voor zoover het daarbij op het gebruik zijner oogen aankwam, had hij die
+even goed kunnen sluiten: want hij keek naar niets--en er viel ook niets
+te kijken, dan een Noordhollandsch weiland, overdekt met sneeuw. Dit was
+het uitzicht noordwaarts heen. Ook tegen het westen had het vertrek een
+paar vensters; maar ook daar kon de bewoner niets bespeuren dan eene
+besneeuwde vlakte, benevens eenen half ontwiekten watermolen aan het
+einde van eene dichtgevrozen wetering. Waren bovendien nog de beide
+andere wanden open geweest voor het karige licht van den Januari-dag--de
+dominee zou ook in het zuiden en in het oosten niets hebben opgemerkt,
+wat aan zijnen lusteloozen blik eenige verstrooiing hadde kunnen
+verschaffen. Want de pastorie lag met het kerkje en de daaraan grenzende
+herberg midden in den polder, een half uur minstens van het naaste dorp,
+een uur wel van het naburige marktstadje. Er lagen een aantal flinke
+hoeven verspreid in het rond--alle ver af; er stonden een tien of twaalf
+iepen bij de kerk, wat schrale esschenstammetjes langs den straatweg,
+een rijtje knotwilgen hier en daar aan eene sloot; dan, wijd aan den
+horizon, eene enkele boomgroep en een paar dorpstorens,--ziedaar geheel
+het landschap. En dit weinige was nu door de dikke sneeuwlaag zoo
+goed als uitgewischt, althans tot de meest volslagene eentonigheid
+ineengedoezeld. In het eerst had dit schouwspel de vluchtige bekoring
+geboden van het nieuwe. Later, toen de zon er op scheen, was het
+verblindend, vermoeiend geweest. Thans echter, nu een vale, roerlooze
+hemel zich er over welfde, die sneeuw beloofde, nóg meer sneeuw--thans
+stemde het dominee Malthus onbeschrijfelijk neerslachtig. Hij was op het
+stuk van natuurschoon zekerlijk niet verwend; zelfs op den zonnigsten
+Juni-ochtend was het groen der eindelooze grasvelden van het koeienland
+zóó rijk niet geschakeerd met paardebloemen en roode klaver, om hem
+de zinnen te bedwelmen met kleurenweelde. Maar toch, deze volstrekte
+afwezigheid van =alle= kleur, reeds weken lang nu, maakte op den
+eenzamen man steeds dieper en dieper den indruk van eene grenzenlooze,
+hopelooze somberheid....... Noem =wit=, niet zwart, de verf des doods.
+In zwart liggen alle tinten verholen; uit het diepste zwart flitst te
+voorschijn de vuurgloed der hel:--warmte, leven dan toch. Maar wit is
+de ledigheid, de ijlheid--, het koude, stoffelooze, wezenlooze Niet.
+
+Het is moeilijk te zeggen, ja dan neen, of deze zelfde gedachte ook
+dominee Malthus door het hoofd maalde, terwijl hij daar zoo zat te
+staroogen in het doffe verschiet. Te vermoeden valt het veeleer, dat op
+dit oogenblik zijn brein in eenen toestand van werkeloosheid verkeerde,
+of, zoo het al met iets bezig was, dan met mijmeringen even vaag en
+flets als de streep langs welke de bleeke aarde en het bleeke zwerk
+samenvloeiden daarginds aan de noorderkim.
+
+Intusschen--nu opeens keek hij toch naar iets, en zeer aandachtig.
+Juffrouw Dientje, zijne oude huishoudster, had namelijk een overschotje
+van het middageten uit het keukenraam gegooid, voor de muschjes, die
+verkleumd tusschen het groen van een paar hulstboompjes scholen. De
+hongerige diertjes vlogen er gretig op af; maar nauwelijks hadden
+zij al tjilpend hunne vreugde te kennen gegeven over het onverwachte
+maal, of daar kwamen uit de iepen een paar ruwe snuiters van kraaien
+neergestreken, die het arme kleine grut met snavelstooten verjoegen, en
+nu aan het voedsel zich tegoeddeden met echten bandietenlust. »Vort,
+leelijkers, vort!" riep Berendina, ten toppunt van verontwaardiging.
+De roovers slokten er slechts te gulziger om. Eene pantoffel plofte
+tusschen hen neer in de sneeuw;--zij hupten even zijwaarts, doch
+hervatteden terstond hun festijn. Toen ondernam mejuffrouw Dina
+persoonlijk eenen uitval, ten einde de drieste schurken te verjagen. Te
+laat! Het leste brokje aardappel was juist in eene der zwarte snebben
+verdwenen.
+
+De dominee glimlachte bitter. Zoo treffend paste dit kleine tooneel in
+het kille, meedoogenlooze winterlandschap. Was het geene satire op de
+leer die hij morgen weer verkondigen zou in zijne kerk: de leer van de
+liefde en van der liefde almacht: de leer van dien Vader der Schepping,
+zonder wiens wil geen muschje ter aarde valt?--Zie! hier was nu deze
+Schepping: eene barre ijsklomp, voor geen vogeltje zelfs maar een
+kruimpje voortbrengend. En daar was ook de liefde. Zie! Wat zij offerde
+voor de muschjes--de kraaien gingen er straffeloos op te aas.... Toch,
+eene satire is nooit meer dan eene =halve= waarheid. Want de ware liefde
+laat niet af. Zie wederom slechts! Juffrouw Dientje was naar buiten
+gegaan, om nogmaals haren beschermelingen wat voor te werpen. Mocht ook
+die tweede poging mislukken, zij waagt er eene derde. Gij kunt zeker
+zijn, dat zij dien namiddag hare breikous niet voor den dag gehaald en
+hare voeten niet op haar warm stoofje gezet heeft, alvorens zij de
+muschjes had verzadigd.
+
+Dit tweede bedrijf van het stukje _morale en action_, waarbij zijne
+getrouwe huisverzorgster en het vogelenheir de hoofdrollen vervulden,
+had den predikant weer een weinig opgebeurd. Hij rees van zijnen stoel,
+en bemerkte nu dat hij al mijmerend een stuk papier had saamgevouwen
+tot eene veelhoekige meetkunstige figuur. Onwillekeurig bracht hij het
+velletje tot zijne oorspronkelijke gedaante terug, sloeg een oog op den
+gedrukten inhoud van het verfrommelde strooibiljet, en las als volgt:
+
+»_Op Zaterdag den 17 Januari (volle maan) in het lokaal van Ari Harmsen,
+te Polderbroek,_
+
+ $Groote Voorstelling$
+
+_door het gezelschap Acrobaten, Pantomimisten, Café Chantantes en
+Vaudevillisten, onder directie en met medewerking van den heer Vincentio
+Buonaventura, eersten bariton van de groote Opera della Scala te Milaan.
+Schitterend succes in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, in het
+Feestgebouw te Rotterdam en in La Sodalité te Antwerpen._"
+
+Dominus Malthus fronste de wenkbrauwen. Hij was voorwaar geen
+kunst-verfoeiend puritein; maar juist als vurig muziekvriend had hij van
+den tingeltangel eene niet uit te spreken walg; en dat die inrichting
+nu al aan de steden niet meer genoeg had, doch het platteland begon
+af te stroopen, om ook de boeren te verliederlijken--dit vond hij
+treurig en ergerlijk. En deze orgie van gemeenheid, deze muziekmoord
+en kunstbezoedeling zou hier plaats hebben naast zijne deur! Buurman
+Harmsen, anders een degelijke kerel, leende daartoe zijne eerzame
+bovenzaal!--En het brutale program van al die ploertigheid had zich
+zelfs eenen weg gebaand tot in de pastorie: tot in des dominee's
+studeervertrek, waar hij zijne preeken schreef, waar zijne boekenkast
+naast zijn harmonium stond, waar de portretten van zijne groote dichters
+en kunstenaars geschaard hingen aan den wand!--Hoe kwam dit vieze vod
+hier tusschen zijne vingers? Vermoedelijk doordien hij het in zijne
+verstrooidheid had opgenomen van de tafel. Maar hoe dan was het op
+zijne tafel verdoold geraakt?--Dáárover moest de huishoudster ter
+verantwoording geroepen worden. De heer Malthus schelde. Berendina kwam.
+
+»Zeg eens, Dientje", begon hij, op eenen toon waarin hij vergeefs zekere
+strengheid poogde te leggen: »Ik vond hier dit papier liggen. Weet ge
+daar van?"
+
+»Dit pampiertje?" vroeg mejuffrouw Dina, terwijl zij haren bril in
+positie bracht en het bewuste stuk uit de hand van haren meester
+overnam: »Dit pampiertje?--Ik weet van niets, dominee. Er is niets
+bezorgd. 't Heeft dan zeker tusschen de krant gezeten."--Maar toen zij
+de eerste regels gelezen had, steeg haar het bloed naar het hoofd.--»Wel
+goddeloos!" riep zij, de armen over hare maagstreek kruisende: »Wie had
+er nu zoo iets van Arie Harmsen kunnen denken!--Kijk er eens hier!"--en
+zij begon uit het programma der voorstelling de zoodanige nummers
+af te lezen, die het levendigst hare verbolgenheid gaande
+maakten.--»_Arabische luchtsprongen, uit te voeren door mesjeu
+Lamberti._ En dat nog wel een gewezen ouderling!"--doelende niet op
+Monsieur Lamberti, maar op Arie Harmsen.--»Numero drie: _Coupletten,
+»Als men iets verloren heeft", te zingen door mammezel Celestine._
+Moesten de sletten zich niet de oogen uit haar hoofd schamen!--Numero
+zeven: _De Broedermoord, of de Doodslag van Kaïn aan zijnen broeder
+Abel, tableau-vivant met bengaalsche verlichting._ Ziedaar nu! niet
+eens Onze Lieve Heers eigen woord kunnen ze buiten het spel laten, die
+aterlingen! Numero negen: _Duo uit de opera Don Juan: »Reik mij de hand,
+mijn leven!" voor te dragen door den heer Vin.... Vincentio Buona....
+Buonaventura_--een mooi avontuur, ja, op den avond vóór den Zondag!--_en
+mammezel Celestine voornoemd._ Nu, dat lievertje zal wel niet neen
+zeggen. Maar ik voór mij, eer dat ik me met zoo'n schorriemorrie----"
+
+De goede juffrouw had in haar vuur niet opgemerkt hoe de dominee, die
+eerst maar met een half oor toegeluisterd had, plotseling, haast als met
+eenen schrik, aandachtig was geworden bij de vermelding van dit nummer
+negen op het biljet.--»'t Is wèl, Dientje", zeide hij, met een
+kalmeerend handgebaar: »laat de rest nu maar ongelezen. We zijn dwaas,
+er ons zoo warm over te maken!"
+
+»Warm over maken?" hernam Berendina: »Zou ik me daar niet warm over
+maken, over zulke spectakels, haast op den drempel van Gods huis, en dat
+wel op den avond vóór dat dominee preeken moet!--O dominee! dominee!
+dat er nu toch geen wet of geen autoriteit bestaat om zóó iets te
+verbieden!--Zie er eens aan! Dan geven ze ook nog een komedie-stuk.
+Kijk! »_Frans en Fransientje, of het scheurtje in het kamerschut",
+voddeviel met zang in één bedrijf._ En dan--alsof 't dan nóg niet genoeg
+was--dan moeten ze nog dansen. Jawel! dan moeten me die lompe machines
+van boeremeiden----"
+
+»Genoeg, Dientje, genoeg!" viel dominee haar glimlachend in de rede:
+»Ga nu heen: ik moet studeeren. En neem dit papier maar weer mee. Of
+neen--ge kunt het nú ook wel hier laten."
+
+»Zeker, dominee, zeker!"----en het trouwe schepsel had, onhoorbaar,
+de kamerdeur reeds achter zich gesloten. Geen hooger machtwoord toch
+voor juffrouw Dientje, dan dat de dominee »studeeren moest". Voor des
+leeraars studie koesterde zij eenen onbegrensden, bijna godsdienstigen
+eerbied. Zij stelde zich voor hoe hij daar dan ging zitten in zijnen
+armstoel, met zijne lange pijp in den mond, om, als uit den hooge
+bezield, die stichtelijke predicaties neer te schrijven, die schoone
+gedachten uit te denken, die troostende waarheden te vergaren, waarmede
+hij elken zondag-ochtend haar ontvankelijk gemoed verkwikte. De stille,
+altoos zachtzinnige grijsaard, met wien zij de vijftien jongste jaren
+haars levens in schier volslagen afzondering gesleten had--hij was haar
+afgod. Zij aanbad zijnen persoon, en (uiterst zeldzaam geval bij lieden
+van haar slag en in hare betrekking) ook zijne leer aanbad zij. Zich het
+Nederlandsche Gereformeerde Kerkgenootschap te denken zonder =hem=, was
+voor Dientje even onmogelijk, als zich hare keuken te verbeelden zonder
+hare glanzende koperen braadpannen; en hoe Onze Lieve Heer het stellen
+zou op aarde, als dominee Malthus er niet meer was--ziedaar een
+vraagstuk in hetwelk zij zich maar liever niet verdiepte.
+
+Hadde zij thans echter zich zóóver kunnen vergeten van door het
+sleutelgat te gluren, dan zou zij bespeurd hebben dat dominee's
+studeeren, terstond na haar vertrek, zich richtte op heel iets anders
+dan zijne leerrede voor morgenochtend of morgenmiddag. De heer Malthus
+had het strooibiljet van den tingeltangel weer van de tafel genomen;
+hij staarde er eene wijle op, diep in gepeins verzonken, en ging er
+vervolgens mee op en neer loopen, neuriënd, zachtkens voor zich heen,
+den onvergankelijken minnezang uit _Don Giovanni_:
+
+ »_Là ci darem la mano,
+ Là mi dirai di si._"
+
+Daarna zette hij zich in zijnen armstoel bij den haard, wierp brandstof
+op het vuur, en blikte, altoos nog met het papiertje in de hand, in den
+opflikkerenden gloed.
+
+Wat hij er in zag?----Och, wat ziet men in het vuur van zijnen haard,
+wanneer men oud geworden is, en eenzaam op eenen grauwen winterdag in
+zijne kamer zit, en zoo juist een liedje geneuried heeft, waaraan de
+geur nog hangt van den bloeitijd eener wilde jeugd?
+
+ * * * * *
+
+Dominee Malthus dacht aan iets, dat hem eigenlijk geen enkel uur uit de
+gedachten bleef, maar dat thans met eene ongewone levendigheid zich
+opdrong aan zijne herinnering.
+
+»_Là ci darem la mano!...._" Veertig jaren her--jawel, het was
+veertig op eenen prik--, had zekere Lodewijk Malthus, student in de
+godgeleerdheid, het hooren zingen in den schouwburg van Neerland's
+grootste academie-stad. Daar kwam toen maandelijks eene Italiaansche
+opera-troep uit Amsterdam spelen. Op eenen avond gaven ze _Don
+Giovanni_. De bariton was voortreffelijk; Donna Anna eene fiere
+_grandézza_; Zerlina een snoepig bekje. De jonge theologant echter had
+oog en oor slechts voor Donna Elvira, de tragische.
+
+Deze dame behoorde dan ook ontegenzeggelijk tot de belangwekkendste
+artisten van het gezelschap. Geene schoonheid naar den regel--maar
+een weelderige bouw, gloeiende oogen, eene milde altstem, een
+hartstochtelijk spel. Zij was het kind van eenen Berlijnschen
+bierkneiphouder, tijdens de kracht zijner jaren in zekere kringen eenige
+vermaardheid verwierf door zijn vermogen om _weissbier_ te zwelgen
+tegen drie brouwersknechten op, en van eene Veroneesche moeder, wier
+veelbewogene jeugd begon met het vlechten van stroohoeden, en eindigde
+op de planken van een klein theater, waarna zij eerbaarheid gevonden en
+zwaarlijvigheid opgedaan had onder het echtelijke dak van den eigenaar
+der bierhalle _Zur goldenen Bratwurst_. De dochter uit dit huwelijk
+sprak dus zoo vloeiend als haar vader het zuiverste Berliner Duitsch;
+en tevens zong zij zoo vlot als hare moeder de taal van den zwaan van
+Pesaro en van den Abbate del Ponte. Haar eigenlijke naam luidde Lotchen
+Müller; doch in de kunstwereld kende men haar niet anders dan als
+Carlotta del Mulino.
+
+Carlotta nu, als Donna Elvira, overtrof dien avond zichzelve. Het was of
+zij meer dan ooit hare ziel legde in wat zij zong. Toen zij opkwam in
+hare zwarte _mantilla_, en hare heerlijke aria voordroeg:
+
+ »_Mi tradi quell' alma ingrata,
+ quell' alma ingrata--_"
+
+toen scheen zij inderdaad weg te krimpen van wee over hare
+rampzalige liefde voor den onverlaat die haar ten gronde richtte. Zij
+zag zoo bleek; zoo welsprekend was elk harer wanhopige gebaren; zooals
+het =echte= snikken van smart klonken de tonen harer weeke stem. Het
+gansche publiek schreeuwde _brava! bravissima!_ en klapte in de handen,
+opgetogen over zóóveel waarheid in de kunst. Alleen de student Malthus,
+hoewel hij slechts om harentwille scheen gekluisterd te zitten aan
+zijnen stoel in eene der achterste loges, verroerde hand noch lip. Toch
+had Elvira's zingen blijkbaar op niemand eenen dieperen indruk gemaakt,
+dan juist op hem: toch deed die kunst, die zoo het stempel van waarheid
+droeg, geen muzikaal gemoed in de gansche zaal heftiger meetrillen, dan
+juist het zijne..... Roerend schoon had Elvira ook in de balkon-scène
+gezongen; en vervolgens nog in het onvergelijkelijke sextet. Het was
+(men zeide het algemeen) eene puik-opvoering van Mozart's wonderwerk.
+Ongelukkig--tegen het eind moest er toch een klein _contretemps_
+zich voordoen. Nadat de gordijn was opgehaald voor de tweede finale,
+kwam namelijk de regisseur aankondigen dat Signora del Mulino door
+overspanning plotseling onpasselijk was geworden, weshalve het geëerde
+publiek haar zeker wel haar laatste optreden bij Don Giovanni's
+avondmaal goedgunstig zou willen kwijtschelden. Het geëerde publiek,
+volstrekt niet goedgunstig, mompelde dat het niets was dan eene kwade
+bui van de Signora, die wel meer aan zulke plotselinge onpasselijkheden
+leed. Lodewijk Malthus echter had nauw de mededeeling van den gerokten
+man vernomen, of hij was uit zijne loge verdwenen. Hij ijlde achter de
+schermen, waar hij als een goede bekende toegang had. Dáár trof hij
+Donna Anna en Don Ottavio, Zerlina en Masetto en heel het personeel
+van mannelijke en vrouwelijke koristen in eenen staat van volslagen
+verwildering, door elkander loopend, elkaar iets in het oor fluisterend,
+de handen in de lucht slaande, met gesmoord lachen, met moeielijk
+bedwongen uitroepen van spot, verbazing en ergernis. Hij wilde de
+kleedkamer binnen. Maar voor de deur stond de heer _impresario_, die hem
+drie woorden toevoegde, welke hem verstijven deden. De Signora was....
+De Signora kon.... In 't kort, de kunst der Signora was maar al te zeer
+tot waarheid geworden; en de heer Lodewijk Malthus, die de opvoering van
+_Don Giovanni_ was gaan bijwonen als toeschouwer, verliet haar als Don
+Giovanni in eigen persoon. Hem was achter de coulissen een zoon geboren.
+
+ * * * * *
+
+De Utrechtsche burgerij kreeg eerst den volgenden ochtend lucht van
+het schandaal; en, gelijk zich denken laat--zij schaterde. De dames
+giebelden achter hare zakdoeken; de heeren sloegen zich proestend
+op hunne buiken. Drie weken lang had men er pret van. Het was dan
+ook----onbetaalbaar! kolossaal!--Die snaaksche Moeder Natuur had er eens
+eene grap mee willen hebben! Had zij haren tijd wel guitiger kunnen
+kiezen?--O Donna Elvira! Nú begreep men hoe het haar zoo ernst was met
+haar »_Mi tradi quell' alma ingrata!_" Ja ja! nú begreep men het!--En
+wie mocht wel de vader zijn van den jeugdigen Giovannino? Wie had er
+de rol van Don Juan vervuld in dit àl te wel afgespeelde stuk?----Men
+kende en noemde hem weldra. Doch helaas! men had er het ware pleizier
+niet van. Want hij was gevlogen.
+
+Trouwens, al zou hij gebleven, en van heel dit pelotonsvuur van
+hartelooze aardigheden het mikpunt geweest zijn--het zou hem luttel
+gedeerd hebben. Laat de wereld grinniken! Hare vroolijkheid is niet
+minder kortstondig dan wreed. Indien er op de overtredingen van den
+hartstocht geene ergere naweeën volgden, dan de vluchtige spot onzer
+medestruikelaars--wat zou het!
+
+Neen, niet tegenover anderen: tegenover zichzelven had Lodewijk Malthus
+het zwaar te verantwoorden gehad. Zij toch, die hem al schertsend voor
+eenen Don Juan deden doorgaan, belasterden hem schromelijk. Hij was
+geen lichtmis--de statige jonge man, met het ernstige voorhoofd en de
+droomige oogen. Dit avontuur met eene tooneel-prinses was voor hem geen
+romanesk hoofdstukje in zijn levensboek, hetwelk hij later, zoo met een
+zuchtje en een lachje, nog af en toe eens overlas;--integendeel: het
+was in dat boek de ééne, de éénige bladzijde op welke iets geschreven
+stond--geschreven met tranen en met bloed. Al de bladen die er aan
+voorafgingen en er op volgden, waren ledig gebleven. Al de dagen vóór
+dien dag hadden hem een korte droom--al de jaren nà dien dag eene lange,
+lange rouw geschenen. Want hij had haar liefgehad, de jonge zangeres,
+uit geheel de diepte van zijne dichterlijke, innig muzikale natuur: met
+al de toewijding van een ridderlijk gemoed voor eene vrouw, welke het
+niet slechts aanbidden, maar ook redden kan. Dat die liefde, in het
+eerst zoo zelfverloochenend, ten slotte een verterend vuur geworden
+was--dit was meer háre fout geweest dan de zijne. Zij immers wilde wèl
+van hem aangebeden zijn, maar niet van hem gered. Niets had ernstiger
+kunnen wezen, dan zijne bedoelingen te haren opzichte. Hij had haar
+gesmeekt op zijne knieën, terwijl zij het pasgeboren wichtje in hare
+armen had, om toch haar eigen leven en het leven van dit schepseltje
+te beveiligen en te louteren door zijne vrouw te worden. Vergeefs! Zij
+had hem afgewezen. Als een wild theater-kind was zij gelukkig geweest:
+een wild theater-kind wilde zij blijven. Zijne liefde had haar eene
+pooslang geboeid gehouden; doch hare kunst en hare vrijheid waren haar
+dierbaarder. Niet voor het huwelijk was zij geboren--ten minste niet
+voor een huwelijk zooals deze Hollandsche minnaar vorderen zou: een
+huwelijk in vollen ernst. Hartstocht was de drijfveer van haar bestaan:
+maar een hart bezat zij niet. Want toen hij bleef aandringen--om hun
+kinds wille, om den wille van =haar= behoud en van =zijne= gemoedsrust;
+toen hij eenen toon aansloeg alsof hij haar wilde =dwingen= om met hem
+in een nieuw land een nieuw leven te beginnen--toen klopte hij op eenen
+goeden ochtend vergeefs aan hare deur. Zij had voor hem een briefje
+achtergelaten, waarin zij hem meldde dat zij was weggereisd; dat hunne
+banen elkander gekruist hadden als twee vuurpijlen, maar van nu af weer
+uiteenliepen; dat hij haar dus nooit terug zou zien; en dat hij moest
+trachten haar zoo snel mogelijk te vergeten, gelijk zij het zeer stellig
+hem zou doen.--»Wij hebben", schreef zij, »elkander eenige uren bezorgd
+van gelukzaligheid. Zou dit nu eene reden moeten wezen om elkaar geheel
+de rest van ons leven ondragelijk te maken?"--Wat het kind betrof,
+zoo deed een postscriptum hem weten dat zij het had uitbesteed bij
+boerenlieden in zeker Hollandsch dorp. Verkoos hij de opvoeding van den
+kleinen Ludovico (zoo had zij hem genoemd) voor zijne rekening te
+nemen--niets zou haar liever wezen. Haar beroep toch was wisselvallig,
+en hare toekomst onzeker. »De jongen", voegde zij er bij, »moet eene
+stem in de keel hebben. Zorg dat er een fameuse Don Giovanni uit hem
+groeit!"
+
+O oogenblik van harden strijd tusschen plichtbesef en zelfzucht in den
+jonkman!--Het eerste echter zegevierde. De meesten in zijn geval zouden
+gemeend hebben dat zij tegenover eene vrouw als déze nu genoeg hadden
+gedaan om des gewetens wille. Hij niet. Na zich vergewist te hebben dat
+het kind goed bezorgd was, reisde hij haar na. Maanden lang zocht hij
+haar aan alle Duitsche theaters. Ten leste vond hij haar terug, onder
+eenen anderen naam, als primadonna in eene Hongaarsche stad. Zij schrok
+van hem toen hij haar aansprak, meenende dat hij haar vervolgd had om
+het verleden haar voor de voeten te werpen. Doch toen hij haar nogmaals
+bezwoer terug te keeren tot haren plicht als moeder en als vrouw, en
+wederom zijne min en trouw haar aanbood in ruil voor de hare--toen
+lachte zij hem uit in zijn gezicht. Hare trouw?--Hoe kon zij geven wat
+niet in haar was!--Hare min?--Die had zij immers eenen anderen alweer
+geschonken!--Had hij dan haren brief niet begrepen?--Overigens kon zij
+hem niet lang te woord staan. De jonge Bojaar, wiens bezoek zij wachtte,
+kon elk oogenblik komen. En de man was als een tijger zoo jaloersch....
+Dit was hunne laatste ontmoeting geweest. Diep verslagen aanvaardde hij
+de terugreis--genezen van zijne liefde, doch met eene ongeneesbare wonde
+in de ziel.
+
+Twee jaren sleet Lodewijk Malthus doelloos en lusteloos in de
+hoofdstad. Zijne ouders hadden hem eenig vermogen nagelaten; broers
+of zusters bezat hij niet; aan niemand dan zichzelven was hij dus
+rekenschap schuldig van zijn doen. Na verloop van dien tijd echter
+was de zin weder in hem ontwaakt om zijne vroegere studie--in welke
+de kennismaking met Carlotta zulk eene min harmonische storing had
+gebracht--te hervatten. Sterker dan te voren was in hem weder de roeping
+geworden tot het predik-ambt, als het éénige dat strookte met zijne
+teruggetrokkene en toch sympathieke natuur, het éénige ook waarin hij
+meende nog nut te kunnen stichten. Persoonlijke eerzucht had er nooit in
+hem gewoond: tot krachtig arbeider, ontbrak hem de innerlijke prikkel
+zoowel als de uiterlijke drang; doch het stille, beschouwende leven in
+eene landelijke pastorie, met de natuur en zijne boeken en muziek tot
+gezelschap, en op zijne schouders geene zwaardere taak, dan een aantal
+eenvoudige lieden met wat zachtheid te vermanen en met wat hartelijkheid
+op te beuren--zie! dit lachte hem toe als eene vluchthaven na den storm,
+en tevens--laat mij het er bijvoegen--als eene soort boetedoening door
+ontzegging. Hij deed zich derhalve, op vijf-en-twintigjarigen leeftijd,
+nog als student inschrijven aan eene andere universiteit. Ook dáár woei
+het gerucht van zijn opera-avontuur hem wel na--maar och! niet tot zijn
+nadeel. In de oogen der jongen immers hechtte het hem de riddersporen
+aan de hielen; en in die der ouden----bah! zij verkneukelden zich nog
+eens over hunne eigene pekelzonden, en herinnerden zich meteen hoe
+er, van den heiligen Augustinus af, steeds uit de wildste studiosi de
+kloekste theologanten gegroeid waren...... Hij liet hen allen denken
+wat zij wilden. Hij promoveerde; wachtte nog een paar jaren op een
+beroep; en zag zich eindelijk (en zelfs dit nog niet zonder veel moeite:
+want hij schitterde noch door het geijkte preektalent, noch door de
+gangbare orthodoxie) als herder en leeraar aangesteld in een Geldersch
+dorp aan de grens. Hem was het wèl zoo. Voor eene aanzienlijker
+standplaats zou hij bedankt hebben. Hij had gevonden wat hij wenschte:
+een rustig plekje, ver van de wereld, waar hij op zijne eigene stille
+wijze leven en arbeiden, mijmeren en musiceeren--kortom, zijne
+medemenschen en zichzelven stichten kon.
+
+Onder die bedrijven begreep hij dat het hoog tijd geworden was om het
+lot van Carlotta's kind zich nader aan te trekken. De jonge predikant
+had geen oogenblik geweifeld over hetgeen hem op dit stuk te doen stond.
+Hij haalde het jongsken weg van zijne boersche pleegouders, en nam het
+bij zich in huis, voor niemand er een geheim van makend dat het zijn
+zoon was: vast besloten om door alle middelen binnen zijn bereik het
+levensgeluk van deze vrucht zijner rampzalige minnarij te verzekeren.
+De goede gemeentenaren keken wel vreemd op, en staken de hoofden bij
+elkander; maar daarbij bleef het. Die Gelderslui waren een schappelijk
+slag van menschen. Sommigen zeiden dat het royaal was van den dominee;
+en de anderen vonden de zaak niet erg genoeg om zich er voor in het
+harnas te steken. De dominee leefde immers voorbeeldig; hij preekte
+hun naar den zin; hij was gul voor de armen, innemend in den omgang,
+zachtmoedig in zijn oordeel over den naaste:--wat zouden zij dan gaan
+wroeten in zijn verleden? Laat men zich ook niet veel liever gezeggen
+door een gemoedelijk medezondaar, dan door iemand wien men het recht
+niet betwisten durft van zich te plaatsen op het voetstuk van eenen
+heilige?--Bovendien, het bleek maar al te duidelijk: zoo de man
+gezondigd had, hij had er zijn kruis voor meegekregen.
+
+Ja, dit kind van wilde passie was zijn vaders kruis. De kleine Ludovico
+werd hem door de boerenlieden afgeleverd als een bijster ondeugend
+perceeltje, waarmee al in de wieg geen huis te houden was. Nu, het zou
+wel aan gemis aan tact bij die brave menschen gehaperd hebben--meende de
+predikant. Hoe zou het fazanten-hoen in de ganzenkooi passen!.......
+Maar was hemzelven dan het opvoedkundige beleid, de kalme en toch
+onverzettelijke wilskracht geschonken, om deze woeste natuur te
+teugelen?--Hij moest er straks, tot zijn bitter leed, aan beginnen te
+twijfelen--te wanhopen. De knaap was onhandelbaar: hij scheen volslagen
+naar zijne moeder te aarden: enkel hartstocht--geen hart. Al wat geduld
+en zachtheid vermochten, werd door den vader beproefd. Strengheid
+alléén echter, ijzeren tucht had dit dwars gewassen riet kunnen
+rechtbuigen:--en dáártoe stond de hand van Lodewijk Malthus niet. Na
+eene lange, smartelijke worsteling, bij welke hij voelde dat hij meer en
+meer het onderspit dolf, moest hij het opgeven. Ten einde raad, deed hij
+den bengel op eene naburige kostschool, wier meester bekend stond om
+zijne vaardigheid als temmer. Helaas! Monsieur's methode was aan Van
+Aken's beestenspel ontleend: zijne overredingsmiddelen beperkten zich
+tot rotting-olie en hongerstraf. Toch zou het misschien nog zoo mis niet
+geloopen zijn, hadde het noodlot niet gewild dat er op het instituut, na
+verloop van een jaar of zoo, een nieuwe ondermeester moest in functie
+treden, die, uit het Sticht afkomstig, met geheel de historie van
+Lodewijk Malthus en Lotchen Müller, van Donna Elvira en Giovannino's
+merkwaardige geboorte, in kleuren en geuren bekend was. Deze snapper,
+tuk om zijnen patroon eens te doen bemerken dat hij méér wist dan
+tweemaal twee is vier, vertelde alles in vertrouwen aan den
+kostschoolhouder. Deze bracht het onder de roos aan zijne vrouw over.
+De vrouw weder aan hare oudste dochter; de oudste dochter aan de
+dienstmaagd; de dienstmaagd aan eenen kweekeling; de kweekeling aan
+eenen der scholieren; en de scholier aan al zijne kornuiten. Zoodat
+straks de zoon van dominus Malthus door zijne schoolmakkers niet anders
+meer toegesproken werd dan als Don Jantje, of wel, als Don Juan del
+Mulino. Hij ranselde zijne laffe beleedigers;--doch daar zij dertig
+tegen één waren, beliep hij slaag op slaag. Het gevolg van dit alles
+liet zich voorspellen. Op eenen fraaien ochtend had de dertienjarige
+Ludovico de plaat gepoetst.
+
+Zijn vader reisde hem niet na over de landpalen. Hij had er den moed
+niet toe. Hij overdacht nog hoe hij met de moeder van dien jongen
+woesteling gevaren was--hij legde er het hoofd bij neder, met het
+gevoel, dat God hem nogmaals strafte voor de overtreding zijner jeugd,
+en dat hij deze tuchtroede ook ditmaal niet kon afwenden. Welkom was
+hem een beroep naar eenen anderen uithoek van het vaderland: naar den
+Noordhollandschen polder, waar hij rekenen kon dat niemand hem het
+drama van zijn leven tot een verwijt maken zou. De tijd trouwens had al
+gaandeweg de stoflaag der vergetelheid gestrooid over deze gebeurtenis.
+Wie spreekt er nog over drama's van twintig jaren geleden?--Indien wij
+slechts oud genoeg mogen worden, dan is er niets in ons leven, wat niet
+wordt alsof het nimmer geweest ware.
+
+En Ludovico?--Het weinige dat de heer Malthus ooit omtrent den lotsloop
+van zijnen verloren zoon te weten gekomen was, stond vervat in den
+volgenden brief, die hem, nu acht jaren geleden, door de tusschenkomst
+van eenen neef en naamgenoot te Amsterdam was in handen geraakt:--
+
+»_Carissimo!_--Van eenen handelsreiziger uit Amsterdam vernam ik dat gij
+toch nog _pfarrer_ geworden zijt, en ongetrouwd gebleven. _Du lieber
+Kerl!_--en dat om mij!--_Wahrhaftig_, ik denk nog dikwijls aan u, nu ik
+vet ben geworden en mij vergenoegen moet met de duenna-rollen. Maar
+hoe vet ook, eene goede predikantsvrouw zou ik ook thans nog niet
+wezen.--Onlangs ben ik onzen Ludovico tegen het lijf geloopen. Wij
+werkten eene pooslang samen aan het Regensburger theater: ik als tweede
+alt, hij als derde bariton. Al had hij mij niet verklapt wie hij was,
+ik zou hem terstond herkend hebben aan mijn eigen neus en oogen; doch
+natuurlijk zeide ik hem dit niet. Waartoe zenuwschokkende familiescènes,
+wanneer men toch niets voor elkaar wezen kan, dan opeters!... Ach, mijn
+brave Ludwig! gij zijt goed voor hem geweest, en hebt het beste met hem
+voorgehad, evenals met mij;--maar wij Zigeuners van de kunst en van de
+liefde, wij hebben niet gewild. Intusschen moogt ge uw fatum danken,
+dat hij, evenals ik, van u weggeloopen is. Onder ons gezegd, _Luduigo
+caro_--wij leggen niet veel eer in met dat zoontje van ons. De schelm
+moet eene prachtige stem in den gorgel hebben gehad; maar hij heeft niet
+willen leeren, zelfs geene _solfeggi_. Eens probeerde hij den Don Juan
+te zingen;--hij stuurde de heele voorstelling in het honderd, en
+men floot hem de planken af. Sedert heeft hij den dienst van Venus
+afgezworen, en zich aan Bacchus gewijd. Hij zuipt, _amico mio_. Van zijn
+kostelijk orgaan bleven nog slechts eenige flarden over. Ik zie voor
+hem geen ander einde dan het hospitaal. _Schade um den schönen Bursch!
+Aber--che volete!_ Hij is de zoon zijner moeder!...... Wat mijzelve
+betreft, maak u over mij niet bezorgd. Als ik op de planken mijn laatste
+kruit verschoten heb, dan zet ik eene bierkneip op, gelijk mijn
+onvergetelijke vader zaliger...... Gij inmiddels, voortreffelijke
+Ludwig, trek gij u niets van al deze dingen aan. Bewandel gij,
+eerlijkste aller menschen, in vrede uwen vromen levensweg. En zoo gij
+vlijtig bidt voor de arme zielen in hel en vagevuur--doe dan ook
+somwijlen eens een goed woord voor een paar zondaars, wien de duivel
+hier op aarde het vuur al warm genoeg stookt!--Carlotta."
+
+Inderdaad, het was weinig geweest--maar toch méér dan genoeg; het
+aanvullen van deze korte schets kon dominee Malthus wel aan zijne
+verbeelding overlaten. Steeds had hij zich gevleid met de hoop, dat de
+jongen wel zijnen weg zou gevonden hebben: als soldaat, als zeeman, als
+opera-zanger desnoods. Maar dit! Een verloopen korist!.... Hij had
+terstond aan Carlotta geschreven, om haar en haren zoon de geringe
+geldelijke hulp te bieden, welke nog in zijn vermogen stond: eene hulp
+trouwens, die =zij= niet behoefde, en die Ludovico niet baten kon. Noch
+op dien brief noch op eenen tweeden was éénig antwoord gekomen. Toen had
+de wroeging hem opnieuw het hart doen bloeden. Hij verweet zich dat hij
+niet genoeg gedaan had, voor dien knaap althans: dat hij niet krachtiger
+geweest was in zijnen plicht: dat hij, toen de jongen ontvluchtte, hem
+niet nagezet en met sterke hand gegrepen en teruggehaald had. De ware
+liefde laat niet af!--zoo had hij ook daareven immers nog gedacht,
+toen zijne huishoudster de hongere muschjes voederde met zoo taaie
+volharding. Was hij zelf in het groot naar dit kleine voorbeeld te werk
+gegaan? Had zijne liefde voor die twee ongelukkigen niet afgelaten? Had
+hij niets ontzien: naam, noch stand, noch persoonlijk gerief, noch het
+oordeel van de wereld--om van die twee het verderf af te weren, dat hij
+over hen had helpen brengen toen hij in wellusts armen de wereld vergat?
+
+ * * * * *
+
+Het woelde hem alles door het hoofd--herinnering, en zelfverwijt, en
+machteloos leed--terwijl hij daar zat in zijne sombere kamer, met het
+papiertje in de hand, staroogend, beurtelings op de haast verglommen
+kolen van zijn haardvuur, en naar buiten in den winternacht.
+
+Eindelijk rees hij van zijnen stoel, zette zich in het duister aan zijn
+harmonium, en speelde met zachte registers:
+
+ »_Là ci darem la mano,
+ Là mi dirai di si._"
+
+En de toovermacht der melodie vaagde de nevelen weg van zijnen geest,
+zijne knagende smart verkeerende in stillen weemoed. Al voort-orgelend,
+voelde hij eenen zonnestraal doorbreken in het donker van zijn
+binnenste. Hij voelde de zaligheid der jeugd weer opbruisen in zijne
+aderen, Carlotta's kussen weer branden op zijne lippen--en Mozart's
+geest zwevende boven hen beiden, bemiddelend, bij den God die immers ook
+de min ontstak in der menschen harten:--»Vergeef hun! Zij waren jong!"
+
+
+II.
+
+Dit echter was juffrouw Dientje niet gewoon, dat dominee op
+Zaterdag-avond, wanneer hij zijne preek placht te »memoriseeren", zich
+vermeidde met orgelspel. Een koraal of een preludium had er misschien
+mee doorgekund; doch een lied van zóó wereldschen toon.... Desniettemin
+haastte zij zich naar het studeervertrek, om, volgens gewoonte, een paar
+kandelaars te ontsteken, en die aan weerszijden van de toetsen neer te
+zetten. Terwijl zij dit deed, brak de dominee plotseling zijn spelen af.
+En toen zij daarop vroeg of »dominee nog iets beliefde", gaf hij geen
+antwoord, maar keek haar aan met zulk eenen vreemden glimlach, met zoo
+iets afgetrokkens in zijne oogen, dat de goede ziel den moed niet had om
+hare vraag te herhalen.--»Hij heeft zeker eene overheerlijke gedachte
+in zijn hoofd", mompelde zij bij het nederdalen naar de keuken: »zoo'n
+gedachte alsof de engelen uit den hemel ze hem hadden ingegeven!"--Reeds
+spitste zij zich op de preek van morgen. En zij zou het zich even zwaar
+hebben toegerekend, haren leeraar bij het uitwerken zijner rede te
+storen, als een lekkerbek het eene zonde geacht zou hebben zijnen kok
+uit de keuken te roepen te midden van de bereiding eener kostelijke
+truffelpastei.
+
+Een half uur later echter, toen zij dominee zijne thee bracht, trof
+zij hem bij het raam zittende, en welgevallig de sleden in oogenschouw
+nemende, die uit de vier richtingen van den kruisweg met hare vrachten
+»concertbezoekers" kwamen aangestoven. Het waren meest plompe baksleden;
+maar er liepen knappe paarden voor, die in hun tingelend tuig blijkbaar
+even veel schik hadden als een kind in zijne rinkelbel. De boereknapen
+schreeuwden elkander toe; terwijl hunne roodwangige en breedgerokte
+vrijsters groepjes vormden op het brugje over de sloot, om dan, gearmd,
+al gichelend naar binnen te hollen, zoo vlug en sierlijk ongeveer als
+eene kudde vaarzen die men in de klaver drijft. Baas Harmsen had, tot
+opluistering van het feest, en mede tot het practische doeleinde van
+verlichting, aan weerskanten van zijn hek een paar brandende pektoortsen
+in den grond gestoken, wier walmende vlammen het geheel in eenen
+helrooden gloed wikkelden, in schilderachtig contrast met het
+bleekgrauwe duister van den besneeuwden achtergrond. Een verbazende
+ommekeer, na de kleurlooze, roerlooze stilte van een uur te voren.
+
+»Wat een oploop!" riep Berendina. »'t Is of er de zaligheid mee te
+verdienen valt!"
+
+»Och", sprak de predikant vergoelijkend: »de meesten zijn jongelui, zie
+ik."--Hij wist immers zelf zoo goed wat het zeggen wil, jong te zijn.
+
+»Als ze ooit maar zoo druk naar de kerk liepen!" hernam juffrouw
+Dientje.
+
+»Nu--de kerk hebben ze altijd bij zich.... En wie weet", liet de dominee
+er op volgen:--»Misschien ligt het wel aan mijne manier van preeken, dat
+de opkomst niet meer is als vroeger. Ik word oud, Dientje. Ik voel wel
+dat ik den geest van het jonge geslacht zoo niet meer vatten kan. Als
+men eenmaal de zestig achter den rug heeft--"
+
+Doch verder wou Dientje niet hooren. Haar leeraar aldus zelf twijfelend
+aan datgene wat voor haar zoo vast stond als de kerktoren: de
+onovertrefbaarheid van zijne preeken--dit was de bescheidenheid wat
+al te ver gedreven.--»Foei neen!" riep zij: »zóó mag dominee niet
+spreken!--Maar ik zie het wel: dominee haalt zich van avond allerlei
+muizenissen in het hoofd!--Kom! die mooie vertooning bij Arie Harmsen is
+begonnen. Laat mij den boel nu eens wat opfleuren: dan kan dominee aan
+den slag. 't Is niet goed voor een mensch, zoo alleen in het donker te
+zitten turen!"--Meteen paarde de trouwe zorg de daad aan het woord. Zij
+stak de lamp aan, liet de gordijnen neder, legde haar meesters lange
+pijp naast zijnen tabakspot, schoof zijnen stoel bij de schrijftafel--en
+wenschte dominee verder »eene gezegende studie"; hetwelk zooveel gezegd
+was als: »Nu niet langer gesuft en getreuzeld! Aan uwe preek!--anders
+zitten ik en uwe gemeente morgen zonder!"
+
+De waarheid was, dat de heer Malthus dien avond geene nieuwe preek
+behoefde gereed te maken, aangezien hij van zins was zich morgen maar
+eens met eene oude te behelpen. Onder het uitkijken echter naar de
+bezoekers van Signor Buonaventura's concert, had hij plotseling den
+lust in zich voelen opkomen om zijne kudde eens te onderhouden over een
+onderwerp, dat in eene dorpskerk al zeer zelden tot tekst dient, maar
+dat morgen in de =zijne= nu juist bijzonder van pas zou komen:--de
+kunst, en haar invloed op het leven van den mensch. Kon hij den
+tingeltangel niet weren, hij zou ten minste het onding in al deszelfs
+gedrochtelijke leelijkheid ten toon kunnen stellen, en daar nevens
+in reine vormen het beeld ontwerpen van hetgeen waarlijk schoon en
+liefelijk is. Het landvolk zou er misschien luttel van meedragen; maar
+licht toch zou er een woord of een wenk hier en daar in goede aarde
+belanden. Hoe het wezen mocht--het denkbeeld sleepte hem mee: de stof
+bezielde hem.
+
+Geen wonder. Was hij er niet altoos nog vol van? Kon hij over deze zaak
+niet spreken uit rijke, al te rijke ervaring?--Muziek was levenslang
+zijne aangebedene geweest; en zijn verleden had meegebracht dat hij
+de wereld der muziek doorwandelde in al hare rijken: van het hoogste
+tot het laagste. Hij had menschen vol schoone belofte zich zien
+verliederlijken in hare prostitutie; en anderen, die der vertwijfeling
+nabij schenen, had hij redding en heil zien vinden in haren eeredienst.
+Behoorde hij zelf niet tot die laatsten? Was diezelfde kunst, die hem in
+zijne jeugd op een struikelpad gelokt had, en die hij later bij zijne
+omzwervingen had leeren kennen in hare diepste vernedering, als eene
+verworpelinge, eene veile, schaamtelooze voetwisch--, was diezelfde
+kunst, van alle zinnelijks gelouterd, niet zijne troosteresse geworden,
+zijne heilige, zijne godin?--Ja waarlijk! over kunst en hare zedelijke
+waarde kon hij iets meepraten--zoo niet voor boeren, dan tot zijne
+eigene stichting allicht.
+
+Hij schreef. Gedachte bij gedachte welde er op uit zijnen geest, sneller
+dan zijne pen ze kon neerkladden op het papier;--gedachten, waarvan hij
+er vele ook bannen moest, omdat zij geheel buiten de bevatting zouden
+gelegen hebben van zijne gemeentenaren. Want mocht hij soms vergeten
+hebben voor wie =hij= schreef--het zou hem wel herinnerd zijn geworden
+door den wind, die, allengs opstekend uit het noordoosten, telkens
+een flauw gerucht van het tieren in de nabijzijnde herberg tot hem
+overdroeg.... Het programma moest wel uitermate in den smaak vallen.
+Hoor! Werd temet dit algemeene gelach uitgelokt door hetgeen Frans en
+Fransientje van elkaar bespieden konden door »het scheurtje in het
+kamerschut"? Loonde wellicht dit daverende getrappel, vermengd met
+schor gebrul, het duo van Signor Vincentio Buonaventura en Mademoiselle
+Celestine: »_Reik mij de hand, mijn leven! Kom in mijn slot met
+mij!_"----Och, och! »_Là ci darem la mano!_"--Men kan het voordragen
+op verschillende wijs: als een gevallen engel, en als een krolsche
+kater--gelijk men aan Eros offeren kan als eene Aspasia, en als eene
+straatdeern...... Maar dominee Malthus verdiepte zich hierin niet.
+Hij schreef. Hoe echte kunst uit God is, en tot God ons opvoert; hoe
+kunst-=verachters= gelijk zijn aan hen die, hongerende, een hemelsch
+manna zouden versmaden--en kunst-=misbruikers= de zonde begaan, die er
+met straf bedreigd staat in het tweede gebod; hoe op het gemoed niets
+verfrisschender werkt dan =ware= kunst, en niets verderfelijker dan
+=valsche=; hoe het ook aan den kleinste gegeven is, aan den veldarbeider
+in zijne hut, aan den landman op zijne hoeve, kunst te beoefenen, aan de
+bron van het eeuwig liefelijke zich met eene teug te laven, elk naar
+zijnen aard, zijne behoeften en zijne vermogens--dit alles schreef hij
+neder met gloed en klaarheid.
+
+Middelerwijl scheen daar naast het concert afgeloopen te zijn, en de
+dans eenen aanvang te hebben genomen. De al aanzwellende noordooster
+toch woei af en toe de gillende tonen over van eene viool en eene
+klarinet--arme instrumenten, die in hunne betere dagen misschien eervol
+hadden dienst gedaan in eene symphonie-orkest, en nu te klaaglijker
+jankten over de vernedering van te moeten opspelen bij eene
+klompen-polka....... Maar dominee Malthus lette er niet op en ergerde
+zich er niet aan. Hij schreef.
+
+Het uurwerk op den schoorsteenmantel sloeg twaalf--: en de preek was af.
+Nooit had de dominee geschreven met zooveel bezieling; en toch nooit
+ook had hij eene preek opgesteld, die zóó weinig op eene preek geleek,
+als deze. Innig tevreden over zijnen arbeid, wilde hij ter ruste gaan;
+hij wilde insluimeren met het gevoel van bijna goddelijke weelde, dat
+den dichter, den kunstenaar, den leeraar vervult, wanneer hij met een
+goed stuk werk het bewijs mocht afleggen hoe de vonk in hem nog niet
+uitgedoofd is. Opeens echter werd hij uit de kalme vreugde van dit
+zelfbehagen opgeschrikt door een wild rumoer.
+
+Wat was er?----
+
+Bij Harmsen viel eene deur met eenen zwaren slag dicht; vensters werden
+opgerukt; schorre stemmen schreeuwden door elkander--een kluwen van
+rauwe vloeken en bitse uitroepen. Hier had men het obligate naspel van
+eene muziekuitvoering met dans ten plattelande: eene kloppartij.
+
+Het was iets zóó gewoons, en de veldslagen van Noordhollandsche
+boerejongens, hoe rijk aan grof kanonvuur van verwenschingen,
+veroorzaakten in den regel zóó weinig bloedvergieten, dat de heer
+Malthus zeer zeker in deze gebeurtenis geene aanleiding zou gevonden
+hebben om zijne welverdiende nachtrust op te schorten--indien het hem
+niet duidelijk ware geworden, dat de strijdenden, langs den weg elkander
+nazettende, zich met groote snelheid over het brugje van de pastorie
+bewogen: dat daarop de wijkende partij zich in den rug zocht te schutten
+met behulp van dominees huisdeur, en dat aanstonds dus het gevecht op
+dominees stoep dreigde beslecht te worden. Dit liep den man des vredes
+nu toch te spaansch. Hij schoof zachtkens een raam open, stak het hoofd
+buiten, en zag (want de donkere gestalten teekenden zich tegen den
+sneeuwgrond scherp genoeg af) eenen man, die zich met eenen stok zoo
+goed hij kon verweerde tegen een drietal jonge kinkels. Het liet zich
+denken dat de aldus besprongene, uit de danszaal gegooid en verder met
+een duchtig pak slaag bedreigd, al vluchtende deze strategische beweging
+naar de pastorie had volvoerd, in de hoop van daar binnen, waar hij nog
+licht had zien branden, wijkplaats of bescherming te zullen vinden.
+
+»Pakt beet den Spanjool!" brulden de boeren: »Wacht, snoeshaan, sinjeur
+Bonneventuur!--Als je avonturen wilt, hier heb je er een! We zullen jou
+leeren om een braaf Hollandsch meissie te behandelen als een.......
+Hier, schoelje! Draait hem den nek om, jongens!"
+
+De aangevallene schold met heesche stem terug; zuiver Hollandsche
+scheldwoorden, die niemand dan een geboren Nederlander ter beschikking
+heeft, doch die hij uitsprak met eenen sterk Duitschen tongval. Tevens
+verdedigde hij zich als een wanhopige. Hij scheen in het schermen met
+den korten stok niet onbedreven, zoodat hij nog steeds het drietal op
+zekeren afstand hield. Eindelijk echter gelukte het eenen der boeren,
+hem achter den rug te komen. In eenen oogwenk was de rotting hem uit de
+vuisten gewrongen--lijf aan lijf grepen de woedenden elkander aan. Hunne
+schoppen en stooten bonsden tegen de deur.
+
+Daar kon een moord uit worden, meende de predikant: want hem dacht dat
+hij in de hand des vreemdelings een mes had zien blinken. IJlings stak
+hij eene kaars aan, greep uit eene kast--meer instinctmatig dan met
+bewustheid--een ouden maskerade-degen, haastte zich naar beneden, rukte
+de deur open, en stond op den drempel.
+
+Zijn plotseling opdagen werkte op de worstelenden als een tooverslag:
+zij lieten elkander los, en deinsden hijgende achterwaarts. Licht
+verklaarbaar. Zooals de grijsaard daar stond, in zijne lange kamerjapon,
+blootshoofds, met bestraffenden blik, den degen in de rechter, den
+kandelaar in de linker hand, zweemde hij voor de drie boeren naar eene
+geestverschijning. Zichzelven echter, hadde hij zich in eenen spiegel
+weerkaatst gezien, moest hij op treffende wijze het beeld te binnen
+geroepen hebben van den Gouverneur in het eerste tooneel van _Don Juan_,
+als deze naar buiten treedt om zijne dochter te ontzetten. Inderdaad,
+deze overeenkomst bleek ook terstond in het oog te vallen van den
+persoon, dien de boeren afgerost en Bonneventuur genoemd hadden.
+
+»_Davvéro!_" riep hij, met een dronken lachje, te gelijk naar adem
+happend en zich met de mouw het voorhoofd afwisschend: »_Davvéro!--il
+commendatore!_"
+
+Het kaarslicht viel op des sprekers gelaat----en de kandelaar plofte uit
+dominees hand op de steenen.
+
+»_Animo, Signore!_" hernam de vreemde man, terwijl hij, om de onthutste
+boeren blijkbaar zich niet meer bekommerend, zich in postuur zette als
+een duellist:--»Hebt ge lust, oude patroon?--_Frisch auf! Zieh' den
+Degen!_ Il Commendatore tegen Don Giovanni----ha ha ha ha ha!----Don
+Juan del Mulino!----Of wilt ge mij helpen tegen deze lompe vlegels,
+die zich zoo boos maken om een kus?----Nun! bedankt inmiddels voor de
+tusschenkomst. _Buona notte!_----En u ook, heeren", (dit was tot de drie
+boerenlummels gericht)--»u ook, heeren! schönen dank voor de hartelijke
+aufnahme!--_Addio!_ Wel te rusten!--_Wir treffen uns schon wieder,
+Halunkenpack!_"----Met dezen groet keerde hij zich om, en liep het
+brugje over, den weg op, terug naar Harmsen's herberg.
+
+Dominee Malthus had nog geen woord gesproken. Eerst nu de vreemdeling
+uit het gezicht was, opende hij de lippen.
+
+»Vrienden", stamelde hij tot de boeren: »'t is zondag-nacht.... Gij hebt
+me .... erg doen schrikken. Gaat nu rustig naar huis .... en .... wat ik
+u bidden mag .... laat .... laat dien man verder ongemoeid."
+
+Hij sloot de deur, gaf op de vragen van zijne doodelijk ontstelde
+huishoudster geen antwoord, en waggelde de trap op naar zijne kamer,
+waar hij voor de sofa geknield bleef liggen.
+
+Nu wist hij alles. Het lange gissen was knaging geweest. Maar de
+plotselinge zekerheid trof als een dolkstoot.
+
+ * * * * *
+
+En als na slapeloozen nacht de ochtend grauwde voor dominee Malthus,
+sloeg hij zich voor het hoofd, zich nogmaals verwijtend zijne zwakheid,
+zijne lafheid, zijn plichtverzuim. Beklonken echter was zijn besluit in
+die bange uren. Wat hij gisteren niet had =kunnen= van zich krijgen,
+dat zou hij heden volvoeren--dezen zelfden dag nog, onverwijld. Er was
+gevaar in dralen. Die man kon heden zijnen naam vernemen, en tot hem
+komen met de bedreiging: »Ik ken u: geef mij geld: of ik stel u op de
+kaak!"--Dit mocht niet wezen. Hij zelf wilde tot dien ongelukkige gaan,
+en tot hem zeggen: »Ik ben Lodewijk Malthus: ik erken u als vleesch van
+mijn vleesch: deel met mij wat ik heb!"--Daarna zou hij zich tot de
+wereld wenden, en openlijk verklaren, voor allen die het hooren wilden:
+»Deze ellendige hier, deze dronkaard, deze verloopen kermisschuimer,
+deze zedelooze potsenmaker--is (hoort ge wel?) is =mijn zoon=!"......
+God wist wat het hem kosten zou! Zijn ambt, de achting zijner
+medemenschen, zijn gerief en zijne liefhebberijen--waaraan een grijsaard
+nog méér gehecht is dan een kind aan zijn speelgoed--, letterlijk alles!
+En dit voor eenen rampzalige, die toch door geene menschenmacht meer tot
+mensch te maken was...... Doch zóó zou het geschieden. Hoe zwaarder en
+oogenschijnlijk nutteloozer dit tweede zoenoffer wezen zou, des te meer
+kans dat het den Hemel aannemelijker zou zijn dan het vroegere.
+
+Over een uur moest hij preeken..... Wat preeken!--Hij had heel zijn
+leven te veel al gepreekt. Nu eindelijk zou hij eens handelen!.... Maar
+stil: hij wilde ook hierin zijnen plicht vervullen tot het laatste.
+Preeken zou hij dus. Doch niet de preek die hij gisteren-avond zoo vol
+edel vuur had neergeschreven. Thans over kunst en wankunst te spreken,
+zou hem onmogelijk zijn, al hadde hij met elk woord zijn leven een jaar
+kunnen verlengen.
+
+Het deed er trouwens weinig toe, wat of hoe hij leeraarde dien ochtend.
+Want de jongere helft zijner gemeente sliep hare roes uit van den
+vorigen avond; en de oudere helft bleef tehuis om den sneeuwstorm,
+die al wilder en dichter kwam aangereden sedert het ochtend-uur. Ware
+juffrouw Berendina niet in de kerk geweest, aandachtig voor eene gansche
+schare, de dominee zou in den kansel gestaan hebben voor stoelen en
+banken.
+
+Terstond na kerktijd begaf hij zich naar Arie Harmsen, die zich al
+schrap zette toen hij hem naderen zag, verwachtende dat dominee hem
+een strafsermoen kwam houden wegens het gebeurde in dien nacht. Tot
+'s mans verbazing repte de heer Malthus over het geheele concert
+en bal geen woord, en wenschte hij enkel het adres te weten van den
+directeur der troep, Vincentio Buonaventura. Die inlichtingen kon
+de kastelein verstrekken: Monsieur Bonneventuur en gezelschap hadden
+hun hoofdkwartier opgeslagen in een armoedig logement van het naburige
+marktstadje; van daar uit bereisden zij de omliggende dorpen......
+»Maar wat" (vroeg Arie Harmsen aan zijne vrouw) »wat drommel kon dit den
+dommenei schelen?"--Dien dag vroegen al de bezoekers van de herberg, en
+den volgenden dag vroegen al de bewoners van den polder elkander af:
+»wat, in liefdes naam, den dommenei nu toch met dien Spanjoolschen
+liedjeszanger kon uitstaande hebben?"
+
+In het middaguur reeds was des dominees tuinman op weg naar de stad,
+met een briefje van zijnen meester aan den heer Vincentio Buonaventura,
+houdende verzoek aan dien persoon om zich dienzelfden dag nog te
+vervoegen bij den predikant, ten einde van dezen zekere omstandigheden
+te vernemen, voor hem, Buonaventura, van het grootste belang.
+
+Zoo bracht dan elke schrede van den minuutwijzer het oogenblik der
+vreeselijke ontmoeting nader. En elk uur deed ook het noodweer nog
+aanwakkeren, daar buiten over de uitgestorvene velden. De gierende
+stormwind joeg de poedersneeuw schier horizontaal voor zich heen, of
+deed, wanneer een plotseling uitschietende zijwind hem in de flank
+tastte, haar opstuiven in toomeloos gedwarrel, om straks te woedender
+haar tegen den bodem te ploffen. De binten van het oude huis kraakten
+onder den last en den druk; het geboomte steende als in doodsstrijd.
+
+Zou hij komen?--Geen twijfel.
+
+Maar zou hij =kunnen= komen?....... De dominee wachtte en keek uit.
+Zijne koortsige gejaagdheid maakte plaats voor eene onbegrijpelijke
+kalmte. Des te beter; kalmte juist zou hij wel noodig hebben. Toch speet
+het hem, dat hij geen uur had bepaald. Wachten is zoo pijnlijk--vooral
+wanneer men weet dat hetgeen er komen moet het pijnlijkst zal zijn van
+alles.
+
+De schemering daalde; het duister viel. Niemand!--De avond verstreek; de
+nacht was aangebroken. Niemand nog!
+
+Dien nacht ook weder kwam geen slaap den gemartelden grijsaard
+verkwikken. Hij bleef zitten wachten, of die man nog komen zou. Hij
+luisterde naar het razen van den storm, naar het ritselen van de scherpe
+sneeuwkorrels tegen de glasruiten. Elk rammelen van een venster, elk
+klepperen van een blind deed hem de ooren spitsen, ofschoon hij wel
+wist dat nu zijn wachten ijdel was. In het huilen der vlagen door den
+schoorsteen meende hij soms een kermend hulpgeroep te hooren--in het
+gieren der rukwinden over het dak, het wraakgeschrei der hellegeesten
+die Don Juan ten afgrond sleurden.... Eindelijk, verstijfd van koude,
+legde hij zich te bed, waar een stuipachtig sluimeren hem zwevende
+hield tusschen angstig waken en benauwd gedroom.
+
+Des morgens was het weder bedaard. Vroeg reeds maakte hij zich op,
+gedreven door eenen martelenden angst, en tegelijk door eene heimelijke,
+ontzettende hoop, die hij met alle macht zocht terug te dringen in den
+afgrond van zijn binnenste. De angst was uit God, de hoop was uit den
+Duivel. Zóó zijn wij arme stervelingen geschapen.
+
+Hij wilde naar het stadje. Rijtuig of slede kon door de opgehoopte
+sneeuw niet heen. Te voet ging hij dus.
+
+Een moeizame tocht. Hier en daar was er haast geen dóórkomen aan den
+weg, die van de volgesneeuwde slooten nauwelijks te onderscheiden viel.
+De halve gang echter werd den wandelaar uitgespaard. Want ginds op het
+veld bespeurde hij een viertal mannen, zelf tot hunne heupen in de
+sneeuw verzonken, bezig met iets zwarts uit eene greppel te zeulen.
+Hij zag niet wat het was; maar hij voelde wat het wezen =moest=......
+»Triomf!" juichte de stem der zelfzucht in hem: »Lodewijk Malthus, gij
+kunt blijven wie ge zijt!"....... De schok deed hem wankelen.
+Bewusteloos zeeg hij neder in de sneeuw.
+
+ * * * * *
+
+»Ja", zeiden de boeren: »was dat nu ook een tocht voor den dommenei! Wat
+deed zoo'n ouwe man met zulk een weer nu alleenig op den weg!----Maar"
+(lieten zij er fluisterend op volgen), »dat hij zoo deerlijk bedroefd en
+verslagen stond bij het dooje lijk van dien dronken spullevent--dát was
+toch rarig, hè?"
+
+ * * * * *
+
+Hij liet ook nu de menschen praten. Kalm, na die ééne losbarsting van
+vadersmart, heeft hij zijnen dooden zoon aanschouwd, toen het lijk was
+neergelegd in zijne stille binnenkamer. Dien nacht, bij het kaarslicht,
+had hij Carlotta's trekken in hem herkend, verwrongen door dronkenschap
+en strijd. Thans, nu de dood de rimpels van vermoeienis en uitspatting
+had weggestreken: nu de arme verworpeling daar rustte in zijnen eeuwigen
+slaap, koud en bleek, en schoon haast als zijne móeder in hare
+jeugd--thans was de gelijkenis nog sprekender.
+
+Onwaardige moeder! onwaardige zoon!....... Maar wat!--=Hij= had ze
+liefgehad, die twee onwaardigen! Boven alles op aarde had hij ze
+liefgehad!
+
+ * * * * *
+
+Onder de iepen achter het polderkerkje ligt Don Juan del Mulino
+begraven.
+
+Vaak in den vroegen ochtend, of 's avonds in het schemeruur, slentert
+dominee Malthus achter het bedehuis om, en staat hij even in gepeins bij
+het schamele graf.
+
+De oude man is nog stiller geworden. Maar Dientje--die trouw hare
+muschjes blijft voederen, en niet aflaat, al zijn de kraaien brutaal--,
+juffrouw Dientje verklaart dat hij in zichzelven gelukkiger is dan
+vroeger ..... vroeger, weet ge--vóór dat ongeluk met dien liedjeszanger,
+dat dominee zich zoo aantrok--niemand begreep waarom. »Ja ja", zucht
+Berendina, als het hierover te praten komt: »We meenen elkaar te
+kennen--maar we zijn allemaal raadselen voor elkander; en God alleen
+weet wat ieder onzer zoo al in zijn binnenste verborgen houdt!"
+
+Vaker dan ooit zit dominee Malthus aan zijn harmonium. Soms breekt hij
+plotseling den stroom van zijne geliefde koralen en preludiën af, om met
+zachte registers aan te heffen:
+
+ »_Là ci darem la mano!_"----
+
+De zang der verlokking ruischt dan als een lied der verzoening--als eene
+bede om vergiffenis voor den misstap die zoo ras begaan werd, en zoo
+lang geboet.
+
+
+
+
+Chiaroscuro.
+
+ _Clair--obscur--
+ C'est un mystère,
+ Qui souvent me trouble l'esprit:
+ L'oeil parfois, que le jour éblouit,
+ Perd son chemin dans la lumière,
+ Tandis que, égaré, obscurci.
+ Il voit un phare dans la nuit._
+
+
+Het was al tamelijk laat in den avond, toen de omnibus van het station,
+na veel hotsen en botsen, mij door zijn stilstaan te beduiden gaf dat
+ik mij bevond aan de deur mijner bestemming: de deur, of liever de
+poort, van het wijdvermaarde _Rothe Haus_ te Trier. Ik stapte uit. De
+gebruikelijke kellner (gij kent hem: den bewusten met de bij afwisseling
+zwarte en blonde bakkebaardjes: denzelfden die bij de aankomst van elken
+omnibus heeft post gevat voor de deuren van alle hotels ter wereld)
+maakte de gebruikelijke Judas-achtige buiging; wij wisselden de
+gebruikelijke vragen en antwoorden--en ik verloor daarna geen oogenblik
+om de eetzaal binnen te gaan, waar mij zonder dralen een bord van de
+gebruikelijke watersoep werd onder den neus geschoven, als inleiding
+tot de gebakkene aardappelen en kalfscoteletten, dewelke, gelijk
+gebruikelijk, niet nalaten zouden zoo aanstonds te volgen.
+
+Ik had in den trein, van Straatsburg komende, reeds opgemerkt dat het
+een zeldzaam schoone nacht beloofde te worden: de volle maan rees als
+een rijpe granaat-appel boven de golvingen van het Badensche gebergte.
+In den omnibus was het mij niet ontgaan, dat ik doorreed onder den
+holklinkenden poortboog van een donker gevaarte--de Porta Nigra, naar
+een mede-passagier mij konddeed. Ik had voorts gelezen dat het logement
+waar ik mijnen intrek nam, het Roode Huis, gerekend wordt tot de
+merkwaardigste gebouwen van Rijnland's merkwaardigste stad. Doch met
+voorbedachten rade had ik noch op het een, noch op het ander acht
+geslagen, getrouw aan mijnen stelregel om zoo min mogelijk de waarneming
+van het schoone te doen samengaan met de nijpingen van eene hongerige
+maag en eenen dorstigen gorgel. De wolf in u, o mensch, gevoelt voor het
+verhevene niets. Werp hem eene kluif toe, vóór gij uit bewonderen of uit
+mijmeren gaat, opdat hij u met zijn blaffen niet store.
+
+Eerst bij het ledigschenken van mijn tweede halfje Brauneberger
+bespeurde ik dat ik niet alléén gegeten had. Rechts en links van mijnen
+stoel aan het boveneinde van den disch zaten op geringen afstand twee
+vrouwen, waarvan de eene met een boek, de andere met een handwerk zich
+onledig hield. Vreemd! Ik meende toch wel zeker te zijn dat er daareven
+nog, buiten den knecht en mijzelven, niemand in de zaal was geweest. Hoe
+was het mogelijk, dat ik van het binnenkomen dezer nieuwe gasten niets
+bemerkt had? Hier waren geene deuren die onhoorbaar als zefirs om hare
+hengselen zwenkten; hier was geen perzisch tapijt waarover de voetstap
+geruchtloos henenglipt;--de planken vloer lag zelfs vrij dik met zand
+bestrooid. Kon de gulzigheid des hongers mij blind en doof hebben
+gemaakt? Maar zóó streelend voor het verhemelte had ik toch waarlijk de
+opgewarmde klieken uit deze Triersche vetpotten niet gevonden, om onder
+het genot er van al mijne overige zintuigen uit wandelen te laten gaan.
+Vreemd inderdaad! van welke zijde ik het ook bekeek. En tevens voor mij
+wel een weinig beschamend. Het kwam in mij op, dat ik mij in de oogen
+dezer dames moest hebben aangesteld als een hyena tijdens de voedering.
+Niet ééns te hebben opgekeken van mijn bord, terwijl zij binnentraden,
+met eene minzame neiging misschien--en mij de eer bewezen, zoo dicht in
+mijne nabijheid aan de tafel plaats te nemen!--Ik begreep mijzelven
+niet--en nog minder begreep ik het raadselachtige opduiken van deze twee
+dischgenooten.
+
+Intusschen, hoe zij er dan ook gekomen waren--daar zaten zij, zwijgend
+tegenover elkander, de zichtbare, desnoods tastbare bewijsstukken van
+mijne onverklaarbare onoplettendheid: de eene in de weer met haar
+saffraangeel borduurpatroon van zonderlinge, geheel oud-modische
+teekening; de andere gebogen over eenen sterk beduimelden
+roman--Engelsch, naar het afzichtelijk roodbonte omslag te oordeelen.
+Hoewel ik nu, gelijk gezegd, mij ietwat met mijzelven verlegen voelde,
+bleef ik toch mans genoeg om aan mijne oogen den kost te geven. De beide
+dames verdienden inderdaad eenige opmerkzaamheid.
+
+Die met het naaldwerk was eene oude, die met het boek eene jonge vrouw.
+De oude droeg op haar gerimpeld gelaat de deerlijk verweerde sporen van
+eene indrukwekkende maar strenge schoonheid; de jonge, met hare gladde
+doch onregelmatige trekken, zou ik eer mooi dan schoon hebben willen
+noemen--piquant zeer zeker. De oude had, onder twee fronsende
+wenkbrauwen, een paar oogen van smeulend vuur, en tusschen die oogen
+eene groeve, waarin een foliant vol diepe gedachten en eene gansche
+kroniek vol sombere herinneringen schenen verholen te liggen;--de blik
+der jonge was als staal zoo grauw, zoo hard, zoo blinkend en zoo
+koud--en toch met zijne levendigheid niet zonder iets, dat sommige
+mannen verlokkend vinden, andere brutaal. Statig en stokrecht zat de
+oude op haren stoel, met de dunne lippen op elkander genepen, al de
+leden roerloos, de hand alleen met de gedrildheid van een uurwerk nieuwe
+steken toevoegend aan het gewirwar van arabesken op het stramien.
+De jonge daarentegen bleef geene tien seconden achtereen in dezelfde
+houding; nu wierp zij zich achterover, dan zijlings op den rechter-,
+zijlings op den linker-elleboog, straks voorover met het kroezig gelokte
+hoofd tusschen de op de tafel gestutte armen. Haar lezen was een
+ongedurig glippen van bladzijde op bladzijde, met sprongen over geheele
+hoofdstukken heen; en niet minder bewegelijk dan haar lichaam was haar
+gelaat: onophoudelijk, als weerlicht in eenen zomernacht, schoten uit
+de hoeken van haren fijnen mond de trekjes van spot en van spijt, van
+humor, hoon, vernuft en gemelijkheid;--het leek wel of er kwik voor
+bloed stroomde door hare slangachtig ranke gestalte--maar kwik op
+koortshitte dan. De kleeding der twee liep al evenzeer uiteen; de oude
+was gehuld in eenen pij-achtigen mantel van donkere stof; de jonge
+droeg een nauwsluitend, lichtbruin reiskostuum, zeer sierlijk, doch meer
+mannelijk dan vrouwelijk van snit. Een gouden kruis slechts sierde der
+hoogbejaarde, eene zilveren hoepelslang der jeugdige de borst. Wat
+echter, bij al dit snijdende verschil in doen en wezen, mij bijzonder
+trof, was eene verre, niet aan te duiden, maar daarom niet minder
+onmiskenbare gelijkenis tusschen die strakke grijsheid en die tintelende
+jeugd: iets als tusschen oudtante en achternicht--een familie-trek. Een
+familie-trek, die het paar echter niet weerhield van over de tafel heen
+elkander hoogst onvriendelijke blikken toe te werpen: vonken van
+dreigenden toorn uit de koolzwarte oude, flitsen van tartende minachting
+uit de staalgrauwe jonge oogen.--Ik begreep er minder van dan ooit.
+
+Middelerwijl gaf niemand geluid;--die doodsche stilte in de holle,
+spaarzaam verlichte eetzaal begon onaangenaam te worden. Ik had koffie
+besteld. Was de kellner met de kamermeid aan het minnekoozen, dat hij
+mij dien drank niet bracht?--Zeldzaam geval! Minder om de koffie dan om
+den kellner was het mij op dat oogenblik te doen. Mijne verlegenheid van
+daareven maakte namelijk allengs plaats voor eene zekere beklemdheid,
+eene gewaarwording alsof ik wel gaarne weg =wilde=, maar niet weg =kon=
+uit dit gezelschap. Hoe boezemden opeens die twee vrouwen mij zulk eene
+wonderlijke belangstelling in? Van de oude voelde ik mij vreemd, en toch
+tot haar aangetrokken. Aan de jonge voelde ik mij verwant, en toch van
+haar afkeerig. Wie waren zij? Waarom gingen zij om de ure elf (de klok
+had geslagen) niet behoorlijk naar hare kamers? Hoe ketenden zij mij zoo
+machteloos aan mijnen stoel met haren onheilspellenden oogenstrijd?--Ik
+wil bekennen, dat het opdagen van een gewoon menschelijk individu, zelfs
+van eenen kellner, mij aangenaam ware geweest.... Maar de slungel
+volhardde in zijne afwezigheid. En opstaan en heengaan, ik =kon= het
+niet.
+
+Juist zocht ik, mij vermannend, naar eene niet àl te lamme phrase om
+het nare zwijgen te verbreken, toen de oudste der beide dames--half tot
+mijnen schrik, half tot mijne verademing--haar hoofd naar mij toewendde
+en aldus tot mij sprak:
+
+»Gij maakt weinig haast, vreemdeling, om de merkwaardigheden van Augusta
+Trevirorum te bezichtigen."--Eene stem als uit een grafgewelf; toch rijk
+van toon en week van trilling.
+
+»Mevrouw", antwoordde ik, terwijl ik bij het hooren van mijn eigen
+geluid weer eenen riem onder mijn hart voelde--»ik ben eerst heden avond
+hier beland. Morgen vroeg denk ik--"
+
+»De vroege morgen is bedrog!" viel zij mij in de rede: »De nacht slechts
+spreekt hier waarheid. Dit is eene stad om bij maanlicht te
+doorwandelen."
+
+»Gij kunt gelijk hebben. Ik zou inderdaad, daar de avond zoo schoon is,
+en als ik naar mijnen lust te werk ging--"
+
+»Volg mij!" gebood zij, in hare volle lengte oprijzend van haren zetel:
+»Ik wil uwe leidsvrouw zijn."
+
+Ik keek haar nog eens terdege aan. De verwarde grijze lokken, de puntige
+neus en kin, de ingevallen mond, de tanige, diep doorploegde wangen....
+Wel! dacht ik: indien zij met dit nachtelijk avontuur haren eigen
+eerbaren naam niet vreest te verspelen--de mijne loopt er zeker geen
+gevaar bij.
+
+»Gaarne, mevrouw!" riep ik: »recht gaarne. Uwe bereidwilligheid is
+inderdaad.... Als gij ooit in Rotterdam mocht komen----"
+
+»Genoeg!" sprak zij: »ik ben gereed."
+
+Op mijne buiging voor de jongere dame kreeg ik niets terug dan een
+allerverachtendst opkrullen van de koraalroode bovenlip, zoodat de
+tanderij er onder zichtbaar werd--als een snoer van paarlen, zoo gij
+wilt--maar juister gesproken, als het gebit van eenen hond.
+
+ * * * * *
+
+Tragisch gedrapeerd in haren wijden mantel, waarvan zij de kap zich
+over het hoofd had getrokken, schreed de oude mij vóór--de breede
+Simeonsstraat af, naar de Porta Nigra. Weldra stonden wij voor den
+machtigen steenklomp stil.
+
+Wij waren alleen; van de wakkere Trevieren waakte er geen enkele meer;
+zelfs geene nachtwacht verstoorde met loggen tred het plechtige zwijgen
+dezer aan den droom gewijde ure. De volle maan, onbeneveld, glansde
+halverwege aan den hemeltrans. Kan deze bekoorster eenen glimp van
+schoonheid spreiden zelfs over eene moderne huizenrij, zoo laat het zich
+denken hoe magisch een spel zij drijft met een bouwstuk als dit: een
+monument uit den Romeinen-tijd: een gewrocht dat in letterlijken zin
+is zwart geëtst door den aanslag van vijftienhonderd jaren--toch geene
+ruïne nog, maar stevig genoeg om het front te bieden aan evenveel eeuwen
+van toekomst, als het reeds eeuwen tartte van verleden. Wonderbaar
+goten zich de kille maanstralen door de ledige boogramen in de hoogte;
+prachtig lagen de zwarte slagschaduwen gelegerd tusschen de zuilen en in
+de diepten der beide poortgewelven. Geene windvleug zuchtte er in het
+ommestaand geboomte. Zóó kalm, zoo klaar en luw was de nacht, dat het
+scheen of Rome's eigen zomerhemel zich welfde boven dit ontzaggelijke
+handenwerk van Rome's zonen.
+
+Mijne geleidster stond, en tuurde het aan. Om haar een teeken van leven
+te ontlokken (want het ging er naar zweemen of zij mede in eenen zwarten
+steen veranderd was), stiet ik een schuchter kuchje uit. Het hielp
+niet.--»Dit is dan", begon ik, »het trotsche gedenkstuk--"
+
+»Bah!" smaalde zij: »een toren van Baäl. Maar het bloed der martelaren
+heeft de smet der afgodendienaars er van weggewasschen."
+
+»Met uw verlof", hernam ik, versteld van deze zonderlinge taal: »die
+afgodendienaars--"
+
+»Stil!" beet zij mij toe: »Oreer niet, maar geef acht!..." Zij greep
+mij heftig bij den arm.--»Voelt gij den bodem niet dreunen onder den
+tred der krijgsknechten?--Het is de dappere Claudius met zijn cohort.
+Zij gaan de poort bezetten, om den aanval af te slaan van de zwermen
+barbaren, die aanrukken over de bergen. Hoor! de wapenkreten--de schok
+der zwaarden tegen de schilden--het gekerm der snevenden!--Heere, hoe
+doet gij de heidenen vallen gelijk halmen onder de sikkel, opdat uw
+woord te spoediger zegeviere over hen allen!"--
+
+Om de waarheid te zeggen, ik voelde bij deze beschrijving niets, dan
+het nijpen van hare vingeren in mijn vleesch; en ik vernam geen ander
+gerucht dan, heel in de verte, het gejoel van een troepje Triersche
+nachtbrakers, vroolijke bruiloftsgasten naar alle waarschijnlijkheid.
+Deze vrouw verkeerde blijkbaar in eenen uiterst overspannen
+toestand:--eene gemesmeriseerde misschien?--Nochtans maakte haar
+spookachtig pathos op mij eenen zekeren indruk.
+
+»Victorie!" voer zij voort: »De bespringers neergeworpen! de grond
+bezaaid met hunne lijken!.... Het is waar, ook Claudius en zijne beide
+broeders liggen daar onder de rochelenden--mijne kloeke zoons, mijne
+edele knapen! Maar--Christus zij geloofd!--wat wil eene moeder beter,
+dan dat hare kinderen hun hartebloed vergieten onder Zijne banier!....
+Kom, vreemdeling! Wandel verder met mij door de eeuwen van mijn lijden
+en van mijne kracht!"
+
+»Dit was", vervolgde zij, terwijl ik aan hare zijde ging, beangst
+en toch geboeid door de geheimzinnige majesteit van haar woord en
+wezen: »dit was nog de minst bittere teuge uit den kelk. Zacht was
+de heldendood mijner zonen: als de kus eener moeder kort en zoet,
+vergeleken bij het uiteinde van Thyrsus hunnen vader, dien de heiden
+Rictiovarus spijkeren deed aan het kruis, omdat hij niet wierook wilde
+plengen in de offerschalen der afgoden. Hier was het!" riep zij, naar
+eene verhevenheid wijzende, die wij door eene enge steeg langs den
+voormaligen wal genaderd waren, en waarop nog een brokstuk van eenen
+ouden toren stond: »Hier, ja!.... Hij was jong; ik was schoon; oneindig
+minden wij elkander. Met ééne bede, met éénen traan--ik wist het--hadde
+ik hem het gemoed week kunnen maken, zoodat hij den Heiland hadde
+afgezworen, en gered ware geweest. Ik sprak die bede niet uit; dien
+traan drong ik naar binnen. Ik zag de nagels hem door handen en voeten
+klinken; ik zag hem oprichten aan het hout, ten prooi aan langzame
+foltering. Rechtop stond ik onder het kruis, hem vermanende tot roemen
+in zijn martelaarschap. Zijn bloed drupte mij op de schouders. Hij
+smeekte om drinken--ik weigerde het hem. Méér dan Christus zou hij
+lijden--méér dan Maria ik."
+
+De ontzettende waarheid van uitdrukking, waarmede dit verhaal haar van
+de lippen rolde, had mij zóó aangegrepen, dat ik mij bij lijve in het
+gehoorde verplaatst voelde. Het kwam niet in mij op, dat slechts eene
+schim of eene krankzinnige zoo spreken kon. Elke critische overweging
+bleef mij verre. Ik doorleefde mee dit verleden van heldenmoed en smart.
+
+»Ongelukkige!" riep ik--»en gij hadt de kracht--?"
+
+»Zijne ziel was mij liever dan zijn lichaam", antwoordde zij. »Mijne
+kracht kwam van boven. Mijn kruis is mijn heil.... Doch stil! Ik ben nog
+niet aan het einde."
+
+Eene zijstraat voerde ons op de markt. Wij stonden naast de granietzuil
+van den aartsbisschop Heinrich. Achter ons rees dreigend de zware St.
+Gangolphs-toren. Vóór ons was het Roode Huis, stedelijk raadhuis in
+de middeneeuwen--sedert verlaagd tot eethuis en herberg. Maar in dit
+uur zou niemand het zijn verval in waardigheid hebben aangezien. Het
+hooge, spitse leiendak, blinkend in den maneschijn, deed het zweemen
+naar een kasteel. De beelden der heiligen en ridders tusschen de
+spitsboogvensters schenen van hunne voetstukken te treden. En als de
+vurige letteren in Belsazar's zaal, glom aan den muur het trotsche
+stedelijke devies: _Ante Romam Treviris stetit annis mille trecentis._
+
+»Dáár zaten zij", hernam mijne gezellin--»op dezelfde plek waar gij
+zoo even hebt geavondmaald. Het was vóór vierhonderd jaren eene opene
+zuilengalerij; eene tribune stond er opgeslagen voor de heeren van den
+clerus en van den raad. Daar zaten zij--heilige mannen en erntfeste
+regenten. En tegenover hen, naast deze zuil, was een mutserd aangericht
+van goed droog sparrehout. Het armezondaarsklokje luidde; monniken
+rondom den brandstapel hieven een _Confutatis_ aan. Toen naderde, met
+vasten tred en opgeheven hoofd, eene frissche jonge maagd--de papieren
+mijter op de golvende lokken, om de slanke leden het gevlamde kleed.
+=Mijne= dochter, verstaat ge? =mijn= éénig overgebleven kind!--»Ten
+vure met de ketterin!" schreeuwde het volk: »ten vure!".... En ik, hare
+moeder, hare aanklaagster--ik smeekte niet voor haar, ik dekte haar
+niet met mijn lichaam tegen den beul en zijne fakkel. »Bekeer u!"
+maande ik haar. »Nooit!" was haar antwoord: »ik kan sterven zoo goed
+als mijn vader!"--»Sterf dan!" riep ik--»en door =mij=, opdat dit
+allerzwaarste wee om der waarheid wille u misschien genade doe
+erlangen!".... Met deze hand, ziet ge? heb ik den beul de spaan uit de
+vuist gerukt; met deze hand heb ik den brand gestoken in het stroo.
+Knetterend joeg de vlam omhoog. Zij zengde mij de haren: zij dreef mij
+den walm van het brandoffer in de neusgaten. Maar geen duimbreed week ik
+achterwaarts:--ik bleef, zelve meebrandend, totdat mijn liefste door den
+gloed verteerd was.... Eeuwig zal ik voor haar bidden, dat het vuur hier
+op aarde haar aflaat doe vinden van het vuur der hel. Maar vuur slechts
+kon haar louteren. Wat ik deed, was recht. Hier sta ik. God richte mij!"
+
+Eene rilling voer mij door het ruggemerg. Ik blikte om mij heen;--het
+was of het bleeke maanlicht zich doormengeld had met een bloedrood
+schijnsel; of al de oude gevaarten in het rond, die van dit gruwelstuk
+getuigen waren geweest, den rossen gloed weerkaatsten van het
+maagdenmoordend _auto-da-fé_. Eindelijk vond ik de spraak terug:
+
+»Ontzettende! gedrocht en heldin, die een bloedspoor achterlaat waar gij
+treedt--wie zijt gij dan toch?"
+
+Zij sleepte mij voort naar de Domkerk; de zware deur week open bij haar
+naderen--en dreunend klonk hare stem door die weidsche ruimte, waar
+honderd marmeren beeldengroepen, wit als geesten in den door de vensters
+brekenden maneschijn, de vingeren gericht hielden naar den hemel:
+
+»Wie ik ben?--Ik ben, die dezen tempel gebouwd heeft, en al de tempelen
+van den waren God, zoo wijd het kruis heeft gezegevierd op aarde. Ik
+ben, die niets te lief heeft geacht--gade, noch kroost, noch mijn eigen
+hartebloed, om het weg te geven voor den triomf der Alléénzaligmakende.
+Ik ben, die barrevoets door de sneeuw van het Noorden waadde, en door de
+blakende zandwoestijnen van het Zuiden, die honger en dorst, gevangenis
+en geeseling duizend malen heb getart, om ééne heidenziel te winnen
+voor het eeuwige heil. Ik ben, die eeuwen lang de volkeren geknield heb
+gezien aan mijne voeten, de vorsten wedijverend om eenen kus te mogen
+drukken op mijne hand. Ik ben--=het oude geloof=..... Neen--veins geen
+ontzag! Van u verwacht ik niet dat gij u voor mij in het stof zult
+buigen. Ik weet dat gij neigt tot diegenen, die mij verfoeien als genius
+der duisternis, terwijl zij die andere--de schaamtelooze deern--ten
+troon willen heffen als genius des lichts.... Ik vloek u niet: in
+mijne grijsheid werd ik het vermaledeien moede. Maar dit zeg ik u,
+vreemdeling--zoo ik er velen gevloekt heb, méér nog heb ik er gezegend;
+zoo ik er duizenden lijden deed, millioenen heb ik er onder lijden
+getroost en staande gehouden; zoo ik natiën tot vertwijfeling dreef,
+geslachten op geslachten, eeuw in, eeuw uit, deed ik leven in hope en
+sterven in vrede. Dit zeg ik u:--=daar was in mijne duisternis een
+licht--en daar is in uw licht eene duisternis=!"
+
+ * * * * *
+
+Hoe ik uit den Dom weer op de markt, van de markt in het Roode Huis
+gekomen ben, en verder, door den doolhof van gangen en trappen in het
+middeneeuwsch getimmerte, mijne kamer en mijn bed gevonden heb--dit
+staat mij niet helder voor. Zóóveel slechts heugt mij, dat ik een
+duchtig gat in den dag sliep, en dat ik nooit in mijn leven zulk een
+kluwen van ventende en koopende vrouwen, en zulk een gebergte van hoopen
+fruit en stapels groenten bijeenzag, als toen ik mijn hoofd uit het
+venster stak. Boeren en lanterfanters krioelden tusschen het kakelende
+vrouwvolk heen. De zwaar beladen marktkarren knarsten over de
+straatkeien. De voerlui schreeuwden ho! en hoist! of floten hunne
+paarden en de voorbijtrippelende dienstmeisjes toe. En hoog boven dit
+alles deden de klokken van St. Gangolphs en den Dom, Onze Lieve Vrouwe
+en de H. Drievuldigheid, St. Gervasius en St. Antonius--en wat al kerken
+het heilige Trier nog meer bezitten mag--de zonnig blauwe lucht vroolijk
+meedansen met haar gebeier. Het was de woeligste markt- en heiligedag
+dien men zich denken kan. Welk een verschil tusschen de wereld die is,
+en de wereld die men zich kan droomen!--in tweeërlei zin, helaas!
+
+Maar =had= ik gedroomd?--Ik kon het nauwelijks gelooven. Eenen droom is
+men gewoonlijk na het wasschen vergeten. De ontmoeting van dezen nacht
+daarentegen stond mij zoo levendig, zoo in al het geziene en al het
+gehoorde klaar en scherp voor den geest. En toch....
+
+De éénige intusschen, die mij omtrent dit punt zekerheid verschaffen
+kon, was de kellner.
+
+»Vriend", vroeg ik den jongeling, nadat de drie of vier overige
+ontbijtgasten waren heengegaan: »zeg mij eens, zijn die twee dames nog
+hier?"
+
+»Welke twee dames?"
+
+»Wel, die oude en die jonge, die gisteren-avond met mij in de eetzaal
+zaten."
+
+Hij gaapte mij verwonderd aan.--»Twee dames?--Mijnheer was
+gisteren-avond moederziel alleen in de eetzaal."
+
+»_Alle Wetter!_ Er was toch eene oude dame die borduurde, en eene jonge
+die in eenen roodbonten roman las. Ik heb toch nog oogen in mijn hoofd?"
+
+De verbazing op zijn meelkleurig gelaat week voor een oolijk lachje.
+»Ik zeide het mijnheer gisteren immers!" grinnikte hij: »Van alle
+Moezelwijnen is de Brauneberger wel de koppigste. _Ich könnte
+Geschichtchen davon erzählen, oho!.... Komme schon!_" riep hij--en wip,
+met zijn servet over den arm, hippelde hij naar een tafeltje waar men
+hem klopte.
+
+De vlegel!--Hij had mij voor den neus geknipt, maar daarmee nog niet
+overtuigd. Die Brauneberger, _nota bene!_ Eéne enkele flesch--en dit
+voor mij!--Belachelijk! Ik zag toch wat ik zag!--Die verschrikkelijke
+oude mocht dan misschien een spookbeeld zijn geweest, een phantasma,
+uit mijn brein voortgekomen tengevolge van de hersenschuddingen bij den
+langen spoorwegrit. Maar de jonge, met haar drieste oogen, hare malsche
+lippen, haar hondegebit.... Wie zag er ooit een droombeeld met een
+Rembrandt-hoedje gekapt? of een phantasma bladerende in eene Engelsche
+shillings-editie?
+
+Met dit al niet wetende wat ik van het geval te denken had, nam ik mijne
+beenen op, ten einde het Duitsche Rome en zijne wandeldreven nu ook eens
+bij het licht des daags te bezien.
+
+ * * * * *
+
+De vijfde namiddag-ure had geslagen, toen ik den door de geschiedenis
+gewijden cirkel betrad, die even buiten de stad tusschen groene
+wijnbergen verscholen ligt: het amphitheater, de arena, in welke eenmaal
+het heidendom der Imperatoren al zijne weelde ten toon spreidde, en al
+zijne gruwelijkheid. Ik had met voordacht den vóóravond bestemd tot dit
+bezoek; half de kunst van zien bestaat in het juiste kiezen van den
+tijd waarop en van de stemming waarin. Ik heb reeds gezegd: ga niet
+uit bewonderen wanneer u dorst, noch uit mijmeren wanneer u hongert.
+Ik voeg er bij: zoek het overschot van een Druïden-woud niet op bij
+middagzonneschijn, en eenen bouwval der oudheid niet in den jubelenden
+ochtendstond.
+
+Wèl mocht eene lichte huivering mij bevangen, als ik, versch van de
+lectuur des historie-schrijvers, den voet zette binnen die eenzame
+ruimte, van zoovele ijselijkheden het schouwtooneel.
+
+Het moet omstreeks deze zelfde ure zijn geweest, dat menschen, wier
+beschaving en daden nog steeds der menschheid bewondering afdwingen,
+op deze plek eene orgie van wreedheid vierden, van hartloos zwelgen in
+anderer pijn--een bloedfestijn, bij welks herinnering zelfs de minst
+evangelischgezinden onder ons den Hemel danken moeten dat zij Christenen
+zijn.
+
+Tot op de bovenste omgang saamgepakt, verdringen zich de tienduizenden
+ongeduldige toeschouwers; en op het hooge _podium_, onder den purperen
+troonhemel, zit Keizer Konstantijn, ontstuwd van zijne senatoren,
+consuls, praetoren en gezantenstoet. Het gedruisch der menigte is als
+dat eener onstuimige zee: zij weet het, dit gaat een dag der dagen
+worden: de Caesar wil op zijne zege over de Franken de kroon drukken
+met een schouwspel, waarvan Rome zelfs de weerga nog niet zag;--tot
+hunkerens gespannen is dus de bloedige verwachting. Dierengevechten
+strekken tot inleiding;--men acht ze ditmaal slechts voor kinderen de
+aandacht waard. Daar schettert opnieuw het trompetsignaal. Een Lybische
+leeuw springt uit een der holen in den ringmuur te voorschijn. Door
+dagen vastens uitgehongerd, verbijsterd door het licht en de kleuren,
+getergd door de kreten en door den reuk van de menschen in het rond,
+stuift hij woedend tegen de omschutting op, om zich eene prooi naar
+beneden te sleuren;--doch het metselwerk is te stijl: hij moet brullend
+afdeinzen. Ziet--daar is ook reeds een lichter te grijpen buit hem in
+het oog gevallen. Een jonge man, schoon en fier, staat daar midden in
+den circus. Het is Ragaïs, de overwonnen Frankenvorst. Men heeft hem
+uitgedost als jager; eene pardelhuid hing men hem over de schouders,
+eene lichte werpspies gaf men hem in de hand: want hij mag zich
+weren--wel niet met eene kans om den leeuw te verslaan, maar om zijnen
+eigen doodstrijd en het vermaak van zijne vijanden te verlengen. Kalm
+blikt hij langs de rijen der gierige kijkers. Als hij Konstantijn speurt
+in den gulden stoel, keilt hij bliksemsnel zijn wapen door de lucht,
+zoodat het neerdrilt voor des Keizers voeten. Dan opent hij voor het
+aanspringende monster zijne armen, en steekt zijnen hals in den gapenden
+muil.
+
+Op den leeuw volgt een tijger; op Ragaïs volgt Ascarik, de tweede
+Franken-koning. En is ook dit tweede stuk vorstelijk aas besprongen en
+verscheurd, dan eerst komt er rechtaf leven in het tooneel. Van vorsten
+was de voorraad schaarsch; van edelen en gemeenen is zij overvloedig.
+Bij gansche troepen jaagt men de weerlooze krijgsgevangenen in het perk;
+bij dozijnen laat men de grimmige bestiën--leeuwen, tijgers, panthers
+en beren, allen door honger tot het uiterste van woede en vraatzucht
+aangedreven--onder hen losbreken. Eenige duizenden strijdbare mannen
+geven op dien éénen namiddag onder klauw en tand den geest. En hoe
+hooger de stapels worden van lillend menschenvleesch, waarin de
+gedierten wroeten, des te doller wordt het razen van het dus onthaalde
+volk. De rood beloopen oogen puilen uit de kassen; de vastgeklemde
+tanden knarsen over elkaar; de scheefgetrokken monden brullen en gillen
+van genot........ Om de zinnen wat te bekoelen, besproeit men van tijd
+tot tijd de rijen met eenen stofregen van rozenwater--den geur van
+wellust, dien dit geslacht, verfijnd in geneugte en in wreedheid, het
+liefst had nà den geur van bloed.
+
+Ziedaar het Triersche amphitheater op eenen zomerschen namiddag in het
+jaar onzes Heeren 306.
+
+En nu--welk een verval! en welk een vrede!--Eenige vormlooze
+steenbrokken aan weerszijden van den ingang, eene rest van den
+ringmuur--dit is alles wat de tijd van het trotsche bouwwerk overliet.
+Waar de drom van tierende kijkers rist aan rist gestapeld zat, daar
+stonden nu bloeiende wijnstokken geschaard; waar de gladiatoren kampten,
+de dieren en hunne offers over elkander rolden in de doodstuip, daar
+knabbelde een geitje aan eenen heester, en tjilpte een krekeltje in het
+gras. Stilte, de liefelijke stilte van den zomer-avondstond, vervulde
+met haar gefluister dezen ontredderden kuil der gruwelen.
+
+En straks werd die stilte verbroken door kindergezang, dat naderde uit
+de verte..... _O tempora, o mores!_ Een schoolmeester schreed den cirkel
+binnen, aan de spits van een peloton pupillen. Zijne stem klonk als die
+eens hoofdmans over honderd; ontzagwekkend kliefde hij de lucht met
+zijne paraplu. Hij stelde de knaapjes in twee gelederen, deed hen de
+wandelstokken schouderen, en kommandeerde: »Rechts, richt u! Voorwaarts,
+marsch!"--of iets dergelijks. En rap rap rap rap! gingen de korte
+beentjes van de jongens, en de lange beenen van den onderwijzer.... Na
+de militaire kwamen de athletische oefeningen. Op het tempo »_eins!_"
+werden al de wandelstokken met beide handen vastgegrepen; op »_zwei!_"
+rezen zij alle horizontaal boven de hoofden; op »_drei!_" hurkten al
+de heupen neer--en op »_vier!_" begon zich het gansche gezelschap in
+beweging te zetten op die eigenaardige wijze, minder uit een aesthetisch
+dan uit een gymnastisch oogpunt aan te bevelen, die men in studentikose
+kringen pleegt aan te duiden met het verbum »kikkeren".--»Hiep,
+hoep!" schreeuwde de paedagoog, met koene sprongen zijnen leerlingen
+vooruithuppend op de baan der lenigheid. Want tot 's mans eer moet ik
+betuigen, dat hij niet slechts in het kommando groot was, doch het ook
+geenszins beneden zich achtte al de afgeroepene evolutiën _in propia
+persona_ mee te maken--en dit, ondanks zijnen blauwen bril en zijnen
+zwartlakenschen kuitendekker, met bewonderenswaardige gratie en
+vaardigheid. »Hiep, hoep!--Stilte, lummels! Wie lachen durft, conjugeert
+mij vijf-en-twintig maal het werkwoord _risum tenere!_--Hiep, hoep!
+hiep, hoep! hiep, hoep!----Halt!--_Eins! Zwei! Drei!_"----en daar
+stonden zij allen weer in »_Reihe und Glied_!" met hijgende borsten
+en hoogroode wangen.... Och jemini! dit was koddig! O ironie der
+geschiedenis! Het Romeinsche amphitheater te Trier diende dus ook
+thans nog tot arena!.... De éénige wreedheid echter, die ik er plegen
+zag, bestond in eene vermaning met de paraplu, door 's meesters hand
+toegebracht op den ronden kop van eenen in het kikkeren waarlijk àl te
+onleerzamen scholier. De jongen wreef zijnen knikker, en griende even.
+Maar bij het afmarscheeren blaatte hij weer mee uit volle keel:
+
+ »_Was frag ich viel nach Geld und Gut
+ Wenn ich zufrieden bin!...._"
+
+Ja ja, beste jongen!--_Wenn ich zufrieden bin!_--dáár zit hem de
+knoop!...
+
+ * * * * *
+
+Ik slenterde mijmerend stadwaarts:--langs de schoone ruïne der
+Romeinsche Baden, over de duizend- en nogmaals duizendjarige
+Moezelbrug--tusschen ruige bouwvallen en popperige villa's--het
+wonderlijkste _durcheinander_ van doode kolossen en levende
+nietigheden. Daarna volgde ik de rivier totaan het dorpje Palliën, waar
+ik, links afslaande, de twee- of driehonderd in de rots gehouwen treden
+beklom, die opvoeren tot het meest bezochte bedevaartsoord van burgers
+en vreemden te Trier: de restauratie _Schneiders Hof_. Hier, op de
+breede veranda gezeten, in het altoos onderhoudende gezelschap van
+mijnen geestigen vriend Brauneberger, genoot ik in de genoegelijkste
+stemming een der liefelijkste uitzichten ter wereld. De spiegelgladde
+Mosella, zich slingerend tusschen de roode, met woud en wingerd bewassen
+zandsteenrotsen, de kring van rijk bebouwde hoogten in het verschiet, de
+oude brug, de stad met al hare torenspitsen.... Ach! hoe minzaam lachend
+zijn de steden der menschen, hoe vredig en kinderlijk schijnen zij zich
+te vleien aan den boezem der moederlijke natuur--als men ze slechts uit
+eene verte en van eene hoogte gadeslaat!
+
+Terwijl ik dan zoo stil mijn hart aan dit alles zat op te halen,
+bemerkte ik dat er iemand plaats nam op den stoel die bij mijn tafeltje
+nog ledig stond, en hoorde ik eene stem, rad en schel, maar niet
+onwelluidend:
+
+»Aha, jonkman! Dus nog onder de levenden?"
+
+Ik wendde mij om en bevond mij van aangezicht tot aangezicht met--men
+raadt het al--: die andere, die jongere, met het kroeshaar, en de slang
+zonder eind op hare borst.... Gerechte Hemel! zoo was het dan toch alles
+werkelijkheid geweest. Die oude vrouw van heden nacht, met hare
+kruisingen en hare brandstapels--zij was dan toch geen nevenbeeld. Of
+zou ten slotte misschien ook déze hier....
+
+Ik wreef mijne oogen eens uit .... daar was zij wel, met den staalglans
+in haren blik en het sarcastische trekje om hare lippen, terwijl zij
+het schenkmeisje toeriep: »Hola, Kellnerin! nog een glas hier! en doe er
+meteen maar eene portie knakworst bij."--Zij schonk, zoodra het bestelde
+haar gebracht was, zich dapper in uit mijne flesch, en verorberde haar
+avondbrood met opmerkelijke gezwindheid.... Hoe dan had ik aan hare
+vleeschelijkheid kunnen twijfelen? Er zijn voorbeelden van geesten,
+die bij gelegenheid een stevig glas wijn ergens in hun onstoffelijk
+binnenwerk wisten weg te stouwen. Doch dat iemand uit het schimmenrijk
+knakworst met mosterd nuttigde, dit was iets volslagen ongehoords.
+
+»Nog onder de levenden, waarde heer en vriend?" herhaalde zij met vollen
+mond: »Men heeft u dus niet opgegeten?"
+
+»Eilieve", antwoordde ik, ietwat kregel: want ofschoon dit jonge ding
+mij een weinig had doen schrikken, ontzag boezemde zij mij met hare
+geëmancipeerde manieren volstrekt niet in:--»eilieve, mejuffrouw--waarom
+zou ik =niet= meer onder de levenden zijn? En wie zou er met
+mogelijkheid zulk eenen verbasterden appetijt hebben gehad, om mij op te
+eten--zoolang er namelijk nog knakworst in deze goede stad te krijgen
+is?"
+
+»O, wat dát betreft", hernam zij al kauwende--»het monster heeft er wel
+taaiere verslonden met huid en haar!"
+
+»Maar wie bedoelt ge dan toch, als ik u bidden mag?"
+
+»Wie anders, o snuggere man, dan uwe leidsvrouw van gisteren-avond?--De
+duffe mummie, die 's nachts tusschen brokkelende puinhoopen spookt,
+en over dag zich schuil houdt in graftomben? De domme drijfster, die
+zichzelve de karwats over den rug legt, als zij het anderen niet kan
+doen! De stekeblinde aardmol, die zich, oho! deze wereld tot eene
+werkelijke hel maakt, om eene denkbeeldige hel daar ergens =buiten= de
+wereld te ontloopen! De heks! De vampyr! De beulspatronesse!"--
+
+Hare oogen sparkelden van kwaadaardigheid; het badientje in hare hand
+hieuw al fluitend de bladers af van de wingerd-ranken boven haar hoofd.
+
+»Bedaar, lieve juffrouw!" zoo brak ik den stortvloed van invectieven af:
+»Die eerwaardige oude dame, in wier gezelschap ik u dan toch aantrof, en
+die mij, naar zekere gelijkenis te oordeelen, wel uwe grootmoeder
+scheen--"
+
+»Mijne overgrootmoeder, sapprement!--en mijne aartsvijandin. Want zij
+wil ook mij naar haar pijpen doen dansen, en mij gelijk maken aan
+haarzelve. Maar nooit zullen wij twee iets gemeen hebben--nooit! Noemt
+zij zich vol wrevel =het oude geloof=--ik--wandelaar, let wel!--ik noem
+mij vol trots het =nieuwe=--"
+
+»=Ongeloof=?" wierp ik half luid in het midden.
+
+»--Het =nieuwe= geloof", sloeg zij door: »het geloof in den mensch en in
+zijne zelfgenoegzaamheid. Zie! hier is mijn symbool: de slang die haren
+staart opeet, zinnebeeld van de godheid Materia in hare eindeloozen
+kringloop. Hoor! ginds klinkt mijn psalmtoon: de stoomfluit eener
+locomotief. Lees! dit is mijn evangelie: =Kennis is macht. Genieten is
+plicht. Zelfverloochening is krankzinnigheid. Er is geen licht dan het
+licht der wetenschap. Al wat gij daar buiten zoekt, is waan der
+duisternis.="
+
+Het spreken maakte haar zóó dorstig, dat ik eene tweede flesch
+Brauneberger moest doen aanrukken.
+
+»Ha!" begon zij opnieuw: »Wie heeft het volk tot =menschen= gemaakt,
+vrij en gelijk?--Ik.--Wie heeft de brandstapels en marteltuigen van
+mijne overgrootmoeder doen verzinken?--Ik.--Wie heeft de kloosters doen
+instorten, de monniken uitgedund, de priesters in hunne schelp doen
+kruipen?--Ik.--Wie zal binnenkort ook al die daarginds nog overgeblevene
+tempelen van bijgeloof doen afbreken, om ruim baan te maken voor
+scholen--scholen waar de jeugd niets anders zal leeren dan dat tweemaal
+twee vier is?--Ik, ik, ik!.... Maar sta op, en ga mee--dan toon ik u
+mijnen =fiersten= triomf!"
+
+Zij leidde mij met snellen tred naar buiten, de helling af, het dal
+door, en langs een kronkelend bergpad weer naar boven. Hier staat op den
+hoogsten top, vlak tegenover de stad, een reusachtig Mariabeeld, met
+eene forsche zuil tot voetstuk. Het gevaarte is een vijftig voet hoog,
+een baken voor geheel het omliggende land.
+
+»Dáár nu!" kraaide de jonge schoone: »Hier heeft mijne macht het
+bijgeloof verwonnen in zijne laatste sterkte. Zie op, en oordeel!"
+
+Ik keek op, en bespeurde inderdaad iets zonderlings. Men heeft het beeld
+der Madonna gewapend met--eenen bliksem-afleider!
+
+»Ha ha ha!" gilde mijne geleidster: »de Koningin des Hemels kan niet
+eens zichzèlve meer beschermen tegen des hemels vuur! Lieve Sint Jozef
+de timmerman, weet gij daar van? Zij hebben mevrouw uwe gade eene stang
+door haar onbevlekte lijf gestoken, opdat zij bij eene donderbui niet
+naar beneden tuimele! De Moeder Gods om haar eigen bestwil gespietst
+door de profane menschelijke rede! Hi hi hi hi!"
+
+Haar lachen klonk demonisch. Ik kon het niet aanhooren: zoo voor iemand
+ter wereld, dan had ik voor Maria nu het hoofd willen ontblooten. Ik
+wendde mij af en zette mij neer op eene der treden van het voetstuk,
+om stichting te vinden in den aanblik van het heerlijke vergezicht,
+waarover de schemering nederzeeg.
+
+Toen vernam ik aan weerszijden een geprevel. Links zag ik de jonge
+vrouw, en rechts de oude--beiden geknield, de handen gevouwen, het hoofd
+opgericht naar het Madonna-beeld.
+
+»Wat doet gij?" riep ik der oude toe.
+
+»Ik aanbid het beeld des geloofs, dat door het wangeloof geschonden
+werd."
+
+»En gij?" vroeg ik der jonge.
+
+»Ik kniel voor de almacht der wetenschap, die met hare speer het
+bijgeloof heeft doorboord."
+
+En zij drongen op mij aan, die beide spookselen. »Kies tusschen ons!"
+schreeuwden zij met heftige gebaren, alsof zij mijn lichaam in tweeën
+wilden scheuren.
+
+Maar met kracht weerde ik ze af. »Voort!" riep ik: »voort gij beiden!
+Ik ga mijnen eigen weg. =In naam van God en van vrijheid=--voort!"....
+
+Zij vloden--de eene rechts, de andere links den berg af. En mijn oog,
+met bovenmenschelijke scherpte toegerust, zag de oude ijlings verdwijnen
+in het duister der Triersche Domkerk, de jonge in de stoompijp van eene
+machinenfabriek.
+
+De eerste starren fonkelden aan den hemel--en eenzaam daalde ik omlaag.
+
+In de herberg het Roode huis teruggekeerd, deed ik mij terstond het
+gastenboek geven. Daar las ik, op de laatst beschrevene bladzijde, vlak
+onder mijnen eigen naam, in eene wilde, krabbelige hand:
+
+=Er is geen licht dan het licht der wetenschap. Al wat gij daar buiten
+zoekt, is waan der duisternis.=
+
+En daaronder, in hoekig gothisch schrift:
+
+=In mijne duisternis was een licht--en in uw licht is eene duisternis.=
+
+ * * * * *
+
+»Kellner", vroeg ik: »wat staat hier geschreven?"
+
+»Mijnheers naam", antwoordde de knaap, mij nogmaals voor gek
+aanstarende.
+
+»En verder?"
+
+»Verder is er niets dan wit papier."
+
+»Kellner", hernam ik: »ik geloof waarlijk dat gij gelijk hebt: die
+Brauneberger slaat erg naar het hoofd."
+
+»Ik geloof het óók, mijnheer!"
+
+»Kellner--naar úw geloof vraagt niemand. Breng mij een ander merk."
+
+»_Zu dienen, Herr, zu dienen!_"
+
+
+
+
+ +--------------------------------------------+
+ | |
+ | OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER: |
+ | |
+ | De volgende correcties zijn in de tekst |
+ | aangebracht: |
+ | |
+ | Bron (B:) -- Correctie (C:) |
+ | |
+ | B: BOBSON'S POOLREIS 38 |
+ | C: BOBSON'S POOLREIS 39 |
+ | B: van eene schilpad had de figuur |
+ | C: van eene schildpad had de figuur |
+ | B: liet, al grinnekend en knikkend, |
+ | C: liet, al grinnikend en knikkend, |
+ | B: als de stukken rooktopaas waarover |
+ | C: als de stukken rooktoopaas waarover |
+ | B: ons na: »_Auf Wiedersehen!_' |
+ | C: ons na: »_Auf Wiedersehen!_" |
+ | B: nooit een woord gegewisseld. Mijn |
+ | C: nooit een woord gewisseld. Mijn |
+ | B: met schommelen en slechten drank |
+ | C: met schommelen en slechten drank. |
+ | B: verbroken. Justus Eykendal kende |
+ | C: verbroken. Justus Eykendaal kende |
+ | B: levens, |
+ | C: levens. |
+ | B: maakt uit lammeren._" |
+ | C: maakt uit lammeren._ |
+ | B: »Alle duivels!" wat neemt |
+ | C: »Alle duivels! wat neemt |
+ | B: jaar, elken zaturdag-avond vast. |
+ | C: jaar, elken zaterdag-avondvast. |
+ | B: hier te lande, Sedert vond |
+ | C: hier te lande. Sedert vond |
+ | B: uit zijn koel papadijs,--»_hinauf |
+ | C: uit zijn koel paradijs,--»_hinauf |
+ | B: »_Va bene! eh?_--en ik verwachtte |
+ | C: »_Va bene! eh?_"--en ik verwachtte |
+ | B: schier onmiddelijk aan den rand |
+ | C: schier onmiddellijk aan den rand |
+ | B: ein unbegreiflich hohes Wunder!_" |
+ | C: ein unbegreiflich hohes Wunder!_"" |
+ | B: snellen oopopslag, onuitwischbaar |
+ | C: snellen oogopslag, onuitwischbaar |
+ | B: mijne kamer, Maar des klokkenisten |
+ | C: mijne kamer. Maar des klokkenisten |
+ | B: vol quijnende ongenuchten_--maar |
+ | C: vol quijnende ongenuchten_"--maar |
+ | B: joa joa. Moar, juffer, z'ak oe |
+ | C: joa joa. Moar, juffer, za'k oe |
+ | B: Zij echter, wie al dit gevraag |
+ | C: »Zij echter, wie al dit gevraag |
+ | B: riep hij, »»heeft ooit iemand nog |
+ | C: riep hij, »heeft ooit iemand nog |
+ | B: voor mij =was= het Het moge |
+ | C: voor mij =was= het. Het moge |
+ | B: kleurloosheid,Hooger en hooger klom |
+ | C: kleurloosheid. Hooger en hooger klom |
+ | B: »Kijk! »_Frans en Fransientje, |
+ | C: Kijk! »_Frans en Fransientje, |
+ | B: la mano!...._ Veertig jaren |
+ | C: la mano!...._" Veertig jaren |
+ | B: quell' alma ingrata--_ |
+ | C: quell' alma ingrata--_" |
+ | B: verstrekken Monsieur Bonneventuur |
+ | C: verstrekken: Monsieur Bonneventuur |
+ | B: ontzettende hoop. die hij met alle |
+ | C: ontzettende hoop, die hij met alle |
+ | B: maar geef acht!...Zij greep |
+ | C: maar geef acht!..." Zij greep |
+ | B: allen weer in _Reihe und Glied_!" |
+ | C: allen weer in »_Reihe und Glied_!" |
+ | B: Was frag ieh viel nach Geld |
+ | C: Was frag ich viel nach Geld |
+ +--------------------------------------------+
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Chiaroscuro, by Carel van Nievelt
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK CHIAROSCURO ***
+
+***** This file should be named 31649-8.txt or 31649-8.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ http://www.gutenberg.org/3/1/6/4/31649/
+
+Produced by Branko Collin and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+http://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at http://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit http://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including checks, online payments and credit card donations.
+To donate, please visit: http://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ http://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/31649-8.zip b/31649-8.zip
new file mode 100644
index 0000000..710b6c7
--- /dev/null
+++ b/31649-8.zip
Binary files differ
diff --git a/31649-h.zip b/31649-h.zip
new file mode 100644
index 0000000..cd70edb
--- /dev/null
+++ b/31649-h.zip
Binary files differ
diff --git a/31649-h/31649-h.htm b/31649-h/31649-h.htm
new file mode 100644
index 0000000..ad0d58e
--- /dev/null
+++ b/31649-h/31649-h.htm
@@ -0,0 +1,9718 @@
+<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD XHTML 1.1//EN"
+ "http://www.w3.org/TR/xhtml11/DTD/xhtml11.dtd">
+
+<html xmlns="http://www.w3.org/1999/xhtml" xml:lang="nl">
+
+<head>
+ <meta http-equiv="Content-Type" content="text/html;charset=iso-8859-1" />
+ <meta http-equiv="Content-Style-Type" content="text/css" />
+ <title>
+ The Project Gutenberg eBook of Chiaroscuro, by Carel van Nievelt.
+ </title>
+ <style type="text/css">
+
+body {margin-left: 8%; margin-right: 8%;}
+
+h1 {text-align: center; clear: both; margin-top: 3em; margin-bottom: 2em; font-size: 250%;}
+h2 {text-align: center; clear: both; margin-top: 5em; font-size: 133%;}
+h3 {text-align: center; clear: both; margin-top: 3em;}
+h4 {text-align: center; clear: both; margin-top: 3em; font-size: 100%; letter-spacing: 0.3em;}
+
+p {margin-top: .4em; margin-bottom: .4em; text-align: justify; text-indent: 1em;}
+p.tp {margin-top: 3em; margin-bottom: 3em; text-align: center; text-indent: 0em;}
+p.noi {text-indent: 0em;}
+p.aanhef {padding-left: 5em; margin-top: 1.5em; margin-bottom: 1em;}
+p.justus {text-align: right; letter-spacing: 0.3em; margin-right: -0.3em;
+ margin-top: 1em; margin-bottom: 2em;}
+
+div.pret {margin-top: 2em; margin-bottom: 2em; text-align: center; font-size: 167%; letter-spacing: 0.1em;}
+div.titel {margin-top: 3em; margin-bottom: 3em; text-align: center;}
+div.inhoud {margin-top: 3em; margin-bottom: 3em; font-size: 90%;}
+div.drukker {margin-top: 10em; margin-bottom: 1em; margin-left: auto; margin-right: auto;
+ width: 40em; font-size: 67%; text-align: center; border-top: 1px dotted black;}
+
+/* TB */
+hr {width: 20%; clear: both; border: 1px solid black;
+ margin-top: 1em; margin-bottom: 2em; margin-left: auto; margin-right: auto;}
+hr.hr10 {width: 10%;}
+hr.chend {margin-top: 1em; margin-bottom: 1em;}
+hr.chbegin {margin-top: 2em; margin-bottom: 2em;}
+hr.tb {border-style: none;}
+hr.hrline {margin-top: 2em; margin-bottom: 2em;}
+hr.hrdot {width: 100%; margin-bottom: 1em; border: 2px dotted black;}
+hr.fnsep {width: 10%; text-align: left;
+ margin-top: 0.5em; margin-bottom: 1em; margin-left: 0; margin-right: 0;}
+
+.pagenum {/* uncomment the next line for invisible page numbers */
+ /* visibility: hidden; */
+ position: absolute; left: 93%; text-indent: 0em; text-align: right;
+ font-size: small; font-weight: normal; font-variant: normal; font-style: normal;
+ letter-spacing: normal; color: #888888;}
+span[title].pagenum:after {content: "[" attr(title) "] ";}
+
+/* TABLES */
+table {margin-left: auto; margin-right: auto;
+ padding: 0; border: 0; border-collapse: collapse;}
+td.tdl {text-align: left; padding-left: 0.5em; padding-right: 5em; font-size: 75%;}
+td.tdr {text-align: right; padding-left: 0.5em; padding-right: 0.5em;}
+
+/* ALIGN */
+.center {text-align: center;}
+.right {text-align: right;}
+.ri1 {padding-right: 1em;}
+
+sup {vertical-align: 0.3em; font-size: 75%;}
+.g {letter-spacing: 0.2em; margin-right: -0.2em; font-weight: normal; font-style: normal;}
+.g4 {letter-spacing: 0.4em; margin-right: -0.4em; font-style: normal;}
+ins.corr {border-bottom: 1px dotted red; text-decoration: none;}
+
+/* FOOTNOTES */
+.footnote {margin-left: 5%; margin-right: 5%; font-size: 85%;}
+.footnote .label {position: absolute; right: 89%; text-align: right; text-decoration: none;}
+.fnanchor {text-decoration: none; padding-left: 0.1em;}
+
+/* POETRY */
+.poem {margin-left: 10%; margin-right: 10%; text-align: left;}
+.chpoem {margin-left: 50%; margin-right: 0%; margin-bottom: 1.5em; text-align: left;}
+.poem br {display: none;}
+.chpoem br {display: none;}
+.stanza {margin: 1em 0em 1em 0em;}
+
+.stanza span.i0 {display: block; margin-left: 0em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+.stanza span.i1 {display: block; margin-left: 1em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+.stanza span.i2 {display: block; margin-left: 2em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+.stanza span.i3 {display: block; margin-left: 3em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+.stanza span.i4 {display: block; margin-left: 4em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+.stanza span.i6 {display: block; margin-left: 6em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+.stanza span.i9 {display: block; margin-left: 9em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+
+.mono {font-family: monospace;}
+.size67 {font-size: 67%;}
+.size75 {font-size: 75%;}
+.size85 {font-size: 85%;}
+.size133 {font-size: 133%;}
+
+/* Transcriber Note */
+.TNbox {margin: 10% 10% 5% 10%; border: 1px solid; padding: 1em;
+ background-color: #dddddd; font-family: sans-serif; font-size: 90%;}
+.TNbox h1 {font-variant: small-caps; font-size: 130%; letter-spacing: 0;}
+.TNbox p {text-indent: 0em; margin-top: 0.7em; margin-bottom: 0.7em;}
+.TNbox table {width: 100%;}
+.TNbox th {text-align: left;}
+.TNbox td {text-align: left; vertical-align: top;}
+td.td2 {width: 20%;}
+td.td4 {width: 40%;}
+
+ </style>
+</head>
+
+<body>
+
+
+<pre>
+
+The Project Gutenberg EBook of Chiaroscuro, by Carel van Nievelt
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Chiaroscuro
+ Vertellingen tusschen licht en donker
+
+Author: Carel van Nievelt
+
+Release Date: March 15, 2010 [EBook #31649]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK CHIAROSCURO ***
+
+
+
+
+Produced by Branko Collin and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net
+
+
+
+
+
+
+</pre>
+
+
+<div class="TNbox">
+
+ <h1>Opmerkingen van de bewerker</h1>
+
+ <p>De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele, verouderde spelling.
+ Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren.</p>
+
+ <p>Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld.</p>
+
+ <p>Voetnoten zijn hernummerd en verplaatst naar het eind van het hoofdstuk.</p>
+
+ <p>Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn gecorrigeerd; deze zijn voorzien van een
+ <ins class="corr" title="Bron: dnnne roed stipppellijn">dunne rode stippellijn</ins>,
+ waarbij de Brontekst via een zwevende pop-up beschikbaar is.</p>
+
+ <p>Een overzicht van de aangebrachte correcties is te vinden aan
+ <a href="#correctie">het eind van dit bestand</a>.</p>
+
+</div>
+
+<p><span class="pagenum" title="i"></span><a id="p_i"></a></p>
+
+<div class="pret">CHIAROSCURO</div>
+
+<p><span class="pagenum" title="ii"></span><a id="p_ii"></a></p>
+
+<div class="drukker">LEIDEN: BOEKDRUKKERIJ VAN L. VAN NIFTERIK HZ.</div>
+
+<p><span class="pagenum" title="iii"></span><a id="p_iii"></a></p>
+
+<div class="titel">
+
+ <h1>CHIAROSCURO</h1>
+
+ <p class="tp">VERTELLINGEN TUSSCHEN LICHT EN DONKER</p>
+
+ <p class="tp size67">DOOR</p>
+
+ <p class="tp size133"><b>C. VAN NIEVELT</b></p>
+
+ <hr class="hr10" />
+
+ <p class="tp mono">Tweede Druk</p>
+
+ <hr class="hr10" />
+
+ <p class="tp"><span class="size75 g">LEIDEN</span><br />
+ S. C. VAN DOESBURGH<br />
+ <span class="size85">1889</span></p>
+
+</div>
+
+<p><span class="pagenum" title="iv"></span><a id="p_iv"></a><br />
+<span class="pagenum" title="v"></span><a id="p_v"></a></p>
+
+<h4><a id="INHOUD"></a>INHOUD.</h4>
+
+<hr class="hr10" />
+
+<table class="toc" summary="inhoudsopgave">
+<tbody>
+ <tr><td class="tdl"></td><td class="tdr" style="font-size: 75%;">Bladz.</td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#De_grauwe_Vrouw">DE GRAUWE VROUW</a></td><td class="tdr"><a href="#p_1">1</a></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#De_Paraplu_van_den_Kapelaan">DE PARAPLU VAN DEN KAPELAAN</a></td><td class="tdr"><a href="#p_14">14</a></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#Jack_Bobsons_Poolreis">JACK BOBSON'S POOLREIS</a></td><td class="tdr"><ins class="corr" id="corr1" title="Bron: 38"><a href="#p_39">39</a></ins></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#De_Jonkvrouw_van_Hillegersberg">DE JONKVROUW VAN HILLEGERSBERG</a></td><td class="tdr"><a href="#p_51">51</a></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#Harmonia">HARMONIA</a></td><td class="tdr"><a href="#p_120">120</a></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#In_den_Hobbelstoel">IN DEN HOBBELSTOEL</a></td><td class="tdr"><a href="#p_151">151</a></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#Eene_min_in_den_zonneschijn">EENE MIN IN DEN ZONNESCHIJN</a></td><td class="tdr"><a href="#p_167">167</a></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#Eene_min_in_den_mist">EENE MIN IN DEN MIST</a></td><td class="tdr"><a href="#p_182">182</a></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#Mevrouw_de_Douairiere">MEVROUW DE DOUAIRIÈRE</a></td><td class="tdr"><a href="#p_211">211</a></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#Alpengloeien">ALPENGLOEIEN</a></td><td class="tdr"><a href="#p_242">242</a></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#Don_Juan_del_Mulino" xml:lang="es">DON JUAN DEL MULINO</a></td><td class="tdr"><a href="#p_246">246</a></td></tr>
+ <tr><td class="tdl"><a href="#Chiaroscuro">CHIAROSCURO</a></td><td class="tdr"><a href="#p_282">282</a></td></tr>
+</tbody>
+</table>
+
+<p><span class="pagenum" title="vi"></span><a id="p_vi"></a><br />
+<span class="pagenum" title="1"></span><a id="p_1"></a></p>
+
+<h2><a id="De_grauwe_Vrouw"></a>De grauwe Vrouw.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<div class="chpoem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i0"><i>Wem nie durch Liebe Leid geschicht,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Dem ward auch Lieb' durch Liebe nicht;</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Leid kommt wohl ohne Lieb' allein;</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Lieb' kann nicht ohne Leiden sein.</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Meester Claudius, uit Rotterdam, is dezen zomer voor zijn genoegen op
+reis geweest. Als goed vriend heeft hij mij van zijne ontmoetingen en
+ervaringen iets meegedeeld, dat misschien zoo alledaagsch niet is. Ik
+vertel het, met zijn verlof, hier over.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>De bel klepte drie, de stoomfluit gilde, de trein zette zich in
+beweging. Er in zat de meester; er buiten stonden zijne vrouw en zijn
+dochtertje.&mdash;&bdquo;Adieu! dag, lieven, dag! Gauw schrijven, hoor! Saluut!
+Dag, dag, adieu!&rdquo;&mdash;Een knikken nog uit het raampje&mdash;reeds waren zij
+uit zijn gezicht verdwenen; tusschen hem en haar, die den goeden man
+nawuifden op het plankier, drong zich eene zwarte machinenloods. Alléén
+<span class="pagenum" title="2"></span><a id="p_2"></a>in den coupé, schoot onze reiziger als een pijl uit den boog door de
+Kralingsche weilanden heen, zijn huis al verder en verder achter zich
+latende, met elke minuut eene zevenmijls-schrede nader ijlende tot de
+wouden en bergen van zijn verlangen.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Het is eene kostelijke gewaarwording, het gevoel van dat eerste
+uitvliegen: die zekerheid dat heden en morgen eens het taakwerk ons niet
+wacht, dat uitzicht op het nieuwe, het onbekende, of het van vroeger ons
+reeds lief gewordene, dat elk uur van de komende dagen ons staat te
+brengen.</p>
+
+<p>Minder aangenaam wel, wanneer, als in Claudius' geval, omstandigheden
+gebieden dat men in zijn ééntje zulk eene pleizierreis onderneemt. Maar
+dit behoefde toch onzen vriend het genoegen niet te vergallen. Zijne
+vrouw en zijn kind waren immers gezond en veilig; het ontbrak haar noch
+aan bescherming noch aan verzet; zoo van ganscher harte gunden zij den
+man en vader de ontspanning naar welke hij zoozeer hunkerde; dagelijks
+ook konden zij zijne brieven ontvangen en beantwoorden.... Dus, meester,
+met volle teugen genoten van den korten rusttijd!</p>
+
+<p>Het schoone weder al moest hem het hart doen jubelen. Hoe laafde zich
+zijn oog aan het etgroen der pas gemaaide weiden; hoe geurde het versche
+hooi hem tegen; hoe flikkerden de Hollandsche slooten en weteringen,
+door de namiddagzon in gloed gezet, hem als raketten voorbij. En al
+houtrijker, straks al heuvelachtiger, steeds al aantrekkelijker werd het
+landschap, hoe meer hij zich verwijderde van de misdeelde streek, in
+welke het lot hem zijne woning wees. Kom, meester! onthaal uzelven op
+eene sigaar! En dan (o voorsmaak eener vreugde, wat zijt gij zoet!) dan
+het reisboek uit de <span class="pagenum" title="3"></span><a id="p_3"></a>tasch gegrepen, om op de kaart het grootsche plan
+nog eens in al zijne aanlokkelijkheid te bestudeeren. Voor zoover een
+mensch alléén gelukkig kan wezen, voelde Claudius zich gelukkig op dit
+oogenblik.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Spoortreinen hebben in onze dagen wél eene groote snelheid, maar nog
+geenszins de volmaaktheid bereikt. Terwijl meester Claudius gansch
+verdiept zit in zijnen Baedeker, brengt eene hevig schokkende beweging
+van het rijtuig zijn hoofd in forsche botsing met de lijst van het
+venster.... Het was niets. Een steentje misschien, dat op de staven
+lag; of eene losgeraakte schroef.... Toch, als onze reiziger zijne
+lectuur hervat, dansen hem de letters een weinig voor de oogen.
+En&mdash;zonderling!&mdash;het is hem of hij een gefluister verneemt in zijn oor:</p>
+
+<p>&bdquo;Vriend, denk er aan! deze trein kan verongelukken. Een enkel verzuim,
+één noodlottig toeval&mdash;zoo wordt deze sterke wagen versplinterd als eene
+spanen doos. Hen die gij tehuis liet, ziet gij dan nimmer weer!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Alle drommels! Wie lispte dat daar?&mdash;De meester dacht toch alléén te
+zijn in den coupé!.... Hij wendt het hoofd zijwaarts&mdash;en inderdaad&mdash;hij
+vreesde het al&mdash;, in den hoek aan het andere venster zit eene donkere
+gestalte, vormloos ineengedoken, dicht gesluierd, van kruin tot voeten
+in het grauw.</p>
+
+<p>Een spooksel? meent gij. Nu ja&mdash;van een mensch had het ding zeker al
+weinig, en van een engel nog minder.</p>
+
+<p>Het was eene oude bekende van meester Claudius. Vrouw Zorg is haar naam.
+Sinds jaar en dag pleegt zij hem geen uur onverzeld te laten op zijn
+levenspad. Zij schrijdt vóór hem heen op de wandeling; zij staat achter
+zijnen stoel onder het arbeiden; zij hurkt naast zijn leger <span class="pagenum" title="4"></span><a id="p_4"></a>bij het
+slapen gaan, en reikt hem hare kille hand bij het uit bed stappen....
+Maar hier toch had hij niet verwacht haar aan te treffen. Hij meende
+stellig haar in de stad te hebben achtergelaten. Hij was zelfs (oprecht
+beleden) met het bepaalde oogmerk er op uitgegaan, haar eindelijk,
+eindelijk eens te ontloopen. En nu&mdash;tóch hier!&mdash;Zij moest dus, ongezien,
+achter hem in het rijtuig geslopen zijn.</p>
+
+<p>&bdquo;Ah!&rdquo; riep hij&mdash;&bdquo;onafwendbare! gij óók op reis?&mdash;Waarheen? als ik vragen
+mag. Ik hoop dat onze wegen ditmaal niet samenvallen&mdash;ofschoon ik
+waarlijk zóózeer aan uw gezelschap gewoon ben geraakt, dat ik haast eene
+leemte voel wanneer ik u eens <em class="g">niet</em> bij mij heb!&rdquo;</p>
+
+<p>De gedaante boog zich even, alsof het compliment haar streelde.</p>
+
+<p>&bdquo;Maar wat&rdquo;, voer Claudius voort, &bdquo;wat kraakt ge mij daar weer voor kwade
+noten!&mdash;Een honderdduizend sneltreinen snorren er dagelijks door
+Europa&mdash;en hoe zelden hoort men van spoorwegrampen!&mdash;Waarom zou juist
+déze trein verongelukken?&mdash;De kans voor mij is even gering, als om uit
+een millioen witte boonen blindelings er eene enkele zwarte te grijpen!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Toch, vriend&rdquo;, hernam de schim: &bdquo;die ééne zwarte boon <em class="g">is</em> onder al die
+witten! die ééne zwarte boon <em class="g">kan</em> voor de hand liggen, en <em class="g">moet</em> van tijd
+tot tijd gegrepen worden!&rdquo;</p>
+
+<p>Het was zoo: hij kon het niet tegenspreken. Voor zijnen geest rees de
+beschrijving van hetgeen er onlangs gebeurd was op de lijn tusschen
+Birmingham en Manchester, tusschen Dijon en Macon&mdash;wel ja, tusschen
+Schiedam en Rotterdam nog kortelings.&mdash;&bdquo;'t Is waar&rdquo;, prevelde hij: &bdquo;die
+ééne zwarte boon zou inderdaad <span class="pagenum" title="5"></span><a id="p_5"></a>heden avond voor de hand kunnen
+liggen&mdash;en in dát geval&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>Verbeeldde hij het zich? of was er opeens uit het westen een nevel
+gerezen, die de ondergaande zonneschijf verbleekte, het groen der
+Veluwsche wouden aanstreek met grauw, en den horizon in ontijdige
+schemering hulde?</p>
+
+<p>Het moet wel aan zijne oogen gelegen hebben. Want een paar medereizigers
+hoorde hij tot elkander zeggen, dat de zomer nog geenen zoo helderen en
+prachtigen avond had gebracht.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Te Coblenz is het liefelijk verpoozen, na eenen langen spoorwegrit. Dáár
+vult men boordevol (ten minste als men van een goed glas wijn houdt,
+zooals meester Claudius) den roemer zich met den nectar van <span xml:lang="de">Rüdesheim</span>.
+Dáár bruist zoo plechtig de breede Rijn langs <span xml:lang="de">Ehrenbreitstein</span>'s
+onwrikbare rotsvesting. Dáár wandelt men over de schaduwrijke hoogten
+van brug naar brug, en blikt er neder op de stad met haar gewoel, op den
+edelen stroom, die zich al kronkelend verliest in vruchtbare landouwen,
+schilderachtig heuvelland en rijk bebouwde vlakte&mdash;het minnelijkst
+toonbeeld hoe natuur en menschenwerk elkander sieren. Ja, dáár schudt
+de geest des moeden vreemdelings zijne lasten af, om onbekommerd mee te
+zingen met de merels in het groen, dat de aarde schoon is, het leven
+zoet.</p>
+
+<p>In die stemming des avonds binnen de stad teruggekeerd, vond de meester
+eenen brief van huis. Eenen opgewekten brief, eenen hartelijken brief:
+eene lieve aansporing om alle zorgen nu toch aan kant te zetten: eene
+<span class="pagenum" title="6"></span><a id="p_6"></a>blijde verzekering dat alles wel en goed en vroolijk was.</p>
+
+<p>&bdquo;Alles wel&mdash;goddank! <span xml:lang="de">Kellner</span>, eene halve <span xml:lang="de">Assmannshauser!</span>&mdash;Ha! waar zijt
+ge nu, vrouw Zorg, met uwe sombere inblazingen!&rdquo;</p>
+
+<p>Alles wel, ja ja. Alleen&mdash;aan het slot schreef toch de moeder&mdash;in
+postscriptum, naar de wijze der vrouwen&mdash;dat het kind eene verkoudheid
+scheen beloopen te hebben, dat het een weinig was gaan hoesten&mdash;in 't
+kort, een van die onbeduidende moederpraatjes, waaraan geen verstandig
+vader zich zwaar behoeft te laten gelegen liggen.</p>
+
+<p>Nu kunnen zelfs zijne vijanden (hij heeft er, de goede man, want hij
+bezit een karakter) zelfs zijne vijanden kunnen niet beweren dat meester
+Claudius geen verstandig vader is. &bdquo;Een bagatel!&rdquo; dacht hij. &bdquo;Welk kind
+is er niet telkens verkouden? Welke kleine hoest er niet eens?&mdash;Wat
+geduld en wat gomballen&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>En evenwel, als hij onwillekeurig dat naschrift nog eens herlas,
+verdween zijne luchthartigheid. Want aan zijne zijde&mdash;hij voelde 't&mdash;had
+eene donkere gedaante post gevat, en een bleeke vinger wees hem op het
+papier&mdash;hij zag het nu duidelijk: hoe kon 't wezen dat hij het daareven
+niet had gezien?&mdash;een bleeke vinger wees hem op het papier wat er
+geschreven stond <em class="g">tusschen</em> de regels:</p>
+
+<p>&bdquo;Geef acht, vader! Er kwamen in onze buurt gevallen van eene
+besmettelijke ziekte voor. Die verkoudheid, zij zou de voorloopster
+kunnen wezen van erger. Het kind kan ziek worden. Het kind kan
+sterven.... Reis niet te vèr weg! Keer liever huiswaarts, vader!....&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Duivelin!&rdquo; schreeuwde hij: &bdquo;kunt ge mij dan zelfs in deze enkele
+vacantie-dagen uwe boosaardigheid niet <span class="pagenum" title="7"></span><a id="p_7"></a>sparen?&mdash;Het kind is verkouden,
+zeg ik u: niets anders. Het kind zal morgen weer beter zijn! Gij liegt,
+vreugdbederfster! gij liegt indien ge anders profeteert!&rdquo;</p>
+
+<p>De schaduw was verdwenen: de brief stak in des meesters zak. Aan den
+avonddisch zaten mèt hem gezellige menschen, geurden kostelijke wijnen,
+dampten smakelijke spijzen;&mdash;en toen hij daareven thuiskwam, had hij
+honger, was hij dorstig, voelde hij zich juist in de luim tot blijmoedig
+kouten. Maar thans zat de tong hem als gekluisterd, de wijn smaakte hem
+flauw, het eten zouteloos. Telkens nog hoorde hij den nagalm van die
+maning: &bdquo;Het kind kan ziek worden. Het kind kan sterven.&rdquo;</p>
+
+<p>Bij het slapen gaan zelfs, las hij met gesloten oogen weer de
+ongeschreven woorden in het naschrift van dien brief: &bdquo;Reis niet te vèr
+weg! Keer liever huiswaarts, vader!&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Niettemin trok de meester steeds verder van huis&mdash;het einddoel van
+zijnen tocht steeds nader bij.</p>
+
+<p>&bdquo;Gegroet, mijn <span xml:lang="de">Schwarzwald</span>! Gegroet, o <i xml:lang="de">heimathland</i> van mijne
+dichterziel!&rdquo; zoo juichte hij;&mdash;en zijn hart zong hem als een leeuwerik
+in de borst, toen hij, met den trouwen knuppel in de vuist, de reistasch
+over den rug, den weg insloeg van Freiburg op den <span xml:lang="de">Schauinsland</span>.</p>
+
+<p>Wáár ook is het verkwikkender dolen, voor eenen die rust verlangt, dan
+in de dalen en op de bergen van het Zwarte Woud?&mdash;Wáár ontsluit de
+schemering der sparren hem vriendelijker hare geheimenissen? Wáár
+omvangt hem ongestoorder de heilige stilte, in welke hij geenen toon
+verneemt dan het ruischen van het geboomte, of eenen zucht wellicht uit
+zijne eigene ziel&mdash;beiden <span class="pagenum" title="8"></span><a id="p_8"></a>eene taal sprekend welke hij niet verstaan
+kan? Wáár komt zijn geest den Schepper nader, dan op deze toppen,
+wanneer hij westwaarts den Rijn ziet blinken in de zonnige diepte,
+oostwaarts de golvingen van het donkere woudland zich verliezend in het
+oneindige, en in het zuiden den ganschen Alpenketen, gelijk eene verre
+witte wolkenbank uitgekarteld aan den gezichteinder?.... Gij bosschen en
+bergen, gelukkig wie u kent en liefheeft!</p>
+
+<p>Meent men echter dat in dit stille, groene heiligdom vrouw Zorg den
+wandelaar niet besluipen kan, besluipen en bespringen gelijk een wild
+gedierte van achter eenen boomstam&mdash;dan heeft men de ervaring van
+meester Claudius niet.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Hij blies uit, de brave man, na den schoonsten dagmarsch, onder den
+lindeboom vóór zijne landelijke herberg&mdash;eene zooals men ze in die dalen
+nog aantreft, in welke het nieuwerwetsche gerief den ouderwetschen
+eenvoud nog niet aan de deur zette. Avondvrede zweefde over het
+landschap; avondvrede huisde in zijn gemoed. Zijn lichaam voelde hij
+zoo gezond, zijnen geest zoo helder. De herinnering van het gesmaakte
+natuurgenot wekte hem zoo op; de rust na den forschen uitstap behaagde
+hem zoo; het pijpje tabak bij den liter frisschen landwijn geurde hem
+zoo voortreffelijk. Uren in het rond geen vergenoegder sterveling, dan
+meester Claudius.</p>
+
+<p>Daar komt de dikke kasteleinsvrouw, die hem daareven het hart veroverde
+met hare forellen en hare eierstruif, hoogrood van aangezicht naar
+buiten, en reikt hem de <i xml:lang="de">Basler Nachrichten</i>.</p>
+
+<p>&bdquo;Hola, moederlief! die krant moogt ge wel houden. Haal liever uwe
+gezellige breikous, en kom een uurtje bij mij <span class="pagenum" title="9"></span><a id="p_9"></a>zitten keuvelen!&rdquo;....
+Doch zij heeft geenen tijd. Het knetterend keukenvuur roept haar tot
+dringender plichten.</p>
+
+<p>Die <i xml:lang="de">Basler Nachrichten</i>!&mdash;Wat zal de meester met die <i xml:lang="de">Basler
+Nachrichten</i>?&mdash;Hij maalt nu eenmaal niet veel om politiek geschrijf.
+Zal hij boven de kersen, die het bruine <span xml:lang="de">Aennchen</span> hem daar opdraagt, tot
+nagerecht een bordvol oostersche quaestie verkiezen, of wel eenen
+schotel redevoeringen van <span xml:lang="fr">Monsieur Gambetta</span>?&mdash;Hij zoo dwaas niet! Weg
+met die krant!&mdash;</p>
+
+<p>Doch toevallig strijkt zijn blik over een telegram uit Nederland,&mdash;en in
+stee van het blad op zij te werpen, grijpt hij het met beide handen, en
+leest.</p>
+
+<p>Hoe! eene aanzienlijke bank gesprongen. Verscheidene groote
+handelshuizen in den val meegesleept. Het tuimelen van andere nog te
+gemoet gezien.... Mijn God! dit is verschrikkelijk!&mdash;Meester Claudius
+hoopt niet voor eenen geldwolf versleten te worden; maar hij werd oud
+genoeg om teruggekomen te zijn van de stelling, dat een matige welstand
+ontbeerlijk zou wezen tot huiselijk geluk.... Had hij in die bank geen
+geld belegd?&mdash;Gelukkig, neen; de catastrophe, voor zoover hij kon
+nagaan, deerde hem persoonlijk niets. Doch waren er geene nabestaanden
+die door dezen slag konden zijn getroffen?&mdash;Hij vreesde van ja. En hij
+zelf&mdash;men wist toch niet wat er nog volgen kon; en wanneer hij zich
+voorstelde hoe de kleinigheid, die hij bespaarde om de toekomst der
+zijnen te bezorgen tegen het ergste, hoe die kleinigheid hem eveneens
+op deze wijze plotseling zou kunnen ontvallen: hoe hij sterven kon, en
+vrouw en kind dan zouden moeten leven bij de genade: hoe ontzettend voor
+teedere handen de strijd is om het bestaan, hoe wanhopig het lot van
+deftige nooddruft, hoe bitter voor deze <span class="pagenum" title="10"></span><a id="p_10"></a>het brood der dienstbaarheid,
+hoe meedoogenloos de wereld voor armoede die niet bedelen kan&mdash;&mdash;mijn
+God!&mdash;en hij, die zich de weelde durfde veroorloven van een
+plezierreisje!&mdash;Behoorde hij niet veeleer elken overgewonnen gulden weg
+te leggen, ter afwering van zúlk eene mogelijkheid? Had hij het recht
+wel, met zúlk eene kans hangende boven de hoofden zijner geliefden&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Als meneer de courant gelezen heeft?&rdquo;&mdash;zoo brak eene half strenge, half
+spottende stem den troebelen loop zijner overpeinzingen af.</p>
+
+<p>Het was schemerdonker geworden. In de vrouw, die hem het blad
+terugvroeg, herkende hij niet meer de ronde, goedmoedige
+kasteleinesse&mdash;doch haar, zijne eeuwige vervolgster, de dicht gesluierde
+verschijning in het grauw.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Weer nam de meester zijnen wandelstaf op, en toog hij verder naar het
+zuiden. Men zag hem te Bazel, te Zürich, te Luzern&mdash;nu met
+vreugdestralen in zijne oogen&mdash;dan, plotseling, en zonder merkbare
+aanleiding, met eene wolk om het voorhoofd.</p>
+
+<p>De zon, onbeneveld boven de kimme rijzende, vond hem op zekeren ochtend
+gezeten op den top van den Pilatus-berg, rondturende in eenen kring van
+wat het schoonste land der aarde verhevenst biedt en liefelijkst.</p>
+
+<p>&bdquo;O Alpen!&rdquo; riep hij, &bdquo;groote Alpen! moogt <em class="g">gij</em> ten minste, terwijl
+uwe majesteit ons omringt, ons wat kracht inboezemen, wat moed en wat
+vertrouwen! Moogt gij ons doen beseffen, bij den aanblik uwer
+ontzaglijkheid, hoe nietig zij zijn, onze grieven en nooden en zorgen
+hier beneden!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="11"></span><a id="p_11"></a></p>
+
+<p>En alweder&mdash;hoe zijn geest zich baadde in verrukking, hoe hij al het
+andere met macht van zich poogde af te weren&mdash;alweder bespeurde hij de
+nabijheid van het grauwe wezen. Want in hem woelde de herinnering, hoe
+hij eenmaal hier niet alléén verwijlde: hoe hij vóór jaren op deze
+zelfde hoogte zat met <em class="g">haar</em>&mdash;toen zijne bruid, thans zijne gade&mdash;en die
+hij ditmaal te huis liet blijven.</p>
+
+<p>&bdquo;Heugt het u nog&rdquo;, zoo fluisterde over zijnen schouder heen de stem,
+&bdquo;hoe gelukkig gij toen waart, hoe krachtig en hoe hoopvol? Hoe dik en
+bruin uwe haren nog waren, hoe stout en weelderig uwe illusiën?&mdash;Uwe
+haren, mijn vriend, waar zijn zij gebleven? Uwe illusiën, waar vlogen
+zij heen? Verstoven en verspat, niet waar? gelijk afgevallen bladers,
+gelijk opgeblazen zeepbellen&mdash;verstoven en verspat!&rdquo;</p>
+
+<p>De meester kon het niet ontkennen. Hij knikte weemoedig met het hoofd,
+en streek zich met de hand over den schedel, op welken het
+ochtendkoeltje vergeefs naar lokken zocht om mee te stoeien.</p>
+
+<p>&bdquo;Heugt het u ook nog&rdquo;, hernam de stem, &bdquo;hoe warm uw hart toen klopte
+voor het leven, voor de wereld, voor het menschdom? Hoe gij zoo
+onwankelbaar nog vertrouwdet op den triomf der gerechtigheid, zoo
+bergvast nog geloofdet aan de eindelijke verwezenlijking van het ideale
+hier beneden?.... Mijn vriend, er liggen vele blanke en gladde steenen
+aan uwen voet. Zoudt ge mij op eenen dezer kunnen neerschrijven wat er
+tháns nog onwankelbaar staat in uw vertrouwen, en bergvast in uw
+geloof?&rdquo;</p>
+
+<p>Een smartelijk lachje gleed om des meesters mond. Hij tastte
+onwillekeurig in de losse kiezels:&mdash;de kleinste, helaas, docht hem tot
+het neerschrijven van zijn credo groot genoeg.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="12"></span><a id="p_12"></a></p>
+
+<p>&bdquo;En&rdquo;, vervolgde de stem weer&mdash;&bdquo;hoe zit gij thans hier zoo alléén?
+Waarom is <em class="g">zij</em> thans niet bij u, die toen zoo dicht aan uwe zijde
+was?&mdash;Eilieve, mijn vriend, hoe is dit?&mdash;Gij, die destijds geen genoegen
+kendet zònder haar, gij kunt u thans zoo week op week alléén gaan
+vermaken?&mdash;Begint uw hart ook van haar zich los te winden?&mdash;Begint de
+liefde uwer jeugd den weg te volgen van de geestdrift, de phantasie, de
+milde opwellingen uwer jeugd&mdash;zoodat gij straks, twijfelmoedig voor God,
+bitter jegens de wereld, zelfs in uwe eigene huiskamer geenen boezem
+meer vindt om uw hoofd er aan te vlijen?&mdash;Man! indien het zóó met u
+worden moest: indien gij u allengs eenzamer gingt opsluiten in uwe
+zelfzucht: indien de moeiten om het bestaan, de krenkingen des levens,
+de kwalen des lichaams en de gemelijkheid van den ouderdom zóó uwen
+geest verlammen, uw gemoed verstompen, uw hart verkalken moesten, dat
+gij noch tot arbeid, noch tot liefde, noch tot éénige zelfopóffering
+meer bekwaam wezen zoudt&mdash;&mdash;zeg, man, ware het dan niet beter voor
+u&mdash;&mdash;de gelegenheid is schoon&mdash;de afgrond hier is diep&mdash;&mdash;en wat betreft
+de droefenis der achterblijvenden over uw verlies&mdash;&mdash;bah! een oude
+egoïst meer of minder....&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Neen! bij den Hemel!&mdash;dit ging nu toch te ver!.... De meester springt
+verwoed overeind. Hij grijpt om zich heen. Hij wil het spooksel zelf in
+de diepte storten.... Vergeefs! In ijle lucht stoot zijne vuist.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p><span class="pagenum" title="13"></span><a id="p_13"></a></p>
+
+<p>Na deze vreeselijke ontmoeting heeft meester Claudius op zijne reis
+geenen overlast meer gehad van de grauwe vrouw. Hij keerde trouwens al
+spoedig daarna huiswaarts.</p>
+
+<p>Eerst bij zijne aankomst te Rotterdam zag hij haar weer, toen hij uit
+den wagen stapte. Onopgemerkt was zij bij zijn heengaan achter hem er in
+geslopen; onopgemerkt (behalve door hemzelven) sloop zij bij zijne
+terugkomst achter hem er uit.</p>
+
+<p>&bdquo;Verwenschte!&rdquo; wilde hij haar toeroepen.</p>
+
+<p>Doch de kussen van vrouw en dochterken sloten hem den mond.</p>
+
+<p>En de stem der grauwe, thans met iets moederlijk zachts in hare
+trilling, lispelde hem in het oor:</p>
+
+<p>&bdquo;Kom, scheld mij niet! Voor al de schatten ter wereld zoudt ge mij toch
+niet willen missen. Want zie!&mdash;zonder dézen, die u zoo lief zijn, zoudt
+ge <em class="g">mij</em> niet hebben&mdash;maar zonder mij ook niet dézen!&rdquo;</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="14"></span><a id="p_14"></a></p>
+
+<h2><a id="De_Paraplu_van_den_Kapelaan"></a>De Paraplu van den Kapelaan.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<div class="chpoem">
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i xml:lang="la">Sancta, sancta simplicitas!</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>&bdquo;En mocht het gaan regenen&rdquo;&mdash;zei de hupsche juffrouw in de <i xml:lang="de">Stern und
+Post</i> te <span xml:lang="de">Amsteg</span>, aan wier disch wij ons verzadigd hadden met gebakkene
+forellen&mdash;&bdquo;mocht het regenen gaan, dan zal de kapelaan van <span xml:lang="de">Bristen</span> u wel
+eene paraplu leenen.&rdquo;</p>
+
+<p>Nu, dat zou heel vriendelijk wezen van dien heer. Of dát ook een goed
+Christen moest zijn, die daar maar parapluen gereed had staan voor den
+eersten den besten voorbijtrekker!&mdash;Toch dachten wij geen gebruik
+te maken van des kapelaans leenvaardigheid: want het zwerk, in den
+vóórmiddag druilig, stond helder boven de bergen als een lachend
+meisjesoog; en zoo wij op reis iets verfoeielijk vinden, dan is het, na
+regen zonder regenscherm, een regenscherm zonder regen. Wat echter den
+kapelaan zelven betrof, het was ons stellige voornemen niet heen te gaan
+van voor 's mans aangezicht, dan na zijne woning te zijn binnengetreden.
+Wij hadden namelijk, in ons reisboek de noodige aanwijzingen garende
+voor dezen onzen uitstap in het Maderaner-dal, den wenk gelezen&mdash;gelezen
+en <span class="pagenum" title="15"></span><a id="p_15"></a>onuitwischbaar in onze heugenis gegrift: &bdquo;<i xml:lang="de">Dorf Bristen,
+Erfrischungen beim Kaplan.</i>&rdquo;</p>
+
+<p><i xml:lang="de">Erfrischungen!</i>&mdash;Het woord op zichzelf reeds oefent eene
+onbeschrijfelijke bekoring, wanneer men op eenen zomerschen namiddag
+eenen klim van een duizend voet of wat voor den boeg heeft;&mdash;in den
+klank al is iets ververschends, iets dat den moeden wandelaar met
+versche kracht de punt van den alpenstok doet drillen tusschen de
+steenen op zijn hobbelig pad. Maar dan&mdash;zelfs den dorstige is het niet
+onverschillig wèlke hand den lavenden beker hem langt&mdash;althans nadat hij
+gedronken heeft.</p>
+
+<p>Ververschingen alzoo&mdash;<i xml:lang="de">beim Kaplan</i>..... Dit luidde toch ietwat
+bedenkelijk. Zou hij ze tappen uit een wereldlijk, dan uit een
+geestelijk vat? En zoo het eerste&mdash;zou de wijn niet naar wierook rieken,
+het bier niet bitter zijn gemaakt met <i xml:lang="la">tinctura theologica</i> in stee van
+hop?&mdash;En zou hij er geld voor vragen? Of verstrekte hij ze wellicht, de
+goede Samaritaan, als eene godsgave, uit louter christelijke
+milddadigheid, dengenen die er naar smachtten?&mdash;Iemand die grootheid van
+ziel genoeg bezat om zijne parapluen uit te leenen aan vreemdelingen,
+zóó iemand kon licht de onbaatzuchtigheid nog eene spanne verder
+strekken, en zijnen wijn uitgieten <i xml:lang="la">pro Deo</i>.</p>
+
+<p>Het een bij het ander&mdash;deze hoeder van zielen en laver van lichamen
+boezemde ons eene zeer levendige belangstelling in, niet minder haast
+dan de <span xml:lang="de">Hüfi</span>-gletscher, de <span xml:lang="de">Stäuber</span>-val en de overige merkwaardigheden van
+dit pronkstuk der Alpen-dalen. Het stond dus vast, dat wij ons door hem
+zouden laten ververschen.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Van <span xml:lang="de">Amsteg</span> naar <span xml:lang="de">Bristen</span> is een half uur klimmens langs een van die
+Zwitsersche kronkelpaden, die voorzeker <span class="pagenum" title="16"></span><a id="p_16"></a>(indien een breede en
+gemakkelijke weg geacht moet worden ten verderve te leiden) smal en
+steil en steenig genoeg zijn om uit te loopen op het koninkrijk der
+hemelen.</p>
+
+<p>Wij zullen goed de helft van den afstand achter den rug hebben gehad,
+toen wij vóór ons uit eene menschelijke gedaante zagen heenstappen, met
+dien uiterst langzamen maar gestadigen tred, die den log geschoeiden
+Zwitser in staat stelt veel sneller eenen berg te beklimmen, dan
+<span xml:lang="fr">Monsieur Volauvent</span> van het Brusselsche ballet, vlugvoetigste aller
+menschen,&mdash;den tred, met andere woorden, waarmee de schildpad eens den
+wedloop won van den haas. Inderdaad, van eene <ins class="corr" id="corr2" title="Bron: schilpad">schildpad</ins>
+had de figuur daar vóór ons wel een weinig. Het ronde lichaam, het dicht
+op de schouders gedrongene hoofd, de korte, dikke, wijd uit elkander
+staande beenen&mdash;dan, bij wijze van staartstompje, de onder den zoom van
+het opperkleed uitwippende punt van eene reusachtige paraplu&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>Maar is het waar, schildpadden ontmoet men niet in de
+eedgenootschappelijke cantons&mdash;Roomsche paters des te menigvuldiger. En
+deze mensch&mdash;er was geen twijfel aan&mdash;deze dikke mensch droeg op zijne
+schouderen de uniform van de Alleenzaligmakende. Kon <em class="g">hij</em> het wezen,
+temet&mdash;de ververscher?</p>
+
+<p>Hij zette zich op eenen steen, ontdeed zich van zijnen hoed, haalde
+eenen rooden zakdoek te voorschijn, en begon zich daarmede naarstiglijk
+het blakende bolle aanschijn af te vegen. Onder die bedrijven hadden wij
+hem spoedig ingehaald, en den avondgroet met hem gewisseld. Want in de
+Alpen groet men elkander, ook al heeft men nooit eenen stuiver aan
+elkaar verdiend. O deugd en vreugde van het reizen! Menschen uit de
+vier hoeken van Europa, lieden die nooit tevoren elkaar gezien hebben,
+en nooit <span class="pagenum" title="17"></span><a id="p_17"></a>daarna elkaar zullen wederzien, zij wenschen elkander eenen
+frisschen morgen of eenen vroolijken avond toe bij het ontmoeten
+tusschen de bergen en de sparren&mdash;zoo gul en hartelijk alsof zij,
+zoowaar, het plaatsje aan de tafel des levens, het teugje koele lucht
+en het sprankje zonneschijn elkander niet misgunden!</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Abend, Abend, meine Herrschaften!</i>&rdquo; hijgde de vleeschklomp op den
+steenklomp, nog altoos druk met den rooden zakdoek in de weer. Deze zoon
+der bergen scheen het klimmen toch ontwassen&mdash;òf wel, hij had dien
+namiddag bij eenen boer te veel zuren room gegeten. &bdquo;Melkkost maakt de
+knieën slap!&rdquo; placht onze <span xml:lang="de">Lauterbrunner</span> gids te zeggen: &bdquo;<i xml:lang="de">Wenn ich
+Engländer führe, die Berge springen wollen, so lass ich se Milch
+trinchen. Dann springen se bald nich mehr!</i>&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Zijn wij&rdquo;, zoo vroegen we, &bdquo;zijn wij, o weleerwaarde, van <span xml:lang="de">Bristen</span> nog
+ver?&mdash;van den kapelaan?&rdquo;</p>
+
+<p>Wij stieten elkander in de ribben: want dit was eene strikvraag. Maar de
+vetzak liep er zoo gauw niet in!&mdash;De wrijvende roode zakdoek hield rust
+op de tonsuur; een guitig licht vonkte in de kleine bruine oogen, over
+welke de borstelige wenkbrauwen zich samentrokken; de machtige onderkin
+zwol tot eenen krop, en de breede, vleezige lippen snoerden zich bijeen
+alsof zij een staatsgeheim te bewaren hadden.</p>
+
+<p>&bdquo;Wel&rdquo;, riep hij: &bdquo;van hier tot <span xml:lang="de">Bristen</span> is nog eene minuut of tien. En
+van hier tot den kapelaan&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Nog een tien minuten!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Poeh, poeh, mijn zoon! Het lijkt er niet naar!&mdash;Van hier tot den
+kapelaan&mdash;&mdash;Maar zegt me eens: wat willen de heeren eigenlijk van den
+kapelaan?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Drinken, paterlief, drinken! Wij zijn als sponzen zoo <span class="pagenum" title="18"></span><a id="p_18"></a>dorstig. Voor
+elken droppel dien hij ons schenkt, zullen wij hem zeven jaren levens
+toebidden!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="la">Misericordia!</i> verschoont hem! Wat zou hij dan nog lang op het
+Paradijs moeten wachten, de arme zondaar!... Maar laat mij eens zien.
+Van hier tot den kapelaan&mdash;dat kan ik u heel precies vertellen.&rdquo;&mdash;Hij
+nam zijne paraplu, drukte den knop tegen mijne maagstreek, zichzelven de
+punt tegen zijne knieschijf, deed als las hij op den stok eene maat af,
+en riep met groote stem: &bdquo;<i xml:lang="de">Also!</i> Van hier tot den heer kapelaan
+van <span xml:lang="de">Bristen</span>&mdash;op den kop af, drie voet negen!&rdquo;&mdash;Tegelijk werd er in het
+diepste van zijnen breeden buik eene schudding merkbaar, die, een
+geweldig aardbeven gelijk, zich allengs verspreidde over zijn geheele
+lichaam. Hij lachte, dat de tranen twee stortbeekjes vormden langs zijne
+koonen.</p>
+
+<p>Wij van onzen kant veinsden natuurlijk de grootst mogelijke verrassing,
+alsof er in ons niet het flauwste vermoeden gerezen ware van 's mans
+éénzelfheid met den bewusten dranktapper in Baedeker.</p>
+
+<p>&bdquo;Is het mogelijk? En zijt u het waarlijk zelf?&mdash;de kapelaan van de
+<i xml:lang="de">erfrischungen</i>?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Freili, Freili!</i>&rdquo; schaterde hij: &bdquo;Ik ben het zelf, en niemand anders
+dan ik. Kijk! Ginds ziet ge het torentje van mijne kerk; en vlak daarbij
+den rook die uit mijnen schoorsteen waait. Mijne goede Barbara bakt
+pannekoeken, denk ik!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Eene minuut later schreden wij met ons drieën, een vóór en een achter
+den ouden heer, verder langs het pad omhoog. Het geleek eenen
+Rigi-trein, met de locomotief in het midden&mdash;zóó blies en stoomde onze
+zwaarlijvige metgezel. Een paar malen nog moest hij stilstaan om lucht
+te happen. Wij verkwikten hem dan met <i xml:lang="fr">eau de Cologne</i>, <span class="pagenum" title="19"></span><a id="p_19"></a>hetwelk hij
+gretig opsnoof, en waarvan zijne poriën groote hoeveelheden schenen in
+te slorpen. Eindelijk werd het pad effen, en wij stonden in de schaduw
+van een paar zware noteboomen, voor eene bruin berookte houten woning,
+op wier vensterkozijnen eene verzameling bergkristallen lag te flonkeren
+in het licht dat door de bladers brak.</p>
+
+<p>&bdquo;Barbara! Barbara!&rdquo; schreeuwde onze makker door het openstaande raam:
+&bdquo;Hier breng ik je twee heerschappen mee, die het op je rooden <span xml:lang="de">Veltliner</span>
+gemunt hebben!&mdash;Barbara, hé toch!&rdquo;</p>
+
+<p>Terstond kwam er uit het venster een lachend vrouwehoofd voor den dag,
+niet mooi, niet jong, maar rond en blozend als een wijnappel. Dit hoofd
+liet, al <ins class="corr" id="corr3" title="Bron: grinnekend">grinnikend</ins> en knikkend, een paar rijen tanden
+zien, op welke een hofdentist had kunnen verlieven, en een stel oogen,
+die glinsterden als de stukken <ins class="corr" id="corr4" title="Bron: rooktopaas">rooktoopaas</ins> waarover de
+eigenares zich heenboog.</p>
+
+<p>Wij traden, door den pater vóórgegaan, in een als gelagkamer ingericht
+vertrek, kraakhelder, en behaaglijk opgesmukt met eene keur van
+snuisterijen. Voorwerpen uit de drie rijken der natuur groepeerden zich
+tegen de wanden rondom de zeer welvarend uitziende portretten van
+ettelijke martelaren en evangelisten. Hier&mdash;terwijl Paus Pius en Paus
+Leo welwillend op ons nederblikten&mdash;stelde zijn weleerwaarde ons formeel
+aan het blakende vrouwegezicht voor:&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Twee dorstige vreemdelingen, zuster Barbertje!&mdash;Mijne heeren, ziethier
+mijne zuster Barbara. Aanschouwt in haar de meesteresse van dit huis.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Maar broeder!&rdquo; riep de zus, dieper rood nog garend in hare koonen.</p>
+
+<p>&bdquo;Tut tut&mdash;zóó is het!&mdash;<i xml:lang="de">Meine Herrschaften</i>, indien <span class="pagenum" title="20"></span><a id="p_20"></a>het u wezenlijk
+ernst is met uwe begeerte naar ons nederig tapsel, tracht u dan met dit
+vrouwentimmer te verstaan. De kapelaan staat wel in het boek; maar de
+eigenlijke <i xml:lang="la">domina</i> hier, is <span xml:lang="it">Signorina</span> Barbara.&rdquo;</p>
+
+<p>Ondertusschen had het vrouwentimmer in quaestie fluks de glazen al voor
+ons volgeschonken. De kapelaan dronk mee als een bisschop. Ook Barbara
+stak af en toe haren vergenoegden wipneus in eenen kelk. Er werd
+gevraagd van waar en waar heen; voor eene tweede maal werden de halve
+liters gevuld; men praatte en smookte en klonk; de wrange Veltliner
+gleed er in als <span xml:lang="fr">Château Lafitt</span>e&mdash;&mdash;tot opeens het verdwijnen van de zon
+achter den westelijken bergzadel ons herinnerde dat de klok niet
+stilgestaan had middelerwijl.</p>
+
+<p>&bdquo;Vrienden&rdquo;, zei de dikke man: &bdquo;ik wil u niet wegjagen; maar als ge vóór
+het donker het logement nog halen wilt, dan wordt het uw tijd. Ge hebt
+nog volle derdehalf uur voor het mes; en de wandeling is te schoon om
+zoo te draven.&rdquo;</p>
+
+<p>Wij namen afscheid&mdash;tot wederziens, daar wij langs denzelfden weg terug
+zouden keeren. Reeds waren wij de deur uit, den trap af. Daar riep ons
+de kapelaan weerom:</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Sanct Rochus!</i> dat ik het vergeten zou!.... <i xml:lang="de">Ich bitte&mdash;nehmen Sie
+doch einen Schirm mit!</i>&rdquo;....</p>
+
+<p>Dit was te veel voor onzen lachlust:&mdash;&bdquo;Een regenscherm?&mdash;Maar beste
+heer, waartoe dit? Er drijft geen wolkje aan het uitspansel!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Toch, toch!&rdquo; maande hij. &bdquo;Laat u raden! Het weerglas zakt!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Maar weleerwaarde! Het firmament is als metaal!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Neemt er een mee!&rdquo; hernam de brave oude, die al ernstiger werd hoe meer
+wij lachten: &bdquo;Men kan niet <span class="pagenum" title="21"></span><a id="p_21"></a>weten! Niemand gaat van hier ooit naar boven
+zonder paraplu!.... Barbara! Barbara! <i xml:lang="de">einen Schirm!</i>.... Wat? Zijn ze
+alle uitgeleend?&mdash;Dan de mijne maar, de groote groene!.... Mijne heeren,
+het is mijn lijfstuk. Maar gij zult wel goed op hem passen, niet
+waar?&mdash;Denkt er om&mdash;misschien brengt hij u nog geluk aan!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Het baatte niet of wij al afsloegen; de man drong aan: het scheen of hij
+zou meenen zijne roeping op aarde gemist te hebben, wanneer hij niet al
+zijne parapluen voortdurend in actieven dienst hield tusschen <span xml:lang="de">Bristen</span> en
+het hotel <i xml:lang="de">Zum Alpenklub</i>. Zoo dan, om hem niet te grieven, en daar
+Barbara al met het bedoelde instrument naar buiten kwam geloopen, liet
+ik het mij geduldig op den nek laden. Nu eerst ook blonk er grenzenloos
+welbehagen op des paters aangezicht, als stond hij op het punt
+zichzelven de handen op te leggen, zeggende: &bdquo;Ga slapen in vrede nu,
+dienstknecht des Heeren! Wèl besteed was wederom deze dag uws levens!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="la">Valete!</i>&rdquo; schreeuwde hij ons na: &bdquo;<i xml:lang="de">Auf Wiedersehen!</i><ins class="corr" id="corr5" title="Bron: '">&rdquo;</ins></p>
+
+<p>Of die laatste uitroep het meest óns gold, dan wel zijn regenscherm&mdash;ik
+durf het niet beslissen.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Voorbij het kerkje van <span xml:lang="de">Bristen</span> opent zich opwaarts het dal. Hoe meer gij
+de met sparrewoud bewassene steilte nadert, op welke het vriendelijke
+berghotel al heel van verre u toewenkt, des te heerlijker ontvouwt het
+Alpenlandschap u zijne pracht. Stouter en toorniger worden de sprongen
+van den Karstelenbach, het wilde kind der gletschers. Gij stapt heen
+over de achterblijfselen van een paar lawinen, die langs kaalgereten
+hellingen neerdonderden <span class="pagenum" title="22"></span><a id="p_22"></a>over het pad&mdash;vreeselijke bajerts van
+afgeknapte boomstronken en meegesleurde rotsbrokken en grauwbestoven
+sneeuw. De lucht wordt koeler, de adem der ijsvelden beroert u van
+nabij&mdash;long-verruimend, pees-versterkend, oog-verhelderend. En terwijl
+gij stadig stijgt, treedt sneeuwtop bij sneeuwtop in glanzende majesteit
+te voorschijn.</p>
+
+<p>Eén punt is er aan den weg, waar gij niet laten zult te toeven, hoe
+groot ook uwe haast naar het avondmaal. Het is bij <span xml:lang="de">Lungenstutz</span>, eene
+kleine buurtschap van zeven hutten, met zevenmaal zeven kinderen. Eene
+plotselinge golving van het pad gunt u hier een onbelemmerd uitzicht
+naar alle kanten: dal-opwaarts en dal-afwaarts, op de bergketenen naar
+noord en zuid en oost en west. Hier kunt gij nederzitten, en luisteren
+naar het geraas van den bergstroom, die, honderd vaam beneden u, in eene
+duistere kolk geschoten is, waar hij woelt en knaagt aan de fundamenten
+der gesteenten. Hier speurt gij, diep in het hart der vallei,
+blanke draden, die schijnen neer te fladderen van eenen machtigen
+rotswand,&mdash;watervallen, wier tuimelen morgen, als gij ze nadert, u
+met ontzetting vervullen zal. Hier kunt gij rondturen, en de bergen
+begroeten, één voor één. Déze daar, aan uwe rechterhand, is de geweldige
+<span xml:lang="de">Piz Tgietschen</span>, koning der groep; naast hem de spitse <span xml:lang="de">Düssistock</span>&mdash;het
+breede <span xml:lang="de">Scheerhorn</span>&mdash;de phantastisch gekartelde <span xml:lang="de">Rüchen</span>, met zijne
+tweeling-piek de <span xml:lang="de">Windgälle</span>&mdash;ver in het westen de witte tinnen van de
+<span xml:lang="de">Spannörter</span>&mdash;en als sluitstuk van den diadeem, de koen ten hemel zich
+spitsende pyramide van den <span xml:lang="de">Bristenstock</span>. Zij staan in eenen kring, om
+uwe hulde te ontvangen. Donkere, dreigende gevaarten, op wier kruinen,
+met ijs gehelmd, het avondrood de wachtvuren ontsteekt van den nacht.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="23"></span><a id="p_23"></a></p>
+
+<p>En als gij eene pooslang zoo rondgeblikt hebt, dan is er alle kans, dat
+gij allengs u omringd ziet van eenen tweeden kring&mdash;enger en minder
+verheven, maar in zijne soort niet minder schilderachtig dan de krans
+der Alpen. Ik bedoel, dat de zevenmaal zeven kinderen uit de zeven
+hutten van de buurtschap Lungenstutz zich om u heengeschaard zullen
+hebben, ten einde met smeekende oogen en onverstaanbare woorden u te
+bewegen tot het inruilen van hunne splintertjes bergkristal tegen
+koperen pasmunt...... Eilieve, laat u dit niet verdrieten. Deze
+barrevoetertjes kunnen van natuurschoon niet snoepen; een krentekoek
+ware hun op het oogenblik liever dan een heel gebergte; en al acht gij
+in theorie het bedelen nóg zoo verderfelijk, gij kunt heden in geene
+stemming wezen tot het toepassen van de economisch-philanthropische
+beginselen, die gij tehuis zoo gestrengelijk in practijk brengt. In uwen
+zak gegrepen dus! Met eene enkele handvol duiten maakt gij hier
+negen-en-veertig gelukkigen.</p>
+
+<p>Hervat dan uwe mijmering. Zie toe, hoe de gloed op de hoogten verflauwt,
+verbleekt, vergrauwt; hoe uit het dal de duisternis opwaarts sluipt door
+de wouden, die roerloos staan, als scharen pelgrims bij het tingelen van
+de vesper-klok; hoe aan den hemel, boven de bleeke, kille velden der
+eeuwige sneeuw, de sterren ontstoken worden&mdash;&mdash;en ginds in het hotel
+<i>Zum Alpenklub</i>, in de warme, gezellige eetzaal, de lampen boven den
+disch die u weldra spijzen zal.... Gelukkige, sta op! Den gletschers
+zegt gij thans vaarwel; de welberechte tafel heet gij welkom. Wat ware
+gindsche goede herberg zonder de Alpen? Wat waren de Alpen zonder
+gindsche goede herberg?&mdash;In dit harmonisch samentreffen van het
+verhevene <span class="pagenum" title="24"></span><a id="p_24"></a>en het geriefelijke ligt het geheim der hoogste aardsche
+vreugde. U van het eene tot het andere te kunnen wenden, naar de geest u
+roept of het lichaam u noodigt, afwisselend u een Manfred te voelen en
+een mensch van vleesch en beenderen&mdash;dit is waar genot.</p>
+
+<p>Gij dan, zoo wanneer gij het gesmaakt zult hebben&mdash;ik bid u, bewaar de
+heugenis er van trouw en zuiver in uw binnenste. Zonnestralen kunt gij
+niet opbottelen en huiswaarts dragen; zonnige beelden des te beter. Gij
+kunt u er aan te goed doen in uren van motregen en bedruktheid, wanneer
+het u een troost zal zijn, uit de diepste diepten van Schieland's
+polders te mogen uitroepen: &bdquo;<i xml:lang="de">Auch ich war in Arkadien!</i>&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Twee dagen hadden wij in het <span xml:lang="de">Maderaner</span>-dal het schoonste weder. Doch bij
+ons derde ontwaken zagen wij dat er in den nacht op de bergen versche
+sneeuw gevallen was&mdash;een vrij stellig voorteeken van eene naderende
+storing in den dampkring. Inderdaad woei er reeds uit het westen een
+sterke wind, die verdachte flarden van wolken voor zich henenjoeg. Wij
+maakten nog eene flinke ochtend-wandeling, gebruikten het middagmaal,
+en gunden ons, vóór wij den terugtocht naar <span xml:lang="de">Amsteg</span> aanvaardden, eene
+eerlijk verdiende <i xml:lang="es">siesta</i>. Het liep dus al tegen den avond, toen wij
+der moederlijke kasteleinesse de hand drukten tot afscheid, en onze
+schreden dal-afwaarts richtten, met de reistasschen, de alpenstokken en
+de paraplu van den heer kapelaan <i xml:lang="de">ganz ordentlich</i> beladen.</p>
+
+<p>Deze paraplu, daar zij aan mijn verhaal den titel gaf, dien ik wel met
+eenige nauwkeurigheid te beschrijven. <span class="pagenum" title="25"></span><a id="p_25"></a>Zij behoorde tot dat
+vóórwereldlijke <i xml:lang="la">genus</i>, dat weldra in de zee der evolutie spoorloos zal
+zijn ondergegaan, doch waarvan, hier en daar in Europa, zeer enkele
+individuen nog op de golven zijn zwalkende gebleven. Haar stok was dik
+genoeg voor eenen bezemsteel; hare taats geleek den spriet van eene
+brandspuit; en haar baleinen rif moet Leviathan half zijn gebit gekost
+hebben. Een ring van koper hield met moeite de zwellende plooien van
+haar grasgroen bekleedsel in bedwang. Haar knop eindelijk (eene grillige
+afwijking van den klassieken hoornen haak) bestond uit een houten kruis,
+met eenen ruw gesneden doodskop in het midden, wiens grijnzend gebit was
+samengesteld uit de letters van <i xml:lang="la">memento mori</i>, en wiens oogholten
+opgevuld waren met een paar goed geslepene kristallen van groenachtig
+rood vloeispaath. Schoof men haar open, dan ontwikkelde zij zich tot den
+omvang eener niet al te bekrompene legertent, omwelvende het hemeldak
+van kimme tot kimme. Haar gewicht durf ik niet begrooten. Genoeg, dat
+men haar het schikkelijkst torste van schouder op schouder, gelijk
+Israël's verspieders den dikken druiventros uit den lande Kanaän.</p>
+
+<p>Hadden wij tijdens de heenreis onder dit antediluviaansche gedrocht
+nutteloos gezweet&mdash;thans, op den terugmarsch, kwam het ons onschatbaar
+te stade. Want wij waren nog geen kwartier gaans van het logement, of de
+wind ging liggen, de wolken pakten zich samen, en een kille regen ving
+aan ons te besproeien&mdash;<i xml:lang="la">sempre crescendo</i>.</p>
+
+<p>Niet ontzettender is het verschil tusschen Elyseum en Tartarus, dan
+tusschen een Alpendal bij zonneschijn en een Alpendal bij regen. De
+schoone bergen verzwolgen door den nevel; elke boom, die zoo gezegende
+schaduw <span class="pagenum" title="26"></span><a id="p_26"></a>spreidde, verkeerd in eene stortmachine; het gisteren zoo
+steenharde pad veranderd in eene glibberige baan van bodemlooze modder.
+Glibberige paden (wij weten het uit de zedekunde) voeren lichtelijk ten
+val, inzonderheid wanneer zij afwaarts hellen; en in modderige banen
+laat menige zondaar het heil van zijne ziel, menige wandelaar de zolen
+van zijne schoenen steken.</p>
+
+<p>Wij riepen Sinte Margriet aan, belovende haar een pak stearine-kaarsen
+op den 20<sup>sten</sup> der maand Juli. Vergeefs!&mdash;De helleveeg plaste er op
+los als eene Hollandsche schoonmaakster&mdash;makende, gelijk deze, meer
+vuilnis dan schoonheid met haar flodderen. De lucht werd al grauwer; ras
+daalde de schemering; in de verte begon onheilspellend de donder te
+grommen.</p>
+
+<p>Het kwam dus aan op goeden moed, eenen stevigen voetstap en eenen
+sterken arm; den laatste, om de paraplu in positie te houden, die, door
+het hemelwater verzadigd, mij op den schouder woog als onze moeder de
+Aarde op den armen Atlas. Toch, aan de duurgekochte beschutting van dit
+monster was het te danken, dat wij althans ons bovenlijf nog droog
+voelden toen wij te <span xml:lang="de">Bristen</span> aanklopten bij den kapelaan&mdash;juist terwijl
+een felle bliksemstraal ons de oogen verbijsterde.</p>
+
+<p>&bdquo;Alle heiligen!&rdquo; gilde Barbara, die ons de deur opende.</p>
+
+<p>Hierop volgde de donderslag; en daarna de zware stem van den heer des
+huizes:</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Aha, meine Herrschaften! so isch es recht!&mdash;Nun, hat sich mein alter
+Schirm nicht treu erwiesen? Firmus et fortiter?</i>&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Der Schirm, Herr Kaplan, hat seine Schuldigkeit gethan!</i>&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p><span class="pagenum" title="27"></span><a id="p_27"></a></p>
+
+<p>Barbara en de pater wilden niet dat wij verder trokken dien avond. Het
+was wel geene herberg bij hen; maar door zulk noodweer in het donker
+twee vreemdelingen den berg af te laten gaan, zóó hondsch waren zij
+niet. Als wij ons dus behelpen wilden met een kermisbed in de
+gelagkamer&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>Nu, wat ons betreft, niets liever. Want, vooreerst, hadden wij èn van
+den plasregen èn van de paraplu volop onze bekomst. En verder beloofden
+wij ons van eenen avond met den kapelaan wonderen van gezelligheid. Wie
+zou niet gaarne de verveling van een logement verruild hebben voor wat
+kout met eenen minzamen gastheer? en het ploeteren door regen en modder
+voor een lekker houtvuur, een paar pantoffels, eene sigaar en een
+keteltje warmen kruidenwijn?</p>
+
+<p>Onder het genot van deze goede dingen waren wij recht spoedig aan het
+praten geraakt. Of liever, de kapelaan praatte zoo tamelijk alleen en
+voor ons allen&mdash;en dit tot ons innig vermaak. Vertellen is iedermans
+zaak niet! Daarom, loopt gij er zoo eenen tegen het lijf, die de kunst
+verstaat, houd dan gerust uwen eigen mond gesloten, en wijd geopend uwe
+ooren.</p>
+
+<p>Hij sprak over zijne parochie; over enkele wonderlijke gebruiken onder
+zijne gemeentenaren; over de bezoeken die hij had af te leggen in hutten
+hoog op den berg; over het harde leven en de ontberingen van die arme
+<i>sennen</i>; over den korten zomer, den langen, langen winter hier in het
+hoogdal.</p>
+
+<p>Barbara luisterde naar dit alles alsof zij het voor 't eerst van haar
+leven hoorde. Zij lachte om al zijne kwinkslagen; zij knikte toestemmend
+of bewonderend bij elke zijner opmerkingen. Hij moest een goede broeder
+voor haar <span class="pagenum" title="28"></span><a id="p_28"></a>wezen, gelijk hij blijkbaar een goede herder was voor zijn
+kuddeken&mdash;eenvoudig, trouw, vol goeden moed: de geestverwant, meer nog
+dan de leeraar van dit natuurvolk: een die het kende en begreep: kortom,
+een schaap onder de schapen&mdash;maar met dit al niet schaperig.</p>
+
+<p>Het éénige wat hem klagen deed, was zijne corpulentie. Hij jammerde over
+de zweetdroppelen en de aamechtigheid die het klauteren hem kostte&mdash;hem,
+in vroeger jaren zoo rap ter been.</p>
+
+<p>&bdquo;Ach ja!&rdquo; zuchtte hij: &bdquo;Vroeger ging Mohammed naar den berg;
+tegenwoordig zou de berg wel naar Mohammed mogen komen: want de profeet
+is zelf een berg geworden&mdash;<i xml:lang="la">mons super montem!</i>..... Maar niet altoos
+had ik aan mijzelven zoo'n vracht te dragen. Neen, neen! er was een
+tijd, dat geen mij voorbijliep!&rdquo; En met trots toonde hij ons de zeldzame
+bloemen en insecten, en de fraaie kristallen, die hij op de moeilijkst
+genaakbare pieken in den omtrek gezameld had:&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Edelweiss</i> van den <span xml:lang="de">Tödi</span>: ongemeen groote bloemen. Ik moest, om ze te
+plukken, tegen eenen steilen en gladden rotswand een voet of twintig
+omhoog klimmen.&mdash;Hier is dubbelspaath van den <span xml:lang="de">Bristenstock</span>. Legt men het
+op een beschreven stuk papier, dan is het precies of men eene rekening
+ziet van sommige heeren kasteleins!&mdash;En bekijkt mij eens dit brok
+rooktoopaas met colophiet! Ik groef het uit eene holte boven op den
+<span xml:lang="de">Düssistock</span>. Wèl wonder, dat ik dáárbij niet den nek gebroken heb; want
+het uitstek, waarop ik mij gewaagd had, waggelde onder mijnen voet, en
+duidelijk hoorde ik in den steen de kabouterlui hameren en beitelen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En <em class="g">als</em> ge nu eens, broeder Rochus&rdquo;&mdash;viel Barbara in, terwijl zij de
+handen zich over de borst vouwde&mdash;&bdquo;<span class="pagenum" title="29"></span><a id="p_29"></a><em class="g">als</em> ge nu bij die <i xml:lang="de">strapatzen</i> eens
+om het leven gekomen waart?&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Wel,&rdquo; antwoordde hij&mdash;&bdquo;dan zou mijne zuster Barbertje misschien alle
+dagen voor eenen deken een vet hoen hebben mogen braden, in plaats van
+eene droge metworst voor eenen armen berg-kapelaan!.... Maar de kobolden
+behoefde ik toch niet te vreezen, zuster! Want ik had altoos mijne
+paraplu met het heilige kruis bij me.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Is het mogelijk!&rdquo; kon ik niet nalaten uit te roepen. &bdquo;Toch niet dat
+vervaarlijke groene ongedierte?&rdquo;&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>Een oogenblik scheen het of mijn ondankbare uitval tegen zijn eigendom
+hem de wenkbrauwen deed samentrekken. Doch de plooi verdween: hij
+glimlachte diepzinnig, en sprak:</p>
+
+<p>&bdquo;Dezelfde, mijn zoon! dezelfde.&mdash;&mdash;Weet wèl, dat een sterveling hier
+beneden geene trouwere levensgezellin kan hebben, dan eene stevige
+paraplu.&rdquo;</p>
+
+<p>Barbara protesteerde. Maar hij ging voort:</p>
+
+<p>&bdquo;Eene stevige paraplu is onder de meubelen wat de pillen van Holloway
+zijn onder de remediën: nooit te onpas, altoos nuttig. Gij schuift haar
+open&mdash;zie! daar wandelt gij onder een dak, beschut tegen regen, tegen
+wind, tegen zonnesteken, alsmede tegen de dingen die de vogelen des
+hemels soms laten nederdalen op des menschen zondig hoofd. Gij vouwt
+haar dicht&mdash;en zij is u een hoofdkussen wanneer gij languit liggen wilt
+in de schaduw; zij is u een staf, een wapen, en tevens een vredeteeken
+in uwe hand: want nooit nog heeft een mensch met eene paraplu onder den
+arm de oorlogsfakkel doen ontvlammen waar hij kwam. Ten overvloede heeft
+zij boven mannelijk gezelschap dit voor, dat zij u <span class="pagenum" title="30"></span><a id="p_30"></a>niet de veldflesch
+helpt ledigen; en boven vrouwelijk, dat zij niet kijft en kakelt langs
+den weg.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Foei, broeder, foei!&rdquo; riep Barbara: &bdquo;Gij, anders zoo galant!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Weer observeerden wij met bezorgdheid die heftige schudding in den zetel
+van des paters nieren. Toen hij uitgelachen en zich de oogen afgedroogd
+had, vervolgde hij:</p>
+
+<p>&bdquo;Zóóveel over de waarde van parapluen in het algemeen. Wat nu in het
+bijzonder <em class="g">die</em> paraplu betreft&mdash;die groote groene, mijn lijfstuk, met het
+kruis en den doodskop&mdash;zij is mij méér geweest dan een getrouw
+wandelmakker. Zij redde mij eens...... Maar kom! dát wil ik u
+vertellen.... Zuster, zorg dat de bodem niet uit je ketel smelt!&rdquo;</p>
+
+<p>Barbara goot nieuwen wijn bij, nam hare breikous, en zette zich mee tot
+toehooren&mdash;enkel aandacht voor eene geschiedenis, die zij stellig zoo
+vlot van buiten moest kennen als haar <i xml:lang="la">Ave</i>.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Gij zijt,&rdquo; zoo begon de pater, &bdquo;van <span xml:lang="de">Andermatt</span> over de nieuwe
+Duivelsbrug gekomen. Ik noem haar de nieuwe, omdat ik haren eersten
+steen heb zien leggen, in het jaar '30, en omdat het mij dus nog heel
+goed heugt hoe die oude alléén de bedding van de <span xml:lang="de">Reuss</span> overspande.</p>
+
+<p>&bdquo;Een trotsch bouwstuk, die nieuwe brug. Maar de oude was toch veel
+merkwaardiger; en ik houd het er voor, dat zij de nieuwe nog lang
+overleven zal. Want wat kan er in duurzaamheid halen bij het metselwerk
+van&mdash;&mdash;gij weet wien ik bedoel!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Barbara sloeg een kruis.</p>
+
+<p>&bdquo;Ik behoef u zeker niet te herinneren op wat wijze het met die oude brug
+eigenlijk geschapen stond. Hoe de Bewuste haar bouwde, onder beding, dat
+de eerste die <span class="pagenum" title="31"></span><a id="p_31"></a>er over heenging hem toebehooren zou; hoe hij in éénen
+nacht het werk voltooid had; hoe hij 's ochtends vroeg post vatte aan de
+ééne zijde, om zijne prooi te bespringen; hoe de slimme mannen van Uri
+toen van de andere zijde eenen grooten zwarten bok loslieten, die
+terstond zijnen hoogvereerden vriend en meester in de armen huppelde; en
+hoe Zijne Helsche Majesteit, verwoed over dit bedrog, den bok in vier
+stukken scheurde, en, wrake zwerend, in den grond verzonk.</p>
+
+<p>&bdquo;Wel, de mannen van Uri meenden dit nu al eens bijster leep te hebben
+aangelegd!&mdash;Maar wacht even! Wie het lest lacht, die lacht het best! De
+Vorst der Duisternis laat zoo maar niet met zich sollen!&mdash;<i xml:lang="de">Der Teufel
+isch kein Kühbub!</i>&mdash;Ik verklaar u, hij heeft zijne schade ingehaald,
+dubbel en dwars. Want jaarlijks nog in den nacht van den 29<sup>sten</sup>
+Augustus, den nacht van den bouw, houdt hij wacht op de oude brug&mdash;en
+wie haar het eerst na klokke twaalf overschrijdt, die is zijn..... Nú,
+sedert de nieuwe brug er is, wacht hij vergeefs. Doch vóór het jaar '30
+is er menige argelooze ziel op die manier hem in de klauwen geloopen!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Brr!&rdquo; prevelde Barbara&mdash;&bdquo;de wurmen!&mdash;En wat deed hij met hen?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;In zijnen zwavelpoel stopte hij ze, waar weenen is en knersing der
+tanden.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Voor eeuwig en eeuwig?&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Zuster Barbara, dat is veel gevraagd. De Madonna is rijk aan genade; en
+veel vermag op dit stuk de voorspraak van Sint Rochus, mijnen
+patroon.... Maar laat mij voortgaan, zuster! laat mij voortgaan.</p>
+
+<p>&bdquo;In het jaar '40 had ik de priesterwijding ontvangen; en in afwachting
+van eene plaatsing, woonde ik ten huize <span class="pagenum" title="32"></span><a id="p_32"></a>van mijnen oom, den kanunnik te
+<span xml:lang="de">Andermatt</span>. Ik was toen een krachtige, twintigjarige borst, in mijn hart
+eigenlijk meer roeping voelende voor het jagersbedrijf dan voor het
+herdersambt. Ook spookte er&mdash;ik mag het nú wel bekennen&mdash;in mijn
+binnenste een duiveltje van vrijdenkerij. Aan God en de sacramenten
+geloofde ik van harte, aan de Heiligen maar half, aan den Duivel in het
+geheel niet. En ware ik naar mijn zondig gemoed te werk gegaan, dan zou
+ik veel liever geknield hebben voor eene boerendeerne van melk en bloed,
+dan voor het houten beeld van Onze Lieve Vrouwe.&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Broeder! zwijg toch!&rdquo; riep Barbara, met eene allervermakelijkste
+uitdrukking van schrik en verbazing op haar gelaat: &bdquo;Zwijg toch! Zóó heb
+ik je nog nooit hooren spreken!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Barbertjelief&rdquo;, hernam hij vaderlijk: &bdquo;ééns moet de waarheid aan het
+licht. Wij allen zijn zwakke stervelingen. En wat mij betreft&mdash;ik ben nu
+oud genoeg om te mogen bekennen dat ik eenmaal jong was!&mdash;Sint Rochus
+zij geloofd! het is spoedig genoeg anders met mij geworden!&rdquo;</p>
+
+<p>Hij liet de onderlip hangen, keek droevig naar zijnen paffen buik,
+zuchtte, dronk met ééne teug zijn glas leeg, en vervolgde:</p>
+
+<p>&bdquo;Op eenen namiddag, in het laatst van Augustus, belastte mijn oom, die
+wegens ongesteldheid zijne kamer moest houden, mij met het overbrengen
+van een vertrouwelijk schrijven aan zijnen confrater, den pastoor
+te <span xml:lang="de">Wasen</span>. Die boodschap was mij welkom: want de weleerwaarde heer
+<span xml:lang="de">Feierabend</span> was een blijmoedig man, die hoog in eere hield wat koning
+Salomo geschreven heeft over den wijn. Vol lust ging ik dus op marsch,
+met mijne groene paraplu&mdash;die daar, een erfstuk van mijnen braven
+oom&mdash;onder <span class="pagenum" title="33"></span><a id="p_33"></a>den arm, en onder mijne soutane verborgen mijn zijden
+vlindernetje. Want daar ik niet jagen mocht op gemzen, zoo moesten de
+kapellen en kevers het misgelden.</p>
+
+<p>&bdquo;Ik viel bij den heer pastoor <span xml:lang="de">Feierabend</span> binnen als de beer in het
+honingvat. Zijn weleerwaarde had juist nog een stuk of drie andere
+geestelijke broeders te gast, die hem moesten helpen eene keuze te doen
+tusschen twee proefjes ouden witten wijn, waarvan hij wilde inslaan. De
+heeren waren het oneenig: twee hunner stemden voor den <span xml:lang="de">Yvorner</span>, de twee
+anderen voor den <span xml:lang="de">Markgräfler</span>. Men riep mijne bescheidene meening in;
+en daar de mensch niet lichtvaardiglijk oordeelen zal, noch over zijns
+naasten zonden, noch over zijns naasten wijn, zoo waagde ik mij niet aan
+eene beslissing dan na herhaald en grondig onderzoek. Kortom, toen ik
+tegen het schemeruur afscheid nam, had ik eenen stevigen slok onder
+mijnen gordel. Pastoor <span xml:lang="de">Feierabend</span> bood mij wel nachtverblijf aan; doch
+ik had mijnen goeden oom beloofd spoedig terug te keeren. Bovendien, het
+kon een prachtige avond zijn voor de nachtvlinders. Zou ik om niet mijn
+netje meegedragen hebben?</p>
+
+<p>&bdquo;Maar jawel! Van jacht geen sprake. Het werd een broeiend heete,
+doodstille, koolzwarte nacht. Geen sterretje aan den hemel, die als met
+krip overtogen was. Het éénige, wat eenen zweem van schijnsel gaf, was
+het schuim van de <span xml:lang="de">Reuss</span> in de diepte...... Onze <i xml:lang="de">sennen</i> op de bergen
+verzekeren dat er somwijlen eene duisternis over de aarde komt, zóó dik,
+zóó ondoordringbaar, dat het vee angstig begint te loeien, en de geiten
+verschrikt over de horden trachten te springen. Zulk een nacht was déze.</p>
+
+<p>&bdquo;Ik kende den weg stap bij stap; maar toch verzeker ik u dat ik moest
+oppassen waar ik ging, om niet terecht <span class="pagenum" title="34"></span><a id="p_34"></a>te komen waar ik niet wezen wou.
+Tot voorbij <span xml:lang="de">Göschenen</span> liep ik zonder talmen voort. Toen echter bevingen
+mij de drukkende lucht en de benauwende duisternis. Ik moest mij op
+eenen steen zetten, om wat te rusten.</p>
+
+<p>&bdquo;Zoo zittende, tastte ik naar mijnen rozekrans..... Wat mij nooit
+gebeurd was&mdash;ik had hem vergeten. Tot straf legde ik mijzelven twaalf
+<i xml:lang="la">paternosters</i> op..... Ben ik onderwijl in slaap gevallen?&mdash;Het moet
+wel. Want om tien uur was ik door <span xml:lang="de">Göschenen</span> gekomen; en nu&mdash;ik hoorde in
+de verte de dorpsklok slaan&mdash;ik telde de slagen&mdash;het waren er twaalf!</p>
+
+<p>&bdquo;IJlings sprong ik op mijne beenen, om spoed te maken zooveel het tasten
+naar den weg dit maar toelaten wilde. Het aanzwellende gedonder van de
+<span xml:lang="de">Reuss</span> deed mij weten dat ik het punt naderde waar zij haren <i xml:lang="la">salto
+mortale</i> maakt. Weldra voelde ik in mijn aangezicht het natte stuifmeel,
+waarvan de lucht hier vol is. En bij het omslaan van eenen hoek&mdash;zoo
+waarlijk, daar stonden duidelijk de beide boogbruggen afgeteekend tegen
+het wit van de onder haar doortuimelende watermassa. Het was of er van
+de wolk van stuifsel boven de kloof een geheimzinnig schijnsel uitging,
+dat den omtrek min of meer verlichtte..... Een spookachtig gezicht!&mdash;Ik
+wist niet waarom&mdash;maar mijn hart bonsde mij tegen mijne ribben.</p>
+
+<p>&bdquo;Terwijl ik zoo staarde, schoot mij iets vurigs voorbij mijne oogen:
+eene wit gloeiende stip, die met grillige flikkeringen zich door de
+lucht bewoog. Het moest, dacht ik, een bijzonder groote en schitterende
+lichtkever zijn.</p>
+
+<p>&bdquo;Al mijn jachtlust ontwaakte in mij: want zulk een exemplaar bezat ik
+nog niet in mijne verzameling. Ik haalde mijn netje voor den dag, en
+zette behoedzaam het diertje na.</p>
+
+<p>&bdquo;Het vloog een eind voort langs den weg; vervolgens <span class="pagenum" title="35"></span><a id="p_35"></a>fladderde het
+omlaag naar den stroom, juist boven het verwaarloosde zijpad, dat
+destijds nog naar de oude brug afdaalde. Het hier te volgen, was
+in het donker geene veilige onderneming; doch wat doet een jager
+niet!&mdash;Heelhuids belandde ik op de brug. Aan het eind er van haalde ik
+het diertje in. Ik meende van mijne vangst reeds zeker te zijn: ik sloeg
+mijn net uit&mdash;&mdash;och jemini!&mdash;de slag was mis&mdash;en met eene plotselinge
+zwenking verdween mij het vermaledijde insect spoorloos tusschen de
+struiken die over den afgrond hingen.</p>
+
+<p>&bdquo;Gemelijk, boos op mijzelven en op heel het kevergeslacht, wendde ik mij
+terug. En nu, kinderen&mdash;schrikt niet! Wordt niet versaagd!&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Midden op de brug stond eene lange, sombere gestalte, met eenen mantel
+om, eenen hoed met breeden rand en haneveer op het hoofd. Zij blikte mij
+aan met fonkelende oogen, strekte de armen naar mij uit, en mompelde in
+eene vreemde, harde taal eenige cabalistische woorden.... Als een
+bliksem schoot mij door het brein dat het heden de nacht was van den
+29<sup>sten</sup> Augustus. Meer had ik niet noodig om te begrijpen wien ik daar
+vóór mij zag.</p>
+
+<p>&bdquo;Des Heeren bijstand afsmeekende, vermande ik mij. &bdquo;Wie zijt gij? Wat
+wilt gij?&rdquo; riep ik met barsche stem.</p>
+
+<p>&bdquo;Het antwoord, hoewel onverstaanbaar, klonk mij als eene vreeselijke
+blasphemie, gepaard met snijdend hoongelach.</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Terug!&rdquo; schreeuwde ik: &bdquo;Laat af van mij, Satanas!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Maar, in stee dat het hielp, lachte hij des te smalender, en drong hij
+snel, met uitgesperde krallen, op mij toe, om mij te grijpen&rdquo;....</p>
+
+<p>Hier kon Barbara hare ontroering niet langer bedwingen. &bdquo;<i xml:lang="de">Mutter
+Gottes!</i>&rdquo; riep zij, nu werkelijk bleek: &bdquo;Ik begrijp niet, broeder, hoe
+ge 't overleefd hebt!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="36"></span><a id="p_36"></a></p>
+
+<p>Hij keek haar bestraffend aan. &bdquo;Zuster Barbara&rdquo;, sprak hij: &bdquo;waar is uw
+geloof?&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Ach Gott! es isch aber gar zu schauderhaft!</i> Hij had je aan stukken
+kunnen scheuren als den zwarten bok!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Bedaar, zuster, bedaar!&mdash;Ik zit hier, zooals ge ziet, met al mijne
+leden nog gaaf, en met mijne ziel (zoo wil ik deemoediglijk vertrouwen)
+op den weg des heils. Sint Rochus mijn patroon streed met mij. <i xml:lang="la">In hoc
+signo vici!</i></p>
+
+<p>&bdquo;Ik hief mijn regenscherm omhoog, en bracht den Euvele het kruis vlak
+onder zijne grijnzende tronie. &bdquo;<i xml:lang="la">In nomine Patris, Filii et Spiritus
+Sancti!</i>&rdquo;.... Vervolgens, om aan den naam der Heilige Drievuldigheid
+meer nadruk bij te zetten, gaf ik den Duivel met zijnen broeder den Dood
+eenen slag op zijnen haviksneus, dat het zoo kwakte.</p>
+
+<p>&bdquo;Dit was hem genoeg: brullend zette hij het op een loopen. Wel holde ik
+hem na; maar hij was mij te rap met zijne hielen. Gevlogen!&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Ik echter, met het kruis in top, stapte den weg op, en over de nieuwe
+brug huiswaarts. Luidkeels hief ik aan, dat het galmde tusschen de
+rotsen: &bdquo;<i xml:lang="la">Te Deum laudamus!</i>&rdquo;.... En&mdash;wonderlijk!&mdash;ik zag hoe het
+plotseling lichter geworden was om mij heen. Ik zag dat de sterren mij
+bestraalden!&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrdot" style="margin-bottom: 3em;" />
+
+<p>De oude man nam eene lange teug uit zijn glas, klopte de asch uit zijne
+pijp, en stopte zich eene versche.</p>
+
+<p>&bdquo;Ik weet zeer goed&rdquo;, hernam hij met eenige aarzeling, nadat hij eenige
+seconden al hoofdschuddend in het vuur gestaard had: &bdquo;Ik weet zeer
+goed&mdash;en ik wil het u niet verzwijgen&mdash;dat den volgenden dag te
+<span xml:lang="de">Andermatt</span> het gerucht liep: een phantastische Engelschman, die laat <span class="pagenum" title="37"></span><a id="p_37"></a>in
+den nacht op de oude brug had gestaan, om indrukken te garen voor een
+dichtstuk, was aangerand door den Booze in de gedaante van eenen
+Roomschen kapelaan.... Ja ja! dat vertelden ze; en dat kwam ook mij ter
+oore.... Zeg, wat dunkt u daarvan?&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Mij dunkt&rdquo;, antwoordde ik, &bdquo;dat dit niets was dan een listig
+uitstrooisel van Jonker Satan zelf, om zijne smadelijke nederlaag te
+verbloemen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Niet waar?&rdquo; riep hij triomfantelijk: &bdquo;Anders kan het niet geweest zijn!
+Anders niet!..... Kinderen, ik kan u verzekeren dat ik van dien dag af
+aan den Duivel geloofd heb, zoo stellig als aan den goeden God!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Bewahre, ja!</i>&rdquo; zuchtte Barbara&mdash;en zij dronk eens voor den schrik.</p>
+
+<p>&bdquo;Sedert&rdquo;, hernam de kapelaan, &bdquo;ben ik nooit uitgegaan zonder deze groote
+groene paraplu. Tegen den regen heeft zij mij trouw beschermd&mdash;tegen de
+hitte van de zon&mdash;tegen den brand van de hel. Kinderen&rdquo;&mdash;&mdash;hij greep het
+nog natte meubel, hield het kruis ons voor, en sprak, met eene trillende
+stem en eenen glans van waarlijk apostolische geestdrift op zijn
+kogelrond aangezicht&mdash;: &bdquo;<i xml:lang="de">Kinder, der Teufel isch kein Kühbub, fürwahr!</i>
+Hij spant ons strik op strik. Maar wat u ook bejegene op uw pad, verlaat
+u op den heiligen Rochus en op het hout des kruises!&mdash;In dit teeken zult
+gij alles overwinnen!&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Ik kan het hierbij laten. Alleen nog&mdash;eere wien eere toekomt!</p>
+
+<p>Baedeker had ons niets te veel beloofd. Bij den kapelaan <span class="pagenum" title="38"></span><a id="p_38"></a>van <span xml:lang="de">Bristen</span>
+hebben wij, dorstigen, ons ververscht: met den wijn uit zijn vat&mdash;maar
+veel meer nog met den humor van zijn gul gemoed, met de kloekheid van
+zijn naïef geloof, en met het hartelijke roode aanschijn van zijne ronde
+zuster Barbara.</p>
+
+<p>Eenvoudig paar daarginds in de bergen&mdash;verversch er nog velen als
+ons&mdash;die dorsten naar wat schoonheid in de natuur, en naar wat
+frischheid in menschen!</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="39"></span><a id="p_39"></a></p>
+
+<h2><a id="Jack_Bobsons_Poolreis"></a>Jack Bobson's Poolreis.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<div class="chpoem">
+<div class="stanza" xml:lang="en">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Though this be madness,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Yet there's method in it.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Des avonds, zoo vaak mij de ooren begonnen te tuiten van het rumoer der
+wereldstad, placht ik verademing te zoeken op eene der bruggen waar tol
+geheven werd, en waar dus weinig verkeer den begeerige naar stilte
+verstoorde.</p>
+
+<p>Gelijk een visioen uit het Boek der Openbaring was hier de aanblik van
+de rivier en hare oevers&mdash;: &bdquo;eene glazen zee, met vuur gemengd&rdquo;.
+Duizenden waren de lampen in den nacht. Londen's diepe stem, gedempt,
+rolde dreunend over de wateren. En zeewaarts, met dof gebruis tegen
+de granieten bogen, gleed in de diepte de zwarte stroom, de lampen
+weerspiegelend met sidderende flikkerglansen. Dan daalde vaak, in de
+droeve maanden November en December, een grauwe mist uit de hoogte, en
+legde zich neder op Babylon. Zóó moet de chaos gelegen hebben, woest
+en ledig, vóór de Geest des Scheppers scheiding kwam maken tusschen
+het licht en tusschen de <span class="pagenum" title="40"></span><a id="p_40"></a>duisternis. De duizenden lampen waren als
+uitgebluscht; onzichtbaar geworden hare trillende schijnselen in het
+water; al de voorwerpen rondom, ook de brug zelve, aan mijn oog
+onttrokken, als weggesmolten in het niet. Maar de hemel was vervuld
+van eenen valen gloed, waarover matte schaduwgestalten schenen heen te
+trekken in spokenden optocht. En de doffe stem van Londen dreunde voort,
+als uit eindeloozen afstand. En het doffe bruisen der rivier steeg
+opwaarts, als uit peillooze diepte. Een gonzen en een schemeren&mdash;anders
+niets.</p>
+
+<p>Ik toefde ook dán nog op de brug. Maar niet lang. Geen mensch weerstaat
+den somberen invloed van zulk weder te Londen. Elk zoekt eenen haard, al
+is het zijn eigen niet; elk wil voort uit den geelgrauwen damp, die
+erger is dan duisternis, wijl zelfs het licht, dat hij verslindt,
+machteloos is tegen hem.</p>
+
+<p>Zóó ook ik.</p>
+
+<p>Gewoonlijk, na zulk eene melancholieke wandeling, ging ik mij wat
+opfleuren in zeker behaaglijk ale-huis, gelegen in eene stille zijstraat
+nabij de zuidzijde der brug. Het was eene kleine, doch kalme en in
+zekeren zin deftige inrichting. Geen verblindende lichtglans straalde
+den voorbijganger er uit tegen; geene verdachte heeren en verleidelijke
+schenksters aan het buffet. De dikke kastelein of zijne stemmige dochter
+bediende. Men dronk er zijn bier, echt nationaal, uit blinkende tinnen
+kannen&mdash;Engelsch brouwsel uit Engelsch metaal. In de ouderwetsche, met
+zand bestrooide <i xml:lang="en">parlour</i> knapperde steeds in den open haard een
+vroolijk vuur, terwijl op de eiken tafels versche pijpen geschaard
+lagen, die den gast op het overredendst noodigden tot toeven. Alles was
+er, zooals men het eer op het gemoedelijke platteland, dan te Londen
+<span class="pagenum" title="41"></span><a id="p_41"></a>zoeken zou. Ook de gasten. Hier kwamen bejaarde huisvaders uit de buurt
+hunne courant lezen, of murmureeren over de slechte tijden. Doch het
+liep er nooit druk. Dikwijls, als ik vroeg gekomen was, zat ik er
+alleen&mdash;of met nog éénen persoon, die nu juist bestemd was de held te
+zijn van deze geschiedenis.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Hij mag een zestiger zijn geweest. Allereerst trok hij de aandacht door
+eene dikke muts van glimmend zwart berevel, die hem niet van het hoofd
+ging. Voorts verrieden gelaatskleur, kleeding en manieren hem dadelijk
+als eenen oud-zeeman: en toch had hij in zijn doen niets van het
+hoekige, zoomin als van het vrijmoedige of zelfgenoegzame, dat oude
+varenslieden veelal kenmerkt. Zijne forsche gestalte was gebogen; de
+zware grijze knevelbaard hing hem ongerept over lippen en borst; diepe
+rimpels doorgroefden zijn voorhoofd. Hij scheen lichamelijk veel geleden
+te hebben, of in den geest veel getobd. Altoos zat hij in denzelfden
+hoek, geweldig rookend, half verscholen achter zijne courant. Met
+niemand sprak hij; doch des te drokker scheen hij bezig met zichzelven.
+Vaak schudde hij geërgerd het hoofd, of liet, met omlaag turenden blik,
+de kin op de borst rusten. Blijkbaar had de man eene grief, die hem
+geheel vervulde. Hij maalde over iets.</p>
+
+<p>Ook met mij, hoe dikwijls ik met hem samen geweest was in de stille
+gelagkamer, had hij nooit een woord <ins class="corr" id="corr6" title="Bron: gegewisseld">gewisseld</ins>. Mijn
+&bdquo;goeden avond!&rdquo; bij het binnentreden beantwoordde hij werktuigelijk;
+verder was er tusschen ons geen geluid gegeven.</p>
+
+<p>Men kan zich daarom mijne verwondering denken, als op zekeren namiddag
+(ik had pas den omtrek der dokken bezocht en mijn hoofd opgevuld met
+bonte beelden uit de <span class="pagenum" title="42"></span><a id="p_42"></a>vijf werelddeelen) de geheimzinnige man plotseling
+opstond, zich over mij plaatste aan de tafel, en met doordringenden blik
+mij in de oogen begon te staren.</p>
+
+<p>Ik wil bekennen dat ik eene seconde sterken aandrang voelde om den
+kastelein te schellen. Doch dit angstige gevoel, van alleen te zijn met
+eenen krankzinnige, was even snel geweken, toen de zonderling, weemoedig
+glimlachend, als om mij gerust te stellen, met diepe, gedempte stem tot
+mij de vraag richtte, of ik niet vreemdeling was.&mdash;&bdquo;<i xml:lang="en">I thought so</i>&rdquo;,
+hernam hij op mijn bevestigend bescheid. En als reden voor die meening,
+liet hij er op volgen: &bdquo;<i xml:lang="en">You have not the look of an Englishman: you
+have a look as if you could believe an honest fellow.</i>&rdquo; Daarna weer, na
+eene korte pauze, en terwijl hij mij een artikel aanwees in de <i xml:lang="en">Daily
+Telegraph</i>: &bdquo;<i xml:lang="en">Have you read this?</i>&rdquo;&mdash;Hierop, heftiger: &bdquo;<i xml:lang="en">They are at it
+again, the lying rogues&mdash;and yet I told them how it is!</i>&rdquo;&mdash;En ten
+slotte, met eenen donderenden vuistslag op de tafel: &bdquo;<i xml:lang="en">Curse them, Sir,
+they have buried me first&mdash;and now they won't believe me!</i>&rdquo;</p>
+
+<p>Hij sprong op in zijne volle lengte; en ik, nu volkomen zeker van met
+eenen razende te doen te hebben, strekte nogmaals de hand uit naar de
+tafelschel. Maar dadelijk, als verschrikt door zijne heftigheid, zonk
+hij weer in zijnen stoel, schudde het hoofd, en hield zacht mijnen arm
+terug. &bdquo;<i xml:lang="en">You take me for a madman, haha!</i>&rdquo; lachte hij droevig. &bdquo;<i xml:lang="en">Perhaps
+you are right. But never mind my fits. I will tell you a great secret.
+And you will believe me. Won't you?</i>&rdquo;</p>
+
+<p>Aan mijnen stoel gekluisterd door bevreemding, knikte ik toestemmend. Ik
+luisterde toen naar het volgende verhaal, dat de man met de zwarte muts
+mij deed, soms met levendige gebaren van aandoening, en dan weer
+mompelend voor zich heen, als iemand die eene honderdmaal <span class="pagenum" title="43"></span><a id="p_43"></a>herhaalde les
+opzegt. Hij had daarbij eenen stijl en vaak eene woordenkeus, die,
+zonder juist keurig te mogen heeten, toch eene zekere mate van
+beschaving en verbeeldingskracht verrieden.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Ja! ze hebben mij begraven. Ze meenden dat Jack Bobson dood was. Maar
+Jack heeft ze allen overleefd!&mdash;Ik ben het, die hier tegenover u zit. Ik
+ben Jack Bobson&mdash;en de arme Sir John had geen knapper ijsmeester op zijn
+schip.</p>
+
+<p>&bdquo;Van Jack Bobson hebt ge zeker nooit gehoord. Maar wel van Sir John&mdash;Sir
+John Franklin?&mdash;Nu, ik voer met hem mee op de <i xml:lang="la">Erebus</i>, in het jaar '45.</p>
+
+<p>&bdquo;'t Ging alles best tot het Beechey-eiland, waar we dien eersten winter
+ons kwartier opsloegen. Doch toen de zon weer uit haar nest gekropen
+was, in Mei, of Juni, ging Jack Bobson te kooi liggen met eene vreemde
+ziekte, die bij hem in de familie zat, en deed alsof hij stierf. Dit was
+stom van Jack. Maar nog stommer was het van de kameraden, dat ze hem den
+tijd niet gunden om weer tot zijnen adem te komen, en hem wegstopten
+onder eenen hoop keien, alsof er haast bij was. De éénige, die bij deze
+gelegenheid zijn verstand gebruikte, was de witte beer die Jack opgroef,
+en hem wakker schudde met eenen knauw, en van schrik aan den haal ging,
+toen Jack hem bedankte met eenen opstopper tegen zijnen kouden neus.
+Goed maar, dat er in de gauwigheid geen doodkist op had kunnen
+overschieten voor Jack. En de kameraads schenen inderdaad geduchte haast
+te hebben gehad om verder te trekken. Zij waren gevlogen met hunne
+schepen, toen Jack door den beer was bijgeholpen. Gevlogen!&mdash;Arme
+kerels! Arme Sir John!&mdash;Waren ze maar <span class="pagenum" title="44"></span><a id="p_44"></a>gebleven! dan zaten ze hier warm
+als ik, en we hadden samen de Pool ontdekt, en, <i>curse me, Sir!</i> als men
+ons dán niet zou gelooven!&mdash;Hier gaan ze! Op hunne eeuwige glorie!</p>
+
+<p>&bdquo;Ik was alleen&rdquo;, ging de verteller voort, na eene teug genomen te hebben
+uit zijne kroes. &bdquo;Ik was alleen. Bij geluk had Sir John op het
+Beechey-eiland in eene <i xml:lang="en">cairn</i> eenen ruimen voorraad achtergelaten van
+levensmiddelen en allerhande benoodigdheden; ook eene stevige sloep met
+toebehooren. Nu moet ge bovendien weten, dat die ziekte van mij eene
+bijzonder vreemdsoortige ziekte was geweest. Mijn vader had ze vóór mij
+gehad, en had drie weken op het kerkhof te Plymouth gelegen. Toen hij
+weer levend werd, had hij met een enkel zetsel het deksel van zijne kist
+gewipt, en het handjevol zand van het deksel: want hij was uit het
+armhuis begraven&mdash;ofschoon hij een <i>gentleman</i> was, Sir, die een aardig
+fortuintje tot den laatsten stuiver verspilde&mdash;gek die hij was&mdash;met het
+zoeken naar eene machine om de zonnestralen vloeibaar te maken en op te
+bottelen...... <i xml:lang="en">Well, but that's neither here nor there!</i>&mdash;Die ziekte,
+wou ik maar zeggen, was zooveel als eene schijndoodziekte. De dokters
+verklaren dat zij maar ééns in de honderd jaren voorkomt. Ontwaakt men
+er uit, en heeft men maar een goed maal eten gehad, dan voelt men zich
+versch man, rap en levenslustig als drie. Zoo dan, nadat ik de <i xml:lang="en">cairn</i>
+opengebroken en mij behoorlijk met spijs en drank versterkt had, was ik
+weer als een borst van achttien jaren.</p>
+
+<p>&bdquo;Daar rees in mij eene stoute gedachte. &bdquo;Jack Bobson&rdquo;, sprak eene stem
+in mijn binnenste: &bdquo;gij kunt een beroemd man worden, zoo beroemd
+als de grootsten van oud-Engeland's helden. Uwe makkers ontdekken de
+Noordwest-passage. <span class="pagenum" title="45"></span><a id="p_45"></a>Gij, Jack, ontdekt de Pool!&rdquo;...... Ei ja! waarom zou
+ik niet?&mdash;Ik wist den weg; niets ontbrak mij tot de reis; 't was
+zomerdag; de zee lag open, en er woei eene vaste bries uit het Zuiden.
+Voorwaarts, Jack Bobson! voorwaarts!</p>
+
+<p>&bdquo;Fluks maakte ik de sloep ree met zeil en riemen, roer en tuig, en met
+eenen overvloed van mondkost en kleeren, wapens en kruit. Het was de
+handigste kleine expeditie, die ooit naar het Noorden den boeg wendde.
+Maar één ding vergat ik. Ik ezel! dat ik verzuimde mijn kloek plan neer
+te schrijven op een stuk papier, en dit stuk te teekenen met mijnen
+naam, en het weg te bergen in de <i xml:lang="en">cairn</i>! Dan hadden zij mij <em class="g">moeten</em>
+gelooven. Ik ezel!&rdquo;&mdash;&mdash;Hij sloeg zich wild tegen het voorhoofd. &bdquo;Zeg,
+Sir&rdquo;, voer hij eensklaps tegen mij uit: &bdquo;gelooft gij me, tot
+dusver?&rdquo;&mdash;Een oogenblik later hervatte hij rustig zijn verhaal:</p>
+
+<p>&bdquo;De vaart liep prachtig. Eerst oostwaarts door Straat Lancaster. Daarna
+noordwaarts door de Smith-sound en het Kennedy-kanaal. En van ijs geen
+spoor, dan langs de verre kusten, waar de bergspitsen zoo blauw zagen
+als kopervitriool. En aanhoudend die mooie zuiderbries, die mij warmde
+en voortdreef. In dertig dagen, juist geteld, was ik waar ze nu zeggen
+dat Kane geweest is met zijne Yankees&mdash;aan de open Poolzee.</p>
+
+<p>&bdquo;Maar&mdash;<i xml:lang="en">look here now!</i> Als de Yankee Kane werkelijk zóó ver geweest is,
+dan had hij verder moeten gaan: en als hij gezien heeft wat hij vertelt,
+dan had hij méér moeten zien. <i xml:lang="en">Curse me, Sir!</i> ware Kane de Yankee geen
+lafaard geweest, zoo stond Jack Bobson thans niet geboekt als een
+leugenaar!</p>
+
+<p>&bdquo;Kane vond eene open zee en eene hooge temperatuur. <span class="pagenum" title="46"></span><a id="p_46"></a>Hij vond gras aan
+de oevers, en kudden muskusossen, en zwermen watervogels. Hij vond,
+terwijl zuidwaarts alles ijs was en bijtende vorst, milde regenwolken en
+nevel in het Noorden. Welnu! ik zeg u dat hij verder had moeten gaan en
+méér had moeten vinden. Achter dien nevel lag nog iets beters.</p>
+
+<p>&bdquo;Dát heb <em class="g">ik</em> gezien, Jack Bobson, die hier zijn bier met u drinkt. Ik
+drong heen door den mist, niet meer zeilend, maar roeiend, over eene zee
+die door geen zuchtje werd gerimpeld. De nevel werd al dichter&mdash;en
+lauwer; bloedroode flikkeringen doorgloeiden hem soms. Dagen lang,
+terwijl ik voortroeide met koortsig verlangen naar het einde der reis,
+naar de geheimzinnige oorzaak van dat lichten en van de steeds
+toenemende warmte&mdash;dagen lang zag ik niets om mij heen, dan dien
+grijzen, lauw vochtigen damp. Vaak was hij zóó dik, dat ik zelfs het
+roerlooze water niet onderscheiden kon, waarin mijn riemslag
+ploegde&mdash;ja, mijne hand niet, op armslengte uitgestoken. Ik zat als
+geblinddoekt; de adem werd mij zwaar; en ware er niet af en toe een
+snuiven hoorbaar geweest van den eenen of anderen visch in mijne
+nabijheid, of de wiekslag van onzichtbare vogels boven mijn hoofd&mdash;zoo
+hadde ik mij kunnen verbeelden voor eeuwig verloren te zijn in het rijk
+van de schaduwen des doods.... Eindelijk echter werd het ijler. Ik
+bespeurde een groenachtig schemeren in de verte. Daar brak het zonlicht
+door&mdash;&mdash;en ik zag.... Maar gij moet me gelooven! Zult ge?&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Ik zag eene grasgroene watervlakte, spiegelglad gespreid onder een wit
+betrokken zwerk. En midden uit dien groenen plas, op eenen afstand van
+twaalf of veertien mijlen, rees een enkele, ontzaglijke kegelberg,
+twintigduizend voet hoog, naar ik gis. Aan den voet was hij <span class="pagenum" title="47"></span><a id="p_47"></a>met welig
+groen bewassen; topwaarts werd hij eene grauwe rotsmassa; en uit zijne
+kruin steeg, nogmaals duizenden voeten hoog, loodrecht eene dikke zuil
+van witten damp, die aan haar zenith zich uitspreidde naar alle kanten.
+In breede stroomen trok de damp door het luchtruim, om langzaam neer te
+dalen op de zee, en den wal van nevel te vormen, dien ik had doorboord.
+Het was een gewelf, een onmetelijke koepeldom van nevel, met de zuil,
+die te rusten scheen op den berg, in het midden, en met zijne
+fundamenten rondom op de wateren. Nu en dan schoten er vreeselijke
+vuurstralen uit den bergkrater, die de dampzuil deden gloeien, en gansch
+den dom van nevel in het rond verlichtten. En daaronder lag de groene
+zee&mdash;glad, peilloos diep, naar de kleur en helderheid te oordeelen&mdash;maar
+niet levenloos. Hier krielde het van walvisschen, die speelden met hunne
+jongen; het ruischte van hun geblaas; boven den wijden waterspiegel
+dansten alom de fonteinen uit hunne neusgaten. Ook bespeurde ik, terwijl
+ik den berg naderde, andere monsters, van ijselijker gestalten: monsters
+zooals ik later afgebeeld vond in boeken, met harde Latijnsche namen
+gedoopt&mdash;monsters van vóór den Zondvloed, zeggen de geleerden. De groote
+zeeslang stak in de verte zijnen gehoornden kop een vijftien ellen boven
+water; van verbazende salamanders werden de ruggen zichtbaar, als
+omgeslagen scheepsrompen; en toen ik dicht genoeg nabij den berg was,
+kon ik aan den oever leguanen bespieden met lange vogelhalzen en bekken
+als snoeischaren&mdash;en kaaimans, Sir! naast wie de kerels in de
+Zuid-Amerikaansche rivieren als <i xml:lang="en">babies</i> zouden zijn.</p>
+
+<p>&bdquo;Hoe ik den moed had dit alles nog zoo op te nemen, begreep ik later
+zelf niet. Zeker had ik hem te danken <span class="pagenum" title="48"></span><a id="p_48"></a>aan het fiere bewustzijn, dat mij
+toen doortintelde van het hoofd tot de voeten. Want, Sir!&mdash;hier was ik,
+Jack Bobson, van aangezicht tot aangezicht met de Noordpool. Die
+ontzaggelijke vulkaan (nooit vergeet ik zijnen aanblik vol eenzame
+majesteit) die ontzaggelijke vulkaan was het toppunt van de wereld,
+het uiterste eindje van het hooge Noorden. Door zijn ruggemerg moest
+de as loopen, om welke de aardkloot zich wentelt. De gloed zijner
+uitbarstingen was het Noorderlicht. De heete waterdamp uit zijnen krater
+was oorzaak van de warmte die het ijs verdrong, tweehonderd mijlen in
+den omtrek. En deze groene zee was de lang gezochte kraamzaal der
+walvisschen&mdash;de wijkplaats van de laatste nakomelingen der gedrochten,
+die toekijkers waren bij het van stapel loopen der arke Noach's&mdash;zoo
+zeggen de geleerden. Zie, Sir!&mdash;en dit alles had <em class="g">ik</em> gevonden en
+ontdekt&mdash;ik, Jack Bobson, een eenvoudig ijsmeester van de <i xml:lang="la">Erebus</i>,
+geheel alleen&mdash;Jack Bobson, Sir, die hier aan deze tafel met u
+zit!&mdash;&mdash;Gelooft ge mij?</p>
+
+<p>&bdquo;De monsters deden mij geen kwaad. Nu en dan gluurde er een met een oog
+als eene scheepslantaarn mij aan; maar geen sperde er zijnen muil open
+om mij en mijne boot op te slokken. Blijkbaar begrepen zij niets van ons
+beiden. Alleen de groote zeeslang, die een bereisd monster is, en de
+menschen en hunne boosheid kennen moet, zou mij bij eene ontmoeting
+waarschijnlijk belet hebben van mijn avontuur iets na te vertellen. Ik
+sidderde bij de gedachte&mdash;en het werd mij zoo bang, zoo bang, dat ik
+met alle macht begon weerom te roeien naar de nevelzee. Eene sterke
+strooming, die om den berg scheen heen te loopen, kwam mij te hulp. Haar
+noordwaartsche tak had mij heengevoerd naar de Pool; haar zuidwaartsche
+<span class="pagenum" title="49"></span><a id="p_49"></a>voerde mij terug er van. Ik boorde weer door den nevel. Weldra was de
+glasgroene zee, was de machtige vulkaan onttrokken aan mijnen blik.
+Alleen het roode flikkeren vergezelde mij nog, flauwer en flauwer,
+naarmate de damp weer dikker werd. Nogmaals dagen lang dreef ik zoo
+blindelings voort. De koude nam allengs toe. Straks ontmoette ik weer
+ijs. De horizon helderde weer op in het Zuiden. Ik zag land: bergen, met
+sneeuw bedekt. De strooming wierp mij tegen de kust. Eskimo's snelden
+toe, die mij vriendelijk opnamen, en die ik rijk maakte met de schatten
+in mijne boot.</p>
+
+<p>&bdquo;Wel, ik leefde dertien jaren onder dezen stam, vóór <span xml:lang="en">Mac Clinton</span> met de
+<i xml:lang="en">Fox</i> mij terugbracht naar Engeland. En nu eerst begon mijn lijden. Ze
+vertelden mij van Sir John's jammerlijk uiteinde. Hoe ik geschreid heb
+om hem en de arme kameraden!&mdash;Maar toen ik hun verhaalde dat ik zelf de
+Pool ontdekt had, en wat ik gezien had dáár&mdash;toen geloofden ze mij niet.
+Ze zeiden dat de kou mijne hersens moest hebben doen bevriezen, of dat
+de traan der Eskimo's mij naar het hoofd moest geslagen zijn. Ze zeiden
+dat ik gek was. Ze geloofden mij niet!</p>
+
+<p>&bdquo;Ik kwam hier, te Londen. Mijne betrekkingen waren alle gestorven&mdash;en
+vreemden kenden mij niet meer. Ze wisten wel dat er een Jack Bobson was
+geweest op de <i xml:lang="la">Erebus</i>. Maar die Jack Bobson moest omgekomen zijn als de
+rest. En ik, met mijne groote ontdekking&mdash;ik was een bedrieger, een
+dronkaard, een krankzinnige!&mdash;Ze geloofden mij niet!</p>
+
+<p>&bdquo;Ik schreef aan de bladen. Ik sprak met de <i xml:lang="en">penny-a-liners</i> van deze
+schurkachtige <i xml:lang="en">Daily Telegraph</i>, die nu weer zotteklap verkondigt over
+eene Pool van eeuwigdurend <span class="pagenum" title="50"></span><a id="p_50"></a>ijs. Ze lachten mij uit! Ze wezen mij de
+deur!&mdash;Ze geloofden mij niet!</p>
+
+<p>&bdquo;En hier zit ik nu, Sir&mdash;ik, Jack Bobson&mdash;met de grootste ontdekking na
+Columbus in mijne hand&mdash;&mdash;en, <i xml:lang="en">curse them, Sir! They won't believe me!
+They won't believe me!</i>&rdquo;<span class="g4">.................</span></p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Kermend had mijn verteller zijnen laatsten klaagtoon uitgestooten. Zijn
+gerimpeld gelaat vertrok zich als tot schreien. Ik had medelijden met
+hem.</p>
+
+<p>Toch ben ik nooit na dien avond teruggekeerd in het rustige ale-huis
+nabij de Waterloo-brug. Ik had het hart niet, Jack Bobson onder de oogen
+te treden, en hem te zeggen of te toonen dat ook <em class="g">ik</em> hem niet geloofde.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="51"></span><a id="p_51"></a></p>
+
+<h2><a id="De_Jonkvrouw_van_Hillegersberg"></a>De Jonkvrouw van Hillegersberg.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<div class="chpoem">
+<div class="stanza">
+ <span class="i2"><i>Sage,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Gij lieflijke,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Oud van den beginne,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Jong totaan het einde&mdash;</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Verjong ons met uwe jeugd!</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<h3>I.</h3>
+
+<p>Hillegersberg is een Zuidhollandsch dorp, een uur gaans ongeveer van
+Rotterdam gelegen. Om er te komen, volgt men den Schie-stroom totaan de
+buurtschap de Heul, wijd berucht wegens hare eigenaardige wijze van
+Pinksterviering. Vervolgens slaat men rechtsaf eenen straatweg in,
+die&mdash;hooge zeldzaamheid in dit gedeelte van ons vaderland&mdash;beplant is
+met boomen, wel is waar vlijtig verminkt, maar toch nog niet gansch
+afgemaakt. Onder het schrale lommer beweegt men zich afwisselend langs
+groene weiden, groene slooten, groene moestuinen, en talrijke, aan
+weerszijden tusschen groen verscholen buitenplaatsjes. Aldus kuiert de
+duffe stadbewoner het vriendelijke dorpje binnen, genoegelijk gestemd
+over het bijeentreffen van zóóveel groenigheden binnen zoo luttelen
+afstand van winkel of kantoor.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="52"></span><a id="p_52"></a></p>
+
+<p>Mijne beminde stadgenooten, de Rotterdammers, hebben deze toelichting
+niet van noode: want voor de deftigen onder hen is &bdquo;den Berg&rdquo; eene
+gezochte begraafplaats; en voor de niet-deftigen is het een uitverkoren
+ontspanningsoord. Zij allen rijden er dus heen op hunne beurt&mdash;de rijken
+stom en stapvoets en met groote staatsie, om er zich te laten
+bijzetten&mdash;de arme drommels (die na hunnen dood den zinkput in het
+Crooswijksche veen voor lief moeten nemen) jolend en tierend,
+holderdebolder in breukige kalessen en volgepropte omnibussen, om er in
+eenen theetuin zich te verhitten met schommelen en slechten drank<ins class="corr" id="corr7" title="Niet in Bron.">.</ins></p>
+
+<p>Voor andere bewoners van Nederland echter, in de Maasstad en omstreken
+vreemdelingen, was de bovenstaande mededeeling misschien niet overbodig.
+Ter inlichting van dezen ook meen ik hier nog te moeten aanstippen, dat
+de gemeente Hillegersberg niet slechts boogt op een aristocratisch
+kerkhof en eenen plebejischen theetuin, maar bovendien op eenen heuvel,
+eene ruïne en eene legende. Deze drie laatste eigenhoorigheden zijn voor
+een dorp in het proza-land bij uitnemendheid, het ingedeukte, boomlooze,
+van koemest en spoeling doorweekte Schieland, iets zóó ongewoons, dat ik
+waarlijk wel een woordje méér er over zeggen mag.</p>
+
+<p>Den heuvel, het is zeker, zou een wandelaar, die er niet opzettelijk
+aandachtig op werd gemaakt, allicht voorbijloopen zonder iets van zijne
+aanwezigheid te bespeuren;&mdash;ik geef hem vermoedelijk méér dan zijn
+rechtmatig deel, wanneer ik hem eene hoogte toeschrijf van wel twaalf
+voet boven de omliggende poldervlakte. Nochtans is hij, gelet op zijne
+herkomst, met vollere waarheid iets ontzagwekkends, iets kolossaals,
+iets titanisch te noemen, dan bij voorbeeld het Matterhorn of de
+Dhawalaghiri, van welke <span class="pagenum" title="53"></span><a id="p_53"></a>men toch beweren mag dat zij, louter als bergen
+beschouwd, heel wat méér te beteekenen hebben. Het Matterhorn en de
+Dhawalaghiri zijn namelijk voortbrengsels van natuurkrachten&mdash;terwijl de
+berg van Hillegersberg....</p>
+
+<p>Maar stil, mijne heeren! dempen wij onze luidruchtigheid! Want hier
+verschijnt, gegord met mos, met eiloofranken kuisch gesluierd, de sage
+op ons tooneel.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>In een zeer grijs verleden (de oudste menschen van Hillegersberg
+herinneren zich er niets meer van) woonden er in deze landstreek zonen
+en dochteren Anak's, zeer vreeselijk om aan te zien: geweldige
+creaturen, wier grootte evenveel vademen bedroeg, als duimen de grootte
+van de kinderen der menschen. Hunne voetzolen waren op de aarde; maar
+hunne hoofden boorden in de wolken. Riepen zij elkander toe, dan was er
+donder in de hemelen; wandelden zij, dan dreunde de bodem als van den
+tred van vele heirscharen; en als zij zich nederlegden om te slapen aan
+het boord der meiren, zoo steigerden gelijk strijdrossen de golven bij
+het geronk uit hunne neusgaten.</p>
+
+<p>En het geschiedde eens op eenen dag, dat eene jonge maagd uit dit
+geslacht, Hildegarde, die rijzig en schoon was boven alle hare zusteren,
+van het fijnste zand begeerde, opdat zij daarmede haar aangezicht blank
+mocht schuren&mdash;blank en blinkend in de oogen van Ubbo den Bruine, den
+jongeling dien zij liefhad. Zij dan sprak tot haren vader, Twikko den
+Grauwe: &bdquo;Mijn vader, waar vinde ik zand zoo rein als goud, zoo fijn als
+water, zoo wit als melk?&rdquo;</p>
+
+<p>Twikko de Grauwe antwoordde, zeggende: &bdquo;Ga naar het strand der zilte
+zee, en schep er wat zacht als eiderdons is onder uwe voeten.&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="54"></span><a id="p_54"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Mijn vader&rdquo;, hernam de maagd, &bdquo;geef mij uwen helm van koper, opdat ik
+het daarin drage, dat zand.&rdquo;</p>
+
+<p>Maar Twikko de Grauwe ontstak in toorn, en riep haar toe: &bdquo;Wat vraagt
+gij mijnen helm van koper, mijnen heldenhelm van glanzend metaal! Hebt
+gij den korf niet, den korf van popelstammen, dien Fikko de Roode u
+vlocht, uw bruidegom?&rdquo;</p>
+
+<p>Toen schoten er bliksems uit Hildegarde's oogen. &bdquo;Vervloekt!&rdquo; schreeuwde
+zij: &bdquo;vervloekt zij Fikko tot in de wortels van zijne roode haren! Het
+is Ubbo de Bruine, dien ik min! Eer zal de aarde mij verzwelgen, eer
+kies ik de diepe zee mij tot bruidsbed, vóór Fikko de Roode met eene
+nagelspits mij beroert!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ha, bastaard van eene teef!&rdquo; zóó brullend sprong de oude op: &bdquo;Ha,
+voetwisch van mijne knechten! dezen avond nog zult gij uw Ubbo's nieren
+mij opdragen als gebraad en zijn hartebloed als mee in mijnen gouden
+beker!...&rdquo;</p>
+
+<p>Hildegarde gaat. Weinige schreden brengen haar aan het zeestrand. Zij
+gaart eene blonde duin of wat in haar schortekleed; zóó beladen ijlt zij
+huiswaarts heen, diep bezorgd wegens den bruinen Ubbo. En als zij
+Twikko's haardstede nadert, zoo waait de landwind den reuk van een
+slagveld in hare neusgaten, en vóór haar uit speurt zij de wolken rood
+van bloedwalm. Haar zoekend oog doolt langs den horizon, of het de
+strijdenden niet ontwaart. Maar al voortsnellende stoot zij haren voet
+tegen het gevest van een in den grond gestoken zwaard. Zij struikelt&mdash;en
+ligt over het lijk van Ubbo den Bruine.</p>
+
+<p>En met eenen smartkreet, dien de raven herhaald hebben tot in Nibelheim,
+hief zij den beminde aan hare borst. En zij droeg hem naar het strand
+der zilte zee. En in de branding stappend, met den dooden lief in hare
+<span class="pagenum" title="55"></span><a id="p_55"></a>armen, waadde zij verder en verder, tot de bruisende wateren zich
+sloten boven haar hoofd.&mdash;</p>
+
+<p>Kent gij de witte krijtklippen aan den overkant der zee?&mdash;Het zijn de
+gebleekte beenderen van het jonge reuzenpaar, door de golven opgeworpen
+tegen Albion's kust. Dáár echter, waar Hildegarde struikelde, en het
+noodlottige duinzand in haar voorschoot werd uitgestort over den
+bodem&mdash;dáár welft zich sedert een heuvel boven het drassige weideveld:
+de heuvel van Hildegarde: Hildegard's berg.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Dus luidt de sage. Men vindt door de windvaan op het gemeentehuis en
+door het fraai gebeitelde dorpswapen in den gevel van dit gebouw nog ten
+huidigen dage Hildegarde's ongeluk in dankbaar aandenken gehouden.</p>
+
+<p>Inderdaad, van dankbaarheid mag hier wel sprake wezen. Want aan dit
+voorhistorische treurspel hebben de Hillegersbergers alles te danken.</p>
+
+<p>In de eerste plaats hunnen berg;&mdash;zonder die scheur in dat schortekleed
+immers zouden er kikkers kwaken ter plekke waar thans de gasten uit de
+stad een vergezicht komen genieten. In de tweede plaats hunne sage;&mdash;de
+berg baarde de sage, gelijk het schortekleed den berg baarde. In de
+derde plaats hunne ruïne;&mdash;want vermits die ruïne boven op den berg
+staat, zoo moet men wel aannemen dat het juist alweer de berg was, die
+den bouwmeester der ruïne uitlokte om dáár en niet elders te bouwen. In
+de vierde plaats hun zeer begunstigd kerkhof, dat mede op den berg en om
+de ruïne gelegen is;&mdash;de aanzienlijke Rotterdammers toch, die zich hier
+laten begraven, maakten voor het meerendeel hun fortuin in koffieboonen
+of in metallieken; en juist voor dezulken is <span class="pagenum" title="56"></span><a id="p_56"></a>het zoet en eervol, den
+laatsten slaap te sluimeren op eene verhevenheid uit den sagen-tijd,
+onder eene ruïne uit de dagen der kruistochten. In de vijfde plaats....</p>
+
+<p>Doch waartoe deze opsomming nog voortgezet? Het is klaar als kristal,
+dat Hillegersberg nooit geworden zou zijn wat het is, zonder den berg
+van Hildegarde. En evenzoo duidelijk is het, dat de berg van Hildegarde
+er nooit zou gekomen zijn zonder den ontijdig opgevlamden hartstocht van
+Hildegarde de reuzin voor Ubbo den reus, bijgenaamd de Bruine.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<h3>II.</h3>
+
+<p>Een vierde van eene eeuw geleden woonde er in dit dorp een jeugdig
+ondermeester, die van zijnen vader den onbezoedelden geslachtsnaam
+Eykendaal, van zijne moeder den welluidenden persoonsnaam Justus, en van
+hen beiden te zamen een gezond en welgevormd lichaam benevens een helder
+hoofd en een gevoelig hart ontvangen had. Meer dan die vijf dingen
+lieten zijne vroeg gestorven ouders den knaap niet na; maar hij, wel
+verre van hun een verwijt daarvan te maken, vond dat het reeds veel was.
+Ware hij als Klaas Klomp of als Kees Kuit dit ondermaansche ingestuurd,
+toegerust met eenen bochel en eene borstkwaal, en behept met eene
+Judas-geaardheid&mdash;hij had er mee al niets tegen kunnen doen, begreep
+hij. Dit in aanmerking nemende&mdash;alsmede dat eene krachtige maag een
+zegen heeten mag, zelfs al kan men haar in den regel niet vullen met
+wildbraad of pastei, en dat welgeschapen leden ook onder een schamel
+jasje eenen jongen man niet misstaan&mdash;meende <span class="pagenum" title="57"></span><a id="p_57"></a>Justus dat voor eenen
+spruit van eenen plattelands-brievengaarder het ouderlijke erfdeel heel
+wat kariger had kunnen uitvallen. Hieruit blijkt dat Justus, zonder het
+zelf te weten, van zijne ouders ook nog redelijkheid en tevredenheid had
+geërfd.</p>
+
+<p>Te zeggen dat Justus Eykendaal arm was, is trouwens even onnoodig als de
+verzekering dat eene stortbui nat maakt, of dat vuur verbrandt. Wie
+heeft er ooit gehoord van eenen drogen regen, van eene koude vlam, van
+eenen bemiddelden ondermeester?&mdash;Tegenwoordig zelfs, nu de paedagoog als
+plechtanker van het heil der menschheid in de plaats getreden is van den
+Heidelbergschen catechismus, en zijne werkplaats, de school, de dame is
+om wier gunst de geduchtste strijders in Kerk en Staat elkander
+bekampen&mdash;tegenwoordig zelfs baadt de Nederlandsche hulponderwijzer zich
+zelden in weelde. Maar voor vijf-en-twintig jaren was het toch iets
+anders nog. Er liepen toen geene menschen rond, zelfs geene luitenants,
+die de kunst van glimlachend hongerlijden en het verduurzamen van
+afgesleten jasjes met taaiere volharding beoefenden, dan de adjudanten
+van den school-monarch. Achtenswaardige jongelingen! Hunne opleiding in
+de universiteit der beproeving was grondig. Indien zij naar onze
+hedendaagsche begrippen wat haastig waren met kastijden, schrijven wij
+het hieraan toe, dat ook hun het leven de plak en de roede niet
+kwijtschold voorwaar.</p>
+
+<p>Justus Eykendaal evenwel mocht, waar het plak en roede gold, als eene
+uitzondering doorgaan op den toenmaligen regel. Lag het aan zijn
+zachtaardig temperament, aan zijne sympathieke gemoedsstemming, of aan
+een noodlot dat hem eenen menschenleeftijd te vroeg in de wereld
+zond&mdash;zóóveel is zeker, dat de toenmalige schooltucht in dezen <span class="pagenum" title="58"></span><a id="p_58"></a>jonkman
+geenen aanhanger vond. Hij wist niet hoe het kwam&mdash;maar tot beuken op
+kinderhoofdjes en kinderrugjes stonden nu eenmaal zijne handen niet; en
+van alle schoolmeesterlijke geniepigheid, als daar zijn knepen in ooren,
+porren met leien, kneukel-tikken met linialen, koesterde hij kortweg
+eenen afkeer. Hem scheen kindervleesch, inzonderheid het vleesch van
+kleine meisjes, iets zóó teeders toe, dat hij het wèl streelen kon, maar
+niet martelen. Trouwens, met zijne toonrijke stem en sprekende oogen
+wist hij zich door het jonge goed heel wat beter te doen gehoorzamen,
+dan hij ooit vermocht zou hebben met ranselen en bulderen.</p>
+
+<p>Ziedaar mijnen ondermeester. Hing de jeugd om zijne minzaamheid hem
+aan&mdash;ik moet tot mijn leedwezen er bijvoegen dat zijn superieur, de
+bovenmeester Van Meppen, hem er niet best om lijden mocht. Dit feit
+vordert, ter wille eener juiste waardeering van den Hillegersberger
+magister, eene nadere uiteenzetting.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Meester Pieter Van Meppen liep om en bij de vijftig. Voor eenen
+onderwijzer is dit de schoonste leeftijd. Hij heeft dan nog een aardig
+eind weegs voor de borst (geen sterft er, zooals men weet, onder de
+tachtig), en toch is hij oud genoeg om gekomen te zijn tot het vol en
+rustig besef van zijne majesteit. Hij staat in de volheid zijner
+rijpheid, op het toppunt zijner macht!&mdash;Wie (zegt het spreekwoord) op
+zijn dertigste jaar niet sterk is, op zijn veertigste niet verstandig,
+en op zijn vijftigste niet rijk, die kan het er gerust voor houden dat
+hij zijn leven lang nooit sterk of verstandig of rijk zal worden. Nu,
+groote lichaamssterkte kwam den heer Van Meppen bij zijnen omgang met
+schoolkinderen beneden de twaalf jaren niet <span class="pagenum" title="59"></span><a id="p_59"></a>bijzonder te pas. Boven het
+streven naar rijkdom had hij, op het voetspoor van Diogenes en andere
+groote wijsgeeren die de druiven zuur verklaarden, zich steeds verheven
+geacht. Maar verstand&mdash;ja! van verstand had meester Van Meppen in zijn
+vijftigste levensjaar zich zijn billijk deel vergaard&mdash;althans naar
+zijne eigene schatting, welke immers op dit stuk oneindig
+vertrouwbaarder is dan de schatting van anderen!&mdash;Want wat baat het mij
+of mijne buren mij al voor eenen Salomo houden, indien ik mijzelven ken
+als eenen ezel? En wat schaadt het mij of anderen mij al voor eenen ezel
+verslijten, indien ik mijzelven maar op den waren prijs stel als eenen
+Salomo?&mdash;De heer Van Meppen wist zelf het best wat er in hem stak.
+Ronduit gesproken, hij was, in alle nederigheid, hier op aarde zijnen
+betere nog niet tegen het lijf geloopen. Deze waarheid stond te allen
+tijde op zijn gelaat te lezen. Daarom ook zou eene ontmoeting met hem
+een wezenlijk fortuintje zijn geweest voor eenen schilder, die toevallig
+zoekende was naar eenen model-kop voor een beeld der nooit weifelende
+zelfgenoegzaamheid.</p>
+
+<p>De heer Pieter van Meppen had zich eene lijfspreuk verkoren, die de
+leidende gedachte bij zijne methode van onderwijs als formuleerde:&mdash;&bdquo;het
+boompje dient <em class="g">jong</em> gebogen.&rdquo; Dit klinkt bijna wreedaardig, niet
+waar?&mdash;En toch, lezer, toch bid ik u, rangschik mij om dezen stelregel
+mijnen bovenmeester niet aanstonds onder dat slag van antieke
+kinderbeulen, voor wie Dante verzuimde in zijnen <i>Inferno</i> eene
+afzonderlijke verdieping in te ruimen: nietige inquisiteurs, kleine
+vivisectoren, kruisingen van kat en ezel, die in hun ledig brein, onder
+het magistrale pruikje, de valschheid en het leedvermaak van het eene
+schepsel geämalgameerd hadden met de balkende deftigheid van <span class="pagenum" title="60"></span><a id="p_60"></a>het
+andere. Neen toch! Wacht u wèl voor dergelijke overijling!&mdash;Meester Van
+Meppen was volstrekt geen laffe aterling van die soort. Meester Van
+Meppen had veeleer eenen hekel dan eenen lust aan lijfstraffelijke
+rechtspleging: maar hij beschouwde deze als een onvermijdelijk
+kwaad&mdash;&bdquo;<i>necessitas naturae</i>&rdquo;, evenals bakers, dienstmeiden, en
+vrouwvolk in het algemeen. Meermalen had men in de societeit, als het
+gesprek op zaken van onderwijs verzeilde, hem dit met klem van redenen
+hooren uiteenzetten. Hij wist wel dat enkele jongere collega's zich den
+schijn gaven alsof zij het zonder slaan konden kroppen. Doch deze schijn
+leek <em class="g">hem</em> ten hoogste bedriegelijk. &bdquo;Ik voor mij&rdquo;, riep hij, tuk op elke
+gelegenheid tot het uitkramen van zijn bijeengesprokkeld Latijn: &bdquo;Ik
+voor mij houd mij aan het reeds door de oude Romeinen met zoo
+schitterend gevolg in praktijk gebrachte &bdquo;<i xml:lang="la">Fortiter in modo, suaviter in
+rebus!</i>&rdquo;&rdquo;&mdash;waarmee hij zich verbeeldde onweerlegbaar te hebben betoogd,
+dat het straffen aan den lijve hem maar al te vaak werd opgelegd als
+eenen smartelijken, doch onvermijdelijken <em class="g">plicht</em>. En zoo ging er geen
+dag voorbij, waarop hij geen klappen uitgedeeld had links en
+rechts&mdash;zuiver uit plichtbesef&mdash;louter uit kracht van een met
+overtuiging toegepast beginsel. Van Meppen geloofde heilig in de
+weldadige werking van eene dracht slagen. &bdquo;Het boompje moet <em class="g">jong</em>
+gebogen!&rdquo;&mdash;Teekende zijn eigen gemoed tegen die leer soms verzet aan:
+zag men soms, gelijk bij Van Alphen's even hardhandigen als weekhartigen
+papa, tranen glinsteren in zijne oogen wanneer hij Hieronymusjen op de
+broek gaf&mdash;dan verweet hij zich dit als zwakheid. De roede zwaaiend,
+verstaalde hij zijne ingewanden tegen het gejank der getuchtigden door
+het aanhalen van nog een ander gulden woord der vaderen: &bdquo;Zachte
+<span class="pagenum" title="61"></span><a id="p_61"></a>meesters maken stinkende wonden!&rdquo;&mdash;Om kort te gaan, meester Pieter van
+Meppen was nog een onderwijzer van den ouden stempel, en koesterde
+omtrent de opkweeking der jeugd zoo zijne ouderwetsche en onwankelbare
+begrippen.</p>
+
+<p>Welnu dan&mdash;was het vreemd, dat het den man hinderde, die begrippen
+gekleinacht, ja, zwijgend maar met de daad te schande gemaakt te zien
+door eenen aankomenden kwâjongen? Lag er voor den bovenmeester, als
+verantwoordelijk opperheer in de school, in des ondermeesters meerdere
+en zuiver zedelijke macht niet iets krenkends? Schuilde daarachter
+tevens niet een opstaan tegen zekere, door de eeuwen geijkte,
+denkwijzen, gebruiken en instellingen&mdash;iets eigenzinnigs, iets
+weerbarstigs, iets revolutionnairs?.... Revolutie! Gerechte hemel! Het
+woord al zou den meester een kruis hebben doen slaan, ware hij niet zoo
+rechtzinnig gereformeerd geweest.</p>
+
+<p>Ten overvloede had Van Meppen tegen Justus Eykendaal nog eene andere en
+meer ernstige grief. Hij meende namelijk in den jongeling eene
+aanwassende neiging te bespeuren tot&mdash;hoe zou hij het noemen?&mdash;tot
+vreemddoenerij, sentimentaliteit, romanziekigheid, kluisjes bouwen in
+den maneschijn&mdash;: eene neiging, die den stijven, dorren, met de
+kerkelijke witkalk dik bestreken man vervulde van dien gerechten
+weerzin, welken menschen als hij plegen te koesteren tegen alle
+zóódanige aandoeningen, waarvan zij zelven nu eenmaal geen tittel of
+jota meegevoelen.</p>
+
+<p>Onder deze omstandigheden zou hij zeker al lang zich eenen anderen
+ondermeester hebben aangeschaft, indien niet twee beweegredenen hem
+daarvan hadden teruggehouden. Vooreerst zijn gevoel van recht: Justus,
+hoe zonderling ook, deed immers trouw zijn werk. Ten tweede zijn
+welbegrepen eigenbelang: want nergens zou hij eenen helper <span class="pagenum" title="62"></span><a id="p_62"></a>treffen, die
+hem knapper zijne taak verlichtte, en aan wien hij geruster heel het
+schoolbewind kon overlaten, wanneer hij op mooie zomerochtenden met den
+dominee er eens uit wou op het verschalken van een zootje waterbaars.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<h3>III.</h3>
+
+<p>Hoe de heer Pieter Van Meppen op dien romanesken trek, waarvan hij zoo
+huiverig was, zijnen ondermeester het eerst recht tastbaar&mdash;<i xml:lang="la">in
+fragrante delicto</i>, gelijk hij zich uitdrukte&mdash;betrapt had?&mdash;</p>
+
+<p>Ja zie&mdash;dat gebeurde heel bij toeval. En zonder dit toeval, vrees ik,
+zou de man er niet licht achter gekomen zijn, wat het dan toch voor
+heidensche grillen waren, die zijnen assistent soms zoo wonderlijk deden
+doen&mdash;zoo geheel anders dan alle andere jeugdige Hillegersbergenaren.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Vooraf dient men te vernemen dat meester Van Meppen een éénig stuk
+kroost bezat: een dochtertje, Marieken geheeten. Als een Zuidhollandsch
+burgerkind, Maria gedoopt, had het meisje eigenlijk een Mietje moeten
+wezen; doch hare moeder, die uit het Geldersche, of eigenlijk uit het
+land van Cleve was, en de taal harer kindsheid maar niet verleeren kon,
+had de kleine altoos genoemd bij den naam dien zij zelve gedragen had:
+Mariechen. Wel&mdash;Mariechen (of Marieken op zijn Hollandsch) klonk ook wèl
+zoo aardig tusschen al die Mietjes in, waarvan het wemelde te
+Hillegersberg. Dat vond een ieder.</p>
+
+<p>Een stil en vroegrijp wijfje, dit Marieken&mdash;zooals éénige kinderen, die
+vroeg de moeder derven moeten, veelal worden. Flink uit de kluiten
+geschoten, met haar ernstig gezichtje en mijmerende oogen, kon zij in
+haar <span class="pagenum" title="63"></span><a id="p_63"></a>dertiende jaar wel haast voor vijftien doorgaan. Maar den blijden
+stoeilust, den overmoedigen lach van de kalverjaren zocht men bij haar
+vergeefs. Hoe zou zij ook vroolijk zijn geworden?&mdash;Spelen had zij nooit
+geleerd; huismoederlijk zorgen des te spoediger. En met wie zou zij
+gelachen hebben?&mdash;Hare moeder, lang ziekelijk, ontviel haar vroeg, na
+haar al in hare eerste jeugd te hebben doen meeproeven uit den kelk van
+pijn en lijden. De dorpskinderen ontweken des schoolmeesters weinig
+aanlokkelijke woning. En de éénige die haar overbleef, haar strenge,
+stijve vader&mdash;ach! hij stond zoo ver van haar. Zij rilde van zijne
+klappen; zij schrok van zijne bijbelteksten en zijn deurwaarders-latijn;
+zij deinsde terug voor zijne in haar oog alomvattende geleerdheid. Van
+zijnen kant ook geene toenadering tot haar. Wel hield hij van zijn
+kind&mdash;niet minder al dan het gros der vaders, die niet kortweg
+onmenschen zijn. Maar dóórdringen in het jonge gemoed, meeleven met het
+jonge leven&mdash;de man had er nooit aan gedacht; en wie hem dit onder het
+oog zou hebben gebracht als eene tekortkoming, die zou Hebreeuwsch tot
+hem gesproken hebben. Marieken was een goed kind, meende hij; maar
+daarvoor <em class="g">had</em> Marieken het dan ook goed. Marieken deed als kind haren
+plicht, door haren vader gehoorzaam te zijn, en te zorgen dat haar
+vaders rok netjes geschuierd, haar vaders pijp luchtig gestopt, haar
+vaders koffie warm ingeschonken werd. Daarvoor genoot Marieken de
+gastvrijheid van het vaderlijke dak, de vaderlijke bescherming, het
+vaderlijk onderwijs, de vaderlijke opleiding tot orthodoxe deugd, en&mdash;de
+vaderlijke liefde.... Voor dezen man, tusschen kinderen vergrijsd, met
+kinder-adempjes als gevoederd, was het hartje van zijn eigen kind nog
+als het boek met de zeven zegelen.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="64"></span><a id="p_64"></a></p>
+
+<p>Jammer voor hem! Want in dat boek&mdash;in dat hartje wil ik zeggen&mdash;had hij
+zooveel liefs kunnen lezen; en om de zegelen er van te ontsluiten, was
+ook geen wonderdier noodig met zeven hoornen en zeven oogen. Och neen!
+Een eenvoudige ondermeester had ze verbroken. Justus <ins class="corr" id="corr8" title="Bron: Eykendal">Eykendaal</ins>
+kende bladzijde bij bladzijde van buiten. Niets van hetgeen
+daar geschreven stond (het was zoo veel niet trouwens: wat stille
+behoefte maar om lief te hebben, wat geloof en wat gevoel en wat
+ingeborene verbeeldingsgave)&mdash;niets van het schrijfsel in dit boek was
+den jongeling geheim. En evenzoo&mdash;maar dit vermoedde Justus, van zijne
+hoogte als man en ondermeester zelf zoo niet&mdash;evenzoo lagen voor het
+kind de roerselen bloot van het gemoed des jongelings.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Justus, na in zijn twaalfde jaar ouderloos te zijn geworden, was bij
+meester Van Meppen als kweekeling op school gekomen. Marieken was toen
+even negen. Destijds leefde ook juffrouw Van Meppen nog; en daar die
+brave vrouw met de moeder van Justus heel bevriend was geweest, zoo had
+het schoolmeesterlijke echtpaar den jongen in huis genomen. De vrouw zag
+daarin jegens den wees eene liefdedaad, terwijl de man de schikking
+beschouwde als voor het ondermeestertje heilzaam uit een zedelijk en
+paedagogisch oogpunt, en tevens (nademaal een Indische oom zich
+verbonden had tot het uitkeeren van een billijk kostgeld) voor hemzelven
+niet onvoordeelig met betrekking tot het huishoudelijke budget. Dus
+dakgenooten geworden, bleven toch aanvankelijk, zoolang juffrouw Van
+Meppen leefde, de knaap en het meisje elkander innerlijk vreemd; want
+nog ontbrak de band, die hunne schuwe naturen tot elkander brengen kon.
+Eerst een paar jaren <span class="pagenum" title="65"></span><a id="p_65"></a>later, na den dood van des schoolmeesters vrouw,
+was hierin snel verandering gekomen. Marieken, in hare verlatenheid, was
+tot Justus&mdash;en Justus, in zijne deelneming, was tot Marieken genaderd.
+Samen hadden zij de moederlijke doode betreurd; samen hadden zij haar
+graf bezocht op den heuvel; samen&mdash;eerst aarzelend, maar weldra vol uit
+het hart&mdash;hadden zij gepraat over hunne eenzaamheid in deze groote en
+wreede wereld, van wier grootheid en wreedheid zij toch op hun dorpje
+pas zulk een klein en zwak denkbeeld zich hadden kunnen vormen. Elkander
+troosten, elkander aanvullen, was de grondslag geweest van hunne
+vriendschap; dit alvast had uit hunne jonge harten de kiem van
+bitterheid geweerd, die binnensluipen <em class="g">moet</em> in elk zieltje dat in geene
+enkele andere borst den weerklank verneemt van zijn zuchten en van zijn
+lachen. En allengs&mdash;naar gelang het meisje zich mee ontwikkelde, zoodat
+het verschil in leeftijd al minder en minder eene belemmering werd voor
+hunnen innerlijken omgang&mdash;allengs was er op dien grondslag voor hen
+beiden een heerlijk lustslot verrezen, waarin zij samen woonden als
+prins en prinses: een lustslot met gouden zuilen en torens van kristal:
+de koene, hooge burcht der phantasie.</p>
+
+<p>Om het zakelijker uit te drukken: Justus en Marieken waren samen aan het
+lezen, aan het wandelen en aan het droomen gegaan.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Het lezen .... och heilige onnoozelheid! De hedendaagsche collega's van
+mijnen vriend zouden meewarig geglimlacht hebben, indien zij zijnen
+boekenschat bijeen hadden gezien. De Nederlandsche ondermeester in die
+donkere, langvervlogene dagen was nog niet de verbazend geleerde kop van
+tegenwoordig: de jonge wijsgeer, die van alle de <span class="pagenum" title="66"></span><a id="p_66"></a>vruchten in den
+boomgaard der kennis geproefd, en de meesten derzelve wrang bevonden
+heeft. Och hemel, neen! Een professor was destijds een professor, en een
+ondermeester was een ondermeester. Er stond eene maat tot de kennis die
+men vergde voor de somma van twee-honderd-en-vijftig gulden 's jaars.
+Zoo bij voorbeeld zou Justus, indien hij pedant ware geweest en bluf had
+willen slaan, onder zijne ranggenooten bij de paedagogiek zich
+gemakkelijk hebben kunnen doen huldigen als een genie, omdat hij,
+behalve goed lezen, net schrijven, vlug cijferen en eene tamelijke dosis
+aardrijkskunde en geschiedenis, zich aardig wat Duitsch had eigen
+gemaakt: de taal die hem uit juffrouw Van Meppen's mond zoo zacht, zoo
+&bdquo;<i xml:lang="de">heimlich</i>&rdquo; geklonken had, en in welke hij den rijksten schat wist te
+kunnen vinden van zijne lievelings-lectuur: sprookjes en sagen,
+balladen, liederen, overleveringen.....</p>
+
+<p>Naïef, niet waar?&mdash;Ja, dat was heel iets anders dan Vogt en Büchner,
+Douwes Dekker en Stuart Mill, en meer van die klokspijs, waarmede onze
+huidige, zoo oneindig degelijker onderlegde jeugd zich de hersenen
+voedt! Inderdaad, dat was heel iets anders!....</p>
+
+<p>En dit malle goed, dit zotte, zoete gephantaseer van bijgeloovig volk en
+onnoozele dwepers, dat leerde de jongen nu ook Marieken lezen. In de
+<i xml:lang="de">Palmblätter</i> van Herder of in de <i xml:lang="de">Märchen</i> van Grimm&mdash;om maar iets te
+noemen&mdash;konden die twee te zamen zich dermate verdiepen, dat er zoo
+eenen ganschen zondag-achtermiddag geene school en geene
+schoolmeesterij, geen Hillegersberg en geen tredmolen voor hen op de
+wereld waren. Justus las voor; hij las <em class="g">goed</em>, heb ik reeds gezegd.
+Marieken luisterde. En het een en ander was te genotrijker, omdat het
+contrabande was, aangezien meester Van Meppen (van <span class="pagenum" title="67"></span><a id="p_67"></a>wiens boekenrek na
+den dood zijner vrouw zelfs <i>Maurits Lijnslager</i> verwijderd was als een
+loszinnige, en Zschokke's <i>Alamontade</i> als ijdelheid der ijdelheden) er
+volstrekt niets van bespeuren mocht. Des winters moesten de jongelui
+hunne kans waarnemen bij eene vetkaars in de school, terwijl Van Meppen
+zijn uiltje knapte na het eten; of in de huiskamer, wanneer de geduchte
+zijn societeit-avondje genoot. Des zomers kropen zij weg in de ruïne op
+het kerkhof. Justus had aan een der afgebrokkelde stukken muur eene
+soort van trap gevonden, die naar eene nis leidde, een voet of acht
+boven den grond. Hier zaten zij verholen te lezen en te babbelen in het
+avondlicht, van aangezicht tot aangezicht met den ouden kerktoren, die
+aandachtig scheen mee te luisteren naar de verhalen van feeën en
+eenjers, nixen en dwergen en roovers en ridders, als waarden er echo's
+om hem henen van liederen uit zijne eigene jeugd. Hier ook was het, dat
+Justus aan Marieken de geschiedenis verteld had van Hildegarde en Ubbo.
+Het duurde een heel poosje, vóór Marieken zich uit het hoofd kon zetten
+dat de beide Delftsche torens, van deze verhevenheid juist zichtbaar als
+twee donkere staken waarachter het westen glom, niet Twikko en Fikko
+waren, de bloedige reuzen, uittrekkende op maagdenroof!</p>
+
+<p>Dan het wandelen!.... De meesten mijner lezers zouden van die tochten
+door de Schielandsche dreven ras genoeg hebben gehad; maar enkelen
+hunner&mdash;bedenkende dat het blauw des hemels en het wit der wolken en het
+groen der velden heerlijk zijn alom, en dat zelfs eene wandeling door
+eenen polder beter is dan in het geheel geene wandeling&mdash;zouden lustig
+hebben meegestapt door dik en dun, blijde al dat zij den zuiveren wind
+hadden om in te happen, en den vrijen, wijden horizon om hunnen blik er
+<span class="pagenum" title="68"></span><a id="p_68"></a>langs te laten dwalen. Men vergete ook niet, dat Justus en Marieken
+nooit eene andere natuur gekend hadden dan deze; de Duitsche wouden, de
+Zwitsersche bergen mocht hunne phantasie hun voorspiegelen, gelijk zij
+hun ook beelden maalde van het hemelsche paradijs; maar die wouden te
+doorkruisen, die bergen te beklimmen&mdash;de mogelijkheid van zoo iets kwam
+niet in hen op, laat staan de begeerte er naar. En eindelijk herinnere
+men zich hoe elke natuur ons sympathiek wordt, in welke wij ons bewegen
+als kinderen: in welke wij het eerst de vleugelen leeren uitslaan van
+onze verbeelding, het eerst de voor het jong gemoed zoo onuitsprekelijk
+aangrijpende indrukken ontvangen van de grootheid en de majesteit der
+Schepping, het eerst de zaligheid leeren smaken van bewonderen, van
+twijfelloos, critiekloos aanbidden.</p>
+
+<p>Zoo wandelden de jongelieden, telkens als hun een vrije zaterdag-middag
+of een schoone zomer-avond gegund was, frisch er op los; ver langs de
+eenzame boorden van de Rotte, rondom de golvende, van wilgen en biezen
+omzoomde plassen, dwars door de velden naar een dorp in den
+omtrek&mdash;samen zingend in den wind met den rietvink, kruiden lezend,
+sproken dichtend, droomen droomend, muziek vernemend en wonderen
+speurend, waar de zinnen van anderen niets zouden opgemerkt hebben dan
+kaalheid en platheid&mdash;vunzig water en drassig veen.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<h3>IV.</h3>
+
+<p>Dit lezen en wandelen en droomen....</p>
+
+<p>Maar ik zou vermelden op wat wijze de heer Van Meppen de volle maat te
+meten kwam van het ontuig, dat zijnen ondermeester door het brein
+spookte, en hoe hij tevens <span class="pagenum" title="69"></span><a id="p_69"></a>tot de wetenschap geraakte van hetgeen die
+jonge snuiter en Marieken dan toch zoo samen altoos te verhandelen
+hadden. Ik ga nu zonder verderen omhaal daartoe over.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Justus was tot eenen flinken zeventienjarigen borst, Marieken tot eene
+stemmige veldbloem van vijftien opgegroeid.</p>
+
+<p>Eens op eenen warmen Juni-avond hadden onze jeugdige vriend en zijn
+vriendinnetje zich de weelde veroorloofd van een watertochtje. Na bij
+&bdquo;Vrouw Romein&rdquo; (ook bij de huidige Rotterdamsche jonkheid nog welbekend
+en veelgeliefd) een schuitje te hebben gehuurd, waren zij den plas
+opgedobberd, en hadden door het spelende briesje zich laten heendrijven
+in eene kleine kreek, die door twee smalle, met dicht elzenhout
+begroeide landtongen bijna geheel omsloten werd. Hier had Justus de
+riemen binnen boord getrokken, en uit zijn jasje een klein boekdeel voor
+den dag gehaald, welks genummerde rug en beduimelde omslag deszelfs
+afkomst vermoeden deden van een der stalletjes, die zoo lang het
+standbeeld van Desiderius Erasmus omschansten als met een bolwerk van
+geleerdheid. Dit boeksken was de <i xml:lang="fr">Undine</i> van <span xml:lang="fr">De la Motte Fouqué</span>.</p>
+
+<p>&bdquo;Wat nieuws en wat moois!&rdquo; zeide de ondermeester op geheimzinnigen toon.
+&bdquo;De historie van eene waternimf. Zullen we een hoofdstuk snoepen?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Graag! o graag!&rdquo; riep Marieken; en meteen stak zij, het nijvere kind,
+de naald met roode zijde in het fluweelen calotje, dat zij werkte voor
+haar vaders verjaardag. Nu begon Justus met zachte stem te lezen, hoe de
+ridder tot den visscher kwam:&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Es mögen nun wohl schon viele hundert Jahre her sein, da gab es einmal
+einen alten guten Fischer; der sass eines schönen Abends vor der Thür,
+und flickte seine Netze. Er <span class="pagenum" title="70"></span><a id="p_70"></a>wohnte aber in einer überaus anmuthigen
+Gegend. Der grüne Boden worauf seine Hütte gebaut war, streckte sich
+weit in einen grossen Landsee hinaus; und es schien eben so wohl, die
+Erdzunge habe sich aus Liebe zu der bläulich-klaren wunderhellen Fluth
+in diese hineingedrängt, als auch das Wasser habe mit verliebten Armen
+nach der schönen Aue gegriffen, nach ihren hochschwänkenden Gräsern und
+Blumen und nach dem erquicklichen Schatten ihrer Bäume. Eins ging bei
+dem andern zu Gaste, und eben desshalb war jegliches so schön. Von
+Menschen freilich war an dieser hübschen Stelle wenig oder gar nichts an
+zu treffen, den Fischer und seine Hausleute ausgenommen. Denn hinter der
+Erdzunge lag ein sehr wilder Wald</i>&rdquo;....</p>
+
+<p>En zoo verder, tot het hoofdstuk uit was. Toen sloot hij het boekje, en
+zei dat het voor heden genoeg was: want met zulk een litterarisch banket
+moest men spaarzaam wezen, meende hij, als wijze kinderen met hun
+Sint-Nikolaas-lekkers. Niet alles opeens; dagelijks een brokje; dan
+duurde de vreugd het langst.</p>
+
+<p>&bdquo;Kijk!&rdquo; riep hij, bij wijze van nabetrachting: &bdquo;het heeft er hier wel
+iets van. Hier is óók een meer, en eene landtong, op welke wij een
+huisje zouden kunnen bouwen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Om er met ons beidjes in te wonen, niet waar?&rdquo; viel Marieken hem in de
+rede. &bdquo;Zoo heel alleen met ons beidjes!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Zeker, kind! En daarachter zouden we boomen kunnen planten, die bosch
+zouden geworden zijn tegen dat we oude luidjes waren.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;O heerlijk! heerlijk! Hoe gezellig!&mdash;En den kost zouden we verdienen
+met visschen, niet waar?&rdquo;</p>
+
+<p>Justus moest lachen. &bdquo;Met visschen?&mdash;De paling is schaarsch in den
+Bergschen plas; en dat de baars en <span class="pagenum" title="71"></span><a id="p_71"></a>de voren er elkaar niet in den weg
+zwemmen, daarvoor zorgen je vader en de dominee en de liefhebbers uit de
+stad wel! Dat visschen zou ons een mager kostje opbrengen, Marieken!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Nu ja! maar we zouden zoo zuinig kunnen leven!&rdquo; riep het meisje. &bdquo;En
+als er dan eens zoo'n ridder kwam....&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Een ridder, haha!&mdash;Ik vrees eer dat Hannes de diender komen zou, om ons
+te callanzeeren!.... Er zijn tegenwoordig zoo geen ridders meer, Marieken.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ook geen betooverde wouden meer?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;O, die zeker niet!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ook geen waternimfen?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;'k Zou denken van neen .... ofschoon .... in de zee, en in heel diepe
+meren .... wie weet 't! Er is zoo véél dat we niet zien kunnen....&rdquo;</p>
+
+<p>Dit stukje philosophie bracht beiden aan het mijmeren. Marieken stikte
+naarstig voort aan haar calotje; maar hare gedachten toefden in het
+visschershutje op de groene landtong. Justus pelde met zijn zakmes den
+bast van een wilgetakje: maar zijn geest zweefde ver weg over de diepe
+blauwe wateren, in welke de blanke nixen met de gulden haren nog wel
+wonen mochten. Hij zag in zijne verbeelding zijnen koensten wensch
+vervuld. Hij zeilde mee op een der groote schepen, die daar gemeerd
+lagen aan den rivierkant voor de stad. De wimpels flapten in den wind,
+de zeilen zwollen, de golven bruisten, gekapt met sprankelend schuim.
+Zeemonsters doken blazend op langs den boeg. Aan de kimme doemden blauwe
+bergen. Bij een zonnig eiland viel het anker. Justus wandelde onder de
+palmen van Taprobane, over welks wonderen hij kort tevoren gelezen had
+in het boek van vader Haafner.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="72"></span><a id="p_72"></a></p>
+
+<p>Middelerwijl deed rondom den droomenden jongeling de wereld der
+werkelijkheid al haar best om in liefelijkheid de wereld der verbeelding
+te evenaren. Het was bladstil geworden, zoodat de gouden baan, die de
+neigende zon over den waterspiegel wierp, haast door geen rimpeltje
+verbroken werd. Om het bootje heen wipten de dartele vischjes uit het
+nat, met eene flikkering en een plompje. In de verte riep de koekoek.
+Vlak bij in het elzenhout kweelde de boerennachtegaal. Hoog in de
+bleekblauwe lucht kruisten tjilpend de zwaluwen.</p>
+
+<p>Marieken had haar borduurwerk ter zijde gelegd. Haar ééne handje rustte
+in haren schoot; haar andere hing over den kant van het schuitje, de
+vingertoppen gedoopt in het groene water. Zij tuurde met groote oogen
+over den plas naar den weerhaan op den kerktoren, die blonk als eene
+ster boven het geboomte.</p>
+
+<p>&bdquo;Justus!&rdquo; sprak zij plotseling.</p>
+
+<p>&bdquo;Wel?&rdquo; vroeg de ondermeester, in zijnen droom van het wondereiland nog
+verzonken.</p>
+
+<p>&bdquo;Zouden ze er wel ooit geweest zijn?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Wat? De boschduivels en de dolle olifanten?&mdash;O zeker!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Neen!&mdash;de ridders, wou ik zeggen.&rdquo;</p>
+
+<p>Justus ontwaakte. &bdquo;Aha, de ridders!&mdash;Ridders, kind? of die er wel ooit
+geweest zijn?.... Mooie vraag!&mdash;Heele legers van ridders!&mdash;En onze ruïne
+dan, die eens een groot en sterk kasteel was? Wie zou dat gebouwd
+hebben, als er geen ridders waren geweest?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En had elke ridder zoo zijne jonkvrouw?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Elke ridder had zijne eigene jonkvrouw, zoo mooi als de avondzon, voor
+wie hij den ganschen dag verzen opzei, en lanzen brak in het steekspel,
+en andere ridders bevocht.&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="73"></span><a id="p_73"></a></p>
+
+<p>&bdquo;En .... Justus....&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Nu?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Wie zou jij wel kiezen tot je jonkvrouw?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ik!&rdquo; lachte Justus:&mdash;&bdquo;maar ik ben immers geen ridder! Ik ben maar een
+arme ondermeester. Voor mij komen geene jonkvrouwen te pas!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Goed! Maar <em class="g">als</em> je nu eens een ridder waart? Wie zou je dan kiezen om
+mee te wonen in je kasteel?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dan?.... jou, Marieken, jou.... Ik houd immers van niemand zoo veel!&rdquo;</p>
+
+<p>Marieken's oogen glinsterden; er vloog een lach over haar gelaat, die
+het bleeke kopje waarlijk schoon maakte. Na een kort zwijgen sprak zij verder:</p>
+
+<p>&bdquo;Justus, we hebben nu al heel wat sproken en legenden zoo samen gelezen.
+Maar de mooiste vind ik nog altoos die, welke ik 't eerst van je hoorde:
+de sage van Hildegarde en Ubbo.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En waarom dat?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Omdat zij zoo trouw was, die arme reuzin. En&rdquo;&mdash;liet zij met ingehouden
+geestdrift er op volgen&mdash;&bdquo;zal ik je eens wat zeggen?.... Ik zou het net
+zóó gedaan hebben!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Wat, mal kind?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Wel .... als ze mij den ridder niet hadden willen geven, van wien ik
+hield .... dan .... dan zou ik zijn weggeloopen .... dan zou ik in de
+zee gesprongen zijn.... O, ik zou hem hebben aangehangen tot in den
+dood. Al zouden er vijf-en-twintig reuzen gekomen zijn om mij te
+dwingen, of driehonderd draken met vurige muilen....&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrdot" />
+
+<p>Daar deed in het elzenboschje een verdacht gerucht zich hooren. Eerst
+een ritselen: daarna een gekraak en <span class="pagenum" title="74"></span><a id="p_74"></a>rumoer in het gebladerte, alsof een
+hongerige beer of een verbolgen everzwijn zich onstuimig eenen weg er
+doorheen brak. Justus dacht aan Hannes den koddebeier;&mdash;Marieken aan
+Twikko en Fikko. Maar ziet! vóór zij zelven eigenlijk wisten wat zij
+dachten, vóór zij tijd hadden om het schuitje van den wal te duwen en
+het ruime sop te kiezen .... ziet! de twijgen openden zich, en tegenover
+de vervaarde blikken der kinderen stond .... geen reus, geen
+vuurspuwende griffioen, geen al te ijverige dienaar der plattelandsche
+gerechtigheid .... edoch, omstuwd door eene wolk van opgejaagde muggen,
+bezaaid met groene houtluizen, de hengelroede in de hand, den vischkorf
+op den rug, den pierenbak voor den buik, meester Petrus van Meppen, zeer
+rood in het aangezicht van wegen inspanning en grooten toorn. Hij had,
+aan de andere zijde van de landtong gezeten om een baarsje te snappen,
+woord voor woord afgeluisterd wat de jongelieden in het bootje hadden
+gelezen en gepraat.</p>
+
+<p>&bdquo;Zoo, zoo, juffertje!&rdquo; siste hij tusschen de tanden, met eenen centenaar
+nadruk op elke lettergreep: &bdquo;Zoo, zoo .... vijf-en-twintig reuzen!
+driehonderd draken! wegloopen! in zee springen!&mdash;zoo, zoo! zou je
+dat?.... Ik moet zeggen, je bent een snugger nest voor je jaren! Je
+meester heeft pleizier van zijn onderricht!.... Hier! zeg ik. Aan wal!
+Oogenblikkelijk!&rdquo;</p>
+
+<p>Vervolgens zich tot Justus wendende, terwijl de hengel in zijne hand met
+vreeselijke slagen dood en verderf spreidde onder de muggen in het rond,
+bulderde hij met heel de kracht zijner longen, zoodat er eene siddering
+voer door de biezen aan den kant:</p>
+
+<p>&bdquo;En jij, aap van een jongen! Is dát de manier waarop jij je hooge
+roeping als onderwijzer der jeugd opvat?&mdash;Dit <span class="pagenum" title="75"></span><a id="p_75"></a>Dit onschuldige kind in
+hoeken en holen te vergiftigen met heidenschen zotteklap, onchristelijke
+bakerpraatjes, zedebedervend gebazel?&mdash;Haha! Loon je mij zóó al mijne
+goedheid en zorg en de gastvrijheid van mijn huis?&mdash;Serpent, dat ik aan
+mijnen boezem gekoesterd heb .... ik .... ik .... ik verban je uit mijne
+school, uit mijne woning!.... Ga weg van onder mijn oog! <i xml:lang="la">Vade mecum,
+Satanas! Vade mecum!</i>&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Dit was de banvloek van meester Petrus van Meppen, tegen Justus
+Eykendaal door hem uitgesproken in de meest dramatische stonde zijns
+levens<ins class="corr" id="corr9" title="Bron: ,">.</ins></p>
+
+<p>De verschrikte zon dook dien avond in haar golvenbed veel haastiger
+onder, dan zij van den almanak permissie had. De koekoek liet af van
+slaan. Het boerennachtegaaltje verstomde. En de nacht, de alvertrooster,
+spoedde zich om onder zijne vleugelen de deerlijk ontstelde schepping
+vergetelheid te doen vinden van zóóveel ontzettends.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<h3>V.</h3>
+
+<p>Zijn interdictum tegen den ongelukkigen ondermeester geslingerd
+hebbende, aanvaardde met opgegeven hoofd, brieschende neusgaten en den
+tred eens veldmaarschalks, de heer Pieter van Meppen den terugtocht door
+het elzenboschje, zijn dochtertje met ijzeren greep nà zich sleepende.</p>
+
+<p>Justus bleef dus alleen in het schuitje&mdash;alleen met zijne grimmigheid.
+Hij zag den handkus niet, dien Marieken hem toewierp terwijl zij
+tusschen het gebladerte verdween. Niets zag hij, dan den hoon hem
+aangedaan. Hij balde <span class="pagenum" title="76"></span><a id="p_76"></a>de vuisten, hij rolde wild met de oogen. Toen,
+over de riemen zich buigend als een galeislaaf, deed hij het onzalige
+pleiziervaartuigje heenscheren naar de overzijde van den plas, waar hij
+het aan den eigenaar terug te bezorgen en de huur er voor nog te betalen
+had.... Ziet hem roeien! Hoe zweepten de spanen het water tot schuim! Te
+drommel, wie had er achter den stillen jongen zóóveel spierkracht
+vermoed en zóóveel vuur?.... Maar hij was dan ook door en door boos. Het
+kookte hem in zijn binnenste, minder, weet ge, om Van Meppen's redeloos
+uitvallen tegen hemzelven, dan wel om de lastertaal, ja, de blasphemie
+van dien man tegen Undine, Hildegarde en heel de Germaansche dichter- en
+sprokenwereld. Ha! smaad op hemzelven deerde hem minder. Maar dit
+schimpen op zijn heiligdom, dát was te veel geweest!&mdash;Dienzelfden avond
+nog wilde hij zijne gansche wereldsche have zich op den nek laden, en
+elders eerst een nachtverblijf, vervolgens eene betrekking gaan zoeken.</p>
+
+<p>Met dit voornemen bezield, kwam hij thuis, waar Marieken hem over den
+drempel te gemoet ijlde. Zij hunkerde naar hem. Haar vader was op de
+societeit zijne verontwaardiging wat gaan verzetten. Nu konden zij
+vrijuit praten.</p>
+
+<p>&bdquo;Justus!&rdquo; begon het meisje, hem hare handen op de schouders leggende:
+&bdquo;Justus, je zult niet gaan!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Toch, kind, toch! toch!&rdquo; antwoordde de jongeling met gemaakte kalmte:
+&bdquo;Toch, Marieken, ik zal wèl gaan. En dit heden avond nog: op staanden
+voet. Ik kom mijn boeltje inpakken, en afscheid van je nemen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Justus! je raast. Wààr zou je heen kunnen? En waaróm zou je gaan?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Waaróm!&rdquo; barstte Justus los. &bdquo;Waaróm!&rdquo; riep hij met <span class="pagenum" title="77"></span><a id="p_77"></a>trillende lippen,
+geweldige moeite doende om zijne tranen te bedwingen. &bdquo;Kun je dát nog
+vragen&mdash;jij, die ik meende dat mij begreep, dat met mij
+sympathiseerde!... Waaróm! Hahaha! Maar heb je dan niet gehoord wat je
+vader tot mij gezegd heeft?&mdash;Ik schiet hier immers uit hoeken en holen
+als eene slang....&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Justus!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Om zijn onschuldig kind te vergiftigen!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;O! stil toch!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Te vergiftigen, jawel! met heidenschen zotteklap, en onchristelijke
+bakerpraatjes, en&mdash;en wat zei hij ook nog meer?&mdash;zedebedervend gebazel,
+ja juist!... Zie je, Marieken, dat mag zoo niet langer duren. 't Is
+duidelijk: daar moet een eind aan komen. Zedebedervers en serpenten
+mogen hier niet langer met zóóveel vroomheid en onschuld onder één dak
+wonen!&mdash;Laat mij! Laat mij naar boven gaan, om mijne boeken en mijne
+kleeren bijeen te rapen. Ik wil weg! Satanas wil weg van hier!&rdquo;</p>
+
+<p>Marieken echter, in stee van hem door te laten, trad hem vlak voor den
+voet, en keek hem een poosje met hare groote blauwe oogen strak in de
+zijne. Hij sloeg de wimpers neder voor dien stil verwijtenden blik: want
+in die twee heldere zielespiegels had hij weerkaatst gezien hoe bitter
+en onbillijk hij daareven geweest was:&mdash;hoe voor één driftig woord, hem
+in het oor geworpen, zijn hart er twintig uitgebroed, zijn mond er
+twintig weergegeven had. De storm in zijn gemoed ging liggen onder dien blik.</p>
+
+<p>&bdquo;En zou je dan&rdquo;, sprak het meisje zacht, maar met eenen nadruk die haar
+uit het diepste van haar zieltje welde: &bdquo;zou je dan, Justus, zoo <em class="g">kunnen</em>
+heengaan?&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p><em class="g">Kunnen</em>?.... De knaap was veel te groen in de diplomatie, <span class="pagenum" title="78"></span><a id="p_78"></a>om met
+voordacht het antwoord op eene vraag te ontwijken. Wij moeten dus
+aannemen dat hij geen flauw besef had, wat teederheid, half kinderlijk
+nog, half vrouwelijk reeds, er tot hem sprak uit dat ééne woord. Och
+och! er trillen toontjes in maagdeboezems, wier fijne, zoete klank aan
+een zeventienjarig jongensoor even verspild is, als een strijkquartet
+van Mozart aan een gezelschap Kaffers. Oudere ooren, die ze wèl vernemen
+kunnen&mdash;voor die, helaas, zijn zij niet meer bestemd.</p>
+
+<p>&bdquo;Kunnen?&rdquo; riep dus Justus, hoorende doof: &bdquo;Er is immers geen sprake van
+kunnen! Ik moet immers wel. Je vader heeft me immers weggejaagd!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dwaasheid!&rdquo; hernam Marieken: &bdquo;Je kent vader wel beter. Je weet wel dat
+hij niet alles meent wat hij in zijne drift zich zoo ontvallen laat. Je
+weet ook wel dat hij je niet graag missen zou op school.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;'t Kan zijn. Maar wie zou hier dan de minste moeten wezen?&mdash;Zou <em class="g">ik</em> soms
+moeten vragen om te mogen blijven? .... ik .... ik die&rdquo;.... Hij begon
+weer op te bruisen, bij de gedachte aan al de grieven van dien avondstond.</p>
+
+<p>&bdquo;Tut, tut!&rdquo; suste hem Marieken: &bdquo;laat dat aan mij maar over! Voor het
+vragen zorg <em class="g">ik</em>!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Lief kind!&rdquo; zeide Justus, terwijl hij hare hand vatte.... &bdquo;Hoor
+eens&mdash;ik was buiten mijzelven daareven. Ik had ongelijk. Maar toch, in
+alle kalmte nu&mdash;'t is beter, geloof ik, dat ik heenga, Marieken. Je
+vader en ik kunnen tóch op den duur met elkaar niet overweg. Wij zijn
+contrasten, water en vuur, tot zelfs in onze opvatting van de
+schooltaak. Mijne boeken, die ik zoo liefheb, hij zou ze verbranden, als
+hij durfde. Mijne idealen, waarmee ik zoo dweep, en waarin ik zoo opga,
+omdat ze mij <span class="pagenum" title="79"></span><a id="p_79"></a>als mijn adem zijn&mdash;hij zou er den spot mee drijven, als
+hij ze kende. Wat mij eene openbaring is, dat is hem zoo veel als praat
+uit het dolhuis, nog goddeloos op den koop toe. Ik ben voor hem een
+ingebeelde droomer. Hij is voor mij een bekrompen schoolvos. Zeg
+zelf&mdash;hoe zal dit langer samen passen?&rdquo;</p>
+
+<p>Daar biggelden twee groote tranen Marieken langs de wangen. Het was zoo
+waar, wat zij hooren moest; en juist dáárom was 't zoo hard het te
+moeten hooren. Justus' drift had zij gemakkelijk vermeesterd; tegen
+zijne rede wist zij niets in te brengen.</p>
+
+<p>&bdquo;Och!&rdquo; snikte zij, met haren witten boezelaar voor hare oogen: &bdquo;wij
+waren zoo gelukkig samen!&rdquo;....</p>
+
+<p>Zacht trok hij haar naar zich toe, bewogen, meer dan half verwonnen
+reeds. Wanneer men nog geen twintig zomers telt, dan kan men het
+grootste gelijk willen hebben tegen drie dozijn professoren&mdash;het
+argument van meisjestranen weerstaat men niet licht. Hij legde haren arm
+in den zijnen, en, zonder zelf te bedenken waarheen zij gingen,
+slenterden zij samen het aan de school grenzende heuveltje op&mdash;de kerk
+voorbij&mdash;het oude pad op tusschen de graven.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Het was donker geworden, zoo donker het namelijk in eenen helderen
+Juni-nacht worden kan, als des nachtegaals avondlied en des leeuweriks
+morgenzang elkander opvolgen gelijk adagio en scherzo eener symphonie;
+als de sterren den tijd nauw vinden om even te flonkeren tusschen de
+schemering die ze ontsteekt en de schemering die ze doet verbleeken; als
+het amber aan <span class="pagenum" title="80"></span><a id="p_80"></a>de westerkimme even pas vergrauwd is, of ziet&mdash;Auroor
+begint in het oosten den sluier al weg te schuiven van haar rozig
+aangezicht!</p>
+
+<p>De maan bovendien.... Ei ja, lezer, sta ook mij toe van dit hemellichaam
+een passend gebruik te maken ter illuminatie van deze mijne vertelling.
+Ik geef u mijn woord, dat ik aan de vergunning mij niet zal te buiten
+gaan. Het is trouwens een feit, het is historisch boven allen twijfel
+verheven, dat in Juni van den jare 1858 verscheidene nachten
+achtereenvolgens de satelliet van onzen aardbol ook het dorpje
+Hillegersberg en omstreken met zijn zilveren licht bestraald heeft.</p>
+
+<p>De maan alzoo, juist boven den lindenkrans rondom het kerkhof verrezen,
+dreef met het landschap haar welbekend goochelspel. Aan vlakheid leende
+zij diepte, aan dofheid glans, aan schaduwen lichaam. Den kerktoren
+herschiep zij in eenen wachter met metalen helm en pantserkraag; het
+boschje in eenen zuilentempel; het grasperk onder de boomen in wemelend
+mozaïek; den dauw, die wijd gestrekt lag over Schieland's velden, in
+eene zee van ongepeilde diepte, bezaaid met dreigende klippen, die
+koebeesten, en met geheimzinnige eilanden, die boerenhofsteden waren.
+Doch dit alles haalde nog niet bij hetgeen zij aan de ruïne tooverde.
+Ruïnen en de maan (die zelve een oude puinhoop is) zijn van eeuwen her
+boezemvrienden geweest; vandaar dat men een oud stuk muur zoo bijzonder
+indrukwekkend vindt bij maneschijn, en dat men de maan zoo op haar
+minnelijkst ziet lonken door een kijkgat in een oud stuk muur. De ruïne
+van Hillegersberg dus was méér dan schoon dien avond. Zij scheen hooger
+en ranker geworden, jonkvrouwelijk haast van gestalte. Haar rood
+gesteente leek doortinteld <span class="pagenum" title="81"></span><a id="p_81"></a>van eenen warmen goudglans; de schaduw aan
+haren voet was als een sleep van zwart fluweel; op hare kruin glom het
+natte mos als smaragden, en vonkten de bedrupte graspluimen als
+brillanten, gestengeld op eenen diadeem.</p>
+
+<p>Onze jonge lieden, naast elkander gezeten op eene hooge zerk, op welke
+een groot bronzen blazoen prijkte, hadden eene pooslang al peinzend
+meegezwegen met de roerlooze stilte om hen heen. Justus brak eindelijk
+het mijmeren af:</p>
+
+<p>&bdquo;Is het niet als een sprookje?.... En dat er menschen zijn, die voor zoo
+iets niet het geringste gevoel hebben! Die er niets in zien kunnen, dan
+eene gelegenheid om olie te besparen in de straatlantarens! Ha ha ha!&rdquo;</p>
+
+<p>Een zucht was Marieken's éénig antwoord op deze sarcastische
+overdenking.</p>
+
+<p>Beiden zwegen weer eene wijle.</p>
+
+<p>&bdquo;Die lieve maan!&rdquo; sprak Justus toen: &bdquo;Hoe vaak heeft zij ons getroost
+hier op dit heuveltje!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Al menigmaal&mdash;ja, Justus!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En als ze nu wéér vol is&mdash;wie weet hoe ver ik dan al weg ben van hier!&rdquo;</p>
+
+<p>Marieken zeide niets.</p>
+
+<p>&bdquo;Ken je 't nog?&rdquo; hernam hij, na weder eene pauze: &bdquo;dat schoone lied van
+Staring&rdquo;:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Toon ons uw luister, o zilveren Maan,</i><br /></span>
+ <span class="i3"><i>Rijs uit het meer.</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Lach den zwervenden schepeling aan,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Straal op 's wandelaars donkere baan</i><br /></span>
+ <span class="i3"><i>In uw lieflijkheid neer.</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>&bdquo;O ja&rdquo;, zeide het meisje&mdash;&bdquo;ik ken het nog&rdquo;:</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="82"></span><a id="p_82"></a></p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Waar zonder hoop de verlatene smacht,</i><br /></span>
+ <span class="i3"><i>Scheemre uw gloor.</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Waar, na troostlooze afscheidsklacht,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Blij hereenen de minnenden wacht....</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Een snik belette haar voort te gaan; hare oogen schoten vol; in hare
+handen verborg zij haar gelaat.</p>
+
+<p>&bdquo;Marieken!&rdquo; riep Justus, terwijl hij haar áán zich drukte zooals hij nog
+nooit tevoren gedaan had: &bdquo;Kind! waarom schrei je nu zoo?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Omdat ik&rdquo;, kreet zij, &bdquo;omdat ik hier zoo verlaten zal zitten, als je
+heengaat!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Marieken, mijn lief zusje&mdash;nu dan, ik ga niet weg! wij scheiden
+niet!&mdash;Wat maal ik ook om je vader, zoolang jij er nog bent!&mdash;Ik blijf,
+hoor! en we zullen samen nog menig mooi vers lezen. Toe, schei nu maar
+uit!&rdquo;</p>
+
+<p>Zij zag hem aan, lachend door hare tranen heen. &bdquo;Och ja&rdquo;, zei ze.&mdash;&bdquo;Je
+moet bij ons blijven, Just! Het was ook mijne éénige vreugde, dat lezen
+en praten met je. Als je wist hoe ook ik er in opga, in onze boeken!....
+Maar wat is het mooiste boek, wanneer men het alléén moet lezen? Niet
+waar?&rdquo;</p>
+
+<p>Justus echter sloeg geene acht meer op hare woorden. Hij was opgestaan.
+Het scheen of hij een visioen had, of dat hij uit de schaduw achter het
+muurwerk eene demonische verschijning zag opdoemen, die hij bannen wou.
+Met gefronste wenkbrauwen, de armen over de borst gekruist, blikte hij
+naar de ruïne.</p>
+
+<p>&bdquo;Marieken&rdquo;, sprak hij plechtig: &bdquo;was je dat ernst, wat je zeide toen we
+in het schuitje zaten?&mdash;Dat je doen zoudt als Hildegarde de reuzin:
+liever in zee springen, dan verloochenen wat je dierbaar is?&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="83"></span><a id="p_83"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Zeker, Justus!&rdquo; antwoordde Marieken: &bdquo;dat was mij heilige ernst.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Hoor dan!&rdquo; voer de ondermeester voort. &bdquo;Wij staan allebei alleen op de
+wereld; wij hebben niemand die deel neemt aan ons denken en voelen, dan
+elkander. Daarom moeten wij elkander houw en trouw blijven. Laat ons
+eenen eed zweren!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Eenen eed, Justus?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Eenen eed, ja! bij dien bouwval daar, die gewijd is door de eeuwen&mdash;bij
+Hildegarde's berg hier&mdash;bij de goede dichters en de schoone geniën die
+onze troosters zijn. Eenen eed: dat wij elkaar de hand zullen reiken,
+elkaar zullen bijspringen in nood, als trouwe vrienden en
+geestverwanten&mdash;nu, en later ook, levenslang, al loopen misschien onze
+wegen uiteen. Zweer je dat?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ik zweer het, Justus!&rdquo; sprak Marieken, zacht maar vast.</p>
+
+<p>&bdquo;En ons parool, als 't er op aankomt, zal <em class="g">Hildegarde</em> wezen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<em class="g">Hildegarde</em>&rdquo;, herhaalde Marieken: &bdquo;<em class="g">Hildegarde</em> zal ons parool zijn.&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Het moet eene gril der verbeelding zijn geweest, of het spel van eene
+voorbijdrijvende wolk, dat Justus en Marieken op dit oogenblik de maan
+verduisterd zagen, en over de nevelen-zee westwaarts heenglijdende eene
+ontzaggelijke schaduw, die de gestalte had van eene vrouw.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<h3>VI.</h3>
+
+<p>Het liep zooals Marieken voorzien had. Nadat de heer Pieter van Meppen
+de zon had laten ondergaan en opkomen <span class="pagenum" title="84"></span><a id="p_84"></a>over zijnen toorn, voelde hij
+dien aanmerkelijk bekoeld, en was hij innerlijk zeer verblijd, toen hij,
+den volgenden ochtend de school binnentredende, Justus als naar gewoonte
+reeds bezig vond met de kinders den gebruikelijken lofzang uit te blaten
+ter inwijding van den nieuwen dag. De meester deed wel zijn best om
+uitermate grimmig te kijken, zoodat menig wichtje zijne ooren al voelde
+tintelen&mdash;maar overigens toonde hij door taal noch teeken dat er
+tusschen hem en zijnen trawant iets ongewoons was voorgevallen. Wat
+Justus betreft, ook hij hield zich voortreffelijk in zijne rol. Met
+onbevangen blik stond hij daar achter zijnen lessenaar, de maat slaande
+met zijne lange liniaal, en uit volle borst meezingende:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Mijn eerst gevoel zij dankbaarheid,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Waarmee 'k tot God genake,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Als 't morgenlicht zijn stralen spreidt</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>En ik verkwikt ontwake.</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Intusschen, terwijl aldus de ééne helft van het banvonnis over Justus
+stilzwijgend herroepen werd, kwam de andere des te onverbiddelijker tot
+voltrekking. Het jonge mensch mocht blijven in de school&mdash;doch moest
+opdoeken uit de woning van Marieken's vader. Zóó was&mdash;en wijselijk&mdash;door
+Van Meppen besloten. De bedachtzame man oordeelde dat het méér dan tijd
+was om tusschen zijnen romanesken ondermeester en zijn sentimenteel
+dochtertje eenen scheidsmuur te stellen. &bdquo;Waar het moederoog ontbreekt,
+daar past den vader dubbele waakzaamheid&rdquo;&mdash;aldus bepleitte hij in de
+societeit dezen, van zijn standpunt trouwens volmaakt verdedigbaren,
+maatregel. Eene week daarna zag men dus Justus Eykendaal <span class="pagenum" title="85"></span><a id="p_85"></a>gepakt en
+gezakt een achterkamertje betrekken bij eene weduwvrouw, wier huisje
+even buiten de kom van het dorp aan den straatweg gelegen was.</p>
+
+<p>Met deze schikking had Van Meppen juist bereikt wat hij beoogde: dit
+namelijk, dat er bij den dichterlijk-broederlijken omgang tusschen
+Justus en Marieken ééns voor goed een stokje was gestoken. Justus ging
+voortaan van zijn kamertje naar de school, en van de school naar zijn
+kamertje, waar hij blokte voor zijn examen. De twee zagen elkaar dus
+weinig meer; en het samen lezen, het samen wandelen, het samen
+droomen&mdash;'t was uit er mee! Uit als met het schuitjevaren en het stoeien
+in het groen: uit als met de lieve, onnadenkende vertrouwelijkheid!</p>
+
+<p>Viel den jongeling deze scheiding aanvankelijk bitter, aan den anderen
+kant smaakte hem de pas verworvene zelfstandigheid als het manneken in
+het versje de perzik. Hij behield ook altoos zijne beminde boeken nog
+naast zich. Hij kon afleiding zoeken in het verkeer met anderen. Hij was
+jong en sterk, vol zelfvertrouwen&mdash;hij voelde zich <em class="g">man</em> worden, en zag de
+wereld voor zich opengaan, veel wijder nog dan het land der sprookjes,
+veel rijker nog dan al de tooverpaleizen van Sheherezade. Wie treurt er
+lang, om wat ook, wanneer hem het eerste dons begint te krullen om de lippen?</p>
+
+<p>Doch met Marieken was het anders. Voor haar was met den vriend <em class="g">alles</em> uit
+de vreugdelooze vaderlijke woning heengegaan. Voor haar geene vrijheid,
+maar eene steeds enger wordende gevangenschap; geene verstrooiing, maar
+immer strengere ontzegging van genot. Geene toekomst die haar vleide,
+geen horizon die zich haar ontsloot. Integendeel: de wondertuin der
+phantasie, welken <span class="pagenum" title="86"></span><a id="p_86"></a>zij aan Justus' hand was binnengetreden, scheen haar
+thans een verloren paradijs, dat verder en verder van haar terugweek.
+Sleur was haar heden, sleur zou haar morgen zijn. Gansch haar leven was
+haar eene leegte geworden.</p>
+
+<p>Gij jonge heeren der schepping, die onbelemmerd uwe wieken rept&mdash;in
+aether, in modder, al naar het u behaagt&mdash;hoort toe! Als gij genoeg naar
+hartelust gefladderd hebt, laat dan uwe oogen vallen op een braaf
+burgerkind, en neemt haar eerlijk tot uwe vrouw, en maakt haar recht
+gelukkig! Tien tegen één, dat gij eene slavin verlost zult hebben uit
+eenen kerker. Let op hoe dankbaar zij u wezen zal, wanneer gij ook haar
+eens laat meeproeven uit den beker der jeugd: wanneer gij ook haar
+vergunt de arme, zoo lang geknotte vleugels eens uit te slaan in de
+vrije, frissche wereld!</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Justus, zeide ik, was druk aan het blokken getogen voor zijn
+onderwijzers-examen; en daar hij vlug van leeren was, zoo vorderde hij
+aardig hiermede. Nog veel vlugger evenwel, dan in Strootman en Baudet,
+schoot hij op in eene kunst, die haren beoefenaars nooit anders dan
+verdriet gebaard heeft: het bekladden namelijk van goed papier met
+slechte verzen&mdash;en wel (wat de zaak niet beter maakt) verzen van zeer
+beslist erotischen aard. Justus, in wien waarlijk een dichter stak,
+zoolang hij maar geen poëet wilde wezen&mdash;Justus was &bdquo;in 't rijm
+vergaan&rdquo;! Justus schreef minnezangen!</p>
+
+<p>Dit mocht voorzeker treurig heeten. Edoch, mijne vrienden! wie uwer, in
+eigen boezem getast hebbende, durft deswege den eersten steen werpen op
+mijn ondermeesterken? <span class="pagenum" title="87"></span><a id="p_87"></a>Wie zelfs kan, met de hand op het hart, betuigen
+dat hij behoed bleef voor een nog veel grooter kwaad, aan hetwelk mijn
+bescheiden held zich althans niet bezondigde: het neerschrijven niet
+slechts, maar het aan den medemensen mee te slikken geven van de
+overkookselen zijner dichtaar?&mdash;</p>
+
+<p>Die minnezangen nu&mdash;aan wie waren zij gericht?</p>
+
+<p>Aan Marieken?&mdash;</p>
+
+<p>Helaas! neen. Terwijl Marieken zoo heel veel dacht aan Justus, was
+Justus al minder en minder gaan denken aan Marieken, en al meer en meer....</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza">
+ <span class="i3"><i>AAN MARY.</i><br /></span>
+</div>
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Licht van mijn oogen,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Ster in mijn nacht,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Vlam van mijn leven,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>'k Zing van uw pracht.</i><br /></span>
+</div>
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Bleek wordt Aurora,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Kleurloos en mat,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Treedt gij naar buiten,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Zon op mijn pad!</i><br /></span>
+</div>
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Lustig als Zefir</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Zweeft er uw tred:</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Bloemen ontluiken</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Waar gij hem zet.</i><br /></span>
+</div>
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Frisscher geen dauwdrup,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Slanker geen ree,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Blanker geen parel.</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Diepst uit de zee.</i><br /></span>
+</div>
+<div class="stanza">
+<span class="pagenum" title="88"></span><a id="p_88"></a>
+ <span class="i0"><i>Goud zijn uw tressen,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Glans is uw oog,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Stralend als Venus</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Mild van omhoog.</i><br /></span>
+</div>
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Rozen uw lippen,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Leliën uw hals,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Golven uw boezem,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Zwoegend en malsch.</i><br /></span>
+</div>
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Jaagt mij uw aanblik</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Vuur door het bloed,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Steekt mij uw lonken</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Laai in een gloed&mdash;</i><br /></span>
+</div>
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Ziedend verlangen!</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Zalige pijn!</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Jonkvrouw, erbarm u!</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Mary, wees mijn!&mdash;</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Ziedaar van Justus' minneliederen de eersteling. De talloos vele die er
+volgden, in alle maten en op alle voeten&mdash;ik spaar ze mijnen lezer. Dit
+ééne staaltje kan intusschen doen blijken, dat de hartstocht van onzen
+vriend niet juist een platonisch karakter droeg, en dat hij al terstond
+als met den stormpas op Amor's duursten prijs afwilde. Er zijn ridders
+die zich reeds den hemel te rijk voelen, wanneer Dulcinea de weergalooze
+hun veroorlooft eenen handschoen voor haar van den grond te rapen, of
+hen begenadigt met een hoofdknikje ten antwoord op hunnen nederigsten
+groet. Van deze stroopbloedige soort had Justus Eykendaal tot vervelens
+gelezen; maar hij behoorde tot haar geenszins. Veeleer mocht <span class="pagenum" title="89"></span><a id="p_89"></a>hij
+vergeleken worden bij die Orlando Furioso's onder Ero's vanen, wier
+leuze luidt: &bdquo;alles of niets!&rdquo;&mdash;Trouwens, het uiterlijke wezen der
+schoone Mary mocht wèl in eenen bewonderaar eenig ongeduld
+rechtvaardigen. Zelfs de bezadigde blik, dien wij uit dezen afstand van
+jaren (zij moet thans de vijftig naderen) op de jonge dame werpen
+willen, zal ons dit doen erkennen.</p>
+
+<p>Mary was de éénige dochter van een bemiddeld Hillegersbergsch wethouder
+en notaris, wiens buitengoed slechts door eene smalle sloot gescheiden
+was van het erf der weduwe, Justus' hospita. Herlezen wij de hierboven
+aangehaalde coupletten, dan vinden wij de oogen der maagd
+gecatalogiseerd als avondstarren, en haren tressen als klinkklaar goud.
+In waarheid prijkte zij met mooi blond haar en met een paar heldere
+bruine kijkers. De vergelijking van hare lippen met rozen, van haren
+hals met leliën en van haar welig ontwikkeld bovenlijf met de golven der
+zee, kon insgelijks, hoe weinig oorspronkelijk ook, er tamelijk wel mee
+door. Alleenlijk ware er tegen den versregel &bdquo;<i>slanker geen ree</i>&rdquo; eenige
+critische bedenking te opperen geweest. En gaan wij terug tot de derde
+strophe, dan moet ik zeer stellig protest aanteekenen tegen het beweren
+des dichters, dat er bloemen ontloken ter plaatse waar Mary hare voetjes
+zette. <i xml:lang="la">Magna est veritas et proclamavit!</i> zooals meester Pieter van
+Meppen zou hebben gezegd. Het strookt veeleer met de nuchtere <i xml:lang="la">veritas</i>,
+dat elk bloempje reddeloos geknakt en verpletterd den geest moet gegeven
+hebben, na het geluk te hebben gesmaakt van met den onderkant dier
+voetjes in aanraking gekomen te zijn. Want mocht Mary's tred eenen
+minzieken jonkman zwevende gelijken&mdash;een zefir was Mary niet.
+Integendeel: het stoffelijk gewicht van haar <span class="pagenum" title="90"></span><a id="p_90"></a>bevallig kopje en mollige
+schouders, van hare ronde armen en rijzige gestalte&mdash;kortom van hare
+bekoorlijkheden gezamenlijk, moet lang niet onaanzienlijk zijn geweest.
+Zoo wij dus onzen poëet hier betrappen op eene verregaande dichterlijke
+onnauwkeurigheid&mdash;over het geheel kunnen wij hem nageven dat hij flink
+uit de oogen had gekeken, en dat zijne gevleugelde beschrijving van het
+meisje in menig opzicht der werkelijkheid getrouw was. Mary mocht
+inderdaad een toonbeeld heeten van die weelderige blondinen&mdash;blanke,
+bloedrijke dochteren van den zeewind en de vochtige aarde&mdash;, met welke
+het aan frissche vrouwen zoo vruchtbaar Nederland den palm behaalt boven
+zijne nabuurlanden. Half steedsch en half boersch, half fier en half
+lokkend, met eenen gullen, ietwat dartelen lach steeds gereed om de
+rijpe lippen en in de vroolijke oogen, was zij juist het slag van
+schoone, waarvoor een gezonde achttienjarige jonkman in eenen draf zijn
+zieleheil zou hebben willen verspelen. Dat zij, strikt berekend, vier
+jaren en zes maanden vroeger dan hij het levenslicht aanschouwde, gold
+natuurlijk in Justus' oog als eene aantrekkelijkheid te meer slechts.
+Eene eerste liefde heeft ook dit éénige, dat de knaap, onbewust, in de
+aangebedene nog iets terug wil vinden van zijne moeder.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>En thans, nu gij mejuffrouw Mary geschetst zaagt in rijm en in onrijm,
+met de bezielde ganzeveder van den aanbidder, en met de koel ontledende
+stalen pen van den geschiedschrijver&mdash;kan het thans u wonderen, lezer,
+dat mijn ondermeester, die in sage en kroniek zooveel sterke ridders had
+zien zwichten voor Cupido's dwingelandij&mdash;dat Justus, zeg ik, zelf door
+het godje deerlijk <span class="pagenum" title="91"></span><a id="p_91"></a>aangeschoten, niet sterker poogde te zijn dan al die
+helden in het staal, maar weerstandloos zich aan zijnen hartstocht
+prijsgaf?&mdash;Werd ook zijne vlam niet onophoudelijk gevoed en
+aangewakkerd? Zag hij niet elken ochtend, vóór hij schoolwaarts ging,
+terwijl hij aan zijn venstertje over zijne vierkantsvergelijkingen zat
+te broeden&mdash;zag hij de hemelsche niet door den tuin trippelen, om hare
+witte eendjes in den vijver mee te laten eten van hare boterham? Was zij
+niet verleidelijk als Venus dan, in haar lichtgeel ochtendgewaad met
+bessensapkleurige moesjes, de voeten in roode muiltjes gestoken, de
+gulden lokkenschat tegen regen of zonnesteken beschut door eene
+hemelsblauwe parasol?&mdash;En 's avonds, als zij met haar borduurwerk in het
+priëel kwam zitten aan den waterkant, blijkbaar om welgevallig te
+luisteren naar de zoet verliefde nachtegaal-tonen, die Justus ontlokte
+aan zijne klarinet (want Justus, ik vergat nog het mee te deelen,
+beoefende naast de dichtkunst ook de toonkunst: hij bespeelde het
+kerkorgel voor den hemel, en blies de klarinet voor de aarde)&mdash;'s avonds
+dan, als zij daar meemijmerde in de stille schemering, een enkel maal
+zelfs&mdash;o, hij had zich niet vergist!&mdash;dankbaar opblikkend naar het van
+wijnloof omkranste venster, waaruit de zachte melodieën haar zoo
+schuchter tegentrilden&mdash;was zij niet nóg bekoorlijker dan, zoo
+mogelijk?&mdash;</p>
+
+<p>Zotte vragen!&mdash;Alsof mijn held het antwoord er op zou hebben afgewacht!
+Alsof hij niet veeleer geloofd zou hebben dat er champagner voor water
+stroomde door de Rotte, dan dat Mary minder schoon dan de schoonste,
+Mary minder engelachtig dan de engelen was! Een schilder mocht haar voor
+een model van de uit zeeschuim <span class="pagenum" title="92"></span><a id="p_92"></a>verrezene wat te plomp van voet en wat
+te rossig van wangen geoordeeld hebben; een menschenkenner mocht met
+eenen oogopslag zijnen blik hebben geboord in de leegte van haar brein
+en in de ijdelheid van haar hart&mdash;: voor Justus was Mary Aphrodite&mdash;voor
+Justus was Mary Madonna.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<h3>VII.</h3>
+
+<p>Ik wil niemand vervelen (allerminst mijzelven) met een relaas van al het
+hopen en vertwijfelen, al de verzuchtingen en versmachtingen eens tot
+over de ooren verliefden ondermeesters. Ik moet de gebeurtenissen
+samenvatten. Snel als de veldslagen van den grooten Napoleon volgden zij
+van nu af elkander op den voet.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Ruim een jaar was er vervlogen sedert de ure van den grooten eed, den
+heiligen eed van bondgenootschap, dien Justus en Marieken elkander
+zwoeren tusschen de graven, onder het schijnsel van de volle Juni-maan.</p>
+
+<p>September had hare intree gehouden met eenen snikheeten dag: eenen
+kostelijken dag voor den Hillegersbergschen theetuin;&mdash;want in eenen
+theetuin moet het tropisch wezen, anders vlot maar half het kozen in
+priëeltjes, het dolle gestoei der jeugd, het welbehaaglijke suffen van
+den ouderdom. Eerst de avond schonk wat verademing, zoodat, terwijl de
+schemering daalde, alle dorpelingen in hunne tuintjes of op hunne
+stoepen al koutend en rookend zich zaten te laven aan de verkwikkelijke
+koelte. Dit was eene heerlijkheid! En wie er eene <span class="pagenum" title="93"></span><a id="p_93"></a>frissche teug wijn
+bij bekostigen kon, die vergat zorgen en muggen tegader.</p>
+
+<p>Ook Marieken was voor de deur van de schoolmeesterswoning aan het
+scheppen van wat koele lucht. Maar geen gezellig woord, noch huiselijk
+gerinkel van theegoed, noch gemoedelijk smakken aan eene goudsche pijp
+deed zich naast haar vernemen;&mdash;zoo levendig het daar beneden onder de
+pretmakers toeging, zoo stil was het hier op het bergje van de dooden.
+Zij zat alleen, gebogen over een handwerk. Nu en dan sloeg zij de oogen
+peinzend op. Het laatste avondgloren achter de twee Delftsche torens
+legde over hare wangen zijnen weerglans van karmijn.</p>
+
+<p>Opeens hoorde zij eenen voetstap naderen. Een jonge man trad behoedzaam
+om den hoek van den kerkhofmuur heen. Justus Eykendaal stond vóór haar.</p>
+
+<p>Wanneer men eenzaam zit, en een goed oud vriend....</p>
+
+<p>Maar hoe nu! Wat deed er Marieken zoo van kleur verschieten? Wat zette
+er haar hartje zoo aan het bonzen, dat zij hare hand zich in de zijde
+moest drukken?.... Was Justus Eykendaal temet haar goede vriend niet
+langer? Kon hij haar vreemd geworden zijn, wellicht?&mdash;</p>
+
+<p>Vreemd?&mdash;ja en neen. Vreemd van aangezicht, neen: want dagelijks nog zag
+zij hem komen en gaan. Maar vreemd van hart, ja. Hij had haar ontweken,
+sinds maanden al. Hij had vermeden wat hij vroeger zocht: zamen met haar
+te zijn, haar zijn gemoed te openen, met haar te praten over alles wat
+hem lief was of verdroot. En waaróm dit?&mdash;Wist zij het niet? Ha! van den
+beginne af had zij het geweten. Eer ontgaat den diamantklover een smetje
+in eenen kostbaren steen, dan dat de vrouw <span class="pagenum" title="94"></span><a id="p_94"></a>eene vreemde minne niet
+speurt in het hart van den man dien zij liefheeft.</p>
+
+<p>Thans dus&mdash;nu hij voor het eerst sedert lang haar opzocht terwijl zij
+alleen was&mdash;thans, Marieken voelde het, moest hij haar wel iets zeer
+gewichtigs te zeggen hebben. Het kon haar niets nieuws wezen. Toch
+beefde zij om het te hooren.</p>
+
+<p>&bdquo;Is je vader uit?&rdquo; fluisterde Justus; en hij blikte daarbij zóó
+geheimzinnig rond, dat het meisje van ontsteldheid geen geluid kon
+geven.</p>
+
+<p>Zij knikte slechts bevestigend.</p>
+
+<p>&bdquo;Kom mee dan!&rdquo; hernam de ondermeester, haast gebiedend.</p>
+
+<p>Zwijgend rees zij van haren stoel. Justus liep haastig vooruit, het
+kerkhof op, en verdween achter de ruïne. Marieken achter hem, wat
+langzamer. Eerst toen hij bij den hoogen grafsteen was&mdash;den bewusten,
+met het bronzen geslachtswapen er op&mdash;hield hij stil.</p>
+
+<p>&bdquo;Marieken!&rdquo; sprak hij gejaagd, en hij greep wild haar bij de hand: &bdquo;ben
+je mijne zus nog? mijne vriendin?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Zeker, Justus. Ik .... ik ben nooit anders geweest.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Kan ik nog altijd op je rekenen?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dat weet je wel.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ook als ik .... Marieken&mdash;ik mag geene geheimen voor je hebben. Ik
+ben.... Er is eene jonge dame, aan wie ik iets te schrijven heb: iets
+dat mijn levensgeluk betreft, mijne dierbaarste wenschen. Wil je dezen
+brief voor mij bezorgen, aan .... aan het adres?&rdquo;&mdash;Hij hield haar een
+met lak verzegeld briefje voor, en zij las.</p>
+
+<p>Had zij uit tienduizend moeten raden, zij zou geen ommezien in
+onzekerheid verkeerd hebben of <em class="g">die</em> naam, en geen andere, moest er
+geschreven staan op het couvert <span class="pagenum" title="95"></span><a id="p_95"></a>van dien brief. Toch werd zij gloeiend
+rood, en terstond daarop doodelijk wit. Hare anders zoo zachte oogen
+bliksemden.</p>
+
+<p>&bdquo;Neen!&rdquo; riep zij, en op de zerk stampend, die hol klonk onder haren
+voet: &bdquo;neen, Justus! dát doe ik niet!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Waarom niet?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Omdat .... omdat ik weet wat er staat in dien brief.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dát is licht te gissen, na hetgeen ik je gezegd heb.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En omdat ik niet wil meehelpen om je ongelukkig te maken!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ongelukkig? .... ik? .... met die engel, die .... ken je haar dan?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ongelukkig, zeg ik. Ik ken die vrouw, ja. Die vrouw heeft je niet
+lief.&rdquo;</p>
+
+<p>Nu was het <em class="g">zijne</em> beurt om met den voet op de zerk te stampen. &bdquo;Dit is te
+gek!&rdquo; riep hij. &bdquo;Hoe zou jij dat weten!&rdquo;..... Inderdaad, wèl mocht
+Justus het vragen: Hoe zou Marieken nu kunnen weten wie er Justus
+liefhad, en wie niet!&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Ik heb haar waargenomen al sinds maanden&mdash;sinds ik merkte dat je hart
+aan haar hing&rdquo;, voer het meisje voort: &bdquo;Zij is coquet en valsch. Zij
+spot maar wat met je.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Spotten!&mdash;Maar ik zeg je dat ze mij toegelachen heeft, dat ik in hare
+oogen gelezen heb wat ze voor mij voelt! En ik zeg je dat die oogen niet
+<em class="g">kunnen</em> liegen, en dat er geen reiner engel leeft op heel Gods
+aardbodem!&rdquo;</p>
+
+<p>Zij glimlachte pijnlijk. Zij voelde dat zij niets te antwoorden had.
+Justus zou er haar trouwens den tijd niet toe hebben gelaten.</p>
+
+<p>&bdquo;Kom&rdquo;, zoo draafde hij door: &bdquo;al dat kibbelen dient tot niets.
+Marieken&mdash;ik heb haar zóó lief, zóó lief, dat ik dol zal worden als ik
+het haar langer verzwijgen moet.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="96"></span><a id="p_96"></a></p>
+
+<p>Ik kan niet zonder haar leven!&mdash;en ik sterf, ik maak me van kant, als
+ik het haar niet zeggen mag. O, kind! je kunt niet begrijpen wat dát is,
+zóó'n liefde, zóó'n liefde&mdash;&mdash;neen! van zóó eene liefde kun je niets
+begrijpen!&mdash;En als jij nu dien brief niet bezorgen wilt .... kijk! hem
+zelf haar geven, kan ik niet; ik durf niet&mdash;ik heb haar nog nooit
+aangesproken&mdash;ik ben zoo bang haar te beleedigen. Met de post gaat het
+óók niet: want vooreerst kent Jaap de bode mijn schrift; en bovendien,
+wat per post komt, blijft geen geheim. Jij, Marieken, jij bent de éénige
+die ik met den brief belasten kan: de éénige die hem zóó haar in de hand
+kan stoppen, dat niemand er iets van merkt. Toe! pak hem aan, en breng
+hem haar! Marieken, ik zou voor jou door het vuur loopen!&mdash;en weiger jij
+me nu zoo'n kleinigheid?&mdash;Toe! doe het toch! Ik smeek het je!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Zijne spanning, zijn hartstocht roerden haar. Zij beet zich op de
+lip&mdash;maar zij stak de vingers niet uit om den brief te nemen. &bdquo;Ik mag
+niet, Justus!&rdquo; sprak zij stellig: &bdquo;ik houd te veel .... ik denk te goed
+over je, om je zóó'n slechten dienst te willen bewijzen. Ik mag niet!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Maar je moet!&rdquo; riep hij, eensklaps veranderd van houding en toon.</p>
+
+<p>Weer plooide die smartelijke glimlach hare wangen. &bdquo;Ik moet?&mdash;Ben ik dan
+je dienstmaagd temet?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Je moet, ja!&mdash;Je hebt het gezworen.&rdquo;</p>
+
+<p>Zij verbleekte.</p>
+
+<p>&bdquo;Hier, hier op deze eigen plek heb je het gezworen, dat je mij helpen
+zoudt als ik het noodig had&mdash;levenslang, al liepen onze wegen nóg zoo
+ver uiteen. Bij al wat ons lief en heilig was, heb je mij dat gezworen,
+Marieken!&mdash;Is het niet?&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="97"></span><a id="p_97"></a></p>
+
+<p>Zonder te antwoorden, staarde zij strak op den grond.</p>
+
+<p>&bdquo;En ons parool zou wezen: <em class="g">Hildegarde</em>. Zou het niet?&rdquo;</p>
+
+<p>Zij knikte met het hoofd, nog altoos bleek en stom.</p>
+
+<p>&bdquo;Welnu dan&mdash;eenen eed breekt men niet. Dit is het oogenblik!&mdash;Ik zeg:
+<em class="g">Hildegarde</em>, Marieken!&mdash;Bij Hildegarde vraag ik je: wil je mij helpen?&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Nu eerst hief zij de oogen op. Zij zag hem aan met eenen blik vol
+fierheid en vol smart.&mdash;&bdquo;Geef den brief maar hier, Justus,&rdquo; sprak zij
+kalm: &bdquo;Van avond nog zal juffrouw Mary hem lezen.&rdquo;</p>
+
+<p>Daarop, zonder groet, wendde zij zich om en ging heen. Maar zij had geen
+zes stappen gedaan, of zij keerde zich nogmaals tot hem, en met
+fonkelenden blik en opgeheven arm, in eenen stand en op eenen toon die
+men veeleer van eene Ristori verwacht zou hebben dan van een eenvoudig
+schoolmeesterskind, riep zij den verbaasden jongeling toe:</p>
+
+<p>&bdquo;<em class="g">Hildegarde</em>, Justus!&mdash;Denk er aan, als de beurt aan mij komt: het parool
+is <em class="g">Hildegarde</em>!&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>De volgende dag was een zondag. Meester Van Meppen had zich de
+ontspanning veroorloofd van een bezoek bij <i xml:lang="fr">Sa Majesté son très-cher
+frère</i> den schoolmonarch van Berkel en Rodenrijs. Bij gevolg was Justus
+Eykendaal de aangewezen persoon om bij ochtend- en middagbeurt in de
+kerk het orgel te bedienen.</p>
+
+<p>Altoos was hij trotsch geweest op het vervullen van die taak. Hij
+speelde gaarne; en algemeen zeide men immers dat hij veel mooier
+preludeerde en wel tweemaal <span class="pagenum" title="98"></span><a id="p_98"></a>meer tonen uit het oude instrument wist te
+halen, dan zijn superieur. Maar ditmaal&mdash;ha! ditmaal zou hij voor de
+mijnen van Golconda, voor den troon van den Beheerscher der Geloovigen
+het baantje van vice-organist zich niet uit de handen hebben laten
+nemen. Want men wete het, wijl het niet langer een geheim kan wezen: hij
+had aan zijn schrijven aan mejuffrouw Mary een postscriptum toegevoegd,
+waarin hij haar bad, of zij, ten teeken dat zij niet verstoord was over
+zijnen brief&mdash;neen, dat zij hem wel een sprankje wilde geven van
+hoop&mdash;den volgenden dag in de kerk wou komen, en dan, terstond nadat het
+eerste gezang zou gezongen wezen, even wou opzien naar het orgel, en
+even haar kerkboekje brengen aan haren mond. Zonder dit teeken zou voor
+hem alles verloren zijn.</p>
+
+<p>Men begrijpt dus: hadde Justus dien ochtend beide zijne beenen gebroken,
+dan zou hij zich naar het orgel hebben doen <em class="g">dragen</em>.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Bij den ochtenddienst evenwel, geene Mary;&mdash;en, wat iets werkelijk
+ongehoords was: ook Marieken's stoel, vlak onder het bord met de tien
+geboden, bleef ledig staan. Justus speelde dien morgen zóó lam en
+lusteloos, dat de gemeente tot tweemaal toe van de wijs geraakte.</p>
+
+<p>Hoe hij zich heensleepte door de uren tusschen ochtenddienst en
+middagdienst, zou hij u zelf niet hebben kunnen zeggen. Eindelijk echter
+had de schare het Hillegersbergsche bedehuis weder gevuld. De dominee
+was al in den kansel, het gebed al uitgesproken&mdash;en nog, nog stonden er
+twee plaatsen ledig: ééne onder het bord met de tien geboden, de andere
+in het hoekje <span class="pagenum" title="99"></span><a id="p_99"></a>van de damesbank: Mary's hoekje!..... Maar of de noten al
+schemerden voor Justus' oogen, het opgegeven gezang moest gespeeld
+worden. Voor de gemeente duurde het ongeveer zes minuten; voor den
+organist hield het langer aan dan het duizendjarige <i xml:lang="la">Miserere</i> der
+zielen in het vagevuur. Toch kwam er een einde aan. En als Justus nu
+zijn groen gordijntje wilde dichtschuiven, om in het donker zijne
+wanhoop uit te schreien .... o God! daar zat zij!&mdash;daar zag hij haar
+vlak in het schuin opgeheven gelaat, vlak in de heerlijk opziende
+oogen!&mdash;daar rees hare blanke hand zachtkens uit haren schoot!&mdash;daar
+beroerden hare rozelippen als met eenen gloeienden kus haar kerkboekje
+met de twee gouden sloten!..... Justus speelde dien namiddag zóó woest
+en wereldsch, dat de vromen meenden, de baarlijke duivel voer door de
+pijpen; en dat de dominee 's avonds bij Van Meppen klaagde: hij vreesde
+dat de kwâjongen zoowaar vóór kerktijd een bittertje gedronken had!</p>
+
+<p>Maar Justus&mdash;, wat deerden hem orgelpijpen en vromen en dominees en
+bovenmeesters!&mdash;Hij stoof naar buiten, zoekende wáár zich te verbergen,
+zich en zijn geluk. Hij had het willen uitschreeuwen: &bdquo;Mary! Mary! Zij
+gaf mij het teeken! Zij geeft mij te hopen! Zij mint mij, mint mij
+weer!&rdquo;..... Op eenen draf liep hij een paar polders om. Maar de
+eenzaamste paden waren hem nog te bevolkt: want hadden niet alle boomen
+en vogelen en bloemen en golfjes, hadden zij niet allen stemmen, die hem
+jubelend toezongen: Zij mint u, zij mint u weer!..... Hij liep en liep,
+zorgvuldig den straatweg vermijdend: want hij voelde wel, als hij haar
+ontmoet had, dan zou hij zich niet hebben kunnen intoomen: dan zou hij
+haar te voet gevallen zijn, om haar te danken <span class="pagenum" title="100"></span><a id="p_100"></a>voor hare genade. Hij
+liep en hij liep&mdash;tot de schemering daalde. Toen, vreezend dat de
+menschen zijn zalig geheim hem lezen zouden op het gelaat, sloop hij als
+een dief naar het dorp terug, om Marieken op te zoeken, Marieken te
+verpletteren onder zijnen triomf&mdash;zij, die getwijfeld had aan het hart
+van zijne engel!&mdash;</p>
+
+<p>Marieken echter was nergens te vinden. Marieken .... het leek wel of zij
+pruilde. Zou zij .... voor het eerst vloog het Justus door zijn brein
+... zou zij jaloersch wezen bij geval?... Och wat! zij was immers zijn
+zusje!...</p>
+
+<p>Doch ook daaraan dacht Justus niet lang. Hij dacht aan dat ééne slechts:
+aan zijn geluk. Hij was er vol van: hij meende dat het zijne slagaderen
+zou doen springen, zijn hoofd zou doen uiteenbarsten. En daar hij het
+voor de levenden niet uitstorten mocht, zoo wilde hij het toevertrouwen
+aan de dooden. Hij trad het kerkhof binnen, en koelde zich de bonzende
+slapen aan het gesteente van de oude ruïne. Tegen het muurbrok, geplant
+in eenen grond die doorweekt is met tranen, tegen het eeuwenheugende
+muurbrok had nooit tevoren misschien de wild jagende polsslag geklopt
+van menschelijke blijdschap.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<h3>VIII.</h3>
+
+<p>Alvorens met de geschiedenis van dezen onstuimigst bewogenen zondag in
+de jeugd van Justus Eykendaal voort te gaan, moet ik met juistheid het
+tijdstip bepalen, waartoe wij thans gevorderd zijn. De tweelingwijzer
+van de Hillegersbergsche torenklok hield ongeveer het midden tusschen de
+cijfers zeven en acht. Op die avondure <span class="pagenum" title="101"></span><a id="p_101"></a>pleegt het in het begin van
+September niet meer licht te zijn, maar ook nog niet donker.</p>
+
+<p>Terwijl dan onze jongeling daar zoo stond, zijne zaligheid
+toefluisterend aan de verweerde baksteenen, hoorde hij van de andere
+zijde van den lagen muur, die de begraafplaats omsingelt, een helder
+lachen klinken. Hij spitste de ooren als een schichtig paard. Want die
+lach&mdash;hij droomde het niet&mdash;was Mary's lach!&mdash;Eer zou een kapelmeester
+zich vergist hebben in den klank van de trombone en van de dwarsfluit,
+eer zou de tortel het krassen van de schorre kraai gehouden hebben voor
+de roepstem van zijn gaaiken, dan dat Justus dien lach verward had met
+den lach van éénig ander schepsel op aarde. Zóó immers kon slechts Mary
+lachen. Welluidender muziek kende Justus niet&mdash;neen! niet onder al wat
+er gecomponeerd was voor het orgel en voor de klarinet. Toch was het op
+dit oogenblik&mdash;hij kon zich geene rekenschap geven waaróm&mdash;of dat lachen
+hem meer pijnlijk aandeed dan liefelijk.</p>
+
+<p>Hij sloop zachtkens naar den muur, om te zien. Pas echter had hij het
+eerste woord vernomen, dat vrij luide gesproken werd, of hij bleef als
+aan den grond genageld&mdash;om te luisteren. Justus Eykendaal was de
+ridderlijkheid in persoon;&mdash;toch kuchte hij niet, noch snoot hij zijnen
+neus. Er zijn van die gelegenheden, bij welke een ridder precies doet
+als een lakei. Bayard zelfs zou zijn oor niet hebben teruggetrokken van
+een sleutelgat, wanneer hij er door had opgevangen hoe de dame van zijn
+hart bezig was critiek te leveren op eenen minnebrief van hem.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Eene declaratie, jawel!&rdquo; zeide de jonge dame: &bdquo;<i xml:lang="la">In optima forma</i>,
+hoor!&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="102"></span><a id="p_102"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Wat je zegt!&rdquo; antwoordde de tweede stem, die Justus mede herkende. Zij
+behoorde namelijk aan eenen neef van juffrouw Mary, den zoon van een
+Rotterdamsch wijnhandelaar. Men had Justus vroeger eens verzekerd dat de
+dochter van den notaris en dit vaalkleurige individu wel een paar zouden
+worden; doch de zeldzaamheid van 's heertjes bezoeken en zijne
+onverschillige houding tegenover het meisje hadden spoedig alle
+bezorgdheid op dit stuk uit het gemoed van den ondermeester verdreven.</p>
+
+<p>&bdquo;Wat je zegt!&rdquo; riep het fatje: &bdquo;En van een schoolvos?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Een schoolvos zonder school, wel te verstaan!&mdash;Een stuk van een
+kweekeling, moet je begrijpen, bij dat oude monster van een Van Meppen!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Onbetaalbaar!&mdash;Op schrift, hoop ik?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Op rozerood postpapier, en in een pootje of het gedrukt was!.... Als je
+niet zoo'n onbarmhartige spotvogel waart, neef Edmund, dan zou ik haast
+lust hebben het document je voor te lezen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;O toe! ik bid je! Lees op! Dát zal me nu eens een waar feest zijn!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Nu dan&rdquo;, hernam het meisje. &bdquo;Maar stil eens .... kan geen mensch ons
+hier beluisteren?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;De heeren en dames dáár misschien!&rdquo; grinnikte de snaak, met een
+handgebaar naar het kerkhof. &bdquo;Haha! Die zullen er toch niet veel van
+navertellen!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Justus hoorde het frommelen van papier, en daarop Mary met koddige
+deftigheid lezende als volgt:</p>
+
+<p class="aanhef"><i>Mejuffrouw!</i></p>
+
+<p><i>Sinds ruim een jaar leefde er op twintig passen afstand van uwe woning
+een mensch, wiens zoetste lust het geweest <span class="pagenum" title="103"></span><a id="p_103"></a>is de lucht in te ademen,
+die hem kwam toegewaaid uit uwe nabijheid.</i></p>
+
+<p>&bdquo;Goed! waarachtig goed!&rdquo; verklaarde de heer Edmund: &bdquo;<i xml:lang="fr">A propos</i>, waar
+woont het ventje?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Wel, vlak naast ons, rechts&rdquo;, antwoordde Mary. &bdquo;Zoo is 't gekomen,
+begrijp je? Hij kon uit zijn raampje precies in onzen tuin kijken; en
+van die gelegenheid schijnt hij méér gebruik te hebben gemaakt, dan wel
+te pas kwam. Onder ons gezegd, Edmund, hij moet me nog al eens <i>en
+négligé</i> hebben gezien, als ik zoo 's ochtends de eenden voederde&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;De gelukkige!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En 's avonds verveelde hij me gruwelijk met zijne klarinet. Lieve
+hemel! die klarinet heeft me wat dikwijls zenuwachtig gemaakt. De
+zeurigste, lamentabelste deunen.... Maar hoor verder&rdquo;:</p>
+
+<p><i>Zijn naam werd misschien nooit genoemd in uwe tegenwoordigheid; want
+hij behoort niet tot diegenen die van zich spreken doen in de wereld.
+Maar zijn kunstloos klarinetspel, zoo durft hij zich vleien, was
+menigmaal uw oor niet ongevallig&mdash;</i></p>
+
+<p>&bdquo;Nota bene! Azor de hond sloeg er soms van aan het janken!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Haha!&rdquo;</p>
+
+<p><i>&mdash;en méér dan eens, als gij minzaam zijnen bescheiden groet
+beantwoorddet, bescheen de glans van uwe oogen zijn aangezicht, gelijk
+een vluchtige zonnestraal heenglijdt over donkere wateren.</i></p>
+
+<p>&bdquo;Bravo! Maar dat is waarachtig een poëet, die knul!&rdquo; riep de heer Edmund.</p>
+
+<p>Mary vervolgde:</p>
+
+<p><i>Dit u te herinneren, mag u onkiesch dunken&mdash;</i></p>
+
+<p><span class="pagenum" title="104"></span><a id="p_104"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Wel een beetje!&rdquo;</p>
+
+<p><i>&mdash;Zoo ja, vergeef het mijnen hartstocht. Want o, mejuffrouw....</i></p>
+
+<p>&bdquo;Nu zal je 't hebben!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Stil toch!&rdquo;</p>
+
+<p><i>&mdash;Want o, mejuffrouw&mdash;ik bemin u!</i></p>
+
+<p>&bdquo;We zijn er, komaan!&rdquo;</p>
+
+<p><i>&mdash;Sedert veertien maanden bemin en aanbid ik u, zooals nog nooit op
+aarde eene vrouw door eenen man bemind en aangebeden werd.</i></p>
+
+<p>&bdquo;Ah bah!&rdquo; critiseerde weer de neef van Mary: &bdquo;Neen! die is oudbakken!
+Die moet hij uit <i>De volleerde briefschrijver</i> gestolen hebben!&mdash;Lees
+voort, schoone nicht!&rdquo;</p>
+
+<p><i>Hoe ik den moed vind om u dit te schrijven&mdash;Amor alleen weet het, die
+helden maakt uit lammeren.<ins class="corr" id="corr10" title="Bron: &rdquo;"></ins></i></p>
+
+<p>&bdquo;Uit kalveren! had er moeten staan.&rdquo;</p>
+
+<p><i>Want wie ben ik?</i></p>
+
+<p>&bdquo;Een verliefde ezel!&rdquo;</p>
+
+<p><i>&mdash;Een arme ondermeester. Wat kan ik u bieden?&mdash;</i></p>
+
+<p>&bdquo;Eene plak en een dozijn griffels.&rdquo;</p>
+
+<p><i>Niets immers; terwijl gij, met alles toegerust: met alle deugden die
+een hart versieren kunnen, met lieftalligheid zonder weerga, met eene
+schoonheid, eene schoonheid .... o, mejuffrouw! Mary! indien gij wist
+hoe schoon gij zijt!&mdash;</i></p>
+
+<p>&bdquo;Nu wordt hij al familiaar ook! Maar dàt moet ik zeggen, het kereltje
+heeft eenen goeden smaak. Want mooi ben je, nichtje!&mdash;zóó mooi, dat ik
+haast niet laten kan....&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Malle kwibus!&rdquo; riep Mary; en Justus hoorde hoe zij hem eenen tik gaf op
+zijne hand.&mdash;&bdquo;Wil je me nu laten uitlezen?&mdash;Waar bleef ik ook
+weer&mdash;ahem&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p><i>Doch ja! uit mijnen hartstocht, uit mijne maatlooze liefde <span class="pagenum" title="105"></span><a id="p_105"></a>voor u put
+ik mijnen moed. Mary! ik ben arm, ik ben niets nog&mdash;het is waar. Maar
+door u begunstigd, met het uitzicht op uwe wederliefde als mijne
+rijzende morgenzon in het verschiet&mdash;</i></p>
+
+<p>&bdquo;Alle duivels!<ins class="corr" id="corr11" title="Bron: &rdquo;"></ins> wat neemt hij me daar eene
+vaart!&rdquo;</p>
+
+<p><i>&mdash;kan ik alles nog worden. Ik kan werken, door bergen heen.</i></p>
+
+<p>&bdquo;Van rijstebrij!&rdquo;</p>
+
+<p><i>Ik kan wachten, langen tijd, zoo noodig. Geen zwoegen zal mij
+verdrieten. Geene jaren zullen den gloed doen bekoelen, waarmede&mdash;of gij
+hem tot u opheft, of dat gij hem vàn u stoot, Mary!&mdash;eeuwig trouw u aan
+zal hangen, hij die zich teekent</i></p>
+
+<p class="right ri1"><i>Uw dienaar tot in den dood,</i></p>
+
+<p class="justus"><i>JUSTUS EYKENDAAL.</i></p>
+
+<p>&bdquo;<span xml:lang="it">Bravissimo!</span>&rdquo; schreeuwde de zoon van den wijnhandelaar. &bdquo;Ik maak je mijn
+compliment, nichtje! Zoo'n partij doet zich niet alle dagen voor!&mdash;Ik
+begrijp dan ook levendig, dat voor mij, rampzalige, de kans nu wel
+verkeken zal zijn!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;St!&rdquo; riep Mary: &bdquo;Ik ben er nog niet. Er is nog een postscriptum&rdquo;:&mdash;</p>
+
+<p><i>Indien mijne stoutheid u niet vertoornt; indien mijne overmoedige
+liefde eenen kleinen, kleinen weerklank gevonden heeft in uw hart&mdash;zie
+dan morgen, wanneer gij ter kerk komt, na afloop van het eerste gezang
+even op naar het orgel, en breng uw kerkboekje even aan uwe lippen. Aan
+dien blik, aan dat gebaar hangt mijne zaligheid.</i></p>
+
+<p>&bdquo;Je moet namelijk weten&rdquo;, voegde de lieve lezeres er <span class="pagenum" title="106"></span><a id="p_106"></a>toelichtend bij,
+&bdquo;dat hij wel eens voor Van Meppen het orgel bespeelt onder kerktijd.&rdquo;</p>
+
+<p>De heer Edmund hinnikte het uit van plezier, en sloeg op zijne dij dat
+het klapte. &bdquo;Heb ik ooit van mijn leven! Zoo'n romaneske aap!&mdash;En jij,
+nichtje, wat heb je wel gedaan?&mdash;Natuurlijk de kerk aan de boeren
+overgelaten?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Integendeel&rdquo;, antwoordde Mary, met schampere waardigheid: &bdquo;Ik heb den
+vlegel voor zijne onbeschaamdheid willen straffen. Daarom ben ik
+behoorlijk mijn preekje gaan knappen. En toen het eerste gezang uit was,
+heb ik heel betooverend opgekeken naar de orgelpijpen, en mijn nieuw
+testamentje heel vurig gekust. Durft hij nu van avond of morgen mij
+nabij te komen, dan zal ik hem zóó zijn vet geven, dat hij er ineens
+genoeg van heeft!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Kostelijk! hihihi!&rdquo; kraaide de andere. &bdquo;O! maar hij is
+onbetaalbaar!&mdash;Mary! ik moet je verklaren dat ik je admireer. Je hebt
+een tact over je, een <i xml:lang="fr">savoir faire</i>, die op mijn woord van eer niet van
+de poes zijn. Dat mag ik graag in eene vrouw. Ja waarachtig! als we onze
+oudjes nu nog dat groote pleizier doen, en onze duitjes bij elkaar
+leggen, en samen er mee in het bootje stappen&mdash;ik aan het roer, en jij
+op de riemen....&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Wat het heertje verder snapte, ging voor den luisteraar verloren, daar
+het tweetal langs den muur zich verwijderde. Justus had echter, ook
+zonder dit, volop genoeg gehoord. Geen woord te weinig. Misschien ook
+geen woord te veel.</p>
+
+<p>Eene pooslang zat hij roerloos, als wezenloos, op eene grafzerk. Daarna
+rees hij op, en waggelde naar de ruïne, tegen welke hij kreunend zich
+aanleunde.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="107"></span><a id="p_107"></a></p>
+
+<p>Toen legde zich eene hand op zijnen schouder; en er klonk eene stem in
+zijn oor, zoo zacht, zoo hemelsch na het schaterlachen van die twee
+demonen:&mdash;&bdquo;Justus, heb ik je dan niet lief?&rdquo;</p>
+
+<p>Zijne zenuwen ontspanden zich; zijne oogen schoten vol; in heftig
+snikken brak hij los. Maar opeens hield hij zich in bedwang.&mdash;&bdquo;'t Is
+niets, Marieken!&rdquo; stootte hij uit: &bdquo;Breek je om mij het hoofd niet,
+kind!&mdash;Vaarwel! Vergeet mij!..... Er is goddank nog water in de zee!&rdquo;</p>
+
+<p>Met dien uitroep drukte hij zich de vuisten tegen het gelaat&mdash;en weg was
+hij: het hek uit, den heuvel af, den kant op naar de stad.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<h3>IX.</h3>
+
+<p>Eerst, na den schok van het ongeluk, de verdooving die maar half beseft.
+Dan het volle bewustzijn van wat er gebeurde: de pijn, het deerlijke
+medelijden met zichzelven&mdash;de tranenvloed. Vervolgens de terugsprong van
+het geplette weerstands-vermogen: de wrok, de toorn, de lust tot verzet,
+de dorst naar vergelding. Eindelijk het ergste van alles: het
+cynisme&mdash;het zelfbedrog.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Justus Eykendaal's gemoedsstemming verkeerde in de derde van die drie
+stadiën, terwijl hij het dorp den rug toewendde en snel den weg
+stadwaarts insloeg.</p>
+
+<p>Waar wilde hij heen? Wat ging hij doen?&mdash;Hij wist het niet. Het raakte
+hem niet. Mits hij maar voort was van deze plek zijner vernedering, waar
+de lucht hem als pestdamp, zijn hemel hem eene hel geworden was.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="108"></span><a id="p_108"></a></p>
+
+<p>Woedende gedachten doorjoegen zijn brein. Gelijk de schandletters in
+het voorhoofd van den boef, zoo stonden hem in het hart gebrand al de
+smalende woorden, door <em class="g">haar</em>, door zijne Mary hem toegedacht. Ha, zoo!
+Was hij een schoolvos zonder school, een onbeschaamde vlegel! Verveelde
+hij haar zoo gruwelijk met zijn klarinetspel, waarnaar zij toch zoo vaak
+en zoo lang met schijnbaar genoegen had zitten luisteren&mdash;de heks, de
+slang, de....</p>
+
+<p>Stil! neen!&mdash;<em class="g">schelden</em> kon hij haar toch niet, die hij pas een uur
+tevoren nog aangebeden had. En wilde zij hem nu beleedigen&mdash;zóó
+beleedigen, dat hij zijne oogen niet meer zou durven opslaan tot
+haar?.... O! maar dat behoefde immers niet meer! Dat had zij immers al
+gedaan, grievender dan zij het ooit bedoeld kon hebben!.... Dit echter,
+dit was niets. Smaad had hij van haar kunnen dulden. Als zij maar
+zichzelve niet zoo had gesmaad en beleedigd en verlaagd!&mdash;Hadde zij hem
+weggestooten met haren voet, het zou zijnen hartstocht voor haar slechts
+opgezweept hebben. Fier mocht, fier moest de jonkvrouw zich gedragen,
+die zijner ridderlijke min waardig zou wezen. Doch deze valschheid, dit
+kleine, lage, platte gemoed, vreemd aan alle begrip van geestdrift, aan
+alle mededoogen, aan alle vrouwelijk eergevoel zelfs.... o foei!
+foei!&mdash;Hij kon haar nog begeeren, dat schoone schepsel:&mdash;ja, wonderlijk!
+het begeeren, waaraan hij tot heden nooit rechtstreeks had durven
+denken, was opeens sterk geworden over hem. Maar zijne teedere achting,
+zijnen innigen eerbied voor haar&mdash;als twee lentebloemen had haar giftig
+spotten ze gedood.</p>
+
+<p>Onder zulke overpeinzingen valt den wandelaar het <span class="pagenum" title="109"></span><a id="p_109"></a>loopen niet lang.
+Leed is een even knappe weg-bekorter als vreugde.</p>
+
+<p>Justus kwam voorbij <i>Vrouw Romein</i>, waar hij op dien achtermiddag,
+verleden zomer, toen zijne ziel nog kalm was als gindsche plas onder den
+avondnevel, het roeibootje gehuurd had met Marieken. Arm, lief, heilig
+kind! Hij dacht aan haar. Hij dacht aan dat laatste woord van haar tot
+hem: &bdquo;heb <em class="g">ik</em> je dan niet lief?&rdquo;&mdash;en zijn hart verweet hem bitter dat hij
+haar alleen en ongetroost had laten staan daar op het kerkhof. Ja! déze
+had hem waarlijk lief!... Maar juist dáárom immers was het voor haar ook
+beter, dat hij heenging en haar nooit terugzag. Hij zou haar immers
+nooit hare liefde kunnen vergelden.</p>
+
+<p>Een kwartier verder&mdash;daar lag <i xml:lang="la">Pax Intrantibus</i> aan den weg, destijds
+het Tivoli der gegoede Rotterdammenaren&mdash;later.... O <i>Pax! Pax
+Intrantibus!</i> wat is er van u geworden!&mdash;<i xml:lang="la">Hic jacet gloria mundi!</i> zou
+meester Van Meppen thans u toeroepen, ware hij nog onder de levenden om
+Latijn te radbraken.... Oude heeren zaten in het duister lange pijpen te
+smoken achter hunne flesschen wijn. Paartjes kuierden fluisterend door
+de lanen. De schommels kraakten onder de vrachten van gillende jonge
+maagden.... Justus grijnslachte. Hoevele Mary's waren er onder die
+engelen van melk en bloed?&mdash;</p>
+
+<p>Voorwaarts!&mdash;Straks was de stad bereikt.</p>
+
+<p>Hier, te midden van het gewoel der duizenden, die elk hun eigen pak van
+zorg en leed te dragen hadden, ademde de vluchteling vrijer. Hier voor
+'t minst kende hem niemand, en zou niemand hem op het gelaat lezen wat
+razernij er ziedde in zijn binnenste.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="110"></span><a id="p_110"></a></p>
+
+<p>Hij liep straat in, straat uit. Het drokke gewemel en de lichtglans der
+winkels deden hem goed; zij verstrooiden hem, meende hij; althans zij
+hielpen hem in eene soort van roes, in welke hij zichzelven en zijne
+bitterheid minder voelde. Om zijnen dorst te lesschen, liep hij een
+koffiehuis binnen, en dronk er een glas bier; en daar het bier hem
+smaakte, zoo ledigde hij er een tweede. Eene behaaglijke warmte begon
+hem te doortintelen. Zijne matheid verdween. Half met weerzin, half met
+genot, voelde hij eenen lust in zich opkomen om te lachen. Ha ha
+ha!&mdash;zulk een lach klonk schor en wrang&mdash;maar beter toch nog zulk een
+lach, zoo maakte hij zichzelven wijs, dan het hopelooze, vruchtelooze
+tandenknarsen van daareven. Wat zou hij voor <em class="g">haar</em>, voor die onwaardige,
+zich zijn jonge leven tot eene foltering maken? de hand aan zichzelven
+slaan misschien? Zou hij haar <em class="g">die</em> voldoening nog gunnen?.... Hij zag de
+deernen aan, die er zwierden langs het trottoir:&mdash;en hij zag dat er
+mooie onder waren&mdash;even mooi haast als Mary!</p>
+
+<p>Al dolende, onverschillig waarheen, belandde hij in den omtrek van de
+St. Laurens-kerk bij een gebouw, waaruit het tjingelen van eene piano en
+eene gillende vrouwestem naar buiten drongen. Hij kende die inrichting,
+al was ze pas jong te Rotterdam; want vrienden hadden hem van haar
+verteld. Het was een der eerste <i xml:lang="fr">cafés-chantants</i> in ons vaderland: een
+der eerste van die, sedert zoo snel in bloei en aantal toegenomen
+tempelen Babylon's, waar men te gelijk met den mensch ook nog de kunst
+en de taal prostitueert. Holen, in welke onze Hollandsche jongelingen,
+ja al meer en meer ook onze Hollandsche werklui, hunne vrije avonden
+zijn gaan <span class="pagenum" title="111"></span><a id="p_111"></a>slijten, om er gezellig, onder eene sigaar en een grogje,
+zich hart en verbeelding te zitten bevuilen met het aanhooren van
+liederlijkheden in de drie moderne talen.</p>
+
+<p>Gisteren nog zou Justus er eer aan gedacht hebben zich in eene kroeg te
+gaan bedrinken aan jenever, dan hier binnen te treden. Maar wat was
+gisteren voor hem! Aan gisteren bond hem immers niets meer! Met gisteren
+had hij voor altoos immers afgedaan!&mdash;En heden wilde hij óók eens zien
+wat zoovele anderen zagen, die er toch niets minder om geacht werden in
+de wereld! Bah! wat had zijne ingetogenheid, wat hadden zijne brave en
+reine beginselen hem gebaat!&mdash;Deugd, poëzie?&mdash;valsche droombeelden, die
+u eeuwig lieten grijpen in het ledige! Genot alléén was tastbaar en
+loonde wie het zochten!.... Om kort te gaan, hij rukte de deur open, en
+was er binnen vóór hij het eigenlijk wist.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>In hetzelfde oogenblik voelde een diender, die daar op en neer drentelde
+voor de deur, zich schuchter bij de mouw getrokken.</p>
+
+<p>&bdquo;Meneer&rdquo;, fluisterde eene donkere gestalte hem toe: &bdquo;wat is dat daar
+voor een huis?&rdquo;</p>
+
+<p>De man keek de verschijning gramstorig aan: hij scheen eerst te
+vermoeden dat er eene hem wat voor het lapje wou houden. Maar het
+&bdquo;meneer&rdquo; had hem in zijn zwak getast, en aan stem en kleeding merkte hij
+wel dat de vraag te goeder trouw moest wezen.</p>
+
+<p>&bdquo;Dat&rdquo;, zeide hij&mdash;&bdquo;wel, dat is zoo'n gelegenheid waar ze muziek maken.
+Niet veel bijzonders, voor de rest, dat vrouwvolk dat daar zingt!&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="112"></span><a id="p_112"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Zou ik er binnen kunnen gaan?&rdquo; vroeg weer de gemantelde.</p>
+
+<p>&bdquo;Kwalijk alléén, hoor juffrouwtje&mdash;kwalijk alléén, als je een
+fatsoenlijk mans kind wilt heeten. Wat zou je er ook doen?&mdash;Ah maar,
+temet zit er een kennis van je verzeild?&mdash;Nu, die komt er wel weer uit.
+En wie daar hun plezier zoeken, die zijn meest toch ook niet waard dat
+je ze naloopt. Kom&rdquo;, vermaande de man, &bdquo;ik ging naar huis als ik u was.
+Warempel, als ik u was, dan ging ik stil naar huis.&rdquo;</p>
+
+<p>'t Was een gemoedelijke diender, naar men ziet. Och, zoo loopen er mee
+al onder den hoop door.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Eene duffe, heete lucht sloeg Justus in het gelaat. Hij zag, door den
+tabakswalm heen, vele gasvlammen, vele tafeltjes met rookende en
+lachende gasten, en aan het einde van de smalle, lage zaal een half
+dozijn zwierig gekleede vrouwen op een klein tooneel gezeten.</p>
+
+<p>Een oogenblik stond hij bedremmeld:&mdash;hij vreesde dat al die menschen
+zouden omzien, en met een honend lachje hem als toeroepen zouden: &bdquo;Zoo,
+Eykendaal, brave jongen! kom je óók eens naar de dames kijken?&rdquo;&mdash;Doch
+niemand wijdde hem de geringste aandacht. Aller blikken waren op het
+tooneel gericht, waar juist, terwijl de pianist een vroolijk ritornel
+oprammelde, eene der vrouwen van haren stoel rees, voor het klappende en
+trappelende publiek zich lachend neeg, en met eene brutale, hoewel nog
+frissche en zuivere altstem eenen deun aanhief van het allerlichtste
+allooi.</p>
+
+<p>Justus moest zich vastgrijpen aan eenen stoel.... Was <span class="pagenum" title="113"></span><a id="p_113"></a>dit tooverij? Had
+de Booze hem nú reeds in zijne netten verstrikt?.... Mary! Mary stond
+daar!&mdash;Dat was Mary, die daar zong! Mary in al hare valsche, duivelsche
+schoonheid!</p>
+
+<p>Neen. Mary uit Hillegersberg was dit wel niet; <em class="g">die</em> zat op dit tijdstip
+eerbaar onder de vleugelen van papa en mama te giggelen met haren neef
+Edmund. Maar gewis, voor een ietwat beneveld oog mocht de gelijkenis
+treffend schijnen tusschen de jonge dame en die mamsel daar. Dezelfde
+rijzige en weelderige bouw; dezelfde blonde krullen; dezelfde lokkende
+oogopslag; dezelfde wufte lach om de volle, half geopende lippen. Alleen
+verving op de wangen van déze hier een verfje den voor goed gevloden
+blos, en was in hare bruine oogen het fonkelen van behaagzucht al lang
+geweken voor den phosphor-glans der schaamteloosheid. Doch dat deze
+vrouw eenmaal als Mary geweest was, en dat Mary eenmaal als deze vrouw
+zou kunnen worden&mdash;dit was wel zeker.</p>
+
+<p>Middelerwijl was Justus, bleek van ontroering, onafgebroken starend naar
+die vrouw die daar zong, tot vlak onder het tooneel gedrongen, en had
+hij, zonder het zich recht bewust te zijn, plaats genomen op eene bank
+in het voorste gelid. Het lied was uit; het ruwe refrein en het
+handgeklap verstomden; de zangster zat weer op haren stoel. Daar trof
+haar blik des jongelings gretig oog&mdash;en aan het purper dat zijne wangen
+overgoot, erkende zij terstond de prooi op welke deze harpijen bij
+voorkeur zich werpen. Zij glimlachte hem toe.... Wee hem! Had ook Mary
+niet zóó hem toegelachen, dienzelfden namiddag, toen zij opblikte naar
+het kerkorgel!</p>
+
+<p>Van nu af was hij in hare macht. Hij voelde het!&mdash;maar <span class="pagenum" title="114"></span><a id="p_114"></a>bovenal, hij
+<em class="g">wilde</em> het!&mdash;Onder den invloed van den drank dien hij dronk, van de
+wulpsche muziek die hij hoorde, van de blikken en de lonken dier vrouw,
+begon eene brandende drift zich van hem meester te maken&mdash;half begeerte,
+half wraakzucht. Het scheen hem dat hij zich aan Mary wreken zou, door
+naar zijn welgevallen te doen met dit haar vernederd evenbeeld. Gene had
+hem verachtelijk weggestooten&mdash;déze hier boeleerde om zijne gunst....
+Geld zou zij eischen. Welnu, geld <em class="g">had</em> hij, méér misschien dan één der
+heertjes die er brasten om hem heen. De arme ondermeester was rijk dien
+avond. Want het toeval wilde, dat hij de som bij zich droeg, die hij
+sinds een jaar opgespaard had, gulden bij gulden, om er eene
+Sint-Nikolaas verrassing mee te koopen voor <em class="g">haar</em>. Dat geld nu&mdash;het
+denkbeeld prikkelde hem nog te meer&mdash;dat geld zou voor <em class="g">haar</em> niet wezen,
+maar voor deze andere, die even bekoorlijk, en stellig niet zoo valsch
+en koud en hardvochtig was als zij. Ging Magdalena de zondares niet
+boven Herodias?&mdash;Hij dacht aan Maria Stuart: hoe zwak zij was en hoe
+teeder. Hij dacht aan koningin Elisabeth: hoe kuisch zij was en hoe
+wreed. Al de schoone gestalten uit zijne sprookjeswereld, vroeger hem
+zoo engelrein: de burchtvrouwen met sleepend gewaad, de nixen met gouden
+tressen, de peri's en hoeri's met lokkenmantels en gazelle-oogen&mdash;zij
+verrezen voor zijne koortsige verbeelding als losbandige sirenen.
+&bdquo;Geniet!&rdquo; fluisterden zij hem toe: &bdquo;Doe als wij allen&mdash;geniet! Alle
+ontzegging is nuttelooze pijniging! Geniet!&rdquo;</p>
+
+<p>Ja! Eén nacht van wilden zwijmel! Eén nacht van gloeienden lust!&mdash;En dan
+een schip gezocht! Gevlucht! De wijde wereld voor het enge schoolhok!...
+Ha! er <span class="pagenum" title="115"></span><a id="p_115"></a>was water genoeg in de zee, om de smet van dien éénen nacht af
+te wasschen!</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Het had middernacht geslagen van den grijzen Sint-Laurens-toren, die
+statig het hoofd gericht houdt naar de sterren, onbewogen om al wat er
+struikelt en zondigt aan zijnen voet&mdash;als wist hij wel dat alles omlaag
+voorbijgaat, en dat het oordeel aan God is in den hooge.</p>
+
+<p>De zaal die wij kennen was ontruimd. Twee personen slechts, behalve de
+stommelende bedienden, toefden er nog bij het licht van de reeds half
+neergedraaide gasvlammen. Straks traden ook die twee laatsten naar
+buiten:&mdash;Justus Eykendaal en de blonde deerne, Mary's evenbeeld.</p>
+
+<p>Driest stak zij haren arm onder den zijnen. &bdquo;<i xml:lang="fr">Dépêchons-nous! J'ai
+faim!</i>&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>En inderdaad, zij talmden geen van beiden.</p>
+
+<p>Maar tegelijk haast voelde de jonge man zich bij den anderen arm gevat
+door eene andere hand, wier vingers hem nepen als veeren van staal. Den
+rotting vaster gegrepen&mdash;het hoofd omgewend, met eenen vloek op de
+lippen.... Slaan echter behoefde hij niet, en het booze woord bestierf
+hem op de tong.</p>
+
+<p>&bdquo;Marieken!&rdquo; stamelde hij.</p>
+
+<p>Ja waarlijk, daar naast hem stond, als ware zij uit den bodem opgerezen,
+de dochter van den schoolmeester. Met haren blik doorboorde zij hem. Hij
+bleef als versteend.</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="fr">Eh bien!</i>&rdquo; schreeuwde de vrouw aan zijnen rechter kant: &bdquo;<i xml:lang="fr">Que nous
+veut-elle, cette gaillarde?</i>&rdquo;</p>
+
+<p>De ondermeester wilde zich losrukken uit den greep van het dorpsmeisje.
+&bdquo;Laat mij!&rdquo; riep hij. En tevens maakte hij zich vrij van den arm
+waarmede die andere <span class="pagenum" title="116"></span><a id="p_116"></a>nog steeds hem vasthield. Want er was opeens, als
+een stortbad van ijskoud water, eene schaamte over hem gekomen, een
+gevoel van onteering en onredbaarheid.... &bdquo;Laat mij!&rdquo; herhaalde hij met
+heesch geluid.</p>
+
+<p>Doch wie hem liet, niet Marieken.</p>
+
+<p>&bdquo;Justus!&rdquo; sprak zij hem toe, met iets wonderlijk plechtigs in hare stem:
+&bdquo;De beurt is aan mij!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Wat wil je van me?&rdquo; hijgde hij.</p>
+
+<p>&bdquo;Ik wil dat je mij woord houdt. <em class="g">Hildegarde</em>! zeg ik. Ga met mij mee,
+Justus!&rdquo;</p>
+
+<p>Hij keek haar aan alsof hij haar niet begreep. &bdquo;Ik kan niet!&rdquo; sprak hij:
+&bdquo;Laat me aan mijn lot over!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="fr">Est-ce que ça va durer? Viens-tu?</i>&rdquo; riep de Fransche vrouw.</p>
+
+<p>&bdquo;Justus!&rdquo; hernam Marieken: &bdquo;Ga met mij mee! Gedenk je eed! Gedenk al wat
+je eenmaal lief en heilig was. Het parool is: <em class="g">Hildegarde</em>!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Hij hief het hoofd op, streek zich boven de oogen, als iemand die tot
+bezinning komt, hapte naar adem, en stamelde toonloos: &bdquo;Hildegarde, zeg
+je?... Ja Marieken, 't is waar!... ik kom!&rdquo;&mdash;En hij liet zich door haar
+wegleiden als een kind.</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="fr">Ah ça, mon beau villageois! Voilà donc ta paysanne qui te
+rattrape!</i>&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Maar Justus lette niet op den schorren lach, waarmede de ongelukkige om
+den hoek der straat verdween. &bdquo;Hildegarde!&rdquo; prevelde hij: &bdquo;Hildegarde,
+zegt ze.... Ja kind, je hebt gelijk, ik kom!... Ik wist niet wat ik
+deed, Marieken. Ik geloof dat ik krankzinnig ben!&rdquo;.... Mèt gaf een
+krampachtig schreien aan zijne geweldig overspannen zenuwen lucht. &bdquo;O!&rdquo;
+kermde hij: &bdquo;nu is <em class="g">alles</em> verloren!&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="117"></span><a id="p_117"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Wel neen!&rdquo; sprak Marieken, thans weer met haar welluidend stemmetje
+als vanouds: &bdquo;Nu is alles behouden. Want nu, Justus, zijn wij <em class="g">beiden</em>
+gehoorzaam geweest aan het parool. Nu staat er niemand meer tusschen
+ons. Na déze beproeving kan niets ons meer vervreemden.&rdquo;</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<h3>X.</h3>
+
+<p>Aan elke historie pleegt een slot te zijn. Hoe, indien wij déze eens
+zónder lieten? Indien wij onzen held en onze heldin, lang vóór wij hen
+per huwelijksboot goed en wel hadden in het ruime sop doen stevenen,
+eens in het middernachtelijk uur onder den blooten hemel aan hun lot
+overlieten, te midden van de waarlijk niet arcadische omgeving der
+Rotterdamsche Sint-Laurens-kerk?</p>
+
+<p>Doch dit zou wreed wezen. Het is al erg genoeg, dat wij hen zonder
+geleide hunnen weg terug laten vinden naar Hillegersberg, om daar den
+orkaan te gaan tarten, die er hen van wege hun nachtelijk avontuur
+verbeidde. Dit, meen ik, is al kwaad; en ik, als hun geschiedschrijver,
+heb dáárvoor reeds te vreezen dat zij morgen vóór mij zullen staan, om
+mij verwijtend af te vragen wáármede zij dit aan mij verdiend hebben.</p>
+
+<p>Want ziet! er is alle kans, dat dit waarachtig verhaal ook hun onder de
+oogen kome. Justus en Marieken immers leven nog. En zij zijn werkelijk
+een paar geworden.</p>
+
+<p>Maar niet zoo overhaast als het gewoonlijk in vertellingen toegaat. Niet
+alvorens de heer Pieter van Meppen, als de uitzondering die den regel
+staaft, in betrekkelijk <span class="pagenum" title="118"></span><a id="p_118"></a>vroegen ouderdom het tijdelijke gezegend had.
+Niet alvorens Marieken geraakt was tot het inzicht, hoe uit het veld
+geslagen jongelingen maar niet zoo dadelijk (gelijk zij duchtte) zich
+gaan verdrinken, al is er nóg zooveel water in de zee; en hoe het in
+geen geval pas heeft voor een meisje, over radelooze ondermeesters bij
+hunne nachtelijke omdolingen door de straten van Rotterdam den
+beschermengel te spelen. Niet ook alvorens Justus zelf door harde en
+lange ervaring in de wereld der werkelijkheid geleerd had, dat er voor
+eenen man nog iets anders te doen valt dan droomen en dwepen; dat niet
+géniën, maar menschen deze aarde bevolken; dat poëzie niet de arbeid
+zelf is, maar de geest die den arbeid opheft en adelt, die hem zijne
+wijding geeft en vruchtbaar en duurzaam maakt. Toen het alles zóó ver
+gekomen was (er verliepen ettelijke jaren mee: jaren van inspanning en
+ontzegging), toen was Justus man, en Marieken was vrouw geworden. En op
+zekeren dag, als hij haar na eene vrij lange afwezigheid terugzag,
+voelde hij plotseling dat hij haar nog om iets anders dan hare deugden
+liefhad. Het is wonderlijk, hoe sommige vrouwen eensklaps schoon worden;
+of wel, hoe sommigen mannen opeens voor hare schoonheid de oogen
+opengaan.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Justus en Marieken houden in zeker vriendelijk Geldersch dorp eene
+bloeiende kostschool. Nog altoos doordrongen van den adem der
+Germaansche sage, prediken zij daar samen, met woord en voorbeeld, aan
+een dertigtal gelukkige knapen het evangelium der frischheid. Gezonde
+studie, meer in de natuur dan in de school, is het geestelijke voedsel
+van die kleine keurbende. Volop wandelen en gymnastiek voor het lichaam;
+volop verzen <span class="pagenum" title="119"></span><a id="p_119"></a>en sproken voor gemoed en verbeelding. Strenge tucht&mdash;maar
+geene roede dan het eigen eergevoel. Vrome aanbidding&mdash;maar geen
+priester dan de eigene geestdrift. De lijfspreuk der Duitsche
+turners&mdash;&bdquo;<i xml:lang="de">frisch, from, fröhlich, frei!</i>&rdquo;&mdash;is ook de lijfspreuk van
+meester Justus Eykendaal en zijne leerlingen.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Van tijd tot tijd bezoeken de meester en zijne vrouw Rotterdam. Zij
+verzuimen dan niet, eenen achtermiddag te besteden aan eene wandeling
+naar het naburige dorpje&mdash;eene bedevaart naar het plekje waar zij hunnen
+heiligen eed zwoeren tusschen de graven: naar den heuvel van de lange
+Hildegarde, de jonkvrouw van Hillegersberg.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="120"></span><a id="p_120"></a></p>
+
+<h2 style="letter-spacing: 0.2em; margin-right: -0.2em;"><a id="Harmonia"></a>Harmonia.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<p class="noi" style="margin-left: 50%;"><i>Eenen groenen boom gelijk, die eene bron beschaduwt te midden
+eener brandende vlakte.</i></p>
+
+<p>Het is verscheidene jaren geleden, dat ik op het kerkhof van een
+Hollandsch stadje achter de baar trad van eenen man, die mij zeer lief
+en eerwaardig was. Ik wil hem Werner noemen. De oude veste, zijne
+geboorteplaats, buiten wier wallen hij sluimert onder de groene zoden,
+heete Vreeburg.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Van beroep was hij musicus; van beroep, en van roeping&mdash;wat lang niet
+hetzelfde is. Het spijt mij, dat ik een uitheemsch woord moet bezigen om
+een juist denkbeeld te geven van 's mans werkzaamheid hier op aarde.
+Werner kon zich voor virtuoos niet doen verslijten; op beteekenis als
+componist mocht hij niet bogen. Maar hij had meer dan één instrument
+terdege in zijne macht; hij stond met recht bekend als voortreffelijk
+muziekonderwijzer en volleerd organist; en voor het dirigentschap <span class="pagenum" title="121"></span><a id="p_121"></a>was
+hij al geboren. Ik weet dit alles niet beter saam te vatten, dan met het
+woord <em class="g">musicus</em>. Wil men liever dat ik <em class="g">toonkunstenaar</em> zegge, mij is het
+wèl, ofschoon ik vrees dat deze lange en deftige term nooit het
+burgerrecht verkrijgen zal in onze van deftigheid zoo schuwe spreektaal.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Toen ik een jongeling was, en met zekeren trots mij telde onder zijne
+leerlingen, had Werner de zeventig al achter den rug. Maar het kostte
+moeite dit te gelooven, als men hem gadesloeg in zijn doen. Hoe menige
+levenszatte snuiter van even dertig had van <em class="g">hem</em> nog kunnen afzien wat
+jeugd is: jeugd van het lichaam en jeugd van den geest. Hoe frisch en
+groen was hij nog in zijne grijsheid, gelijk een eeuwenoude eik, die in
+de lente zich uitdost met nieuwe loovers. Ik heb den man nooit jong
+gekend, en toch, in den gewonen zin van <em class="g">oud</em> kan ik hem mij niet
+voorstellen.</p>
+
+<p>Wanneer ik mij hem recht levendig voor den geest wil halen, dan sla ik
+niet mijn album open en tuur op zijne beeltenis&mdash;maar dan denk ik aan de
+kostelijke uren die ik met hem sleet, van mijn veertiende tot mijn
+een-en-twintigste jaar, elken <ins class="corr" id="corr12" title="Bron: zaturdag-avond">zaterdag-avond</ins> vast.</p>
+
+<p>Wij maakten viool-duetten van Spohr, Hauptmann, Viotti; of keur van
+sonaten voor piano en viool; later, met twee andere liefhebbers,
+strijkquartetten. Een wonderlijk saamgebracht gezelschap, die eerste
+quatuor waarvan ik lid was! Achter de twee violen een grijsaard en een
+knaap; achter de alt een geneesheer, een man van rijpe, veelzijdige
+ervaring en ietwat cynische gemoedsstemming; achter de cello een dikke
+jonge pater, die te lui, en ik geloof ook te onverschillig was, om het
+in zijne <span class="pagenum" title="122"></span><a id="p_122"></a>Kerk ooit verder te brengen dan tot kapelaan. &bdquo;De vier
+jaargetijden&rdquo;, zoo placht Werner het vierspan te noemen. Zichzelven zag
+hij daarbij voor den winter aan&mdash;hoewel er zeker in hem nog méér fleur
+en zonnigheid van de lente staken, dan in al de drie overigen te zamen.
+Het voorjaar was ik&mdash;versch uit den grond als eene paardebloem in April.
+Zijn weleerwaarde met de blozende ronde konen vertegenwoordigde den
+zomer; Esculapius den herfst. Die twee laatsten nu konden duchtig van
+leer trekken, zoo tusschen eene <i>finale</i> van Haydn en een <i>allegro</i> van
+Mozart. 't Was hak om hak&mdash;en raak óók, naar ik u verzeker. De medicus
+haalde papen en nonnen over den hekel; de priester veegde dokters en
+apothekers den mantel uit. Met bijtende scherts gingen zij dan elkander
+te lijf, de pater bij Molière, de arts bij Rabelais in den zadel;&mdash;een
+kruisvuur van geestige, maar toch goedige kwinkslagen&mdash;totdat Werner
+lachend tusschenbeide kwam met een: &bdquo;Komaan heeren! gunt elkander den
+kost voor 't eten, en bederft elkaar de praktijk toch niet! Aan den
+slag! <i>Andante con espressione!</i> Als broeders er op losgestreken!&rdquo;....
+Inderdaad, wanneer zij weer speelden, was het enkel harmonie tusschen
+hen. In den grond mochten zij elkander ook hartelijk lijden, geloofden
+zij beiden in denzelfden God, en zouden zij pest en dood voor elkaar
+getrotseerd hebben&mdash;de dokter om des paters lichaam, de pater om des
+dokters ziel te behouden.</p>
+
+<p>Het liefst echter musiceerde ik met mijnen braven meester alleen: want
+dan eerst was het musiceeren, en niets dan musiceeren, wat wij deden.
+Die man electriseerde mij. Hij had over de snaren eenen streek, waardoor
+ik mee <em class="g">moest</em> als <i>secondo</i>, fluks over de lastigste <span class="pagenum" title="123"></span><a id="p_123"></a>passages heen, die
+ik bij het instudeeren vergeefs getracht had onder den duim te krijgen.
+Hij had op de toetsen eene voordracht, die mijn eigen spel mee bezielde
+en ophief, zoodat ik soms zelf (ja, 't klinkt zot!) wel <i>bravissimo!</i>
+had willen roepen over het vloeiende van mijnen eigen toon. Spelen,
+spelen, naar onzer harten lust! en als er onder het rusten even
+gesproken werd, 't was over niets dan muziek en musici.&mdash;&bdquo;Jongen!&rdquo; begon
+hij dan, met eenen glanzenden blik naar de boven het klavier prijkende
+borstbeelden van zijne drie hoogst gevierde meesters&mdash;Haydn, tot wien
+hij nooit anders dan kortweg &bdquo;vader&rdquo; zei&mdash;Mozart, dien hij liefhad boven
+allen, en Phoebus Apollo noemde&mdash;en Beethoven, dien hij vreesde en
+aanriep als den dondergod, den Jupiter Tonans onder de
+componisten:&mdash;&bdquo;Jongen!&rdquo; begon hij, &bdquo;wat waren ze toch machtig en groot!
+Hoe hadden ze toch alles, wat de goede God eenen kunstenaar maar
+schenken kan: wetenschap, vorm, melodie, hartstocht, teederheid, humor,
+vroomheid, gloed! En hoe gelukkig zijn <em class="g">wij</em> toch, dat we nà hen kwamen,
+om te mogen spelen wat zij voor ons schreven! En, jongenlief, wat arme
+zielen, wat beklagenswaardige stumpers zijn het toch, die <em class="g">dit</em> niet mee
+aanhooren, niet mee begrijpen en genieten kunnen!&rdquo;&mdash;&mdash;Daarop volgde
+meestal de eene of andere anecdote, allersmakelijkst opgedischt; want
+van muzikale herinneringen, vroolijk en aandoenlijk, was hij vol&mdash;eene
+wandelende verzameling. Al spoedig echter brak hij zijn vertellen af,
+draaide zich om op zijne tabouret, greep in de toetsen, preludeerde, en
+riep: &bdquo;Pak aan, amice, pak aan! We verbabbelen weer onzen kostbaren
+tijd. Dit goddelijke <i>adagio</i> herhalen we nog eens! Breed, hoor! en pas
+op het <i>crescendo</i>, dat je ziel er uit zingt tot je Schepper!&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="124"></span><a id="p_124"></a></p>
+
+<p>Halverwege den avond, tusschen klokke negen en tien, placht zijne goede
+vrouw boven te komen, met een paar glazen warmen drank voor de spelers.
+Zij zette zich in eenen der ouderwetsche stoelen bij het haardvuur, om
+te luisteren naar een nummer&mdash;te luisteren, als de erntfeste koppen aan
+den wand. &bdquo;Wel, moedertje?&rdquo; vroeg Werner haar, als het uit was, terwijl
+hij haar vriendelijk toeknikte: &bdquo;Ken je 't nog?&mdash;We loopen op een eind,
+mijn kind! Maar hoe ouder wij worden, des te jonger klinkt mij deze
+muziek!&rdquo;</p>
+
+<p>En eens (ik mag het nú wel verklappen)&mdash;eens legde hij mij eene gavotte
+van Bach voor, en zei: &bdquo;Jongenlief, strijk er eens op los!&rdquo; Daarna trad
+hij op zijn oudje toe maakte voor haar eene klassieke buiging, nam haar
+bij de hand, en leidde haar ten dans met eene sierlijkheid, die menige
+achttiend'eeuwsche saletjonker hem niet verbeterd zou hebben. Zag ik
+wèl, dan hebben bij dit tooneel uit hunne jonkheid al de gepruikte
+portretten en busten hunne hoofden bewogen op de maat. Bach en Händel
+kropten hunne onderkinnen op. Phoebus Apollo schoot rondweg in eenen
+lach. Vader Haydn blies zich de magere wangen bol. Zelfs Beethoven's
+leeuwekop bleef niet rustig op zijn voetstuk. Om den strengen mond des
+machtigen viel eene plooi vol goedheid en humor. Als een vader op zijn
+spelend kroost, zóó blikte Jupiter Tonans welgevallig neder op dit paar
+huppelende grijze kinderen.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p><span class="pagenum" title="125"></span><a id="p_125"></a></p>
+
+<p>Beminnenswaardige figuur, die ik daar uit het verleden weer verrijzen
+deed! Hoe echt als kunstenaar, hoe edel als mensch!</p>
+
+<p>Vraagt gij naar het geheim van dit blijmoedig en bescheiden wezen, dan
+wijs ik u op de geschiedenis zijner jeugd, en op de kunst zijner jeugd.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Het was een vreeselijke tijd, toen hij geboren werd; en ook jaren daarnà
+nog, terwijl hij opgroeide tot man. Met bloed werd de aarde gedrenkt;
+roode nevelen hingen over Europa, die geen licht schier doorlieten, dan
+de bliksems van het kanon en het flikkeren der zwaarden. Wie kon er
+denken aan de kunst der harmonie, daar de natiën elkander als wolven bij
+de keel hielden gevat? Wie kon er luisteren naar muziek, daar men steeds
+eenen roffel in het ééne oor had, en den donder van het geschut in het
+andere?</p>
+
+<p>Toch zijn er geene jaren vruchtbaarder geweest voor de heilige Musica,
+dan juist deze twee of drie schrikkelijke decenniën, die de vorige eeuw
+sloten en de huidige openden. Het was of de poëzie, des Eeuwigen
+openbaring, juist dit tijdstip, waarop zij in ellende versmoord scheen,
+had uitverkoren om hare almacht te doen blijken ter vertroosting. Mozart
+was al dood; maar zijne hemelsche zangen, voor zijne tijdgenooten te
+hoog, begonnen te trillen door gansch Europa. En Beethoven schiep uit
+zijne jonge kracht. Vader Haydn kon zelf nog naar zijne <i xml:lang="de">Schöpfung</i> gaan
+luisteren. Méhul en Cherubini wrochten onvergankelijks. Spohr verrukte
+de wereld met zijne tooverviool en zijn edel romantisme. Weber zette
+zich tot zijne <i xml:lang="de">Freischütz</i>. Schubert dichtte lied op lied. En straks
+zou de <span class="pagenum" title="126"></span><a id="p_126"></a>ster verrijzen van nog een ander die het menschdom verheugen en
+stichten zou met zijnen citherslag: Felix Mendelssohn Bartholdy. Ja! er
+waren er velen in die sombere dagen, die als machtige geesten op wolken
+wandelden, hoog boven 's werelds strijdrumoer&mdash;maar menschen toch, en
+weldoeners der menschen. Het waren dagen vol hartstocht en woede en
+smart&mdash;dagen vol jammer en vertwijfeling&mdash;maar zoo vol stout genot, zoo
+vol koene belofte toch!</p>
+
+<p>En toen eindelijk de worsteling bij Waterloo beslecht had tusschen recht
+en roof, toen brak er voor het afgebeulde Europa een lange rusttijd aan,
+en voor de muziek een tijdperk, dat ik, in zeker opzicht, hare gouden
+eeuw durf noemen, omdat zij toen was wat zij tegenwoordig <em class="g">niet</em> meer is:
+eene kunst der huislijkheid en eene kunst des vredes. Dit was de
+bloeitijd van het strijkquartet, van de gezellige huismuziek. De burgers
+hadden ook toen hunne zorgen en hun krakeel; maar éénmaal 's weeks
+schuddeden zij alle leed en leelijks af, wanneer zij te avond
+bijeenkwamen, en vriendschappelijk hun trio of hunnen <span xml:lang="la">quatuor</span>
+vedelden, tot hunne zielen gelijk hunne snaren samenklonken in harmonie.
+Haydn en Mozart heerschten, met eene schaar van jongeren uit hunne
+school: en húnne kunst, wij weten 't, had het knarsetanden zich nog niet
+aangewend, het wroeten in raadselen, het vuistenballen tegen den hemel
+en tegen de menschheid en tegen zichzelve. Húnne kunst zocht en vond nog
+hare <em class="g">ware</em> bestemming: den horizon van 's menschen gemoed te <em class="g">louteren</em> van
+nevel&mdash;niet hem nog dichter te doen bestormen van jagende buien en
+dwarrelenden mist. Húnne kunst mocht in waarheid nog eene kunst heeten
+des vredes en des lichts.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="127"></span><a id="p_127"></a></p>
+
+<p>Hij nu, mijn grijze meester&mdash;warm van gemoed, levendig van geest,
+ontvankelijk voor koene indrukken&mdash;hij had in den volsten zin al die
+machtige aandoeningen gedeeld, die wisselingen mee doorleefd. Hij had
+meegeleden van het lijden, meegegloeid voor de grootheid van zijnen
+jongen tijd. Zelfkennis had die harde en rijke ervaring hem geleerd.
+Vandaar zijne bescheidenheid. De jaren zijner jeugd waren te zorgelijk
+geweest voor ijdelheid: te vol van daden, ook op het gebied der kunst,
+dan dat er veel plaats in zou gebleven zijn voor louter waan. Hij had
+zóóveel groots om zich heen niet zien opkomen en ondergaan, zonder te
+<em class="g">moeten</em> geraken tot het besef van zijne eigene kleinheid. Hij <em class="g">moest</em> van
+zichzelven wel weten dat hij geen genie was: dat zijn aanleg meer tot
+waardeeren en bewonderen, dan tot voortbrengen&mdash;meer tot het weerkaatsen
+van anderer licht, dan tot het uitstralen van eigen schijnsel hem
+bestemde. Ha! want <em class="g">genieën</em>&mdash;hij had ze immers gekend! De heroën, die
+ónze tijd als halfgoden vereert, tot welken de hedendaagsche componisten
+terugblikken met een gevoel van half aanbiddende, half benijdende
+onmacht&mdash;<em class="g">hij</em> had ze in hunne vlucht aanschouwd&mdash;als adelaars hen zien
+zweven boven de Alpen. Kon hij hen in het luchtruim niet volgen, hij
+wijdde hun den eeredienst van eene kunstenaarsziel; hij had hen lief met
+volle geestdrift, met innigen ernst; en zijn levenswerk was, die
+geestdrift en dien ernst mee te deelen aan anderen. Zóó was hij musicus.
+Zóó bleef het vuur van jongen ijver glimmende in zijne oogen, en
+spreidde zich over zijne kruin het zilver, als een weerglans uit den
+hooge van de glorie der goede geniën die hij diende. Zóó was hij
+priester.</p>
+
+<p>Maar als een braaf priester, boog hij dan ook, oud geworden, <span class="pagenum" title="128"></span><a id="p_128"></a>de knie
+niet voor andere, nieuwere goden. Hij bleef zeer beslist, ietwat
+uitsluitend zelfs, een vereerder der klassieken. Schumann trok hem nog
+slechts ten halve aan; over de modernen schudde hij bedenkelijk het
+hoofd; zelfs tegen de allerlaatste gewrochten van Beethoven koesterde
+hij, bij alle bewondering, eenen heimelijken weerzin. Want juist omdat
+hij zooveel kamp en troebelheid gekend had in het leven, was hij zoo
+beducht voor kamp en troebelheid in de kunst. Die oude kunst des vredes
+en des lichts, die voortkwam uit eene godsdienstige
+wereldbeschouwing&mdash;van die kunst en haren geest was de oude Werner als
+doortrokken. Vandaar zijne blijmoedigheid, zijne zielekalmte, zijne
+vroomheid. Muziek moest <em class="g">hem</em> eene openbaring blijven&mdash;niet van twijfel en
+<i xml:lang="de">weltschmerz</i>, maar van geloof en hoop; niet van den mensch in zijnen
+waan, maar van den Schepper in zijne goedheid. Hij wilde dus bij muziek
+eenen traan en eenen glimlach, geen wenkbrauw-fronsen, geen oogen-rollen
+zien. Daarom had hij het ouderwetsche huisquartet zoo lief. Voor hem
+geene muziek zoo echt, zoo verkwikkelijk, als die daar gemaakt werdt
+door vier bevriende menschen in de stille binnenkamer&mdash;de lampen
+brandende op de tafel, het wintervuur flikkerende in den haard, en in
+eenen kring de huisgenooten, luisterend naar het onaanmatigend spel. Dan
+gloorde er avondlicht in zijn gemoed. &bdquo;Harmonia&rdquo;, fluisterde hij: &bdquo;Gods
+liefste engel&mdash;Harmonia is in ons midden!&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Ons eerste strijkquartet, waarin de dokter en de pater zaten, was na een
+jaar of vier uiteengespat. De dood had er eene bom in geworpen, die den
+braven medicus sneven <span class="pagenum" title="129"></span><a id="p_129"></a>deed; en de goede, dikke kapelaan&mdash;misschien
+opdat hij wat minder de violoncel en wat meer het misboek aan zijne
+borst drukken mocht&mdash;was door zijnen bisschop verplaatst naar een ander
+kerspel. Wij twee overgeblevenen echter hadden vergoeding gevonden in
+eene aanwinst, die Werner bijzonder lief moet zijn geweest. Zijne éénige
+dochter namelijk, weduwe geworden, kwam met hare drie kinderen, twee
+zoons en een meisje, metterwoon zich vestigen in de aanzienlijke
+provinciale hoofdstad, waar haar vader het kapelmeesterschap bekleedde.
+De beide jongelingen hanteerden niet onverdienstelijk de cello en de
+alt, terwijl hunne zuster eene degelijke klavierschool had doorloopen.
+Fluks was dus het nieuwe viermanschap saamgeklonken. De zaterdag-avonden
+werden hervat, en gewoonlijk hadden wij nu&mdash;dank zij het talent der
+jonge dame&mdash;bij onze twee of drie strijkquartetten een pianoquintet als
+middenstuk of als toegift.</p>
+
+<p>Ik heb geene aanleiding om de persoonlijkheid van Werner's kleinkinderen
+hier breeder uiteen te zetten, dan noodig is tot het begrijpelijk maken
+van hetgeen er volgt in mijn verhaal. Gisela was een meisje met meer
+gevoel dan schoonheid; doch ook haar gevoel zat diep verholen, en scheen
+dán eerst mild naar het daglicht te wellen, wanneer zij muziek maakte,
+of als het er op aankwam een blijk te geven van hare innige zusterlijke
+gehechtheid aan beide hare broeders. Walter en Hugo waren een
+tweelingpaar&mdash;een merkwaardig menschelijk duplicaat. Ik zou nooit, vóór
+ik hen kende, hebben willen gelooven dat onder de vijftienhonderd
+millioenen bewoners van onzen aardbol er twee elkander zóó gelijk konden
+wezen, als dit broederspan. Niet zoozeer wat <span class="pagenum" title="130"></span><a id="p_130"></a>hun uiterlijk betrof: men
+kon hen met eenen oogopslag van elkander onderscheiden; maar wegens
+hunne neigingen, hun gemoed en hunne gaven. Geen hunner, voorwaar, had
+een karakter om ooit den ander naar den mond te praten; flink stond elk
+op eigen beenen, en oordeelde met eigen brein. En toch sloegen zij op
+elkander als de twee oogen in één hoofd. Wat de een schoon of leelijk
+vond, dat bewonderde of verfoeide ook de ander; wat Walter trof, dat
+roerde ook Hugo. In studie, in muziek, in lichaamsoefening&mdash;in alle
+dingen werkten zij tegen elkander op, volmaakt alsof het zoo afgesproken
+ware, eene stilzwijgende overeenkomst om elkaar de loef niet af te
+steken. Nochtans was het zuiver natuur. En het &bdquo;gelijk besnaard&rdquo; gold
+evenzeer van hunne diepere inborst. Bij beiden dezelfde geslotenheid,
+voor allen&mdash;behalve voor elkander, en voor hunne zuster misschien. Maar
+onder die schijnbaar koele en onbewogene oppervlakte smeulde eene
+hartstochtelijkheid, wier plotseling opvlammen mij soms angstig maakte
+voor hen. Met beiden ging ik om, als quartet- en als academie-makker. Ik
+wist hoe zij elkander liefhadden, al zag ik hen nooit daarvan eene
+vertooning maken. Tevens echter kon ik enkele malen opmerken hoe fel en
+onbuigzaam zij ook krakeelen konden, wanneer de een door den ander zich
+meende tekortgedaan in zijn recht. Anders altoos onafscheidelijk,
+plachten zij dan dagen lang elkander uit den weg te treden&mdash;Hugo in
+zijne eenzaamheid even ongelukkig als Walter&mdash;maar Walter ook even
+onwillig als Hugo om den eersten stap te doen tot verzoening. Het scheen
+of juist het besef van de zeldzame gelijkheid hunner krachten en
+vermogens hen over en weer naijverig maakte op het geringste overwicht,
+dat <span class="pagenum" title="131"></span><a id="p_131"></a>de een op den ander mocht behalen. Gewoonlijk, na zulk eene
+vredebreuk, was het hunne zuster, die hun de handen weer in elkander
+lei&mdash;tot onuitsprekelijke vreugde van zuster en broeders alle drie.</p>
+
+<p>Ziedaar den kleinen kring, in welken ik de liefelijkste avonden mijner
+jongelingschap heb mogen doorbrengen. Echte kunstmin riep hem samen en
+wijdde hem; een eerwaardig grijsaard was de ziel er van; jeugd en
+vriendschap verlevendigden hem met haren gloed en humor; en het bijzijn
+van eene beschaafde jonge vrouw deed met zachten dwang den toon der
+gezelligheid, onder enkel mannen zoo licht óverbruisend, binnen de
+perken blijven van wat rein en voegzaam is. Och! dat ook hij moest aan
+stukken vallen&mdash;en zoo spoedig reeds&mdash;gelijk alle bonden door menschen
+gesmeed: bonden van koningen, bonden van natiën, bonden bedoeld voor de
+eeuwigheid!&mdash;Slechts één bond is er, dat eenen menschenleeftijd
+trotseeren kan, en méér: het bond van twee die onder lijden elkander
+liefhebben. Maar zóó hoog reikt zelfs een strijkquartet niet.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Wij jongelieden moesten na volbrachte studie de wereld in. Wij wisten
+dat het oogenblik van scheiden komen moest. Wij zagen het naderen&mdash;en
+weldra klopte het aan.</p>
+
+<p>Onze laatste bijeenkomst stemde ons allen weemoedig;&mdash;er is zoo iets
+bitter droevigs in dat korte, onverbiddelijke vonnis: &bdquo;voor 't
+laatst&rdquo;&mdash;zelfs als het geveld wordt over tamelijk onbeduidende zaken;
+hoeveel te meer dan waar het eenen vriendenkring uiteenscheurt, en eene
+onzer liefste levensvreugden verbant naar het schimmenrijk der
+herinnering. Wij spraken weinig. Vergeefs poogde Werner onder een
+opbeurend woord zijne aandoening <span class="pagenum" title="132"></span><a id="p_132"></a>te verbergen. Nadat wij wat gespeeld
+hadden, en terwijl de glazen tot afscheid werden volgeschonken, zette
+onze oude meester voor ons vieren een beschreven muziekblad op de
+lessenaars.</p>
+
+<p>&bdquo;Zietdaar!&rdquo; riep hij: &bdquo;dit tot slotstuk. 't Is een liedeken van
+Chamisso, dat ik sinds vele jaren al zoo waar bevonden heb als eene
+evangeliespreuk&mdash;een beproefd recept,&mdash;en dat ik voor u op muziek heb
+gezet, voor eene zangstem met begeleiding&mdash;: ziet ge, zoo tot een
+aandenken van onze schoone avondjes&mdash;om te spelen als ge samen zijt, en
+als de oude man....... Nu dan, laat eens hooren! Gisela,
+vrienden&mdash;<i>andante</i> maar&mdash;zoo kalm en stillekens maar <i>andante</i>!&rdquo;</p>
+
+<p>Het bleek eene melodie van wonderlijke bekoring&mdash;voor ons althans, op
+dat oogenblik. Zij werd ingeleid met eene zacht golvende piano-figuur,
+boven welke straks de zangstem zich verhief, op de woorden van het
+eerste couplet:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i1">&bdquo;<i>Hab' oft im Kreise der Lieben</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>In duftigem Grase geruht,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Und mir ein Liedlein gesungen,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Und alles war hübsch und gut</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Bij het tweede vers kwam de viool, eerst klagend, dan opgewekt, de
+zangstem omspelen:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i1">&bdquo;<i>Hab' einsam auch mich gehärmet,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>In bangem, düsterem Muth,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Und habe wieder gesungen,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Und alles war wieder gut.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Zij voegde zich ook bij het klavier in het ietwat breed <span class="pagenum" title="133"></span><a id="p_133"></a>uitgewerkte
+tusschenspel, dat op elke volgende strophe den overgang vormde.</p>
+
+<p>Alt en viool te samen wierpen op de melodie eene diepere schakeering bij
+het derde couplet:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i1">&bdquo;<i>Und manches, was ich erfahren,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Verkocht' ich in stiller Wuth;</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Und kam ich wieder zu singen,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>War alles auch wieder gut.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>En eindelijk hief ook de cello aan, met zijne ernstige stem kracht en
+volheid bijzettende aan den breederen accoordenstroom, die het slotvers
+omgolfde en met eenen jubelzang van al het snarentuig besloot:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i1">&bdquo;<i>Sollst nicht uns lange klagen</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Was alles dir wehe thut;</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Nur frisch, nur frisch gesungen!</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Und alles wird wieder gut.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Er sprak uit dit bagatel zóóveel innigheid en frischheid van geest, zulk
+een weemoed, en toch ook weer zulk eene blijmoedigheid, dat ik niet
+beter weet te zeggen dan: geheel de maker sprak er uit: geheel de man
+zooals hij was en voelde.</p>
+
+<p>Hij had er bij gestaan, en meegeneuried met trillende stem. &bdquo;Kinderen&rdquo;,
+zeide hij, toen het uit was: &bdquo;wij gaan uit elkaar&mdash;, en 't is
+twijfelachtig, althans wat <em class="g">mij</em> betreft, of we ooit weer zoo met ons
+vijven muziek zullen maken. Belooft mij nu één ding: dat ge telkens, als
+ge later weer samenkomt, en als ik er misschien niet meer bij ben, dit
+lied zult spelen te mijner gedachtenis. Ook tusschen u zou er wel eens
+iets kunnen rijzen, dat den onderlingen vrede en de goede harmonie
+verstoorde. <span class="pagenum" title="134"></span><a id="p_134"></a>Denkt dan aan onze schoone avonden, aan Haydn en Mozart, en
+aan je ouden <i>violino primo</i>. Grijpt dan in de toetsen en in de snaren,
+dat het weer samenklinkt als uit één gemoed. Niet gemokt en gewrokt!
+Harmonia, kinderen&mdash;laat Harmonia in uw midden blijven! Samen een
+quartet gemaakt, samen een lied aangeheven&mdash;</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i0"><i>Nur frisch, nur frisch gesungen!</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Und alles wird wieder gut.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Dat de oude man eene bijzondere reden had voor deze dichterlijk
+ingekleede vermaning tot broederzin, dit wist ik toen nog niet.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>In twee jaren zag of hoorde ik van Werner en zijne kleinkinderen niets.
+Ik kwam in het vaderland terug, en&mdash;daar was een wervelwind heengevaren
+over des grijsaards hoofd. Eerst had hij zijn ontslag genomen uit het
+kapelmeesterschap; vervolgens had de dood zijne dochter weggerukt, de
+moeder van het drietal; en eindelijk, nadat hij zich metterwoon te
+Vreeburg gevestigd had, was ook zijne trouwe gade hem ontvallen.</p>
+
+<p>Ik zeide dat hij zijn ontslag <em class="g">genomen</em> had. Eigenlijk <em class="g">kreeg</em> hij het&mdash;in
+zóóverre, dat de heeren hem op uiterst kiesche maar toch zeer duidelijke
+wijze in bedenking gaven, of de dirigeerstok niet wat zwaar voor hem
+werd, en of wat rust hem op zijnen leeftijd niet toekwam. De waarheid
+was, dat een jonger geslacht eene andere kunstrichting inwilde: eene
+richting, aan welke Werner in geenen deele haren naloop misgunde, doch
+bij welke hij zich evenmin meer had kunnen of willen aansluiten, als
+<span class="pagenum" title="135"></span><a id="p_135"></a>dat hij eenen ommekeer had kunnen of willen brengen in heel zijne
+denkwijze omtrent den aard en de roeping der toonkunst. Hij besefte het,
+en ging heen&mdash;met geschenken overladen&mdash;wel gekrenkt een weinig, maar
+toch niet wrevelig&mdash;neen, in zeker opzicht getroost veeleer. Want nu
+immers kon hij eenen stillen hartewensch bevredigen. Nu kon hij den
+avond zijns levens gaan slijten in het oord, waar hij jong was geweest,
+waar zijn ouderlijk huis nog stond, waar hij zijne kunst had leeren lief
+krijgen, waar hij zijne vrouw gevonden had. Zoo riep hij der groote stad
+vaarwel toe, en ging in zijne geboorteplaats wonen. Juist was de
+betrekking van organist aan de kerk daar open. Zijn vader had haar
+bekleed indertijd; des te gretiger dus nam hij op zich haar te
+vervullen. Als grijsaard voor het orgel te mogen zitten op den stoel
+zijns vaders, vrome zangen te ontlokken aan diezelfde toetsen, waarover
+vóór zeventig jaren de oude man met het staartpruikje hem de vingers had
+leeren spannen,&mdash;welk eene liefelijke gedachte voor hem!&mdash;Als organist
+was hij begonnen: als organist zou hij eindigen:&mdash;voorspel en naspel van
+zijne loopbaan zouden sluiten op elkander. Met <i>andante</i> ving zij aan,
+overgaande, steeds <i>crescendo</i> en <i>accelerando</i>, in een lang en woelig
+<i>allegro</i>, waarbij het <i>forte</i> niet was gespaard. Met <i>larghetto</i> zou
+zij sluiten, <i>sempre diminuendo</i>&mdash;tot in een fluisterend <i>pianissimo</i> de
+schoone symphonie zijns levens verstierf.</p>
+
+<p>Het zij mij vergund, den lezer getuige te doen zijn van mijne laatste
+ontmoeting met den man.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Vreeburg, moet men weten, is een dier weinige gelukkige stadjes in
+Nederland, welke nog verstoken <span class="pagenum" title="136"></span><a id="p_136"></a>bleven van de zegeningen eener directe
+spoorwegverbinding. De woningen en het vleesch zijn er dus nog goedkoop,
+de menschen gemoedelijk. Dit lokt er een aantal kleine renteniers en
+gepensioneerden heen: vreedzame, gezellige lieden, die er eenen
+beschaafden toon doen heerschen en er in hunne tuintjes macht van lieve
+bloemen en fijne vruchten kweeken. Men rookt er nog lange pijpen, kolft
+er nog, en leeft er zonder hurrie en hoofdpijn, niet jagend van den
+eenen dag op den anderen&mdash;niet luierend toch ook, maar voor alle dingen
+zich den tijd gunnend die er voor staat. Alles een gevolg der
+niet-aanwezigheid van den ijzeren weg. Ik durf zelfs op rekening van die
+afwezigheid het feit brengen, dat rondom Vreeburg nog niet al de
+buitenplaatsen gesloopt en al de bosschages gerooid zijn, om ruimte te
+maken voor de vetweiderijen van den onverzadelijken Engelschman.</p>
+
+<p>Zóó, in eene houtrijke streek gelegen, met zijne tuinen en landhuizen
+buiten, zijne heldere, schilderachtig gegevelde straten binnen den
+hoogen groenen wal, heeft Vreeburg zoowel uitwendig als inwendig een
+aangenaam, ja, om der zeldzaamheid wille, een haast romanesk voorkomen.
+En als om aan die landelijk steedsche liefelijkheid eenen achtergrond
+bij te zetten van het eerbiedwekkende&mdash;zie! daar is het waarlijk
+grootsche kerkgebouw, de pronk en de trots van het stedeken&mdash;het fier en
+sprekend overblijfsel van zijne vervlogene grootheid. Hoog en machtig
+verheft zich boven den dichten looverkrans der lindenrijen op den wal de
+afgeknotte toren, van den adem der eeuwen grauw verweerd, als een
+strenge, eenzame wachter uren wijd heenblikkend over de groene beemden,
+en over de gele duinen in het verschiet, en <span class="pagenum" title="137"></span><a id="p_137"></a>over de verre, glinsterende
+zee daar achter. De kerk staat op eene kleine verhevenheid, eene terp
+vermoedelijk uit overoude dagen, toen de zilte golven hier soms nog
+eenen inval deden. Om haar henen schaart zich een dubbele kring van
+populieren. Slentert gij onder hun lispelen mijmerend voort, dan zult
+gij hier en daar den voet zetten op zerken, in welke gij de namen zult
+gegrift vinden van menschen, die&mdash;&mdash;och! die misschien in hunnen tijd
+het <i xml:lang="la">Iö vivat</i> hebben meegezongen met uwen eigen grootvader.</p>
+
+<p>Dit is het bedehuis waarin Werner's vader organist was&mdash;en waarin hij
+zelf thans, haast een tachtiger, dag aan dag voor de registers zat, om
+de harmonieën te doen ruischen, van welke zijne ziel nog altoos vol was.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Dicht bij de donkere poort uit de trekschuit gestapt&mdash;die mij, wel niet
+vliegend, maar toch snel genoeg, en inderdaad met eene
+allergenoegelijkste kalmte, naar de veste Vreeburg had
+heengebracht&mdash;liet ik mij door des schippers knecht de woning wijzen van
+mijnen vriend. Zij lag een groot kwartier verwijderd&mdash;een minzaam
+buitentje, aan eenen zwaar belommerden straatweg.</p>
+
+<p>Ik schelde en gaf mijn kaartje over. Mijnheer werkte op zijn moesland,
+zeide men mij. Men zou hem onmiddellijk roepen. Onderwijl liet men mij
+in zijn studeervertrek. Ik zou daar wel even willen wachten.</p>
+
+<p>Het was eene tuinkamer, die al bij den eersten aanblik mij bekoorde door
+hare lachende gezelligheid, haren zonnigen, rustigen eenvoud. Bij het
+eene venster stond een korf vol fijne bloemen; bij het andere een
+aquarium met goudvischjes, door welks helder vocht juist een zonnestraal
+met tintelenden, veelkleurigen glans zich <span class="pagenum" title="138"></span><a id="p_138"></a>henenboog. Een concertvleugel
+en eenige viool-dozen, eene cello in eenen hoek, eene antieke
+boekenkast, een quartet-lessenaar, een fraai ouderwetsch uurwerk en
+vroolijke ornamenten op den schoorsteenmantel, eene groote, met bladen
+en partituren bedekte tafel en een half dozijn geriefelijke
+stoelen&mdash;ziedaar wat het vertrek nagenoeg vulde. Aan de wanden hingen de
+oude prenten: droomgezichten van Beethoven en Weber, papa Haydn op zee,
+Mozart, op het klavier zijnen <i>Don Juan</i> voordragende; voorts portretten
+van meesters en virtuozen groot en klein&mdash;en, smaakvol gerangschikt,
+eene gansche tropee van gedenkstukken. Hier was zijn eerste lauwerkrans;
+en daar was zijn laatste. Den laatsten kreeg hij bij zijn afscheid van
+den kapelmeesters-staf; den eersten bij zijne aanstelling, nu zestig
+jaren geleden. Dezen zilveren penning won hij als knaap, bij een examen,
+na voor 't eerst in het openbaar gespeeld te hebben. Hoe trotsch hij er
+op was! Zijne goede moeder had hem uitgelachen, omdat hij haar verzocht
+had het groote ronde ding op zijn buisje te hechten, bij wijze van
+ridderteeken!&mdash;Dit vergulde harpje was zijn insigne als eerelid van de
+dilettanten-vereeniging, op wier gezellige avondjes hij <em class="g">haar</em> ontmoette:
+zijn mooi meisje en lieve vrouw. En hier was de met zilver ingelegde
+dirigeerstok, dien eenige vrienden hem schonken nadat hij voor het eerst
+in de stad eene symphonie van Beethoven had doen uitvoeren. Het was de
+<i>Eroïca</i> geweest. Hemel, welk eene geestdrift! En hoe gloeide hemzelven
+het hoofd dien avond, in eene roes van opgewondenheid!.... Ook
+kostbaarder geschenken bezat hij&mdash;dat is, die meer geld gekost hadden;
+maar dááraan, ik wist het, hechtte hij niet; hij hield ze weggeborgen.
+Aan deze voddekens hechtte hij, die voor hem <span class="pagenum" title="139"></span><a id="p_139"></a>levendig waren van droevig
+zoete herinneringen. Och! wij allen garen van die nesterijen op, zonder
+er veel naar om te zien, zoolang we 't goed en gezellig hebben. Wij
+weten nog niet hoe dierbaar zij ons kunnen worden, als wij oud en
+eenzaam geworden zijn, en de trouwe handen, uit welke wij ze vóór jaren
+ontvingen, de onze niet meer drukken kunnen.</p>
+
+<p>Terwijl ik zoo rondkeek over al dit oude gedoe, van vroeger mij zoo
+welbekend, hoorde ik in de gang zijne stem. De deur ging open&mdash;en
+handschuddend stonden wij tegenover elkander.</p>
+
+<p>&bdquo;Wel!&rdquo; riep hij: &bdquo;dáár doe je goed aan, jongenlief, dat je nog eens naar
+den ouden man komt omzien vóór hij het kaarsje uitblaast! Dáár doe je
+braaf aan!&mdash;'t Is leeg om mij heen geworden, mijn jongen! Ze hebben mij
+hier deerlijk in mijn eentje gelaten!&mdash;Om je de waarheid te zeggen&rdquo;,
+liet hij er na eene korte pauze op volgen: &bdquo;om je de waarheid te
+zeggen&mdash;ik had óók maar liever mee gewild!&rdquo;</p>
+
+<p>Ik vond hem erg verouderd. Versuft of vervallen nog geenszins. Nog blonk
+er wakkerheid in zijn donker oog; nog droeg hij recht den kop, en was
+zijn handdruk krachtig; nog kon hij de lange, zilverwitte haren zich
+achter de ooren werpen met diezelfde schuddende hoofdbeweging, die ook
+zijnen allereersten zwaai met den dirigeerstok begeleid mag hebben. Maar
+toch, de smart over zijne dooden, méér dan de tijd, had zichtbaar zijn
+lichaam gesloopt. Ook meende ik onder het praten op te merken, dat hij
+stiller was dan voorheen, en dat hij dikwijls, als hij iets gezegd of
+gevraagd had, het antwoord niet scheen te hooren, maar staroogend in
+zichzelven zat gekeerd. In hartelijkheid evenwel was hij dezelfde
+gebleven, <span class="pagenum" title="140"></span><a id="p_140"></a>en aan het oprechte genoegen, dat ik met mijn bezoek hem
+deed, liet hij mij geen oogenblik twijfelen.</p>
+
+<p>Ik vroeg hem naar Gisela en de tweelingen. Daar betrok weder zijn
+gelaat. &bdquo;O!&rdquo; zeide hij, &bdquo;die maken 't goed&mdash;gezond ten minste. Gisela is
+bij hare zieke tante in huis, die haar in haar testament wel niet
+onbedacht zal laten. Wat de jongens betreft&rdquo;&mdash;&mdash;Hij hield zich in, en
+schudde het hoofd.</p>
+
+<p>&bdquo;Nu, de jongens?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ja, nu&mdash;gezond en wel, zooals ik je zei&mdash;en redelijk goed geplaatst, de
+een bij de spoorwegen, de ander bij den waterstaat. Heb je ze al
+ontmoet, sedert ge in het land terug zijt?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Nog niet. Ik denk hen in de volgende week eens op te zoeken. Ze komen
+hier zeker druk?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Hier?&mdash;O ja! druk, erg druk!.... 't Zal nu wel haast een jaar geleden
+zijn, dat ik ze een van beiden gezien heb!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Een jaar?&mdash;een van beiden?&mdash;Is er dan&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Maar heb je dan van niets geweten?&rdquo; viel hij mij levendig in de rede.
+&bdquo;Niets bemerkt, in de laatste weken vóór je vertrek?&rdquo;</p>
+
+<p>Ik verklaarde in de verte niet te kunnen gissen wat hij bedoelde.</p>
+
+<p>&bdquo;Ja ja!&rdquo; prevelde hij: &bdquo;het waren een paar gesloten boeken, behalve voor
+hun zusje&mdash;, en die had voor <em class="g">mij</em> weer geen geheimen...... Maar vertel
+mij eerst eens: heb je dat lied nog bewaard&mdash;dat liedje van Chamisso,
+dat we speelden bij ons afscheid?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Of ik het nog bewaard heb?&mdash;Hoe kunt ge 't vragen? Het zit ingebonden
+bij mijne lijfstukken.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Zoo? Braaf!&mdash;Dan wil ik je zeggen, dat ik het <span class="pagenum" title="141"></span><a id="p_141"></a>niet zoo maar voor de
+aardigheid, niet zonder een ernstig opzet schreef. Ik wist wat er
+broeide&mdash;en ik hoopte&mdash;ik dwaas! ik hoopte het te keeren met een
+notenblad!&rdquo;</p>
+
+<p>Hierop begon hij mij mee te deelen hoe, reeds in het laatste van hunnen
+studietijd, de twee broeders, als altoos één van zin, verzot waren
+geraakt op eene zelfde jonge dame; hoe zij beiden haar met gelijken
+ijver het hof hadden gemaakt, beiden haar met gelijke
+hartstochtelijkheid hunne eerste liefde hadden voor de voeten gelegd&mdash;en
+beiden met een gelijkluidend schrijven van het dametje den zak hadden
+gekregen. Er was tusschen hen een hevig tooneel voorgevallen, waarbij de
+een den ander in woedende verwijtingen niets gewonnen gaf. &bdquo;En nu&rdquo;,
+vervolgde Werner, &bdquo;nu haten zij elkander onverzoenlijk. In geen
+anderhalf jaar hebben zij elkaar willen zien. Hunne schoone Helena
+(onder ons gezegd, een nestig nufje) is onderwijl getrouwd met eenen
+rijken ouden paai; maar niettemin zijn alle pogingen van hunne zuster en
+mij, om het geschil bij te leggen, vruchteloos gebleven. Gisela trekt
+het zich deerlijk aan. En ik, die niemand anders meer op de wereld
+bezit&mdash;ik, die mijn leven lang harmonie gezocht heb en harmonie
+gepreekt&mdash;voor mij is het een nagel aan mijne doodkist, dat ik in mijnen
+hoogen ouderdom nog haat en woede moet zien heerschen tusschen de
+kinderen van mijn éénig kind.... Harmonia! och, Harmonia!&mdash;op mijnen
+ouden dag heeft zij mij begeven! Geen quartet meer, geen orkest meer,
+geen gezin meer, geene eendracht meer onder mijne kinderen!... Ik heb
+mijn laatste liedje vergeefs gezongen, amice!&mdash;ik heb mijn laatste
+liedje vergeefs gezongen!&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="142"></span><a id="p_142"></a></p>
+
+<p>Zóó klaagde hij. Het ging mij aan het hart, méér dan ik zeggen kon, hem
+zoo eenzaam en treurig terug te vinden. Ik beloofde (hoewel met weinig
+hoop op slagen) mede mijn best te zullen doen om eene verzoening
+tusschen Walter en Hugo te bewerken. Verder werd er over dit pijnlijke
+onderwerp niet meer gesproken.</p>
+
+<p>Al koutende over andere dingen, herwon mijn gastheer ook weder een goed
+deel van zijne vroegere levendigheid. Bijzonder op te wekken scheen hem
+het uitzicht, dat hij mij straks zijn orgel zou doen hooren, zijn éénig
+heul en liefsten trooster in zijne muzikale ballingschap. Zoodra wij het
+middagmaal gebruikt hadden, richtten wij dus naar het Vreeburgsche
+bedehuis onze schreden.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Het moet, daar wij om den stadswal heen tamelijk geslenterd hadden, al
+goed naar klokke zeven geloopen hebben, toen wij door de kleine zijdeur
+naast den toren het huis des Heeren binnentraden. Buiten spreidde de ter
+kimme neigende Augustus-zon haren luister nog over het houtrijke
+landschap. Een koeltje, aangestreken over de frissche zee, stoeide met
+de ranke populieren; hoog rondom den torentop zwierden al krassend de
+huiswaarts gekeerde kouwen; en op de weiden in de verte loeiden de brave
+koeien elkander hare ontboezemingen toe&mdash;arcadisch bazuingeschal. Daar
+binnen echter&mdash;o heilige stilte! o plechtige schemering!&mdash;In half-donker
+lag reeds het geheele beneden-gedeelte van de eenzame ruimte. Doch
+hoogerop kleurde het zonlicht, heenbrekend door de beschilderde
+vensterruiten, pilaren en bogen met phantastische pracht&mdash;eenen
+weergloed van de diepe, rijke verven, die er gloeiden op het glas. De
+grijze zandsteen geleek opaal. Zacht bewogen zich, wuivend als
+vredepalmen, <span class="pagenum" title="143"></span><a id="p_143"></a>de schaduwen der popel-twijgen over deze wonderbaar bonte
+schijnselen. Eene mystische tinten-mengeling:&mdash;duisternis
+omlaag&mdash;hemelsche lichtgestalten in den hooge.</p>
+
+<p>Pas had ik mij in eene der banken tegenover het orgel neergezet, of de
+tonen van Schumann's <i xml:lang="de">Abendlied</i> golfden door den tempel. De
+dichterlijke grijsaard! Dat hij zoo de stemming voelde van het
+oogenblik! dat hij, terwijl de kleuren van den avond mijne zinnen
+omstrikten met rust en glans, niet terstond mij overstelpte met eene
+wilde <i>toccata</i>, maar sussend ook het oor mij streelde als met een
+avondrood van tonen.</p>
+
+<p>Het orgel zweeg, als om mij tijd te gunnen nog eenen afscheidsblik te
+doen dwalen over de ras verbleekende kleurvisioenen. Daar preludeerde de
+speler weder. Hij was een meester in het phantaseeren op bekende
+koralen. Ditmaal begon hij met nog eenen anderen vromen avondzang:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Nun ruhen alle Wälder,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Die Menschen, Städt' und Felder,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Es schläft die ganze Welt.</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Ihr aber, meine Sinnen,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Auf, auf! ihr sollt beginnen</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Was eurem Schöpfer wohlgefällt.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>En zoo, met schoone wendingen en kunstig registreeren zijn speeltuig
+leidende van melodie op melodie, vlocht hij eenen krans tesaam uit die
+aloude hymnen vol godsvrucht en kinderlijk vertrouwen, die ons allen
+gesticht en vertroost hebben, wanneer wij ze meezongen met kinderlijken
+zin.</p>
+
+<p>De schemering sloop hooger langs de pilaren; het <span class="pagenum" title="144"></span><a id="p_144"></a>begon somber te worden
+tusschen die holle muren. Maar wat deerde het hem, die daar speelde&mdash;wat
+deerde het mij, die daar luisterde, toen straks het koraal van Luther
+dreunde&mdash;</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Ein' feste Burg ist unser Gott,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>ein' gute Wehr und Waffen</i>&rdquo;&mdash;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p class="noi">zwellend al breeder en machtiger, als om voor zich heen te jagen
+de duisternis en hare verschrikkingen!</p>
+
+<p>Wederom eene pauze. Ik hoorde de torenklok acht slaan. Achter de
+beschilderde vensters, tusschen de popels door, glom nog het ambergeel
+van den westelijken hemel; diep gloorden nog de purperen gewaden der
+evangelisten, de gulden stralenkransen om hunne hoofden. Maar in de kerk
+zelve had het duister alle kleuren en lijnen uitgewischt. Nissen en
+bogen verloren zich in nachtelijk grauw. Alleen van achter het orgel
+schoot een enkele straal te voorschijn: het licht van de lamp bij welke
+Werner speelde.</p>
+
+<p>&bdquo;Zal ik eindigen?&rdquo; riep hij mij toe.</p>
+
+<p>&bdquo;Nog niet, nog niet, bid ik u! Eén nummer nog!&rdquo;</p>
+
+<p>Het was eene orgel-sonate van Sebastiaan Bach.</p>
+
+<p>Eerst een <i>adagio</i>, kalm en breed&mdash;<em class="g">wee</em>moedig, <em class="g">blij</em>moedig&mdash;zang van
+herinnering en dankbaarheid en hoop&mdash;zielszang van het gemoed dat
+terugblikt over het leven, en opwaarts blikt naar de eeuwigheid.......
+En terwijl ik luisterde, enkel aandacht, daar in het donker niets anders
+dan deze muziek mijne zinnen beroerde&mdash;zoo was het mij of ik den ouden
+man voor zijn orgel zag zitten in hemelschen lichtglans&mdash;mensch niet
+langer, maar verheerlijkt al. Hij tuurde omhoog. Gelijk eene wolk in het
+luchtruim, zoo trok zijn gansche verleden <span class="pagenum" title="145"></span><a id="p_145"></a>hem voorbij: de honderden
+menschen die hij kende en zag heengaan, de duizenden melodieën welke hij
+hoorde en zong, zijne jeugd, zijn arbeid, zijne grijsheid, al wat hij
+hoopte en bereikte, liefhad en leed. Tevreden sloot hij de oogen&mdash;een
+zalige glimlach spreidde zich over zijn gelaat&mdash;op de laatste tonen van
+zijn spel was zijne ziel ontvloden.... Harmonia!</p>
+
+<p>Maar plotseling .... neen! Hij leefde nog wel.... Halleluja! brak het
+speeltuig los. God is kracht&mdash;en hij wil dat ook wij krachtig zijn....
+Er daverde een storm door de orgelpijpen. Geweldig rolden de golven der
+fuga op mij los. Ik voelde huiverend ze henengaan over mijn hoofd. Eener
+wild bewogene zee gelijk, die aanbeukt tegen rotsen, zóó liepen zij op
+tegen de trillende zuilen, en sloegen zij samen in de ronding der
+verwulven.... En de tempelruimte werd haar te eng: in de hoogte baanden
+zij zich eenen uitweg. Daar openden zich de steenen bogen: sterren
+flonkerden mij toe: de hemelen lagen bloot boven mij. En de fuga-tonen,
+steeds voortjagend achter elkander, werden als het geraas van eenen
+grooten veldslag, met geschetter en gedreun en de kreten van
+strijdenden. Een woest gewemel trok voorbij:&mdash;groepen van antieke en
+middeneeuwsche gestalten, profeten en heiligen, martelaren en
+hervormers, wanhopig zich werend tegen eenen drom van duivelen.
+Vreeselijk was de slachting; ik kon ze niet tellen, de edelen die er
+bezweken voor de overmacht.... Maar toen de kamp op het heetst was, en
+de legioenen der hel overal dreigden te zegevieren, toen trad de bleeke
+Nazarener voorwaarts op de wolken, met het kruis over den schouder, de
+doornenkroon op het hoofd. En de duivelen namen gillend de vlucht&mdash;en al
+de gevallenen herrezen&mdash;en <span class="pagenum" title="146"></span><a id="p_146"></a>met een <i xml:lang="la">gloria! gloria!</i> begroetten
+duizendstemmig hem allen. <i xml:lang="la">Gloria! Hosannah in excelsis!</i></p>
+
+<hr class="hrdot" />
+
+<p>Het majestueuse slot-accoord stierf weg. Nog luisterde ik naar den
+nagalm er van, die mij scheen door te dringen tot in des hemels hoogste,
+tot in der aarde kern. Nog zat ik verslagen en verplet&mdash;toen ik Werner's
+vingerdruk op mijnen arm voelde en zijn vriendelijk aangezicht vóór mij
+zag, blakend van voldoening, bij het licht van eene lantaarn in zijne
+hand.</p>
+
+<p>&bdquo;Wel?&rdquo; sprak hij: &bdquo;nog niet in slaap?&mdash;Kom, vriendlief, kom! we zouden
+er nachtwerk van gaan maken!&mdash;&mdash;Maar wat zegt ge? Stroomt er nog vuur
+door mijne stramme kneukels? Heb ik je hart nog kunnen warmen, je ziel
+nog kunnen verheffen&mdash;zooals vroeger, amice, zooals vroeger?&mdash;&mdash;Niet
+waar? hier is Harmonia nog machtig!&mdash;Och! had ik mijne jongens eens
+hier! Ik zou er hunne harten wel zóó week orgelen, dat ze weer
+aanéénsmolten als was!&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Zes weken na dien dag moest ik hem in de aarde helpen leggen.</p>
+
+<p>Ik kwam te Vreeburg des namiddags vóór de begrafenis. In het sterfhuis
+trof ik niemand dan Gisela en de beide broeders&mdash;de laatsten nog altoos
+even hardnekkig op elkander gebeten. Somber gingen zij elkaar uit den
+weg; geen woord werd er tusschen hen gewisseld; zelfs van een
+vertrouwelijk gesprek met het zusje scheen elk hunner zich weerhouden te
+voelen door eene mengeling van schaamte en trots. Het was pijnlijk om te
+<span class="pagenum" title="147"></span><a id="p_147"></a>zien&mdash;te pijnlijker wanneer men den doode herdacht, die over dezen
+onzinnigen wrok nog getobd had, wiens dagen er nog door verkort waren,
+misschien. Zoo ooit, dan was nú het oogenblik aangebroken om tusschen de
+tweelingen vrede te stichten.</p>
+
+<p>Doch hoe dit aangevangen, zonder eene losbarsting uit te lokken, wier
+heftigheid wellicht van kwaad tot erger voeren zou?</p>
+
+<p>De broeders zwierven eenzaam door den tuin, angstvallig elkanders pad
+vermijdend. Dik gestrooid lagen onder hunne voetstappen de dorre bladers
+van October.</p>
+
+<p>Ik wendde mij tot Walter met mijne bemiddeling.&mdash;&bdquo;Laat blijven! laat
+blijven!&rdquo; kreeg ik ten antwoord: &bdquo;De schuld is aan <em class="g">hem</em>. Die vrouw was
+nevenzaak, begrijpt ge? Maar ik kwam het eerst. En overigens&mdash;laat
+ongelijk bekennen wie lust heeft, <em class="g">mij</em> wil het nu eenmaal niet over de
+lippen!&rdquo;</p>
+
+<p>Ik sprak Hugo aan&mdash;al met geen beter gevolg.&mdash;&bdquo;Bemoei je er niet mee!&rdquo;
+klonk zijn bescheid: &bdquo;Het was niet zoozeer om het meisje, ziet ge? maar
+om het recht van 't spel. Vóór hem kwam ik. En ook al ware dit <em class="g">niet</em>
+zoo&mdash;de minste zijn <em class="g">kan</em> ik nu eenmaal niet!&rdquo;</p>
+
+<p>Mij bleek dus klaar, dat elk der twee zijn <em class="g">recht</em> wel wou gewonnen geven,
+mits zijn <em class="g">trots</em> maar schampvrij liep. Met trots nu is het veel
+moeilijker onderhandelen, dan met recht. Hadde ik hen naar elkaar kunnen
+toetrekken, ik zou tot hen gezegd hebben: &bdquo;Beste vrienden! Geen van u
+beiden was ooit den anderen eene seconde vóór. Gij kwaamt te gelijk in
+de wereld; zoogt te gelijk aan de moederborst; leerdet te gelijk den
+strijkstok hanteeren; bestudeerdet te gelijk de vervoeging van het
+werkwoord <i xml:lang="la">amare</i>; voeldet te gelijk uw hart <span class="pagenum" title="148"></span><a id="p_148"></a>ontvlammen; verklaardet te
+gelijk uwe passie, en liept te gelijk een blauwtje. Kunt ge nu ook niet
+te gelijk elkaar bekennen dat ge een paar dwazen zijt geweest, en dat
+eene zotte minnegril niet waard is dat twee edele harten er elkaar om
+kwellen?&rdquo;&mdash;&mdash;Dit alles zou ik tot hen gezegd hebben, indien ik hen
+bijeen had kunnen krijgen. Maar juist hen bijeen te krijgen, was de
+kunst.</p>
+
+<p>Ontmoedigd zette ik mij naast Gisela, die op eene bank voor het huis
+zat. Haar vertelde ik uitvoerig van mijn laatste samenzijn met Werner.
+Toen ik ook kwam op hetgeen hij gezegd had van zijn lied, dat hij het
+vergeefs had geschreven voor deze vijandige broeders&mdash;toen wischte zij
+hare tranen weg, keek mij aan met eenen zonderlingen blik, en stond
+plotseling op. &bdquo;Help mij!&rdquo; fluisterde zij mij toe&mdash;en zij verdween in
+het huis.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Wat ging zij doen?&mdash;</p>
+
+<p>Ik meende haar plan te raden:&mdash;ik vergiste mij niet. Eerst hoorde ik
+haar in Werner's tuinkamer zachtkens de instrumenten stemmen. Een
+oogenblik later zweefden hare vingers over het klavier.</p>
+
+<p>Nooit heeft een gevoelvol spel mij dieper aangegrepen.</p>
+
+<p>Door de open vensters stroomden de accoorden, kalm uiteenvloeiend in de
+stilte van den herfstavond, gelijk het water van eene rivier zich
+verliest in den oceaan. Een <i xml:lang="de">Lied ohne Worte</i> van Mendelssohn, een
+Beethoven'sch <i>adagio</i>&mdash;&mdash;en dan&mdash;eene siddering beving mij: het was of
+ik de spraak van den doode vernam&mdash;dan paarde zich hare weeke altstem
+aan eene welbekende begeleiding:</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="149"></span><a id="p_149"></a></p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Hab oft im Kreise der Lieben</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>In duftigem Grase geruht,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Und nur ein Liedlein gesungen,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Und alles war hübsch und gut.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>&bdquo;Help mij!&rdquo; had zij mij gesmeekt. Dát zou ik!... Ik ijlde naar
+binnen&mdash;ik nam Werner's viool op&mdash;ik stond aan hare zijde, en speelde
+mee:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Hab' einsam auch mich gehärmet,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>In bangem, düsterem Muth,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Und habe wieder gesungen,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Und alles war wieder gut.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>De deur ging zoetjes open&mdash;er naderde iemand met schuchteren tred. Wij
+zagen niet op; maar terwijl wij voortspeelden, zwol ons duo aan met de
+smeltende tonen van Hugo's alt:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Und manches, was ich erfahren,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Verkocht' ich in stiller Wuth;</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Und kam ich wieder zu singen,</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>War alles auch wieder gut.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Men sprak geen woord en wisselde geenen blik;&mdash;men speelde slechts.
+Alleen bespeurde ik in den spiegel, dat nogmaals de deur zich opende.
+Een hoofd gluurde naar binnen, en trok zich haastig terug. Maar het kwam
+weerom, gevolgd door den ganschen Walter, die stil de cello ter hand
+nam, en mee den stok deed glijden over de snaren:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Sollst nicht uns lange klagen</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Was alles dir wehe thut;</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Nur frisch, nur frisch gesungen!</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Und alles wird wieder gut.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p><span class="pagenum" title="150"></span><a id="p_150"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Walter! Hugo!&rdquo; snikte Gisela&mdash;&bdquo;laat alles weer goed zijn!&rdquo;....</p>
+
+<p>Ik hoorde twee kussen. Ik zag twee handen in elkander leggen.... Wat er
+verder plaats had, kan ik niet vermelden. Ik meende dat ik hier gemist
+kon worden.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>De muzikanten bliezen hunne treurtonen; de kluiten ploften op de kist in
+de groeve. En de talrijke ommestanders konden maar niet begrijpen waarom
+die twee jongelingen, de kleinzonen van den overledene, zoo
+hartstochtelijk en onder bitter schreien elkander in de armen drukten.</p>
+
+<p>Genoeg echter, dat wij vieren het begrepen. Genoeg voor ons, dat hij,
+dien de aarde daar dekte, zijn laatste lied toch niet vergeefs gezongen
+had.</p>
+
+<p>Harmonia! suizelde het voor ons door de herfstloovers&mdash;Harmonia!</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="151"></span><a id="p_151"></a></p>
+
+<h2><a id="In_den_Hobbelstoel"></a>In den Hobbelstoel.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<div class="chpoem">
+<div class="stanza" xml:lang="la">
+ <span class="i0"><i>Finis Coloniae.</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>De heer Dorus Dadelboom, meester in de rechten en beambte ter
+Secretarie, zat in zijnen wipstoel, buiten onder de kolonnade van zijne
+woning in de Berendrechtslaan.&mdash;&bdquo;Voorgaanderij&rdquo;, zouden de meeste
+Hollanders zeggen. Maar Dorus, als academisch gevormd man, verkoos het
+uitheemsche en klassiek klinkende woord, omdat het hem denken deed aan
+heerlijke Grieksche tempels. Dit is eene verbeeldingsweelde die den
+Bataviaan niet àl te veel inspanning kost. Het is zeker, dat de kolommen
+zijner kolonnade in den regel niet gebeiteld zijn uit Parisch marmer.
+Doch witkalk (zoo troost hij zich) kan nog blanker wezen.</p>
+
+<p>Hij zat en hobbelde zich.&mdash;Er steekt achter dat eeuwigdurende gehobbel
+van Indische menschen méér, dan een oppervlakkig waarnemer zoo wel
+vermoedt. Het kan namelijk bestudeerd worden als eene vrij vertrouwbare
+aanduiding van de gemoedsstemming der hobbelaars. Allen hobbelen&mdash;maar
+met verschil. Wie bij voorbeeld vergenoegd of satiriek gehumeurd is,
+laat zijnen stoel <span class="pagenum" title="152"></span><a id="p_152"></a>korte, scherp afgebroken wipjes maken. Wie zich
+landerig gevoelt of onlekker, beweegt zich langzaam, droevig, mat. Wie
+toornig of in vervoering is, gaat hurre hurre, hop hop hop&mdash;als rende
+hij op een strijdros, met geweldige sprongen, in tuimelenden galop, het
+voorwerp van zijnen haat of van zijne liefde te gemoet. En zoo voorts.
+Een fijn opmerker vindt het aantal schakeeringen eindeloos.</p>
+
+<p>De heer Dorus zat dan, en hobbelde zich met zachte, wellustige
+golvingen. Hem dacht, hij kon den ganschen nacht zoo wel voorthobbelen,
+en zich er bij denken dat Hoeri's hem wiegden. Zóó behaaglijk voelde hij
+zich.</p>
+
+<p>Het was inderdaad een behaaglijke avond voor hem geweest. De vrienden,
+die te zijnent het oude jaar zijne uitvaart hadden helpen vieren, waren
+zooeven vertrokken&mdash;machtig joviaal. De heeren hadden wat quadrille
+gespeeld, wat muziek verbroddeld, en daarna, als jonggasten die zij
+waren, zeer opgewonden gekwaakt over koloniale politiek: over wat er
+edels en dols is in het hollen der radicalen, over wat er verstandigs en
+hatelijks is in het vastklampen der behoudsmannen: over Nederland's
+roeping en Indië's bestemming&mdash;over allerlei mogelijke en onmogelijke
+toekomst-dingen.</p>
+
+<p>Wat liefde voor den inlander had daarbij geblaakt! Wat geestdrift voor
+zijne vrijwording, verheffing en veredeling! Wat ridderlijke
+verontwaardiging over de barbaarsche misbruiken, die hem koffie doen
+zweeten voor het Gouvernement, en buffels voor de Pangérans!</p>
+
+<p>&bdquo;De Javaan moet niet langer dienstbaar zijn!&rdquo; had er een geroepen: &bdquo;<i xml:lang="id">Hé,
+sepada! kassih api, lekas!</i>&rdquo;<a id="FNa_1" href="#FN_1" class="fnanchor" title="&bdquo;Hé, wie daar! Geef vuur, gauw wat!&rdquo;"><sup>1</sup>)</a></p>
+
+<p>&bdquo;De Javaan moet een vrij man worden!&rdquo; schreeuwde <span class="pagenum" title="153"></span><a id="p_153"></a>een ander: &bdquo;vrij met
+zijnen eigendom, vrij bij zijnen arbeid, vrij in zijn opstaan en
+nederliggen!&mdash;<i xml:lang="id">Sidin, loe monjet, djangan tidor di sini! Kassih anggor,
+anak babi!</i>&rdquo;<a id="FNa_2" href="#FN_2" class="fnanchor" title="&bdquo;Sidin, jou aap, wil je wel eens niet slapen hier! Geef den wijn aan, varkenskind!&rdquo;"><sup>2</sup>)</a></p>
+
+<p>&bdquo;De Javaan moet onze gelijke zijn voor de wet, voor de maatschappij,
+voor de rechtbank van het zedelijk gevoel!&rdquo; betuigde een derde, die een
+half uur later in kleuren en geuren het gezelschap meedeelde hoe hij
+eene jonge Maleische huishoudster-sultane, van wier liefkoozingen hij
+genoeg had, zonder veel omhaal van woorden had op de straat gejaagd.</p>
+
+<p>Intusschen was des gastheers zorg geweest, bij die gesprekken een
+handzaam wijntje gul te doen vloeien. Men heeft ze namelijk nat te
+houden, die koloniale onderwerpen, trots alle geestdrift. Met goeden
+drank en geurige sigaren moet men ze besproeien en bewierooken. Anders
+worden zij licht als zaagsel in den mond, en als oude staatsbladen duf
+in de neusgaten.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Een vroolijke avond dus&mdash;en een schoone nacht. Zoete maneschijn;
+fluweelen schaduwen;&mdash;geene miasmen, en eene ongewone afwezigheid van
+gevleugeld ongedierte;&mdash;de temperatuur oostersch, en toch niet drukkend;
+de boomen roerloos; alles stil, behalve het heir der cicaden, wier
+biljoenen de lucht vervulden van een droomig suizen..... Was 't wonder,
+terwijl de flesch nog wijn bevatte en de manilla nog dampte, dat Dorus
+van slapen niet weten wou?&mdash;Hij genoot rustig de kostelijke, de
+zeldzame, de ras voorbijgaande stemming, welke druivennat en
+gezelligheid somwijlen achterlaten <span class="pagenum" title="154"></span><a id="p_154"></a>in den mensch: eene stemming van
+volkomen onbezorgdheid, van tevredenheid met zichzelven en alle de
+dingen rondom: eene stemming die het midden houdt tusschen de kalmte van
+den lotus-kauwer en de zaligheid van den haschiesch-eter, tusschen
+Nirwana en het Paradijs. Naar soezen stond Dorus' zin. Naar hobbelen
+bovenal....... Hop, hop, ging dus zijn wipgestoelte&mdash;of het een bootje
+ware, door zefirs voortgeblazen over de blauwe deining, uit welke straks
+vrouw Venus opduiken zou.</p>
+
+<p>Nu&mdash;vrouw Venus bleef hem verre, tot zijn geluk. Maar wèl begon hij, al
+soezend en schommelend, tot het bewustzijn te geraken, dat hij niet
+langer alleen was: dat er dicht naast hem ook een andere stoel hop hop
+ging&mdash;een stoel die zooeven nog roerloos gestaan had en ledig. Hij
+blikte zijdelings&mdash;en zoo waarlijk! daar zat in dien stoel een oud heer,
+een hoog bejaard man, met kalen schedel, langen grijzen knevelbaard, en
+gehuld in eene kleedij&mdash;half pij, half regenmantel&mdash;die Dorus op het
+vermoeden hielp dat hij de verrassing van dit onverwachte bezoek
+verschuldigd was aan eenen korist uit de Fransche Opera, waar dien avond
+<i xml:lang="fr">La Favorite</i> was ten tooneele gevoerd. Zóó vast verkeerde Dorus in dien
+argwaan, dat hij opstoof met een: &bdquo;<i xml:lang="fr">Monsieur, que me voulez-vous?</i>&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;De vrede zij met u! Blijf zitten, mijn zoon!&rdquo; antwoordde de grijsaard
+in goed Hollandsch, met een handgebaar vol zalving: &bdquo;Ik ben niet wat gij
+gist. Ik zing tenor noch bariton. Mijn naam is Sylvester.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Sylvester?&rdquo; riep Dorus, ten hoogste verbaasd over 's mans gave van
+aldus zijne gedachten te lezen: &bdquo;Sylvester?&mdash;Ik ken geen Sylvester hier
+te Batavia.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Maar ge hebt er eenen gekend in uw moederland.&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="155"></span><a id="p_155"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Sylvester, zegt ge?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Den ouden heilige van den oudejaarsnacht!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;O ja!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Gij hebt hem gekend en liefgehad, niet waar?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Zeker! Ik heb altoos trouw aan hem geloofd&mdash;ofschoon ik in Holland
+nooit het genoegen had zoo van aangezicht tot aangezicht&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dat was braaf van u. Gelooven zonder zien is juist het ware. Maar wat
+bevreemdt u dan mijne komst in dezen nacht?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Vergeef mij!&rdquo; sprak Dorus: &bdquo;Wij zijn hier verre van het land der
+liefelijke winter-verschijningen. Ik wist niet dat uwe tochten, heilig
+man, zich uitstrekken tot bezuiden den Equator.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Overal ga ik rond&rdquo;, zoo luidde het plechtige antwoord: &bdquo;overal ga ik
+rond, waar bij het verscheiden van den laatsten December een schot
+gelost wordt te mijner eer, en menschen warm elkaar de hand drukken bij
+het dreunen van den klokslag twaalf. Gij begrijpt dit niet?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ik beken, o weleerwaarde vader, dat het mij raadselachtig voorkomt, hoe
+iemand&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Op twintig-duizend plaatsen te gelijk kan zijn?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Juist zoo! Gij doorziet mijne overdenkingen, alsof ze van kristal
+waren; en gij steelt mij de woorden van de tong, als waren het paarlen
+van grooten prijs.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Kortzichtige! Zaagt gij de glanzende lichtbaan, die de zon werpt over
+de golven?&mdash;Zij is hier, zij is ginds, zij is duizend mijlen naar het
+westen, en duizend mijlen naar het oosten: zij is overal waar de zon
+straalt boven de zee, en waar een menschenoog is om op haar te turen.
+Zóó ben <em class="g">ik</em>. Ik klotste dezen avond door de modder van Londen en door het
+slijk van Bucharest. Ik zat aan <span class="pagenum" title="156"></span><a id="p_156"></a>bij oestermalen in pronkerige salons te
+San Francisco, en tevens hielp ik den feestschotel van <i xml:lang="es">olla podrida</i>
+opdragen in de hut van den Castiliaanschen boer. Ik waadde door drie
+voet sneeuw te Archangel, en tegelijkertijd klopte ik te Melbourne mij
+het heete stuifzand uit den baard. Ik was hier, en ginds&mdash;duizend mijlen
+naar het noorden, duizend mijlen naar het zuiden&mdash;overal waar het oude
+jaar wegstierf van de aarde, en waar een menschenhart het eene dankbede
+nazond of eenen zucht.&rdquo;</p>
+
+<p>Bij deze toespraak zag Dorus den oude nogmaals aan. Weg was alle
+twijfel. Het moest Sylvester wezen, ja! Zijn toon roerde Dorus. Zijne
+vriendelijk ernstige trekken deden in hem herinneringen ontwaken van het
+verlaten huis. Dorus meende sneeuw te bespeuren op dat eerwaardige
+hoofd; hij meende kerstlichtjes te zien glanzen in des grijsaards
+goedige oogen:&mdash;vóór hem, aan den zilverblauwen hemel, ontrolde zich een
+visioen van ijs en schaatsenrijders, baanvegers en warme melk, door twee
+kokospalmen omlijst. Hier zat hij, in den luwen tropischen nacht van
+dezen eersten dag des jaars: Sylvester&mdash;de genius der noordsche
+huiselijkheid, der wintersche poëzie. Hier zat hij&mdash;en hobbelde zich.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Ik heb mijnen marsch volbracht. Ik zag hier licht, en goede dingen op
+de tafel. Laat mij hier een weinig rusten.&rdquo;&mdash;Zóó sprekende, greep de
+oude de flesch, schonk zich een boordevol glas in, en ledigde het met
+toewijding.&mdash;&bdquo;Kom&rdquo;, vervolgde hij: &bdquo;wij willen, zoo het u wèl is, het
+gesprek van daareven samen voortzetten.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Welk gesprek, hoogwaardige? Over wat?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Over de koloniale politiek immers, die u en uwe vrienden zoo in vuur
+bracht. Ik mag die praat wel <span class="pagenum" title="157"></span><a id="p_157"></a>eens een enkel maal, bij een glas en onder
+vier oogen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Neen, Sylvester, neen!&rdquo; smeekte Dorus. &bdquo;Al wat gij wilt, maar dát niet!
+Smaakt de champagner u, tast toe dan, heilig man! Doch meng mij geen
+veegsel uit het Binnenhof in mijnen beker. Zie! de nacht is schoon als
+de droom eens bruidegoms! Laat ons meedroomen&mdash;van het verleden&mdash;van de
+toekomst. Gij hebt mee doorleefd wat was; gij blikt als ziener in de
+dingen die komen moeten. Eilieve, vertel mij wat!&rdquo;</p>
+
+<p>De grijsaard trok zich den monnikskap half over het hoofd, leunde
+achterover in zijnen stoel, keek naar het Zuiderkruis&mdash;en hobbelde zich.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Hoe lang zij beiden zoo hobbelden naast elkander, is met geene juistheid
+te bepalen. Eindelijk hoorde Dorus zijnen geheimzinnigen gast, met eene
+stem die hem zacht en vreemd klonk als kwam zij uit de verte, aldus
+beginnen:</p>
+
+<p>&bdquo;Wèl moogt gij zeggen, jonge man, dat ik mee doorleefd heb de dingen die
+voorbij zijn&mdash;ook in <em class="g">dit</em> land, al was het maar op éénen dag in elk jaar.
+Ik zag Batavia geboren worden en groeien; ik kende het benard maar
+moedig; sterk maar gewetenloos; rijk maar wreed; weelderig maar
+verloren. Ik woonde bij, hoe deze stad zich uit de luiers vocht als eene
+jonge leeuwin; hoe zij groot werd en eenen koninginne-titel voerde; hoe
+zij Europa's lot beslissen hielp door het gewicht harer schatten; hoe
+zij allengs verzonk in overdaad; hoe zij onderging in bederf; hoe zij
+den hiel des vreemdelings voelde op haren nek; en hoe zij ten leste,
+genadig van dien druk bevrijd, haar uitgemergeld leven te hernieuwen
+zocht door een nieuw stelsel van uitmergeling. Hare <span class="pagenum" title="158"></span><a id="p_158"></a>geschiedenis was
+een verloop van snelle wording en rasse ontbinding. Reuzen hebben haar
+gegrondvest; dwergen hebben haar voltooid;&mdash;naar gelang zij wies, werden
+hare burgers kleiner. Maar in één ding bleef zij gedurende dat wisselend
+verleden zichzelve gelijk. Steeds was geldwinnen het doel&mdash;en was list
+het eerste, geweld het tweede middel van haar bestaan.</p>
+
+<p>&bdquo;Het was op Sylvester-dag A.&nbsp;D. 1618, dat ik de eerste maal deze kust
+betrad. In eene veege sterkte, ginds aan het drassige strand, vond ik
+eene luttele heldenschaar opgesloten&mdash;belegerd door duizendmaal haar
+aantal, ingesperd te land en ter zee. Geen uitzicht op ontzet&mdash;en in de
+veste zelfs geen kruit haast meer om te schieten. Maar stalen moed,
+wilskracht en zelfvertrouwen schutten beter nog dan wallen en kanon. Elk
+dier mannen was eene vesting in zichzelven, en nooit, zeg ik u, heb ik
+hartiger en hoopvoller de oudejaarsavond-bekers hooren klinken, dan in
+dien reddeloozen kring. Die helden waren uwe vaderen, jonge man!</p>
+
+<p>&bdquo;Ik was getuige, jaar op jaar na dien dag, van hunne stoutheid en hunne
+fortuin. Ik kwam en ging, honderd malen&mdash;en telkens droeg de wind mij
+geruchten toe van hunne veroveringen. Zij reden als een tijgerkat op den
+rug van een kameel, en woelden met klauw en tand zich dieper en dieper
+in het vleesch. Niets verschoonden zij; niets lieten zij zich
+ontglippen; mededoogen was hun vreemd. Zij hielden&mdash;in aantal geringer
+dan elk hunner vijanden afzonderlijk&mdash;met de linkerhand de volkeren van
+het Oosten in bedwang, terwijl zij dan de rechter nog vrij hadden om
+Britten en Franschen ruim baan te doen maken voor het rood-wit-blauw.
+Zóó wakker, zóó fier, zóó sterk waren zij toen.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="159"></span><a id="p_159"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Zij werden rijk. En let nu op, jonge man! Nooit waren zij angstig
+geweest voor hun lijf en bloed:&mdash;zij zouden het worden voor hunne
+schatten. Angst maakt wreed. En achter wreedheid schuilt onbewust reeds
+een eerste besef van verzwakking.&mdash;Ik herinner mij den Sylvester-nacht
+A.&nbsp;D. 1721. In dien nacht hadden een paar booswichten der goede burgerij
+eene verrassing toegedacht, van welke zij niets zou hebben naverteld. Ik
+beefde voor de snood belaagde stad.&mdash;Doch een jaar later stapte ik
+voorbij de schandzuil, die men den verfoeilijken Pieter Elberfeld had
+gebouwd. Uwe vaderen, vriendlief, hadden met de hun eigene beradenheid
+het gevaar weten af te wenden. Zij hadden het moordkomplot ontdekt, de
+samenzweerders gegrepen. De twee ergste boosdoeners hadden zij op
+ijzeren kruisen gebonden, hun de rechterhand afgehouwen, het lichaam met
+gloeiende tangen gekneed, het hart uit 't lijf gescheurd en in het
+aangezicht geworpen, vervolgens hen onthoofd en eindelijk
+gevierendeeld&mdash;na al hetwelk men genoegzame zekerheid meende te mogen
+koesteren, dat deze slechte sujetten hun vergrijp niet licht zouden
+herhalen. Vier medeplichtigen werden levend op het rad gezet; tien
+werden er geradbraakt zonder den genadeslag te ontvangen; en drie
+schuldige vrouwen werden geworgd. Den dag na deze terechtstelling vierde
+men als plechtige dank-, vaste- en bededag. Batavia ademde weder. Het
+loofde de wrekende Voorzienigheid, en zong den Heere psalmen.</p>
+
+<p>&bdquo;Desgelijks deed het (en met niet minder reden) in den Sylvester-avond
+van den jare 1740, terwijl de wegen nog glibberig waren van het bloed
+van tienduizend schuldeloos geslachte Chineezen. Ha! dat moet voor
+Janmaat <span class="pagenum" title="160"></span><a id="p_160"></a>een festijn zijn geweest! Het bloed der heidenen stroomde ter
+hoogte van de enkelen langs de straten&mdash;zóó verhaalde men mij; en de
+Hemel had blijkbaar deze vermaledijde afgodendienaars met verlamming
+geslagen: want als kudden schapen lieten zij zich afmaken, zonder den
+minsten weerstand te bieden!&mdash;<i>O dies irae!</i>&mdash;Het was in Wijnmaand van
+dat jaar. Als ik in mijnen December-nacht door de geredde stad de ronde
+deed, hing er eene lijkenlucht als een nevel boven de daken; en de zee
+wierp een roodachtig schuim op de kust; en de kaaimans aan den
+riviermond versmaadden het spartelend levend aas&mdash;zóó verzadigd waren
+zij van dooden.&mdash;Maar de Compagnie was behouden. Hosanna! Hallelujah!
+galmde het opwaarts uit de Kruiskerk aan het Stadhuis-plein.</p>
+
+<p>&bdquo;Edoch, geene tale Kanaän's mocht hier baten&mdash;zoomin als de
+nieuwjaarsgift die de heer Gouverneur Jacob Mossel op den 1<sup>sten</sup> van
+Louwmaand 1755 den Batavianen te huis zond. Deze gift bestond in eene
+ordonnantie, strekkende tot beteugeling van de overmatige weelde, die
+stap bij stap in de bezittingen der Compagnie de overhand verkregen had,
+en nu hooger geklommen was dan ooit. O zotte waan! Alsof dit kwaad door
+psalmtonen of plakkaten zich weren liet, terwijl de actiën der
+Maatschappij tot 600 procent gerezen waren! Alsof men mannen weer vroom
+en vroed kon maken door hun de gouden knoopen van den rok te snijden;
+vrouwen weer spaarzaam en kuisch door het aantal slavinnen te beperken,
+die haar de satijnen zonneschermen boven het hoofd, de fluweelen slippen
+achter de hielen droegen!&mdash;Het gif zat dieper dan op de kleederen. Het
+zat in de spieren, die het verslapte; in het hart, dat het verkankerde;
+in <span class="pagenum" title="161"></span><a id="p_161"></a>de hersens, die het verbijsterde, daar alle vernuft zich spitste op
+zingenot. Zie, mijn zoon! indien geduld en eenvoud de steen der wijzen
+zijn, die modder omzet in goud&mdash;de steen der dwazen is overdaad, die
+goud verkeert in modder.</p>
+
+<p>&bdquo;Zoo was dan de bijl aan den boom gelegd. Ruim vijftig jaren daarna trof
+ik den Landvoogd Daendels aan het werk. De Compagnie lag toen ter aarde
+besteld:&mdash;zij had zich volgezwolgen aan wijn, en was aan waterzucht
+bezweken&mdash;juist als zoo menige van hare aandeelhouders. Maar voor den
+armen inlander bleef haar naam toch voortleven, en haar zwelgbewind. Een
+prachtige weg, vindt ge niet dien de mannetjes-man banen deed van Anjer
+tot Banjoewangi's uithoek?&mdash;Wee!&mdash;indien gij een duizendste gehoord hadt
+van het kermen en krijten, van de rottingslagen op naakte lendenen, van
+de verzuchtingen en de vervloekingen, die als de muziek waren op wier
+maat men spade en houweel bewoog; indien gij een duizendste aanschouwd
+hadt van den jammer en den nood, die deze weg aan een millioen menschen
+heeft gekost&mdash;gij zoudt hem betreden gelijk men een slagveld
+betreedt&mdash;met gebogen hoofd, en met eene stemme des bloeds in de ooren,
+roepende tot u van den aardbodem!&mdash;Wee!</p>
+
+<p>&bdquo;Toen de Brit zijne korte rol hier had afgespeeld; toen de politiek van
+ontginning, onder de Compagnie beoefend te hooi en te gras, door het
+Koninkrijk der Nederlanden in toepassing werd gebracht als kunstig
+geordend stelsel&mdash;toen vloeide de maat des onrechts over. Daar brak de
+opstand los. Het stond hachelijk met de Batavianen in den
+Sylvester-nacht van het jaar 1825, toen Diepo Negoro waarlijk een knap
+stuk op weg was om <span class="pagenum" title="162"></span><a id="p_162"></a>al wat er op Java Hollandsch sprak moedernaakt in
+zee te jagen.&mdash;Doch wederom zegevierden uwe vaderen, jonge man. Wederom
+triomfeerde een handjevol geweldenaars, die vochten om gewin, over een
+volk dat kampte om vrijheid. Zoo Java ooit eene ster had aan den hemel,
+dan ging zij onder en werd uitgebluscht in die dagen, als eene fakkel
+die men dompelt in den oceaan.</p>
+
+<p>&bdquo;Maar zeg, vriend, slaapt gij?&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Slapen!&rdquo; riep Dorus: &bdquo;slapen terwijl gij spreekt, man van ervaring! Eer
+zou ik slapen als de engel Israfil hier naast mij zat, blazende op zijne
+bazuin!&mdash;Gij haaldet op van booze dingen. Hier! laat ons op de betere
+tijden drinken! <i xml:lang="la">Ad fundum!</i>&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Recht gaarne!&mdash;Inderdaad&rdquo;, voer Sylvester voort: &bdquo;men heeft sinds kort
+naar beter getracht hier te lande<ins class="corr" id="corr13" title="Bron: ,">.</ins> Sedert vond ik vrede hier, van
+jaar tot jaar. De meester was begonnen den slaaf te sparen;&mdash;gelijk men
+de heesters niet meer vernielde, die de kostbare specerijen droegen, zoo
+dunde men de arbeiders niet langer uit, die de nog veel kostelijker
+tonnen gouds voortbrachten. Dit was economie. Later werd het
+philantropie. Als uw Sidin morgen goedvindt, bij wijze van
+nieuwjaars-begroeting, u te verzekeren dat gij een aap zijt, en gij
+waagt 't hem daarvoor te straffen met eene schuchtere oorveeg, dan zet
+men u op water en brood, terwijl Sidin zich inmiddels vermeien mag met
+uw bruin liefje!&mdash;Haha!&mdash;De meester streelt dus al zijnen slaaf!&mdash;Of
+wat?&mdash;zijnen slaaf?&mdash;Zijnen evenmensch, zijnen naaste, zijnen jongeren
+broeder, moet ik zeggen! Hij wil hem beschaven, polijsten, verheffen,
+veredelen tot zijn evenbeeld. Hij is hem gaan loven, bewonderen,
+berijmelen, bezingen...... <span class="pagenum" title="163"></span><a id="p_163"></a>Ik ben benieuwd, jonge man, waarmee hij
+eindigen zal!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Benieuwd?&rdquo; hernam Dorus: &bdquo;Grijsaard, wat heeft men benieuwd te zijn
+naar hetgeen men weet? De toekomst legt immers voor u haren sluier af?
+Gij voorziet immers de dingen die zij brengen zal?&mdash;Ai, verklap ze mij!
+Ik gaar uwe woorden als goudkorrels!&rdquo;</p>
+
+<p>Sylvester tuurde alweder naar het Zuiderkruis, dook nog dieper in zijnen
+kap, hobbelde zich eens, en vervolgde al fluisterend:</p>
+
+<p>&bdquo;Ik zie het, ja&mdash;zoo heel ver niet weg tusschen de sterren en de aarde.</p>
+
+<p>&bdquo;Duizend voet boven de naar Buitenzorg verlegde hoofdstad zweven
+reusachtige, met vlaggen en wimpels getooide ballons, die vrachten
+torschen van burgerlijke en militaire beambten in gala-kleed, van
+schoone vrouwen in zijde en satijn, van bonte muzikanten en
+trommelslagers. Men gluurt door groote trechters over de zee. Blijkbaar
+wil men iets of iemand feestelijk opwachten.</p>
+
+<p>&bdquo;Daar komt door de lucht een vliegtuig aangestevend uit het westen;&mdash;als
+men het even pas zag opdoemen boven de kim, is het reeds genaderd met de
+snelheid van eenen orkaan. Men wuift met dundoek; kanonnen bulderen;
+kelen schreeuwen zich schor; &bdquo;<i>Wien Neerlands bloed</i>&rdquo; en &bdquo;<i>Wilhelmus</i>&rdquo;
+schetteren door de wolken. &bdquo;Hoezee voor den nieuwen Gouverneur-Generaal
+van Nederlandsch-Indie!&rdquo;&mdash;En de Landvoogd, dien welkomstgroet vernemend
+uit de vlakte, diep onder zijne voeten, is zijner blijde ontroering niet
+langer meester. Hij schiet zijne vliegmachine aan, springt over boord,
+gevolgd door zijnen stoet van gevleugelde adjudanten&mdash;en strijkt
+klapwiekend neer onder de jubelende menigte.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="164"></span><a id="p_164"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Een man van enkel vlerk en geest, zou men zeggen. Als éénig zoon en
+erfgenaam van eenen <i xml:lang="en">selfmade man</i> (eenen Amsterdamschen melkboer, die
+zich zijn groot fortuin verwierf door louter voortvarendheid en
+pompwater), staat hij verheven boven elke verdenking van gehechtheid aan
+oude vooroordeelen, van heulen met reactie. Voorwaarts, Tiberius
+Voorwaarts is zijn naam&mdash;en voorwaarts streven zijne daden. Het is
+noodeloos, u uiteen te zetten hoe hij van pleidooiloos pleiter opklom
+tot gemeenteraadslid, van gemeenteraadslid tot volksvertegenwoordiger,
+van volksvertegenwoordiger tot koloniaal Kamer-specialiteit, van
+specialiteit tot orakel, en eindelijk van den drievoet tot de best
+bezoldigde waardigheid in deze gewesten. De gymnastiek toch, welke bij
+het beklauteren van deze ladder dient, zal over honderd jaren niet
+aanmerkelijk verschillen van de huidige. Genoeg dus, dat de heer mr.
+Tiberius Voorwaarts tot op eenen prik de persoon bevonden was om aan de
+emancipatie van Insulinde de allerlaatste hand, op de beschaving van het
+Maleische ras het finale politoersel te leggen.</p>
+
+<p>&bdquo;Ik zie den man aan zijnen volmakings-arbeid. Gerechte Hemel! Ik ken
+Java niet terug&mdash;en nog minder den Javaan; zelf sta ik verbaasd over
+hetgeen mijn zienersblik mij openbaart. Hoe! deze luchtkasteelen,
+vliegende boven de bergen; deze electrische manen, den nacht verkeerende
+in dag; dit net van ijzerdraden, die voor woord en toon den afstand
+vernietigen: deze prachtige havens, deze wegen van asphalt, deze
+onmeetlijke plantages van koffie en tabak&mdash;zij zijn het werk van
+Nederlanders! Er zal dan nog eenmaal weder geestkracht gevaren zijn in
+de Hollandsche natie?&mdash;&mdash;Maar ik begrijp het: de <span class="pagenum" title="165"></span><a id="p_165"></a>coupon-knippende
+lijzigheid is er eindelijk uitgewrongen, sedert Rusland's en
+Oostenrijk's bankroet!</p>
+
+<p>&bdquo;En Sidin! Is dit Sidin, die zijne gamelan aan de Joden overlevert als
+oud koper, en zich een electro-dynamisch draaiorgel aanschaft, met de
+geheele <i xml:lang="de">Götterdammerung</i> er op? Sidin, die voor zijne Adinda
+geabonneerd is op <i>De Huisvrouw</i>, en voor zijnen Kromo op de <i>Vragen des
+Tijds</i>? Sidin met handschoenen over zijne kneukels? Sidin met eenen
+knijpbril op den neus? Sidin kiezer? Sidin socialist?</p>
+
+<p>&bdquo;Het is veel. Maar nog zal het den Landvoogd Tiberius Voorwaarts niet
+genoeg wezen. Niet tevreden met de handschoenen, zal hij nog de
+kneukels, die bruin bleven, veredelen willen tot blankheid. Onvoldaan
+over de knijpbrillen, zal hij nog de neuzen, die plat en ingedeukt zijn,
+hervormen willen tot rechtheid.</p>
+
+<p>&bdquo;Dan echter&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Sylvester zweeg.</p>
+
+<p>&bdquo;Welnu!&mdash;dan?&rdquo; vroeg Dorus Dadelboom in ademlooze spanning.</p>
+
+<p>&bdquo;Vraag niet verder, jonge man!&mdash;Als de adelaar zijnen kiekens vliegen
+leert, verwacht hij dan dat zij in het nest zullen blijven? of dat zij
+straks vrij zullen drijven op eigen wiek?&mdash;<i xml:lang="la">Finis! finis! finis
+Coloniae!</i>&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Sylvester&mdash;in 's Hemels naam!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Neen!&rdquo; klonk de stem: &bdquo;Ik heb eenen haan hooren kraaien: ik moet voort.
+Dit slechts wil ik u nog zeggen:</p>
+
+<p>&bdquo;Het zal een schoone dag zijn voor Nederland, wanneer het zal kunnen
+heenwijzen naar een bloeiend rijk in het verre Oosten, en verklaren:
+&bdquo;Dáár ligt mijn werk:&mdash;mijne bezitting niet langer&mdash;maar mijne
+stichting. Ik <span class="pagenum" title="166"></span><a id="p_166"></a>heb genomen. Ik heb tienvoudig teruggegeven. Mijne schuld
+is gedelgd.&rdquo;&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Sylvester!&rdquo; riep de advokaat: &bdquo;nog één woord!&mdash;De band tusschen kolonie
+en moederland? De Indische baten? De kruk van ons nationaal
+bestaan?&rdquo;&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>Vergeefs. Niemand hoorde hem meer. De oude was verdwenen. De stoel
+alleen, in welken hij gekeuveld had, hobbelde nog zachtkens in het
+maanlicht, neigende als ten groet.</p>
+
+<hr class="fnsep" />
+
+<div class="footnote"><a id="FN_1" href="#FNa_1" class="label">1)</a> &bdquo;Hé, wie daar! Geef vuur, gauw wat!&rdquo;</div>
+
+<div class="footnote"><a id="FN_2" href="#FNa_2" class="label">2)</a> &bdquo;Sidin, jou aap, wil je wel eens niet slapen hier! Geef den
+wijn aan, varkenskind!&rdquo;</div>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="167"></span><a id="p_167"></a></p>
+
+<h2><a id="Eene_min_in_den_zonneschijn"></a>Eene min in den zonneschijn.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<div class="chpoem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i6"><i>Dahin! Dahin</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Möcht' ich mit dir, o heiss geliebte, ziehn.</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Hoog op de rotsen aan den westelijken zoom van het Garda-meer ligt een
+schamel gehucht, Tremosine geheeten.</p>
+
+<p>Tremosine .... het klinkt, niet waar? als een nachtegaalslag, of, liever
+nog, als de naam van eene schoone vrouw. Mij dunkt, die klank alleen
+moest er reizigers heenlokken: sentimenteele, wel te verstaan. En
+nochtans behoort het tot de zeldzaamheden, dat een vreemdeling zich van
+de voorbijvarende stoomboot hier aan wal láat zetten. Want men zij nóg
+zoo sentimenteel, toch beklautert men niet gaarne eene ladder Jakobs,
+zonder vooraf te weten of er daar op de bovenste sport wel iets te zien
+valt, of er (het klimmen maakt zoo dorstig) wel eene herberg is, of er
+(zoo al geene engelen) ten minste geene bandieten wonen,&mdash;altemaal
+punten omtrent welke de reisboeken een geheimzinnig, schier
+onheilspellend stilzwijgen bewaren. Men vergenoegt zich derhalve met het
+hoofd in den nek te leggen, en op te staren tegen den <span class="pagenum" title="168"></span><a id="p_168"></a>vervaarlijk
+hoogen rotswand, met de vraag op de lippen: wáár dit Tremosine wel
+schuilen mag? Zóó steil toch rijst hier het oevergebergte uit het meer,
+dat het dorpje, ofschoon dicht aan den rand er van gelegen, van beneden
+niet zichtbaar is.</p>
+
+<p>Wie het Lago di Garda niet kent, wie slechts de smallere wateren en de
+tammere stranden bezocht van Como of Maggiore, die maakt zich geen
+denkbeeld van het ontzaggelijke karakter der rotspartijen langs de
+noordelijke oevers, noch van de wijde, naar eene zee zweemende
+uitgestrektheid der twee zuidelijke waterboezems van dit grootste,
+schoonste en minst bezochte der Italiaansche meren. Eens, in der Aarde
+jeugd, als zee en bergen nog eene ziel hadden, strekte de blauwe
+Adriaticus, verliefd op het blank en de schoone vormen der verre
+sneeuwtoppen, al minnekoozend eenen zijner voelhorens uit tot diep in
+het Tiroler gebergte; en hij vergat dien weer in te trekken, toen hij
+later, oud en mat, in zijne bedding terugslonk. Zoo is dus de Benacus
+een afgehouwen zeearm, verloren tusschen de bergen. Denk u eenen woesten
+Noorschen fjord, heengetooverd onder Italie's hemel, gesmukt met
+Italie's plantengroei. Denk u de strenge verhevenheid van het Noorden,
+en den glans, de weelde, de kleurenpracht van het Zuiden, aan elkander
+grenzend, met elkander ineenvloeiend. Denk u den eeuwigen winter zijde
+aan zijde met de eeuwige lente, den granaat en den olijf dicht aan den
+voet van gevaarten op welke de sneeuw nooit smelt, fonkelende
+gletscherspitsen nederblikkend op het lommer der citroentuinen, op
+sappig vijgenloof en bleeke wingerdranken...... O hemelsch oord! uwe
+heugenis blijft mij een zonnebeeld in de duisternis van mijne
+winterdagen!</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="169"></span><a id="p_169"></a></p>
+
+<p>Wel&mdash;&mdash;maar Tremosine?</p>
+
+<p>Het is boud gesproken, misschien&mdash;doch ik zou wel eene weddenschap
+durven aangaan, dat er, buiten mijzelven, nooit een bewoner van het
+polderland dit dorpje betrad. En vermoedelijk zouden, om al het
+hierboven aangevoerde, ook mijne schreden er nooit zijn heengericht
+geweest, indien ik niet met den jonkman Angelo Rubato&mdash;mijnen gids en
+roeier, mijnen schipper en visscher langs de boorden en op de wateren
+van het Garda-meer&mdash;zekeren ochtend een gesprek had gevoerd, waarvan ik
+u zoo aanstonds verslag ga geven.</p>
+
+<p>Vooraf dient deze knaap wel met twee vluchtige trekken geschetst.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Eene kleine, maar krachtig en sierlijk gebouwde gestalte, een bruine
+kroeskop en een paar oolijke zwarte oogjes, een kortgeknipte baard, die
+hem totaan den neus wies, en een altijd lachende mond vol hagelwitte
+tanden&mdash;dáár hebt ge hem, zooals hij onder zijnen gelen stroohoed, in
+zijne witte broek en blauwe boezeroen, en met zijnen Pius-penning op de
+ruige borst, in zijne gelapte schoenen stond. Laat geen sterveling mij
+kwaad van hem zeggen: want schoonere uren sleet ik met geen manspersoon
+op aarde. Hij had zijne zwakheden, ongetwijfeld. Een onbewaakte
+sigarenkoker was in zijne nabijheid niet boven bedenking veilig; en eens
+betrapte ik hem op heeter daad in eene ongeoorloofde betrekking met
+mijne eau-de-cologne-flesch. Doch wie onzer is vuurproef tegen alle
+verzoeking? En wat scheldt men niet kwijt aan eenen goeden wil en een
+onverstoorbaar goed humeur, aan iemand in wien des hemels zon zelfs een
+welbehagen <span class="pagenum" title="170"></span><a id="p_170"></a>scheen te vinden, daar zij altoos doorbrak waar hij zeilde
+of ging?&mdash;Men vreest in Italië het booze oog, dat onheil brengt over
+dengene op wien het zich vestigt. Wel&mdash;ook mijn Angelo was <i>jettatore</i>:
+maar in omgekeerden zin. Het <em class="g">goede</em> oog was hem geschonken. De toerist
+die hem tot leidsman had, trof overal mooi weer, koelen wijn en
+vriendelijke gezichten.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Wij waren, mijn Angelo en ik, op den bedoelden ochtend uit hengelen
+getogen in de kleine bocht bij Torbole, La Valle geheeten, en vermaard
+om haren vischrijkdom en om het overheerlijke kleurenspel van haar
+water&mdash;een grondeloos lazuur in het midden, het klaarste smaragdgroen
+langs het boord, waar eene kleine kiezellaag den ondiepen bodem vormt.
+Bij het krieken van den dag al uitgeroeid, hadden wij ons verfrischt met
+een bad, en zaten nu, tegen de zon nog beschut door het oostelijke
+gebergte, in alle gemoedelijkheid de sardienen te belagen, wier
+bewegingen rondom het aas wij in de blauwe diepte met volmaakte
+duidelijkheid konden waarnemen. Het vlugge goedje scheen hongerig: ten
+minste, de vangst was gezegend boven verwachting: slag op slag haalden
+wij een rampzalig zilveren diertje uit zijn koel
+<ins class="corr" id="corr14" title="Bron: papadijs">paradijs</ins>,&mdash;&bdquo;<i xml:lang="de">hinauf in Todesgluth</i>&rdquo;, zooals Goethe zegt.
+Ha! den <i>todesgluth</i> zou Angelo hun bereiden, wanneer hij hen straks in
+olie bakken zou, hemzelven en mij tot het smakelijkste ontbijt.</p>
+
+<p>Mijn Angelo (moet ik nog zeggen) hield er, bij zijne vele goede en
+weinige kwade eigenschappen, een lijf- of stopwoord op na: &bdquo;<i xml:lang="it">Va
+bene!</i>&rdquo;&mdash;&bdquo;'t gaat goed&rdquo;; soms, in oogenblikken van de hoogste
+voldoening, afgewisseld met: &bdquo;<i xml:lang="it">Va benissimo!</i>&rdquo;&mdash;&bdquo;'t gaat best!&rdquo;&mdash;Dit
+woord <span class="pagenum" title="171"></span><a id="p_171"></a>was zoo volslagen de uitdrukking van des jongelings karakter en
+levensbeschouwing, het strookte zoo volmaakt met den glanzenden
+krullebol, de stralende oogen, het rimpellooze voorhoofd en den
+vergenoegden grijns van het baardige kereltje, dat het nooit te onpas
+scheen te komen uit zijnen mond. 't Mocht loopen hoe het wilde: de zon
+mocht onder het roeien u het merg uit de beenderen stoven, of de dolle
+wind u het zeil aan flarden blazen; het bergpad mocht uitermate steil en
+steenig wezen, of het geschubde watervee tot aanbijten uitermate
+onwillig: steeds, als ge op het punt waart in verzuchtingen of
+verwenschingen los te breken, en uit te roepen dat het nu eens
+verduiveld <em class="g">slecht</em> ging, was Angelo u vóór met zijn blijmoedig en
+trouwhartig: &bdquo;<i xml:lang="it">Va bene! Si si, va bene!</i>&rdquo;&mdash;&mdash;Aandoenlijk optimisme! Hij
+vertsaagde niet, noch wanhoopte hij ooit. In zijne tevredenheid over den
+goeden God, de schoone wereld en zijn welgeschapen eigen-ik, meende hij
+altoos maar dat alles goed ging. En als ge het hem met eene zoo
+ongekunstelde overtuiging hoordet zeggen, dan dacht ge onwillekeurig:
+Waarachtig, het manneken heeft het zoo mis niet! <em class="g">Goed</em> gaat het wel
+niet!&mdash;maar het kon toch nog eene heele portie <em class="g">erger</em>!</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="it">Eh, Angelo!</i>&rdquo; zeide ik, met eenen blik op het gespartel in ons
+bunnetje: &bdquo;<i xml:lang="it">Va bene! eh?</i><ins class="corr" id="corr15" title="Niet in Bron.">&rdquo;</ins>&mdash;en ik verwachtte van den knaap geen
+ander bescheid, dan een hartgrondig: &bdquo;<i xml:lang="it">Si si, Signore, va
+benissimo!</i>&rdquo;&mdash;Niet gering was dus mijne verbazing, toen hij in stee
+daarvan heftig uitriep: &bdquo;<i xml:lang="it">No no, va malo, va pessimo! Corpo della
+Madonna!</i>&rdquo;</p>
+
+<p>Ik keek hem ontsteld aan, vreezende of hij in de diepte temet den boozen
+waterman gezien had, den Orco, die zich aan al te gelukkige visschers
+soms met dreigende <span class="pagenum" title="172"></span><a id="p_172"></a>gebaren heet te vertoonen. Hij zat met de armen over
+de borst gekruist, sloeg geene acht op zijne sim, die toch de
+onmiskenbaarste teekenen van leven gaf, en staarde den oever aan met
+eene uitdrukking van komieke neerslachtigheid op zijn gelaat.</p>
+
+<p>&bdquo;Angelo, mijn vriend!&rdquo; riep ik: &bdquo;in den naam van al uwe heiligen, wat
+overkomt u?&rdquo;</p>
+
+<p>Hij bleef een oogenblik zwijgen. Vervolgens sloeg hij zijnen hengel op,
+nam het vischje dat er aan spartelde van den haak, lachte weer, en
+sprak: &bdquo;<i xml:lang="it">Scusi, Signore!</i> ik vergat mijzelven.... <i xml:lang="it">Ma questo sasso</i>&mdash;die
+steen daar&mdash;<i xml:lang="it">per Bacco!</i> die maakt mij dol!&rdquo;</p>
+
+<p>Aan den oever hier, moet men weten, ligt een ontzaglijk blok
+<i xml:lang="de">nagelfluh</i>, dezelfde steensoort uit welke de Rigi-groep geformeerd is.
+Hoe het daar verdwaald geraakte, mogen de geologen onder elkander
+uitmaken. Het staat in de wandeling bekend als de <span xml:lang="it">Sasso dei Bimbi</span>: steen
+der poppetjes, of der kleine kindertjes. De merkwaardigheid er van is
+namelijk, dat het in de Torboolsche kinderwereld dezelfde geheimzinnige
+rol vervult als in de Haarlemsche de beroemde iepenboom te Kraantjelek:
+uit zijne holen en gaten heeten de nieuwgebórene broertjes en zusjes te
+voorschijn te komen.</p>
+
+<p>&bdquo;Die steen, Angelo? Wat legt die steen u in den weg?&rdquo; vroeg ik.</p>
+
+<p>&bdquo;Kent <span xml:lang="it">Signore</span> dien steen?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;O ja! het is de <span xml:lang="it">Sasso dei Bimbi</span>, wijd vermaard.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En weet <span xml:lang="it">Signore</span> waaróm hij zoo heet?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Omdat de moeders van Torbole er hare <i xml:lang="it">bambinelli</i> onder vandaan halen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Juist. En daarom, als er te Torbole een jong paar aan het vrijen raakt,
+dan gaan ze samen naar den <span xml:lang="it">Sasso <span class="pagenum" title="173"></span><a id="p_173"></a>dei Bimbi</span>, en zeggen tot hem: &bdquo;<span xml:lang="it">Sasso,
+o Sasso!</span> wij zijn verloofd. Behoed ons!&rdquo;&mdash;En als zij later getrouwd
+zijn, en zij willen gaarne dat hun echt vruchtbaar zij, dan wandelen zij
+wederom samen naar den <span xml:lang="it">Sasso dei Bimbi</span>, en roepen: &bdquo;<span xml:lang="it">Sasso, o Sasso!</span> wij
+zijn gehuwd. Zegen ons!&rdquo;&mdash;En de jonge vrouw strooit maïskorrels in de
+holten van den steen, terwijl de jonge man er een maatje wijn over
+uitgiet. <i xml:lang="it">Modo infallibile, Signore! Veramente, infallibile!</i>&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Zoo zoo? Dat kan ik mij denken.... Maar ik begrijp nog niet, Angelo,
+hoe dit alles voor u eene reden kan zijn om tegen dien braven steen zoo
+uit te varen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<span xml:lang="it">Ah Signore</span>&mdash;als ik dien <i xml:lang="it">sasso</i> zie, dan denk ik aan kleine kinderen.
+En als ik aan kleine kinderen denk&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dan denkt ge misschien aan het eene of andere <em class="g">groote</em> kind&mdash;is het niet,
+Angelo?&rdquo;</p>
+
+<p>Geen antwoord. Maar opeens keek hij mij aan met eenen blik en een
+lachje, die ik duivelachtig zou willen noemen, indien zij niet tevens
+zoo onbeschrijfelijk guitig waren geweest.&mdash;&bdquo;<i xml:lang="it">Con permesso</i>&rdquo;, riep hij:
+&bdquo;Heeft <span xml:lang="it">Signore</span> in Holland veel mooie meisjes?&rdquo;&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>De vraag was eenigszins zonderling gesteld, en bovendien van zóó
+teederen aard, dat ik mijn gesternte dankte toen juist ter snede een
+toebijtend sardientje mij helpen kwam om den blos van verlegenheid te
+verbergen, die mijne kaken in klaprozen begon te herscheppen.</p>
+
+<p>&bdquo;In Holland,&rdquo; antwoordde ik zoo ernstig mogelijk, terwijl ik het
+opgewipte vischje loshaakte: &bdquo;In Holland, Angelo, zijn <em class="g">alle</em> meisjes
+mooi.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Alle zonder onderscheid?&rdquo; vroeg hij, met een zweempje van naïeven
+twijfelzucht.</p>
+
+<p>&bdquo;Alle zonder onderscheid&rdquo;, herhaalde ik.</p>
+
+<p>&bdquo;Ook die welke ongetrouwd blijven?&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="174"></span><a id="p_174"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Die inzonderheid, Angelo. Want die zijn zóó schoon, dat geen jonkman
+ze anders dan uit de verte durft te aanbidden.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="it">Madre santissima!</i> welk een gezegend land!... Maar dan geven de
+Hollanders ook zeker niet veel om mooie vrouwen? Want overvloed baart
+onverschilligheid!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Toch niet, mijn vriend, toch niet. Aan het waarlijk schoone verzadigt
+de mensch zich nooit. Wij houden, Angelo, van <em class="g">alles</em> wat waarlijk schoon
+is!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="it">Ebbene!</i> dán moet mijnheer eens naar Tremosine, ginds op den berg.
+Dáár zijn de mooiste meisjes van gansch Italië. Een heel dorp vol. Ah!&rdquo;
+riep hij, terwijl hij eenen vurigen handkus naar het zuidwesten wierp:
+&bdquo;<i xml:lang="it">gentile, graziose, adorabile, le più belle del mondo!</i>&rdquo;&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>Zijne geestdrift was inderdaad aanstekelijk; en daar ik niet inzie
+waarom een reiziger niet met even ongeduldige belangstelling eene
+collectie schoone vrouwen zou mogen bezoeken, als een museum van muffe
+oudheden, zoo besloot ik dan ook zonder tijdverlies den door Angelo met
+zulk eene bijzondere warmte aanbevolen uitstap te gaan ondernemen.
+Zoodra het ontbijt genuttigd, en de voormiddagwind, de Sovére, die uit
+den Alpen blaast, met genoegzame kracht doorgezet was, heesch Angelo
+zijn zeil.</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="it">Evviva!</i>&rdquo; riep hij, toen het doek zich sierlijk bolde, en onze sloep,
+voor den wind zich neigende, als eene meeuw over het water begon te
+scheren: &bdquo;<i>Evviva la vita!</i>&rdquo;&mdash;leve het leven!&mdash;</p>
+
+<p>Ik heb dien juichtoon, of iets wat er naar zweemde, ook bij ons in het
+Noorden wel vernomen. Maar altoos was er dan toch iets gedrukts, iets
+twijfelends in, alsof hij maar half gemeend ware&mdash;iets als stond er een
+mol-teeken voor.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="175"></span><a id="p_175"></a></p>
+
+<p>Ik geloof, om hem zóó te kunnen uiten als mijn Angelo, zoo van ganscher
+harte, zoo recht en vol in den majeur, moet men een schippertje op het
+Garda-meer wezen, dat zijn dartel scheepje henenstuurt door louter blauw
+en zonneglans&mdash;met een ontbijt van gebakken sardienen achter den steven,
+en een dorp vol mooie meisjes voor den boeg. <i xml:lang="it">Evviva la vita!</i></p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Tremosine ligt daar op zijne rots als een arendsnest; en inderdaad
+schijnt het van den waterkant slechts voor arenden bereikbaar. Toch zou
+het voetpad, dat zich tegen den roodgrijzen kalkwand een achthonderd
+voet naar boven kronkelt, u wezenlijk meevallen. Steil is het,
+ontegenzeggelijk; maar het opwekkende gezelschap van eenen schoonen
+waterval, die u telkens bij eene wending te gemoet of voorbij
+galoppeert, laat u dit nauwelijks bemerken. Ook verrast het u, langs
+uwen weg een blad te kunnen plukken van eenen afgedoolden citroenboom,
+of de hand te kunnen uitstrekken naar de stekels van eenen in het wild
+groeienden aloë. En bovendien, zoo het stijgen u te streng wordt&mdash;wie
+belet u telke vijf minuten even stil te staan, en naar omlaag te turen
+over het blauwe meer, welks aanblik al vreemder en ontzaggelijker wordt
+naar mate gij u hooger er boven verheft?&mdash;Zie, hoe het daar gespreid
+ligt tusschen zijne bergen, gelijk een hemelveld tusschen donkere
+wolken. Een smetteloos ultramarijn, glanzend en onafzienbaar. Links van
+u, naar het noorden, het donzige loofwoud van Riva's Campagna, met haren
+achtergrond van al hooger zich <span class="pagenum" title="176"></span><a id="p_176"></a>opstapelende alpgevaarten, boven welke
+in het verste verschiet de ijshelmen schemeren van Brenta en Adamello.
+Tegenover u, langs génen oever, de machtige, met sneeuw gekroonde Monte
+Baldo, aan wiens voet de witte huisjes der dorpen verstrooid liggen
+tusschen het groen. En zuidwaarts heen, waar de schouderen der bergen
+den plas niet meer knellen, verliest hij zich, breed als eene zee, in
+eenen wazigen horizon van sidderend goud.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Was dan de weg er heen verrukkelijk&mdash;het plaatsje zelf, Tremosine, vond
+ik een treurig nest, ontieg en bouwvallig als het inwendige van alle
+Italiaansche dorpen, wier lachend uiterlijk op eenen afstand doorgaans
+niet minder bedriegelijk is dan de muzikale welluidendheid van hunne
+namen. Daar ik echter niet gekomen was om de vuile straat en de
+havelooze huizen van het vlek, maar om de beminnelijke bewoonsters er
+van, zoo deerde mij dit luttel.</p>
+
+<p>Nu, ik wil bekennen dat ik naar deze laatsten knap nieuwsgierig was, en
+dat ik rechts en links uitkeek wat ik kijken kon. Ik gluurde eenige
+winkeltjes binnen, en sloeg onderzoekende blikken omhoog naar de
+getraliede vensterholten; doch wat ik ook ontdekte, geen vrouwelijk
+schoon. Ten leste ongeduldig geworden, hield in mijnen gids en
+schildknaap (die, wat mij bevreemdde, mijnen kijklust volstrekt niet
+scheen te deelen, doch met zekere haast al verder liep) op gebiedende
+wijze staande:</p>
+
+<p>&bdquo;Wel, Angelo, waar draaft gij heen? Waar zitten nu uwe Tremosijnsche
+Venussen?&mdash;Is dit er temet eene?&rdquo; vroeg ik, naar eene afgrijselijke
+tooverkol wijzende, die voor hare huisdeur eene lompige mansbroek zat te
+verstellen.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="177"></span><a id="p_177"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Al verder, <span xml:lang="it">Signore</span>!&rdquo; sprak Angelo, met zijn oolijkst lachje: &bdquo;Hier nog
+niet!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Halt, neen!&rdquo; riep ik: &bdquo;geen stap meer. Eerst zult ge mij minstens een
+half dozijn schoonheden van den eersten rang voor den dag halen!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Hier nog niet, <span xml:lang="it">Signore</span>. Al verder!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Ik was zoo goed niet, of ik moest al verder. Onder het gaan bespeurde ik
+een drietal hupsche neusjes en een paar of wat mooie oogen&mdash;maar
+overigens niets dan de inheemsche goorheid van tint en magerheid van
+ledematen.</p>
+
+<p>&bdquo;Angelo! gij bedriegt, gij besteelt, gij verraadt me! Aan welken
+Aballino gaat ge mij overleveren, o schavuit?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Moge de Madonna mij met blindheid treffen, als Uwe Excellentie zoo
+aanstonds niet tevreden zal zijn!&rdquo; hernam hij. &bdquo;Al verder nog, <i xml:lang="it">Signore
+mio!</i> al verder nog!&rdquo;&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>Dit eeuwige &bdquo;al verder&rdquo; bleek te eindigen op eenen afstand van zes of
+acht minuten buiten het dorp, waar, schier <ins class="corr" id="corr16" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</ins>
+aan den rand van den in het meer zich stortenden afgrond, eene kleine
+herberg staat, met hare helder witte muren en haar donker bosschage voor
+een dorstig creatuur verkwikkelijk om te aanschouwen.</p>
+
+<p>&bdquo;Dáár! We zijn er!&rdquo; fluisterde Angelo mij toe. &bdquo;<i xml:lang="it">Zitto!</i> Wij moeten haar
+verrassen: want zij is zoo schuw als eene forel!&rdquo;&mdash;Meteen wipte hij
+zijwaarts een plantsoen van olijven binnen, tusschen wier stammen door
+hij als een roofdier het witte huisje begon te besluipen. Ik volgde hem
+zoo gluipend als mij mogelijk was, niet weinig benieuwd naar het
+eigenlijke doelwit van dit avontuur. Opeens stond hij stil, vestigde op
+mij eenen vragenden, weifelenden blik, bedacht zich even, legde zacht
+zijne hand op mijne mouw, en richtte op gedempten toon het woord tot
+mij.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="178"></span><a id="p_178"></a></p>
+
+<p>&bdquo;<span xml:lang="it">Signore</span>&rdquo;, sprak hij: &bdquo;ik geloof niet dat gij Katholiek zijt.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Inderdaad, Angelo&rdquo;&mdash;stamelde ik.</p>
+
+<p>&bdquo;Maar&rdquo;, voer hij voort, zonder mijn antwoord af te wachten&mdash;&bdquo;toch geloof
+ik dat ge een goed mensch zijt, die gaarne aan eenen armen drommel eenen
+dienst bewijst.&rdquo;&mdash;Hier aarzelde hij en keek van den grond op, om de
+uitdrukking op mijn gelaat te lezen, die, gis ik, niet bemoedigend was.
+Voor het eerst toch begon ik den knaap een weinig te wantrouwen.</p>
+
+<p>&bdquo;<span xml:lang="it">Signore</span>&rdquo;, hernam hij: &bdquo;ik heb u bedrogen. Ja, bedrogen&mdash;en toch ook
+<em class="g">niet</em> bedrogen. Want toen ik u zeide dat hier een dorp vol mooie meisjes
+was, toen loog ik. Maar als ik u nú zeg dat er hier ééne is, ééne&mdash;<span xml:lang="it">ah
+Signore</span>! die mooi genoeg is voor zes-en-twintig dorpen&mdash;dan spreek ik
+waarheid.... Die ééne woont dáár. Haar naam is <span xml:lang="it">Giulietta</span>. En <em class="g">ik</em> ben op
+haar verliefd!&mdash;<i xml:lang="it">Innamorato! oh! appasionatamente!</i>&rdquo;&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>Het is altoos moeilijk, op eene dergelijke confidentie iets snedigs te
+antwoorden: men weet toch niet of men den patiënt geluk wenschen, dan of
+men hem zijn rouwbeklag bieden moet. Ik liet dus, zonder iets in het
+midden te brengen, Angelo maar voortrammelen.</p>
+
+<p>&bdquo;Verliefd! ja <span xml:lang="it">Signore</span>. En nu zou ze mij wel willen, als&rdquo;&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Als?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Als haar vader mij maar wou.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En haar vader?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ja&mdash;haar vader zou mij wel willen, als ik maar een middel wist te
+vinden om hem geld te helpen verdienen. Want op geld is hij als een
+bedelmonnik op eene eierstruif. <i xml:lang="it">Si si!</i> En daarom&rdquo;&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Nu, Angelo?&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="179"></span><a id="p_179"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Als <span xml:lang="it">Signore</span> zoo <i xml:lang="it">amabile</i> wilde wezen&mdash;&mdash;dan kon <span xml:lang="it">Signore</span>&rdquo;&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Wel?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dan kon <span xml:lang="it">Signore</span> hier blijven eten en overnachten, en eene goede flesch
+wijn hier drinken; en dan kon <span xml:lang="it">Signore</span> den <i xml:lang="it">padrone</i> beloven&mdash;&mdash;hij
+behoeft het niet te doen, maar hij kon het licht beloven&mdash;dat hij iets
+in de krant zal schrijven, om andere Signori uit Holland hier te
+Tremosine bij den <i xml:lang="it">padrone</i> te doen aanlanden; en op die
+manier&mdash;&mdash;&mdash;Ahi! Stil!&mdash;daar is zij!&rdquo;&mdash;&mdash;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Daar was zij, <span xml:lang="it">Giulietta</span>. Verstoken achter de grauwe stammen van twee
+eeuwenoude olijfboomen, sloegen wij haar ademloos gade. Zij was uit de
+achterdeur van het witte huisje getrippeld, met een mandje in de ééne,
+een mes in de andere hand. Nu knielde zij tusschen de groenten in den
+kleinen tuin, dien vijgeboomen belommerden, en begon kropsla te snijden.
+Haar lief profiel teekende zich fijn en zacht tegen het donkere groen
+van een myrtenhaagje. Eene zware haarvlecht, glimmend zwart, slipte haar
+over den schouder tot op den grond;&mdash;met een enkel bevallig
+hoofdschudden wierp zij zich die weerbarstige weder over den rug. Toen,
+onbespied als zij zich waande, stak zij een voor een hare ronde, bruine
+armen uit, om de korte bovenmouwtjes op te stroopen tot onder de oksels:
+want het was zeer warm. En bij die forsche beweging geraakte aan den
+hals haar kleedje los, zoodat daar zichtbaar werd wat het oog
+aanschouwt, wanneer eene blanke vrucht al zwellend haren bolster heeft
+doen bersten. Een merel, fluitend in eenen boomtop, deed haar het kopje
+zijlings omhoog wenden: en ik zag hoe hare oogen, twee morgensterren,
+van vroolijkheid <span class="pagenum" title="180"></span><a id="p_180"></a>blonken, hoe hare lippen glimlachten bij den helderen
+vogeltoon. Maar het korfje was inmiddels met goudgele kroppen gevuld.</p>
+
+<p>&bdquo;<span xml:lang="it">Giulietta!</span>&rdquo; riep eene mansstem uit het huisje.</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="it">Adesso! adesso!</i>&rdquo;&mdash;&mdash;en reeds was zij opgesprongen en verdwenen, niet
+wetende hoe ledig zij den moestuin liet voor een paar opgetogen
+toeschouwers.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Madre santissima!</i>&rdquo; barstte Angelo los. &bdquo;Is zij niet hemelsch? Wat
+zegt <span xml:lang="it">Signore</span> dan nu?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ik zeg, Angelo, dat deze landstreek mij wèl toelacht, en dat ik wèl
+kans zie, mij hier een etmaal den tijd te verdrijven. Maar&mdash;wat voor een
+leger zal ik hier vinden?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Het zal proper zijn: <span xml:lang="it">Giulietta</span> zal het u spreiden.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En wat voor eten zal men mij hier voorzetten?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Het zal lekker zijn. <span xml:lang="it">Giulietta</span> zal het u klaarmaken.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dan, mijn vriend&mdash;laat haar vooral de kropsla er niet bij vergeten!&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Ik had goênacht gewenscht, en zat, in het hokje dat mij tot slaapkamer
+dienen moest, bij het getraliede vensterken. Het was een duistere avond
+geworden. Geene maan, geene starren. Het zwerk, van glanzen moe, had al
+zijne oogen geloken&mdash;om morgen weer des te stralender neer te blikken op
+de frisch bedauwde aarde. Alles lag ter ruste; geen lichtje te
+bespeuren, dan de groenachtig gloeiende stippen der glimwormen in het
+ras, en ver in de diepte, op het watervlak, de fakkel van eenen
+visscher.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="181"></span><a id="p_181"></a></p>
+
+<p>Maar dit belette den myrten het geuren niet, den matten nachtwind niet
+te suiselen in de kruinen der olijven, of met flauwen zucht een blad te
+doen ritselen aan dien anderen boom, uit wiens loover eertijds een
+menschenpaar zich schorten vlocht.</p>
+
+<p>Menschenpaar, menschenpaar! dat was eene harde beproeving, van alle
+vrucht te mogen eten, behalve van die ééne, die schoonste en zoetste en
+saprijkste in den hof!&mdash;Menschenpaar, o menschenpaar!&mdash;&mdash;kon het wezen
+dat mijne oogen goed zagen in het donker?&mdash;Waart gij daar weer gezeten,
+als na uwen val&mdash;hand in hand, oog in oog&mdash;om met wat liefde elkaar te
+troosten over het verlorene paradijs?&mdash;</p>
+
+<p>Ik hoorde een warmer zuchten, dan dat van den zephyr tusschen de
+twijgen&mdash;een luider lispelen, dan dat van het eene blaadje tegen het
+andere.</p>
+
+<p>Toen kronkelde de slang der afgunst zich om mijne borst. Want ik ben,
+zooals de dichter zingt&mdash;'k ben maar een mensch van vleesch en bloed&mdash;en
+ik zou liegen als ik zei dat ik den schelm niet benijdde, die daar
+<span xml:lang="it">Giulietta</span> zat te kussen onder den vijgeboom.</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="it">Ohé</i>, Angelo!&rdquo; riep ik: &bdquo;<i xml:lang="it">Va bene?</i>&rdquo;</p>
+
+<p>Ik schrok van mijn eigen geluid. Het klonk zoo satanisch.</p>
+
+<p>Even bleef het stil. Toen vernam ik onder mijn venster de stem van eenen
+gelukkige, die mij toefluisterde: &bdquo;<i xml:lang="it">Ah Signore, mille, grazie! Va bene,
+si si! Va benissimo, Signore! va benissimo!</i>&rdquo;</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="182"></span><a id="p_182"></a></p>
+
+<h2><a id="Eene_min_in_den_mist"></a>Eene min in den mist.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<div class="chpoem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i9"><i>Doch auch des Abgrunds Nacht,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Den öden Wasserraum, des Sumpflands feuchten Nebel</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Machst Du zum Eden mir!</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>&bdquo;Je bent dus recht gelukkig?&rdquo; vroeg ik.</p>
+
+<p>&bdquo;Indien het den Hemel niet verzoeken is, op die vraag bevestigend te
+antwoorden&mdash;dan zeg ik volmondig: ja!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Wacht! daar komt toch even de oude fatalistische Adam weer om den hoek
+gluren! Den Hemel verzoeken door dankbaar zijne zegeningen te erkennen,
+terwijl men nooit vreest den Duivel te verzoeken door onredelijk
+gejammer over ongeluk! Welk een duister wangeloof!.... Maar, ronduit
+gezegd&mdash;het is méér dan ik ooit voor je durfde hopen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Wat?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Alles. Vooreerst je metamorphose: van damp tot vleesch, van larve tot
+mensch, zou ik meenen. En dan, met veel meer reden nog, je echtelijk
+geluk.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ja ja!&rdquo; lachte hij: &bdquo;het kan je alles niet méér bevreemden, <span class="pagenum" title="183"></span><a id="p_183"></a>dan het
+mijzelven doet!&mdash;&mdash;O man, met Tannhäuser kan ik uitroepen: &bdquo;<i xml:lang="de">Ein Wunder
+war's, ein unbegreiflich hohes Wunder!</i>&rdquo;<ins class="corr" id="corr17" title="Niet in Bron.">&rdquo;</ins></p>
+
+<p>&bdquo;Dan laat ik er met Elisabeth op volgen: &bdquo;<i xml:lang="de">Gepriesen sei dies Wunder,
+aus meines Herzens Tiefe!</i>&rdquo;.... Maar mag men het vernemen, dit mirakel?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Zeker, zeker! Ge waart zoo dikwijls de geduldige aanhoorder van mijne
+jeremiaden: ge zult het ook wezen van mijn hooglied!&mdash;Suzette is eene
+vriendin gaan bezoeken. Daarmee is een goed uur gemoeid. We hebben dus
+mooi den tijd. Stop eene versche pijp, en hoor toe.&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Dit gesprek had plaats op eenen winterschen namiddag, in eene gezellige
+achterkamer, tusschen mijnen vriend Herman Heise en mij. Ik had hem, een
+jaar of twaalf geleden, te Delft verlaten als het rampzaligste lid van
+het gansche studentenkorps: een jongen van geest en aanleg, maar die
+jammerlijk èn met zijn eigen groote lichaam èn met zijnen <i xml:lang="de">weltschmerz</i>
+in de war zat&mdash;eene soort van sentimenteelen Roodhuid&mdash;mager,
+menschenschuw en miserabel. Ik vond hem terug als een welbeklant civiel
+ingenieur, eenen flinken kerel, een practisch man, een nuttig burger,
+een gelukkig echtgenoot&mdash;wijs, wakker en welgedaan.</p>
+
+<p>En nu zou hij, terwijl zijne vrouw hare vriendin bezocht, mij vertellen
+hoe dit zoo gekomen was.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Een wonder noemde ik het (zoo begon hij), dat er, gelijk ge het zoo
+vleiend verkoost uit te drukken, van <span class="pagenum" title="184"></span><a id="p_184"></a>damp nog vleesch, van eene larve
+nog een mensch uit mij geworden is niet alleen, maar dat ten overvloede
+ik, in mijnen tijd de vrouwenschuwste aller jongelingen, thans binnen de
+landpalen met een lantarentje den man zou mogen gaan zoeken, die uit de
+huwelijks-loterij eenen kostelijker prijs trok. Wel&mdash;het wonder zit hem
+hierin, dat het niet alles, in stee van zoo bijzonder goed, reddeloos
+verkeerd liep, gelijk het immers, volgens de geijkte maatschappelijke
+opvatting, had <em class="g">moeten</em> doen. Want kijk&mdash;het <em class="g">begin</em> van mijn geluk was niet
+in den haak! zoo zouden onze moeders en schoonmoeders en behuwdzusters
+verklaard hebben; en de éénige reden waarom zij het <em class="g">niet</em> verklaarden,
+was (tusschen twee haakjes) dat zij <i xml:lang="la">in casu</i> niet bestonden:&mdash;wij waren
+beiden weezen toen we trouwden, en zonder familie:&mdash;onder ons gezegd,
+eene der eerste en zeldzaamste voorwaarden tot huwelijksheil. Maar
+alevel, ik moet zelf erkennen dat het begin uit de verkeerde wereld was.
+Eigenlijk, moet ge weten, heb niet ik Suzette, maar heeft Suzette mij
+gevraagd!</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Hoe zal ik die lange geschiedenis kort maken? eene geschiedenis,
+bovendien, die, als alle liefdeshistories, zoo bitter weinig om het lijf
+heeft voor alle menschen behalve twee?....</p>
+
+<p>Het was op eenen somberen namiddag in November van het jaar 1865....
+Neen, dat riekt te sterk naar eenen roman van Bulwer!....</p>
+
+<p>Eenzaam dolend langs den Delftschen buitensingel.... Bah! dat wordt weer
+te tragikomisch!....</p>
+
+<p>Komaan, om er dan eenen slag in te slaan:&mdash;het was de mist die het deed!
+Ja, niemand dan de mist was het!</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="185"></span><a id="p_185"></a></p>
+
+<p>Niet lang na uw vertrek naar Java, wandelde ik op zekeren namiddag te
+Delft mijn singeltje om: de Haagpoort uit, de Rotterdamsche poort weer
+in&mdash;zooals wij te voren honderdmaal zamen deden. Het was een van die
+dagen gelijk ik ze in November even gaarne mag, als zonnegloed in Juli:
+een kille, grauwe, mistige druiler, een dag zonder ochtend en zonder
+avond, een dof geschemer tusschen twee nachten. Ik verbeeld mij wel eens
+dat het klimaat van dit land veranderd is in de laatste jaren: dat het
+er niet meer als voorheen zoo vriest en zoo sneeuwt in den winter, zoo
+stormt en zoo hagelt in het voorjaar, zoo stooft en zoo onweert in den
+zomer. Dit is natuurlijk louter eene poets die mijn geheugen mij speelt.
+Maar wat het <em class="g">misten</em> betreft&mdash;dáárop zou ik durven zweren: er was in die
+dagen méér mist dan tegenwoordig. Zoo'n mist ten minste als er <em class="g">toen</em>
+hing&mdash;op dien November-middag, bedoel ik,&mdash;neen, zóó eenen heb ik er in
+mijn later leven nooit weer bijgewoond&mdash;of het moest te Londen geweest
+zijn. Men kon feitelijk geenen boomstam op twintig passen vóór zich
+onderscheiden.</p>
+
+<p>Gij weet&mdash;dat was destijds een weertje naar mijn hart. De mist van
+buiten stemde zoo juist overeen met den mist van binnen. Behoef ik ú,
+mijn waarde&mdash;den éénige die mijne schuwheid wist te bezweren en mijn
+gemoed uit zijne schulp te doen kruipen&mdash;behoef ik ú te herinneren welk
+een rampzalig, eenzelvig wezen ik was: hoe afkeerig van menschen, hoe
+verlegen met mijzelven tusschen al die andere jongelieden, die zich
+(naar het mij toescheen) zoo benijdenswaardig vlug en gemakkelijk, of
+althans zelfgenoegzaam en vrijpostig, in de <span class="pagenum" title="186"></span><a id="p_186"></a>vormen des gezelligen
+levens bewogen?&mdash;Gij schreeft het toe aan eene ziekelijke
+prikkelbaarheid van mijn temperament, en aan de dompigheid van mijne
+opleiding. Zeer juist; eene ouderlooze en vreugdelooze jeugd ten huize
+van een orthodox predikant in een zeurig landstadje kon tot eene gezonde
+ontwikkeling van mijne levensgeesten niet bevorderlijk zijn geweest.
+Maar er was toch nog eene meer rechtstreeksche oorzaak bij in het spel,
+die ik zelfs voor ú getracht heb verborgen te houden, omdat ik
+meende&mdash;zeer dwaselijk&mdash;dat haar te bekennen, hetzelfde zou wezen als
+haar te verergeren. Ik leed namelijk (en gij moet het vaak genoeg hebben
+opgemerkt) in de ergste mate aan eene ziekte, die voor eenen student
+ellendiger om te dragen is dan een bochel of een vuurroode haarbos:&mdash;de
+<em class="g">bloosziekte</em>. Mijn hart werkte als eene pneumatische pomp. De nietigste
+aandoening dreef mij het snel verschietende bloed golfsgewijze naar hals
+en wangen en slapen. Het was al genoeg, bij voorbeeld, dat ik op straat
+iemand te groeten had; dat een vreemdeling mij naar den weg vroeg; dat
+eene jonge vrouw mij voorbijging, wanneer ik wist dat anderen mij
+gadesloegen. Beging iemand in gezelschap eenen flater of eene
+onkieschheid, meestal was hij het niet, die kleurde, maar ik. Richtte
+men in eenen kring het woord tot mij, en diende ik eenigszins omslachtig
+bescheid te geven&mdash;het geschiedde niet zonder het rijzen van eenen
+donkeren blos. Onder kornuiten zelfs was het terloops vermelden van deze
+of gene, vaak mij geheel onbekende vrouw al voldoende om mij zoo rood te
+doen worden als een kostschoolnufje bij het hooren noemen van den naam
+haars heimelijk bewonderden luitenants.</p>
+
+<p>Gij kunt niet beseffen&mdash;neen, zelfs gij kunt dat <span class="pagenum" title="187"></span><a id="p_187"></a>niet&mdash;wat ik onder die
+kwaal geleden heb: hoe zij mijne gansche jeugd bedorven en verlamd, hoe
+zij geheel mijne toekomst bedreigd heeft met zedelijken en
+maatschappelijken ondergang. Ik heb later in Darwin's boek over de
+gemoedsaandoeningen eene treffend juiste beschrijving en verklaring van
+de bloosziekte gevonden. De groote natuurvorscher zoekt hare oorzaak,
+kort gezegd, in eene overspannen oplettendheid op onszelven, samengaande
+met een gevoelig hechten aan de meening van anderen, bijzonder met
+betrekking tot ons persoonlijk voorkomen. Hadde ik dit hoofdstuk, waarin
+ik mijzelven terugvond, vroeger gelezen (met de mededeeling er bij, dat
+het verschijnsel lang zoo zeldzaam niet is), ik zou misschien in die
+wetenschappelijke openbaring den moed, en in den moed ook de middelen
+gevonden hebben, om het zwak te bestrijden. Maar nu&mdash;&mdash;och och! het was
+een deerlijk martelaarschap! Ik verbeeldde mij dat ik de éénige lijder
+was aan deze kwaal. Ik hield haar voor ongeneeslijk. Al mijne pogingen
+om haar te verbergen, verergerden haar slechts. Innerlijk dorstend naar
+sympathie, had ik aan vriendschap, aan gezelligheid behoefte. Van nature
+tuk op onderscheiding en genot, zou ik mij hals over kop hebben willen
+neerstorten in den vroolijken maalstroom der jeugd. Maar die ellendige
+hebbelijkheid sneed mij af van alles wat ik anders begeerig gezocht zou
+hebben. Want de menschen, allerminst de jongen, hebben geen mededoogen
+met zulk een zwak; integendeel, zij vermaken zich er mee en zoeken het
+nog te verergeren, hetzij om zich te goed te doen aan het besef van
+hunne eigene superioriteit, hetzij uit loutere plaagzucht. En zoo deed
+deze bezoeking mij alle gezelligheid vermijden, deed mij elke aanraking
+met flinke mannen en <span class="pagenum" title="188"></span><a id="p_188"></a>eerbare vrouwen ontvluchten, deed mij een huwelijk
+als iets onmogelijks, eenen eervollen werkkring als iets onbereikbaars
+voor mijzelven beschouwen, en liet mij geene uitkomst blikken, dan als
+landmeter naar de Kaap te trekken, ten einde mij daar te verschuilen
+onder Boeren en Hottentotten. Zij deed mij gluipend het zonlicht
+schuwen, omdat de duisternis mijn ongeluk verheelde. Soms wilde ik haar
+trotseeren&mdash;maar dan juist scheen er een springvloed te loopen door
+mijne aderen; en was eenmaal de roode golf gerezen, dan stond ik onder
+de menschen als een slungel, met den mond vol tanden, met al mijne
+ledematen verkeerd, haast met tranen van spijt en schaamte in mijne
+oogen, wenschende dat ik in den grond verzinken mocht:&mdash;ik, een Delftsch
+student, eene lange, knokige kerel, met de beginselen van eenen knevel
+al onder den neus, daar blozend en stotterend als een schoolmeisje dat
+betrapt werd op het kapen van een pruimentaartje!&mdash;Mijn potig uiterlijk,
+dat mijne zotte ziekte des te meer deed uitkomen, behoedde mij aan den
+anderen kant voor den smaad van hardop uitgelachen te worden; maar het
+sluiksche gegichel der ommestanders ontsnapte mij niet. Dikwijls jeukten
+mij de knuisten; slechts de gedachte, dat ik door spektakel mijzelven
+nog te belachelijker maken zou, weerhield mij om te beproeven of er op
+de gezichten dier ginnegappers toch niet door middel van eenige
+welaangebrachte muilperen wat kleur te krijgen ware. Voor gewelddadige
+experimenten op mijzelven echter deinsde ik niet terug. Nu eens stelde
+ik mijn aangezicht uren lang bloot aan de werking der zonnestralen,
+opdat onder de geblakerde huid het opwellen van het fatale rood niet
+zichtbaar wezen zou. Vaak ook dronk ik mij eene halve roes aan, die mij
+ten <span class="pagenum" title="189"></span><a id="p_189"></a>minste gedurende een uur of wat onbedeesdheid en kleurvastheid
+verzekerde. Om mij te verzetten, zocht ik ruwe, eenzame vermaken; om mij
+te harden tegen mijne <em class="g">valsche</em> schaamte, gaf ik mij af met schepsels die
+alle <em class="g">eerlijke</em> schaamte hadden uitgeschud. Ik was op weg, in alle stilte
+een lap en een lichtmis te worden. Eenige malen zelfs stond ik aan den
+rand van zelfmoord. Eerst schafte ik mij eene revolver aan; later
+weifelde ik tusschen cyankalium en morphine!&mdash;Nu, er zijn wel gekken
+geweest, die om minder zaaks hun pakje zich van den hals hebben
+geschoven! Gelukkig voor mij, dat ik mijzelven zoo telkens weer uitstel
+van executie verleende. Wat al goede dingen zou ik anders misgeloopen
+zijn!</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Gelijk gezegd&mdash;uit den mist zou er redding voor mij dagen.</p>
+
+<p>Het was op de hoogte van den Constructie-winkel, dicht bij het buitentje
+dat &bdquo;<i>de Groene Haven</i>&rdquo; heet. De tot vocht gestolde nevel drupte in
+dikke droppels uit de boomen; ik had dus mijne paraplu opgestoken, en
+slenterde, het hoofd vervuld met mijmeringen, die ongeveer zoo vroolijk
+waren als de natuur om mij heen, langzaam den eenzamen weg af.
+Opeens&mdash;ik zeide u al dat men slechts weinige schreden voor zich uit kon
+zien&mdash;opeens bespeurde ik dat ik op het punt stond in botsing te geraken
+met een medemensch, en wel, naar de kleeding te oordeelen, met eene van
+het vrouwelijk geslacht. Eene fladderende grijze regenmantel, óók onder
+eene paraplu (die hoofd en bovenlijf der gedaante voor mij verborgen
+hield), was snel uit den grauwen damp komen aanzweven, en het bleek dat
+wij elkander niet hadden opgemerkt vóór wij als boeg tegen boeg
+laveerden. Zonder op te zien, week ik rechtsaf <span class="pagenum" title="190"></span><a id="p_190"></a>uit; doch daar de
+tegenpartij links uitweek, bleef onze positie onveranderd. Nu stapte ik
+links af:&mdash;de gemantelde echter stapte rechts. Zij weer links, en ik
+weer rechts; en toen, voor de vierde maal, nógeens zij weer rechts en ik
+weer links!.... Het was bespottelijk! Zulk een mispas kan het best
+gemanierde paar voetgangers overkomen; maar in dit geval was hij méér
+dan zot, doordien onze regenschermen telkens tegen elkander aanbotsten
+en elkaar met groote veerkracht terugstieten.... Dat ik eene gloeiende
+kleur kreeg, behoeft wel geene verzekering. Want bij den tweeden zijstap
+had ik mijne tegenstandster aangekeken, en, ofschoon ik de oogen
+onmiddellijk weer neersloeg, met dien enkelen schichtigen blik even veel
+gezien als met eenen halven dag starens.</p>
+
+<p>Het is curieus, amice, en ik denk dat het ook ú wel eens opgevallen moet
+zijn, hoe men soms uren lang tegenover eene dame kan gezeten hebben,
+zonder daarna te kunnen zeggen of hare oogen blauw dan grijs waren, of
+het tipje van haren neus naar den hemel dan naar de aarde wees, en of
+zij al dan niet eene moedervlek op de rechter wang had&mdash;terwijl een
+ander maal het gansche beeld eener vrouw ons met eenen enkelen, vliegend
+snellen <ins class="corr" id="corr18" title="Bron: oopopslag">oogopslag</ins>, onuitwischbaar in het geheugen staat
+geëtst........ Met dien éénen blik had ik gezien dat het jonge meisje
+daar tegenover mij rijzig en krachtig gebouwd was&mdash;haast even lang als
+ikzelf: dat zij een prachtig <i>buste</i>, eene matte, doch gezonde tint, een
+kuiltje in de blanke kin, en regelmatige, hoewel ietwat forsch gesneden
+trekken had; dat zij bruin van oogen en blond van haar was, en dat zij
+bloedkoralen oorbellen droeg. Eene blondine met bruine oogen&mdash;&mdash;mijn<span class="pagenum" title="191"></span><a id="p_191"></a>
+ideaal, moet ge weten! Zuidelijk vuur bij Germaansche
+zachtheid!&mdash;&mdash;ofschoon, op dat moment&mdash;neen waarlijk, zachtheid sprak er
+toch niet uit dat wezen, en vuur al evenmin! Norsch en koel vonkten die
+donkere oogen mij tegen; de vleugels van den fraaien neus spanden zich,
+als van toorn; de frissche lippen presten zich dreigend samen....
+Vanwaar, dacht ik bij den derden zijstap, vanwaar deze verstoorde
+uitdrukking op dit eêl gelaat?... Toen schoot mij plotseling te binnen:
+o Hemel! als zij eens meende dat gij 't er om deedt, dat ge een vlegel
+waart, die haar den pas wou afsnijden om haar te beleedigen!... Mijn
+blos werd scharlaken. Wanhopig, om haar toch mijnen goeden wil en de
+eerlijkheid mijner bedoelingen te toonen, maakte ik mijnen vierden
+noodsprong. Doch ik vrees, er zou er nog wel een vijfde en een zesde
+hebben moeten volgen, indien de schoone zelve niet beter raad uit deze
+verlegenheid geweten had, dan mijn lummelig ik. Opnieuw haar aankijken,
+durfde ik niet. Maar ik hoorde haar spottend lachen, en uitroepen: &bdquo;Och
+meneer, als u even stil wou staan, dan zou de weg breed genoeg zijn voor
+ons beiden!&rdquo;...... Nu stond ik als een paal. Ik voelde dat zij mij
+voorbijglipte. Ik waagde het òm te kijken. Met vluggen, elastischen tred
+zag ik haar in den dikken mist verdwijnen. Tien, twaalf schreden&mdash;&mdash;ik
+was weer alleen&mdash;de aarde was woest en ledig, en duisternis rondom mij
+zweefde over de weilanden.</p>
+
+<p>In de onzaligste stemming wandelde ik verder. Komaan! Een nieuw
+meesterstuk toegevoegd aan het lange, lange register van mijne
+pummelarijen. Hoe onbeholpen had ik mij daar weer aangesteld! Geen woord
+van ontschuldiging jegens het hupsche kind had mijne tong<span class="pagenum" title="192"></span><a id="p_192"></a> weten te
+vinden. Geen wóord, geen groet, geene buiging. Gebloosd slechts had ik,
+altijd maar weer gebloosd. O bloed, bloed, sarrend bloed! Een oog dat
+ons ergert, kunnen wij uitrukken en vàn ons werpen; maar tegen bloed dat
+ons plaagt, staat er in den ganschen bijbel geen recept!... Wat echter
+kon het mij ditmaal schelen! Niemand was ditmaal immers getuige geweest
+van mijne beschaming!.... Toch, niemand?&mdash;En zij dan?... Het vlijmde mij
+door de borst. Brandender schaamtegevoel had mij niet kunnen pijnigen,
+indien de spottende blikken van honderd makkers op mij gericht waren
+geweest. Het meisje was mij wildvreemd. Ik kende haar evenmin als zij
+vermoedelijk mij. Maar dat juist zij mij had moeten aanschouwen in al
+mijne onredzaamheid, dat krenkte mijn zelfgevoel dieper, dan al wat ik
+ooit nog van dien aard had te verkroppen gehad. Zeer beslist vestigde ik
+mijne keus nu op cyankalium.</p>
+
+<p>Middelerwijl was ik, na nog eenen kleinen omweg gemaakt te hebben, langs
+het Oude Delft in de stad teruggekeerd. De torenklokken sloegen half
+vier; het weinigje daglicht begon al te zinken; in enkele huizen liet
+men de gordijnen reeds vallen, en stak de lichten aan.</p>
+
+<p>Ik woonde toen aan de Hippolytus-buurt; doch de kamer beviel mij niet,
+of de huisploert maakte het mij lastig&mdash;kortom, ik had mijne huur
+opgezegd, en moest met den laatsten der maand (dat was binnen twee of
+drie dagen) verkassen. Nog wist ik niet waarheen.</p>
+
+<p>Terwijl ik nu, om den gang langs het Academie-gebouw en de luidruchtige
+schaar van de daaromtrent lanterfantende jongelingschap te vermijden, de
+Korte Breedsteeg insloeg, zag ik aan eene woning in die uitgestorven
+zijstraat een bordje uitsteken, houdende mededeeling, <span class="pagenum" title="193"></span><a id="p_193"></a>dat aldaar eene
+gemeubileerde kamer te huur was. Mij docht, die stand kon mij wel
+passen: er was er geen stillere in gansch Delft, en aan de overzijde had
+men, over eenen muur heen, uitzicht op den tuin achter een deftig
+heerehuis. Op de deur las ik eenen mij niet onbekenden naam: &bdquo;Holwerd,
+muziekmeester en stadsklokkenist.&rdquo; Ik stapte achterwaarts, om de woning
+eens op te nemen; vrijmoedig, in de meening dat niemand mij opmerkte,
+hef ik den blik naar de eerste verdieping&mdash;&mdash;en, verbeeld u, het eerste
+wat ik zie, is zij&mdash;het meisje van daareven, dicht bij het raam over een
+naaiwerk gebogen!</p>
+
+<p>Ik verstijfde&mdash;ditmaal niet blozend, maar bleek wordend tot in de
+wortels van mijne haren.... Ook zij had mij gezien, en terstond den rug
+naar het venster gekeerd. Onnoodig! Want sneller dan zij zich wenden
+kon, was ik op de stoep gesprongen om mij voor haar te verbergen&mdash;en
+tevens, vóór ik het zelf recht wist, had ik mijne hand aan de schelknop.</p>
+
+<p>Wat ging ik doen?&mdash;Daar aanbellen?&mdash;Nooit!... Maar toch, ja&mdash;ik moest
+wel&mdash;ik kon niet meer terug! Zij kon in den spion mijne beweging hebben
+opgemerkt&mdash;het zou kwajongensachtig zijn, indien ik nu wegliep. Ook was
+er iets in mij dat mij dwong, dat mij den wil ontnam. Ik durfde
+niet&mdash;maar ik <em class="g">moest</em>. Het koperen knopje zat mij tusschen de vingers als
+vastgeklemd: mijn arm behoorde mijzelven niet meer toe: een galvanische
+stroom voer mij uit den schouder er door heen.... Daar volgde een zachte
+ruk&mdash;en de bel ging over.... Bij haar klingelen was het mij of ik eenen
+moord begaan had, en of ik het armezondaarsklokje reeds mijne uitvaart
+hoorde luiden.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="194"></span><a id="p_194"></a></p>
+
+<p>Men liet mij vrij lang wachten op de stoep. Ik hoorde eene mansstem,
+die nijdig riep: &bdquo;Suzette! kan je niet open doen?&rdquo;&mdash;Eindelijk ontsloot
+zich de deur, en de heer Holwerd zelf, gemuild en gemutst, stond in het
+portaal en vroeg mij naar mijn believen. Zijn knorrig gelaat helderde op
+toen ik hem verzocht mij de kamer te laten zien; het straalde van
+genoegen toen ik haar tegen eenen niet zeer billijken prijs inhuurde.
+Drie dagen daarna had ik bij den klokkenist mijnen intrek genomen. De
+heer Holwerd heette mij met zekere beschonken plechtigheid welkom onder
+zijn dak. Een halfwas stuk van een dienstmeisje bracht mij het theewater
+en ruimde mijne kamer<ins class="corr" id="corr19" title="Bron: ,">.</ins> Maar des klokkenisten dochter hield zich
+onzichtbaar.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Veroorloof mij thans, vóór ik verder ga, eens even aan te pijpen en de
+sherry-karaf voor den dag te halen. Deze oude herinneringen wekken in
+mijnen boezem emoties, die mij dorstig maken naar wijn en naar
+tabaksrook. Wijn die het hart verheugt, en tabaksrook die de zinnen
+stemt tot kalmte.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Ik geef u mijn woord&mdash;zoo vervolgde mijn vriend Herman&mdash;dat ik
+aanvankelijk bij mijzelven geen spoor ontdekken kon van verliefdheid op
+Suzette, en dat ik (afgezien van dien geheimzinnigen drang tot
+aanschellen, dien ik mij nog maar niet verklaren kon) eerlijk meende
+overtuigd te zijn van niet om harentwille, doch om den wille van
+mijzelven haar vaders rustige en welgelegene voorkamer betrokken te
+hebben. Wel bleef haar beeld<span class="pagenum" title="195"></span><a id="p_195"></a> mij met zeldzame klaarheid voor de oogen
+zweven; wel betrapte ik mijzelven op droomen waarin zij eene rol
+speelde, en vaak ook op een heimelijk verlangen om, zelf ongezien, haar
+op hare gangen eens te mogen bespieden. Maar tusschen dit en
+verliefdheid lag toch nog een gansche oceaan, meende ik. Bovendien had
+ik het denkbeeld van ooit met mijne onbeminnelijke persoonlijkheid eene
+jonge vrouw te kunnen bekoren, het denkbeeld van ooit met een werkelijk
+mooi meisje eene geregelde vrijage te kunnen aanknoopen, steeds zóó
+verre vàn mij geschoven, dat het ook thans in ernst geen oogenblik bij
+mij ingang wilde vinden.</p>
+
+<p>Al spoedig echter, naarmate ik het karakter van het meisje en de
+omstandigheden waarin zij leefde eenigszins nader leerde kennen, zou
+hierin eene merkbare verandering ontstaan. Deze kennis gaarde ik
+grootendeels uit den mond haars vaders, die zich geroepen scheen te
+voelen, de stuursche teruggetrokkenheid van zijne dochter te mijnen
+opzichte zooveel mogelijk te vergoeden door bij mij op de kamer praatjes
+te komen maken, waarbij hij dan, met eene vaak naar alcohol riekende
+gemoedelijkheid, zijne persoonlijke gevoelens omtrent verschillende
+huislijke en maatschappelijke aangelegenheden onbewimpeld voor mij
+uitstortte.</p>
+
+<p>De heer Holwerd was geen ondegelijk musicus; maar indien hij van zijne
+pianolessen had moeten leven, dan zou hij (volgens zijne eigene manier
+van spreken) zijne keel wel aan den kapstok hebben mogen hangen. Ik
+geloof dat hem van zijne eertijds bloeiende praktijk nog slechts een
+viertal uren 's weeks waren overgebleven: twee aan de dochter van eenen
+rijken kroeghouder, en twee aan eene alleenlevende dame van verdachte
+zeden.<span class="pagenum" title="196"></span><a id="p_196"></a> Daar hij echter als stads-carillonist en dirigent van een paar
+liedertafels een redelijk inkomen genoot, terwijl zijne dochter door
+handenarbeid goeddeels in haar eigen onderhoud voorzag, zoo hadde hij
+bij eene matige levenswijze niet noodig gehad eene kamer te verhuren.
+Ongelukkig was zijne levenswijs het tegendeel van matig. De goede man
+dronk een weinig; dat is: hij dronk wat veel. Strikt genomen, trof men
+hem zelden in eenen staat van onbeneveldheid: nooit rechtuit dronken,
+maar geregeld van 's namiddags twee uur af in meerderen of minderen
+graad aangeschoten. Om nu deze liefhebberij met een gerust geweten te
+kunnen bevredigen, behoefde hij méér geld dan hij met zijne muzikale
+kunstvaardigheden op den beganen bodem en in de hoogere luchtlagen
+verdienen kon. Vandaar de kamer verhuurderij. En vandaar ook eene
+voortdurende spanning tusschen hem en zijne dochter. Want Suzette, die
+niet te trotsch was om zich eene mate van onafhankelijkheid te
+verzekeren door het bedrijf van hoedenmaakster te beoefenen, droeg het
+hart veel te hoog om de bel na te loopen en zich de impertinenties te
+getroosten van eenen &bdquo;heer op kamers&rdquo;, student of luitenant; en zeer
+kwalijk duidde zij het haren vader, dat hij geheel onnoodig, louter om
+zijnen dronkenmansdorst ruimer te kunnen laven, zichzelven en haar deze
+vernedering aandeed, haar de vrijheid in huis ontnam, het beste vertrek
+ontroofde, en&mdash;wat het ergste was&mdash;haar prijs gaf aan de kans van onder
+haar eigen dak bloot te staan aan de kwetsende vervolgingen, waarvan
+zij, eene burgerdochter, onbeschermd en zonder stand, op de straat reeds
+méér dan genoeg te lijden had. Ik kon dit alles opmaken uit eene
+ontboezeming van den ouden heer zelven.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="197"></span><a id="p_197"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Ja, ja!&rdquo; sprak hij op zekeren namiddag tot mij, terwijl hij dapper van
+mijnen portwijn proefde: &bdquo;Trots is goed en wel! Trots is best in een
+mensch: want zonder trots houdt een mensch zijn hoofd niet uit de
+modder. Ikzelf ben óók trotsch: op mijnen onbezoedelden naam, op mijne
+muzikale talenten, op mijne knappe dochter, op mijn dochters pianospel,
+dat zij van niemand anders dan mij heeft geleerd&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Zoo zoo?&rdquo; viel ik hem in de rede: &bdquo;Is dat mejuffrouw uwe dochter, die
+ik 's avonds in de achterkamer wel eens hoor spelen? Ik meende, mijnheer
+Holwerd, dat u het zelf waart.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ik zelf? Papperlepap, meneer!&mdash;Neen, mijne eigen vingers hebben met dat
+getrommel daar boven in den toren al lang hunne <i xml:lang="de">geläufigkeit</i> verloren.
+Mijne dochter is 't, die u hoort. De sonaten van Beethoven, het <i xml:lang="it">Rondo
+capriccioso</i> van Mendelssohn, het <i xml:lang="de">Blumenstück</i> van Schumann&mdash;als
+gesneden koek, zeg ik u! Netjes en met gevoel, glad en <i>con brio</i>!&mdash;Had
+ze mijnen zin gevolgd, dan was ze pianojuffrouw geworden: en dan was
+haar kost gekocht geweest. Maar zij beweert dat ze niet uit het hout
+gesneden is om allerlei apen zonder ooren en kippen zonder kop de
+gamma's en den eersten Czerny in te stampen; en daarin heeft ze wel
+gelijk, geloof ik: want tot martelaarster is mijn Suzètje ook al niet in
+de wieg gelegd; eer, vrees ik, zou ze eene pil innemen of uit het
+zolderraam springen, als men haar het leven te spaansch maakte.... Eene
+superbe meid, meneer! Je kent haar toch? Eene meid om eenen paal mee in
+den grond te slaan. Oók trotsch, jawel!&mdash;Een juffertje, dat er uitziet
+als zij, heeft natuurlijk wel eens aanstoot van de heertjes. Dat kan
+niet anders; bloed is geen karnemelk, en wij zijn allemaal jong
+geweest;&mdash;maar ik beloof <span class="pagenum" title="198"></span><a id="p_198"></a>je dat zij de snuiters die haar te na komen op
+de kneukels weet te tikken! Eene kranige meid, hoor, waarop een vader
+trotsch mag zijn!.... Maar kijk, zoo kom ik nu vanzelf weer op mijn
+chapiter terug. Trots, zeide ik, is heel goed. Alleen, men kan ook de
+beste dingen bij den verkeerden kant aanpakken. Een burgermeisje, zeg ik
+maar, dat nu eenmaal geen fortuin heeft, moet niet te trotsch wezen om
+haren vader op eene fatsoenlijke manier zijne middelen van bestaan te
+helpen verbeteren. Wel, meneer&mdash;zelfs professors en dominees verhuren
+kamers aan jongelui! Waarom dan geen arme oude muzikant?&mdash;En wanneer men
+eenmaal kamers verhuurt, dan moet men niet te trotsch wezen om zelf eens
+een kopje of een glaasje binnen te brengen. En heeft een meisje in zoo'n
+positie het voorrecht, dat ze er goed uitziet, dan mag zij in alle eer
+en deugd bedacht zijn op een goed huwelijk, dat haar eene toekomst
+verzekert; en dan behoeft zij niet met hare zure gezichten elk
+jongmensch, die misschien met de nobelste bedoelingen met haar in kennis
+zoekt te geraken, en die daartoe geen geschikter middel weet, dan bij
+haren vader in huis behoorlijk eene kamer te betrekken&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>Op dit oogenblik werd er driftig tegen de kamerdeur geklopt, en
+Suzette's stem, in welke eene trilling van toorn niet te miskennen viel,
+riep van buiten: &bdquo;Vader, het eten staat op tafel! Zult u haast
+komen?&rdquo;..... Had zij iets van zijne luide redeneering opgevangen, en op
+deze kort aangebonden manier zijn gesnap willen afbreken?... &bdquo;Ik kom, ik
+kom!&rdquo; schreeuwde Holwerd, zichtbaar verward: &bdquo;Tot weerziens, meneer
+Heise! Excuseer mijne rondborstigheid! We praten wel eens nader, hoop
+ik!&rdquo;&mdash;En hij dribbelde snel de kamer uit.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="199"></span><a id="p_199"></a></p>
+
+<p>Neen oude! met mij zoudt ge niet veel nader meer praten&mdash;ten minste
+over uwe dochter niet. Ik verachtte den vent na dit gesprek: en toch was
+ik hem voor zijne borrelpraat half dankbaar. Want nu eerst werd alles
+mij duidelijk. Nu eerst begreep ik de krenkende positie van het meisje
+in dit huis:&mdash;eene schoone dochter, fier en rein&mdash;een veile dronkaard
+van eenen vader. Nu ook besefte ik in welk eene valsche stelling ik
+mijzelven tegenover haar geplaatst had. Hoe kon het anders, of zij moest
+meenen dat ik haar gevolgd was en beloerd had na die ontmoeting op den
+singel? dat ook ik een dier sujetten was, die zich in hare woning waren
+komen nestelen om haar strikken te spannen?&mdash;Ik begreep hare schuwheid,
+haren onwil om zich te vertoonen&mdash;alles!... Wat moest ik
+doen?&mdash;Heengaan? Maar dat zou op den aftocht van eenen verslagen vijand
+gelijken. Neen! blijven wilde ik. Ik wilde haar bewijzen, door mijn
+eerbiedig gedrag, door mijne ingetogenheid, dat zij zich in mij dan toch
+vergist had. Blijven dus&mdash;al ware het slechts om door mijne aanwezigheid
+de kapers van de kust te houden.</p>
+
+<p>Van toen af kon ik het voor mijzelven niet meer verhelen, dat er voor
+Suzette iets in mij groeide, wat ik (hoe vaak ook vroeger op deze of
+gene deerne heimelijk verzot) voor geene andere vrouw ooit gevoeld had.
+Eerst hield ik het nog voor eene soort van medelijden, gepaard aan een
+ridderlijk verlangen om haar te beschermen. Zij immers moest, evenals ik
+zelf, zich eenzaam en ongelukkig voelen in de wereld; en hoewel ik zeer
+goed wist dat twee gekken nooit éénen wijze maken, noch twee lafaards
+éénen held, zoo waren mij toch wel gevallen bekend, waarin twee
+eenzaamheden de som hadden opgeleverd van ééne volmaakte gezelligheid,
+en twee ongelukkigheden <span class="pagenum" title="200"></span><a id="p_200"></a>die van één onmetelijk geluk. Maar straks
+geraakte ik tot het bewustzijn, dat de zaak te ernstig werd voor
+woordspelingen, en dat het eene wonderlijke soort van medelijden is,
+waaruit een razende drang ontstaat om voor het voorwerp er van op de
+knieën te vallen en het de voeten te kussen.</p>
+
+<p>Mijn vriend&mdash;ik was verliefd! Dat is, verliefd zooals ik met <em class="g">mijn</em>
+karakter het wezen moest: verliefd met eene verholene intensiteit, die
+weldra mijn geheele <em class="g">zijn</em> doordringen zou: met eenen stillen, innerlijken
+gloed, die langzaam voort zou smeulen tot hij mij gansch zou hebben
+verteerd. Ik sidderde bij het uitzicht: want het beloofde mij niets dan
+marteling. En toch deed deze nieuwe pijn mij tintelen van eene ongekende
+vreugd, van eene vage zaligheid, doelloos, redeloos, hopeloos&mdash;en
+nochtans zoo zalig.... Wel, amice&mdash;gij zelf waart indertijd niet van
+marmer. Gij weet dus alles.... Ik was verliefd!</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Drie weken na mijne intrede in meester Holwerd's huis zag ik Suzette
+voor het eerst terug. Het was op de stoep, terwijl ik tegen het
+middaguur iets vroeger dan gewoonlijk thuiskwam, en zij juist uit wilde
+gaan. Mijnen beleefden, diep blozenden groet beantwoordde zij nauwelijks
+met eene lichte hoofdbeweging. Mijn God! hoe streng die fijne
+wenkbrauwen, dat blanke voorhoofd zich konden fronsen over die trotsche
+bruine oogen! Hoe verachtend die neusvleugels trillen, die lippen zich
+krullen konden!.... Wat zal ik u zeggen?&mdash;Ik vond er haar slechts te
+schooner, te edeler, te begeerlijker om!...... Mijn vriend&mdash;ik was
+verliefd!</p>
+
+<p>En, bij mijnen baard, dat ben ik&mdash;&mdash;ja, 't is zeldzaam wanneer men reeds
+aan zijne koperen bruiloft<span class="pagenum" title="201"></span><a id="p_201"></a> denkt&mdash;&mdash;dat ben ik thans nóg!.... Nu echter
+niet meer als de smachtende slungel op de ongenaakbare nimf zijner
+droomen&mdash;maar als de op zijne beurt trotsche man op de milde, in
+wedermin bloeiende gade. Nu niet meer in de magerheid van mijn
+verlangen&mdash;maar in de volheid van mijn bezit. Nu niet meer, zooals Jan
+Luyken zingt&mdash;Jan Luyken, die, zoo'n kwast als hij was, toch wel een
+paar geestige minnedeuntjes uit zijne lier getokkeld heeft&mdash;, nu niet
+meer in &bdquo;<i>onzalige eenzaamheyt, vol quijnende ongenuchten</i><ins class="corr" id="corr20" title="Niet in Bron.">&rdquo;</ins>&mdash;maar</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza">
+ <span class="i4"><i>In den blijden staat</i><br /></span>
+ <span class="i2"><i>Van hem wien 't is gegeven</i><br /></span>
+ <span class="i4"><i>Door 't soet gelaat</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Van zijn beminde nooyt te zijn verzaat!</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Zóó ver echter waren wij toen in lang nog niet.</p>
+
+<p>Maanden verliepen er, zonder wezenlijke verandering in onze verhouding.
+Alleen scheen Suzette mij niet meer zoo opzettelijk uit den weg te gaan,
+en, als zij mij toevallig ontmoette, niet meer zoo voorbedachtelijk, zoo
+bestudeerd afstootend tegen mij. Drie dingen moeten, geloof ik, in mijn
+voordeel bij haar gepleit hebben, althans hare zwarte vermoedens omtrent
+mijne bedoelingen te haren opzichte in slaap hebben gesust. Vooreerst
+mijne altoos bloode, maar toch niet onridderlijke hoffelijkheid; ten
+tweede, dat ik zooveel mogelijk alle verdere vertrouwelijke gesprekken
+vermeed met haren vader; en eindelijk mijne eenzame, geregelde
+levenswijze;&mdash;ik had mijne vroegere losheden geheel afgezworen; ik zat
+meest elken avond tehuis, en werkte vlijtig. Soms, bij onze vluchtige
+ontmoetingen, wilde het mij lijken of er in de wijze waarop zij mij
+aanzag eene mengeling van<span class="pagenum" title="202"></span><a id="p_202"></a> bevreemding en medelijden, iets zelfs van
+belangstelling lag. Dat zij mij nu nog voor eenen vermomden Don Juan,
+voor eenen huichelenden belager van hare eer verslijten zou, was
+onmogelijk. Toch bleef zij, koel en streng, elke nadering ontwijken.
+Slechts bij hooge uitzondering, wanneer het dienstmeisje uit was, bracht
+zij mij iets op mijne kamer; ik had mij trouwens aangewend zooveel
+doenlijk mijzelven te helpen. Eéns maar had ik bij zulk eene gelegenheid
+de vermetelheid bijeengeraapt om haar te zeggen&mdash;stamelend en met eenen
+purperen blos&mdash;hoeveel genoegen zij mij des avonds, terwijl ik
+studeerde, verschafte met haar piano-spel. Sedert merkte ik op dat zij
+vaker en langer speelde dan te voren.</p>
+
+<p>Een andere verliefde, bedeeld met een weinigje meer zelfvertrouwen, zou
+allicht uit dit laatste trekje vooral zich wat goeds hebben durven
+beloven; één punt van sympathische aanraking is immers reeds veel, en de
+taal der tonen (ook ik speelde klavier) heeft al méér jonge harten tot
+elkander gebracht, dan die van den mond. Doch ik, met mijne bloosziekte
+en menschenvrees, met mijne ingewortelde begrippen omtrent de
+onaantrekkelijkheid van mijnen persoon, met mijne vooropgestelde
+overtuiging dat ik als vrijer van een jong en aanlokkelijk meisje eene
+onmogelijkheid was&mdash;wat had <em class="g">ik</em> mij te beloven?&mdash;Ik kon niet inzien, en
+ik dacht er ook liefst niet aan, wat er uit mijnen hartstocht worden
+moest. Vrijen en trouwen leek mij meer dan ooit eene voor mij ondenkbare
+onderneming. Bovendien, ik was innerlijk toch ook veel te fier om door
+de vrouw die ik liefhad te willen aangenomen worden enkel uit genade, of
+omdat ik goed genoeg zou zijn om (zooals vader Holwerd zeide) haar eene
+toekomst te verzekeren; bij al mijne geringschatting <span class="pagenum" title="203"></span><a id="p_203"></a>van mijne
+uiterlijke waarde, zou ik van de vrouw die ik huwde toch wedermin
+gevergd hebben als eene <i xml:lang="la">conditio sine qua non</i>. Mij bleef dus niets
+over, dan, naar het voorbeeld van mijnen beminden Don Quixote, van
+Amadis en Fiérabras en honderd andere edele ridderzielen, genoeg te
+hebben aan mijne eigene liefde <i xml:lang="fr">pure et simple</i>, in haar te leven om
+haarzelve, zonder hoop op, ja, kon het wezen, zonder verlangen zelfs
+naar bevrediging.</p>
+
+<p>Meen niet dat mij dit licht viel!&mdash;Ik had goed mij verdiepen in
+Cervantes&mdash;nooit liet zich onder het lezen de nevengedachte weren, dat
+Don Quixote en Amadis en Fiérabras altegaar maar zielen van papier, maar
+ridders van stroo en blik waren. Ik had mooi idealiseeren, dagelijks
+herinnerde mij de natuur met felle nepen, dat de min iets is van vleesch
+en bloed. Dan was ik bij vlagen den waanzin nabij! Dan wilde ik mij aan
+Suzette's voeten gaan storten, en haar smeeken zich over mij te
+erbarmen!.... Maar tijdig nog dook voor mij het schrikbeeld op, dat zij
+mij uitlachen en wegstooten zou, en dat ik dan zou moeten vertrekken uit
+de woning waar ik ten minste een wrang genot vond in het bewustzijn van
+hare nabijheid. Of die andere voorstelling, belachelijk nog in hare
+pijnlijkheid: hoe vader Holwerd zijne dochter misschien overreden zou
+mij als kostwinner en bezorger toch maar te aanvaarden: hoe hij met
+beschonken zalving zijne handen zegenend zou uitstrekken boven onze
+hoofden: en hoe ik dan 's zondags met Suzette uit wandelen zou moeten
+langs de Delftsche grachten, blos op blos, linkschheid op linkschheid
+stapelend&mdash;ten spot van heel de straat, en allermeest van mijne
+beminde!.... Ik blikte dan naar de kast waar ik nog altoos mijne
+vergiften geborgen hield. Maar de moed<span class="pagenum" title="204"></span><a id="p_204"></a> tot sterven ontbrak mij zoowel
+als de moed tot leven. Radeloos liet ik mij op de sofa vallen, en brak
+los in snikken.</p>
+
+<p>Onder eene van die buien verraste mij Suzette zelve. Zij kwam, daar er
+niemand anders tehuis was, mij eenen zoo pas bezorgden brief
+overhandigen. Ik moest haar tikken niet gehoord hebben. Toen zij den
+brief vóór mij op de tafel legde, hief ik mijn hoofd uit mijne handen,
+en staarde met mijne betraande oogen verwilderd tot haar op. Zij keek
+mij lang en sterk aan, met eenen zonderlingen blik.&mdash;&bdquo;Scheelt er iets
+aan, meneer Heise?&rdquo; vroeg zij zacht.... Ik bracht de hand aan mijne
+keel, die mij als toegenepen zat. Ik kon niet antwoorden, maar ik
+schudde ontkennend het hoofd.... &bdquo;U zit, geloof ik, te veel op uwe
+kamer&rdquo;, hernam zij: &bdquo;u moest wat meer uitgaan, en wat verzet nemen,
+zooals de andere jongelui&rdquo;.... Hare altstem trilde een weinig; zij
+kleurde even terwijl zij het zeide: zij was verrukkelijk schoon....
+&bdquo;Suzette!&rdquo; riep ik toonloos.... Maar zij was de kamer al uit.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>De zomer vlood voorbij. In de vacantie maakte ik, naar gewoonte, eene
+voetreis van een paar weken in Duitschland. Doch het eenzaam dolen in
+den vreemde, vroeger mij zoo lief, kon mij niet meer bekoren; ik had aan
+mijzelven en de natuur niet genoeg meer; of liever, beurtelings te veel
+en te weinig had ik aan beiden; en er was een tweede noodig geworden om
+het <em class="g">te veel</em> te ontladen, het <em class="g">te weinig</em> aan te vullen. Met andere
+woorden: Suzette's beeld vergezelde mij bij regen en bij
+zonneschijn&mdash;onafscheidelijker dus dan mijne schaduw. Reeds een veertien
+dagen vóór het hervatten der lessen, zat ik alweer op mijne kamer aan de
+Korte Breedsteeg<span class="pagenum" title="205"></span><a id="p_205"></a> te turen naar het gezwatel der lindebladers aan de
+overzij. Suzette (ik vernam het niet zonder eenen steek van jaloersche
+bezorgdheid) was uit logeeren bij eene nicht te Amsterdam. Haar vader
+ontving mij zeer opgewonden. Ik bespeurde dat hij zijn bitter-uurtje
+weer wat vervroegd had, zoodat hij voortaan reeds omstreeks de
+middagstonde in eenen kennelijk spiritueusen toestand verkeerde. Zijne
+vier laatste piano-lessen had men hem opgezegd, en ik meende te bemerken
+dat zijn Wilhelmus-gebeier uit den toren niet meer zoo energisch klonk
+als voordezen.</p>
+
+<p>In het begin van September kwam Suzette uit Amsterdam terug. Zij zag er
+opgeruimder uit dan te voren: bloeiender dus ook: meer dan ooit een
+toonbeeld van kloeke, trotsche schoonheid. Bij het wederzien reikte zij
+mij de hand, en vroeg mij hartelijk naar mijne gezondheid. Ik vatte
+daaruit moed om haar een fraai châlet met speelwerk aan te bieden, dat
+ik uit het Schwarzwald voor haar had meegebracht. Zij keek donker, trok
+de lippen samen, bedacht zich even&mdash;maar eindigde toch met het
+glimlachend aan te nemen. Ik voelde, het was eene groote gunst die zij
+mij bewees&mdash;doch aanmoedigends (dit zeide mij haar fronsen) mocht er
+voor mij niets in gelegen zijn.</p>
+
+<p>Daarna keerde alles weer in de oude voegen terug. De studiën werden
+hervat; de dagen slonken; de October-regens plasten neder. Suzette
+werkte harder dan voorheen. Zij liet zich weer uiterst zelden zien, en
+was dan in haar spreken, hoewel niet onvriendelijk, weer koel en kort.
+Ik vond haar bleeker, haar wezen gedrukter: een gevolg, vermoedelijk,
+van ergernis en zorg over haar vaders toenemende dronkenschap en
+onbekwaamheid tot zijn beroep. Wat mijzelven betreft&mdash;haar leed
+wakkerde<span class="pagenum" title="206"></span><a id="p_206"></a> mijnen hartstocht slechts aan, zonder evenwel mijnen moed te
+stalen. De uitkomst voor ons beiden, zoo eenvoudig toch, bleef voor mij
+verholen in ondoordringbare nevelen. Met een brandend hart en een
+troebel brein ging ik in den winter&mdash;voor mij den laatsten te Delft,
+indien het eind-examen slaagde&mdash;te gemoet.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Herfstdag na herfstdag sleepte zich traag daarhenen&mdash;met storm, met
+regen, met droef gesluierde luchten, of met weemoedigen zonneschijn.
+Straks alweer November; en mèt haar de mist weer, de eeuwige mist. Ik
+weet niet hoe het kwam, maar ik haalde mij in het hoofd dat er ook
+ditmaal uit dien mist iets avontuurlijks, iets beslissends voor mij
+moest opdoemen&mdash;eene lotswending tot een nieuw leven, óf tot den dood.</p>
+
+<p>Moet ik zeggen dat die <i xml:lang="de">ahnung</i> mij niet bedroog?&mdash;Zeker is het, dat
+November's mistigheid het hare bijdroeg om mij te wikkelen in een
+avontuur, welks afloop mij aanmerkelijk deed stijgen, zoo niet in
+Suzette's, dan toch in mijne eigene schatting.</p>
+
+<p>Op eenen avond, kort na het eten, had ik bij eenen mijner kennissen een
+boek te halen. Het mistte zwaar&mdash;juist als ongeveer een jaar geleden;
+alleen, het was nu geen natte, grauwe, maar een droge en witte nevel,
+uit welken de profeten vorst voorspelden. Pas buiten de deur, bespeurde
+ik aan den hoek der straat twee schimmen. Argeloos liep ik voort. Toen
+zag ik dat het een man was, die met uitgestoken armen een meisje zocht
+te omhelzen, dat zich heftig tegen hem weerde. Onmiddellijk herkende ik
+Suzette;&mdash;den man, met den rug naar mij toegewend, kon ik niet in het
+aangezicht zien. Hem toornig in den nek te grijpen en aan eenen kant
+slingeren, met een:<span class="pagenum" title="207"></span><a id="p_207"></a> &bdquo;kerel, laat af van die dame!&rdquo;, was het werk van
+eene seconde. Zijn antwoord was een duchtige vuistslag op mijn linker
+oog;&mdash;meteen had ik hem met het rechter herkend:&mdash;Duplis, een halfbloed,
+onder al de studenten gevreesd om zijne tijgerachtige lenigheid en
+kracht. Maar hier toch was de <i xml:lang="de">karbau</i> den <i xml:lang="de">matjan</i> te sterk. De woede
+staalde mijne zware knoken tot plethamers. Eén slag tapte hem het bloed
+uit den neus; een tweede dreef hem de tanden door de lip. Daarop den
+gelen aterling bij den strot vattende en hem achterover wringende, zou
+ik hem de ribben gebroken hebben over een ijzeren hek&mdash;indien niet
+Suzette mij met stevigen greep weerhouden had.... Als een vos die in
+eene klem zijnen staart heeft laten zitten, zoo droop Zwartjan den hoek
+om.</p>
+
+<p>Suzette stond eerst roerloos; toen legde zij den arm in den mijnen, en
+zoo gingen wij den korten afstand huiswaarts. Ik voelde haar lichaam
+beven. Zij zeide niets. Maar even vóór de deur brak zij in een heftig
+snikken los. &bdquo;O!&rdquo; stiet zij uit, terwijl hare vuist zich balde en hare
+oogen vonken schoten door de tranen heen: &bdquo;die ellendelingen!&mdash;En dat
+noemt zich heeren! dat noemt zich mannen!... Meneer Heise, laat ik u
+verder niet ophouden. Ik dank u!&rdquo;&mdash;Zij drukte mij de hand, en liet mij
+mijns weegs gaan.</p>
+
+<p>En ik?.... &bdquo;Spreek dan toch! Nu of nooit!&rdquo; had eene innerlijke stem mij
+toegefluisterd. Want nog nooit van mijn leven had ik mij zóóveel mans
+gevoeld: nog nooit voelde ik mij zoo sterk om mij met deze zelfde
+knuisten door alle hindernissen, zelfs door mijne vermaledeide blooheid
+heen te slaan.... Maar aan den anderen kant vond ik het zoo min, het
+ontdane kind thans om liefde te vragen, alsof ik eene belooning
+verwachtte voor den<span class="pagenum" title="208"></span><a id="p_208"></a> kleinen dienst van daareven. Ik zweeg dus. Morgen
+misschien! Morgen! dacht ik.</p>
+
+<p>Morgen echter had ik een blauw oog. Suzette zond mij door het
+dienstmeisje eene zalf om er op te smeren; maar zelve kwam zij niet om
+die operatie te bewerkstelligen. Op morgen volgde overmorgen; op déze
+week de volgende; op November December. Mijn oog had in dien
+tusschentijd al de kleuren van het spectrum doorloopen: van blauw was
+het groen, van groen geel, van geel weder normaalkleurig geworden. Maar,
+in welke dezer schakeeringen ook, Suzette was er niet naar komen zien.
+En naar gelang het eereteeken van mijne ridderdaad verdween, voelde ik
+ook mijnen vrijersmoed mij weer in de schoenen zinken, en mijne blooheid
+er uit oprijzen.</p>
+
+<p>Daar dwarrelde zacht de eerste sneeuw omlaag: fijne, schuchtere vlokjes,
+door grootere straks in dichteren drom gevolgd.&mdash;&bdquo;Suikerstrooisel!&rdquo;
+riepen de kinderen. Inderdaad, het was de dag er voor. Sint Nicolaas
+reed over de daken. Voor ieder bracht hij wàt&mdash;maar voor mij het
+allerbeste!</p>
+
+<p>In den avond van den 5<sup>den</sup> December 1866 zat ik eenzaam in mijne
+kamer. Het gejoel op de straat trok mij niet aan. Bovendien, ik had voor
+Suzette eene kleine verrassing besteld: eenen prachtband van Chopin's
+<i xml:lang="it">Notturnos</i>. Ik wilde wachten of zij behoorlijk bezorgd zou worden.</p>
+
+<p>Terwijl ik dan zoo over een dictaat zat, lezende zonder te verstaan,
+trad er opeens iemand, zonder kloppen, mijne kamer binnen, en sloot de
+deur achter zich toe. Suzette stond vóór mij, met het bewuste muziekboek
+onder den arm. Er was een vochtige glans in hare oogen, eene ongewone
+bleekheid op haar gelaat.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="209"></span><a id="p_209"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Meneer Heise&rdquo;, sprak zij zacht, terwijl ik opgerezen was en bedremmeld
+tegenover haar stond: &bdquo;deze muziek heb ik van u.... Neen, ontken het
+niet! Er is niemand anders in Delft, die mij zúlk een cadeau zou
+zenden.&rdquo;</p>
+
+<p>Ik stotterde iets&mdash;dat het zoo gering was&mdash;en dat ik ook mijzelven
+zooveel genoegen beloofde van het hooren spelen mijner lievelingsmuziek
+door haar.</p>
+
+<p>Zij legde het boek op de tafel, nam een papier op, dat zij om haren
+vinger rolde, en zweeg eene wijle, met neergeslagene oogen. Verlegen
+scheen zij&mdash;haast even verlegen als ik.</p>
+
+<p>&bdquo;En wat&rdquo;, vroeg zij fluisterend&mdash;&bdquo;wat heeft Sint Nicolaas ú wel voor
+<i>surprises</i> gebracht?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Mij?&rdquo; riep ik: &bdquo;mij? Wie ter wereld zou <em class="g">mij</em> met <i>surprises</i> bedenken?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Nu&rdquo;, hernam zij even zacht&mdash;&bdquo;dan heb <em class="g">ik</em> er eene voor u&mdash;ten minste als
+gij ze wilt aannemen. Ik breng u&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Suzette!&rdquo; stamelde ik.</p>
+
+<p>Zij sloeg hare oogen rein en helder tot mij op. Om haren fieren mond
+speelde een mij nog onbekende, een onbeschrijfelijk lieve glimlach. Twee
+tranen glipten haar over de wangen. Hare lippen beefden, haar volle
+boezem zwoegde&mdash;maar nu niet van toorn.</p>
+
+<p>&bdquo;Ja&rdquo;, voer zij voort: &bdquo;ik geloof wèl dat gij ze aannemen wilt, mijne
+arme <i>surprise</i>. Ik weet dat ge mij lief hebt; en ik begrijp waarom ge
+'t mij niet zeggen durft. Wij beiden gaan onder dat zwijgen ten gronde:
+ik in dit rampzalige huis, gij in uwe troostelooze afzondering. Als ge
+gelooven wilt dat ook ik je liefheb, als ge het hart vertrouwen wilt van
+een meisje dat arm is, dat de dochter<span class="pagenum" title="210"></span><a id="p_210"></a> is van eenen dronkaard, en dat
+zichzelve aanbiedt&mdash;&mdash;Herman&mdash;hier, dan breng ik je mijzelve&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Suzette!&mdash;lieveling!&rdquo;...................</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>&bdquo;Riep je, mijn jongen?&rdquo; vroeg eene stem achter ons.</p>
+
+<p>&bdquo;Halloh! daar is zij al weerom!&rdquo; schreeuwde mijn vriend Herman, aldus
+plotseling in het boeiendste van zijn verhaal gestoord; en hij sprong
+op, en sloot zijne prachtige blonde vrouw in de armen, en kuste haar met
+al het vuur eens bruidegoms.&mdash;&bdquo;Suzet! ik heb juist onzen gast hier
+zitten vertellen hoe we aan elkaar gekomen zijn. En als je niet een
+kwartier te vroeg van je uitgang terug waart, dan had ik hem óók nog aan
+zijn verstand gebracht hoe je eenen <em class="g">man</em> van mij gemaakt hebt; eerst, met
+eenen kus of wat, eenen zaligen gek&mdash;en daarna, met tact, geduld en
+liefde, een sterk, gelukkig mensch! Hoe ik aan je arm een held werd,
+dien de drommel nu mag doen blozen! En hoe we nu al tien jaren na dien
+gezegenden December-avond&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ta ta!&rdquo; lachte Suzette, terwijl zij zich voor het klavier zette, en
+eenige mollige <i>arpeggio's</i> ruischen deed:&mdash;&bdquo;Beste jongen, hoe kan je
+zoo dóórslaan?&mdash;Het was immers alles de mist die het deed!&rdquo;</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="211"></span><a id="p_211"></a></p>
+
+<h2><a id="Mevrouw_de_Douairiere"></a>Mevrouw de Douairière.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<div class="chpoem">
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>En hare plaats kent haar niet meer.</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Ik smaakte dezen herfst het genoegen, een paar dagen door te brengen als
+gast van een oud academievriend, secretaris, en tevens archivaris van
+eene kleine, maar door hare oudheid belangwekkende stad in het
+oostelijke deel van Gelderland. Wij hadden ons voorgesteld eens flink op
+onzen wandel te gaan door de fraaie, houtrijke omstreken, en zoo, al
+dolend onder Wijnmaands bonte loovers, naar hartelust, als eertijds
+onder de schaduwen van de Delftsche kerktorens, weer eens te kouten over
+los en vast. Doch die eeuwige spellebreker, het weder, verkoos ons dit
+onschuldige genoegen niet te gunnen; en daar het ons wel kende als
+personen die zich door eene matige regenbui niet van wandelplannen laten
+afschrikken, zoo goot het zijnen wrok over ons beiden en de rest van het
+geschapene uit in den vorm van eene onophoudelijke stortvlaag, schuin
+gedreven door eenen killen, kwaadaardigen blazer uit het noordwesten.
+Toch hadden wij den<span class="pagenum" title="212"></span><a id="p_212"></a> hemel misschien nog durven trotseeren; maar de
+aarde, het mulle slib der bosch- en heidepaden&mdash;onmogelijk!&mdash;Zoo dan,
+nadat wij voorshands een weinig uitgepraat waren, en ook reeds van de
+biljart- en kegelballen in het societeitsgebouw het uiterste tot onze
+verstrooiing hadden gevergd, begonnen wij ons recht eendrachtiglijk te
+vervelen. Juist waren wij gevorderd tot dat schrikkelijke stadium van
+landerigheid, waarin de mensch zóó verre al zijne aanspraken op den
+titel van redelijk wezen vergeet, dat hij aan het uitvaren slaat tegen
+de elementen&mdash;toen mijn gastheer zich plotseling het bestaan herinnerde
+van een kabinet van oudheden in het stedeken zijner inwoning. Het was
+ten raadhuize, een antiek gebouw, op zichzelf al bezienswaardig.</p>
+
+<p>&bdquo;Heel interessant&rdquo;, zeide hij: &bdquo;werkelijk!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ge bedoelt&rdquo;, spotte ik, &bdquo;als een laatste heul voor ongelukkigen, die op
+eenen druipnatten namiddag ten einde raad zijn met zichzelven?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Neen, tóch niet!&rdquo; hernam hij: &bdquo;het is eene wezenlijk belangrijke
+verzameling; en ik zal het mijzelven nooit vergeven dat ik je niet
+terstond bij je aankomst er heb heengesleept:&mdash;ik, die nog wel zooveel
+als ouderling en diaken er over ben, in goed vertrouwen aangesteld om de
+belangen er van te behartige en den bloei er van te bevorderen! O
+schande over mijn hoofd!&mdash;Doch kom! nu ook geene minuut langer hier
+onzen luttelen levensduur verschalkt met geeuwen. Hier is je hoed&mdash;daar
+je paraplu&mdash;voorwaarts!&rdquo;</p>
+
+<p>Wel, wij gingen;&mdash;en ik twijfel geen oogenblik, of mijn vriend had ten
+volle recht, wanneer hij de collectie rijk en belangwekkend noemde. Zij
+moet het in hooge mate wezen voor eenen kenner van vuursteenspitsen,
+heidensche <span class="pagenum" title="213"></span><a id="p_213"></a>urnen, romeinsche munten, middeneeuwsche gedenkpenningen,
+verroeste wapenen, oorkonden, handvesten, gildeboeken en wat dies meer
+zij. Mijn leekenoog echter had van deze voorwerpen al ras zijne bekomst,
+en wendde zich telkens nieuwsgierig naar eene verzameling
+tapisseriewerk, die, aan den versten zijwand bevestigd, mij reeds op
+eenen afstand door hare fraaie kleuren en levendige figuren aangetrokken
+had. Mijn geleider bestrafte mij wegens deze afdoling mijner aandacht;
+hij wilde dat ik alles recht wetenschappelijk bezichtigen zou volgens
+den chronologisch opgemaakten catalogus: eerst de merkwaardigheden van
+het jaar nul, en zoo, al opklimmende, die van het jaar 1880, voor
+zooveel aanwezig.&mdash;&bdquo;Geduld toch!&rdquo; riep hij: &bdquo;het jongste 't
+laatst!&rdquo;&mdash;Nadat hij mij aldus door de antiquarische stoflagen van ik
+weet niet hoeveel duizend jaren had doen heenwurmen, landden wij
+eindelijk bij de tapisserieën aan.</p>
+
+<p>&bdquo;Ja&rdquo;, sprak hij, terwijl wij, van het drentelen moe, op eene rustbank er
+vóór ons nederlieten: &bdquo;dit is nu eigenlijk volstrekt niet oud&mdash;jonger
+nog dan de haren op onze betrekkelijk jeugdige schedels; maar over
+honderd jaar zal menige edele Brit zijnen cylinderhoed vol goud er voor
+bieden. 't Is het werk en het geschenk van eene douairière Van
+Nijenhorst, vóór een paar jaren op haar kasteel, hier niet ver vandaan,
+overleden. Bekijk het eens terdege. Het is belangwekkend, ziet ge, in
+eenen <em class="g">dieperen</em> zin.&rdquo;</p>
+
+<p>De nadruk dien hij op deze woorden legde, terwijl hij zich in
+beschouwende houding achterover vlijde, deed mij vermoeden dat hij zelf
+inderdaad op dit jongste stuk in zijn museum van oudheden méér prijs
+stelde, dan op <span class="pagenum" title="214"></span><a id="p_214"></a>al het gesnor uit heidensche grafheuvels of romeinsche
+kampen.</p>
+
+<p>Het zijn twaalf stuks ramen, elk ter grootte van eenen vierkanten meter
+ongeveer, op zwaar doek gespannen en in eenvoudige zwarte lijsten gevat,
+met het geslachtswapen der Nijenhorsten gekroond. Ze bij gobelijns te
+vergelijken, ware aan die beroemde gewrochten der oude Fransche
+kunstnijverheid onrecht doen. Gij vindt hier niet de zuiverheid van
+lijnen, noch de rijke en zorgvuldige kleurenmengeling, die gij in
+gindsche groote muurtapijten zoozeer bewondert. Op de teekenkunst der
+douairière valt heel wat aan te merken; vele harer figuren zijn, op den
+keper beschouwd, niets meer of minder dan wanstaltig; om licht- en
+schaduwzijde heeft zij zich niet zwaar bekommerd; en niet zelden
+zondigde zij schromelijk tegen de regelen der perspectief. Maar ter
+vergoelijking van die feilen strekt, dat hier, wat de hoofdzaak betreft,
+niet naar modellen, doch geheel uit eigene phantasie gearbeid werd. En
+dan is er in de wijze van voorstellen, bij groote historische juistheid
+in de onderdeelen, en bij eene scherpheid van uitvoering, welke op
+eenigen afstand het stiksel van wol en zijde naar penseelwerk zweemen
+doet, eene naïeve, hoekige kracht, eene intensiteit, die u aangrijpt en
+u onwillekeurig aan de waarheid er van doet gelooven. Men voelt hoe het
+der maakster ernst was met haren arbeid: hoe het haar bij dit werk te
+doen moet geweest zijn om iets hoogers dan tijddoodend geknutsel.</p>
+
+<p>&bdquo;Gij zult zoo zonder toelichting er niet veel van begrijpen&rdquo;, merkte
+mijn vriend na een vrij langdurig stilzwijgen op.</p>
+
+<p>&bdquo;Dat is wel waar&rdquo;, antwoordde ik: &bdquo;een beredeneerde<span class="pagenum" title="215"></span><a id="p_215"></a> catalogus ware bij
+dit nummer, voor oningewijden, evenmin overdaad als bij uwe onkenbare
+muntspeciën en onleesbare perkamenten.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Tot zulk een boekdeel hebben we het hier nog niet gebracht. Doch wilt
+ge u met mijn mondelijk commentaar behelpen&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Onschatbare! wat kon ik beter wenschen!&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Het eerste raam&rdquo;, zoo begon hij zijne toelichting, &bdquo;vertoont u de
+Nijenhorst zooals zij stond opgebouwd vóór vijfhonderd jaren: een
+geduchte burcht, met dubbele grachten en ringmuren, gekanteelde torens
+en valpoorten. Niets bijzonders overigens: juist een steenklomp zooals
+er destijds een vijftig tusschen de wouden en moerassen van het
+Geldersche genesteld lagen, land en landvolk verplettende onder hun
+gewicht. Deze afbeelding kan trouwens slechts de copie wezen van eene
+latere, wellicht geheel apocriefe teekening.</p>
+
+<p>&bdquo;Nummer twee van de rij is het portret van den bouwheer dezer sterke
+veste: ridder Huibert, bijgenaamd de Ever. Wèl verdiende hij dezen
+toenaam. Een massieve kop, een vierkante neus, een wreede mond, scherpe
+kleine oogen onder borstelige wenkbrauwen&mdash;eene echte
+wildzwijnen-tronie, niet waar?&mdash;Van beroep was hij vrijbuiter. Merkt ge
+die fijne roode streep wel op, om zijnen hals?&mdash;Hij werd er mee geboren,
+verzekert de huiskroniek der Nijenhorsten; en hij zelf wist zeer goed
+wat voor eenen dood deze grimmige speling der natuur hem voorspelde.
+Doch hij placht te zeggen dat de scherprechter zijn hoofd toch nooit
+hebben zou, want dat het aan den Duivel toehoorde, die het van hem
+gekocht had ten gebruike bij hoogstdeszelfs kegelspel. Herhaaldelijk
+(men schreef<span class="pagenum" title="216"></span><a id="p_216"></a> het aan assistentie van Zijne Helsche Majesteit toe) wist
+hij aan de wraak der lang geplaagde poorters van deze stad te
+ontspringen. Maar ten leste deed toch het zwaard der gerechtigheid aan
+de roode streep bescheid, en moest de koene bandiet zijne schuld laten
+vereffenen&mdash;, ten minste als het zoo heeten mag, wanneer men met slechts
+éénen kop het gelag betaalt voor honderd welgeslaagde roof-, brand- en
+schaakpartijen. Zeker niet te duur! Ook had inderdaad die kop, na van
+den romp te zijn gescheiden, zijne rol volstrekt nog niet uitgespeeld.
+Een feit, waarvan ook stedelijke bescheiden gewag maken, moet het
+geweest zijn, dat Huibert's hoofd na de terechtstelling nergens te
+vinden was. Men doorsnuffelde de woningen rondom de richtplaats; men
+zocht in de stad en er buiten; men spande den beul, zijnen knecht, en
+nog een dozijn andere stakkers, die men van medeplichtigheid aan het
+goochelstuk verdacht, op de pijnbank,&mdash;alles vergeefs: het hoofd van den
+Ever bleef spoorloos verdwenen. Dit werd eene geruchtmakende rechtszaak;
+uit mijn archief zou ik u nog documenten kunnen voorleggen, die er
+betrekking op hebben. Het einde was, dat men het geval op rekening van
+mijnheer den Satan schoof, die, gelijk gezegd, reeds meermalen aan
+Huibert van de Nijenhorst dienstvaardigheid heette betoond te hebben.
+Het groteske verhaal leefde in den volksmond voort; en&mdash;zooals het
+gewoonlijk met dergelijke overleveringen ging&mdash;er werd door den eenen of
+anderen sterrekijker eene soort van berijmde voorspelling aan verbonden,
+hierop neerkomende, dat, als ooit de kop van den ridder teruggevonden
+werd, de val van de Nijenhorst nabij zou wezen. Legende en profetie
+vormden langen tijd een der geliefkoosde volkssprookjes van deze streek.
+&bdquo;Hoor!&rdquo; <span class="pagenum" title="217"></span><a id="p_217"></a>zeide de boeren tot elkaar, wanneer in den winternacht de
+rukwinden over de heide gierden: &bdquo;de duivel is weer aan 't kegelen&mdash;met
+heer Huibert's kop!&rdquo;.... Maar de revolutie en de stoom hebben ook de
+sprookjes uit de wereld gejaagd. Tegenwoordig zou geen boer u meer de
+legende van Huibert den Ever kunnen vertellen.</p>
+
+<p>&bdquo;De negen tafereelen die nu volgen, veraanschouwelijken een aantal
+heuglijke episoden uit het gulden tijdperk van de Nijenhorst en hare
+bewoners. Hier ziet ge Huibert's achterkleinzoon, den schoonen Reinier,
+als overwinnaar in het tournooi den gouden eereketen ontvangen uit de
+handen van Maria van Bourgondië. Dáár eenen anderen weerbaren telg, met
+zijn slagzwaard den schedel klievende van Aremberg te Heiligerlee. Ginds
+eenen Nijenhorst, met groote staatsie binnengeleid als afgezant van de
+Generale Staten bij het Portugeesche hof. Dan een bruiloftsfestijn: een
+heer van Nijenhorst huwt in 1730 de schatrijke dochter van een
+Amsterdamsch handelspatriciër, en beide familiën geven in praal en
+overdaad elkander niets gewonnen. Fraai getroffen is deze reigerjacht,
+door eenen der baronnen aangelegd ter eere van Prins Willem V. Die heer
+op het witte paard is de Prins; die rijk gekleede dame naast hem, op den
+isabel, de overgrootmoeder van wijlen onze douairière. Verder hebben we,
+nummer elf, eene voorstelling hoe Koning Willem II, als gast op de
+Nijenhorst, aan tafel eenen dronk wijdt aan de gezondheid van de vrouw
+des huizes. Een aardig regiment champagner-flesschen, dat daar op het
+buffet staat!....... <i>A propos!</i> Het moet u opvallen hoe treffend
+(ofschoon zeker geheel zonder oogmerk) deze reeks tafereelen de opkomst
+en de verbastering illustreert van de Nederlandsche aristocratie in den
+loop onzer geschiedenis. <span class="pagenum" title="218"></span><a id="p_218"></a>Eerst straatroof; dan ridderlijkheid;
+vervolgens echte heldenmoed; daarna staatsmansbeleid; straks
+weeldedienst; en eindelijk nog slechts eene slemppartij.</p>
+
+<p>&bdquo;Maar zoo zijn wij nu gevorderd tot het twaalfde en laatste nummer van
+de rij&mdash;: het schoonste misschien&mdash;stellig het zinrijkste. Zie! niets
+dan eene kale, eindelooze heidevlakte, gehuld in schemergrauw. Ter
+zijde, in het verschiet, een enkele boomstronk, versplinterd alsof de
+bliksem hem trof. Geen levend wezen: geen raaf zelfs, die krast op den
+knoest. Boven den somberen horizon slechts eene smalle streep van het
+matste avondrood, ter herinnering dat ook de volle middagzon de plek
+beschenen heeft, waar eeuwen lang de Nijenhorst te midden van haar
+woudpark stond.&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Zoo sprekende, had mijn vriend zich van mij afgewend en ging hij voor
+het venster in de grauwe regenlucht staan turen, blijkbaar in gedachten
+verzonken. Spoedig echter keerde hij zich weder tot mij, en zeide:</p>
+
+<p>&bdquo;Er is aan dit legaat, waarmede aan onze jeugdige oudheidkundige
+vereeniging boven menig aanzienlijker zustergenootschap eene niet
+geringe onderscheiding bewezen werd, eene geschiedenis verbonden: eene
+zonderlinge, <i xml:lang="de">unheimliche</i>, en toch aandoenlijke geschiedenis. Waarlijk,
+om haar aandoenlijk te vinden, behoeft men geen aristocraat te
+zijn&mdash;zooals ik!&rdquo; voegde hij er met eenen zwaarmoedigen glimlach bij.</p>
+
+<p>Ik moet hier aanstippen dat mijn vriend de telg is van eene adellijke
+familie, eenmaal hoog gezien in den lande&mdash;thans onbemiddeld, en bij
+gevolg niet meer in tel. In de praktijk geen humaner en vrijzinniger
+man, dan hij; nooit echter heeft hij zich van zekere traditioneele<span class="pagenum" title="219"></span><a id="p_219"></a>
+begrippen, of wanbegrippen, van zijnen stand geheel kunnen losmaken:
+iets wat hem, in mijne oogen althans, slechts tot eer verstrekt, en aan
+zijne persoonlijkheid, ook in den omgang met hen die de dingen uit een
+verschillend standpunt beschouwen, eene ongemeene bekoring, eene
+eigenaardige distinctie bijzet.</p>
+
+<p>&bdquo;Gij zijt&rdquo;, vervolgde hij, &bdquo;geen oudheidsman, jammer genoeg! Maar van
+het romantische, ik weet het, kan men u nooit verzaden. Komaan! het
+regent nog altoos voort. Ik heb lust u een klein opstel voor te lezen,
+dat ik kortelings in deze rustige kamer neerschreef, en dus ook hier
+maar wegsloot. Het handelt&mdash;zoo half beschrijving, half studie&mdash;over het
+bestaan van de zonderlinge oude dame, die dezen ontzaglijken arbeid daar
+in enkele jaren tijds met hare handen volbracht. Ik heb haar persoonlijk
+nog gekend&mdash;voor zoover zij zich kennen liet. In hoofdzaak is mijne
+schets historisch; wat nevenwerk heb ik uit mijne verbeelding moeten
+aanvullen&mdash;niet al te onjuist, durf ik hopen.&rdquo;</p>
+
+<p>Hij kreeg uit eene lade een handschrift, zette zich naast mij op de
+divan, en las hetgeen hier volgt.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>&bdquo;Verleden jaar stond het er nog. Thans is het verdwenen.</p>
+
+<p>&bdquo;Het stond er als Simson onder de Philistijnen: Simson van zijn
+hoofdhaar beroofd, gekneveld en blindgepriemd: altoos, ook zóó nog, eene
+ontzaggelijke gestalte&mdash;doch de sterke en gevreesde held niet langer:
+een groote romp nog slechts, weerloos en machteloos, gesmaad,
+geschonden<span class="pagenum" title="220"></span><a id="p_220"></a> en ten doode gedoemd. Simson's hoofdhaar zou weder
+aanwassen, zoodat hij, éénmaal sterk nog vóór zijnen val, in den dood
+nog met vreeselijke wraak zijne beulen overstelpen zou. Voor het arme
+kasteel echter was niet eens zulk een heldeneinde weggelegd; geenen
+enkelen steen zijner torens heeft het op de hoofden van zijne sloopers
+kunnen doen nederploffen.</p>
+
+<p>&bdquo;Ik bedoel het kasteel waarin mevrouw de douairière woonde. Onder de
+Philistijnen versta ik den papiermolenaar, den vernisstoker en den
+fabrikant van zweedsche lucifers, welke zich met ploertige
+vrijpostigheid reeds dicht aan zijne ringgracht hadden genesteld;
+benevens de Aziaten, de beunhazen en de kleine industrieelen, die
+speculeerden op zijne afbraak. Zij wisten, deze brave burgers, tot op
+eenen stuiver de waarde te ramen van elken boom die er nog overeind
+stond in het alreeds deerlijk geslonkene en verwaarloosde slotpark; zij
+rekenden u voor, hoeveel honderd karrevrachten puin en lood en goede
+brokken eikenhout er zouden weg te rijden vallen; zij telden op hunne
+vingers de perceelen bouwgrond, in welke het terrein geveild zou worden,
+wanneer het plantsoen gerooid en de gracht gedempt, wanneer er van den
+burcht geen steen meer op den anderen zou zijn. Als mevrouw de
+douairière maar eenmaal verkoos uit te stappen! Het wonder was, hoe zoo
+een oud en miserabel schepsel nog zulk een taai leven hebben kon!&mdash;In
+waarheid, de oudroesten en opkoopers sloegen aan het wanhopen. Het
+geldschietend Israël begon zich de haren uit te rukken van wege zijne
+traag beloonde grootmoedigheid.</p>
+
+<p>&bdquo;Nu, aan dat taaie leven was dan toch op het lest een eind gekomen.
+Mevrouw de douairière had werkelijk op<span class="pagenum" title="221"></span><a id="p_221"></a> zekeren dag&mdash;onverwachts nog,
+eene ware verrassing&mdash;aan den algemeenen wensch gevolg gegeven. Zij had
+begrepen dat zij al die eerlijke huisvaders nu niet langer mocht laten
+zuchten naar hunnen rechtmatigen buit. Zij zette zich dus in haren ouden
+leuningstoel, en blies den adem uit haar afgesleten lichaam. En in
+hetzelfde oogenblik hadden onzichtbare vingeren het doodsmerk gedrukt op
+het breede front van de oud-adellijke huizinge harer vaderen.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Dit doodsmerk&mdash;och! vijftien jaren geleden reeds hadden matig scherpe
+oogen het er op kunnen waarnemen. Ook toen reeds had sedert lang de
+onverbiddelijke macht, die men Tijdgeest noemt, het vonnis van ondergang
+geveld over burchten en kasteelen, ridders en douairières, over alles
+wat zijn recht op voortbestaan nog slechts ontleende aan een afgedaan
+verleden. Maar toch was toen onder de Geldersche boeren een edelman nog
+een edelman, en een adellijk slot had, in den Achterhoek althans, nog
+ruimte om te ademen. Zoo stond dan ook de trotsche Nijenhorst, als van
+eeuwen her, nog schijnbaar veilig te midden van hare uitgestrekte
+woudgronden; en haar bewoner, binnen hare sterke muren gezeten als op
+het voetstuk van eene nog niet ganschelijk neergerukte traditie, genoot,
+zoo niet meer de macht en de voorrechten, dan ten minste nog het aanzien
+van een adellijk heerschap op zijn domein. Helaas echter! zijn opvolger,
+de laatste baron, had het tij geheel verloopen gevonden. Het
+menschengeslacht, dat bij zijn opgroeien den matten naglans der feodale
+overleveringen nog had aanschouwd, was sedert ook in de Graafschap
+uitgestorven;&mdash;wat de vaders niet meer gevreesd, maar toch<span class="pagenum" title="222"></span><a id="p_222"></a> uit een
+overgeërfd gevoel nog geëerbiedigd hadden, dat bleef in het oog der
+zonen slechts een log en tergend anachronisme, van welks karakter zij
+niets meer begrepen, welks geschiedenis hun geen belang inboezemde,
+welks eerbiedwaardigheid hun belachelijk voorkwam: een onding, dat hun
+door zijne aanmatigende grootte hinderlijk was, en dat dus voort moest.
+Voort ging het dan ook. De Tijdgeest is als Juggernaut's wagen: eene
+zegekar voor wie hem volgen: doch wat hem in den weg staat, dat
+vermorzelt hij. De Joden en de dorpers nu kwamen àchter den wagen. De
+Nijenhorst en haar heer stonden er vóór. Zij moesten er dus onder.</p>
+
+<p>&bdquo;Was er dan voor deze beiden geen uitwijken mogelijk geweest?&mdash;Zeer
+zeker. Onze moderne samenleving heeft aan haren breeden boezem plaats
+genoeg zoowel voor den afgedankten edelman als voor den souvereinen
+kinkel. Hadde de Nijenhorst zich slechts laten verbouwen tot eene
+sigarenfabriek, of tot eene ijzersmelterij, misschien ware zij gespaard
+gebleven. Mocht haar heer slechts hebben kunnen besluiten om bij de
+Geldersche boeren de klandisie af te bedelen als wijnkooper, of als
+leverancier van comestibles, vermoedelijk had hij zijn hoofd boven water
+kunnen houden&mdash;misschien zelf den stam van zijn doorluchtig geslacht
+kunnen overplanten in eenen vetteren bodem, waar de oude boom in de
+toekomst meer eetbare, zij het dan ook minder edele vruchten zou
+gedragen hebben: eene goede vracht sappige peren, bij voorbeeld, in stee
+van eenen wrangen oranje-appel of wat. Doch men weet het: wien de Goden
+verderven willen, dien benemen zij eerst het verstand. Het kasteel
+verkoos met steenen onverzettelijkheid een kasteel te blijven, de baron
+met middeneeuwschen hoogmoed een<span class="pagenum" title="223"></span><a id="p_223"></a> baron. En dan&mdash;wat spreek ik van zijn
+geslacht!&mdash;Had hij er nog een? Hij en zijne gade&mdash;neef en nicht, die
+denzelfden naam droegen en de Nijenhorst tot hun gemeenschappelijk
+stamhuis hadden&mdash;waren zij niet de laatsten van dien naam en van dat
+huis? Moest niet de vloek hen treffen, die sneller nog dan de geest des
+tijds onzen ouden adel wegslinken doet: de vloek der kinderloosheid,
+vergelding misschien voor de weeldezonden van zoo menigen àl te
+vruchtbaren onder hunne voorvaderen?&mdash;Alles in het verleden dus; niets
+in de toekomst!&mdash;Zoo sloeg dan den man de moedeloosheid om het hart; en
+het korte <em class="g">heden</em> werd zijn afgod. Echtelijke liefde bond hem niet.
+Arbeid, dien hij voor eenen zoon wellicht zich had willen getroosten,
+dacht hem voor hemzelven nutteloos, zoo niet vernederend. Hatelijk werd
+hem de aanblik van den somberen ouden burg, boven welken hij de mokers
+van een geminacht plebs reeds zweven zag; hatelijk de klank van den
+titel, die hem geene eer meer aanbracht; hatelijk het gezelschap van de
+reeds bedaagde vrouw, die hem geenen stamhouder had kunnen schenken.
+Genot slechts lachte hem nog toe. Hij volgde het voorbeeld van zoo
+menigen onwaardigen standgenoot, het voorbeeld zelfs van tot hooger
+geroepenen dan hij&mdash;&mdash;en Parijs verslond hem&mdash;de lichtekooi van Europa,
+die in haren onverzadelijken schoot al méér deftige ridderhoven heeft te
+loor doen gaan, dan de Noordzee schepen in hare kolken. Zij at hem op:
+hem en zijn slot, zijne bosschen en zijn zilverwerk, zijne akkers en
+zijn porcelein.&mdash;Laden wij dus, willen wij billijk zijn, niet op
+Juggernaut alléén de schuld, wanneer wij van de Nijenhorst enkel de
+fundamenten, van hare beukenlanen slechts de reeds vermolmde
+wortelstronken nog overig vinden.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="224"></span><a id="p_224"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Na enkele jaren&mdash;het had niet lang meer moeten duren, of Lutetia zou
+den ongelukkige uitgestooten hebben, gelijk de spin eene leeggezogene
+vlieg uit hare webbe werpt&mdash;na enkele jaren dan, had gelukkig een hevige
+aanval van jicht den heer baron genoopt een einde te maken aan zijne
+slemperij, en naar huis te keeren, om (beter laat dan nooit) zich met
+den Hemel te verzoenen, en kort daarop te sterven. Niets was het zijne
+meer; alles was beleend: doch op eene voorwaarde, door welke hij ten
+minste gedurende zijn leven zijnen stand nog verzekerde, en, moest hij
+vóór haar heengaan, ook den stand van haar, die hij wel nooit had kunnen
+liefhebben, maar die toch zijnen naam nog zou blijven dragen, die van
+zijn eigen edel bloed was, ja, die immers niet minder dan hij zelf
+betrekking had op het dak dat hij boven haar hoofd zou laten&mdash;háár
+voorvaderlijk erfgoed ook, waarvan hij tot de laatste roede gronds
+verslingerd had aan de sletten van het <span xml:lang="fr">Bal de l'Opéra</span>. De Nijenhorst,
+met al wat er in en om en aan haar was&mdash;zoo bepaalde het verdrag met de
+firma Ruben Shylock &amp; C<sup>o</sup>. te Amsterdam&mdash;, alles zou ongerept gelaten
+worden zoolang de baronesse onder de levenden verkeerde; bovendien zou
+de firma aan de weduwe tot haren dood een bescheiden jaargeld uitkeeren,
+dat, nevens het vruchtgebruik van het nog maar magere goed, haar in
+staat zou stellen, voor het oog der wereld althans, op den ouden voet te
+blijven voortleven. Zij zelve (het lag voor de hand) mocht geenen
+vlierstruik doen omhakken, geen meubel verwisselen; en zoodra de laatste
+snik haar over de lippen was, zou Shylock komen om zijn pand.</p>
+
+<p>&bdquo;Nu begrijpt men waarom Israël jubelde aan den Amstelstroom, toen de
+tijding kwam dat eindelijk, eindelijk<span class="pagenum" title="225"></span><a id="p_225"></a> mevrouw de douairière het besluit
+had kunnen vatten om uit dit tranendal te scheiden.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Het spreekt van zelf, dat er van de bovenvermelde schikking wel iets
+uitgelekt was onder de bedienden en in het dorp. De vreemdelingen
+echter, die in vrij aanzienlijke getale uit een naburig, zeer bezocht
+zomerkwartier de Nijenhorst plachten te komen bekijken (van buiten, wel
+te verstaan: het inwendige was voor niemand toegankelijk)&mdash;de
+vreemdelingen, zeg ik, konden er bezwaarlijk iets van gissen. Wat zouden
+zij er zich ook het hoofd mee gebroken hebben! Wat raakten hen de
+laatste stuiptrekkingen van eenen verloopen adel!&mdash;Zij kwamen: sommigen,
+om een doel te hebben voor een rijtoertje; anderen, omdat men toch de
+weinige merkwaardigheden der streek niet onbezocht mocht laten; enkelen,
+die in de overtuiging geleefd hadden dat adellijke kasteelen nog slechts
+in de verhitte verbeelding van romanschrijvers te vinden waren, uit
+wezenlijke nieuwsgierigheid. Deze laatsten schenen dan in den waan, dat
+er straks uit de slotpoort, over de steenen brug, een geharnast ridder
+te voorschijn rijden moest, of minstens eene freule met ellenlangen
+sleep, gevolgd door eenen sierlijken page met eenen valk op de vuist; en
+niet weinig voelden deze naïeve zielen zich teleurgesteld, bekocht voor
+hun goede geld, wanneer hun aan het venster van eene der torenkamers
+eene oude dame gewezen werd als de burchtvrouw&mdash;eene heel alledaagsche
+oude-juffrouwen-figuur, die, volmaakt als nichtje Alida of tante Louise,
+naald en draad hanteerde, waarmede zij zóó bedrijvig scheen, dat zij
+zich den tijd niet gunde om even op de bezoekers van haar erf eenen blik
+te werpen. Allen echter, de teleurgestelden zoowel als de opgetogenen,
+<span class="pagenum" title="226"></span><a id="p_226"></a>de wereldwijzen zoowel als de onnoozelen, toonden zich min of meer
+getroffen, wanneer de mededeelingen van den ouden tuinman, die hun tot
+cicerone diende, hen tot de gevolgtrekking hadden geleid, dat deze oude
+dame in dit groote, holle kasteel nu al eene reeks van jaren geheel
+alléén had gewoond. In den regel ontspon zich dan tusschen den grijzen
+Bartel en de bezoekers een gesprek van den volgenden aard:&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Moederzoalig allinnig, joa, joa! Met Sunt Jan al zeuventien joar&rdquo;,
+mompelde de witkop.</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Geen sterveling&rdquo;, vroeg men, &bdquo;met haar in het slot?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Nou joa, wijlui binnen er: ik en mijn vrouw, die de kokerij bezorgt,
+en Kris de huusknecht. Moar ik bedoel nou eigenlijk minschen van haar
+eigen slag, weet ge&mdash;zoo van haar eigen kaliber, za'k moar zeggen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Geen zoon of dochter dan? Geen bloedverwanten?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Kiend noch kroai, men lieve meheer!&mdash;Wat neefkes en nichtkes in 't
+butenland&mdash;moar die hoeven hier niet an te kloppen&mdash;en die kommen ook
+alêvel niet woar niks te oazen valt. Veur de rest, vrind noch moag.
+Altoos allinnig!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Ook geene gezelschapsjuffrouw?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Niks nimmendal. Veur joaren het ze eens zoo'n pertret in huus genomen;
+moar die kon de kleuren niet uut mekoar houwen&mdash;van sajet, weet ge&mdash;want
+doar is ze den godganschbren dag mee doende. Doarom het ze die mammesel
+al gauw weggejoagd. En sedert wou ze er gien van dat spul meer onder
+hoar oogen zien. Joa joa!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Maar krijgt zij geen bezoek nu en dan?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Zoo veul as nooit, meheer, zoo veul as nooit. Of 't most wezen, vier
+moal in 't joar, een heerschap uut Amsterdam&rdquo;&mdash;&mdash;doch hierover scheen de
+oude zich niet te durven uitlaten.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="227"></span><a id="p_227"></a></p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Toen de baron nog leefde, toen was het toch anders, niet waar?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Wel, nou&mdash;wat za'k oe zeggen&mdash;wel wat anders, moar alêvel niet veul
+beter toch. Den baron, die had zoo zen gezelligheid buten 's huus, zoo
+op zen eigen gelegendigheid, weet ge. Moar de baronesse&mdash;kiek, 't wordt
+straks al veertig jaor da'k hier dien&mdash;maar 'k kan oe wel verkloaren,
+nooit heb ik haar anders gekend as moar zoo oakelig op heurzelf&mdash;nooit
+met een schepsel eris vertrouwelijk!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Dus&mdash;eene menschenhaatster?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Krek, joa joa! As een uil in een boom. En altoos veur dat eigen
+venster doar in dien toren, metter tappestrie, zooas ze 't noemen, van
+den vroegen uchtend tot voak loat in den nacht. Wat zoo'n minsch zich
+verkniezen en vergrimmen mot, hè?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Verschrikkelijk!&rdquo; bracht het eene of andere vrouwelijke lid van het
+gezelschap in het midden. &bdquo;En is zij niet bang?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Bang? Hoe meint de juffer dat?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Wel, voor dieven.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Och jee, wat zou ze! Dievengespuus hebben we hier niet in de
+Graofschap; en die weten ook wel terdege goed dat hier 's nachts de
+deuren niet op een kier stoan. Nee nee!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Nu ja&mdash;al is het dan niet voor dieven&mdash;&mdash;hoe zal ik 't zeggen&mdash;&mdash;ik
+bedoel, als men in zoo'n groot oud huis zoo heel alleen&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dan boog de oude Bartel het hoofd diepzinnig op de borst, en zeide,
+terwijl hij veelbeteekenend op zijn snuifdoosje klopte: &bdquo;O zoo! joa, as
+de juffer op dát sapiter komt&mdash;en as ik uut de school wou klappen&mdash;hè,<span class="pagenum" title="228"></span><a id="p_228"></a>
+nou&mdash;dan zou 'k oe roare dingen kunnen vertellen. Want zoo'n oud huus,
+zie je, dat het zoo zen griezeligheden, joa joa. Moar, juffer,
+<ins class="corr" id="corr21" title="Bron: z'ak">za'k</ins> oe eens wat zeggen?&mdash;Er binnen van die minschen, die
+eigenlijk gezeit geen minschen meer binnen, moar zooveul als levende
+doojen. Van de wereld bin ze afgesturven. Veur niks of niemand hebben ze
+hart meer. En as den Euvele hun temet eris over den schouwer kiekt, dan
+droaien ze zich om op hun stoel&mdash;en dan hebben ze zóó iets lelliks in
+hun oogen, weet ge, dat ie 't op een loopen zet, krek as een jonge hoas
+veur een windhond!&mdash;Zoo binnen er, joa joa! zoo binnen er!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En Bartel, zijn snuifje genietende, schuifelde naar het hek, om het
+gezelschap uitgeleide te doen en zijn fooitje in ontvangst te nemen.
+Want als een kunstenaar in zijn vak, werd hij eerst spraakzaam tegen dat
+de wandeling was afgeloopen, en bewaarde hij zijn geheimzinnig
+knaleffect, dat hij meestal op de eene of andere manier wist te pas te
+brengen, geregeld tot op het laatst. Hij had gesnapt, de slimmert met
+het domme gezicht, dat de stadslui hem zoodoende voor eenen origineel
+versleten, en hem daarom te milder bedachten. Wie er al niet komedie
+speelt!</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p><ins class="corr" id="corr22" title="Niet in Bron.">&bdquo;</ins>Zij echter, wie al dit gevraag en gebabbel betrof&mdash;wat was er van
+haar? Hoe leefde zij?&mdash;Was zij werkelijk zoo troosteloos aan de
+verlatenheid overgeleverd, zoo altoos en volslagen alleen, als de
+dorpsmare wilde? Verkniesde en vergrimde zij zich zoo? Had zij inderdaad
+haar gemoed zoo verhard tegen alles menschelijks&mdash;ja (de tuinman had er
+immers op gezinspeeld), tegen de booze geesten zelfs, die er spoken in
+de leegte welke de<span class="pagenum" title="229"></span><a id="p_229"></a> mensch aanricht tusschen zichzelven en zijne
+medeschepselen?</p>
+
+<p>&bdquo;In zekeren zin, ja. Maar toch, de dorpspraat verkondigde slechts half
+de waarheid: en zelfs de wijsheidkramende Bartholomeus was met al zijne
+diepzinnigheid niet veel dieper in dit levensraadsel gedrongen, dan
+zijne schoffel placht te wroeten in de aarde. Hij toch besefte zoomin
+als de meeste andere lieden het verschil tusschen geestelijke en
+persoonlijke eenzaamheid. Niets is ondragelijker dan de eerste. De man
+die in zijn binnenste nog slechts eene versteening voelt, afgestorven
+van alles wat hem eenmaal lief of belangwekkend of heilig was&mdash;die man
+is als een op den oceaan verlorene te midden zelfs van het drokste
+maatschappelijk verkeer, ook waar hij zich opwindt om met de
+luidruchtigsten luidruchtig te zijn in het vroolijkste gezelschap;&mdash;aan
+krankzinnigheid ontsnapt hij slechts door zich te werpen in eenen tuimel
+van zinnelijke verstrooiingen. De andere daarentegen, de persoonlijke
+eenzaamheid, heeft meer den schijn dan het wezen van de zaak. Zij is
+eene levensgesteldheid bij welke het gemoed, na al kampend en werend
+geheel de have van algemeen menschelijke neigingen, behoeften,
+gevoeligheden en illusiën te hebben moeten prijsgeven, met zijn laatst
+en veelal dierbaarst goed&mdash;gelijk een monnik met een kostbaar
+handschrift in zijne kluis&mdash;zich heeft opgesloten in zichzelven, en,
+aldus gewapend, in zichzelven de genoegzaamheid gevonden heeft. Dit
+moogt gij, al naar uw wijsgeerig standpunt, samentrekking noemen, of
+afstomping, een heldhaftig individualisme, of eene treurige
+monomanie&mdash;zeker is het, dat die gesteldheid minder deernis behoeft te
+wekken, dan de naar alles grijpende, van alles proevende, maar van
+niets<span class="pagenum" title="230"></span><a id="p_230"></a> verzadigde alledags-menschen haar in den regel meenen te moeten
+waardig keuren. Het leven is een puinhoop geworden; van wederopbouwen
+kan geene sprake meer zijn. Doch de geest heeft uit dien puinhoop éénen
+schat gered: eene gril, eenen waan, eene ijdelheid misschien&mdash;maar aan
+welken hij zich toewijdt met het gansche overschot van zijne liefde en
+kracht, en door welken hem op het lest soms eene stille vergoeding nog
+gewordt voor datgene, wat hij aan geluk in den gewonen zin heeft moeten
+derven.</p>
+
+<p>&bdquo;Zóó stond het ook met die oude vrouw daar in den slottoren. Wel als
+begraven woonde zij daar voor alles buiten haar om, maar nog geenszins
+dood voor zichzelve. Wel eenzaam was mevrouw de douairière, maar niet
+alleen; wel zonder vreugde, maar niet zonder troost. Want uit den
+bouwval van haar bestaan had zij één enkel klein talent weten te
+behouden, dat haar op den ouden dag geworden was als den kloosterling
+zijn kunstig manuscript of zijn met zorg gekweekt moestuintje.</p>
+
+<p>&bdquo;Natuurlijk was dit ook voor haar eerst na bitteren kamp zoo geworden.
+Men betrekt niet rustig eene kloostercel, dan na de schipbreuk van een
+fortuin of na het breken van een hart:&mdash;en geen varensman van eer laat
+zich in den grond boren, geen moedig hart laat zich verbrijzelen, zonder
+tegenweer. Lang en folterend was het lijden geweest van deze vrouw; doch
+met dit al van zoo bijzonderen aard, dat hare tijdgenooten, hadde zij
+het hun geopenbaard, het haar eenvoudig als krankzinnigheid zouden
+hebben toegerekend. Niet allereerst toch had zij geleden voor datgene
+wat elke vrouw het diepst gegriefd zou hebben: de onverholen
+liefdeloosheid van haren echtgenoot te haren opzichte. Och neen! Uit
+liefde<span class="pagenum" title="231"></span><a id="p_231"></a> immers schonk zij den bloedeigen neef hare hand niet; huiselijk
+geluk behoorde niet tot de traditiën van haar geslacht; en zij had van
+hare verlooving af geene reden gezien om zich op het stuk van echtelijke
+trouw met een beter lot te vleien, dan aan hare moeder en aan hare
+grootmoeder ten deel gevallen was. Veel minder als gade had zij geleden,
+dan als baronnesse; veel minder als vrouw, dan als adellijke. Geleden
+had zij onder hare kinderloosheid: niet, zooals andere vrouwen, uit
+verlangen naar de zorgen en vreugden van het moederschap, maar omdat zij
+eenen erfgenaam wenschte voor haar bloed, haren naam, haar wapenschild
+en haar kasteel. Geleden had zij onder de losbandigheid van den baron:
+niet omdat hij zichzelven er mee ten gronde richtte, maar wijl hij
+zijnen en haren oud-adellijken naam er door in smadelijke opspraak
+bracht: hij, de laatste drager van dien naam. Geleden had zij onder
+zijne latere grove verkwistingen: alweder niet uit beduchtheid voor de
+strenge tucht der armoede&mdash;maar omdat zij erger nog dan den hongerdood
+de vernedering vreesde van bij haar leven nog door de firma Shylock &amp;
+Co. te worden weggedreven uit den burcht harer vaderen. Kortom, de
+marteling van haar leven had bestaan in de voortdurende krenking, de
+geleidelijke slooping en het onherroepelijk tot niet gedoemd zien worden
+van eenen adeltrots, die, als een machtig instinct, al haar voelen en
+denken en handelen beheerschte. Zij nu had dit knagende leed niet kunnen
+en niet willen verdooven met genot. Integendeel: zij had het levendig
+gehouden met alles wat haar eenzaam verblijf in het kasteel er voedsel
+aan bieden kon. Gespijsd had zij het gelijk eene slang met haar vleesch.</p>
+
+<p>&bdquo;Dit had vele jaren zoo geduurd. Jaren lang nog, na<span class="pagenum" title="232"></span><a id="p_232"></a> het overlijden van
+den baron, had zij gehaat te leven, en toch gevreesd te sterven. De
+dood&mdash;hoe welkom zou hij haar zijn geweest, indien hij slechts als de
+verderver van haar lichaam ware opgedaagd. Maar o! die folterende
+gedachte, dat alles, wat haar gewijd en dierbaar was, tegelijk met haar
+aan het einde zou gekomen zijn; dat haar naam en titels mèt haar in het
+graf zouden zinken; dat al hare deftige erfstukken, de oude meubelen en
+het familie-zilver, de wapenrustingen en de schilderijen, verstrooid
+zouden raken onder de Semieten; dat de boomen van haar park vallen
+zouden tot den laatsten; dat haar slot zelfs, eeuw op eeuw de trots en
+het bolwerk der landstreek, zou weggekruid worden om als puin eenen
+modderkuil te dempen, of als gruis op eenen kleiweg door boerenklompen
+vertreden te worden!.... Neen! en dit was geen schrikbeeld, dat zij zich
+maar in het hoofd haalde;&mdash;eene onafwendbare zekerheid was het. Het
+<em class="g">moest</em> gebeuren&mdash;spoedig al&mdash;morgen reeds, indien zij heden kwam te
+sterven..... Dan sprong zij van haar leger, in het holle van den nacht,
+en ontstak eene kaars, en waarde rond door de zalen en kamers, om het
+oude slot en wat er in was&mdash;dat alles waarmede hare verbeelding, haar
+trots, geheel haar wezen zoo onafscheidelijk inééngevlochten was&mdash;nog
+ééns, nog éénmaal toch te zien. Want morgen, straks reeds, kon zij
+weggeroepen worden&mdash;&mdash;en dan moest dit alles verstuiven als het
+tooverpaleis in een sprookje!</p>
+
+<p>&bdquo;Was het wonder, dat destijds onder het landvolk het gerucht zich
+verspreidde van een spooksel in het kasteel?&mdash;Een licht, flikkerend van
+kamer in kamer&mdash;eene witte gedaante, voorbij een venster sluipend&mdash;&mdash;wat
+wilde men méér!</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="233"></span><a id="p_233"></a></p>
+
+<p>&bdquo;En deze spookmare was in hoogere mate belangwekkend geworden, toen men
+op zekeren ochtend, nadat in den nacht wederom de verschijning dolende
+was gezien, mevrouw de douairière bewusteloos had vinden liggen in de
+groote ridderzaal, vlak nabij het portret en de daaronder geplaatste
+helmlooze wapenrusting van den bouwheer der Nijenhorst, den grimmigen
+heer Huibert. Men nam haar op en bracht haar te bed. Verscheidene dagen
+lag zij in ijlende koortsen. Toen zij na bangen strijd weder tot
+zichzelve kwam, waren hare haren als witte zijde geworden.</p>
+
+<p>&bdquo;Wat haar overkomen was&mdash;niemand heeft het ooit uit haren mond vernomen.
+Men mompelde in keuken en tuinmanswoning, straks ook in de dorpskroeg,
+vreemde dingen: iets van eene oude voorspelling die vervuld, van een
+vreeselijk voorteeken dat geschied zou zijn&mdash;doch waarvan geen mensch,
+zelfs de oude Bartel niet, het eigenlijke meer wist. De tuinmansvrouw,
+die de zieke opgepast had, verzekerde dat deze van tijd tot tijd zich
+plotseling in haar bed had opgericht, en dan met een gebaar vol
+ontzetting had uitgeroepen: &bdquo;Het hoofd! het hoofd! Genade!&rdquo; Ook beweerde
+Kris de huisknecht bij hoog en bij laag, dat hij dien ochtend, toen men
+de baronnesse zoo vond, op den stalen kraag van ridder Huibert's harnas
+eene vlek ontdekt had, die er te voren niet op was geweest, en
+die&mdash;&mdash;&bdquo;'t kon wel roest zijn, maar 't had veel meer van bloed!&rdquo;&mdash;En
+toen deze geruchten zich verspreidden, liet er zich ergens achter het
+plaggenvuur van eenen heiboer een stokoud, reeds half versuft besje
+vinden, dat, zeker door deze reminiscentiën geprikkeld, zich de geheele
+legende van Huibert den Ever weer herinneren kon: hoe hij met den Booze
+heulde,<span class="pagenum" title="234"></span><a id="p_234"></a> hoe zijn afgeslagen hoofd den Duivel tot kegelbal werd, en hoe
+de voorspelling luidde, dat</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza">
+ <span class="i0"><i>Werd de kop ooit weergevonden,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Dan was Nienhorst voor de honden&mdash;</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p class="noi">&mdash;of iets in dien trant! En liefhebbers van curiositeiten
+snuffelden er oude kronieken op na, waarin werkelijk breedvoerig te
+lezen stond&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Maar gij kent reeds die historie. Dit kan ik dus overslaan.&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Hier poosde de lezer. Hij stond op, stapte een paar malen de kamer op en
+neer, en sprak, half tot mij, half tot zichzelven:</p>
+
+<p>&bdquo;Het heugt mij nog heel goed hoe de menschen hier in de stad over het
+geval redeneerden. 't Is nu&mdash;laat eens zien .... vijftien, zeventien,
+negentien jaren geleden. Juist was ik met kerstvacantie naar huis
+gekomen.</p>
+
+<p>&bdquo;Sommigen geloofden stellig en vast, dat de douairière eene verschijning
+gezien had; anderen, dat zij nu volslagen krankzinnig geworden was; nog
+anderen, onder welken een plattelandsheelmeester, dat zij den avond te
+voren wat zwaar gesoupeerd moest hebben. Ikzelf, in die dagen een
+<i xml:lang="fr">esprit des plus forts</i>, deelde het gevoelen dezer laatsten; en ik
+herinner mij hoe ik, met al de beslistheid van mijne achttien jaren, mij
+in dien zin uitliet tegenover mijnen vader, die een weinig naar
+mysticisme overhelde. Ik schreeuwde dat het niets kon geweest zijn dan
+eene hallucinatie, eene <i xml:lang="la">deceptio visus</i>.</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Inderdaad?&rdquo; antwoordde mijn vader: &bdquo;is dat zoo zeker?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ik vroeg hem of hij dan werkelijk in het algemeen<span class="pagenum" title="235"></span><a id="p_235"></a> aan de mogelijkheid
+van geestverschijningen geloofde.</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;De ónmogelijkheid er van&rdquo;, hernam hij, &bdquo;is althans onbewezen en
+onbewijsbaar. En wat dit bijzonder geval aangaat, zoo is het niet de
+vraag wat <em class="g">ik</em> geloof, of wat <em class="g">gij</em> gelooft, maar wat de baronnesse
+geloofde; en, bijgevolg, wat de baronnesse gezien kan hebben in dien
+nacht&mdash;met <em class="g">hare</em> oogen namelijk: niet met de uwe, ook niet met de mijne,
+maar met de <em class="g">hare</em>. Het eene oog ziet niet als het andere. De hond is in
+het donker blind voor dingen die de kat zeer duidelijk waarneemt;
+evenals de nachtvogel in het zonlicht datgene niet zien kan, wat de
+wakkere hen er met eenen oogopslag in bespiedt.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;Maar&rdquo;, voerde ik aan, &bdquo;dit heeft betrekking op tastbare, niet op
+ontastbare zaken: op feiten, niet op hersenschimmen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;&bdquo;En heeft ooit iemand&rdquo;, riep hij, <ins class="corr" id="corr23" title="Bron: &bdquo;&bdquo;">&bdquo;</ins>heeft ooit
+iemand nog tusschen het tastbare en het ontastbare de grens kunnen
+bepalen? of ooit kunnen aanwijzen wáár het rijk der feiten eindigt, het
+rijk der schimmen begint?.... Loop heen toch met uwe
+quasi-wetenschappelijke machtwoorden! Er overkomt mij iets, dat noch ik
+noch gij noch iemand verklaren kan, maar dat mij vreeselijk aangrijpt.
+O! roept gij: dat is niets! belachelijk!&mdash;eene hersenschim! eene
+hallucinatie!... Maar hier: mijne haren zijn er wit door geworden, mijne
+gemoedsstemming is er door omgeslagen, levenslang moet ik onder den
+indruk er van blijven.... Wat raakt het mij nu, of gij heel wijsgeerig
+mij komt vertellen dat <em class="g">zoo iets niet wezen kan</em>, dat het eene hersenschim
+van mij geweest moet zijn!&mdash;Te drommel! kunnen of niet, voor mij <em class="g">was</em>
+het<ins class="corr" id="corr24" title="Niet in Bron.">.</ins> Het moge voor u en uwe philosophie eene hersenschim zijn
+geweest&mdash;voor mij en mijn leven was het een feit!&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="236"></span><a id="p_236"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Ik heb dat antwoord nooit vergeten. En ik wil u wel zeggen dat eene
+andere gedachtenrichting dan die van mijne jeugd, misschien ook eene
+enkele ervaring, mij sedert met het aanwenden van die
+quasi-wetenschappelijke machtwoorden, zooals mijn brave vader ze
+noemde&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;Doch waartoe eene bekentenis, die nu eenmaal in de wereld van het
+hedendaagsche denken niet meer thuis behoort, en die bij mijne meer
+verlichte tijdgenooten slechts lachlust wekken kan!....... Kom! het
+begint zoowaar al te schemeren. Willen we ons etensuur niet verzuimen,
+dan moet ik met het slot van mijne historie wat spoed maken. Gij wilt
+het toch hooren?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Tot elken prijs!&rdquo;</p>
+
+<p>Hij zette zich weer tegenover mij, en las verder.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Wat er dan ook in dien nacht gebeurd moge zijn, wat de baronesse gezien
+hebbe, of zich verbeeld hebbe te zien&mdash;zóóveel is zeker, dat zij, toen
+zij van haar leger verrees, een veranderd mensch bleek te zijn. De zware
+ziekte, die haar lichaam had verzwakt, bleek ook haren wrevel gebroken,
+den geest van verzet in haar gesust te hebben. Of wel, had inderdaad een
+onheilspellend visioen haar verschrikt, zoo scheen daaruit kalmte over
+haar neergedaald te zijn: berusting, die zich wellicht hierdoor
+verklaren laat, dat zij van nu af in den aanstaanden ondergang van haar
+huis niet langer het werk van menschen zag, doch de vervulling van het
+fatum haars geslachts. Moest de Nijenhorst verdwijnen&mdash;zij deed het ten
+minste zooals van haren aanvang af verordend was, volgens hare eigene
+aloude legende.</p>
+
+<p>&bdquo;Nogeens, hoe dit geweest zij&mdash;op de kranke ziel der oude dame scheen de
+geheimzinnige gebeurtenis<span class="pagenum" title="237"></span><a id="p_237"></a> heelend te hebben gewerkt. Geene nachtelijke
+dwaaltochten weder; geene doffe wanhoop meer in haar traanloos oog, geen
+werkeloos neerzitten in stomme vertwijfeling. Het heden kwelde, de
+toekomst benauwde haar niet langer; van nu af verkeerde haar geest enkel
+nog in het verleden. Zij sloot zich op in de ronde torenkamer, verdiepte
+zich in oude familie-papieren, sloeg eenen grooten voorraad
+benoodigdheden voor vrouwelijk handwerk in, en wierp zich met
+rusteloozen ijver op den éénigen arbeid dien zij verstond: het
+tijdverdrijf dat door haar zelve en door de vrouwen van haar
+voorgeslacht steeds met smaak en vaardigheid beoefend was: de kunst van
+de borduurnaald. Voor haar echter was thans dit werk geen ijdel
+tijdverdrijf meer, doch eene heilige taak, tot wier voltooiing zij zich
+haasten moest gedurende het korte overschot haars levens. Voor haar werd
+van nu af die kunst, die kleuren en beelden stikt in het stramien, een
+als uit den hooge haar aangewezen middel om nog, zooveel in haar
+vermogen was, der wereld een gedenkstuk na te laten van den glans der
+adellijke familie die straks uitgestorven, van de sterkte des stamburgs
+die weldra spoorloos weggevaagd zou wezen. Dag en nacht repte zij de
+naald; tafereel op tafereel, uit de geschiedenis van haar huis, maalden
+de bonte draden op het gaas. Hoe sloofde zij zich af over dezen arbeid,
+tot vaak de oude oogen en de stramme vingers haar den dienst weigerden.
+Dan, als zij een beeld voltooid had, hing zij het op aan den wand harer
+kluis, en zat uren lang in beschouwing er van, met eene schier
+kinderlijke voldoening. Want dit toch behoorde haarzélve nu toe: dit was
+niet begrepen onder Shylock's inventaris: dit toch zou na haren dood de
+uitdrager niet te koop kunnen hangen in zijne voddenkraam. <span class="pagenum" title="238"></span><a id="p_238"></a>Het zou haar
+en haar slot nog eeuwen kunnen overleven, om te midden eener passende
+omgeving haren naam in aandenken te houden. Zij had het bij testament
+vermaakt, dit harer handen werk, aan eene naburige stad. Dáár zou het
+prijken in de oudhedenkamer van het antieke raadhuis, als een
+<i xml:lang="la">monumentum aere perennius</i> van de Nijenhorst en haren ridderstam.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Zóó dus had die vrouw in hare stille afzondering datgene gevonden, wat
+aan vele dier drokke wereldlingen, die haar uit den slottuin aanstaarden
+als ware zij een levend fossiel, wellicht nog niet toebedacht was: eene
+roeping, die haar heure eenzaamheid bevolkte met de schepselen der
+herinnering en der phantasie.</p>
+
+<p>&bdquo;Achttien jaren was zij onafgebroken met dit naaldwerk bezig. Ter wereld
+niets anders beslommerde haar meer.</p>
+
+<p>&bdquo;Toen zij met het laatste en twaalfde stuk gereed was, bevestigde zij
+ook dit nevens de elf vorige aan den wand. Vervolgens tooide zij zich
+met een oud satijnen staatsiekleed&mdash;hetzelfde dat zij, veertig jaren
+geleden, gedragen had toen haar Koning gast was aan hare tafel. Hare
+ringen stak zij zich aan de vingers; hare diamanten hing zij zich in de
+ooren; hare witte tressen kapte zij zich als voor een feest. Zóó gedost,
+verliet zij de torenkamer, met langzamen, statigen tred. Geheel het slot
+doorwandelde zij&mdash;al de gangen en zalen en kamers; en voor elk der
+antieke meubelen stond zij even stil, als om er afscheid van te nemen,
+met eenen kalmen blik en eene lichte hoofdbuiging. Ook voor elk der
+portretten in de ridderzaal hield zij stand, met dien blik en die
+buiging: het eerst en het kortst voor dat van wijlen haren echtgenoot;<span class="pagenum" title="239"></span><a id="p_239"></a>
+toen voor dat van diens vader&mdash;en zoo de rij af, het laatst en het
+langst voor het dreigende gelaat en het helmlooze harnas van Huibert den
+Ever. Dan klom zij op den grooten toren, en zag rond over het landschap,
+dat met vredigen glimlach zich koesterde in de namiddagzon. Hierna
+daalde zij weder af, keerde terug in haar vertrek, schoof den grendel op
+de deur, kreeg uit eene kast in den muur eene wijnkaraf en een fleschje,
+schonk zich uit beiden eenen roemer vol, en zette zich daarmede in haren
+armstoel.&mdash;&bdquo;Zoo!&rdquo; prevelde zij: &bdquo;zoo is het wel!..... God, mijn Heer!
+vergeef het mij!&mdash;het is genoeg geweest!&mdash;laat alles zich nu
+vervullen!&rdquo;..... Aandachtig beschouwde zij nog eens, beeld na beeld, het
+werk van hare handen. Voor elk der ramen, datzelfde hoofdneigen. En toen
+haar blik op het twaalfde te rusten kwam, toen speelde er een straal van
+de middagzon, door het looverschut der beuken heengebroken, op dit
+tafereel eener troostelooze verlatenheid. Zij tuurde, en tuurde, alsof
+zij iets vreemds bespeurde aan het doek;&mdash;iets vreemds inderdaad: want
+het gulden licht had al de somberheid van het schemergrauw uit het beeld
+doen verdwijnen; en het leende aan de bruine erica's er op eenen
+weerschijn als stonden zij in bloei; en het deed de bleekroode zijde van
+het avondluchtje glanzen, als ware het een vroolijk morgenwolkje,
+vóórboô van den schoonsten dag. En ach!&mdash;de lippen der oude vrouw
+begonnen te trillen, hare handen te beven, hare oogen zich te benevelen
+met eene vochtigheid, die zij er sinds lange, lange jaren niet meer in
+had voelen opwellen. Zij zag op de zonnige heide zichzelve weder
+dartelen&mdash;vlinders jagend en bloempjes plukkend&mdash;een argeloos meisken,
+een kind als andere kinderen, dat van adel nog niet afwist en van een
+fatum<span class="pagenum" title="240"></span><a id="p_240"></a> nog nooit had gehoord. Zij zag er zich als jonkvrouw wandelen,
+mijmerend wellicht over eene verbodene teederheid&mdash;eene maagd als andere
+maagden, óók met eene kans nog op geluk, vóór zij tusschen haar hart en
+haren naam, tusschen hare liefde en haren trots, het <em class="g">slechte</em> deel
+gekozen had.... En plotseling liet zij het glas aan scherven vallen, en
+de saamgevouwen handen preste zij zich heftig op de borst.... &bdquo;Neen,
+mijn God!&rdquo; snikte zij: &bdquo;zóó toch niet!... Het einde! het einde!... Neem
+mij weg, o God! neem mij weg!... Maar zóó toch niet!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Stond werkelijk hare ure alreeds op het slaan? Of heeft dezelfde
+wilskracht, die den dood op eenen afstand hield zoolang de taak haars
+levens nog niet volbracht was, thans, nu het genoeg was geweest, haar
+hart gedwongen het kloppen te staken?</p>
+
+<p>&bdquo;Ik weet het niet.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>&bdquo;Weinige dagen later reeds zag men het zaad Abraham's vergaderd in de
+Nijenhorst, door de poorten in- en uitgaande met gansch zeer groote
+bedrijvigheid. De wijze Ruben zelf pakte het familie-zilver in; Zebulon
+de voorzichtige het kostbare porcelein. Middelerwijl torschte Isaschar,
+de sterke, het portret van Huibert den Ever onder zijnen arm; en
+Naphtali, die schoone woorden geeft, laadde op zijn handwagentje de
+helmlooze wapenrusting.&mdash;&bdquo;Nah!&rdquo; riep hij&mdash;&bdquo;heeft meneer de ridder in de
+bathalje zijn khopshtuk feloren?&mdash;'k Zal meneer helpen, wacht!&rdquo;&mdash;En hij
+duwde in den ijzeren halskraag eene mutsenbol, roodwangig en
+onnoozel&mdash;&mdash;waarom<span class="pagenum" title="241"></span><a id="p_241"></a> al de twaalf stammen lachen moesten, dat hun de
+tranen langs de neuzen biggelden.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Wandelt gij thans naar de plek waar de Nijenhorst gestaan heeft, en
+denkt gij daar neer te zitten om u door den heidewind te laten vertellen
+van den luister en den trots, het verval en het lijden, den langen
+doodstrijd en de smadelijke verstrooiing van het fiere huis&mdash;zoo wacht u
+eene teleurstelling, mijn vriend. Gij zult er niets hooren dan het
+geklop van hamers en het tikken van troffels&mdash;eenen vloek en een deuntje
+wellicht ook uit den mond der werklieden, die bezig zijn er eene
+plankenzagerij te bouwen.&rdquo;</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="242"></span><a id="p_242"></a></p>
+
+<h2><a id="Alpengloeien"></a>Alpengloeien.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<p>Het stond bij het brugje, dat den bruisenden bergstroom overspant. Een
+paal, manshoog; en daar op een houten hokje of nisje, zoo ruim als twee
+handen saamgebogen; en daar in een madonna-beeldje, zoo groot als een
+pink&mdash;een tinnen popje zoowaar, geen zier kunstiger of kostbaarder dan
+de soldaatjes, waarvan er een heel bataljon zich kazerneeren laat in
+eene spanen doos. 't Was het kinderachtigste wat ik ooit ontmoet heb van
+dien aard.</p>
+
+<p>Glimlachend hielden wij even er bij stil. &bdquo;Hoe 't mogelijk is!&rdquo; zweefde
+ons beiden op de lippen. &bdquo;Hoe 't mogelijk is, voor zóó iets te gaan
+knielen in een land, waar de Schepper als met eigene hand de
+zegeteekenen van zijne grootheid uit de aarde oprijzen deed!&rdquo;</p>
+
+<p>En wij slenterden verder, opklimmende naar het doel van onze wandeling.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Toen wij boven waren, en ons nederlieten op de mosbank onder de sparren,
+prijkte bij dalenden avond het Alpenland in volle heerlijkheid. Diep in
+het dal was<span class="pagenum" title="243"></span><a id="p_243"></a> reeds de schemering begonnen haar floers te spreiden.
+Purpere dauw zweefde over de akkers. Donker legerden zich de wouden
+langs de hellingen. Maar omhoog baadde nog alles zich in stralenglorie.
+Sneeuwtop bij sneeuwtop stond nog te glanzen in den kring&mdash;zonnig
+verlicht, zilverhel, zoo koel en kuisch zich spitsend tegen het diepe
+blauw des hemels.</p>
+
+<p>Wonderbeelden, voor hem die getreden komt uit de drassigheid der
+polderstreek, uit het kille slib der venen. Wonderbeelden, welker pracht
+de stoute phantasie dan eindelijk rusten doet, verwonnen, ontvleugeld
+door de stoutere werkelijkheid!&mdash;Het oog staart ze aan,
+opgetogen&mdash;hetzij een woeste nevel ze omkleedt met ontzetting, of een
+zonnestraal ze pralen doet in milde majesteit. En de herinnering neemt
+ze in zich op, om zich er aan te verlustigen na jaren nog, wanneer des
+wandelaars leden stram worden en zijne middagen grauw.</p>
+
+<p>Wonderbeelden!... Wij tuurden rond en opwaarts. Wij blikten elkander in
+de oogen;&mdash;wij vonden geen woord te zeggen. Maar stil in die heilige
+stilte bad vurig en innig ons hart.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Och, dat eene ure als deze wat toeven wilde! De macht van eenen Jozua,
+om te gebieden: zonne, sta stil! Om den avondstond te doen luisteren
+naar het smeeken: &bdquo;<i xml:lang="de">Verweile doch! du bist so schön!</i>&rdquo;</p>
+
+<p>Maar de tijd weet van geen talmen. Of pijn u slapeloos woelen doet op uw
+leger&mdash;de slinger schommelt er niet sneller om. Of gij voor 't eerst arm
+in arm gaat met de geliefde&mdash;niet trager bewegen de wijzers zich over de
+plaat. Zelfs niet voor zaligen staken de seconden hare vlucht.</p>
+
+<p>Aldus was ook de weelde van het alpengloeien, zoo<span class="pagenum" title="244"></span><a id="p_244"></a> zeldzaam, zoo
+onbeschrijfbaar heerlijk, slechts weinige oogenblikken ons gegund. Het
+zilver der sneeuwspitsen zagen wij goud worden. In vuur ontstoken,
+blonken de toppen ons toe: een vuur, dat weldra verglommen
+was&mdash;vergrauwd, door karmijn en purper heen, tot doffe, looden
+kleurloosheid<ins class="corr" id="corr25" title="Bron: ,">.</ins> Hooger en hooger klom het duister uit de diepte.
+De laatste landelijke klanken van het dal verstierven: het laatste
+getingel van het stalwaarts gedreven rund, het laatste gejodel van den
+zangerig gestemden herder. De nacht brak aan, in welken geene stem
+gehoord zou worden, dan die van de stortende wateren.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Wij daalden afwaarts. En zie! wat kwam daar aangestrompeld over het
+brugje?</p>
+
+<p>Een vrouwtje, eindeloos oud&mdash;een bundeltje knoken en lompen&mdash;met eene
+vracht gesprokkelde takken op den krommen rug. Van onder den rooden
+hoofddoek golfden hare witte lokken te voorschijn, zilver als het schuim
+der beek. Tokke, tokke, ging haar stokje; loom sloften hare schreden
+elkander na over de planken. Zij leek wel moe, tot stervens moe. Moe van
+het sprokkelen? Moe van het leven?&mdash;Ik weet het niet. De bergen zag zij
+niet aan, noch de rozeroode wolkjes, noch den wild voortschietenden
+stroom, noch de zwarte wouden rechts en links. Maar bij het
+madonna-popje richtte zij het hoofd op, liet den takkebos zich van de
+schouders zakken, en knielde neder in het stof, ongezien, zoo meende
+zij, behalve van God en van Maria.</p>
+
+<p>Ook zij aanbad. Ook zij stortte daar, stil in de heilige stilte, vurig
+en innig hare ziel uit voor het Hoogere.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Kort, moedertje! maak het kort, opdat het duister niet<span class="pagenum" title="245"></span><a id="p_245"></a> te ver van huis
+u verrasse. Een kruis geslagen, den last u weer opgeladen&mdash;en verder het
+oude lichaam opgezeuld tegen het steile bergpad.</p>
+
+<p>Doch Maria de Maagd had er een wonder verricht aan deze grootmoeder van
+vele kinderen. Want trots het klimmen, was des oudjes tred
+veerkrachtiger geworden. Rechter droeg zij het grijze hoofd; minder
+zwaar scheen de vracht haar te drukken. En ik zeg u: daar speelde een
+trekje van jeugd om haren mond, daar lichtte een vonkje van
+blijmoedigheid in hare half gebroken oogen, als zij op zijde stapte om
+voor ons ruimte te maken op het smalle pad, ons nazendend de vrome
+begroeting van vóór duizend jaren: &bdquo;<i xml:lang="de">Grüss Gott, Herrschaften! Grüss
+Gott!</i>&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Wij hebben niet geglimlacht, toen wij wederom voorbij het popje gingen
+over de brug.</p>
+
+<p>Gij Eeuwige, leer ons wormen elkander begrijpen!&mdash;Wat raakt het, welk
+het teeken zij, waarin wij U erkennen?&mdash;Zou een sneeuwberg ook méér zijn
+in Uw oog, dan de boersche beeltenis eener kinderdragende vrouw?&mdash;Wat
+raakt het: Montblanc of een tinnen figuurtje&mdash;indien slechts de <em class="g">gedachte</em>
+er door gewekt wordt, die loutert en sterkt en opheft?</p>
+
+<p>Gij Eeuwige, leer ons elkander verstaan!</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="246"></span><a id="p_246"></a></p>
+
+<h2 xml:lang="es"><a id="Don_Juan_del_Mulino"></a>Don Juan del Mulino.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<div class="chpoem">
+<div class="stanza" xml:lang="fr">
+ <span class="i1"><i>Cupidon pour dieu adoré</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Tire d'un petit arc doré</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Deux traicts de différente sorte;</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>L'un d'eux rend l'amour honoré,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Et l'autre trouble et malheur porte.</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>De predikant Malthus zat aan een der ramen van zijne studeerkamer, en
+tuurde naar buiten.</p>
+
+<p>Voor zoover het daarbij op het gebruik zijner oogen aankwam, had hij die
+even goed kunnen sluiten: want hij keek naar niets&mdash;en er viel ook niets
+te kijken, dan een Noordhollandsch weiland, overdekt met sneeuw. Dit was
+het uitzicht noordwaarts heen. Ook tegen het westen had het vertrek een
+paar vensters; maar ook daar kon de bewoner niets bespeuren dan eene
+besneeuwde vlakte, benevens eenen half ontwiekten watermolen aan het
+einde van eene dichtgevrozen wetering. Waren bovendien nog de beide
+andere wanden open geweest voor het karige licht van den Januari-dag&mdash;de
+dominee zou ook in het zuiden en in het oosten niets hebben opgemerkt,
+wat<span class="pagenum" title="247"></span><a id="p_247"></a> aan zijnen lusteloozen blik eenige verstrooiing hadde kunnen
+verschaffen. Want de pastorie lag met het kerkje en de daaraan grenzende
+herberg midden in den polder, een half uur minstens van het naaste dorp,
+een uur wel van het naburige marktstadje. Er lagen een aantal flinke
+hoeven verspreid in het rond&mdash;alle ver af; er stonden een tien of twaalf
+iepen bij de kerk, wat schrale esschenstammetjes langs den straatweg,
+een rijtje knotwilgen hier en daar aan eene sloot; dan, wijd aan den
+horizon, eene enkele boomgroep en een paar dorpstorens,&mdash;ziedaar geheel
+het landschap. En dit weinige was nu door de dikke sneeuwlaag zoo goed
+als uitgewischt, althans tot de meest volslagene eentonigheid
+ineengedoezeld. In het eerst had dit schouwspel de vluchtige bekoring
+geboden van het nieuwe. Later, toen de zon er op scheen, was het
+verblindend, vermoeiend geweest. Thans echter, nu een vale, roerlooze
+hemel zich er over welfde, die sneeuw beloofde, nóg meer sneeuw&mdash;thans
+stemde het dominee Malthus onbeschrijfelijk neerslachtig. Hij was op het
+stuk van natuurschoon zekerlijk niet verwend; zelfs op den zonnigsten
+Juni-ochtend was het groen der eindelooze grasvelden van het koeienland
+zóó rijk niet geschakeerd met paardebloemen en roode klaver, om hem de
+zinnen te bedwelmen met kleurenweelde. Maar toch, deze volstrekte
+afwezigheid van <em class="g">alle</em> kleur, reeds weken lang nu, maakte op den eenzamen
+man steeds dieper en dieper den indruk van eene grenzenlooze, hopelooze
+somberheid....... Noem <em class="g">wit</em>, niet zwart, de verf des doods. In zwart
+liggen alle tinten verholen; uit het diepste zwart flitst te voorschijn
+de vuurgloed der hel:&mdash;warmte, leven dan toch. Maar wit is de ledigheid,
+de ijlheid&mdash;, het koude, stoffelooze, wezenlooze Niet.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="248"></span><a id="p_248"></a></p>
+
+<p>Het is moeilijk te zeggen, ja dan neen, of deze zelfde gedachte ook
+dominee Malthus door het hoofd maalde, terwijl hij daar zoo zat te
+staroogen in het doffe verschiet. Te vermoeden valt het veeleer, dat op
+dit oogenblik zijn brein in eenen toestand van werkeloosheid verkeerde,
+of, zoo het al met iets bezig was, dan met mijmeringen even vaag en
+flets als de streep langs welke de bleeke aarde en het bleeke zwerk
+samenvloeiden daarginds aan de noorderkim.</p>
+
+<p>Intusschen&mdash;nu opeens keek hij toch naar iets, en zeer aandachtig.
+Juffrouw Dientje, zijne oude huishoudster, had namelijk een overschotje
+van het middageten uit het keukenraam gegooid, voor de muschjes, die
+verkleumd tusschen het groen van een paar hulstboompjes scholen. De
+hongerige diertjes vlogen er gretig op af; maar nauwelijks hadden zij al
+tjilpend hunne vreugde te kennen gegeven over het onverwachte maal, of
+daar kwamen uit de iepen een paar ruwe snuiters van kraaien
+neergestreken, die het arme kleine grut met snavelstooten verjoegen, en
+nu aan het voedsel zich tegoeddeden met echten bandietenlust. &bdquo;Vort,
+leelijkers, vort!&rdquo; riep Berendina, ten toppunt van verontwaardiging. De
+roovers slokten er slechts te gulziger om. Eene pantoffel plofte
+tusschen hen neer in de sneeuw;&mdash;zij hupten even zijwaarts, doch
+hervatteden terstond hun festijn. Toen ondernam mejuffrouw Dina
+persoonlijk eenen uitval, ten einde de drieste schurken te verjagen. Te
+laat! Het leste brokje aardappel was juist in eene der zwarte snebben
+verdwenen.</p>
+
+<p>De dominee glimlachte bitter. Zoo treffend paste dit kleine tooneel in
+het kille, meedoogenlooze winterlandschap. Was het geene satire op de
+leer die hij morgen weer verkondigen zou in zijne kerk: de leer van de<span class="pagenum" title="249"></span><a id="p_249"></a>
+liefde en van der liefde almacht: de leer van dien Vader der Schepping,
+zonder wiens wil geen muschje ter aarde valt?&mdash;Zie! hier was nu deze
+Schepping: eene barre ijsklomp, voor geen vogeltje zelfs maar een
+kruimpje voortbrengend. En daar was ook de liefde. Zie! Wat zij offerde
+voor de muschjes&mdash;de kraaien gingen er straffeloos op te aas.... Toch,
+eene satire is nooit meer dan eene <em class="g">halve</em> waarheid. Want de ware liefde
+laat niet af. Zie wederom slechts! Juffrouw Dientje was naar buiten
+gegaan, om nogmaals haren beschermelingen wat voor te werpen. Mocht ook
+die tweede poging mislukken, zij waagt er eene derde. Gij kunt zeker
+zijn, dat zij dien namiddag hare breikous niet voor den dag gehaald en
+hare voeten niet op haar warm stoofje gezet heeft, alvorens zij de
+muschjes had verzadigd.</p>
+
+<p>Dit tweede bedrijf van het stukje <i xml:lang="fr">morale en action</i>, waarbij zijne
+getrouwe huisverzorgster en het vogelenheir de hoofdrollen vervulden,
+had den predikant weer een weinig opgebeurd. Hij rees van zijnen stoel,
+en bemerkte nu dat hij al mijmerend een stuk papier had saamgevouwen tot
+eene veelhoekige meetkunstige figuur. Onwillekeurig bracht hij het
+velletje tot zijne oorspronkelijke gedaante terug, sloeg een oog op den
+gedrukten inhoud van het verfrommelde strooibiljet, en las als volgt:</p>
+
+<p>&bdquo;<i>Op Zaterdag den 17 Januari (volle maan) in het lokaal van Ari Harmsen,
+te Polderbroek,</i></p>
+
+<p class="center noi"><b>Groote Voorstelling</b></p>
+
+<p class="noi"><i>door het gezelschap Acrobaten, Pantomimisten, <span xml:lang="fr">Café Chantantes</span> en
+<span xml:lang="fr">Vaudevillisten</span>, onder directie en met medewerking van den heer <span xml:lang="it">Vincentio
+Buonaventura</span>, eersten bariton van de groote <span xml:lang="it">Opera della Scala</span> te Milaan.
+Schitterend succes <span class="pagenum" title="250"></span><a id="p_250"></a>in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, in het
+Feestgebouw te Rotterdam en in <span xml:lang="fr">La Sodalité</span> te Antwerpen.</i>&rdquo;</p>
+
+<p>Dominus Malthus fronste de wenkbrauwen. Hij was voorwaar geen
+kunst-verfoeiend puritein; maar juist als vurig muziekvriend had hij van
+den tingeltangel eene niet uit te spreken walg; en dat die inrichting nu
+al aan de steden niet meer genoeg had, doch het platteland begon af te
+stroopen, om ook de boeren te verliederlijken&mdash;dit vond hij treurig en
+ergerlijk. En deze orgie van gemeenheid, deze muziekmoord en
+kunstbezoedeling zou hier plaats hebben naast zijne deur! Buurman
+Harmsen, anders een degelijke kerel, leende daartoe zijne eerzame
+bovenzaal!&mdash;En het brutale program van al die ploertigheid had zich
+zelfs eenen weg gebaand tot in de pastorie: tot in des dominee's
+studeervertrek, waar hij zijne preeken schreef, waar zijne boekenkast
+naast zijn harmonium stond, waar de portretten van zijne groote dichters
+en kunstenaars geschaard hingen aan den wand!&mdash;Hoe kwam dit vieze vod
+hier tusschen zijne vingers? Vermoedelijk doordien hij het in zijne
+verstrooidheid had opgenomen van de tafel. Maar hoe dan was het op zijne
+tafel verdoold geraakt?&mdash;Dáárover moest de huishoudster ter
+verantwoording geroepen worden. De heer Malthus schelde. Berendina kwam.</p>
+
+<p>&bdquo;Zeg eens, Dientje&rdquo;, begon hij, op eenen toon waarin hij vergeefs zekere
+strengheid poogde te leggen: &bdquo;Ik vond hier dit papier liggen. Weet ge
+daar van?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dit pampiertje?&rdquo; vroeg mejuffrouw Dina, terwijl zij haren bril in
+positie bracht en het bewuste stuk uit de hand van haren meester
+overnam: &bdquo;Dit pampiertje?&mdash;Ik weet van niets, dominee. Er is niets
+bezorgd. 't Heeft dan zeker tusschen de krant gezeten.&rdquo;&mdash;Maar toen zij<span class="pagenum" title="251"></span><a id="p_251"></a>
+de eerste regels gelezen had, steeg haar het bloed naar het hoofd.&mdash;&bdquo;Wel
+goddeloos!&rdquo; riep zij, de armen over hare maagstreek kruisende: &bdquo;Wie had
+er nu zoo iets van Arie Harmsen kunnen denken!&mdash;Kijk er eens hier!&rdquo;&mdash;en
+zij begon uit het programma der voorstelling de zoodanige nummers af te
+lezen, die het levendigst hare verbolgenheid gaande
+maakten.&mdash;&bdquo;<i>Arabische luchtsprongen, uit te voeren door mesjeu
+Lamberti.</i> En dat nog wel een gewezen ouderling!&rdquo;&mdash;doelende niet op
+Monsieur Lamberti, maar op Arie Harmsen.&mdash;&bdquo;Numero drie: <i>Coupletten,
+&bdquo;Als men iets verloren heeft&rdquo;, te zingen door mammezel Celestine.</i>
+Moesten de sletten zich niet de oogen uit haar hoofd schamen!&mdash;Numero
+zeven: <i>De Broedermoord, of de Doodslag van Kaïn aan zijnen broeder
+Abel, tableau-vivant met bengaalsche verlichting.</i> Ziedaar nu! niet eens
+Onze Lieve Heers eigen woord kunnen ze buiten het spel laten, die
+aterlingen! Numero negen: <i>Duo uit de opera Don Juan: &bdquo;Reik mij de hand,
+mijn leven!&rdquo; voor te dragen door den heer Vin.... Vincentio Buona....
+Buonaventura</i>&mdash;een mooi avontuur, ja, op den avond vóór den Zondag!&mdash;<i>en
+mammezel Celestine voornoemd.</i> Nu, dat lievertje zal wel niet neen
+zeggen. Maar ik voór mij, eer dat ik me met zoo'n schorriemorrie&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>De goede juffrouw had in haar vuur niet opgemerkt hoe de dominee, die
+eerst maar met een half oor toegeluisterd had, plotseling, haast als met
+eenen schrik, aandachtig was geworden bij de vermelding van dit nummer
+negen op het biljet.&mdash;&bdquo;'t Is wèl, Dientje&rdquo;, zeide hij, met een
+kalmeerend handgebaar: &bdquo;laat de rest nu maar ongelezen. We zijn dwaas,
+er ons zoo warm over te maken!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Warm over maken?&rdquo; hernam Berendina: &bdquo;Zou ik me<span class="pagenum" title="252"></span><a id="p_252"></a> daar niet warm over
+maken, over zulke spectakels, haast op den drempel van Gods huis, en dat
+wel op den avond vóór dat dominee preeken moet!&mdash;O dominee! dominee! dat
+er nu toch geen wet of geen autoriteit bestaat om zóó iets te
+verbieden!&mdash;Zie er eens aan! Dan geven ze ook nog een komedie-stuk.
+<ins class="corr" id="corr26" title="Bron: &bdquo;"></ins>Kijk! &bdquo;<i>Frans en Fransientje, of het scheurtje
+in het kamerschut&rdquo;, voddeviel met zang in één bedrijf.</i> En dan&mdash;alsof 't
+dan nóg niet genoeg was&mdash;dan moeten ze nog dansen. Jawel! dan moeten me
+die lompe machines van boeremeiden&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Genoeg, Dientje, genoeg!&rdquo; viel dominee haar glimlachend in de rede: &bdquo;Ga
+nu heen: ik moet studeeren. En neem dit papier maar weer mee. Of
+neen&mdash;ge kunt het nú ook wel hier laten.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Zeker, dominee, zeker!&rdquo;&mdash;&mdash;en het trouwe schepsel had, onhoorbaar, de
+kamerdeur reeds achter zich gesloten. Geen hooger machtwoord toch voor
+juffrouw Dientje, dan dat de dominee &bdquo;studeeren moest&rdquo;. Voor des
+leeraars studie koesterde zij eenen onbegrensden, bijna godsdienstigen
+eerbied. Zij stelde zich voor hoe hij daar dan ging zitten in zijnen
+armstoel, met zijne lange pijp in den mond, om, als uit den hooge
+bezield, die stichtelijke predicaties neer te schrijven, die schoone
+gedachten uit te denken, die troostende waarheden te vergaren, waarmede
+hij elken zondag-ochtend haar ontvankelijk gemoed verkwikte. De stille,
+altoos zachtzinnige grijsaard, met wien zij de vijftien jongste jaren
+haars levens in schier volslagen afzondering gesleten had&mdash;hij was haar
+afgod. Zij aanbad zijnen persoon, en (uiterst zeldzaam geval bij lieden
+van haar slag en in hare betrekking) ook zijne leer aanbad zij. Zich het
+Nederlandsche Gereformeerde Kerkgenootschap te denken zonder<span class="pagenum" title="253"></span><a id="p_253"></a> <em class="g">hem</em>, was
+voor Dientje even onmogelijk, als zich hare keuken te verbeelden zonder
+hare glanzende koperen braadpannen; en hoe Onze Lieve Heer het stellen
+zou op aarde, als dominee Malthus er niet meer was&mdash;ziedaar een
+vraagstuk in hetwelk zij zich maar liever niet verdiepte.</p>
+
+<p>Hadde zij thans echter zich zóóver kunnen vergeten van door het
+sleutelgat te gluren, dan zou zij bespeurd hebben dat dominee's
+studeeren, terstond na haar vertrek, zich richtte op heel iets anders
+dan zijne leerrede voor morgenochtend of morgenmiddag. De heer Malthus
+had het strooibiljet van den tingeltangel weer van de tafel genomen; hij
+staarde er eene wijle op, diep in gepeins verzonken, en ging er
+vervolgens mee op en neer loopen, neuriënd, zachtkens voor zich heen,
+den onvergankelijken minnezang uit <i xml:lang="it">Don Giovanni</i>:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="it">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Là ci darem la mano,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Là mi dirai di si.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Daarna zette hij zich in zijnen armstoel bij den haard, wierp brandstof
+op het vuur, en blikte, altoos nog met het papiertje in de hand, in den
+opflikkerenden gloed.</p>
+
+<p>Wat hij er in zag?&mdash;&mdash;Och, wat ziet men in het vuur van zijnen haard,
+wanneer men oud geworden is, en eenzaam op eenen grauwen winterdag in
+zijne kamer zit, en zoo juist een liedje geneuried heeft, waaraan de
+geur nog hangt van den bloeitijd eener wilde jeugd?</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Dominee Malthus dacht aan iets, dat hem eigenlijk geen enkel uur uit de
+gedachten bleef, maar dat thans met eene ongewone levendigheid zich
+opdrong aan zijne herinnering.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="254"></span><a id="p_254"></a></p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="it">Là ci darem la mano!....</i><ins class="corr" id="corr27" title="Niet in Bron.">&rdquo;</ins> Veertig jaren her&mdash;jawel, het was
+veertig op eenen prik&mdash;, had zekere Lodewijk Malthus, student in de
+godgeleerdheid, het hooren zingen in den schouwburg van Neerland's
+grootste academie-stad. Daar kwam toen maandelijks eene Italiaansche
+opera-troep uit Amsterdam spelen. Op eenen avond gaven ze <i xml:lang="it">Don
+Giovanni</i>. De bariton was voortreffelijk; Donna Anna eene fiere
+<i xml:lang="it">grandézza</i>; Zerlina een snoepig bekje. De jonge theologant echter had
+oog en oor slechts voor Donna Elvira, de tragische.</p>
+
+<p>Deze dame behoorde dan ook ontegenzeggelijk tot de belangwekkendste
+artisten van het gezelschap. Geene schoonheid naar den regel&mdash;maar een
+weelderige bouw, gloeiende oogen, eene milde altstem, een
+hartstochtelijk spel. Zij was het kind van eenen Berlijnschen
+bierkneiphouder, tijdens de kracht zijner jaren in zekere kringen eenige
+vermaardheid verwierf door zijn vermogen om <i xml:lang="de">weissbier</i> te zwelgen tegen
+drie brouwersknechten op, en van eene Veroneesche moeder, wier
+veelbewogene jeugd begon met het vlechten van stroohoeden, en eindigde
+op de planken van een klein theater, waarna zij eerbaarheid gevonden en
+zwaarlijvigheid opgedaan had onder het echtelijke dak van den eigenaar
+der bierhalle <i xml:lang="de">Zur goldenen Bratwurst</i>. De dochter uit dit huwelijk
+sprak dus zoo vloeiend als haar vader het zuiverste Berliner Duitsch; en
+tevens zong zij zoo vlot als hare moeder de taal van den zwaan van
+Pesaro en van den <span xml:lang="it">Abbate del Ponte</span>. Haar eigenlijke naam luidde <span xml:lang="de">Lotchen
+Müller</span>; doch in de kunstwereld kende men haar niet anders dan als
+<span xml:lang="it">Carlotta del Mulino</span>.</p>
+
+<p>Carlotta nu, als <span xml:lang="it">Donna Elvira</span>, overtrof dien avond zichzelve. Het was of
+zij meer dan ooit hare ziel legde<span class="pagenum" title="255"></span><a id="p_255"></a> in wat zij zong. Toen zij opkwam in
+hare zwarte <i xml:lang="it">mantilla</i>, en hare heerlijke aria voordroeg:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="it">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Mi tradi quell' alma ingrata,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>quell' alma ingrata&mdash;</i><ins class="corr" id="corr28" title="Niet in Bron.">&rdquo;</ins><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p class="noi">toen scheen zij inderdaad weg te krimpen van wee over hare
+rampzalige liefde voor den onverlaat die haar ten gronde richtte. Zij
+zag zoo bleek; zoo welsprekend was elk harer wanhopige gebaren; zooals
+het <em class="g">echte</em> snikken van smart klonken de tonen harer weeke stem. Het
+gansche publiek schreeuwde <i xml:lang="it">brava! bravissima!</i> en klapte in de handen,
+opgetogen over zóóveel waarheid in de kunst. Alleen de student Malthus,
+hoewel hij slechts om harentwille scheen gekluisterd te zitten aan
+zijnen stoel in eene der achterste loges, verroerde hand noch lip. Toch
+had Elvira's zingen blijkbaar op niemand eenen dieperen indruk gemaakt,
+dan juist op hem: toch deed die kunst, die zoo het stempel van waarheid
+droeg, geen muzikaal gemoed in de gansche zaal heftiger meetrillen, dan
+juist het zijne..... Roerend schoon had Elvira ook in de balkon-scène
+gezongen; en vervolgens nog in het onvergelijkelijke sextet. Het was
+(men zeide het algemeen) eene puik-opvoering van Mozart's wonderwerk.
+Ongelukkig&mdash;tegen het eind moest er toch een klein <i xml:lang="fr">contretemps</i> zich
+voordoen. Nadat de gordijn was opgehaald voor de tweede finale, kwam
+namelijk de regisseur aankondigen dat <span xml:lang="it">Signora del Mulino</span> door
+overspanning plotseling onpasselijk was geworden, weshalve het geëerde
+publiek haar zeker wel haar laatste optreden bij <span xml:lang="it">Don Giovanni'</span>s
+avondmaal goedgunstig zou willen kwijtschelden. Het geëerde publiek,
+volstrekt niet goedgunstig, mompelde dat het niets was dan eene kwade
+bui van de <span xml:lang="it">Signora</span>, die wel meer<span class="pagenum" title="256"></span><a id="p_256"></a> aan zulke plotselinge onpasselijkheden
+leed. Lodewijk Malthus echter had nauw de mededeeling van den gerokten
+man vernomen, of hij was uit zijne loge verdwenen. Hij ijlde achter de
+schermen, waar hij als een goede bekende toegang had. Dáár trof hij
+<span xml:lang="it">Donna Anna</span> en <span xml:lang="it">Don Ottavio, Zerlina</span> en <span xml:lang="it">Masetto</span> en heel het personeel van
+mannelijke en vrouwelijke koristen in eenen staat van volslagen
+verwildering, door elkander loopend, elkaar iets in het oor fluisterend,
+de handen in de lucht slaande, met gesmoord lachen, met moeielijk
+bedwongen uitroepen van spot, verbazing en ergernis. Hij wilde de
+kleedkamer binnen. Maar voor de deur stond de heer <i xml:lang="it">impresario</i>, die hem
+drie woorden toevoegde, welke hem verstijven deden. De <span xml:lang="it">Signora</span> was....
+De <span xml:lang="it">Signora</span> kon.... In 't kort, de kunst der <span xml:lang="it">Signora</span> was maar al te zeer
+tot waarheid geworden; en de heer Lodewijk Malthus, die de opvoering van
+<i xml:lang="it">Don Giovanni</i> was gaan bijwonen als toeschouwer, verliet haar als Don
+Giovanni in eigen persoon. Hem was achter de coulissen een zoon geboren.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>De Utrechtsche burgerij kreeg eerst den volgenden ochtend lucht van het
+schandaal; en, gelijk zich denken laat&mdash;zij schaterde. De dames
+giebelden achter hare zakdoeken; de heeren sloegen zich proestend op
+hunne buiken. Drie weken lang had men er pret van. Het was dan
+ook&mdash;&mdash;onbetaalbaar! kolossaal!&mdash;Die snaaksche Moeder Natuur had er eens
+eene grap mee willen hebben! Had zij haren tijd wel guitiger kunnen
+kiezen?&mdash;<span xml:lang="it">O Donna Elvira!</span> Nú begreep men hoe het haar zoo ernst was met
+haar &bdquo;<i xml:lang="it">Mi tradi quell' alma ingrata!</i>&rdquo; Ja ja! nú begreep men het!&mdash;En
+wie mocht wel de vader zijn van den jeugdigen Giovannino? Wie had er de
+rol van<span class="pagenum" title="257"></span><a id="p_257"></a> Don Juan vervuld in dit àl te wel afgespeelde stuk?&mdash;&mdash;Men
+kende en noemde hem weldra. Doch helaas! men had er het ware pleizier
+niet van. Want hij was gevlogen.</p>
+
+<p>Trouwens, al zou hij gebleven, en van heel dit pelotonsvuur van
+hartelooze aardigheden het mikpunt geweest zijn&mdash;het zou hem luttel
+gedeerd hebben. Laat de wereld grinniken! Hare vroolijkheid is niet
+minder kortstondig dan wreed. Indien er op de overtredingen van den
+hartstocht geene ergere naweeën volgden, dan de vluchtige spot onzer
+medestruikelaars&mdash;wat zou het!</p>
+
+<p>Neen, niet tegenover anderen: tegenover zichzelven had Lodewijk Malthus
+het zwaar te verantwoorden gehad. Zij toch, die hem al schertsend voor
+eenen Don Juan deden doorgaan, belasterden hem schromelijk. Hij was geen
+lichtmis&mdash;de statige jonge man, met het ernstige voorhoofd en de
+droomige oogen. Dit avontuur met eene tooneel-prinses was voor hem geen
+romanesk hoofdstukje in zijn levensboek, hetwelk hij later, zoo met een
+zuchtje en een lachje, nog af en toe eens overlas;&mdash;integendeel: het was
+in dat boek de ééne, de éénige bladzijde op welke iets geschreven
+stond&mdash;geschreven met tranen en met bloed. Al de bladen die er aan
+voorafgingen en er op volgden, waren ledig gebleven. Al de dagen vóór
+dien dag hadden hem een korte droom&mdash;al de jaren nà dien dag eene lange,
+lange rouw geschenen. Want hij had haar liefgehad, de jonge zangeres,
+uit geheel de diepte van zijne dichterlijke, innig muzikale natuur: met
+al de toewijding van een ridderlijk gemoed voor eene vrouw, welke het
+niet slechts aanbidden, maar ook redden kan. Dat die liefde, in het
+eerst zoo zelfverloochenend, ten slotte een verterend vuur geworden<span class="pagenum" title="258"></span><a id="p_258"></a>
+was&mdash;dit was meer háre fout geweest dan de zijne. Zij immers wilde wèl
+van hem aangebeden zijn, maar niet van hem gered. Niets had ernstiger
+kunnen wezen, dan zijne bedoelingen te haren opzichte. Hij had haar
+gesmeekt op zijne knieën, terwijl zij het pasgeboren wichtje in hare
+armen had, om toch haar eigen leven en het leven van dit schepseltje te
+beveiligen en te louteren door zijne vrouw te worden. Vergeefs! Zij had
+hem afgewezen. Als een wild theater-kind was zij gelukkig geweest: een
+wild theater-kind wilde zij blijven. Zijne liefde had haar eene pooslang
+geboeid gehouden; doch hare kunst en hare vrijheid waren haar
+dierbaarder. Niet voor het huwelijk was zij geboren&mdash;ten minste niet
+voor een huwelijk zooals deze Hollandsche minnaar vorderen zou: een
+huwelijk in vollen ernst. Hartstocht was de drijfveer van haar bestaan:
+maar een hart bezat zij niet. Want toen hij bleef aandringen&mdash;om hun
+kinds wille, om den wille van <em class="g">haar</em> behoud en van <em class="g">zijne</em> gemoedsrust; toen
+hij eenen toon aansloeg alsof hij haar wilde <em class="g">dwingen</em> om met hem in een
+nieuw land een nieuw leven te beginnen&mdash;toen klopte hij op eenen goeden
+ochtend vergeefs aan hare deur. Zij had voor hem een briefje
+achtergelaten, waarin zij hem meldde dat zij was weggereisd; dat hunne
+banen elkander gekruist hadden als twee vuurpijlen, maar van nu af weer
+uiteenliepen; dat hij haar dus nooit terug zou zien; en dat hij moest
+trachten haar zoo snel mogelijk te vergeten, gelijk zij het zeer stellig
+hem zou doen.&mdash;&bdquo;Wij hebben&rdquo;, schreef zij, &bdquo;elkander eenige uren bezorgd
+van gelukzaligheid. Zou dit nu eene reden moeten wezen om elkaar geheel
+de rest van ons leven ondragelijk te maken?&rdquo;&mdash;Wat het kind betrof, zoo
+deed een postscriptum hem weten dat zij het had<span class="pagenum" title="259"></span><a id="p_259"></a> uitbesteed bij
+boerenlieden in zeker Hollandsch dorp. Verkoos hij de opvoeding van den
+kleinen Ludovico (zoo had zij hem genoemd) voor zijne rekening te
+nemen&mdash;niets zou haar liever wezen. Haar beroep toch was wisselvallig,
+en hare toekomst onzeker. &bdquo;De jongen&rdquo;, voegde zij er bij, &bdquo;moet eene
+stem in de keel hebben. Zorg dat er een fameuse Don Giovanni uit hem
+groeit!&rdquo;</p>
+
+<p>O oogenblik van harden strijd tusschen plichtbesef en zelfzucht in den
+jonkman!&mdash;Het eerste echter zegevierde. De meesten in zijn geval zouden
+gemeend hebben dat zij tegenover eene vrouw als déze nu genoeg hadden
+gedaan om des gewetens wille. Hij niet. Na zich vergewist te hebben dat
+het kind goed bezorgd was, reisde hij haar na. Maanden lang zocht hij
+haar aan alle Duitsche theaters. Ten leste vond hij haar terug, onder
+eenen anderen naam, als primadonna in eene Hongaarsche stad. Zij schrok
+van hem toen hij haar aansprak, meenende dat hij haar vervolgd had om
+het verleden haar voor de voeten te werpen. Doch toen hij haar nogmaals
+bezwoer terug te keeren tot haren plicht als moeder en als vrouw, en
+wederom zijne min en trouw haar aanbood in ruil voor de hare&mdash;toen
+lachte zij hem uit in zijn gezicht. Hare trouw?&mdash;Hoe kon zij geven wat
+niet in haar was!&mdash;Hare min?&mdash;Die had zij immers eenen anderen alweer
+geschonken!&mdash;Had hij dan haren brief niet begrepen?&mdash;Overigens kon zij
+hem niet lang te woord staan. De jonge Bojaar, wiens bezoek zij wachtte,
+kon elk oogenblik komen. En de man was als een tijger zoo jaloersch....
+Dit was hunne laatste ontmoeting geweest. Diep verslagen aanvaardde hij
+de terugreis&mdash;genezen van zijne liefde, doch met eene ongeneesbare wonde
+in de ziel.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="260"></span><a id="p_260"></a></p>
+
+<p>Twee jaren sleet Lodewijk Malthus doelloos en lusteloos in de
+hoofdstad. Zijne ouders hadden hem eenig vermogen nagelaten; broers of
+zusters bezat hij niet; aan niemand dan zichzelven was hij dus
+rekenschap schuldig van zijn doen. Na verloop van dien tijd echter was
+de zin weder in hem ontwaakt om zijne vroegere studie&mdash;in welke de
+kennismaking met Carlotta zulk eene min harmonische storing had
+gebracht&mdash;te hervatten. Sterker dan te voren was in hem weder de roeping
+geworden tot het predik-ambt, als het éénige dat strookte met zijne
+teruggetrokkene en toch sympathieke natuur, het éénige ook waarin hij
+meende nog nut te kunnen stichten. Persoonlijke eerzucht had er nooit in
+hem gewoond: tot krachtig arbeider, ontbrak hem de innerlijke prikkel
+zoowel als de uiterlijke drang; doch het stille, beschouwende leven in
+eene landelijke pastorie, met de natuur en zijne boeken en muziek tot
+gezelschap, en op zijne schouders geene zwaardere taak, dan een aantal
+eenvoudige lieden met wat zachtheid te vermanen en met wat hartelijkheid
+op te beuren&mdash;zie! dit lachte hem toe als eene vluchthaven na den storm,
+en tevens&mdash;laat mij het er bijvoegen&mdash;als eene soort boetedoening door
+ontzegging. Hij deed zich derhalve, op vijf-en-twintigjarigen leeftijd,
+nog als student inschrijven aan eene andere universiteit. Ook dáár woei
+het gerucht van zijn opera-avontuur hem wel na&mdash;maar och! niet tot zijn
+nadeel. In de oogen der jongen immers hechtte het hem de riddersporen
+aan de hielen; en in die der ouden&mdash;&mdash;bah! zij verkneukelden zich nog
+eens over hunne eigene pekelzonden, en herinnerden zich meteen hoe er,
+van den heiligen Augustinus af, steeds uit de wildste studiosi de
+kloekste theologanten gegroeid waren...... Hij liet hen allen denken<span class="pagenum" title="261"></span><a id="p_261"></a>
+wat zij wilden. Hij promoveerde; wachtte nog een paar jaren op een
+beroep; en zag zich eindelijk (en zelfs dit nog niet zonder veel moeite:
+want hij schitterde noch door het geijkte preektalent, noch door de
+gangbare orthodoxie) als herder en leeraar aangesteld in een Geldersch
+dorp aan de grens. Hem was het wèl zoo. Voor eene aanzienlijker
+standplaats zou hij bedankt hebben. Hij had gevonden wat hij wenschte:
+een rustig plekje, ver van de wereld, waar hij op zijne eigene stille
+wijze leven en arbeiden, mijmeren en musiceeren&mdash;kortom, zijne
+medemenschen en zichzelven stichten kon.</p>
+
+<p>Onder die bedrijven begreep hij dat het hoog tijd geworden was om het
+lot van Carlotta's kind zich nader aan te trekken. De jonge predikant
+had geen oogenblik geweifeld over hetgeen hem op dit stuk te doen stond.
+Hij haalde het jongsken weg van zijne boersche pleegouders, en nam het
+bij zich in huis, voor niemand er een geheim van makend dat het zijn
+zoon was: vast besloten om door alle middelen binnen zijn bereik het
+levensgeluk van deze vrucht zijner rampzalige minnarij te verzekeren. De
+goede gemeentenaren keken wel vreemd op, en staken de hoofden bij
+elkander; maar daarbij bleef het. Die Gelderslui waren een schappelijk
+slag van menschen. Sommigen zeiden dat het royaal was van den dominee;
+en de anderen vonden de zaak niet erg genoeg om zich er voor in het
+harnas te steken. De dominee leefde immers voorbeeldig; hij preekte hun
+naar den zin; hij was gul voor de armen, innemend in den omgang,
+zachtmoedig in zijn oordeel over den naaste:&mdash;wat zouden zij dan gaan
+wroeten in zijn verleden? Laat men zich ook niet veel liever gezeggen
+door een gemoedelijk medezondaar, dan door iemand wien men het recht
+niet<span class="pagenum" title="262"></span><a id="p_262"></a> betwisten durft van zich te plaatsen op het voetstuk van eenen
+heilige?&mdash;Bovendien, het bleek maar al te duidelijk: zoo de man
+gezondigd had, hij had er zijn kruis voor meegekregen.</p>
+
+<p>Ja, dit kind van wilde passie was zijn vaders kruis. De kleine Ludovico
+werd hem door de boerenlieden afgeleverd als een bijster ondeugend
+perceeltje, waarmee al in de wieg geen huis te houden was. Nu, het zou
+wel aan gemis aan tact bij die brave menschen gehaperd hebben&mdash;meende de
+predikant. Hoe zou het fazanten-hoen in de ganzenkooi passen!.......
+Maar was hemzelven dan het opvoedkundige beleid, de kalme en toch
+onverzettelijke wilskracht geschonken, om deze woeste natuur te
+teugelen?&mdash;Hij moest er straks, tot zijn bitter leed, aan beginnen te
+twijfelen&mdash;te wanhopen. De knaap was onhandelbaar: hij scheen volslagen
+naar zijne moeder te aarden: enkel hartstocht&mdash;geen hart. Al wat geduld
+en zachtheid vermochten, werd door den vader beproefd. Strengheid alléén
+echter, ijzeren tucht had dit dwars gewassen riet kunnen
+rechtbuigen:&mdash;en dáártoe stond de hand van Lodewijk Malthus niet. Na
+eene lange, smartelijke worsteling, bij welke hij voelde dat hij meer en
+meer het onderspit dolf, moest hij het opgeven. Ten einde raad, deed hij
+den bengel op eene naburige kostschool, wier meester bekend stond om
+zijne vaardigheid als temmer. Helaas! Monsieur's methode was aan Van
+Aken's beestenspel ontleend: zijne overredingsmiddelen beperkten zich
+tot rotting-olie en hongerstraf. Toch zou het misschien nog zoo mis niet
+geloopen zijn, hadde het noodlot niet gewild dat er op het instituut, na
+verloop van een jaar of zoo, een nieuwe ondermeester moest in functie
+treden, die, uit het Sticht afkomstig, met geheel<span class="pagenum" title="263"></span><a id="p_263"></a> de historie van
+Lodewijk Malthus en Lotchen Müller, van Donna Elvira en Giovannino's
+merkwaardige geboorte, in kleuren en geuren bekend was. Deze snapper,
+tuk om zijnen patroon eens te doen bemerken dat hij méér wist dan
+tweemaal twee is vier, vertelde alles in vertrouwen aan den
+kostschoolhouder. Deze bracht het onder de roos aan zijne vrouw over. De
+vrouw weder aan hare oudste dochter; de oudste dochter aan de
+dienstmaagd; de dienstmaagd aan eenen kweekeling; de kweekeling aan
+eenen der scholieren; en de scholier aan al zijne kornuiten. Zoodat
+straks de zoon van dominus Malthus door zijne schoolmakkers niet anders
+meer toegesproken werd dan als Don Jantje, of wel, als Don Juan del
+Mulino. Hij ranselde zijne laffe beleedigers;&mdash;doch daar zij dertig
+tegen één waren, beliep hij slaag op slaag. Het gevolg van dit alles
+liet zich voorspellen. Op eenen fraaien ochtend had de dertienjarige
+Ludovico de plaat gepoetst.</p>
+
+<p>Zijn vader reisde hem niet na over de landpalen. Hij had er den moed
+niet toe. Hij overdacht nog hoe hij met de moeder van dien jongen
+woesteling gevaren was&mdash;hij legde er het hoofd bij neder, met het
+gevoel, dat God hem nogmaals strafte voor de overtreding zijner jeugd,
+en dat hij deze tuchtroede ook ditmaal niet kon afwenden. Welkom was hem
+een beroep naar eenen anderen uithoek van het vaderland: naar den
+Noordhollandschen polder, waar hij rekenen kon dat niemand hem het drama
+van zijn leven tot een verwijt maken zou. De tijd trouwens had al
+gaandeweg de stoflaag der vergetelheid gestrooid over deze gebeurtenis.
+Wie spreekt er nog over drama's van twintig jaren geleden?&mdash;Indien wij
+slechts oud genoeg mogen worden, dan is er niets in ons leven, wat niet
+wordt alsof het nimmer geweest ware.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="264"></span><a id="p_264"></a></p>
+
+<p>En Ludovico?&mdash;Het weinige dat de heer Malthus ooit omtrent den lotsloop
+van zijnen verloren zoon te weten gekomen was, stond vervat in den
+volgenden brief, die hem, nu acht jaren geleden, door de tusschenkomst
+van eenen neef en naamgenoot te Amsterdam was in handen geraakt:&mdash;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="it">Carissimo!</i>&mdash;Van eenen handelsreiziger uit Amsterdam vernam ik dat gij
+toch nog <i xml:lang="de">pfarrer</i> geworden zijt, en ongetrouwd gebleven. <i xml:lang="de">Du lieber
+Kerl!</i>&mdash;en dat om mij!&mdash;<i xml:lang="de">Wahrhaftig</i>, ik denk nog dikwijls aan u, nu ik
+vet ben geworden en mij vergenoegen moet met de duenna-rollen. Maar hoe
+vet ook, eene goede predikantsvrouw zou ik ook thans nog niet
+wezen.&mdash;Onlangs ben ik onzen Ludovico tegen het lijf geloopen. Wij
+werkten eene pooslang samen aan het Regensburger theater: ik als tweede
+alt, hij als derde bariton. Al had hij mij niet verklapt wie hij was, ik
+zou hem terstond herkend hebben aan mijn eigen neus en oogen; doch
+natuurlijk zeide ik hem dit niet. Waartoe zenuwschokkende familiescènes,
+wanneer men toch niets voor elkaar wezen kan, dan opeters!... Ach, mijn
+brave Ludwig! gij zijt goed voor hem geweest, en hebt het beste met hem
+voorgehad, evenals met mij;&mdash;maar wij Zigeuners van de kunst en van de
+liefde, wij hebben niet gewild. Intusschen moogt ge uw fatum danken, dat
+hij, evenals ik, van u weggeloopen is. Onder ons gezegd, <i xml:lang="it">Luduigo
+caro</i>&mdash;wij leggen niet veel eer in met dat zoontje van ons. De schelm
+moet eene prachtige stem in den gorgel hebben gehad; maar hij heeft niet
+willen leeren, zelfs geene <i xml:lang="it">solfeggi</i>. Eens probeerde hij den Don Juan
+te zingen;&mdash;hij stuurde de heele voorstelling in het honderd, en men
+floot hem de planken af. Sedert heeft hij den dienst van<span class="pagenum" title="265"></span><a id="p_265"></a> Venus
+afgezworen, en zich aan Bacchus gewijd. Hij zuipt, <i xml:lang="it">amico mio</i>. Van zijn
+kostelijk orgaan bleven nog slechts eenige flarden over. Ik zie voor hem
+geen ander einde dan het hospitaal. <i><span xml:lang="de">Schade um den schönen Bursch!
+Aber</span>&mdash;<span xml:lang="it">che volete!</span></i> Hij is de zoon zijner moeder!...... Wat mijzelve
+betreft, maak u over mij niet bezorgd. Als ik op de planken mijn laatste
+kruit verschoten heb, dan zet ik eene bierkneip op, gelijk mijn
+onvergetelijke vader zaliger...... Gij inmiddels, voortreffelijke
+Ludwig, trek gij u niets van al deze dingen aan. Bewandel gij,
+eerlijkste aller menschen, in vrede uwen vromen levensweg. En zoo gij
+vlijtig bidt voor de arme zielen in hel en vagevuur&mdash;doe dan ook
+somwijlen eens een goed woord voor een paar zondaars, wien de duivel
+hier op aarde het vuur al warm genoeg stookt!&mdash;Carlotta.&rdquo;</p>
+
+<p>Inderdaad, het was weinig geweest&mdash;maar toch méér dan genoeg; het
+aanvullen van deze korte schets kon dominee Malthus wel aan zijne
+verbeelding overlaten. Steeds had hij zich gevleid met de hoop, dat de
+jongen wel zijnen weg zou gevonden hebben: als soldaat, als zeeman, als
+opera-zanger desnoods. Maar dit! Een verloopen korist!.... Hij had
+terstond aan Carlotta geschreven, om haar en haren zoon de geringe
+geldelijke hulp te bieden, welke nog in zijn vermogen stond: eene hulp
+trouwens, die <em class="g">zij</em> niet behoefde, en die Ludovico niet baten kon. Noch op
+dien brief noch op eenen tweeden was éénig antwoord gekomen. Toen had de
+wroeging hem opnieuw het hart doen bloeden. Hij verweet zich dat hij
+niet genoeg gedaan had, voor dien knaap althans: dat hij niet krachtiger
+geweest was in zijnen plicht: dat hij, toen de jongen ontvluchtte, hem
+niet nagezet en met sterke hand gegrepen en teruggehaald had. De ware<span class="pagenum" title="266"></span><a id="p_266"></a>
+liefde laat niet af!&mdash;zoo had hij ook daareven immers nog gedacht, toen
+zijne huishoudster de hongere muschjes voederde met zoo taaie
+volharding. Was hij zelf in het groot naar dit kleine voorbeeld te werk
+gegaan? Had zijne liefde voor die twee ongelukkigen niet afgelaten? Had
+hij niets ontzien: naam, noch stand, noch persoonlijk gerief, noch het
+oordeel van de wereld&mdash;om van die twee het verderf af te weren, dat hij
+over hen had helpen brengen toen hij in wellusts armen de wereld vergat?</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Het woelde hem alles door het hoofd&mdash;herinnering, en zelfverwijt, en
+machteloos leed&mdash;terwijl hij daar zat in zijne sombere kamer, met het
+papiertje in de hand, staroogend, beurtelings op de haast verglommen
+kolen van zijn haardvuur, en naar buiten in den winternacht.</p>
+
+<p>Eindelijk rees hij van zijnen stoel, zette zich in het duister aan zijn
+harmonium, en speelde met zachte registers:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="it">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Là ci darem la mano,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Là mi dirai di si.</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>En de toovermacht der melodie vaagde de nevelen weg van zijnen geest,
+zijne knagende smart verkeerende in stillen weemoed. Al voort-orgelend,
+voelde hij eenen zonnestraal doorbreken in het donker van zijn
+binnenste. Hij voelde de zaligheid der jeugd weer opbruisen in zijne
+aderen, Carlotta's kussen weer branden op zijne lippen&mdash;en Mozart's
+geest zwevende boven hen beiden, bemiddelend, bij den God die immers ook
+de min ontstak in der menschen harten:&mdash;&bdquo;Vergeef hun! Zij waren jong!&rdquo;</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="267"></span><a id="p_267"></a></p>
+
+<h3>II.</h3>
+
+<p>Dit echter was juffrouw Dientje niet gewoon, dat dominee op
+Zaterdag-avond, wanneer hij zijne preek placht te &bdquo;memoriseeren&rdquo;, zich
+vermeidde met orgelspel. Een koraal of een preludium had er misschien
+mee doorgekund; doch een lied van zóó wereldschen toon.... Desniettemin
+haastte zij zich naar het studeervertrek, om, volgens gewoonte, een paar
+kandelaars te ontsteken, en die aan weerszijden van de toetsen neer te
+zetten. Terwijl zij dit deed, brak de dominee plotseling zijn spelen af.
+En toen zij daarop vroeg of &bdquo;dominee nog iets beliefde&rdquo;, gaf hij geen
+antwoord, maar keek haar aan met zulk eenen vreemden glimlach, met zoo
+iets afgetrokkens in zijne oogen, dat de goede ziel den moed niet had om
+hare vraag te herhalen.&mdash;&bdquo;Hij heeft zeker eene overheerlijke gedachte in
+zijn hoofd&rdquo;, mompelde zij bij het nederdalen naar de keuken: &bdquo;zoo'n
+gedachte alsof de engelen uit den hemel ze hem hadden ingegeven!&rdquo;&mdash;Reeds
+spitste zij zich op de preek van morgen. En zij zou het zich even zwaar
+hebben toegerekend, haren leeraar bij het uitwerken zijner rede te
+storen, als een lekkerbek het eene zonde geacht zou hebben zijnen kok
+uit de keuken te roepen te midden van de bereiding eener kostelijke
+truffelpastei.</p>
+
+<p>Een half uur later echter, toen zij dominee zijne thee bracht, trof zij
+hem bij het raam zittende, en welgevallig de sleden in oogenschouw
+nemende, die uit de vier richtingen van den kruisweg met hare vrachten
+&bdquo;concertbezoekers&rdquo; kwamen aangestoven. Het waren meest plompe baksleden;
+maar er liepen knappe paarden voor, die in<span class="pagenum" title="268"></span><a id="p_268"></a> hun tingelend tuig blijkbaar
+even veel schik hadden als een kind in zijne rinkelbel. De boereknapen
+schreeuwden elkander toe; terwijl hunne roodwangige en breedgerokte
+vrijsters groepjes vormden op het brugje over de sloot, om dan, gearmd,
+al gichelend naar binnen te hollen, zoo vlug en sierlijk ongeveer als
+eene kudde vaarzen die men in de klaver drijft. Baas Harmsen had, tot
+opluistering van het feest, en mede tot het practische doeleinde van
+verlichting, aan weerskanten van zijn hek een paar brandende pektoortsen
+in den grond gestoken, wier walmende vlammen het geheel in eenen
+helrooden gloed wikkelden, in schilderachtig contrast met het
+bleekgrauwe duister van den besneeuwden achtergrond. Een verbazende
+ommekeer, na de kleurlooze, roerlooze stilte van een uur te voren.</p>
+
+<p>&bdquo;Wat een oploop!&rdquo; riep Berendina. &bdquo;'t Is of er de zaligheid mee te
+verdienen valt!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Och&rdquo;, sprak de predikant vergoelijkend: &bdquo;de meesten zijn jongelui, zie
+ik.&rdquo;&mdash;Hij wist immers zelf zoo goed wat het zeggen wil, jong te zijn.</p>
+
+<p>&bdquo;Als ze ooit maar zoo druk naar de kerk liepen!&rdquo; hernam juffrouw
+Dientje.</p>
+
+<p>&bdquo;Nu&mdash;de kerk hebben ze altijd bij zich.... En wie weet&rdquo;, liet de dominee
+er op volgen:&mdash;&bdquo;Misschien ligt het wel aan mijne manier van preeken, dat
+de opkomst niet meer is als vroeger. Ik word oud, Dientje. Ik voel wel
+dat ik den geest van het jonge geslacht zoo niet meer vatten kan. Als
+men eenmaal de zestig achter den rug heeft&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>Doch verder wou Dientje niet hooren. Haar leeraar aldus zelf twijfelend
+aan datgene wat voor haar zoo vast stond als de kerktoren: de
+onovertrefbaarheid van zijne<span class="pagenum" title="269"></span><a id="p_269"></a> preeken&mdash;dit was de bescheidenheid wat al
+te ver gedreven.&mdash;&bdquo;Foei neen!&rdquo; riep zij: &bdquo;zóó mag dominee niet
+spreken!&mdash;Maar ik zie het wel: dominee haalt zich van avond allerlei
+muizenissen in het hoofd!&mdash;Kom! die mooie vertooning bij Arie Harmsen is
+begonnen. Laat mij den boel nu eens wat opfleuren: dan kan dominee aan
+den slag. 't Is niet goed voor een mensch, zoo alleen in het donker te
+zitten turen!&rdquo;&mdash;Meteen paarde de trouwe zorg de daad aan het woord. Zij
+stak de lamp aan, liet de gordijnen neder, legde haar meesters lange
+pijp naast zijnen tabakspot, schoof zijnen stoel bij de schrijftafel&mdash;en
+wenschte dominee verder &bdquo;eene gezegende studie&rdquo;; hetwelk zooveel gezegd
+was als: &bdquo;Nu niet langer gesuft en getreuzeld! Aan uwe preek!&mdash;anders
+zitten ik en uwe gemeente morgen zonder!&rdquo;</p>
+
+<p>De waarheid was, dat de heer Malthus dien avond geene nieuwe preek
+behoefde gereed te maken, aangezien hij van zins was zich morgen maar
+eens met eene oude te behelpen. Onder het uitkijken echter naar de
+bezoekers van Signor Buonaventura's concert, had hij plotseling den lust
+in zich voelen opkomen om zijne kudde eens te onderhouden over een
+onderwerp, dat in eene dorpskerk al zeer zelden tot tekst dient, maar
+dat morgen in de <em class="g">zijne</em> nu juist bijzonder van pas zou komen:&mdash;de kunst,
+en haar invloed op het leven van den mensch. Kon hij den tingeltangel
+niet weren, hij zou ten minste het onding in al deszelfs gedrochtelijke
+leelijkheid ten toon kunnen stellen, en daar nevens in reine vormen het
+beeld ontwerpen van hetgeen waarlijk schoon en liefelijk is. Het
+landvolk zou er misschien luttel van meedragen; maar licht toch zou er
+een woord of een wenk hier en daar in goede aarde belanden. Hoe het<span class="pagenum" title="270"></span><a id="p_270"></a>
+wezen mocht&mdash;het denkbeeld sleepte hem mee: de stof bezielde hem.</p>
+
+<p>Geen wonder. Was hij er niet altoos nog vol van? Kon hij over deze zaak
+niet spreken uit rijke, al te rijke ervaring?&mdash;Muziek was levenslang
+zijne aangebedene geweest; en zijn verleden had meegebracht dat hij de
+wereld der muziek doorwandelde in al hare rijken: van het hoogste tot
+het laagste. Hij had menschen vol schoone belofte zich zien
+verliederlijken in hare prostitutie; en anderen, die der vertwijfeling
+nabij schenen, had hij redding en heil zien vinden in haren eeredienst.
+Behoorde hij zelf niet tot die laatsten? Was diezelfde kunst, die hem in
+zijne jeugd op een struikelpad gelokt had, en die hij later bij zijne
+omzwervingen had leeren kennen in hare diepste vernedering, als eene
+verworpelinge, eene veile, schaamtelooze voetwisch&mdash;, was diezelfde
+kunst, van alle zinnelijks gelouterd, niet zijne troosteresse geworden,
+zijne heilige, zijne godin?&mdash;Ja waarlijk! over kunst en hare zedelijke
+waarde kon hij iets meepraten&mdash;zoo niet voor boeren, dan tot zijne
+eigene stichting allicht.</p>
+
+<p>Hij schreef. Gedachte bij gedachte welde er op uit zijnen geest, sneller
+dan zijne pen ze kon neerkladden op het papier;&mdash;gedachten, waarvan hij
+er vele ook bannen moest, omdat zij geheel buiten de bevatting zouden
+gelegen hebben van zijne gemeentenaren. Want mocht hij soms vergeten
+hebben voor wie <em class="g">hij</em> schreef&mdash;het zou hem wel herinnerd zijn geworden
+door den wind, die, allengs opstekend uit het noordoosten, telkens een
+flauw gerucht van het tieren in de nabijzijnde herberg tot hem
+overdroeg.... Het programma moest wel uitermate in den smaak vallen.
+Hoor! Werd temet dit algemeene <span class="pagenum" title="271"></span><a id="p_271"></a>gelach uitgelokt door hetgeen Frans en
+Fransientje van elkaar bespieden konden door &bdquo;het scheurtje in het
+kamerschut&rdquo;? Loonde wellicht dit daverende getrappel, vermengd met schor
+gebrul, het duo van <span xml:lang="it">Signor Vincentio Buonaventura</span> en <span xml:lang="fr">Mademoiselle
+Celestine</span>: &bdquo;<i>Reik mij de hand, mijn leven! Kom in mijn slot met
+mij!</i>&rdquo;&mdash;&mdash;Och, och! &bdquo;<i xml:lang="it">Là ci darem la mano!</i>&rdquo;&mdash;Men kan het voordragen op
+verschillende wijs: als een gevallen engel, en als een krolsche
+kater&mdash;gelijk men aan Eros offeren kan als eene Aspasia, en als eene
+straatdeern...... Maar dominee Malthus verdiepte zich hierin niet. Hij
+schreef. Hoe echte kunst uit God is, en tot God ons opvoert; hoe
+kunst-<em class="g">verachters</em> gelijk zijn aan hen die, hongerende, een hemelsch manna
+zouden versmaden&mdash;en kunst-<em class="g">misbruikers</em> de zonde begaan, die er met straf
+bedreigd staat in het tweede gebod; hoe op het gemoed niets
+verfrisschender werkt dan <em class="g">ware</em> kunst, en niets verderfelijker dan
+<em class="g">valsche</em>; hoe het ook aan den kleinste gegeven is, aan den veldarbeider
+in zijne hut, aan den landman op zijne hoeve, kunst te beoefenen, aan de
+bron van het eeuwig liefelijke zich met eene teug te laven, elk naar
+zijnen aard, zijne behoeften en zijne vermogens&mdash;dit alles schreef hij
+neder met gloed en klaarheid.</p>
+
+<p>Middelerwijl scheen daar naast het concert afgeloopen te zijn, en de
+dans eenen aanvang te hebben genomen. De al aanzwellende noordooster
+toch woei af en toe de gillende tonen over van eene viool en eene
+klarinet&mdash;arme instrumenten, die in hunne betere dagen misschien eervol
+hadden dienst gedaan in eene symphonie-orkest, en nu te klaaglijker
+jankten over de vernedering van te moeten opspelen bij eene
+klompen-polka....... Maar<span class="pagenum" title="272"></span><a id="p_272"></a> dominee Malthus lette er niet op en ergerde
+zich er niet aan. Hij schreef.</p>
+
+<p>Het uurwerk op den schoorsteenmantel sloeg twaalf&mdash;: en de preek was af.
+Nooit had de dominee geschreven met zooveel bezieling; en toch nooit ook
+had hij eene preek opgesteld, die zóó weinig op eene preek geleek, als
+deze. Innig tevreden over zijnen arbeid, wilde hij ter ruste gaan; hij
+wilde insluimeren met het gevoel van bijna goddelijke weelde, dat den
+dichter, den kunstenaar, den leeraar vervult, wanneer hij met een goed
+stuk werk het bewijs mocht afleggen hoe de vonk in hem nog niet
+uitgedoofd is. Opeens echter werd hij uit de kalme vreugde van dit
+zelfbehagen opgeschrikt door een wild rumoer.</p>
+
+<p>Wat was er?&mdash;&mdash;</p>
+
+<p>Bij Harmsen viel eene deur met eenen zwaren slag dicht; vensters werden
+opgerukt; schorre stemmen schreeuwden door elkander&mdash;een kluwen van
+rauwe vloeken en bitse uitroepen. Hier had men het obligate naspel van
+eene muziekuitvoering met dans ten plattelande: eene kloppartij.</p>
+
+<p>Het was iets zóó gewoons, en de veldslagen van Noordhollandsche
+boerejongens, hoe rijk aan grof kanonvuur van verwenschingen,
+veroorzaakten in den regel zóó weinig bloedvergieten, dat de heer
+Malthus zeer zeker in deze gebeurtenis geene aanleiding zou gevonden
+hebben om zijne welverdiende nachtrust op te schorten&mdash;indien het hem
+niet duidelijk ware geworden, dat de strijdenden, langs den weg elkander
+nazettende, zich met groote snelheid over het brugje van de pastorie
+bewogen: dat daarop de wijkende partij zich in den rug zocht te schutten
+met behulp van dominees huisdeur, en dat aanstonds<span class="pagenum" title="273"></span><a id="p_273"></a> dus het gevecht op
+dominees stoep dreigde beslecht te worden. Dit liep den man des vredes
+nu toch te spaansch. Hij schoof zachtkens een raam open, stak het hoofd
+buiten, en zag (want de donkere gestalten teekenden zich tegen den
+sneeuwgrond scherp genoeg af) eenen man, die zich met eenen stok zoo
+goed hij kon verweerde tegen een drietal jonge kinkels. Het liet zich
+denken dat de aldus besprongene, uit de danszaal gegooid en verder met
+een duchtig pak slaag bedreigd, al vluchtende deze strategische beweging
+naar de pastorie had volvoerd, in de hoop van daar binnen, waar hij nog
+licht had zien branden, wijkplaats of bescherming te zullen vinden.</p>
+
+<p>&bdquo;Pakt beet den Spanjool!&rdquo; brulden de boeren: &bdquo;Wacht, snoeshaan, sinjeur
+Bonneventuur!&mdash;Als je avonturen wilt, hier heb je er een! We zullen jou
+leeren om een braaf Hollandsch meissie te behandelen als een.......
+Hier, schoelje! Draait hem den nek om, jongens!&rdquo;</p>
+
+<p>De aangevallene schold met heesche stem terug; zuiver Hollandsche
+scheldwoorden, die niemand dan een geboren Nederlander ter beschikking
+heeft, doch die hij uitsprak met eenen sterk Duitschen tongval. Tevens
+verdedigde hij zich als een wanhopige. Hij scheen in het schermen met
+den korten stok niet onbedreven, zoodat hij nog steeds het drietal op
+zekeren afstand hield. Eindelijk echter gelukte het eenen der boeren,
+hem achter den rug te komen. In eenen oogwenk was de rotting hem uit de
+vuisten gewrongen&mdash;lijf aan lijf grepen de woedenden elkander aan. Hunne
+schoppen en stooten bonsden tegen de deur.</p>
+
+<p>Daar kon een moord uit worden, meende de predikant: want hem dacht dat
+hij in de hand des vreemdelings<span class="pagenum" title="274"></span><a id="p_274"></a> een mes had zien blinken. IJlings stak
+hij eene kaars aan, greep uit eene kast&mdash;meer instinctmatig dan met
+bewustheid&mdash;een ouden maskerade-degen, haastte zich naar beneden, rukte
+de deur open, en stond op den drempel.</p>
+
+<p>Zijn plotseling opdagen werkte op de worstelenden als een tooverslag:
+zij lieten elkander los, en deinsden hijgende achterwaarts. Licht
+verklaarbaar. Zooals de grijsaard daar stond, in zijne lange kamerjapon,
+blootshoofds, met bestraffenden blik, den degen in de rechter, den
+kandelaar in de linker hand, zweemde hij voor de drie boeren naar eene
+geestverschijning. Zichzelven echter, hadde hij zich in eenen spiegel
+weerkaatst gezien, moest hij op treffende wijze het beeld te binnen
+geroepen hebben van den Gouverneur in het eerste tooneel van <i>Don Juan</i>,
+als deze naar buiten treedt om zijne dochter te ontzetten. Inderdaad,
+deze overeenkomst bleek ook terstond in het oog te vallen van den
+persoon, dien de boeren afgerost en Bonneventuur genoemd hadden.</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="it">Davvéro!</i>&rdquo; riep hij, met een dronken lachje, te gelijk naar adem
+happend en zich met de mouw het voorhoofd afwisschend: &bdquo;<i xml:lang="it">Davvéro!&mdash;il
+commendatore!</i>&rdquo;</p>
+
+<p>Het kaarslicht viel op des sprekers gelaat&mdash;&mdash;en de kandelaar plofte uit
+dominees hand op de steenen.</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="it">Animo, Signore!</i>&rdquo; hernam de vreemde man, terwijl hij, om de onthutste
+boeren blijkbaar zich niet meer bekommerend, zich in postuur zette als
+een duellist:&mdash;&bdquo;Hebt ge lust, oude patroon?&mdash;<i xml:lang="de">Frisch auf! Zieh' den
+Degen!</i> <span xml:lang="it">Il Commendatore</span> tegen <span xml:lang="it">Don Giovanni&mdash;&mdash;ha ha ha ha ha!&mdash;&mdash;Don
+Juan del Mulino!</span>&mdash;&mdash;Of wilt ge mij helpen tegen deze lompe vlegels, die
+zich zoo boos maken om een kus?&mdash;&mdash;<span xml:lang="de">Nun!</span> bedankt inmiddels voor<span class="pagenum" title="275"></span><a id="p_275"></a> de
+tusschenkomst. <i xml:lang="it">Buona notte!</i>&mdash;&mdash;En u ook, heeren&rdquo;, (dit was tot de drie
+boerenlummels gericht)&mdash;&bdquo;u ook, heeren! <span xml:lang="de">schönen dank</span> voor de hartelijke
+<span xml:lang="de">aufnahme</span>!&mdash;<i xml:lang="it">Addio!</i> Wel te rusten!&mdash;<i xml:lang="de">Wir treffen uns schon wieder,
+Halunkenpack!</i>&rdquo;&mdash;&mdash;Met dezen groet keerde hij zich om, en liep het
+brugje over, den weg op, terug naar Harmsen's herberg.</p>
+
+<p>Dominee Malthus had nog geen woord gesproken. Eerst nu de vreemdeling
+uit het gezicht was, opende hij de lippen.</p>
+
+<p>&bdquo;Vrienden&rdquo;, stamelde hij tot de boeren: &bdquo;'t is zondag-nacht.... Gij hebt
+me .... erg doen schrikken. Gaat nu rustig naar huis .... en .... wat ik
+u bidden mag .... laat .... laat dien man verder ongemoeid.&rdquo;</p>
+
+<p>Hij sloot de deur, gaf op de vragen van zijne doodelijk ontstelde
+huishoudster geen antwoord, en waggelde de trap op naar zijne kamer,
+waar hij voor de sofa geknield bleef liggen.</p>
+
+<p>Nu wist hij alles. Het lange gissen was knaging geweest. Maar de
+plotselinge zekerheid trof als een dolkstoot.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>En als na slapeloozen nacht de ochtend grauwde voor dominee Malthus,
+sloeg hij zich voor het hoofd, zich nogmaals verwijtend zijne zwakheid,
+zijne lafheid, zijn plichtverzuim. Beklonken echter was zijn besluit in
+die bange uren. Wat hij gisteren niet had <em class="g">kunnen</em> van zich krijgen, dat
+zou hij heden volvoeren&mdash;dezen zelfden dag nog, onverwijld. Er was
+gevaar in dralen. Die man kon heden zijnen naam vernemen, en tot hem
+komen met de<span class="pagenum" title="276"></span><a id="p_276"></a> bedreiging: &bdquo;Ik ken u: geef mij geld: of ik stel u op de
+kaak!&rdquo;&mdash;Dit mocht niet wezen. Hij zelf wilde tot dien ongelukkige gaan,
+en tot hem zeggen: &bdquo;Ik ben Lodewijk Malthus: ik erken u als vleesch van
+mijn vleesch: deel met mij wat ik heb!&rdquo;&mdash;Daarna zou hij zich tot de
+wereld wenden, en openlijk verklaren, voor allen die het hooren wilden:
+&bdquo;Deze ellendige hier, deze dronkaard, deze verloopen kermisschuimer,
+deze zedelooze potsenmaker&mdash;is (hoort ge wel?) is <em class="g">mijn zoon</em>!&rdquo;...... God
+wist wat het hem kosten zou! Zijn ambt, de achting zijner medemenschen,
+zijn gerief en zijne liefhebberijen&mdash;waaraan een grijsaard nog méér
+gehecht is dan een kind aan zijn speelgoed&mdash;, letterlijk alles! En dit
+voor eenen rampzalige, die toch door geene menschenmacht meer tot mensch
+te maken was...... Doch zóó zou het geschieden. Hoe zwaarder en
+oogenschijnlijk nutteloozer dit tweede zoenoffer wezen zou, des te meer
+kans dat het den Hemel aannemelijker zou zijn dan het vroegere.</p>
+
+<p>Over een uur moest hij preeken..... Wat preeken!&mdash;Hij had heel zijn
+leven te veel al gepreekt. Nu eindelijk zou hij eens handelen!.... Maar
+stil: hij wilde ook hierin zijnen plicht vervullen tot het laatste.
+Preeken zou hij dus. Doch niet de preek die hij gisteren-avond zoo vol
+edel vuur had neergeschreven. Thans over kunst en wankunst te spreken,
+zou hem onmogelijk zijn, al hadde hij met elk woord zijn leven een jaar
+kunnen verlengen.</p>
+
+<p>Het deed er trouwens weinig toe, wat of hoe hij leeraarde dien ochtend.
+Want de jongere helft zijner gemeente sliep hare roes uit van den
+vorigen avond; en de oudere helft bleef tehuis om den sneeuwstorm, die
+al wilder en dichter kwam aangereden sedert het<span class="pagenum" title="277"></span><a id="p_277"></a> ochtend-uur. Ware
+juffrouw Berendina niet in de kerk geweest, aandachtig voor eene gansche
+schare, de dominee zou in den kansel gestaan hebben voor stoelen en
+banken.</p>
+
+<p>Terstond na kerktijd begaf hij zich naar Arie Harmsen, die zich al
+schrap zette toen hij hem naderen zag, verwachtende dat dominee hem een
+strafsermoen kwam houden wegens het gebeurde in dien nacht. Tot 's mans
+verbazing repte de heer Malthus over het geheele concert en bal geen
+woord, en wenschte hij enkel het adres te weten van den directeur der
+troep, Vincentio Buonaventura. Die inlichtingen kon de kastelein
+verstrekken<ins class="corr" id="corr29" title="Niet in Bron.">:</ins> Monsieur Bonneventuur en gezelschap hadden hun
+hoofdkwartier opgeslagen in een armoedig logement van het naburige
+marktstadje; van daar uit bereisden zij de omliggende dorpen...... &bdquo;Maar
+wat&rdquo; (vroeg Arie Harmsen aan zijne vrouw) &bdquo;wat drommel kon dit den
+dommenei schelen?&rdquo;&mdash;Dien dag vroegen al de bezoekers van de herberg, en
+den volgenden dag vroegen al de bewoners van den polder elkander af:
+&bdquo;wat, in liefdes naam, den dommenei nu toch met dien Spanjoolschen
+liedjeszanger kon uitstaande hebben?&rdquo;</p>
+
+<p>In het middaguur reeds was des dominees tuinman op weg naar de stad, met
+een briefje van zijnen meester aan den heer Vincentio Buonaventura,
+houdende verzoek aan dien persoon om zich dienzelfden dag nog te
+vervoegen bij den predikant, ten einde van dezen zekere omstandigheden
+te vernemen, voor hem, Buonaventura, van het grootste belang.</p>
+
+<p>Zoo bracht dan elke schrede van den minuutwijzer het oogenblik der
+vreeselijke ontmoeting nader. En elk uur deed ook het noodweer nog
+aanwakkeren, daar buiten <span class="pagenum" title="278"></span><a id="p_278"></a>over de uitgestorvene velden. De gierende
+stormwind joeg de poedersneeuw schier horizontaal voor zich heen, of
+deed, wanneer een plotseling uitschietende zijwind hem in de flank
+tastte, haar opstuiven in toomeloos gedwarrel, om straks te woedender
+haar tegen den bodem te ploffen. De binten van het oude huis kraakten
+onder den last en den druk; het geboomte steende als in doodsstrijd.</p>
+
+<p>Zou hij komen?&mdash;Geen twijfel.</p>
+
+<p>Maar zou hij <em class="g">kunnen</em> komen?....... De dominee wachtte en keek uit. Zijne
+koortsige gejaagdheid maakte plaats voor eene onbegrijpelijke kalmte.
+Des te beter; kalmte juist zou hij wel noodig hebben. Toch speet het
+hem, dat hij geen uur had bepaald. Wachten is zoo pijnlijk&mdash;vooral
+wanneer men weet dat hetgeen er komen moet het pijnlijkst zal zijn van
+alles.</p>
+
+<p>De schemering daalde; het duister viel. Niemand!&mdash;De avond verstreek; de
+nacht was aangebroken. Niemand nog!</p>
+
+<p>Dien nacht ook weder kwam geen slaap den gemartelden grijsaard
+verkwikken. Hij bleef zitten wachten, of die man nog komen zou. Hij
+luisterde naar het razen van den storm, naar het ritselen van de scherpe
+sneeuwkorrels tegen de glasruiten. Elk rammelen van een venster, elk
+klepperen van een blind deed hem de ooren spitsen, ofschoon hij wel wist
+dat nu zijn wachten ijdel was. In het huilen der vlagen door den
+schoorsteen meende hij soms een kermend hulpgeroep te hooren&mdash;in het
+gieren der rukwinden over het dak, het wraakgeschrei der hellegeesten
+die Don Juan ten afgrond sleurden.... Eindelijk, verstijfd van koude,
+legde hij zich te bed, waar een stuipachtig sluimeren hem zwevende
+<span class="pagenum" title="279"></span><a id="p_279"></a>hield tusschen angstig waken en benauwd gedroom.</p>
+
+<p>Des morgens was het weder bedaard. Vroeg reeds maakte hij zich op,
+gedreven door eenen martelenden angst, en tegelijk door eene heimelijke,
+ontzettende hoop<ins class="corr" id="corr30" title="Bron: .">,</ins> die hij met alle macht zocht terug te dringen
+in den afgrond van zijn binnenste. De angst was uit God, de hoop was uit
+den Duivel. Zóó zijn wij arme stervelingen geschapen.</p>
+
+<p>Hij wilde naar het stadje. Rijtuig of slede kon door de opgehoopte
+sneeuw niet heen. Te voet ging hij dus.</p>
+
+<p>Een moeizame tocht. Hier en daar was er haast geen dóórkomen aan den
+weg, die van de volgesneeuwde slooten nauwelijks te onderscheiden viel.
+De halve gang echter werd den wandelaar uitgespaard. Want ginds op het
+veld bespeurde hij een viertal mannen, zelf tot hunne heupen in de
+sneeuw verzonken, bezig met iets zwarts uit eene greppel te zeulen. Hij
+zag niet wat het was; maar hij voelde wat het wezen <em class="g">moest</em>......
+&bdquo;Triomf!&rdquo; juichte de stem der zelfzucht in hem: &bdquo;Lodewijk Malthus, gij
+kunt blijven wie ge zijt!&rdquo;....... De schok deed hem wankelen.
+Bewusteloos zeeg hij neder in de sneeuw.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;Ja&rdquo;, zeiden de boeren: &bdquo;was dat nu ook een tocht voor den dommenei! Wat
+deed zoo'n ouwe man met zulk een weer nu alleenig op den weg!&mdash;&mdash;Maar&rdquo;
+(lieten zij er fluisterend op volgen), &bdquo;dat hij zoo deerlijk bedroefd en
+verslagen stond bij het dooje lijk van dien dronken spullevent&mdash;dát was
+toch rarig, hè?&rdquo;</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Hij liet ook nu de menschen praten. Kalm, na die ééne losbarsting van
+vadersmart, heeft hij zijnen dooden zoon aanschouwd, toen het lijk was
+neergelegd in zijne<span class="pagenum" title="280"></span><a id="p_280"></a> stille binnenkamer. Dien nacht, bij het kaarslicht,
+had hij Carlotta's trekken in hem herkend, verwrongen door dronkenschap
+en strijd. Thans, nu de dood de rimpels van vermoeienis en uitspatting
+had weggestreken: nu de arme verworpeling daar rustte in zijnen eeuwigen
+slaap, koud en bleek, en schoon haast als zijne móeder in hare
+jeugd&mdash;thans was de gelijkenis nog sprekender.</p>
+
+<p>Onwaardige moeder! onwaardige zoon!....... Maar wat!&mdash;<em class="g">Hij</em> had ze
+liefgehad, die twee onwaardigen! Boven alles op aarde had hij ze
+liefgehad!</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Onder de iepen achter het polderkerkje ligt <span xml:lang="it">Don Juan del Mulino</span>
+begraven.</p>
+
+<p>Vaak in den vroegen ochtend, of 's avonds in het schemeruur, slentert
+dominee Malthus achter het bedehuis om, en staat hij even in gepeins bij
+het schamele graf.</p>
+
+<p>De oude man is nog stiller geworden. Maar Dientje&mdash;die trouw hare
+muschjes blijft voederen, en niet aflaat, al zijn de kraaien brutaal&mdash;,
+juffrouw Dientje verklaart dat hij in zichzelven gelukkiger is dan
+vroeger ..... vroeger, weet ge&mdash;vóór dat ongeluk met dien liedjeszanger,
+dat dominee zich zoo aantrok&mdash;niemand begreep waarom. &bdquo;Ja ja&rdquo;, zucht
+Berendina, als het hierover te praten komt: &bdquo;We meenen elkaar te
+kennen&mdash;maar we zijn allemaal raadselen voor elkander; en God alleen
+weet wat ieder onzer zoo al in zijn binnenste verborgen houdt!&rdquo;</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="281"></span><a id="p_281"></a></p>
+
+<p>Vaker dan ooit zit dominee Malthus aan zijn harmonium. Soms breekt hij
+plotseling den stroom van zijne geliefde koralen en preludiën af, om met
+zachte registers aan te heffen:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="it">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Là ci darem la mano!</i>&rdquo;&mdash;&mdash;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>De zang der verlokking ruischt dan als een lied der verzoening&mdash;als eene
+bede om vergiffenis voor den misstap die zoo ras begaan werd, en zoo
+lang geboet.</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<p><span class="pagenum" title="282"></span><a id="p_282"></a></p>
+
+<h2><a id="Chiaroscuro"></a>Chiaroscuro.</h2>
+
+<hr class="chbegin" />
+
+<div class="chpoem">
+<div class="stanza" xml:lang="fr">
+ <span class="i3"><i>Clair&mdash;obscur&mdash;</i><br /></span>
+ <span class="i3"><i>C'est un mystère,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Qui souvent me trouble l'esprit:</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>L'oeil parfois, que le jour éblouit,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Perd son chemin dans la lumière,</i><br /></span>
+ <span class="i0"><i>Tandis que, égaré, obscurci.</i><br /></span>
+ <span class="i1"><i>Il voit un phare dans la nuit.</i><br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Het was al tamelijk laat in den avond, toen de omnibus van het station,
+na veel hotsen en botsen, mij door zijn stilstaan te beduiden gaf dat ik
+mij bevond aan de deur mijner bestemming: de deur, of liever de poort,
+van het wijdvermaarde <i xml:lang="de">Rothe Haus</i> te Trier. Ik stapte uit. De
+gebruikelijke kellner (gij kent hem: den bewusten met de bij afwisseling
+zwarte en blonde bakkebaardjes: denzelfden die bij de aankomst van elken
+omnibus heeft post gevat voor de deuren van alle hotels ter wereld)
+maakte de gebruikelijke Judas-achtige buiging; wij wisselden de
+gebruikelijke vragen en antwoorden&mdash;en ik verloor daarna geen oogenblik
+om de eetzaal binnen te<span class="pagenum" title="283"></span><a id="p_283"></a> gaan, waar mij zonder dralen een bord van de
+gebruikelijke watersoep werd onder den neus geschoven, als inleiding tot
+de gebakkene aardappelen en kalfscoteletten, dewelke, gelijk
+gebruikelijk, niet nalaten zouden zoo aanstonds te volgen.</p>
+
+<p>Ik had in den trein, van Straatsburg komende, reeds opgemerkt dat het
+een zeldzaam schoone nacht beloofde te worden: de volle maan rees als
+een rijpe granaat-appel boven de golvingen van het Badensche gebergte.
+In den omnibus was het mij niet ontgaan, dat ik doorreed onder den
+holklinkenden poortboog van een donker gevaarte&mdash;de Porta Nigra, naar
+een mede-passagier mij konddeed. Ik had voorts gelezen dat het logement
+waar ik mijnen intrek nam, het Roode Huis, gerekend wordt tot de
+merkwaardigste gebouwen van Rijnland's merkwaardigste stad. Doch met
+voorbedachten rade had ik noch op het een, noch op het ander acht
+geslagen, getrouw aan mijnen stelregel om zoo min mogelijk de waarneming
+van het schoone te doen samengaan met de nijpingen van eene hongerige
+maag en eenen dorstigen gorgel. De wolf in u, o mensch, gevoelt voor het
+verhevene niets. Werp hem eene kluif toe, vóór gij uit bewonderen of uit
+mijmeren gaat, opdat hij u met zijn blaffen niet store.</p>
+
+<p>Eerst bij het ledigschenken van mijn tweede halfje Brauneberger
+bespeurde ik dat ik niet alléén gegeten had. Rechts en links van mijnen
+stoel aan het boveneinde van den disch zaten op geringen afstand twee
+vrouwen, waarvan de eene met een boek, de andere met een handwerk zich
+onledig hield. Vreemd! Ik meende toch wel zeker te zijn dat er daareven
+nog, buiten den knecht en mijzelven, niemand in de zaal was geweest. Hoe
+was het mogelijk, dat ik van het binnenkomen dezer nieuwe<span class="pagenum" title="284"></span><a id="p_284"></a> gasten niets
+bemerkt had? Hier waren geene deuren die onhoorbaar als zefirs om hare
+hengselen zwenkten; hier was geen perzisch tapijt waarover de voetstap
+geruchtloos henenglipt;&mdash;de planken vloer lag zelfs vrij dik met zand
+bestrooid. Kon de gulzigheid des hongers mij blind en doof hebben
+gemaakt? Maar zóó streelend voor het verhemelte had ik toch waarlijk de
+opgewarmde klieken uit deze Triersche vetpotten niet gevonden, om onder
+het genot er van al mijne overige zintuigen uit wandelen te laten gaan.
+Vreemd inderdaad! van welke zijde ik het ook bekeek. En tevens voor mij
+wel een weinig beschamend. Het kwam in mij op, dat ik mij in de oogen
+dezer dames moest hebben aangesteld als een hyena tijdens de voedering.
+Niet ééns te hebben opgekeken van mijn bord, terwijl zij binnentraden,
+met eene minzame neiging misschien&mdash;en mij de eer bewezen, zoo dicht in
+mijne nabijheid aan de tafel plaats te nemen!&mdash;Ik begreep mijzelven
+niet&mdash;en nog minder begreep ik het raadselachtige opduiken van deze twee
+dischgenooten.</p>
+
+<p>Intusschen, hoe zij er dan ook gekomen waren&mdash;daar zaten zij, zwijgend
+tegenover elkander, de zichtbare, desnoods tastbare bewijsstukken van
+mijne onverklaarbare onoplettendheid: de eene in de weer met haar
+saffraangeel borduurpatroon van zonderlinge, geheel oud-modische
+teekening; de andere gebogen over eenen sterk beduimelden
+roman&mdash;Engelsch, naar het afzichtelijk roodbonte omslag te oordeelen.
+Hoewel ik nu, gelijk gezegd, mij ietwat met mijzelven verlegen voelde,
+bleef ik toch mans genoeg om aan mijne oogen den kost te geven. De beide
+dames verdienden inderdaad eenige opmerkzaamheid.</p>
+
+<p>Die met het naaldwerk was eene oude, die met het<span class="pagenum" title="285"></span><a id="p_285"></a> boek eene jonge vrouw.
+De oude droeg op haar gerimpeld gelaat de deerlijk verweerde sporen van
+eene indrukwekkende maar strenge schoonheid; de jonge, met hare gladde
+doch onregelmatige trekken, zou ik eer mooi dan schoon hebben willen
+noemen&mdash;piquant zeer zeker. De oude had, onder twee fronsende
+wenkbrauwen, een paar oogen van smeulend vuur, en tusschen die oogen
+eene groeve, waarin een foliant vol diepe gedachten en eene gansche
+kroniek vol sombere herinneringen schenen verholen te liggen;&mdash;de blik
+der jonge was als staal zoo grauw, zoo hard, zoo blinkend en zoo
+koud&mdash;en toch met zijne levendigheid niet zonder iets, dat sommige
+mannen verlokkend vinden, andere brutaal. Statig en stokrecht zat de
+oude op haren stoel, met de dunne lippen op elkander genepen, al de
+leden roerloos, de hand alleen met de gedrildheid van een uurwerk nieuwe
+steken toevoegend aan het gewirwar van arabesken op het stramien. De
+jonge daarentegen bleef geene tien seconden achtereen in dezelfde
+houding; nu wierp zij zich achterover, dan zijlings op den rechter-,
+zijlings op den linker-elleboog, straks voorover met het kroezig gelokte
+hoofd tusschen de op de tafel gestutte armen. Haar lezen was een
+ongedurig glippen van bladzijde op bladzijde, met sprongen over geheele
+hoofdstukken heen; en niet minder bewegelijk dan haar lichaam was haar
+gelaat: onophoudelijk, als weerlicht in eenen zomernacht, schoten uit de
+hoeken van haren fijnen mond de trekjes van spot en van spijt, van
+humor, hoon, vernuft en gemelijkheid;&mdash;het leek wel of er kwik voor
+bloed stroomde door hare slangachtig ranke gestalte&mdash;maar kwik op
+koortshitte dan. De kleeding der twee liep al evenzeer uiteen; de oude
+was gehuld in eenen pij-achtigen mantel<span class="pagenum" title="286"></span><a id="p_286"></a> van donkere stof; de jonge
+droeg een nauwsluitend, lichtbruin reiskostuum, zeer sierlijk, doch meer
+mannelijk dan vrouwelijk van snit. Een gouden kruis slechts sierde der
+hoogbejaarde, eene zilveren hoepelslang der jeugdige de borst. Wat
+echter, bij al dit snijdende verschil in doen en wezen, mij bijzonder
+trof, was eene verre, niet aan te duiden, maar daarom niet minder
+onmiskenbare gelijkenis tusschen die strakke grijsheid en die tintelende
+jeugd: iets als tusschen oudtante en achternicht&mdash;een familie-trek. Een
+familie-trek, die het paar echter niet weerhield van over de tafel heen
+elkander hoogst onvriendelijke blikken toe te werpen: vonken van
+dreigenden toorn uit de koolzwarte oude, flitsen van tartende minachting
+uit de staalgrauwe jonge oogen.&mdash;Ik begreep er minder van dan ooit.</p>
+
+<p>Middelerwijl gaf niemand geluid;&mdash;die doodsche stilte in de holle,
+spaarzaam verlichte eetzaal begon onaangenaam te worden. Ik had koffie
+besteld. Was de kellner met de kamermeid aan het minnekoozen, dat hij
+mij dien drank niet bracht?&mdash;Zeldzaam geval! Minder om de koffie dan om
+den kellner was het mij op dat oogenblik te doen. Mijne verlegenheid van
+daareven maakte namelijk allengs plaats voor eene zekere beklemdheid,
+eene gewaarwording alsof ik wel gaarne weg <em class="g">wilde</em>, maar niet weg <em class="g">kon</em> uit
+dit gezelschap. Hoe boezemden opeens die twee vrouwen mij zulk eene
+wonderlijke belangstelling in? Van de oude voelde ik mij vreemd, en toch
+tot haar aangetrokken. Aan de jonge voelde ik mij verwant, en toch van
+haar afkeerig. Wie waren zij? Waarom gingen zij om de ure elf (de klok
+had geslagen) niet behoorlijk naar hare kamers? Hoe ketenden zij mij zoo
+machteloos aan mijnen stoel met haren onheilspellenden <span class="pagenum" title="287"></span><a id="p_287"></a>oogenstrijd?&mdash;Ik
+wil bekennen, dat het opdagen van een gewoon menschelijk individu, zelfs
+van eenen kellner, mij aangenaam ware geweest.... Maar de slungel
+volhardde in zijne afwezigheid. En opstaan en heengaan, ik <em class="g">kon</em> het niet.</p>
+
+<p>Juist zocht ik, mij vermannend, naar eene niet àl te lamme phrase om het
+nare zwijgen te verbreken, toen de oudste der beide dames&mdash;half tot
+mijnen schrik, half tot mijne verademing&mdash;haar hoofd naar mij toewendde
+en aldus tot mij sprak:</p>
+
+<p>&bdquo;Gij maakt weinig haast, vreemdeling, om de merkwaardigheden van Augusta
+Trevirorum te bezichtigen.&rdquo;&mdash;Eene stem als uit een grafgewelf; toch rijk
+van toon en week van trilling.</p>
+
+<p>&bdquo;Mevrouw&rdquo;, antwoordde ik, terwijl ik bij het hooren van mijn eigen
+geluid weer eenen riem onder mijn hart voelde&mdash;&bdquo;ik ben eerst heden avond
+hier beland. Morgen vroeg denk ik&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;De vroege morgen is bedrog!&rdquo; viel zij mij in de rede: &bdquo;De nacht slechts
+spreekt hier waarheid. Dit is eene stad om bij maanlicht te
+doorwandelen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Gij kunt gelijk hebben. Ik zou inderdaad, daar de avond zoo schoon is,
+en als ik naar mijnen lust te werk ging&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Volg mij!&rdquo; gebood zij, in hare volle lengte oprijzend van haren zetel:
+&bdquo;Ik wil uwe leidsvrouw zijn.&rdquo;</p>
+
+<p>Ik keek haar nog eens terdege aan. De verwarde grijze lokken, de puntige
+neus en kin, de ingevallen mond, de tanige, diep doorploegde wangen....
+Wel! dacht ik: indien zij met dit nachtelijk avontuur haren eigen
+eerbaren naam niet vreest te verspelen&mdash;de mijne loopt er zeker geen
+gevaar bij.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="288"></span><a id="p_288"></a></p>
+
+<p>&bdquo;Gaarne, mevrouw!&rdquo; riep ik: &bdquo;recht gaarne. Uwe bereidwilligheid is
+inderdaad.... Als gij ooit in Rotterdam mocht komen&mdash;&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Genoeg!&rdquo; sprak zij: &bdquo;ik ben gereed.&rdquo;</p>
+
+<p>Op mijne buiging voor de jongere dame kreeg ik niets terug dan een
+allerverachtendst opkrullen van de koraalroode bovenlip, zoodat de
+tanderij er onder zichtbaar werd&mdash;als een snoer van paarlen, zoo gij
+wilt&mdash;maar juister gesproken, als het gebit van eenen hond.</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Tragisch gedrapeerd in haren wijden mantel, waarvan zij de kap zich over
+het hoofd had getrokken, schreed de oude mij vóór&mdash;de breede
+Simeonsstraat af, naar de Porta Nigra. Weldra stonden wij voor den
+machtigen steenklomp stil.</p>
+
+<p>Wij waren alleen; van de wakkere Trevieren waakte er geen enkele meer;
+zelfs geene nachtwacht verstoorde met loggen tred het plechtige zwijgen
+dezer aan den droom gewijde ure. De volle maan, onbeneveld, glansde
+halverwege aan den hemeltrans. Kan deze bekoorster eenen glimp van
+schoonheid spreiden zelfs over eene moderne huizenrij, zoo laat het zich
+denken hoe magisch een spel zij drijft met een bouwstuk als dit: een
+monument uit den Romeinen-tijd: een gewrocht dat in letterlijken zin is
+zwart geëtst door den aanslag van vijftienhonderd jaren&mdash;toch geene
+ruïne nog, maar stevig genoeg om het front te bieden aan evenveel eeuwen
+van toekomst, als het reeds eeuwen tartte van verleden. Wonderbaar goten
+zich de kille maanstralen door de ledige<span class="pagenum" title="289"></span><a id="p_289"></a> boogramen in de hoogte;
+prachtig lagen de zwarte slagschaduwen gelegerd tusschen de zuilen en in
+de diepten der beide poortgewelven. Geene windvleug zuchtte er in het
+ommestaand geboomte. Zóó kalm, zoo klaar en luw was de nacht, dat het
+scheen of Rome's eigen zomerhemel zich welfde boven dit ontzaggelijke
+handenwerk van Rome's zonen.</p>
+
+<p>Mijne geleidster stond, en tuurde het aan. Om haar een teeken van leven
+te ontlokken (want het ging er naar zweemen of zij mede in eenen zwarten
+steen veranderd was), stiet ik een schuchter kuchje uit. Het hielp
+niet.&mdash;&bdquo;Dit is dan&rdquo;, begon ik, &bdquo;het trotsche gedenkstuk&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Bah!&rdquo; smaalde zij: &bdquo;een toren van Baäl. Maar het bloed der martelaren
+heeft de smet der afgodendienaars er van weggewasschen.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Met uw verlof&rdquo;, hernam ik, versteld van deze zonderlinge taal: &bdquo;die
+afgodendienaars&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Stil!&rdquo; beet zij mij toe: &bdquo;Oreer niet, maar geef acht!...<ins class="corr" id="corr31" title="Niet in Bron.">&rdquo;</ins> Zij
+greep mij heftig bij den arm.&mdash;&bdquo;Voelt gij den bodem niet dreunen onder
+den tred der krijgsknechten?&mdash;Het is de dappere Claudius met zijn
+cohort. Zij gaan de poort bezetten, om den aanval af te slaan van de
+zwermen barbaren, die aanrukken over de bergen. Hoor! de wapenkreten&mdash;de
+schok der zwaarden tegen de schilden&mdash;het gekerm der snevenden!&mdash;Heere,
+hoe doet gij de heidenen vallen gelijk halmen onder de sikkel, opdat uw
+woord te spoediger zegeviere over hen allen!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Om de waarheid te zeggen, ik voelde bij deze beschrijving niets, dan het
+nijpen van hare vingeren in mijn vleesch; en ik vernam geen ander
+gerucht dan, heel in de verte, het gejoel van een troepje Triersche
+nachtbrakers, vroolijke bruiloftsgasten naar alle waarschijnlijkheid.
+<span class="pagenum" title="290"></span><a id="p_290"></a>Deze vrouw verkeerde blijkbaar in eenen uiterst overspannen
+toestand:&mdash;eene gemesmeriseerde misschien?&mdash;Nochtans maakte haar
+spookachtig pathos op mij eenen zekeren indruk.</p>
+
+<p>&bdquo;Victorie!&rdquo; voer zij voort: &bdquo;De bespringers neergeworpen! de grond
+bezaaid met hunne lijken!.... Het is waar, ook Claudius en zijne beide
+broeders liggen daar onder de rochelenden&mdash;mijne kloeke zoons, mijne
+edele knapen! Maar&mdash;Christus zij geloofd!&mdash;wat wil eene moeder beter,
+dan dat hare kinderen hun hartebloed vergieten onder Zijne banier!....
+Kom, vreemdeling! Wandel verder met mij door de eeuwen van mijn lijden
+en van mijne kracht!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Dit was&rdquo;, vervolgde zij, terwijl ik aan hare zijde ging, beangst en
+toch geboeid door de geheimzinnige majesteit van haar woord en wezen:
+&bdquo;dit was nog de minst bittere teuge uit den kelk. Zacht was de
+heldendood mijner zonen: als de kus eener moeder kort en zoet,
+vergeleken bij het uiteinde van Thyrsus hunnen vader, dien de heiden
+Rictiovarus spijkeren deed aan het kruis, omdat hij niet wierook wilde
+plengen in de offerschalen der afgoden. Hier was het!&rdquo; riep zij, naar
+eene verhevenheid wijzende, die wij door eene enge steeg langs den
+voormaligen wal genaderd waren, en waarop nog een brokstuk van eenen
+ouden toren stond: &bdquo;Hier, ja!.... Hij was jong; ik was schoon; oneindig
+minden wij elkander. Met ééne bede, met éénen traan&mdash;ik wist het&mdash;hadde
+ik hem het gemoed week kunnen maken, zoodat hij den Heiland hadde
+afgezworen, en gered ware geweest. Ik sprak die bede niet uit; dien
+traan drong ik naar binnen. Ik zag de nagels hem door handen en voeten
+klinken; ik zag hem oprichten aan het hout, ten prooi aan<span class="pagenum" title="291"></span><a id="p_291"></a> langzame
+foltering. Rechtop stond ik onder het kruis, hem vermanende tot roemen
+in zijn martelaarschap. Zijn bloed drupte mij op de schouders. Hij
+smeekte om drinken&mdash;ik weigerde het hem. Méér dan Christus zou hij
+lijden&mdash;méér dan Maria ik.&rdquo;</p>
+
+<p>De ontzettende waarheid van uitdrukking, waarmede dit verhaal haar van
+de lippen rolde, had mij zóó aangegrepen, dat ik mij bij lijve in het
+gehoorde verplaatst voelde. Het kwam niet in mij op, dat slechts eene
+schim of eene krankzinnige zoo spreken kon. Elke critische overweging
+bleef mij verre. Ik doorleefde mee dit verleden van heldenmoed en smart.</p>
+
+<p>&bdquo;Ongelukkige!&rdquo; riep ik&mdash;&bdquo;en gij hadt de kracht&mdash;?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Zijne ziel was mij liever dan zijn lichaam&rdquo;, antwoordde zij. &bdquo;Mijne
+kracht kwam van boven. Mijn kruis is mijn heil.... Doch stil! Ik ben nog
+niet aan het einde.&rdquo;</p>
+
+<p>Eene zijstraat voerde ons op de markt. Wij stonden naast de granietzuil
+van den aartsbisschop Heinrich. Achter ons rees dreigend de zware St.
+Gangolphs-toren. Vóór ons was het Roode Huis, stedelijk raadhuis in de
+middeneeuwen&mdash;sedert verlaagd tot eethuis en herberg. Maar in dit uur
+zou niemand het zijn verval in waardigheid hebben aangezien. Het hooge,
+spitse leiendak, blinkend in den maneschijn, deed het zweemen naar een
+kasteel. De beelden der heiligen en ridders tusschen de
+spitsboogvensters schenen van hunne voetstukken te treden. En als de
+vurige letteren in Belsazar's zaal, glom aan den muur het trotsche
+stedelijke devies: <i xml:lang="la">Ante Romam Treviris stetit annis mille trecentis.</i></p>
+
+<p>&bdquo;Dáár zaten zij&rdquo;, hernam mijne gezellin&mdash;&bdquo;op dezelfde plek waar gij zoo
+even hebt geavondmaald. Het was vóór vierhonderd jaren eene opene
+zuilengalerij; eene<span class="pagenum" title="292"></span><a id="p_292"></a> tribune stond er opgeslagen voor de heeren van den
+clerus en van den raad. Daar zaten zij&mdash;heilige mannen en erntfeste
+regenten. En tegenover hen, naast deze zuil, was een mutserd aangericht
+van goed droog sparrehout. Het armezondaarsklokje luidde; monniken
+rondom den brandstapel hieven een <i xml:lang="la">Confutatis</i> aan. Toen naderde, met
+vasten tred en opgeheven hoofd, eene frissche jonge maagd&mdash;de papieren
+mijter op de golvende lokken, om de slanke leden het gevlamde kleed.
+<em class="g">Mijne</em> dochter, verstaat ge? <em class="g">mijn</em> éénig overgebleven kind!&mdash;&bdquo;Ten vure met
+de ketterin!&rdquo; schreeuwde het volk: &bdquo;ten vure!&rdquo;.... En ik, hare moeder,
+hare aanklaagster&mdash;ik smeekte niet voor haar, ik dekte haar niet met
+mijn lichaam tegen den beul en zijne fakkel. &bdquo;Bekeer u!&rdquo; maande ik haar.
+&bdquo;Nooit!&rdquo; was haar antwoord: &bdquo;ik kan sterven zoo goed als mijn
+vader!&rdquo;&mdash;&bdquo;Sterf dan!&rdquo; riep ik&mdash;&bdquo;en door <em class="g">mij</em>, opdat dit allerzwaarste wee
+om der waarheid wille u misschien genade doe erlangen!&rdquo;.... Met deze
+hand, ziet ge? heb ik den beul de spaan uit de vuist gerukt; met deze
+hand heb ik den brand gestoken in het stroo. Knetterend joeg de vlam
+omhoog. Zij zengde mij de haren: zij dreef mij den walm van het
+brandoffer in de neusgaten. Maar geen duimbreed week ik
+achterwaarts:&mdash;ik bleef, zelve meebrandend, totdat mijn liefste door den
+gloed verteerd was.... Eeuwig zal ik voor haar bidden, dat het vuur hier
+op aarde haar aflaat doe vinden van het vuur der hel. Maar vuur slechts
+kon haar louteren. Wat ik deed, was recht. Hier sta ik. God richte mij!&rdquo;</p>
+
+<p>Eene rilling voer mij door het ruggemerg. Ik blikte om mij heen;&mdash;het
+was of het bleeke maanlicht zich doormengeld had met een bloedrood
+schijnsel; of al de oude<span class="pagenum" title="293"></span><a id="p_293"></a> gevaarten in het rond, die van dit gruwelstuk
+getuigen waren geweest, den rossen gloed weerkaatsten van het
+maagdenmoordend <i xml:lang="fr">auto-da-fé</i>. Eindelijk vond ik de spraak terug:</p>
+
+<p>&bdquo;Ontzettende! gedrocht en heldin, die een bloedspoor achterlaat waar gij
+treedt&mdash;wie zijt gij dan toch?&rdquo;</p>
+
+<p>Zij sleepte mij voort naar de Domkerk; de zware deur week open bij haar
+naderen&mdash;en dreunend klonk hare stem door die weidsche ruimte, waar
+honderd marmeren beeldengroepen, wit als geesten in den door de vensters
+brekenden maneschijn, de vingeren gericht hielden naar den hemel:</p>
+
+<p>&bdquo;Wie ik ben?&mdash;Ik ben, die dezen tempel gebouwd heeft, en al de tempelen
+van den waren God, zoo wijd het kruis heeft gezegevierd op aarde. Ik
+ben, die niets te lief heeft geacht&mdash;gade, noch kroost, noch mijn eigen
+hartebloed, om het weg te geven voor den triomf der Alléénzaligmakende.
+Ik ben, die barrevoets door de sneeuw van het Noorden waadde, en door de
+blakende zandwoestijnen van het Zuiden, die honger en dorst, gevangenis
+en geeseling duizend malen heb getart, om ééne heidenziel te winnen voor
+het eeuwige heil. Ik ben, die eeuwen lang de volkeren geknield heb
+gezien aan mijne voeten, de vorsten wedijverend om eenen kus te mogen
+drukken op mijne hand. Ik ben&mdash;<em class="g">het oude geloof</em>..... Neen&mdash;veins geen
+ontzag! Van u verwacht ik niet dat gij u voor mij in het stof zult
+buigen. Ik weet dat gij neigt tot diegenen, die mij verfoeien als genius
+der duisternis, terwijl zij die andere&mdash;de schaamtelooze deern&mdash;ten
+troon willen heffen als genius des lichts.... Ik vloek u niet: in mijne
+grijsheid werd ik het vermaledeien moede. Maar dit zeg ik u,
+vreemdeling&mdash;zoo ik er<span class="pagenum" title="294"></span><a id="p_294"></a> velen gevloekt heb, méér nog heb ik er gezegend;
+zoo ik er duizenden lijden deed, millioenen heb ik er onder lijden
+getroost en staande gehouden; zoo ik natiën tot vertwijfeling dreef,
+geslachten op geslachten, eeuw in, eeuw uit, deed ik leven in hope en
+sterven in vrede. Dit zeg ik u:&mdash;<em class="g">daar was in mijne duisternis een
+licht&mdash;en daar is in uw licht eene duisternis</em>!&rdquo;</p>
+
+<hr class="hrline" />
+
+<p>Hoe ik uit den Dom weer op de markt, van de markt in het Roode Huis
+gekomen ben, en verder, door den doolhof van gangen en trappen in het
+middeneeuwsch getimmerte, mijne kamer en mijn bed gevonden heb&mdash;dit
+staat mij niet helder voor. Zóóveel slechts heugt mij, dat ik een
+duchtig gat in den dag sliep, en dat ik nooit in mijn leven zulk een
+kluwen van ventende en koopende vrouwen, en zulk een gebergte van hoopen
+fruit en stapels groenten bijeenzag, als toen ik mijn hoofd uit het
+venster stak. Boeren en lanterfanters krioelden tusschen het kakelende
+vrouwvolk heen. De zwaar beladen marktkarren knarsten over de
+straatkeien. De voerlui schreeuwden ho! en hoist! of floten hunne
+paarden en de voorbijtrippelende dienstmeisjes toe. En hoog boven dit
+alles deden de klokken van St. Gangolphs en den Dom, Onze Lieve Vrouwe
+en de H. Drievuldigheid, St. Gervasius en St. Antonius&mdash;en wat al kerken
+het heilige Trier nog meer bezitten mag&mdash;de zonnig blauwe lucht vroolijk
+meedansen met haar gebeier. Het was de woeligste markt- en heiligedag
+dien men zich denken kan. Welk een verschil tusschen de<span class="pagenum" title="295"></span><a id="p_295"></a> wereld die is,
+en de wereld die men zich kan droomen!&mdash;in tweeërlei zin, helaas!</p>
+
+<p>Maar <em class="g">had</em> ik gedroomd?&mdash;Ik kon het nauwelijks gelooven. Eenen droom is
+men gewoonlijk na het wasschen vergeten. De ontmoeting van dezen nacht
+daarentegen stond mij zoo levendig, zoo in al het geziene en al het
+gehoorde klaar en scherp voor den geest. En toch....</p>
+
+<p>De éénige intusschen, die mij omtrent dit punt zekerheid verschaffen
+kon, was de kellner.</p>
+
+<p>&bdquo;Vriend&rdquo;, vroeg ik den jongeling, nadat de drie of vier overige
+ontbijtgasten waren heengegaan: &bdquo;zeg mij eens, zijn die twee dames nog
+hier?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Welke twee dames?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Wel, die oude en die jonge, die gisteren-avond met mij in de eetzaal
+zaten.&rdquo;</p>
+
+<p>Hij gaapte mij verwonderd aan.&mdash;&bdquo;Twee dames?&mdash;Mijnheer was
+gisteren-avond moederziel alleen in de eetzaal.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Alle Wetter!</i> Er was toch eene oude dame die borduurde, en eene jonge
+die in eenen roodbonten roman las. Ik heb toch nog oogen in mijn hoofd?&rdquo;</p>
+
+<p>De verbazing op zijn meelkleurig gelaat week voor een oolijk lachje. &bdquo;Ik
+zeide het mijnheer gisteren immers!&rdquo; grinnikte hij: &bdquo;Van alle
+Moezelwijnen is de Brauneberger wel de koppigste. <i xml:lang="de">Ich könnte
+Geschichtchen davon erzählen, oho!.... Komme schon!</i>&rdquo; riep hij&mdash;en wip,
+met zijn servet over den arm, hippelde hij naar een tafeltje waar men
+hem klopte.</p>
+
+<p>De vlegel!&mdash;Hij had mij voor den neus geknipt, maar daarmee nog niet
+overtuigd. Die Brauneberger, <i xml:lang="la">nota bene!</i> Eéne enkele flesch&mdash;en dit
+voor mij!&mdash;Belachelijk! <span class="pagenum" title="296"></span><a id="p_296"></a>Ik zag toch wat ik zag!&mdash;Die verschrikkelijke
+oude mocht dan misschien een spookbeeld zijn geweest, een phantasma, uit
+mijn brein voortgekomen tengevolge van de hersenschuddingen bij den
+langen spoorwegrit. Maar de jonge, met haar drieste oogen, hare malsche
+lippen, haar hondegebit.... Wie zag er ooit een droombeeld met een
+Rembrandt-hoedje gekapt? of een phantasma bladerende in eene Engelsche
+shillings-editie?</p>
+
+<p>Met dit al niet wetende wat ik van het geval te denken had, nam ik mijne
+beenen op, ten einde het Duitsche Rome en zijne wandeldreven nu ook eens
+bij het licht des daags te bezien.</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>De vijfde namiddag-ure had geslagen, toen ik den door de geschiedenis
+gewijden cirkel betrad, die even buiten de stad tusschen groene
+wijnbergen verscholen ligt: het amphitheater, de arena, in welke eenmaal
+het heidendom der Imperatoren al zijne weelde ten toon spreidde, en al
+zijne gruwelijkheid. Ik had met voordacht den vóóravond bestemd tot dit
+bezoek; half de kunst van zien bestaat in het juiste kiezen van den tijd
+waarop en van de stemming waarin. Ik heb reeds gezegd: ga niet uit
+bewonderen wanneer u dorst, noch uit mijmeren wanneer u hongert. Ik voeg
+er bij: zoek het overschot van een Druïden-woud niet op bij
+middagzonneschijn, en eenen bouwval der oudheid niet in den jubelenden
+ochtendstond.</p>
+
+<p>Wèl mocht eene lichte huivering mij bevangen, als ik, versch van de
+lectuur des historie-schrijvers, den voet zette binnen die eenzame
+ruimte, van zoovele ijselijkheden het schouwtooneel.</p>
+
+<p>Het moet omstreeks deze zelfde ure zijn geweest, dat<span class="pagenum" title="297"></span><a id="p_297"></a> menschen, wier
+beschaving en daden nog steeds der menschheid bewondering afdwingen, op
+deze plek eene orgie van wreedheid vierden, van hartloos zwelgen in
+anderer pijn&mdash;een bloedfestijn, bij welks herinnering zelfs de minst
+evangelischgezinden onder ons den Hemel danken moeten dat zij Christenen
+zijn.</p>
+
+<p>Tot op de bovenste omgang saamgepakt, verdringen zich de tienduizenden
+ongeduldige toeschouwers; en op het hooge <i>podium</i>, onder den purperen
+troonhemel, zit Keizer Konstantijn, ontstuwd van zijne senatoren,
+consuls, praetoren en gezantenstoet. Het gedruisch der menigte is als
+dat eener onstuimige zee: zij weet het, dit gaat een dag der dagen
+worden: de Caesar wil op zijne zege over de Franken de kroon drukken met
+een schouwspel, waarvan Rome zelfs de weerga nog niet zag;&mdash;tot
+hunkerens gespannen is dus de bloedige verwachting. Dierengevechten
+strekken tot inleiding;&mdash;men acht ze ditmaal slechts voor kinderen de
+aandacht waard. Daar schettert opnieuw het trompetsignaal. Een Lybische
+leeuw springt uit een der holen in den ringmuur te voorschijn. Door
+dagen vastens uitgehongerd, verbijsterd door het licht en de kleuren,
+getergd door de kreten en door den reuk van de menschen in het rond,
+stuift hij woedend tegen de omschutting op, om zich eene prooi naar
+beneden te sleuren;&mdash;doch het metselwerk is te stijl: hij moet brullend
+afdeinzen. Ziet&mdash;daar is ook reeds een lichter te grijpen buit hem in
+het oog gevallen. Een jonge man, schoon en fier, staat daar midden in
+den circus. Het is Ragaïs, de overwonnen Frankenvorst. Men heeft hem
+uitgedost als jager; eene pardelhuid hing men hem over de schouders,
+eene lichte werpspies gaf men hem in de hand: want hij mag zich
+weren&mdash;wel niet<span class="pagenum" title="298"></span><a id="p_298"></a> met eene kans om den leeuw te verslaan, maar om zijnen
+eigen doodstrijd en het vermaak van zijne vijanden te verlengen. Kalm
+blikt hij langs de rijen der gierige kijkers. Als hij Konstantijn speurt
+in den gulden stoel, keilt hij bliksemsnel zijn wapen door de lucht,
+zoodat het neerdrilt voor des Keizers voeten. Dan opent hij voor het
+aanspringende monster zijne armen, en steekt zijnen hals in den gapenden
+muil.</p>
+
+<p>Op den leeuw volgt een tijger; op Ragaïs volgt Ascarik, de tweede
+Franken-koning. En is ook dit tweede stuk vorstelijk aas besprongen en
+verscheurd, dan eerst komt er rechtaf leven in het tooneel. Van vorsten
+was de voorraad schaarsch; van edelen en gemeenen is zij overvloedig.
+Bij gansche troepen jaagt men de weerlooze krijgsgevangenen in het perk;
+bij dozijnen laat men de grimmige bestiën&mdash;leeuwen, tijgers, panthers en
+beren, allen door honger tot het uiterste van woede en vraatzucht
+aangedreven&mdash;onder hen losbreken. Eenige duizenden strijdbare mannen
+geven op dien éénen namiddag onder klauw en tand den geest. En hoe
+hooger de stapels worden van lillend menschenvleesch, waarin de
+gedierten wroeten, des te doller wordt het razen van het dus onthaalde
+volk. De rood beloopen oogen puilen uit de kassen; de vastgeklemde
+tanden knarsen over elkaar; de scheefgetrokken monden brullen en gillen
+van genot........ Om de zinnen wat te bekoelen, besproeit men van tijd
+tot tijd de rijen met eenen stofregen van rozenwater&mdash;den geur van
+wellust, dien dit geslacht, verfijnd in geneugte en in wreedheid, het
+liefst had nà den geur van bloed.</p>
+
+<p>Ziedaar het Triersche amphitheater op eenen zomerschen namiddag in het
+jaar onzes Heeren 306.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="299"></span><a id="p_299"></a></p>
+
+<p>En nu&mdash;welk een verval! en welk een vrede!&mdash;Eenige vormlooze
+steenbrokken aan weerszijden van den ingang, eene rest van den
+ringmuur&mdash;dit is alles wat de tijd van het trotsche bouwwerk overliet.
+Waar de drom van tierende kijkers rist aan rist gestapeld zat, daar
+stonden nu bloeiende wijnstokken geschaard; waar de gladiatoren kampten,
+de dieren en hunne offers over elkander rolden in de doodstuip, daar
+knabbelde een geitje aan eenen heester, en tjilpte een krekeltje in het
+gras. Stilte, de liefelijke stilte van den zomer-avondstond, vervulde
+met haar gefluister dezen ontredderden kuil der gruwelen.</p>
+
+<p>En straks werd die stilte verbroken door kindergezang, dat naderde uit
+de verte..... <i xml:lang="la">O tempora, o mores!</i> Een schoolmeester schreed den cirkel
+binnen, aan de spits van een peloton pupillen. Zijne stem klonk als die
+eens hoofdmans over honderd; ontzagwekkend kliefde hij de lucht met
+zijne paraplu. Hij stelde de knaapjes in twee gelederen, deed hen de
+wandelstokken schouderen, en kommandeerde: &bdquo;Rechts, richt u! Voorwaarts,
+marsch!&rdquo;&mdash;of iets dergelijks. En rap rap rap rap! gingen de korte
+beentjes van de jongens, en de lange beenen van den onderwijzer.... Na
+de militaire kwamen de athletische oefeningen. Op het tempo &bdquo;<i xml:lang="de">eins!</i>&rdquo;
+werden al de wandelstokken met beide handen vastgegrepen; op &bdquo;<i xml:lang="de">zwei!</i>&rdquo;
+rezen zij alle horizontaal boven de hoofden; op &bdquo;<i xml:lang="de">drei!</i>&rdquo; hurkten al de
+heupen neer&mdash;en op &bdquo;<i xml:lang="de">vier!</i>&rdquo; begon zich het gansche gezelschap in
+beweging te zetten op die eigenaardige wijze, minder uit een aesthetisch
+dan uit een gymnastisch oogpunt aan te bevelen, die men in studentikose
+kringen pleegt aan te duiden met het verbum &bdquo;kikkeren&rdquo;.&mdash;&bdquo;Hiep, hoep!&rdquo;
+schreeuwde de paedagoog, <span class="pagenum" title="300"></span><a id="p_300"></a>met koene sprongen zijnen leerlingen
+vooruithuppend op de baan der lenigheid. Want tot 's mans eer moet ik
+betuigen, dat hij niet slechts in het kommando groot was, doch het ook
+geenszins beneden zich achtte al de afgeroepene evolutiën <i xml:lang="la">in propia
+persona</i> mee te maken&mdash;en dit, ondanks zijnen blauwen bril en zijnen
+zwartlakenschen kuitendekker, met bewonderenswaardige gratie en
+vaardigheid. &bdquo;Hiep, hoep!&mdash;Stilte, lummels! Wie lachen durft, conjugeert
+mij vijf-en-twintig maal het werkwoord <i xml:lang="la">risum tenere!</i>&mdash;Hiep, hoep!
+hiep, hoep! hiep, hoep!&mdash;&mdash;Halt!&mdash;<i xml:lang="de">Eins! Zwei! Drei!</i>&rdquo;&mdash;&mdash;en daar
+stonden zij allen weer in <ins class="corr" id="corr32" title="Niet in Bron.">&bdquo;</ins><i xml:lang="de">Reihe und Glied</i>!&rdquo; met hijgende
+borsten en hoogroode wangen.... Och jemini! dit was koddig! O ironie der
+geschiedenis! Het Romeinsche amphitheater te Trier diende dus ook thans
+nog tot arena!.... De éénige wreedheid echter, die ik er plegen zag,
+bestond in eene vermaning met de paraplu, door 's meesters hand
+toegebracht op den ronden kop van eenen in het kikkeren waarlijk àl te
+onleerzamen scholier. De jongen wreef zijnen knikker, en griende even.
+Maar bij het afmarscheeren blaatte hij weer mee uit volle keel:</p>
+
+<div class="poem">
+<div class="stanza" xml:lang="de">
+ <span class="i0">&bdquo;<i>Was frag <ins class="corr" id="corr33" title="Bron: ieh">ich</ins> viel nach Geld und Gut</i><br /></span>
+ <span class="i2"><i>Wenn ich zufrieden bin!....</i>&rdquo;<br /></span>
+</div>
+</div>
+
+<p>Ja ja, beste jongen!&mdash;<i xml:lang="de">Wenn ich zufrieden bin!</i>&mdash;dáár zit hem de
+knoop!...</p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>Ik slenterde mijmerend stadwaarts:&mdash;langs de schoone ruïne der
+Romeinsche Baden, over de duizend- en nogmaals duizendjarige
+Moezelbrug&mdash;tusschen ruige bouwvallen en popperige villa's&mdash;het
+wonderlijkste <i xml:lang="de">durcheinander</i> <span class="pagenum" title="301"></span><a id="p_301"></a>van doode kolossen en levende
+nietigheden. Daarna volgde ik de rivier totaan het dorpje Palliën, waar
+ik, links afslaande, de twee- of driehonderd in de rots gehouwen treden
+beklom, die opvoeren tot het meest bezochte bedevaartsoord van burgers
+en vreemden te Trier: de restauratie <i xml:lang="de">Schneiders Hof</i>. Hier, op de
+breede veranda gezeten, in het altoos onderhoudende gezelschap van
+mijnen geestigen vriend Brauneberger, genoot ik in de genoegelijkste
+stemming een der liefelijkste uitzichten ter wereld. De spiegelgladde
+Mosella, zich slingerend tusschen de roode, met woud en wingerd bewassen
+zandsteenrotsen, de kring van rijk bebouwde hoogten in het verschiet, de
+oude brug, de stad met al hare torenspitsen.... Ach! hoe minzaam lachend
+zijn de steden der menschen, hoe vredig en kinderlijk schijnen zij zich
+te vleien aan den boezem der moederlijke natuur&mdash;als men ze slechts uit
+eene verte en van eene hoogte gadeslaat!</p>
+
+<p>Terwijl ik dan zoo stil mijn hart aan dit alles zat op te halen,
+bemerkte ik dat er iemand plaats nam op den stoel die bij mijn tafeltje
+nog ledig stond, en hoorde ik eene stem, rad en schel, maar niet
+onwelluidend:</p>
+
+<p>&bdquo;Aha, jonkman! Dus nog onder de levenden?&rdquo;</p>
+
+<p>Ik wendde mij om en bevond mij van aangezicht tot aangezicht met&mdash;men
+raadt het al&mdash;: die andere, die jongere, met het kroeshaar, en de slang
+zonder eind op hare borst.... Gerechte Hemel! zoo was het dan toch alles
+werkelijkheid geweest. Die oude vrouw van heden nacht, met hare
+kruisingen en hare brandstapels&mdash;zij was dan toch geen nevenbeeld. Of
+zou ten slotte misschien ook déze hier....</p>
+
+<p>Ik wreef mijne oogen eens uit .... daar was zij wel, met den staalglans
+in haren blik en het sarcastische trekje<span class="pagenum" title="302"></span><a id="p_302"></a> om hare lippen, terwijl zij
+het schenkmeisje toeriep: &bdquo;Hola, Kellnerin! nog een glas hier! en doe er
+meteen maar eene portie knakworst bij.&rdquo;&mdash;Zij schonk, zoodra het bestelde
+haar gebracht was, zich dapper in uit mijne flesch, en verorberde haar
+avondbrood met opmerkelijke gezwindheid.... Hoe dan had ik aan hare
+vleeschelijkheid kunnen twijfelen? Er zijn voorbeelden van geesten, die
+bij gelegenheid een stevig glas wijn ergens in hun onstoffelijk
+binnenwerk wisten weg te stouwen. Doch dat iemand uit het schimmenrijk
+knakworst met mosterd nuttigde, dit was iets volslagen ongehoords.</p>
+
+<p>&bdquo;Nog onder de levenden, waarde heer en vriend?&rdquo; herhaalde zij met vollen
+mond: &bdquo;Men heeft u dus niet opgegeten?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Eilieve&rdquo;, antwoordde ik, ietwat kregel: want ofschoon dit jonge ding
+mij een weinig had doen schrikken, ontzag boezemde zij mij met hare
+geëmancipeerde manieren volstrekt niet in:&mdash;&bdquo;eilieve, mejuffrouw&mdash;waarom
+zou ik <em class="g">niet</em> meer onder de levenden zijn? En wie zou er met mogelijkheid
+zulk eenen verbasterden appetijt hebben gehad, om mij op te
+eten&mdash;zoolang er namelijk nog knakworst in deze goede stad te krijgen
+is?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;O, wat dát betreft&rdquo;, hernam zij al kauwende&mdash;&bdquo;het monster heeft er wel
+taaiere verslonden met huid en haar!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Maar wie bedoelt ge dan toch, als ik u bidden mag?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Wie anders, o snuggere man, dan uwe leidsvrouw van gisteren-avond?&mdash;De
+duffe mummie, die 's nachts tusschen brokkelende puinhoopen spookt, en
+over dag zich schuil houdt in graftomben? De domme drijfster, die
+zichzelve de karwats over den rug legt, als zij het anderen niet kan
+doen! De stekeblinde aardmol, die<span class="pagenum" title="303"></span><a id="p_303"></a> zich, oho! deze wereld tot eene
+werkelijke hel maakt, om eene denkbeeldige hel daar ergens <em class="g">buiten</em> de
+wereld te ontloopen! De heks! De vampyr! De beulspatronesse!&rdquo;&mdash;</p>
+
+<p>Hare oogen sparkelden van kwaadaardigheid; het badientje in hare hand
+hieuw al fluitend de bladers af van de wingerd-ranken boven haar hoofd.</p>
+
+<p>&bdquo;Bedaar, lieve juffrouw!&rdquo; zoo brak ik den stortvloed van invectieven af:
+&bdquo;Die eerwaardige oude dame, in wier gezelschap ik u dan toch aantrof, en
+die mij, naar zekere gelijkenis te oordeelen, wel uwe grootmoeder
+scheen&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Mijne overgrootmoeder, sapprement!&mdash;en mijne aartsvijandin. Want zij
+wil ook mij naar haar pijpen doen dansen, en mij gelijk maken aan
+haarzelve. Maar nooit zullen wij twee iets gemeen hebben&mdash;nooit! Noemt
+zij zich vol wrevel <em class="g">het oude geloof</em>&mdash;ik&mdash;wandelaar, let wel!&mdash;ik noem
+mij vol trots het <em class="g">nieuwe</em>&mdash;&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<em class="g">Ongeloof</em>?&rdquo; wierp ik half luid in het midden.</p>
+
+<p>&bdquo;&mdash;Het <em class="g">nieuwe</em> geloof&rdquo;, sloeg zij door: &bdquo;het geloof in den mensch en in
+zijne zelfgenoegzaamheid. Zie! hier is mijn symbool: de slang die haren
+staart opeet, zinnebeeld van de godheid Materia in hare eindeloozen
+kringloop. Hoor! ginds klinkt mijn psalmtoon: de stoomfluit eener
+locomotief. Lees! dit is mijn evangelie: <em class="g">Kennis is macht. Genieten is
+plicht. Zelfverloochening is krankzinnigheid. Er is geen licht dan het
+licht der wetenschap. Al wat gij daar buiten zoekt, is waan der
+duisternis.</em>&rdquo;</p>
+
+<p>Het spreken maakte haar zóó dorstig, dat ik eene tweede flesch
+Brauneberger moest doen aanrukken.</p>
+
+<p>&bdquo;Ha!&rdquo; begon zij opnieuw: &bdquo;Wie heeft het volk tot<span class="pagenum" title="304"></span><a id="p_304"></a> <em class="g">menschen</em> gemaakt, vrij
+en gelijk?&mdash;Ik.&mdash;Wie heeft de brandstapels en marteltuigen van mijne
+overgrootmoeder doen verzinken?&mdash;Ik.&mdash;Wie heeft de kloosters doen
+instorten, de monniken uitgedund, de priesters in hunne schelp doen
+kruipen?&mdash;Ik.&mdash;Wie zal binnenkort ook al die daarginds nog overgeblevene
+tempelen van bijgeloof doen afbreken, om ruim baan te maken voor
+scholen&mdash;scholen waar de jeugd niets anders zal leeren dan dat tweemaal
+twee vier is?&mdash;Ik, ik, ik!.... Maar sta op, en ga mee&mdash;dan toon ik u
+mijnen <em class="g">fiersten</em> triomf!&rdquo;</p>
+
+<p>Zij leidde mij met snellen tred naar buiten, de helling af, het dal
+door, en langs een kronkelend bergpad weer naar boven. Hier staat op den
+hoogsten top, vlak tegenover de stad, een reusachtig Mariabeeld, met
+eene forsche zuil tot voetstuk. Het gevaarte is een vijftig voet hoog,
+een baken voor geheel het omliggende land.</p>
+
+<p>&bdquo;Dáár nu!&rdquo; kraaide de jonge schoone: &bdquo;Hier heeft mijne macht het
+bijgeloof verwonnen in zijne laatste sterkte. Zie op, en oordeel!&rdquo;</p>
+
+<p>Ik keek op, en bespeurde inderdaad iets zonderlings. Men heeft het beeld
+der Madonna gewapend met&mdash;eenen bliksem-afleider!</p>
+
+<p>&bdquo;Ha ha ha!&rdquo; gilde mijne geleidster: &bdquo;de Koningin des Hemels kan niet
+eens zichzèlve meer beschermen tegen des hemels vuur! Lieve Sint Jozef
+de timmerman, weet gij daar van? Zij hebben mevrouw uwe gade eene stang
+door haar onbevlekte lijf gestoken, opdat zij bij eene donderbui niet
+naar beneden tuimele! De Moeder Gods om haar eigen bestwil gespietst
+door de profane menschelijke rede! Hi hi hi hi!&rdquo;</p>
+
+<p>Haar lachen klonk demonisch. Ik kon het niet aanhooren: <span class="pagenum" title="305"></span><a id="p_305"></a>zoo voor iemand
+ter wereld, dan had ik voor Maria nu het hoofd willen ontblooten. Ik
+wendde mij af en zette mij neer op eene der treden van het voetstuk, om
+stichting te vinden in den aanblik van het heerlijke vergezicht,
+waarover de schemering nederzeeg.</p>
+
+<p>Toen vernam ik aan weerszijden een geprevel. Links zag ik de jonge
+vrouw, en rechts de oude&mdash;beiden geknield, de handen gevouwen, het hoofd
+opgericht naar het Madonna-beeld.</p>
+
+<p>&bdquo;Wat doet gij?&rdquo; riep ik der oude toe.</p>
+
+<p>&bdquo;Ik aanbid het beeld des geloofs, dat door het wangeloof geschonden
+werd.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;En gij?&rdquo; vroeg ik der jonge.</p>
+
+<p>&bdquo;Ik kniel voor de almacht der wetenschap, die met hare speer het
+bijgeloof heeft doorboord.&rdquo;</p>
+
+<p>En zij drongen op mij aan, die beide spookselen. &bdquo;Kies tusschen ons!&rdquo;
+schreeuwden zij met heftige gebaren, alsof zij mijn lichaam in tweeën
+wilden scheuren.</p>
+
+<p>Maar met kracht weerde ik ze af. &bdquo;Voort!&rdquo; riep ik: &bdquo;voort gij beiden! Ik
+ga mijnen eigen weg. <em class="g">In naam van God en van vrijheid</em>&mdash;voort!&rdquo;....</p>
+
+<p>Zij vloden&mdash;de eene rechts, de andere links den berg af. En mijn oog,
+met bovenmenschelijke scherpte toegerust, zag de oude ijlings verdwijnen
+in het duister der Triersche Domkerk, de jonge in de stoompijp van eene
+machinenfabriek.</p>
+
+<p>De eerste starren fonkelden aan den hemel&mdash;en eenzaam daalde ik omlaag.</p>
+
+<p><span class="pagenum" title="306"></span><a id="p_306"></a></p>
+
+<p>In de herberg het Roode huis teruggekeerd, deed ik mij terstond het
+gastenboek geven. Daar las ik, op de laatst beschrevene bladzijde, vlak
+onder mijnen eigen naam, in eene wilde, krabbelige hand:</p>
+
+<p><em class="g">Er is geen licht dan het licht der wetenschap. Al wat gij daar buiten
+zoekt, is waan der duisternis.</em></p>
+
+<p>En daaronder, in hoekig gothisch schrift:</p>
+
+<p><em class="g">In mijne duisternis was een licht&mdash;en in uw licht is eene duisternis.</em></p>
+
+<hr class="tb" />
+
+<p>&bdquo;<span xml:lang="de">Kellner</span>&rdquo;, vroeg ik: &bdquo;wat staat hier geschreven?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Mijnheers naam&rdquo;, antwoordde de knaap, mij nogmaals voor gek
+aanstarende.</p>
+
+<p>&bdquo;En verder?&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Verder is er niets dan wit papier.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<span xml:lang="de">Kellner</span>&rdquo;, hernam ik: &bdquo;ik geloof waarlijk dat gij gelijk hebt: die
+Brauneberger slaat erg naar het hoofd.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;Ik geloof het óók, mijnheer!&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<span xml:lang="de">Kellner</span>&mdash;naar úw geloof vraagt niemand. Breng mij een ander merk.&rdquo;</p>
+
+<p>&bdquo;<i xml:lang="de">Zu dienen, Herr, zu dienen!</i>&rdquo;</p>
+
+<hr class="chend" />
+
+<div class="TNbox">
+<a id="correctie"></a>
+
+<h1>Overzicht aangebrachte correcties</h1>
+<p>De volgende correcties zijn aangebracht in de tekst:</p>
+<table summary="correcties in tekst">
+ <thead>
+ <tr><th>Plaats</th><th>Bron</th><th>Correctie</th></tr>
+ </thead>
+ <tbody>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr1">Blz. v</a></td><td class="td4">38</td><td class="td4">39</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr2">Blz. 16</a></td><td class="td4">schilpad</td><td class="td4">schildpad</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr3">Blz. 19</a></td><td class="td4">grinnekend</td><td class="td4">grinnikend</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr4">Blz. 19</a></td><td class="td4">rooktopaas</td><td class="td4">rooktoopaas</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr5">Blz. 21</a></td><td class="td4">'</td><td class="td4">&rdquo;</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr6">Blz. 41</a></td><td class="td4">gegewisseld</td><td class="td4">gewisseld</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr7">Blz. 52</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">.</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr8">Blz. 64</a></td><td class="td4">Eykendal</td><td class="td4">Eykendaal</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr9">Blz. 75</a></td><td class="td4">,</td><td class="td4">.</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr10">Blz. 104</a></td><td class="td4">&rdquo;</td><td class="td4">[<i>Verwijderd.</i>]</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr11">Blz. 105</a></td><td class="td4">&rdquo;</td><td class="td4">[<i>Verwijderd.</i>]</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr12">Blz. 121</a></td><td class="td4">zaturdag-avond</td><td class="td4">zaterdag-avond</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr13">Blz. 162</a></td><td class="td4">,</td><td class="td4">.</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr14">Blz. 170</a></td><td class="td4">papadijs</td><td class="td4">paradijs</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr15">Blz. 171</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">&rdquo;</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr16">Blz. 177</a></td><td class="td4">onmiddelijk</td><td class="td4">onmiddellijk</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr17">Blz. 183</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">&rdquo;</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr18">Blz. 190</a></td><td class="td4">oopopslag</td><td class="td4">oogopslag</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr19">Blz. 194</a></td><td class="td4">,</td><td class="td4">.</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr20">Blz. 201</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">&rdquo;</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr21">Blz. 228</a></td><td class="td4">z'ak</td><td class="td4">za'k</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr22">Blz. 228</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">&bdquo;</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr23">Blz. 235</a></td><td class="td4">&bdquo;&bdquo;</td><td class="td4">&bdquo;</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr24">Blz. 235</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">.</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr25">Blz. 244</a></td><td class="td4">,</td><td class="td4">.</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr26">Blz. 252</a></td><td class="td4">&bdquo;</td><td class="td4">[<i>Verwijderd.</i>]</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr27">Blz. 254</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">&rdquo;</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr28">Blz. 255</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">&rdquo;</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr29">Blz. 277</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">:</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr30">Blz. 279</a></td><td class="td4">.</td><td class="td4">,</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr31">Blz. 289</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">&rdquo;</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr32">Blz. 300</a></td><td class="td4">[<i>Niet in Bron.</i>]</td><td class="td4">&bdquo;</td></tr>
+ <tr><td class="td2"><a href="#corr33">Blz. 300</a></td><td class="td4" xml:lang="de">ieh</td><td class="td4" xml:lang="de">ich</td></tr>
+ </tbody>
+</table>
+
+</div>
+
+
+
+
+
+
+
+
+<pre>
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Chiaroscuro, by Carel van Nievelt
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK CHIAROSCURO ***
+
+***** This file should be named 31649-h.htm or 31649-h.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ http://www.gutenberg.org/3/1/6/4/31649/
+
+Produced by Branko Collin and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+http://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at http://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit http://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including checks, online payments and credit card donations.
+To donate, please visit: http://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ http://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
+
+
+</pre>
+
+</body>
+</html>
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..0109bdf
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #31649 (https://www.gutenberg.org/ebooks/31649)