diff options
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 3 | ||||
| -rw-r--r-- | 11393-0.txt | 8594 | ||||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 | ||||
| -rw-r--r-- | old/11393-8.txt | 9014 | ||||
| -rw-r--r-- | old/11393-8.zip | bin | 0 -> 167382 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/11393.txt | 9014 | ||||
| -rw-r--r-- | old/11393.zip | bin | 0 -> 167105 bytes |
8 files changed, 26638 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..6833f05 --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,3 @@ +* text=auto +*.txt text +*.md text diff --git a/11393-0.txt b/11393-0.txt new file mode 100644 index 0000000..56a0fc4 --- /dev/null +++ b/11393-0.txt @@ -0,0 +1,8594 @@ +*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 11393 *** + + Jules Verne. + + 20.000 + + Mijlen onder Zee + + Westelijk Halfrond. + + + +INHOUD. + + +XXV. De Indische Oceaan. +XXVI. Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo. +XXVII. Een parel van vijf millioen. +XXVIII. De Roode Zee. +XXIX. De Arabische Tunnel. +XXX. De Grieksche Archipel. +XXXI. Door de Middellandsche Zee in twee dagen. +XXXII. De Golf van Vigo. +XXXIII. Een verdwenen land. +XXXIV. Onderzeesche kolenmijnen. +XXXV. De Krooszee. +XXXVI. Potvisschen en walvisschen. +XXXVII. De ijsbank. +XXXVIII. De Zuidpool. +XXXIX. Ongeluk of toeval. +XL. Geen lucht. +XLI. Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier. +XLII. De inktvisschen. +XLIII. De Golfstroom. +XLIV. 47° 24' N.B. en 17° 28' O.L. +XLV. Een zoenoffer. +XLVI. De laatste woorden van Kapitein Nemo. +XLVII. Besluit. + + + +HOOFDSTUK XXV + +De Indische Oceaan. + +Thans begint het tweede gedeelte mijner onderzeesche reis. Het eerste +eindigt met het aangrijpend tooneel op het kerkhof, dat zulk een diepen +indruk op mijn geest maakte. Zoo ging dus het leven van kapitein +Nemo in die onmetelijke zee voorbij, en zelfs had hij zich een graf +bereid in den ontoegankelijken afgrond. Daar zou zelfs geen enkel +zeemonster den laatsten slaap storen van de mannen van den Nautilus, +van de vrienden, die zoowel in het leven als in den dood innig aan +elkander verbonden waren! "zelfs buiten het bereik der menschen," +had de kapitein er bijgevoegd! Altijd dat vreeselijk, onverzoenlijk +wantrouwen jegens de menschelijke maatschappij! + +Ik voor mij vergenoegde mij niet meer met de door Koenraad gemaakte +veronderstellingen. De brave jongen zag in den gezagvoerder van den +Nautilus slechts een van die miskende geleerden, die de menschheid +enkel met verachting voor haar onverschilligheid betalen. Hij +beschouwde hem nog als een onbegrepen vernuft, dat het bedrog der +wereld moede, naar die ontoegankelijke oorden gevlucht was, waar +zijn vernuft vrije speling had. Volgens mijn meening verklaarde die +veronderstelling slechts één van Nemo's karaktertrekken. + +Ik meende evenwel andere reden voor zijn gedrag en zijn karakter +te vinden in het geheimzinnige van den laatsten nacht, toen wij +in onze gevangenis door slaap overmand lagen, in zijn zoo driftig +genomen voorzorg om mij den kijker voor het oog weg te rukken, +omdat ik den gezichteinder wilde onderzoeken, in de doodelijke +wond van dien matroos, door een onverklaarbaren schok van den +Nautilus veroorzaakt. Neen, kapitein Nemo ontvluchtte niet alleen +de menschen! Zijn vreeselijk vaartuig diende niet alleen om hem +geheel onafhankelijk te maken, maar misschien ook om--ik weet niet +welke--verschrikkelijke wraak uit te oefenen. + +Op dit oogenblik is mij alles nog niet recht duidelijk; ik zie in +deze duisternis maar enkele flikkeringen; en ik moet mij tevreden +stellen met het opschrijven mijner denkbeelden onder den indruk der +verschillende gebeurtenissen. + +Bovendien bindt ons niets aan kapitein Nemo. Hij weet dat wij den +Nautilus onmogelijk kunnen ontvluchten. Wij zijn zelfs niet op ons +woord van eer gevangen. Geen belofte bindt ons aan hem. Wij zijn +slechts gevangenen, die onder den schijn van beleefdheid als gasten +behandeld worden. Ned Land heeft echter de hoop niet opgegeven om de +vrijheid terug te krijgen. Zeker zal hij gebruik maken van de eerste +gelegenheid de beste, die het toeval hem aanbiedt. Zonder twijfel zal +ik zijn voorbeeld volgen. En toch zal ik niet zonder eenig leedwezen +datgene met mij nemen, wat de edelmoedigheid van den kapitein ons +van de geheimen van den Nautilus heeft laten doorgronden. Moet ik +dien man haten of bewonderen? Is hij slachtoffer of beul? En dan +zou ik, om openhartig te spreken, vóór ik hem verliet, gaarne die +onderzeesche reis om de aarde volbrengen, waarvan het begin zoo +schoon is geweest. Ik zou gaarne al de wonderen aanschouwen, die de +wereldzeeën voor ons verborgen houden. Ik zou willen gezien hebben +wat niemand nog heeft aanschouwd, zelfs al moest ik met mijn leven +dien onleschbaren dorst naar kennis betalen! Wat heb ik tot nog +toe ontdekt? Niets of bijna niets, want wij hebben nog maar 24000 +kilometer door den Grooten Oceaan afgelegd! + +Echter weet ik wel dat de Nautilus het bewoonde land nadert, en dat, +als zich eenige kans op ontvluchten voordoet, het wreed zou zijn mijn +makkers aan mijn zucht naar het onbekende op te offeren. Ik zal hen +moeten volgen, misschien zelfs wel geleiden. + +Maar zal die gelegenheid zich ooit voordoen? De mensch, die door +geweld van vrijen wil beroofd is, verlangt dit wel, doch de geleerde, +de weetgierige vreest het. + +Dien dag, 21 Januari 1868, kwam de eerste stuurman om twaalf uur +zonshoogte nemen. Ik ging op het plat, stak een sigaar op, en volgde +zijn berekening. Het kwam mij als vrij zeker voor, dat die man geen +Fransch verstond, want ik maakte verscheiden malen luide eenige +aanmerkingen, die onwillekeurig zijn aandacht hadden moeten trekken, +als hij ze begrepen had, doch hij bleef ongevoelig en deed er het +zwijgen toe. + +Terwijl hij met den sextant bezig was, kwam een der matrozen, dezelfde +stevige zeebonk, die ons op onzen eersten onderzeeschen tocht bij het +eiland Crespo vergezeld had, de glazen van de lantaarn schoonmaken. Ik +beschouwde toen zeer nauwkeurig de inrichting van dit werktuig, +welks werking vierhonderdvoudigd werd door ringvormige lenzen, +die evenals de glazen op vuurtorens gesteld waren, en daardoor het +licht in de vereischte richting deden schijnen. De electrische lamp +was zoodanig ingericht, dat zij zoo krachtig mogelijk werkte. Het +licht toch schitterde in het luchtledige, waardoor tegelijkertijd +regelmatigheid en helderheid bevorderd werd; bovendien werden daardoor +de koolspitsen gespaard, waartusschen zich de lichtstraal vertoonde; +dit was voor den kapitein een belangrijke zuinigheidsmaatregel, daar +hij die stukken graphiet niet gemakkelijk had kunnen vernieuwen. Onder +deze omstandigheden echter sleten ze bijna in het geheel niet. + +Toen de Nautilus op het punt was den tocht onder zee te volgen, ging +ik naar den salon. Het luik werd gesloten, en onze richting was recht +naar het Westen. + +Wij doorkliefden toen de golven van den Indischen Oceaan, die een +oppervlakte van 550 millioen hectaren beslaat, en wiens water zoo +helder is, dat men er duizelig van wordt, als men daarin neerkijkt. De +Nautilus dreef gewoonlijk tusschen honderd en tweehonderd meter +diepte. Dit duurde zoo eenige dagen. Voor iemand, die niet zooals ik +ontzaglijk veel van de zee hield, zouden de uren langzaam en eentonig +zijn voorbijgegaan; maar die dagelijksche wandelingen op het plat, waar +wij de verfrisschende lucht van den Oceaan inademden, het schouwspel +van de rijkbevolkte zee door het glas van den salon, het lezen van +boeken uit de bibliotheek, het aanhouden van mijn dagboek, dat alles +hield mij steeds bezig, en liet mij geen oogenblik verveling gevoelen. + +Onze gezondheid bleef zeer goed. De leefregel aan boord beviel mij +wel, en ik voor mij zou aan Ned Land gaarne al die veranderingen +geschonken hebben, die hij bij wijze van verzet dagelijks op onze +spijskaart verzon. Bovendien behoefden wij in al die gelijkmatige +temperatuur zelfs geen verkoudheid te vreezen. + +Gedurende verscheidene dagen zagen wij een groote menigte zeevogels, +een soort van meeuwen. Eenige er van werden zeer behendig gedood, +en leverden, goed klaar gemaakt, ons een voortreffelijk waterwild +op. Onder de grootste vogels, die zich ver van liet land wagen, +en als zij te moe zijn om te vliegen op het water uitrusten, zag ik +prachtige albatrossen, die een leelijk geschreeuw doen hooren, dat veel +heeft van het balken van een ezel. Ook zag ik vlugge fregatvogels, +die snel de visschen uit het water ophaalden, en een groot aantal +schoone zeeduiven, wier witte met rozenrood getinte vederen het +gitzwart der vleugels des te beter deden uitkomen. + +De netten van den Nautilus haalden verscheiden soorten van +zeeschildpadden op, wier schaal voor zeer kostbaar wordt gehouden. Die +kruipende dieren duiken gemakkelijk onder water, en kunnen lang onder +blijven, als zij de vleezige klep maar sluiten, welke zij aan het +einde van den neus hebben. Sommige van die dieren sliepen nog toen +men ze ving, en waren in hun schild gedoken om daardoor veilig te +zijn tegen andere zeedieren. Hun vleesch smaakte over het algemeen +slechts middelmatig, doch de eieren waren een uitgezochte lekkernij. + +De visschen wekten voortdurend onze bewondering, als wij de geheimen +van hun leven door de geopende wanden van den salon bespiedden. Ik +zag verscheiden soorten, die ik tot nog toe niet had opgemerkt. + +Van 21 tot 23 Januari liep de Nautilus met een vaart van tweeen +twintig kilometer. Indien wij de onderscheiden soorten van visschen +goed konden waarnemen, was dit, omdat zij door het electrisch licht +aangetrokken, ons zochten bij te houden. De meesten bleven achter, +sommigen echter bleven geruimen tijd in ons zog. + +Den 24sten 's morgens zagen wij op 12° 5' Z.B. en 94° 33' O.L. het +koraleneiland Keeling, waarop prachtige kokospalmen groeiden, en dat +door Darwin en kapitein Fits-Roy bezocht werd. De Nautilus ging op +kleinen afstand dit onbewoonde eiland voorbij. Onze netten haalden +onderscheiden soorten van poliepen, stekelhuidige en schelpdieren op, +waarvan enkele de kostbare verzameling van kapitein Nemo verrijkten. + +Weldra verdween het eiland aan den gezichteinder, en het vaartuig +richtte zich naar het noordwesten, naar het Indische schiereiland. + +"Bewoond land," zei mij Ned Land, "is beter dan die eilandjes +van Australië, waar men meer wilden dan reebokken ziet. Daar in +Indië, mijnheer, zijn straat- en spoorwegen, Engelsche, Fransche +en Hindoesteden. Men behoeft geen vijf kilometer te loopen om een +landgenoot te ontmoeten. Zeg eens, zou het oogenblik niet gekomen +zijn om bakzeil te trekken?" + +"Neen, Ned, neen," antwoordde ik op stelligen toon. "Laat ons meevaren; +de Nautilus nadert het bewoonde land; zij zal ook naar Europa gaan, +laat hij ons daarheen brengen. Als wij eens in onze zeeën zijn gekomen, +zullen wij zien wat de voorzichtigheid ons zal aanraden. Overigens +geloof ik niet dat kapitein Nemo ons zal toestaan om op de kust +van Malabar of Coromandel te gaan jagen, zooals in de bosschen van +Nieuw-Guinea." + +"Welnu, mijnheer, kan men dit niet zonder zijn vergunning doen?" + +Ik antwoordde niet, omdat ik met den Amerikaan niet wilde +redetwisten. Eigenlijk verlangde ik vurig om ten einde toe al datgene +te genieten, wat het lot mij wilde schenken, toen het mij aan boord +van den Nautilus gebracht had. + +Van het eiland Keeling af begonnen wij minder snel te loopen; +de gang van het vaartuig was veel grilliger, daar wij soms tot op +groote diepten afdaalden. Wij gingen zóó tot op een diepte van twee +of drie kilometer, zonder ooit te onderzoeken, hoe diep die Indische +zee wel was, welker bodem een schietlood van dertien kilometer lengte +niet had kunnen bereiken. Wat de temperatuur dier diepten aangaat, +deze was volgens den thermometer altijd onveranderd vier graden boven +nul. Alléén merkte ik op, dat het water op minder diepen bodem altijd +kouder was. + +Den 25sten Januari was de zee geheel verlaten; de Nautilus +dreef den ganschen dag aan de oppervlakte en joeg het water met +zijn krachtige schroef eenige voeten omhoog. Wie zou het vaartuig +onderzulke omstandigheden niet voor een reusachtige zeemonster hebben +gehouden? Ik bracht drie vierde van dien dag door op het plat, om de +zee te beschouwen. Ik zag niets aan den gezichteinder, behalve tegen +vier uur in den middag, toen ik een groote stoomboot in westelijke +richting zag voortstoomen. Een oogenblik kon ik de masten zien, +doch men kon aan boord van die boot den Nautilus niet gewaar worden, +omdat hij bijna gelijk met het water dreef. Ik dacht dat deze boot aan +de Peninsular and Oriental Company behoorde, die den dienst verricht +tusschen Ceylon en Sidney, en Melbourne aandoet. + +Tegen vijf uur 's avonds, even vóór de korte schemering, die in de +keerkringsstreken dag en nacht bijna onmiddellijk op elkander doet +volgen, werden Koenraad en ik door een zonderling schouwspel getroffen. + +Er bestaat een bevallig diertje, dat volgens de ouden het geluk +voorspelde: Aristoteles, Athenacus, Plinius en Oppianus hadden +het beestje nauwkeurig bekeken en daarvoor al de dichterlijke +beschrijvingen van de Grieksche en Romeinsche geleerden opgehaald; +zij gaven er de namen aan van Nautilus en Pompilus; maar de nieuwere +wetenschap heeft deze benaming niet behouden, want dit weekdier is +thans bekend onder den naam van "Argonaut". + +Welnu, het was een troep van die Argonauten, die op dat oogenblik op +de zee zwommen, wij telden er verscheiden honderden; deze bevallige +weekdieren zwommen achteruit door middel van een pijp, die hen in +beweging brengt, en waardoor zij het water, dat zij bij de ademhaling +binnen krijgen, weeruitspuiten. Van hun acht voelarmen dreven er zes, +die zeer lang en dun waren, op het water; terwijl de beide anderen, +die aan de einden omgekruld waren, overeind stonden, en dienst deden +als kleine zeilen. Ik zag duidelijk hun spieraalvormige schelp, door +Cuvier bij een netgevormde sloep vergeleken; het was inderdaad een +schuitje, dat het dier draagt en het heeft afgescheiden, zonder dat +het er aan vast is gehecht. + +"De Argonaut kan zijn schelp verlaten," zei ik tot Koenraad, "maar +hij verlaat ze nooit." + +"Dan doet hij net als kapitein Nemo," antwoordde Koenraad, "daarom +zou hij zijn vaartuig liever 'Argonaut' hebben moeten noemen." + +Gedurende een uur dreef de Nautilus te midden van die weekdieren, toen +werden deze plotseling door ik weet niet welken schrik bevangen. Als +op een gegeven teeken gingen de zeiltjes naar beneden, de voelarmen +werden ingetrokken, het lichaam kromp samen, de schelpen keerden om, +veranderden daardoor haar zwaartepunt en verdwenen plotseling onder +de golven. Het was het werk van een oogenblik; nimmer manoeuvreerden +de schepen van een vloot met meer juistheid. + +Op dat oogenblik viel de duisternis plotseling in, en de zee, tot +nog toe nauwelijks door een windje bewogen, begon haar golven over +den Nautilus te werpen. + +Den volgenden dag, 26 Januari, passeerden wij op den 28sten +meridiaan den evenaar, en kwamen daardoor wederom in het noordelijk +halfrond. Dien dag werden wij omringd door een grooten troep haaien, +vreeselijke dieren, waarvan deze zee wemelt, en die haar zeer +gevaarlijk maken. Het waren haaien met bruinen rug en witten buik, +met elf rijen tanden, zoogenaamde ooghaaien met een groote vlek +op den hals, waaromheen een kring loopt, die haar op een oog doet +gelijken, en Isabellahaaien met ronden snuit en bezaaid met donkere +vlekken. Dikwijls stieten deze sterke dieren tegen het glas van den +salon met een kracht, die ons vrij ongerust maakte. Ned Land was zich +zelve dan niet meer meester. Hij wilde weer naar de oppervlakte om die +monsters te harpoenen, die hem met bijzondere hardnekkigheid schenen +uit te dagen. Maar de Nautilus verdubbelde weldra hare snelheid en +liet de vlugste van die zeemonsters verre achter zich. + +Den 27sten Januari zagen wij aan den ingang der golf van Bengalen +verscheidene malen lijken, die aan de oppervlakte dreven; het waren +lijken uit de Indische steden, door den Ganges naar zee gestuwd, en +die door de gieren nog niet geheel verslonden waren. Maar de haaien +ontbraken niet om die aasvogels in hun noodlottig werk bij te staan. + +Tegen zeven uur 's avonds voer de Nautilus halfweg onder water door een +melkzee; zoover het oog reikte scheen de Oceaan melkwit. Was dit ten +gevolge van het schijnsel der maan? Neen, want de maan, die slechts +twee dagen oud was, gaf nog niet veel schijn van zich, en was op dat +oogenblik bovendien nog onder den gezichteinder verborgen. + +De hemel, hoewel vol heldere sterren, scheen zwart in vergelijking +van het stille water. + +Koenraad kon zijn oogen niet gelooven, en vroeg mij wat de oorzaak +van dit zonderling verschijnsel zijn kon. Gelukkig kon ik hem van +antwoord dienen. + +"Dit noemt men een melkzee," zei ik, "een groote uitgestrektheid van +witte golven, zooals men dikwijls bij de kusten van Amboina en in +deze streken ziet." + +"Maar kan mijnheer mij zeggen," vroeg Koenraad, "waardoor dit +verschijnsel ontstaat? Want ik veronderstel toch dat het water niet +in melk veranderd is." + +"Neen, mijn jongen, en deze witheid, die je verwondert, ontstaat +slechts door millioenen infusiediertjes, een soort van glimwormen, die +er kleurloos en geelachtig uitzien: zij zijn niet dikker dan een haar, +en maar een vijfde millimeter lang; eenige van die diertjes hangen, +verscheidene kilometers lang aan elkander." + +"Verscheiden kilometers!" riep Koenraad. + +"Ja, vriend, en tracht nu maar niet om dan het aantal dier schepseltjes +te berekenen. Je zoudt er niet in slagen, want als ik me niet bedrieg, +hebben enkele zeevaarders we! eens veertig kilometer lang door zulk +een melkzee gevaren." + +Ik weet niet of Koenraad mijn raad ter harte nam, maar hij scheen diep +in gedachten verzonken, omdat hij vast eens wilde uitrekenen, hoeveel +vijfde millimeters er op een lengte van veertig kilometer begrepen +zijn. Ik bleef het verschijnsel beschouwen. De Nautilus doorkliefde +gedurende verscheiden uren deze witte golven; en ik merkte op dat +hij zonder eenig geruisch door dit op zeepsop gelijkend water voer, +als ware het schuim, dat de in verschillende richting stroomende +golven dikwijls in de een of andere baai doen ontstaan. + +Tegen middernacht herkreeg de zee plotseling haar gewone kleur maar +achter ons tot aan den gezichteinder weerkaatste de hemel de witte +kleur der golven en bleef nog lang den schijn dragen alsof een zwak +noorderlicht haar verlichtte. + + +HOOFDSTUK XXVI + +Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo. + +Den 28sten Januari, toen de Nautilus om 12 uur weer aan het oppervlak +verscheen, bevonden wij ons op 9° 4' N.B., en hadden acht kilometer +westwaarts land in het gezicht. Eerst zag ik een opeenstapeling van +omstreeks 7000 meter hooge bergen met zeer grillige vormen. Toen +de zonshoogte genomen was, ging ik naar den salon, en zag dat wij, +naar hetgeen op de kaart werd aangeteekend, ons dicht bij Ceylon +bevonden, dat als een parel aan de onderste punt van het Indische +schiereiland hangt. + +Ik ging in de bibliotheek, om er een werk over dit eiland te halen, +dat als een van de vruchtbaarste der wereld beschouwd wordt. Ik +vond een bock: Ceylon and the Cingales getiteld. Toen ik in den +salon kwam, keek ik eerst de ligging van Ceylon na, waaraan de ouden +zooveel verschillende namen gegeven hebben; het ligt tusschen 5° 55' +en 9° 49' N.B. en 79° 42' en 82° 5' O.L. van Greenwich; het is 275 +kilometer lang, 150 breed en 900 in omtrek; de oppervlakte beslaat +24448 vierkante kilometer, het is dus iets kleiner dan Ierland. + +Op dat oogenblik verscheen de kapitein met zijn eersten stuurman. Hij +wierp een blik op de kaart, en keerde zich vervolgens tot mij. + +"Het eiland Ceylon," zei hij, "is een land dat beroemd is door de +parelvisscherij. Zoudt gij lust hebben, mijnheer, om een van die +visscherijen te bezoeken?" + +"Zonder twijfel, kapitein." + +"Goed, dat is gemakkelijk; doch zoo wij al die visscherijen gaan +bekijken, dan zullen wij toch de visschers zelven niet zien; de +jaarlijksche vangst is nog niet begonnen; het doet er evenwel niet +toe; ik zal bevel geven om naar de Golf van Manaar te gaan, waar wij +vermoedelijk van nacht zullen aankomen." + +De kapitein sprak eenige woorden tot zijn stuurman, die daarop +aanstonds wegging. Weldra dook de Nautilus weer onder water, en de +manometer wees aan dat zij op tien meter diepte voer. + +Ik zocht toen op de kaart naar de Golf van Manaar; ik vond haar op +den negenden parallel, aan de noordwestkust van Ceylon; zij wordt +door Indië en Ceylon ingesloten, en aan de noordzijde begrensd door de +eilandjes Manaar en Rameseram en de daar tusschen liggende rotspunten, +die onder den naam van Adamsbrug bekend zijn. Om deze golf te bereiken, +moest men de geheele westkust van Ceylon langs. + +"Men vischt parels, mijnheer de professor," zei de kapitein, "in de +golf van Bengalen, in de Indische zee, in de Chineesche en Japansche +zeeën, langs de kusten van Zuid-Amerika, in de golf van Panama, +en in die van Californië; maar bij Ceylon levert deze visscherij de +meeste voordeelen op; wij komen er zeker wat vroeg, want de visschers +komen niet vóór Maart aan de golf van Manaar bijeen, waar zij zich +dan gedurende dertig dagen met hun driehonderd schuiten bezig houden +om de schatten der zee naar boven te halen. Elke schuit bevat tien +roeiers en evenveel visschers; deze worden in twee groepen verdeeld, +die om beurten tot op een diepte van twaalf meter duiken, terwijl +zij een zwaren steen aan hun beenen hebben hangen, en door middel +van een touw aan de schuit verbonden blijven." + +"Derhalve is altijd nog die oude manier in zwang?" vroeg ik. + +"Altijd nog," antwoordde kapitein Nemo, "hoewel deze visscherijen +aan het vernuftigste volk der aarde behooren, aan de Engelschen, +wien zij door den vrede van Amiens in 1802 werden afgestaan." + +"Ik geloof dat de schaphanders, zooals gij ze gebruikt, bij zulk een +visscherij grooten dienst zouden kunnen bewijzen." + +"Ja, want die arme parelvisschers kunnen niet lang onder water +blijven. De Engelschman Perceval spreekt in zijn reis door Ceylon +van een Kaffer, die vijf minuten onder water bleef, doch dit schijnt +mij niet zeer geloofwaardig. Ik weet wel, dat eenige duikers het +57 seconden uithouden, en zeer bekwame zelfs 87, maar dit zijn +uitzonderingen, en als die ongelukkigen weer in de schuit komen, +dan loopt hun het water, met bloed vermengd, uit neus en ooren. Ik +geloof dat dertig seconden de gemiddelde tijd is, dat zij onder +water kunnen blijven, en zij zich haasten om alle pareloesters, die +zij kunnen lostrekken in een netje te steken; maar over het algemeen +worden die visschers niet oud; hun gezicht wordt zwak, zij krijgen +zweren aan de oogen, en wonden over het geheele lichaam, soms zelfs +worden zij onder water door een beroerte getroffen." + +"Ja," zei ik, "het is een treurig ambacht, en dat slechts dient om +aan modegrillen te voldoen. Maar zeg mij eens, kapitein, hoeveel +parels kan een schuit per dag wel opvisschen?" + +"Veertig tot vijftig duizend. Men zegt zelfs, toen in 1814 de Engelsche +regeering voor eigen rekening liet visschen, de duikers in twintig +dagen 76 millioen oesters naar boven brachten." + +"Die visschers worden toch behoorlijk betaald?" + +"Zeer slecht, mijnheer de professor; te Panama verdienen zij maar +een rijksdaalder per week. Meestal krijgen zij twee en een halven +cent voor een oester, die parels bevat, en hoeveel zijn er niet, +waar niets inzit!" + +"Welk een schandelijke belooning voor menschen die hun meesters rijk +maken! 't Is een gruwel!" + +"Dus zult gij met uw makkers," zei kapitein Nemo, "de oesterbank +van Manaar bezoeken, en indien zich daar toevallig eenig voorbarig +visscher ophoudt, zult gij hem aan het werk zien." + +"Goed, kapitein." + +"Zeg eens, mijnheer Aronnax, zijt gij niet bang voor haaien?" + +"Haaien?" vroeg ik. De vraag van den kapitein scheen mij geheel +overbodig. + +"Welnu?" hernam kapitein Nemo. + +"Ik moet eerlijk bekennen, kapitein, dat ik mij aan die soort visschen +nog niet zoo volkomen gewend heb." + +"Wij zijn er aan gewoon," antwoordde de kapitein, "en mettertijd zult +gij het ook zijn. Overigens zijt gij gewapend, en misschien zullen wij +dan onderweg wel op een haai jacht maken; het is een belangwekkende +jacht. Dus tot morgen vroeg, mijnheer." + +De kapitein zei dit op lossen toon en verliet den salon. + +Als men u uitnoodigde om in de Zwitsersche bergen op de berenjacht +te gaan, zoudt gij zeggen: "Goed, morgen zullen wij op de beren jacht +maken!" Als iemand u een uitnoodiging zond om in de Noord-Afrikaansche +vlakte op leeuwen jacht te maken, zoudt gij antwoorden: "Zoo, het +schijnt dat wij op leeuwen of tijgers gaan jagen!" Maar wanneer men +u op die wijze verzocht, om de haaien in hun natuurlijk element na +te jagen, zoudt gij er misschien nog wel eens over willen nadenken, +voordat gij die uitnoodiging aannaamt. + +Wat mij aangaat, ik streek met de hand over het voorhoofd waarop +eenige zweetdroppels kleefden. + +"Ik wil eens nadenken," zei ik tot mij zelf, "en mijn tijd er voor +nemen. Om otters in de onderzeesche wouden te jagen, zooals wij bij +het eiland Crespo gedaan hebben, dat gaat nog; maar om onder zee +te wandelen, als men bijna zeker is er haaien te ontmoeten, dat is +iets anders! Ik weet wel dat in sommige streken, bij voorbeeld op +de Andaman-eilanden, de negers niet aarzelen, om met een dolk in de +eene en een netje in de andere hand een haai aan te vallen, maar ik +weet ook, dat velen van hen, die deze vreeselijke dieren aanvallen, +niet levend terugkeeren. Bovendien ben ik geen neger, en al was ik er +een, dan geloof ik dat een aarzeling van mijn zijde wel verschoonbaar +zou zijn." + +En ik ging aan het droomen van haaien, die ik mij voorstelde met +groote kaken, met een ruim aantal rijen tanden gewapend, waarmee zij +een mensch wel in tweeën kunnen bijten. Ik voelde reeds wat pijn in +de lenden. En dan kon ik de onverschilligheid niet verduwen, waarmee +de kapitein mij die ellendige uitnoodiging gedaan had. Zou men niet +gezegd hebben dat het niets anders was dan om den vos in zijn bosschen +te gaan opjagen? + +"Goed," dacht ik, "Koen zal nooit met mij mee willen gaan, en dat +zal er mij van verschoonen om den kapitein te vergezellen." + +Wat Ned Land aangaat, ik beken dat ik mij niet zoo geheel van zijn +voorzichtigheid verzekerd hield. Een gevaar, hoe groot ook, had voor +zijn strijdlustig karakter altijd eenige aantrekkingskracht. + +Ik begon weer in het boek van Sirr te lezen, maar ik doorbladerde het +slechts werktuigelijk; tusschen de regels in zag ik de vreeselijke +geopende kaken. + +Op dat oogenblik kwamen Koenraad en de Amerikaan binnen met een kalm +en zelfs vroolijk gelaat; zij wisten ook niet wat hun wachtte. + +"Jongens, mijnheer," zei Ned Land, "uw kapitein Nemo, de duivel hale +hem! heeft ons een zeer aardige uitnoodiging gedaan." "O, zoo," zei ik, +"gij weet dus...." + +"Als mijnheer het niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad, +"de kapitein van den Nautilus heeft ons uitgenoodigd om morgen, +in mijnheers gezelschap, de prachtige parelvisscherij van Ceylon te +bezoeken. Hij heeft dit zoo beleefd mogelijk gedaan." + +"Heeft hij u niets meer gezegd?" + +"Niets, mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "dan alleen dit dat hij +u ook over die wandeling gesproken had." + +"Juist." zei ik, "en heeft hij u geen enkele bijzonderheid medegedeeld +over...?" + +"Niets, mijnheer. Gij gaat toch mee, niet waar?" + +"Ik.... zonder twijfel. Ik zie dat gij er veel lust in hebt, Ned." + +"O veel, zeer veel." + +"Het is misschien gevaarlijk," voegde ik er op beteekenisvollen +toon bij. + +"Gevaarlijk?" vroeg Ned Land; "en dat een wandelingetje naar een +oesterbank!" + +De kapitein had het dus zeker onnoodig gevonden, om bij mijn makkers +het denkbeeld aan haaien op te wekken. Ik keek hen in verwarring +aan, alsof zij reeds een van hunne ledematen misten. Moest ik hen +waarschuwen? Ja zeker, maar ik wist niet goed hoe ik dit zou aanleggen. + +"Mijnheer," zei Koenraad, "zal ons zeker wel eenige bijzonderheden +van de parelvisscherij willen mededeelen?" + +"Over de visscherij zelf," vroeg ik, "of over de ongelukken die...." + +"Over de visscherij," antwoordde Ned Land. "Het is goed het terrein +te kennen vóór men er zich op waagt." + +"Welnu, gaat dan zitten, vrienden, en ik zal u alles meedeelen wat +het boek van Sirr er mij zelf van geleerd heeft." + +Ned en Koen namen plaats op een rustbank, waarna de eerste mij vroeg: + +"Mijnheer, wat is een parel?" + +"De parel," antwoordde ik, "is voor den dichter een traan der zee, +voor de Oosterlingen een hard geworden dauwdruppel, voor de vrouwen +een kostbaarheid van langwerpigen vorm, met glasachtig uiterlijk en +van een parelmoerachtige stof, welke zij aan vingers, hals of ooren +dragen, voor een scheikundige is ze een verbinding van phosphorzure +en koolzure kalk, met een weinig gelatine, en eindelijk voor de +natuuronderzoekers een eenvoudige ziekelijke afscheiding van het +orgaan, dat bij zekere schelpdieren het parelmoer doet geboren worden." + +"Familie der weekdieren, klasse der koploozen, orde der schaaldieren," +mompelde Koenraad. + +"Juist, geleerde Koen. Al de schaaldieren, die het parelmoer, +namelijk die blauwe of blauwachtige, violette of witte stof, welke +het binnenste der schelp bekleedt, afscheiden, zijn geschikt om parels +voort te brengen." + +"De mossels ook?" vroeg de Amerikaan. + +"Ja, de mossels uit zekere streken van Schotland, Wales, Ierland, +Saksen, Bohemen en Frankrijk." + +"Goed, dan zal ik er voortaan op letten," antwoordde de Amerikaan. + +"Maar," hernam ik, "het weekdier dat bij voorkeur de parel afscheidt, +is de pareloester, de kostbare pintadine. De parel is niets anders +dan een samentrekking van parelmoer, dat een bolvormige gedaante +aanneemt. Zij hecht zich aan de schelp vast of zit verborgen in de +plooien van het dierlijk lichaam. Op de schelp zit de parel altijd +vast, doch in het vleesch is zij los. De kern is reeds een klein hard +lichaam, hetzij een onvruchtbaar eitje of een zandkorrel, waarom zich +jaren lang de parelmoerachtige stof afscheidt." + +"Vindt men meer dan één parel in denzelfden oester?" vroeg Koenraad. + +"Ja, mijn jongen. Er zijn er die een schat inhouden; men vermeldt +zelfs een oester, doch ik twijfel er aan, die niet minder dan honderd +vijftig haaien bevatte." + +"Honderd vijftig haaien!" + +"Zei ik haaien?" vroeg ik driftig, "ik wil zeggen honderd vijftig +parels; haaien zou bespottelijk zijn." + +"Zeker," zei Koenraad. "Maar kan mijnheer ons ook vertellen hoe men +die parels uit de schelp haalt?" + +"Men doet dit op verschillende wijzen, en dikwijls trekken de +visschers ze met tangen uit de schelp, als de parels er aan vast +zitten. Gewoonlijk echter worden de oesters uitgespreid op matten van +Spaansch riet, die men op het strand heeft uitgelegd. Zoo sterven zij +in de lucht, en na een tiental dagen zijn zij in vrij ver gevorderden +staat van ontbinding gekomen; dan werpt men ze in groote bakken met +zeewater, waarin men ze opent en wascht. Dan begint het dubbele werk +der schilders: eerst splijten zij de platten parelmoer uit de schelp, +welke in kisten van 125 tot 150 kilo verzonden worden; dan nemen zij +het diertje uit den oester, koken dat en ziften het, om er zelfs de +kleinste parels uit te halen." + +"Verschilt de prijs der parels ook volgens de grootte?" vroeg Koenraad. + +"Niet alleen volgens de grootte," antwoordde ik, "maar ook volgens +den vorm, volgens het water, dat is te zeggen de kleur, en naar den +schitterenden en veelkleurigen glans, die ze zoo schoon voor het oog +maakt. De schoonste parels worden maagdelijke genoemd; zij ontstaan +op zich zelven in de weefsels van het weekdier; zij zijn wit, soms +ondoorschijnend, maar soms ook wel doorschijnend en gewoonlijk rond of +langwerpig van vorm. In het eerste geval worden er armbanden, in het +tweede geval oorbellen van gemaakt en daar zij de kostbaarste zijn, +worden zij bij het stuk verkocht. De andere parels zitten aan de +schelp vast, en omdat zij onregelmatiger zijn, worden deze bij het +gewicht verkocht. Tot de minste soort behooren eindelijk de kleine +parels, die onder den naam van zaad bekend zijn, zij worden bij de +maat verkocht en gewoonlijk voor borduurwerk gebruikt." + +"Maar het moet een langdradig en moeilijk werk zijn," zei de Amerikaan, +"om de parels volgens grootte uit te zoeken." + +"Neen, mijn vriend. Dit geschiedt door middel van elf verschillende +zeven, die met een afwisselend aantal gaatjes doorboord zijn. De +parels, die in de zeven met 20 tot 25 gaatjes blijven liggen, zijn de +beste. Tot de tweede soort behooren die, welke niet gaan door zeven, +waarin 100 tot 800 gaatjes geboord zijn; het zaad eindelijk wordt +verkregen door zeven met 900 tot 1000 gaatjes." + +"Dat is vernuftig," zei Koenraad, "en ik zie dus dat het uitzoeken +der parels werktuiglijk geschiedt. Zou mijnheer ons ook kunnen zeggen +wat die pareloesterbanken gewoonlijk opbrengen?" + +"Volgens het boek van Sirr," antwoordde ik, "worden de visscherijen van +Ceylon jaarlijks voor een som van anderhalf millioen haaien verpacht." + +"Gulden!" hernam Koenraad. + +"O, ja, gulden; anderhalf millioen gulden," hernam ik; "maar ik +geloof niet dat die visscherijen thans zooveel meer opbrengen als +vroeger. Het is hetzelfde geval met de Amerikaansche visscherijen +die onder de regeering van Karel den Vijfde twee millioen gulden +opbrachten, en thans slechts twee derde van die som opleveren. Om +kort te gaan, men kan de opbrengst van alle parelvisscherijen bij +elkander op omstreeks vier en een half millioen gulden schatten." + +"Maar," vroeg Koenraad, "wordt er nergens melding gemaakt van beroemde +parels, die voor zeer hoogen prijs verhandeld werden?" + +"Jawel, mijn vriend. Men zegt dat Caesar aan Servilia een parel +aanbood, die een waarde had van 60,000 gulden." + +"Ik heb zelfs eens hooren vertellen," zei de Amerikaan, "dat in de +oudheid een dame parels dronk opgelost in azijn." + +"Cleopatra," zei Koenraad. + +"Dat smaakte vast niet lekker," voegde Ned Land er bij. + +"Afschuwelijk, vriend Ned," antwoordde Koenraad, "maar een klein +glaasje azijn dat f 750.000 kost, is nog al aardig." + +"Het spijt mij dat ik die dame niet tot vrouw heb," sprak de Amerikaan, +terwijl hij zijn arm op weinig dubbelzinnige wijze heen en weer bewoog. + +"Ned Land.... de man van Cleopatra!" riep Koenraad uit. + +"Maar ik had moeten trouwen, Koen," zei Ned ernstig, "en het is mijn +schuld niet dat het niet is gebeurd. Ik had al een halssnoer van parels +voor Kaatje Teeder, mijn bruid, gekocht, doch zij is daarna toch met +een ander getrouwd. Welnu, dat halssnoer had mij niet meer dan twee +dollars gekost, en toch--mijnheer de professor zal mij misschien niet +willen gelooven,--die parels waren zoo groot, dat ze door geen zeef +met twintig gaten zouden zijn heengegaan." + +"Dat waren nagemaakte parels, mijn goede Ned," zei ik lachende, +"eenvoudige glazen bolletjes, van binnen met een Oostersche oplossing +overtogen." + +"Maar die oplossing moet dan toch nog al wat kosten?" vroeg Ned. + +"Zoo goed als niets; het is niets anders dan de zilveren schubben +der blei, in water bewaard en in ammoniak opgelost; het heeft niet +de minste waarde." + +"Daarom heeft Kaatje misschien een ander getrouwd," antwoordde Ned +Land zeer wijsgeerig. + +"Maar," zei ik, "om op onze kostbare parels terug te komen, ik geloof +niet dat eenig vorst er ooit zulk een kostbare bezeten heeft als +kapitein Nemo." + +"Deze?" vroeg Koenraad, terwijl hij op het prachtig kleinood in de +glazenkast wees. + +"Ja, en ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik die parel op een +millioen gulden schat; en zonder twijfel heeft de kapitein er alleen +de moeite voor gedaan om ze op te rapen." + +"Wie zegt ons," riep Ned Land uit, "dat wij er morgen op onze +wandeling, ook niet zulk een zullen vinden?" + +"Kom!" zei Koenraad. + +"Waarom niet?" + +"Waartoe zouden ons zulke schatten aan boord van den Nautilus dienen?" + +"Aan boord nergens toe," zei Ned, "maar.... elders." + +"O, elders!" zei Koenraad hoofdschuddend. + +"Ned Land heeft gelijk," zei ik; "en zoo wij in Europa of Amerika +ooit een parel van een of twee millioen medebrengen, dan zal dit ten +minste groot gewicht en meer waarschijnlijkheid aan het verhaal onzer +lotgevallen geven." + +"Dat geloof ik ook," zei de Amerikaan. + +"Maar," vroeg Koenraad, die altijd meer van die dingen wilde weten, +"is die parelvisscherij gevaarlijk?" + +"Neen," antwoordde ik, "vooral wanneer men zekere voorzorgsmaatregelen +neemt." + +"Wat waagt men daarbij?" schertste Ned Land; "alléén om eenige monden +vol water in te slikken."' + +"Zooals gij zegt, Ned. Maar," voegde ik er bij, terwijl ik trachtte om +op denzelfden vroolijken toon te spreken als kapitein Nemo, "zeg eens, +dappere Ned, ben je bang voor haaien?" + +"Ik," riep de Amerikaan, "en harpoenier van professie! Het is mijn +ambacht om die uit te lachen!" + +"Het is de vraag niet," hernam ik, "om ze met een haak te vangen, +ze op het dek te hijschen, den staart met een bijl af te hakken, ze +den buik open te snijden, het hart en de ingewanden er uit te halen, +en die in zee te smijten!" + +"Wat is het dan....?" + +"Juist." + +"Wat, juist? In het water?" + +"In het water." + +"Kom, kom," zei Ned Land, "met een flinken harpoen. Gij weet, +mijnheer, dat die beesten al heel wonderlijk gevormd zijn. Ze moeten +zich eerst op hun rug keeren, voordat ze u kunnen ophappen.... en in +dien tijd...." + +Ned Land sprak van dat "ophappen" op een manier, die mij een rilling +over het lijf joeg. + +"Welnu, Koen, wat denkt gij van de haaien?" + +"Ik," zei Koenraad, "zal openhartig spreken." + +"Goed!" dacht ik. + +"Als mijnheer het waagt, dan zie ik niet in waarom zijn trouwe knecht +het ook niet zou doen." + + +HOOFDSTUK XXVII + +Een parel van vijf millioen. + +De nacht viel; ik ging naar bed, doch sliep vrij slecht. De haaien +speelden een belangrijke rol in mijn droomen. + +Den volgenden morgen werd ik om vier uur door den hofmeester gewekt. Ik +stond spoedig op, kleedde mij en ging naar het salon. + +De kapitein wachtte mij reeds. + +"Zijt gij klaar om te vertrekken, mijnheer Aronnax?" vroeg hij. + +"Ik ben gereed." + +"Volg mij dan." + +"En mijn makkers?" + +"Zij zijn reeds gewaarschuwd en wachten ons." + +"Moeten wij onze scaphanders niet aantrekken?" + +"Nog niet. Ik heb den Nautilus niet te dicht bij de kust laten komen, +en wij zijn nog niet op de hoogte van de oesterbank van Manaar. Ik heb +de sloep laten gereed maken, en deze zal ons op de juiste plek brengen +en daardoor een vrij lange wandeling uitsparen. Onze duikertoestellen +liggen in de boot en wij trekken die eerst aan als onze onderzeesche +tocht een aanvang neemt." + +De kapitein geleidde mij naar de groote trap, en kwam met mij +op het plat, waar Ned Land en Koenraad, vol verrukking over het +"pleziertochtje", reeds wachtten. + +Vijf matrozen verbeidden met de riemen in de hand onze komst. + +Het was nog duister; wolken bedekten het luchtruim en lieten slechts +enkele sterren zien; ik keek naar het land; maar ik zag alleen een +donkere lijn, die van het zuid- naar het noordwesten drievierde van +den gezichteinder begrensde. Gedurende den nacht had de Nautilus de +westkust van Ceylon gevolgd, en bevond zich thans in het westelijk +gedeelte van de baai van Manaar. Daar strekte zich onder het donker +water de oesterbank uit, dat onuitputtelijk parelveld, meer dan +twintig kilometer lang. + +De kapitein, mijn beide makkers en ik, gingen achter in de boot +zitten. Een stuurman zat aan het roer, en de matrozen hielden de +riemen gereed: de boot werd afgestooten, en wij waren in het ruime sop. + +De boot richtte zich naar het zuiden; de roeiers haastten zich +niet, en ik merkte op dat de riemen, die met kracht en diep door +het water geslagen werden, slechts om de tien seconden een slag +deden zooals gewoonlijk bij de oorlogsmarine geschiedt. Terwijl de +boot voortschoot, vielen de waterdroppels, als waren ze kokend lood, +van de telkens omhoog gehouden riemen op het donker watervlak; een +kleine bries, die ons uit het zuiden tegemoet woei, deed de boot een +weinig slingeren, en eenige golven spatten tegen den voorsteven van +ons ranke vaartuig uiteen. + +Wij zwegen allen; waaraan dacht kapitein Nemo? Misschien aan het land, +dat hij naderde, en dat hij misschien te nabij kwam; geheel anders +dacht er zeker de Amerikaan over, dien het waarschijnlijk nog te ver +af was. Koenraad zat daar eigenlijk alleen uit nieuwsgierigheid. + +Tegen half vijf werden door de eerste lichtstralen aan den horizon +de lijnen der kust beter zichtbaar. In het oosten was die kust vlak; +naar het zuiden meer bergachtig; wij waren er nog vijf kilometer af, +zoodat zij voor ons oog nog te veel met de nevels op zee ineensmolt. De +zee was geheel verlaten, geen enkele boot, geen enkele duiker. Deze +vereenigingsplaats van de parelvisschers was geheel eenzaam, omdat wij, +zooals de kapitein mij reeds voorspeld had, een maand te vroeg kwamen. + +Om zes uur werd het eensklaps dag, met een snelheid, die aan deze +keerkringsstreken eigen is, waar men geen morgen- of avondschemering +kent. De zonnestralen drongen door het wolkengordijn, dat in het oosten +zichtbaar was; en het schitterend hemellichaam verhief zich snel in het +luchtruim. Ik zag duidelijk het land, met hier en daar enkele boomen. + +De sloep naderde het eiland Manaar, dat voor ons lag +uitgestrekt. Kapitein Nemo was opgestaan en overzag de zee. Op een +teeken lieten de matrozen het anker vallen, doch behoefden den ketting +slechts weinig te vieren, daar de zee hier op zijn hoogst één meter +diep was; op deze plek lag een van de hoogste punten der oesterbank. De +sloep zwaaide onmiddellijk voor het anker om, door toedoen der ebbe, +die haar zeewaarts wilde stuwen. + +"Wij zijn er, mijnheer Aronnax," zei toen de kapitein. "Gij ziet deze +enge baai; hier zullen over een maand de talrijke visschersbooten +der pachters bijeenkomen, en de duikers den bodem stoutmoedig +onderzoeken. Deze baai is voor dit soort van visschen allergunstigst; +zij is tegen de sterkste winden beschut, en de zee is er nooit in +sterke deining, wat voor de duikers zeer gelukkig is. Wij zullen nu +onze scaphanders aandoen en onze wandeling beginnen." + +Ik antwoordde niet, en die verdachte golven bekijkende, begon ik, met +behulp van de matrozen, mijn zwaar pak aan te trekken. De kapitein +en mijn beide makkers kleedden zich ook. Geen van de mannen van den +Nautilus zou ons op dien tocht vergezellen. + +Weldra waren wij tot den hals toe in ons kleed van caoutchouc +opgesloten, en draagbanden bevestigden onze luchttoestellen op den +rug. Van de toestellen van Ruhmkorff was geen sprake; vóor dat ik +mijn hoofd in den koperen helm stak, vroeg ik naar de reden van dit +laatste gemis. + +"Die toestellen zouden nutteloos zijn," antwoordde de kapitein; "wij +dalen, op geen groote diepte af, en de zonnestralen zullen onzen +tocht genoeg verlichten. Bovendien zou het niet voorzichtig zijn +onze electrische lantaarns mee te nemen; het licht kon onverwacht +eens eenig gevaarlijk bewoner dier streken aantrekken." + +Terwijl de kapitein dit zeide, wendde ik mij naar Ned Land en +Koenraad; maar zij hadden hun hoofd reeds in den helm gestoken, +en konden dus niet hooren of antwoorden. Ik richtte nog een laatste +vraag tot den kapitein. + +"En onze wapens?" vroeg ik, "onze geweren?" + +"Geweren, waartoe zouden die dienen? Vallen de bergbewoners den beer +niet aan met den dolk in de hand, en is het staal niet zekerder dan +het lood? Hier is een stevig lemmet; steek het in uw gordel en laat +ons in zee gaan." + +Ik keek naar mijn makkers. Zij waren evenals wij gewapend, maar +bovendien drilde Ned Land een vreeselijkers harpoen, dien hij vóór ons +vertrek in de boot had gelegd. Toen liet ik mij, evenals den kapitein, +den helm opschroeven, en bracht onmiddellijk het luchttoestel in +werking. Een oogenblik daarna lieten de matrozen ons één voor éen in +zee zakken, en op anderhalven meter diepte stonden wij toen op een +met fijn zand bedekten bodem. De kapitein wenkte ons met de hand, +wij volgden hem, en langs een zacht glooiende helling voortstappend, +verdwenen wij weldra onder de golven. + +Nu verlieten mij plotseling alle benauwende gedachten; ik werd +verwonderlijk kalm. De gemakkelijkheid mijner bewegingen vermeerderde +mijn gerustheid, en het vreemde van het schouwspel maakte zich geheel +van mijn geest meester. + +De zon verlichtte reeds genoegzaam het water. De minste voorwerpen +waren zichtbaar; na tien minuten gaans waren wij op vijf meter +diepte, en nu bleven wij op dezelfde hoogte. Evenals de watersnippen +in een moeras, vloden troepen kleine visschen voor ons uit, die tot +de éenvinnigen behoorden, omdat zij geen andere vin hadden dan aan +den staart. + +Het langzamerhand hooger klimmen der zon verlichtte het water hoe +langer zoo meer. Op het fijne zand van den bodem volgde een weg, +als het ware met ronde rotssteenen geplaveid, die met weekdieren en +zoöphyten als met een tapijt bedekt waren. Ik herkende daaronder +verscheidene mij reeds bekende soorten, en onder anderen ook een +afschuwelijk dier, namelijk een groote krab, door Darwin reeds +beschreven, en waaraan de natuur het instinct en de noodige kracht +heeft gegeven om zich met kokosnooten te voeden; het dier klimt op +den oever in de boomen, laat de noten vallen, opdat zij daardoor +zouden barsten en opent ze dan met zijne sterke scharen. Onder de +heldere golven liep de krab met een onvergelijkelijke snelheid, +terwijl kleine zeeschildpadden zich slechts langzaam tusschen de +rotssteenen voortbewogen. + +Tegen zeven uur kwamen wij op de oesterbank, waarop millioenen +parelschelpen te vinden waren. Deze kostbare weekdieren zaten aan +den rotsgrond vast met een bruin weefsel, dat hun belette zich van +de plaats te bewegen: in dit opzicht zijn deze dieren minder zelfs +dan de mossels, wien de natuur niet alle beweegkracht ontnomen heeft. + +De kapitein wees mij met de hand die verbazende opeenstapeling van +schelpen, en ik begreep dat deze mijn waarlijk onuitputtelijk was, +want de scheppingskracht der natuur is grooter dan de verdelgingswoede +van den mensch. Ned Land, getrouw aan het instinct om te vernietigen, +haastte zich de grootste schelpen los te rukken en die in een netje +te doen, dat hij aan den gordel had hangen. Maar wij konden niet +stil blijven staan; wij moesten den kapitein volgen, die langs aan +hem alleen bekende paden voortstapte. De grond rees weer vrij sterk, +en soms kon ik mijn arm boven het water uitsteken. Daarna daalde +de bodem nogmaals; soms gingen wij om puntige rotsen heen, in wier +holen en spleten groote schaaldieren op hunne hooge pooten stonden, +evenals kanonnen op hunne affuiten, en ons met starende oogen aankeken; +voor onzen voet kropen palingen, zeeslangen en een soort inktvisschen, +die hunne voelarmen zoolang als zij konden uitrekten. + +Op dit oogenblik opende zich voor ons een uitgestrekte grot, uitgehold +in eene schilderachtige rots, die met al de plantensoorten der +onderzeesche flora scheen begroeid te zijn. Eerst meende ik dat die +grot geheel donker was; de zonnestralen schenen er langzamerhand in +te verdwijnen, en het licht dat er in doorscheen, beteekende zeer +weinig. De kapitein trad de grot binnen; wij volgden hem. Weldra +gewenden mijne oogen zich aan die betrekkelijke duisternis; +ik onderscheidde de zonderling gevormde gewelven, die door +natuurlijke kolommen gedragen werden; ze stonden op voeten van +graniet, evenals kolommen volgens de Etrurische bouworde. Waarom +bracht onze onbegrijpelijke gids ons in die onderzeesche grot? Ik +zou het weldra zien. + +Nadat wij een vrij steile helling waren afgegaan, kwamen wij onder +in een ronden put; daar hield Nemo stil en wees ons met de hand +een voorwerp, dat ik nog niet had opgemerkt Het was een oester +van buitengewone grootte, een reusachtige schelp, een wijwaterbak, +die een zee van wijwater kon bevatten, een schaal van meer dan twee +meter breed, en derhalve veel grooter dan die, welke den salon van +den Nautilus versierde. + +Ik naderde dit bewonderenswaardig weekdier; met zijn weefsel zat +het op een granietrots vast en daar groeide het geheel alleen in +het kalme water der grot. Ik schatte het gewicht van die oester op +driehonderd kilo; zulk een dier heeft vijftien kilo vleesch, en men +zou de maag van een Gargantua of diergelijken reus moeten hebben, +om er een paar dozijn van op te eten. + +De kapitein kende zeker het bestaan van dit schelpdier; het was de +eerste maal niet dat hij het zag, en ik geloof dat hij er ons heen +geleidde, om ons die bijzonderheid der natuur te doen bewonderen; +ik bedroog mij echter, want de kapitein had er bijzonder belang bij +zich van den tegenwoordigen toestand van de oester te vergewissen. + +De oester was geopend; de kapitein ging er heen en zette er zijn +dolk tusschen, om de schelpen te beletten zich te sluiten; daarop +lichtte hij met de hand het vliesachtig bekleedsel op. dat het +dier omhulde. Daar zag ik tusschen de plooien van het vleesch +een vrije parel, zoo groot als een kokosnoot. Haar ronde vorm, +volmaakte zuiverheid en schoone glans maakten die parel tot een +zeldzame kostbaarheid van onschatbare waarde. Door nieuwsgierigheid +geprikkeld, stak ik de hand uit om haar te grijpen, te betasten, te +wegen! Maar de kapitein hield mij tegen, schudde met het hoofd ten +teeken van afkeuring en trok den dolk snel tusschen de schelpen uit, +die zich onmiddellijk besloten. + +Toen begreep ik wat het plan van den kapitein was. Door die parel in +de oester te laten, gaf hij haar de gelegenheid om te groeien. Elk +jaar werd ze grooter door de afscheiding van het dier, dat er telkens +nieuwe lagen omheen legde. De kapitein kende alléén de grot, waar +deze bewonderenswaardige "vrucht" der natuur rijpte; hij kweekte die +om zoo te zeggen aan, om haar eens in zijn kostbare verzameling op +te nemen. Misschien had hij op voorbeeld van Chineezen en Indiërs +die parel doen voortbrengen, door een stukje glas of metaal in de +oester te leggen, dat daar langzamerhand met parelmoerlagen overtogen +was. In allen gevalle, als ik deze parel vergeleek met de mij bekende, +dan moest ik hare waarde op minstens vijf millioen gulden stellen. Het +was een prachtige zeldzaamheid, doch geen voorwerp van weelde; want +welke vrouwelijke ooren hadden haar ooit kunnen dragen? + +Ons bezoek aan dit kostbaar voorwerp was geëindigd. De kapitein verliet +de grot en wij beklommen de oesterbank weer te midden van het heldere +water, dat door het werk der duikers nog niet troebel werd gemaakt. + +Wij liepen elk afzonderlijk, als ware slenteraars, daar ieder staan +bleef of vooruitging, naarmate hij het in zijn hoofd kreeg. Wat +mij aanging, ik koesterde geen vrees meer voor de gevaren, die mijn +verbeelding zoo bespottelijk overdreven had. De bodem naderde merkbaar +het vlak der zee, en weldra stonden wij in zulk ondiep water, dat +mijn hoofd er boven uitstak. Koenraad kwam naar mij toe, en zijn helm +tegen den mijnen aandrukkende, groette hij mij vriendelijk met zijn +oogen. Deze hoogte was echter maar enkele vademen breed, en weldra +waren wij weer geheel in "ons element" verdwenen. Ik geloof wel dat +ik het nu zoo noemen mag. + +Tien minuten daarna hield de kapitein plotseling stil. Ik dacht dat +hij staan bleef om terug te keeren, doch dit was niet het geval, en +met een beweging van de hand beval hij ons naast hem in een holte neer +te hurken; hij wees naar een punt in het water en ik keek oplettend +toe. Op vijf meter afstand verscheen een schaduw, die tot op den +grond daalde. De verontrustende gedachte aan de haaien schoot mij +weer te binnen, doch ik bedroog mij, ditmaal althans hadden wij met +dit zeemonster nog niet te doen. + +Het was een man, een Hindoe, een donkerkleurige visscher, zonder +twijfel een arme duivel, die voordat de tijd nog daar was reeds iets +zocht te verdienen. Ik zag de kiel van zijn boot eenige voeten boven +zijn hoofd. Herhaaldelijk dook hij en kwam hij weer boven. Een steen, +in den vorm van een suikerbrood, dien hij tusschen zijn voeten geklemd +hield, was met een touw aan zijn boot bevestigd en diende hem om +spoediger op den bodem te komen; dit was zijn eenig werktuig. Toen hij +vijf meter diep op den bodem was afgedaald, wierp hij zich op de knieën +en vulde een zak met oesters, die hij op goed geluk losrukte: dan ging +hij weer naar boven, ledigde den zak, trok den steen naar zich toe, +en begon zijn werk opnieuw, dat telkens slechts dertig seconden duurde. + +De duiker zag ons niet; de schaduw der rots verborg ons voor zijn +oog; en bovendien, hoe zou de arme Hindoe ooit gedroomd hebben dat +menschen, zooals hij, daar onder het water in zijn nabijheid stonden, +al zijn bewegingen bespiedden, en geen enkele bijzonderheid van zijn +visscherij onopgemerkt lieten? + +Verscheidene malen daalde en steeg hij; hij bracht telkens niet meer +dan een dozijn oesters naar boven, want hij moest ze met geweld +losscheuren van de rotsbedding, waarop ze met hun sterk weefsel +vastzaten. En hoevele van die oesters, waarvoor hij zijn leven waagde, +waren nog zonder parels! + +Ik beschouwde hem met bijzondere aandacht. Hij werkte geregeld +voort en gedurende een half uur scheen hem geen enkel gevaar +te bedreigen. Ik raakte dus reeds gewoon aan het schouwspel dier +belangwekkende visscherij, toen ik den Hindoe, op het oogenblik, dat +hij weer op den grond neerknielde, eensklaps hevig zag schrikken, +opstaan en een sprong doen om weer naar boven te komen. Ik begreep +zijn ontsteltenis. Een reusachtige schaduw vertoonde zich boven den +ongelukkigen duiker; het was een groote haai, die met vurig oog en +geopende kaken dwars op hem aankwam. + +Ik was stom van ontzetting en niet in staat mij te bewegen. Het +verslindende dier snelde op den Hindoe toe; deze sprong op zijde en +vermeed daardoor wel den beet van het dier, maar geenszins een slag +met den staart, want hij kreeg een klap tegen de borst en viel op den +grond neer. Dit tooneel duurde nauwelijks eenige seconden. De haai +kwam terug, en zich op den rug wentelend, maakte hij zich gereed om +zijn slachtoffer in tweeën te bijten, toen ik den kapitein, die naast +mij zat, plotseling voelde opstaan. Met den dolk in de hand trad hij +recht op het monster toe en maakte zich gereed om het te bestrijden. + +Op het oogenblik dat de haai den ongelukkigen visscher wilde aanvatten, +zag hij zijn nieuwen vijand, en zich weer op den buik wentelend, +zwom hij ijlings naar dezen toe. + +Nog zie ik de houding van kapitein Nemo; een weinig ineengebogen, +wachtte hij met bewonderenswaardige koelbloedigheid het vreeselijk +dier af, en toen het zich op hem wilde werpen, sprong de kapitein +verbazend vlug op zijde, vermeed den schok en stak het beest zijn dolk +in den buik. Dit was slechts een begin, want nu ving een ontzettende +strijd aan. + +De haai brulde om zoo te zeggen; het bloed stroomde uit zijn wond, +het zeewater werd rood gekleurd, zoodat ik door het ondoorschijnende +der vloeistof bijna niets meer zag. Eindelijk bemerkte ik in een helder +oogenblik den stoutmoedigen kapitein weer, die zich aan een der vinnen +van het dier had vastgeklampt, den buik van het monster met dolksteken +als doorploegde, en hem toch den beslissenden stoot niet in het hart +kon geven. De haai bracht het water door zijn woedende stuiptrekkingen +in hevige beweging, zoodat ik verscheiden malen op het punt stond mijn +evenwicht te verliezen. Ik had den kapitein te hulp willen snellen, +doch van afgrijzen als aan den grond genageld, stond ik bewegingloos. + +Ik keek met verwilderd oog; ik zag den strijd van vorm veranderen: +de kapitein werd door het groote gewicht dat op hem drukte, tegen +den grond geworpen; toen openden zich de kaken van het dier op +huiveringwekkende wijze, en het zou met den kapitein gedaan geweest +zijn, als Ned Land niet zoo snel als de gedachte den haai met de punt +van zijn vreeselijken harpoen had getroffen. Het water werd geheel +door bloed gekleurd, en door den haai met onbeschrijfelijke woede in +beweging gebracht. Ned Land had zijn doel niet gemist; het waren de +laatste stuiptrekkingen van het monster, dat in het hart getroffen, +zulke vreeselijke bewegingen maakte, dat Koenraad er door tegen den +grond werd geworpen. + +Ned Land richtte ondertusschen den kapitein op, die gelukkig zonder +eenige wond opstond, recht naar den Hindoe ging, het touw doorsneed, +waarmede deze aan den steen gebonden was, hem in zijn armen nam en +hem met een krachtigcn stoot naar de oppervlakte duwde. + +Wij volgden hem alle drie, en eenige oogenblikken daarna kwamen wij, +wonderbaarlijk gered, bij de boot van den visscher. De tweede zorg +van den kapitein was, om den ongelukkige weer in het leven te roepen; +ik wist niet of hij daarin slagen zou; ik hoopte het wel, want de +arme duivel had niet lang onder water gelegen; maar de slag met den +staart van het monster kon hem gedood hebben. + +Gelukkig zag ik den drenkeling door het krachtig wrijven van den +kapitein en Koenraad langzamerhand het bewustzijn herkrijgen; hij +opende de oogen weder. Hoe groot moeten zijn verbazing en zijn schrik +niet geweest zijn, toen hij vier groote koperen hoofden over zich +heen gebukt zag! En bovenal, wat moest hij wel denken, toen kapitein +Nemo, een zakje met parels te voorschijn halend, hem dit in de hand +drukte? Deze schitterende aalmoes van den waterman werd door den armen +Singalees bevend aangenomen. Zijn verwilderde oogen duidden bovendien +genoegzaam aan, dat hij niet wist aan welke bovenmenschelijke wezens +hij het leven en fortuin tegelijk te danken had. + +Op een teeken van den kapitein gingen wij weer naar de oesterbanken, +en den reeds afgelegden weg nogmaals volgende, kwamen wij na een half +uur gaans bij het anker, waaraan de sloep van den Nautilus vastlag. + +Toen wij aan boord waren, ontdeden wij ons met behulp der matrozen +van de zware koperen helmen. Het eerste woord van den kapitein was +voor den Amerikaan. + +"Ik dank u, Ned Land," zei hij. + +"Het is een wederdienst, kapitein," antwoordde deze, "ik was nog bij +u in schuld." + +Een glimlach speelde om de bleeke lippen des kapiteins, en dit was +alles. "Naar den Nautilus!" beval hij kortaf. + +De sloep vloog over de baren; eenige minuten later ontmoetten wij +het lichaam van den dooden haai. + +Aan de zwarte kleur van het uiteinden der vinnen herkende ik er een van +de vreeselijkste soort uit den Indischen Archipel. Het dier was ruim +8 meter lang; de bek besloeg een derde deel van het lichaam. Het beest +was nog jong, zooals men aan de zes rijen tanden zien kon, die in den +vorm van gelijkbeenige driehoeken in de bovenkaak zaten. Koenraad +bekeek het beest met een wetenschappelijke belangstelling, en +ik ben er zeker van dat hij het reeds bij een bijzondere klasse +indeelde. Terwijl ik dat levenlooze lichaam beschouwde, verscheen +er plotseling een dozijn van die vraatzuchtige dieren om onze sloep; +maar zonder zich om ons te bekommeren, wierpen zij zich op het kreng +en betwistten er elkander de brokken van. + +Om half negen waren wij weder op den Nautilus; daar overdacht ik +de bijzonderheden van onzen tocht naar de oesterbank van Manaar; +twee opmerkingen kwamen mij als vanzelf voor den geest; ik dacht +vooreerst aan de onvergelijkelijke stoutmoedigheid van kapitein Nemo, +en ten anderen aan zijn opoffering voor een menschelijk wezen, een +der schepsels, wier geslacht hij, door altijd op zee te blijven, +vermeed. Hoe het ook zij, die vreemdsoortige man was er nog niet in +geslaagd zijn hart geheel te verstalen. Toen ik hem die opmerking +maakte, antwoordde hij mij met eenigszins bewogen stem: + +"Die Singalees, mijnheer de professor, is een bewoner van het land +der verdrukten, ik behoor en zal tot mijn laatsten ademtocht tot dat +land behooren." + + +HOOFDSTUK XXVIII + +De Roode Zee. + +In den loop van 29 Januari verdween het eiland Ceylon aan den +gezichteinder, en de Nautilus gleed met een vaart van twintig kilometer +door dien doolhof van kanalen, die de Maladiven van de Laccadiven +scheiden. Hij liep onmiddellijk langs het eiland Kittan, dat door +koralen gevormd, door Vasco de Gama in 1499 ontdekt werd, en een van +de negentien voornaamste eilanden is van den Laccadiven-archipel, +welke tusschen 10° en 14° 30' N.B. en 69° en 50° 72' O.L. ligt. + +Wij hadden toen 16220 kilometer afgelegd, sedert wij de Japansche +zee verlaten hadden. + +Den volgenden dag, 30 Januari, kwam de Nautilus weer boven, doch wij +hadden geen land in het gezicht; de richting was N.N.W. en wij naderden +de zee van Osman, tusschen Arabië en Voor-Indië, waarin de Perzische +golf hare monding heeft. Wij voeren in een zee zonder ingang. Waar +bracht ons kapitein Nemo toch heen? Ik zou het niet hebben kunnen +zeggen; Ned Land was daarover zeer ontevreden, toen hij er mij dien +dag naar vroeg. + +"Wij gaan daarheen waar de luimen van den kapitein ons voeren willen, +Ned," zei ik. + +"Die luimen kunnen ons niet ver brengen," antwoordde de Amerikaan. "De +Perzische golf heeft geen uitgang, en als wij er binnenvaren; zullen +wij spoedig langs dienzelfden weg moeten terugkeeren." + +"Welnu, wij zullen dan terugkeeren, Ned, en als de Nautilus daarna +de Roode zee bezoekt, bestaat de straat van Bab-el-Mandeb toch nog +altijd om ons door te laten." + +"Ik zal u wel niet behoeven te zeggen, mijnheer," antwoordde Ned Land, +"dat de Roode zee even goed is afgesloten als de Perzische golf, +omdat het Kanaal van Suez nog niet is doorgegraven; en al ware dit het +geval, dan zou dit geheimzinnig vaartuig zich toch niet in dat door +sluizen afgesloten water wagen. De Roode zee is dus ook de weg niet, +langs welken wij Europa zullen bereiken." + +"Ik heb ook niet gezegd, dat wij naar Europa gaan." + +"Wat veronderstelt gij dan?" + +"Ik veronderstel, dat de Nautilus, na de merkwaardige zee tusschen +Arabië en Egypte bezocht te hebben, naar den Indischen Oceaan terug +zal keeren, hetzij door het kanaal van Mozambique, hetzij langs de +Maskarenen, om zich van daar naar de Kaap de Goede Hoop te richten." + +"En als wij daar zijn?" vroeg Ned Land met bijzonderen nadruk. + +"Welnu, dan zullen wij den Atlantischen Oceaan bezoeken, dien wij +nog niet kennen. Maar zeg eens, vriend Ned, verveelt u dan die +onderzeesche reis? Hebt gij dan reeds overgenoeg van het steeds +afwisselend schouwspel der onderzeesche wonderen? Wat mij aangaat, +ik zal met groote spijt een reis zien eindigen, waartoe zoo weinig +menschen in de gelegenheid zijn geweest." + +"Maar weet gij wel, mijnheer Aronnax," vroeg de Amerikaan, "dat wij +nu haast drie maanden op dien Nautilus gevangen zitten." + +"Neen, Ned, dat weet ik niet, ik wil het niet weten, en ik tel niet +eens de dagen of de uren." + +"En wat zal het einde zijn?" + +"Dat zullen wij mettertijd zien. Bovendien kunnen wij er niets aan +doen, en wij verpraten daarover onnut onzen tijd. Als je mij kwaamt +zeggen, Ned: 'er bestaat kans om te ontsnappen,' dan zou ik er eens +met je over praten; maar zoover is het nog niet, en om ronduit te +spreken, geloof ik ook niet dat de kapitein zich ooit in de Europeesche +zeeën waagt." + +Door dit korte gesprek zal men gewaar worden dat ik dweepte met den +Nautilus en als het ware met den kapitein vereenzelvigd was. Wat Ned +Land aanging, hij eindigde het gesprek met als tot zich zelven te +zeggen: "dat is alles goed en wel, maar volgens mijn meening bestaat +er geen genoegen met dwang." + +Gedurende vier dagen, dus tot 3 Februari, doorkliefde de Nautilus de +zee van Oman met verschillende snelheid en op onderscheiden diepte. Het +vaartuig ging onzeker voorwaarts, alsof men aarzelde welken weg te +kiezen, maar het kwam nimmer over den kreeftskeerkring uit. + +Toen wij die zee verlieten, hadden wij een oogenblik Mascate, de +belangrijkste stad van Oman, in het gezicht. Ik bewonderde het vreemde +uiterlijk dier plaats, te midden van de haar omringende zwarte rotsen, +waartegen de witte forten en huizen zoo helder afsteken. Ik zag den +ronden koepel der moskeeën, de bevallige punten der minarets, en de +met frisch groen bedekte terrassen, maar het was slechts voorbijgaand, +want de Nautilus schoot weldra weer onder de golven voorwaarts. Toen +volgden wij op een afstand van zes kilometer de bochtige kusten van +Mahrah en Hadhrahmout in het zuiden van Arabië, met hare bergen, +waarop zich hier en daar eenige bouwvallen vertoonden. Den 5den +Februari kwamen wij de golf van Aden binnen, die er uitziet als een +trechter, dien men in den hals eener flesch heeft gestoken; die flesch +is de roode zee, en de hals is Bab-el-Mandeb, waardoor het water uit +de Indische zee in de Roode getapt wordt. + +Den volgenden dag dreef de Nautilus in het gezicht van Aden, dat op +een klein schiereiland ligt, een soort van ontoegankelijk Gibraltar, +waar de Engelschen forten hebben gebouwd nadat zij het in 1839 bezet +hadden. Ik zag de achthoekige minarets der stad, die volgens den +geschiedschrijver Edrisi vroeger de rijkste en meest handeldrijvende +stapelplaats der geheele kust was. + +Ik meende wel dat kapitein Nemo nu zou terugkeeren, doch ik bedroog +mij en tot mijn groote verbazing deed hij dit niet. Den 7den Februari +kwamen wij in de straat van Bab-el-Mandeb, dat in het Arabisch +beteekent "Tranenpoort." Zij is twintig kilometer breed en twee en +vijftig lang; de Nautilus liep met volle vaart in minder dan een +uur er door, doch ik zag niets, zelfs niet het eiland Perim, dat de +Engelsche regeering heeft doen bezetten, om daardoor de stelling van +Aden te versterken. Er kwamen voortdurend te veel stoombooten der +Engelsche of Fransche maildiensten door deze nauwe zeestraat dan dat +de Nautilus er zich kon vertoonen; daarom bleef zij wijselijk onder +water. Eindelijk waren wij des middags in de Roode zee. + +De Roode zee, de beroemde golf der bijbelsche overlevering, die +nooit door regen verfrischt wordt, waarin geen enkele stroom zijn +water uitstort, die door gestadige uitdamping onophoudelijk water +verliest, zoodat zonder toevoer uit de Indische zee de hoogte +jaarlijks anderhalven meter verminderen zou! Zonderlinge golf dus, +die wanneer zij als een meer geheel door het land ingesloten was, +misschien volkomen zou uitdrogen; zij verschilt in dit opzicht dus +geheel van de naburige Kaspische en Doode zeeën, wier peil slechts +zooveel door verdamping verlaagt, als de massa water bedraagt, die +er door de rivieren wederom wordt ingebracht. + +De Roode Zee heeft een lengte van 2600 kilometer, en is gemiddeld +240 kilometer breed. In den tijd van de Ptolemaeën en der Romeinsche +keizers was zij de groote slagader van den wereldhandel, en de +doorgraving der landlengte van Suez heeft haar de belangrijkheid van +vroeger eeuwen geheel teruggegeven. + +Ik wilde niet eens trachten te begrijpen, waarom de kapitein besloot +ons in deze golf te brengen, maar zonder voorbehoud keurde ik het goed +dat de Nautilus er binnen voer. Wij vorderden met geringe snelheid, +en dreven dan eens aan de oppervlakte, dan weer onder water, als wij +eenig schip moesten vermijden; zoodat ik gelegenheid had de oppervlakte +en den bodem van deze merkwaardige zee beide te beschouwen. + +Den 8sten Februari kregen wij bij het aanbreken van den dag Mekka in +het gezicht; de stad ligt thans in puin, de muren zouden bij een enkel +kanonschot instorten, en worden ter nauwernood door eenige dadelboomen +beschaduwd. Het was eertijds een belangrijke stad met zes openbare +marktpleinen, zevenentwintig moskeeën en de muren, die door veertien +forten beschermd werden, hadden een omtrek van drie kilometer. + +Daarop naderde de Nautilus de Afrikaansche kust, waar de diepte der +zee veel grooter is. Daar konden wij in het kristalhelder water door de +ruiten van den salon die prachtige struiken van schitterende koralen, +en de uitgestrekte rotswanden beschouwen, waarop een heerlijk schoon +tapijt van zeewier en andere zeeplanten was uitgespreid. Welk een +onbeschrijfelijk schouwspel, en welk een verscheidenheid van vormen en +kleuren langs die klippen en vulkanische eilandjes, die de Lybische +kust omzoomen! Doch die flora verscheen in al hare schoonheid langs +de oostkust, waar de Nautilus weldra heenging; het was op de kust van +Tehema; want toen zagen wij die verscheidenheid van planten niet alleen +onder het vlak der zee, maar zij slingerden zich zelfs tot op tien +voet hoogte ook daar boven in elkander; de laatsten waren grilliger +van vorm, doch minder kleurig dan de eersten, omdat de voedingkracht +van het water de frischheid der kleuren waarschijnlijk meer bevorderde. + +Hoeveel aangename uren bracht ik voor de ramen van den salon +door! Hoeveel nieuwe voorwerpen uit de onderzeesche dieren- en +plantenwereld bewonderde ik niet in den schijn van ons electrisch +licht! Paddenstoelvormige sponzen, leigrijze kliprozen, onder anderen +de thalassiantus aster (bloeiende zeeasters), kriskoralen als fluiten, +slechts wachtende op den adem van Pan, schulpen die men elders niet +aantreft, uitloopende in korte spiralen en vastzittende in holligheden +van sterkoralen, en eindelijk bij duizenden de gewone spons die ik +nog niet had opgemerkt. + +De spons is geen plantaardig voorwerp, zooals nog door sommige +natuuronderzoekers beweerd wordt, maar een dier, dat echter op den +allerlaagsten trap van dierlijk leven en nog beneden de koralen +staat. Dat het een dier is, lijdt geen twijfel; zelfs moet men zich +losmaken van de meening der ouden, die de sponsen beschouwden als +plantdieren, voorwerpen tusschen de planten- en de dierenwereld +staande. Ik moet echter aanmerken, dat de natuuronderzoekers het +niet eens zijn over de plaats, die aan de sponsen moet worden +toegekend. Sommigen rekenen ze tot de poliepen, anderen, waaronder +Milne Edwards, willen ze geheel afzonderlijk geplaatst hebben. + +De sponsachtige lichamen tellen omtrent driehonderd soorten; zij +worden in zeer vele zeeën aangetroffen; zelfs ook in enkele stroomen, +en heeten dan riviersponsen. Maar het meest vindt men ze in de +Middellandsche Zee, in den Griekschen Archipel, langs de Syrische +Kust en in de Roode Zee. Daar vindt men dan ook die fijne, zachte +sponsen, die wel eens met anderhalf honderd frank betaald werden, +de geelachtige Syrische, de harde Barbarijsche en andere, Maar daar +ik geen hoop kon voeden om deze plantdieren in de nabijheid van een +der Levant-steden--van welke ons de landengte van Suez scheidde--in +oogenschouw te kunnen nemen, vergenoegde ik mij er in de Roode Zee +kennis mee te maken. + +Ik riep dus Koenraad bij mij, terwijl de Nautilus, ter diepte van +acht tot negen meter, zachtjes langs de fraaie rotsen der oostelijke +kust gleed. + +Daar groeiden allerlei sponsen, gestengelde, gebladerde, bolvormige, +gevingerde. Zij beantwoordden juist aan de bijnamen; korfjes, bekers, +spinrokken, elandhorens, leeuwenpooten, pauwstaarten, Neptunus +handschoenen, die de visschers, dichterlijker van uitdrukking dan de +mannen der wetenschap, er aan gegeven hebben. Uit haar vezelachtig +weefsel, dat met een half-vloeibare geleiachtige zelfstandigheid bedekt +is, schoten onophoudelijk kleine waterstralen, door een samentrekkende +kracht uitgespoten, nadat dit water eerst leven had gewekt in iedere +holligheid. Deze zelfstandigheid verdween na den dood van de poliep +en gaf, vergezeld met het afgeven van ammoniak, een afschuwelijken +stank. Er blijft dan niets over dan de hoornachtige vezelstof, +waaruit de gewone rotsachtige sponsen bestaan, die naar gelang +van zachtheid en andere dergelijke eigenschappen, tot verschillend +huiselijk gebruik dienen. + +Deze poliepaardige plantdieren zaten aan rotsen, aan schulpen van +weekdieren en zelfs aan de waterplanten. Zij vulden zelfs de kleinste +spleten; sommigen spreidden zich uit, anderen richtten zich overeind +of hingen als koraalvormige uitwassen nederwaarts. Ik vertelde aan +Koenraad, dat die sponsen op tweeërlei wijze gevischt worden, met een +dreg of met de hand. Deze laatste handelwijze, waarvoor duikers noodig +zijn, is de verkieslijkste, want als men het weefsel weet te sparen, +zijn de sponsen er des te meer om waard. + +De andere plantdieren, die naast de sponsachtige leefden, bestonden +voornamelijk in zeer fraaie soorten van zeekwallen; onder de weekdieren +merkte ik onderscheidene soorten van calmars of blakvisschen op, die +volgens d'Orbigny aan de Roode Zee bepaald eigen zijn, gelijk ook +onder de kruipende dieren de schilpadden, die den bijnaam Virgala +hebben en tot de soorten behooren, die een gezochte, voedzame en +smakelijke spijze opleveren. + +Visschen waren er zeer talrijk; sommige soorten zeer merkwaardig. Die, +welke door den Nautilus met haak en lijn werden gevangen, bijv. de rog, +waaronder de gemarmerde, met blauwachtige vlekken en dubbel getanden +staart, die met zilverkleurigen rug, die met een punt-staart en +vinnen ter grootte van een paar meter, de tandelooze, de haaiachtige +en kraakbeenachtige, tot de familie der roggen behoorende; voorts +koffervisschen (osiraciou), waaronder de drommedaris met een bultvormig +uitwas; uitloopende in een omgebogen stekel van anderhalven voet +lengte; ook nog palingen met zilverkleurigen staart, blauwachtigen rug +en bruine borstvinnen met grijs omboord; lipvisschen en een menigte +andere zeedieren. + +Den 9den Februari dreef de Nautilus in het breedste gedeelte der Roode +zee, dat tusschen Suakin op de west- en Ghunfuda op de oostkust, +ter breedte van 190 kilometer gevonden wordt. Nadat de zonshoogte +genomen was, kwam de kapitein op het plat, waar ik mij op dat oogenblik +bevond. Ik besloot bij mij zelven hem niet weer naar beneden te laten +gaan, voordat ik iets meer van zijn verdere plannen wist. Toen hij mij +zag, kwam hij naar mij toe, bood mij een sigaar aan en zei: "Welnu, +mijnheer de professor, hoe vindt gij de Roode zee? Hebt gij de wonderen +goed bekeken die zij bevat, de visschen en zoöphyten, de sponsenbedden +en koraalbosschen? Hebt gij de steden op de kust kunnen zien?" + +"Ja, kapitein," antwoordde ik, "en de Nautilus heeft die studie +wonderwel bevorderd: het is een verstandig schip." + +"Zeker, mijnheer, verstandig, stoutmoedig en onkwetsbaar; het is niet +bevreesd voor de vreeselijke stormen, stroomen of klippen dezer zee."' + +"Deze zee wordt inderdaad als een van de onstuimigste opgegeven, +en indien ik mij niet bedrieg, dan stond zij in de oudheid in den +slechtsten reuk." + +"Afschuwelijk, mijnheer Aronnax; de Grieksche en Latijnsche +geschiedschrijvers spreken niet in haar voordeel, en Strabo zegt, +dat zij vooral zeer onstuimig is in den tijd van de zomerwinden en +van de regens. De Arabische schrijver Edrisi verhaalt, dat tal van +groote schepen op de zandbanken te gronde gingen, en dat niemand het +waagde er 's nachts te varen. Het is, zooals hij zegt, een zee, waar +de vreeselijkste orkanen heersenen, vol onherbergzame eilanden, en die +noch in de diepte, noch op hare oppervlakte iets goeds oplevert. Zoo +is toch de door Arrianus, Agatharchides en Artimidorus uitgedrukte +meening. + +"Men ziet het wel," antwoordde ik, "dat de geschiedschrijvers niet +aan boord van den Nautilus geweest zijn." + +"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein lachend, "en in dat opzicht +zijn de nieuwere schrijvers niet veel verder dan de oude. Er zijn +eeuwen noodig geweest om de kracht van den stroom na te gaan; wie +weet of men over honderd jaar wel een tweeden Nautilus zien zal! De +wetenschap vordert slechts langzaam, mijnheer Aronnax." + +"Zeker," antwoordde ik, "gij zijt met uw vaartuig een eeuw vooruit, +misschien wel meer dan éen. Hoe ongelukkig, dat zulk een uitvinding +met den uitvinder moet te gronde gaan!" + +De kapitein gaf geen antwoord; na eenige minuten zwijgens hernam hij; +"Gij spraakt van de meening der oude geschiedschrijvers over de +gevaren, waarmee de vaart over de Roode zee vergezeld gaat?" + +"Ja," antwoordde ik, "maar was hun vrees niet overdreven?" + +"Ja en neen, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, die de Roode +zee nauwkeurig scheen te kennen. "Wat nu niet meer gevaarlijk is +voor nieuwere goed gebouwde schepen, die zich door stoomkracht naar +willekeur kunnen bewegen, was het wel voor alle soort van vaartuigen +der ouden. Stel u die zeevaarders der oudheid voor in hun schuiten, +wier planken met palmvezels aan elkander genaaid, met gesmolten +hars gebreeuwd, en met zeehondenvet besmeerd waren. Zij hadden geen +instrumenten om hun richting waar te nemen, en zij voeren maar op +de gis, te midden van hun geheel onbekende stroomen. Onder zulke +omstandigheden moesten schipbreuken dikwijls voorkomen; maar in onzen +tijd hebben de stoombooten, die tusschen Suez en Indië dienst doen, +niets meer van de stormen in deze zee te vreezen. Gezagvoerders en +reizigers brengen voor hun vertrek geen zoenoffers meer, en als zij +terugkomen, gaan zij niet meer met kransen en linten getooid, den goden +in den eersten den besten tempel danken voor hun behouden aankomst." + +"Ik stem dit toe, want de stoom schijnt de dankbaarheid in het hart +der zeelieden te hebben uitgedoofd. Maar kapitein, daar gij deze zee +bijzonder schijnt bestudeerd te hebben, zult gij mij misschien wel +kunnen zeggen hoe haar naam ontstaan is?" + +"Hiervoor zijn verschillende uitleggingen, mijnheer. Wilt gij de +meening van een kronijkschrijver uit de 14de eeuw weten?" + +"Gaarne." + +"Die phantast beweert, dat die naam er aan gegeven werd na den +doortocht der Israëlieten, toen de Egyptische Pharao was omgekomen in +de golven, welke zich op Mozes' bevel over hem sloten; 'ten teeken +van dit wonder,' zegt hij, 'werd de zee rood en vermiljoen, en men +noemt haar sedert dien tijd niet anders dan de Roode zee.'" + +"Dat is een dichterlijke verklaring, kapitein, maar daar ben ik niet +mee tevreden. Ik vraag u dus hoe gij zelf er over denkt?" + +"Ik geloof, mijnheer Aronnax, dat men in die benaming de vertaling +zien moet van het Hebreeuwsche woord 'Edom' en als de ouden haar dien +naam gaven, was het om de bijzondere kleur van het water." + +"Tot nog toe heb ik echter enkel helder water, zonder eenige bijzondere +kleur gezien." + +"Zonder twijfel; maar als gij verder de zee inkomt, zult gij die +zonderlinge tint opmerken. Ik herinner mij de golf van Suez bij Tor +geheel roodgekleurd te hebben gezien, even alsof het een meer met +bloed was." + +"En schrijft gij die kleur aan mikroskopisch fijn zeewier toe?" + +"Ja, het is een purperkleurige slijmachtige stof, voortgebracht +door kleine plantjes, waarvan er 40.000 noodig zijn om een kubieken +millimeter te vullen. Misschien zult gij er wel zien, als wij bij +Tor komen." + +"Het is dus de eerste maal niet, kapitein, dat gij met den Nautilus +in de Roode zee komt?" + +"Neen, mijnheer." + +"Omdat gij straks gesproken hebt van den doortocht der Israëlieten +en de vernietiging van het Egyptische leger, wilde ik van u wel eens +weten of gij onder water de sporen van dit groot geschiedkundig feit +ook herkend heb?" + +"Neen, mijnheer de professor, en dit om een goede reden." + +"Welke?" + +"Omdat de plaats, waar Mozes met zijn volk is doorgetrokken, zoo +verzand is, dat de kameelen er ter nauwernood tot aan de knieën door +het water gaan. Gij begrijpt, dat mijn Nautilus er dus geen vaarwater +vinden kan." + +"En die plaats?" vroeg ik. + +"Die plaats is een weinig boven Suez gelegen, in den zeearm, die +vroeger een diepen inham vormde, toen de Roode zee zich nog tot aan +de Bittermeren uitstrekte. Of die doortocht een wonder is geweest +of niet, zeker is het dat de Israëlieten daar doorgetrokken zijn om +het Heilige land te bereiken, en dat het leger van den Egyptischen +koning juist op die plek is omgekomen. Ik geloof dus, dat, als men +in dat zand ging graven, men een groote menigte Egyptische wapenen +en werktuigen zou vinden." + +"Dat is duidelijk," antwoordde ik, "en het is voor de oudheid-kenners +te hopen, dat men vroeg of laat die opgravingen zal beginnen, +wanneer na de doorgraving der landengte van Suez hier nieuwe steden +zullen verrijzen. Voor vaartuigen als de Nautilus is het een zeer +ondoelmatig kanaal!" + +"Zeker, maar nuttig voor de geheele wereld; de ouden hadden het +wel begrepen, dat het in het belang van hun handel zou zijn om de +Roode en Middellandsche Zeeën met elkander te verbinden; doch zij +dachten er niet aan een regelrecht kanaal te graven en zij gebruikten +daarvoor gedeeltelijk den Nijl. Waarschijnlijk werd met het kanaal, +dat deze rivier met de Roode zee verbindt, een aanvang gemaakt onder +Sesostris, ten minste als men de overlevering gelooven mag. Zeker is +het dat in 615 v. Chr. Necho een kanaal begon te graven, dat door +het oostelijkste deel van Egypte gaande, met Nijlwater zou gevoed +worden. Men kon dit kanaal in vier dagen opvaren, en het was zoo breed, +dat twee roeischepen elkander gemakkelijk konden voorbijkomen. Het werd +door Darius Hystaspes voortgezet en waarschijnlijk onder Ptolemaeus +II voltooid. Strabo zag het gebruiken, maar de zwakke helling tusschen +het punt van aanvang bij Bubastis en de Roode zee, maakte het slechts +gedurende eenige maanden van het jaar bevaarbaar. Dit kanaal diende +tot op den tijd van de Antonijnen voor den handel; verlaten, verzand +en later hersteld op last van kalif Omar, werd het in 761 of 762 +door kalif Ahnansor onbevaarbaar gemaakt, omdat hij wilde beletten, +dat men levensmiddelen zou brengen naar Mohammed Ben Abdullah, die +tegen hem in opstand was. Gedurende den tocht naar Egypte vond uw +generaal Bonaparte de sporen dezer werken in de woestijn van Suez, +en door den vloed overvallen, was hij bijna omgekomen, voordat hij +Hadjaroth had kunnen bereiken, waar Mozes 3500 jaren vóór hem zijn +legerkamp had opgeslagen." + +"Welnu, kapitein, wat de ouden niet hebben durven ondernemen, de +verbinding tusschen de beide zeeën, waardoor de weg van Marseille naar +Indië 9000 kilometer korter zal worden, dat heeft de Lesseps gedaan +en binnen kort zal hij Afrika tot een groot eiland gemaakt hebben." + +"Ja, mijnheer Aronnax, gij hebt reden om op uw landgenoot fier te +zijn. Hij is een man die eene natie meer tot eer verstrekt dan de +grootste veldheeren. Hij had, evenals vele anderen, met moeielijkheden +en tegenstand te kampen, maar hij heeft gezegevierd, want hij bezat +een vasten wil. Het is treurig als men bedenkt dat dit werk, dat door +alle natiën te zamen had moeten ondernomen worden, en dat voldoende +zou geweest zijn om de regeering van een vorst beroemd te maken, +slechts gelukt is door de geestkracht van een enkel man; eere zij +dus aan de Lesseps!" + +"Ja, eere aan dien grooten burger," antwoordde ik, verwonderd over +den toon waarop kapitein Nemo gesproken had. + +"Ongelukkig," hernam hij, "kan ik u niet door het Kanaal van Suez +brengen; maar gij kunt overmorgen de lange havenhoofden van Port-Said +zien, als wij in de Middellandsche zee zijn." + +"In de Middellandsche zee?" + +"Ja, mijnheer; verwondert u dat?" + +"Het verwondert mij dat wij er overmorgen reeds zullen zijn." + +"Zoo?" + +"Ja, kapitein, hoewel ik mij eigenlijk over niets meer verwonderen +moest sedert ik bij u aan boord ben." + +"Maar waarom verwondert het u?" + +"Over de ijzingwekkende snelheid, waarmede de Nautilus om Afrika zal +moeten varen, om overmorgen in de Middellandsche zee te zijn!" + +"En wie zegt u dat wij om Afrika heengaan, mijnheer de professor? + +"Wie spreekt er van om langs de Kaap de Goede Hoop te varen?" + +"Althans als de Nautilus niet over land of over de landengte +heengaat...." + +"Of er onder door, mijnheer Aronnax. + +"Er onder door?" + +"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein bedaard. "Sedert lang heeft de +natuur onder de landengte gevormd, wat de menschen er boven op maken." + +"Hoe! bestaat er een doortocht?" + +"Ja een onderaardsche doorgang, waaraan ik den naam van Arabischen +tunnel gegeven heb. Deze begint even beneden Suez en eindigt in de +golf van Pelusium." + +"Maar de landengte bestaat enkel uit beweegbaar zand?" + +"Tot op zekere diepte; maar op vijftig meter vindt men reeds een +onwrikbaren rotsgrond." + +"En hebt gij dien doorgang bij toeval ontdekt?" vroeg ik hoe langer +zoo meer verbaasd. + +"Door toeval en redeneering, of eigenlijk nog meer door de laatste +dan door het eerste." + +"Ik luister, kapitein, doch kan het haast niet gelooven." + +"Och, mijnheer! 'zij hebben ooren en hooren niet,' zal ten allen +tijde waar blijven. Niet alleen bestaat die doorgang, doch ik ben +er verscheiden malen doorgegaan. Zonder dat zou ik mij nu niet in de +Roode zee gewaagd hebben." + +"Ben ik ook onbescheiden, als ik u vraag hoe gij dien tunnel ontdekt +hebt?" + +"Mijnheer," antwoordde mij de kapitein, "er kan geen geheim bestaan +tusschen menschen, die elkander niet meer verlaten moeten." + +Ik lette schijnbaar niet op dit gezegde en wachtte op het verhaal +van den kapitein. + +"Het is de redeneering van een natuuronderzoeker, mijnheer de +professor," zei hij, "die mij er toe gebracht heeft dezen doorgang +te ontdekken, welken ik alleen ken. Ik had opgemerkt dat er in de +Roode en Middellandsche Zeeën een zeker aantal van volkomen dezelfde +vischsoorten gevonden werd. Toen ik hiervan zeker was, vroeg ik mij +af of er geen gemeenschap tusschen de beide zeeën bestond. Zoo ja, +dan moest de onderaardsche stroom noodwendig van de Roode naar de +Middellandsche Zee gaan, omdat het peil der beide zeeën verschilt. Ik +ving dus een groot aantal visschen in den omtrek van Suez, deed hun een +koperen ringetje aan den staart, en wierp ze toen weer in zee. Eenige +maanden daarna ving ik aan de kust van Syrië eenige van die visschen +met zulk een ring. De gemeenschap tusschen de beide zeeën was dus +bewezen. Ik zocht haar met mijn Nautilus, ik ontdekte die, waagde +mij er in, en weldra, mijnheer de professor, zult ook gij door den +Arabischen. tunnel gevaren zijn." + + +HOOFDSTUK XXIX + +De Arabische Tunnel. + +Dienzelfden dag deelde ik aan Koenraad en Ned Land het gedeelte van +het gesprek mede, dat hun belang kon inboezemen. Toen ik hun vertelde +dat wij binnen twee dagen in de Middellandsche Zee zouden zijn, +klapte Koenraad in de handen, maar de Amerikaan trok de schouders op. + +"Een onderzeesche tunnel!" riep hij uit, "een gemeenschap tusschen +de beide zeeën! Wie heeft daar ooit van gehoord?" + +"Vriend Ned," zei Koenraad, "hadt gij ooit van den Nautilus hooren +spreken? Neen! En toch bestaat die. Trek dus niet zoo lichtvaardig +de schouders op, en twijfel niet aan de dingen, onder voorwendsel +dat gij er nooit van hebt hooren spreken." + +"Wij zullen wel eens zien!" antwoordde Ned Land, het hoofd +schuddende. "Maar ik zou niets liever dan aan dien doortocht gelooven; +de Hemel geve dat hij ons inderdaad in de Middellandsche Zee brenge!" + +Denzelfden avond dreef de Nautilus op 21° 30' N.B. aan de oppervlakte +en naderde de Arabische kust. Ik zag Djeddah, de belangrijke +stapelplaats voor de Egyptische. Syrische, Turksche en Indische +waren; ik kon vrij duidelijk de gebouwen en de schepen langs de +kaden en op de reede onderscheiden. De zon, die vrij laag stond, +scheen vlak op de huizen der stad, en deed er de witheid des te meer +van uitkomen. Buiten de stad duidden eenige houten en rieten hutten +verblijf het der Bedouïnen aan. + +Weldra verdween Djeddah uit het gezicht en de Nautilus dook weer +onder het water, dat op dat oogenblik eenigszins phosphoriseerde. + +Den volgenden dag, 10 Februari, verschenen verschillende schepen, +die eene andere richting als wij volgden. De Nautilus zette haar +tocht onder zee door, doch toen om twaalf uur, op het oogenblik dat +de zonshoogte moest genomen worden, de zee verlaten was, kwamen wij +weer boven. + +Ik ging met Ned Land en Koenraad op het plat zitten. De oostkust was +door den vochtigen mist nauwelijks zichtbaar. + +Op den rand der sloep geleund, spraken wij over koetjes en kalfjes, +toen Ned zijn hand uitstrekkende, zei: + +"Ziet gij daar niets, mijnheer?" + +"Neen, Ned," antwoordde ik, "maar gij weet wel dat ik uw oogen +niet heb." + +"Zie eens goed," hernam Ned, "daar aan stuurboord vóór ons uit, +zoowat boven de lantaarn. Ziet gij daar geen voorwerp, dat zich +schijnt te bewegen?" + +"Waarlijk," zei ik, na nauwkeurig te hebben toegezien, "ik zie een +lang zwartachtig lichaam op het water drijven." + +"Een anderen Nautilus?" vroeg Koenraad. + +"Neen," antwoordde Ned, "maar als ik mij niet sterk vergis, is het +een zeedier." + +"Zijn er walvisschen in de Roode Zee?" vroeg Koenraad. + +"Ja, mijn jongen," antwoordde ik, "soms ontmoet men ze nog." + +"Het is geen walvisch," zei de harpoenier, die het voorwerp niet +uit het oog verloor. "De walvisschen en ik zijn oude kennissen, +en ik zou mij daarin met bedriegen." + +"Laten wij maar wachten," merkte Koenraad op; "de Nautilus gaat dien +kant uit, en spoedig zullen wij zien wat het is." + +Inderdaad, het zwarte voorwerp was weldra geen vier kilometer meer +van ons af. Het geleek op een groote klip midden in zee. Wat was +het? Ik kon het nog niet zeggen. + +"O, het beweegt zich! het duikt!" riep Ned Land uit, "duizend duivels, +wat is dat voor een dier? Het heeft geen gespleten staart zooals +walvisschen of potvisschen en de zwemvliezen lijken op stompen." + +"Maar....?" vroeg ik. + +"Daar," riep de Amerikaan, "nu ligt het dier op den rug met de borsten +in de lucht!" + +"Het is een sirene!" zei Koenraad, een wezenlijke sirene, als mijnheer +'t niet kwalijk neemt." + +"De naam van sirene bracht mij op den weg, en ik begreep, dat dit +beest tot die orde van zeedieren behoorde, waarvan de fabel sirenen, +half vrouw en half visch, gemaakt heeft." + +"Neen," zei ik tot Koenraad, "het is geen sirene, maar een zonderling +beest, waarvan er ternauwernood eenige exemplaren in de Roode zee +zijn overgebleven. Het is een dugong." + +Ned Land's oogen schitterden van begeerte op het zien van dit dier; +zijn hand scheen gereed om het te harpoenen. Men zou zelfs gezegd +hebben, dat hij in zee wilde springen, om het in zijn element te +bestrijden. + +"O, mijnheer!" riep hij met een stem, die van aandoening beefde, +"zoo iets heb ik nog nooit gedood!" + +Zijn geheele ziel lag in dit woord, + +Op dat oogenblik kwam kapitein Nemo op het plat. Hij zag den dugong, +begreep de houding van den Amerikaan, en vroeg hem: "Als ge een +harpoen hadt, meester Land, zou die u dan niet in de hand branden?" + +"Zeker, mijnheer." + +"En zoudt gij gaarne voor één dag uw ambacht van visscher weer +opvatten, om dit dier bij de lijst te voegen van die gij reeds +getroffen hebt?" + +"Zeker zou ik dat graag." + +Welnu, gij kunt het eens probeeren." + +"Dank u, mijnheer," riep Ned Land met schitterende oogen. + +"Slechts dit raad ik u," hernam de kapitein, "dat gij het dier zeker +treft, en dit in uw eigen belang." + +"Is zulk een dugong dan gevaarlijk?" vroeg ik, niettegenstaande het +minachtend schouderophalen van Ned. + +"Ja, soms," antwoordde de kapitein. "Dit dier laat zijn aanvallers +niet los, het werpt hun boot om. Maar met Ned Land is dat gevaar niet +te vreezen. Zijn oog is juist, zijn arm zeker. Indien ik hem aanbeveel +om dien dugong niet te missen, doe ik dat, omdat het een fijn stuk wild +is, en ik weet wel, dat Ned niet afkeerig is van een lekker hapje." + +"Zoo," zei de Amerikaan, "veroorlooft dit dier zich ook al de weelde +van lekker te zijn?" + +"Ja, Ned; zijn vleesch wordt zeer gezocht, en men bewaart het in den +Maleischen archipel voor vorstelijke tafels. Men jaagt dan ook zoo +fel op dit uitmuntend dier, dat het, evenals zijns gelijke, de zeekoe, +hoe langer zoo zeldzamer wordt. + +"Als dit dier dan eens bij toeval het laatste van zijn soort was," +vroeg Koenraad ernstig, "zou het dan geen zaak zijn om het in het +belang der wetenschap te sparen?" + +"Misschien," hervatte de Amerikaan, "doch in het belang van den kok +om het te vangen." + +"Doe het dan, meester Land," antwoordde de kapitein. + +Op dat oogenblik kwamen zeven mannen van de equipage, zwijgend en +onverschillig als altijd, op het plat. Een van hen droeg een harpoen +en een lijn zooals de walvischvaarders gebruiken. De sloep werd in zee +gebracht; zes roeiers namen plaats op de banken, en de zevende ging +aan het roer zitten. Ned, Koen en ik namen op een achterbank plaats. + +"Gaat gij niet mee, kapitein?" vroeg ik. + +"Neen, mijnheer, maar ik wensch u goede vangst." + +De sloep stak af en door zes riemen voortgestuwd, naderde Zij snel den +dugong, die op dat oogenblik ongeveer twee kilometer van den Nautilus +af was. Op eenige kabellengten van het dier gekomen, roeiden wij +langzamer, en de riemen werden zoo stil mogelijk door het kalme water +bewogen. Ned Land ging met zijn harpoen in de hand op de voorplecht +der sloep staan. Gewoonlijk is zulk een harpoen bevestigd aan een lang +touw, dat snel afgewonden wordt als het gewonde dier met een harpoen +in het lichaam vlucht. Maar thans was die lijn niet langer dan tien +vadem, doch aan het einde zat een klein vaatje vast, dat drijvende +de plaats moest aanwijzen, waar de dugong zich onder water bevond. + +Ik was opgestaan en bekeek onzen vijand nauwkeurig. Deze dugong geleek +veel op een zeekoe, het lange lichaam eindigde in een zeer langen +staart, en de zijvinnen hadden wezenlijke vingers aan de toppen. Het +onderscheid tusschen dit dier en de zeekoe bestond daarin, dat het +in de bovenkaak twee lange en puntige tanden had, welke aan elke +zijde een naar buiten staand verdedigingswapen vormden. De dugong was +bijzonder groot, want hij was niet minder dan zeven meter lang. Hij +bewoog zich niet en scheen op het water te slapen, een omstandigheid, +die de vangst veel gemakkelijker maakte. + +De sloep naderde voorzichtig tot op drie vadem; de riemen bleven +stil liggen; ik stond half op; Ned Land drilde een weinig achterover +gebogen, zijn harpoen met geoefende hand. Plotseling snorde deze, en +het dier verdween; het wapen, hoe krachtig ook geworpen, had zonder +twijfel niet getroffen. + +"Duizend duivels!" riep de woedende Amerikaan, "ik heb hem niet +geraakt!" + +"Jawel," zei ik, "het dier is gewond, daar drijft bloed; maar je +wapen is hem niet in het lichaam blijven zitten." + +"Mijn harpoen! mijn harpoen!" riep Ned Land. + +De matrozen begonnen weer te roeien, en de stuurman richtte de boot +naar het drijvende vaatje. Toen dit was opgevischt, begonnen wij het +dier weer te vervolgen. Dit kwam van tijd tot tijd boven om adem +te halen. De wond had het niet verzwakt, want het zwom bijzonder +snel. De sloep, door krachtige armen geroeid, vloog den dugong +achterna. Verscheidene malen naderden wij hem tot op eenige vademen, +en de Amerikaan hield zich gereed om hem te treffen, maar het beest +dook dan plotseling, zoodat het onmogelijk was het te bereiken. + +Men begrijpe de woede van Ned Land. Hij wierp het ongelukkige dier de +krachtigste Amerikaansche vloeken naar den kop. Wij vervolgden het +een uur lang, en ik begon te gelooven, dat het moeielijk zou zijn +het te vangen, toen de dugong op het noodlottig denkbeeld kwam zich +te wreken; dit zou hem weldra berouwen. Hij snelde op de sloep aan +om die aan te vallen. Dit ontging niet den Amerikaan. + +"Let op!" riep hij. + +De stuurman zei eenige woorden in zijn vreemde taal, en waarschuwde +daarmee zijn mannen, zeker om op hun hoede te zijn. Toen de dugong +op 7 meter van ons af was, hield hij stil, blies plotseling de lucht +uit door zijn groote neusgaten, die niet vooraan maar boven op zijn +snuit geplaatst waren, en snelde met een sprong plotseling op ons aan. + +De sloep kon den schok niet vermijden; half op zij geworpen, schepte +zij water, dat moest worden uitgehoosd; gelukkig was zij, dank zij +de behendigheid van onzen stuurman, alleen in de schuinte en niet +recht tegen een der zijden door het dier getroffen, zoodat zij niet +was gekanteld. Ned Land stond altijd op de plecht en doorkerfde het +reusachtig monster met harpoensteken, doch het had de tanden over den +rand der sloep geslagen en lichtte deze uit het water op, zooals de +leeuw een bokje zou doen. Wij werden op elkander geworpen, en ik weet +niet hoe dit wel zou geëindigd zijn als de Amerikaan, die altijd nog +woedend op het beest was, het eindelijk niet in het hart had getroffen. + +Ik hoorde de tanden langs de ijzeren platen der sloep knarsen, en +de dugong verdween met den harpoen in het lichaam. Maar weldra kwam +het vaatje weer boven, en weinige oogenblikken daarna verscheen het +lichaam van het dier, doch op den rug gekeerd. De boot roeide er heen, +nam den dugong op sleeptouw, en keerde naar den Nautilus terug. + +Men moest zware en sterke takels gebruiken om het dier op het plat te +hijschen; het woog 5000 kilogram; men sneed het in tegenwoordigheid +van den harpoenier in stukken, omdat deze er op gesteld was al de +bijzonderheden van die bewerking te volgen. Denzelfden dag diende de +hofmeester mij aan het diner eenige plakken van het vleesch van den +dugong voor, dat door den kok zeer lekker was gereed gemaakt. Ik vond +het uitmuntend en beter dan kalfs- zelfs rundvleesch. + +Den volgenden dag, 11 Februari, werd de kombuis van den Nautilus +nogmaals van lekker wildbraad voorzien; een vlucht zeezwaluwen sloeg +op den Nautilus neer; het was een soort zwaluw, die bijzonder in +Egypte te huis behoort, met zwarten bek, grijzen en gespikkelden kop, +met witte vlekjes om het oog, met grijzen rug, vleugels en staart, +witte borst en buik en roode pootjes. Ook vingen wij eenige dozijnen +Nijleenden, wilde vogels met sterken smaak, wier kop en hals wit met +zwarte vlekken zijn. + +De snelheid van den Nautilus was toen middelmatig. Hij vorderde maar +langzaam; ik merkte op, dat het water der Roode zee hoe langer hoe +minder zout werd, naarmate wij Suez naderden. + +Tegen vijf uur 's avonds waren wij op de hoogte van kaap Ras Mohammed; +zij vormt het uiteinde van Steenachtig Arabië, en ligt tusschen de +golven van Suez en Akabah. + +De Nautilus voer de straat van Jubal binnen, die ons in de golf van +Suez brengen moest. Ik zag duidelijk een hoogen berg, die boven de +kaap uitstak; het was de Horeb en de Sinaï op wiens top Mozes God van +aangezicht tot aangezicht had gezien, en dien men steeds voorstelt +als door bliksemstralen omhuld. + +Om zes uur ging de Nautilus, dan eens op, dan onder het water, voorbij +Tor, dat achter in een baai ligt, welker water rood gekleurd schijnt, +zooals de kapitein reeds gezegd had. Toen viel de nacht in te midden +van een doffe stilte, somtijds slechts afgebroken door het geschreeuw +van den pelikaan, of van eenigen nachtvogel, of door het geluid van de +branding tegen de rotsen en het verwijderd gerucht van een stoomboot, +die de golven met raderen of schroef doorkliefde. + +Van acht tot negen uur bleef de Nautilus eenige meters diep onder +water. Volgens mijn berekening moesten wij zeer dicht bij Suez zijn; +door de ramen van den salon zag ik de rotsen, die door ons electrisch +licht helder werden beschenen; het was alsof het zeewater hoe langer +hoe nauwer werd. + +Kwart voor negen kwam het schip weer boven. Ik ging op het +plat. Ongeduldig om door den tunnel te komen, kon ik niet lang stil +blijven staan, en ademde de frissche zeelucht in. Weldra bemerkte ik +in de duisternis een klein lichtje, dat dof door den nevel schijnend, +op een kilometer voor ons zichtbaar was. + +"Een drijvende vuurbaak!" zei een stem naast mij. Ik keerde mij om +en herkende den kapitein. + +"Het is het drijvend licht van Suez," zei hij: "wij zullen nu spoedig +aan den ingang van den tunnel zijn." + +"Die ingang moet niet gemakkelijk wezen?" + +"Neen, mijnheer. Ook ben ik gewoon dan zelf aan het roer te gaan. Als +gij nu naar beneden wilt, mijnheer Aronnax, dan kan de Nautilus in +zee duiken, om niet eer weer aan de oppervlakte te verschijnen vóór +wij den tunnel door zijn." + +Ik volgde den kapitein. Het luik ging dicht; de waterbakken werden +gevuld, en het vaartuig zonk ongeveer tien meter onder de golven. Toen +ik naar mijn kamer wilde gaan, hield Nemo mij staande. + +"Zeg eens, mijnheer de professor," zet hij, "zoudt gij mij gaarne in +den stuurstoel willen vergezellen?" + +"Ik durfde het u niet te vragen," antwoordde ik. + +"Kom maar mee, dan zult gij al het mogelijke van deze onderzeesche +vaart zien." + +De kapitein bracht mij naar de middeltrap; halverwege opende hij een +deur, volgde een bovengang, en kwam in den stuurstoel, die zooals +men weet aan het einde van het plat boven in het vaartuig lag. + +Het was een hut van zes voet in het vierkant, ongeveer zooals de +stuurlieden aan boord van de stoombooten op de Mississippi en den +Hudson hebben. In het midden stond een vertikaal rad, dat ingreep in +de takels van het roer, dat tot achter onder den Nautilus reikte. Vier +groote lenzen, in de vier zijden van de hut aangebracht, lieten den +stuurman naar alle zijden vrijen uitkijk. + +De hut was donker, maar weldra was ik aan de duisternis gewoon, en toen +zag ik ook den stuurman, een krachtig man, die de velgen van het rad +vasthield. Buiten de hut was de zee helder verlicht door de lantaarn, +die achter den stuurstoel, aan de andere zijde van het plat stond. + +"Nu gaan wij den doorgang zoeken," zei kapitein Nemo. + +Electrische draden verbonden den stuurstoel met de machinekamer en +van daar kon de kapitein aan zijn Nautilus dus zoowel richting als +beweging geven. Hij drukte op een metalen knop en aanstonds werd de +snelheid verminderd. + +Ik beschouwde in stilte den hoogen en steilen rotsmuur waar wij langs +voeren; wij volgden dien gedurende een uur en bleven er in den regel +slechts een paar meter van verwijderd. De kapitein hield het oog +geen enkel oogenblik afgewend van het kompas, dat in een ring aan den +zolder hing; op een enkel teeken veranderde de stuurman elk oogenblik +de richting van den Nautilus. Ik zat bij het glas aan bakboordzijde, +en zag prachtige koralen, zoöphyten, zeegrassen, schaaldieren, die +hunne lange pooten uit de spleten der rots staken, enz. + +Kwart over tienen nam de kapitein zelf het stuurrad in handen. Een +breede, donkere en diepe galerij opende zich voor ons; de Nautilus +liep die stoutmoedig binnen. Ik hoorde langs de wanden van het schip +een ongewoon geraas, het was het water van de Roode Zee, dat door den +hellenden tunnel naar de Middellandsche Zee stroomde. De Nautilus +volgde pijlsnel dien stroom, niettegenstaande de inspanning der +machine, die de schroef in omgekeerde richting deed werken. + +Op de muren van den nauwen doorgang zag ik niets dan schitterende en +vurige strepen, door het electrisch licht en de snelheid van de vaart +voortgebracht. Mijn hart klopte hevig; ik hield de handen tegen de +borst gedrukt. + +"Vijf minuten over half elf gaf de kapitein het stuurrad weer over, +en zich naar mij wendend, zei hij: + +"De Middellandsche Zee!" + +In minder dan twintig minuten was de Nautilus, door den stroom +medegesleept, onder de landengte van Suez doorgevaren. + + + +HOOFDSTUK XXX + +De Grieksche Archipel. + +Den volgenden dag, 12 Februari, kwam de Nautilus bij het krieken van +den dag weer boven. Ik haastte mij naar het plat. Op drie kilometer +zuidwaarts van ons zag ik den vagen omtrek der kust van Pelusium; een +stroom had ons van de eene zee naar de andere gevoerd; maar die tunnel, +reeds moeielijk om af te varen, moest onmogelijk op te varen zijn. + +Tegen zeven uur kwamen Ned en Koenraad weer bij mij; de beide +onafscheidelijke vrienden hadden stil geslapen, zonder zich met de +heldendaden van den Nautilus te bemoeien. + +"Welnu, mijnheer de natuurkenner," vroeg de Amerikaan op spottenden +toon, "waar is nu de Middellandsche Zee?" + +"Wij varen op haar oppervlakte, vriend Ned." + +"Wat," vroeg Koenraad, "van nacht?..." + +"Jawel, van nacht zijn wij in eenige minuten onder de onovergankelijke +landengte heengevaren." + +"Ik geloof er niets van," antwoordde de Amerikaan. + +"Gij hebt ongelijk, Ned," hernam ik; "de lage kust, daar in het zuiden +zichtbaar, is de Egyptische kust." + +"Vertel dat aan anderen, mijnheer," zei de stijfhoofdige Amerikaan. + +"Maar als de professor het toch verzekert," bevestigde Koenraad, +"moet je mijnheer gelooven." + +"Bovendien, Ned, kapitein Nemo heeft mij zijn tunnel leeren kennen, +en ik was bij hem in de hut van den stuurman, toen hij zelf den +Nautilus door dezen nauwen doorgang stuurde." + +"Hoor je het, Ned?" zei Koenraad. + +"En jij, die zulke goede oogen hebt, Ned," voegde ik er bij, "kunt +de havenhoofden van Port-Said zien, die ver in zee vooruitsteken." + +De Amerikaan keek nauwkeurig toe. + +"Inderdaad," zei hij, "gij hebt gelijk, mijnheer de professor, en uw +kapitein is een baas; wij zijn waarachtig in de Middellandsche Zee; +goed, laat ons dus nu eens over onze zaken spreken, maar dat vooral +niemand ons hoore!" + +Ik zag wel waar de Amerikaan heen wilde; in allen gevalle achtte ik +het beter er over te praten, omdat hij het begeerde, en wij gingen +met ons drieën bij de lantaarn zitten, waar wij minder gevaar liepen +door den golfslag bespat te worden. + +"Welnu, Ned, nu luisteren wij naar u," zei ik; "wat hebt gij te +vertellen?" + +"Wat ik u te vertellen heb is dood eenvoudig," antwoordde de Amerikaan; +"wij zijn in Europa, en voordat de luimen van kapitein Nemo ons naar +de Poolzeën of den Grooten Oceaan terugvoeren, wil ik den Nautilus +poetsen." + +Ik beken, dat dergelijke gesprekken met Ned Land mij altijd in +verlegenheid brachten. Ik wilde de vrijheid mijner makkers op geenerlei +wijze beletten, doch ik verlangde nog volstrekt niet den kapitein +te verlaten. Door toedoen ven hem en zijn vaartuig vermeerderde ik +dagelijks mijn kennis van de zee, en ik bewerkte mijn boek over de +diepte in dit element zelf. Zou ik ooit zulk een gelegenheid weer +vinden, om de wonderen van den Oceaan te kunnen aanschouwen? Neen, +zeker niet! Ik kon mij dus niet vereenigen met het denkbeeld den +Nautilus vaarwel te zeggen, voordat ik den kring mijner onderzoekingen +over den geheelen omtrek der aarde voltooid had. + +"Vriend Ned," zeide ik, "antwoord mij eens openhartig; verveelt gij +u aan boord? Hebt j' er spijt van dat het lot je in de macht van +kapitein Nemo heeft gebracht?" + +De Amerikaan zweeg eenige oogenblikken; toen sloeg hij de armen over +elkander en zei: "Eerlijk gesproken, heb ik geen berouw van die +onderzeesche reis; ik ben in mijn schik ze meegemaakt te hebben; +maar nu ik haar gemaakt heb, moet er ook een einde aan komen; zoo +denk ik er over." + +"Er zal een eind aan komen, Ned." + +"Waar en wanneer?" + +"Waar? dat weet ik niet. Wanneer? kan ik ook niet zeggen, doch ik +veronderstel dat deze reis zal eindigen, als de zee ons niets meer +leeren kan. Al wat in deze wereld een begin heeft, moet noodwendig +ook een einde hebben." + +"Ik denk als mijnheer," voegde Koenraad er bij, "en het is zeer licht +mogelijk dat, na alle zeeën van den aardbol doorkruist te hebben, +de kapitein ons allen drie ons afscheid geeft." + +"Ja wel," zei de Amerikaan, "of de volle laag." + +"Overdrijf nu niet, meester Land," hernam ik. "Wij hebben niets van +den kapitein te vreezen, maar ik deel ook niet in het gevoelen van +Koenraad. Wij kennen het geheim van den Nautilus, en ik denk niet +dat de kapitein, door ons de vrijheid te schenken, er gemakkelijk +toe zal overgaan dat geheim door ons wereldkundig te maken." + +"Maar wat verwacht gij dan?" vroeg Ned. + +"Dat er zich omstandigheden zullen voordoen, waarvan wij kunnen en +moeten gebruik maken, en dat evengoed over zes maanden als thans." + +"'t Zou wat!" zei Ned Land. "En waar zullen wij over zes maanden zijn, +mijnheer de natuuronderzoeker?" + +"Misschien hier of misschien bij China. Je weet het, dat de Nautilus +een groote snelheid bezit; hij doorklieft het water als een vogel +de lucht; hij vreest geen druk bezochte zeeën. Wie zegt je dat hij +de kusten van Frankrijk, Engeland of Amerika niet zal naderen, waar +wij ten minste even goed een vlucht kunnen beproeven als hier?" + +"Mijnheer Aronnax," antwoordde de Amerikaan, uw redeneering rust op +verkeerden grondslag. U spreekt in het toekomende: "dan zullen wij +hier of daar zijn!" maar ik spreek in het tegenwoordige; "wij zijn +hier en wij moeten daarvan gebruik maken." + +Ik werd door de logica van Ned Land in het nauw gebracht, en ik +voelde dat ik op dat punt geslagen werd. Ik wist niet meer, welke +bewijsgronden ik voor mijn stelling moest aanvoeren. + +"Mijnheer," hervatte Ned, "veronderstellen wij eens het onmogelijke, +dat namelijk de kapitein u heden de vrijheid aanbood, zoudt gij +die aannemen?" + +"Ik weet het niet," antwoordde ik. + +"En als hij er bijvoegde dat het aanbod, dat u heden gedaan werd, +nimmer weer herhaald zou worden, zoudt gij dat aannemen?" + +Ik antwoordde niet. + +"En wat denkt vriend Koen er van?" vroeg Ned Land. + +"Vriend Koen," antwoordde deze bedaard, "heeft niets te zeggen. Evenals +zijn meester en zijn vriend Ned, is hij ongehuwd. Vrouw, kinderen en +bloedverwanten wachten in zijn vaderland niet op hem. Hij is in dienst +van mijnheer, hij denkt als mijnheer, hij spreekt als mijnheer, en +tot zijn spijt behoeft men op hem niet te rekenen om een meerderheid +te verkrijgen. Er zijn dus maar twee personen: mijnheer aan den eenen +en Ned Land aan den anderen kant. Nu hij dit gezegd heeft, luistert +vriend Koen weer toe en is gereed de aanteekeningen er bij te maken." + +Ik moest onwillekeurig glimlachen, toen ik Koenraad zijn persoon zoo +geheel hoorde wegcijferen; de Amerikaan echter moest blijde zijn hem +niet tegen zich te hebben. + +"Welnu, mijnheer," zei Ned Land, "omdat Koenraad dus niet bestaat +kunnen wij met ons beiden de zaak afhandelen. Ik heb gesproken, +u hebt geluisterd: wat hebt u te antwoorden?" + +Ik moest noodwendig een beslissing nemen, en uitvluchten stuitten +mij tegen de borst. + +"Vriend Ned," zei ik, "ziehier mijn antwoord: Je hebt gelijk en mijn +bewijzen houden tegenover de uwe geen steek. Gij moet op den goeden +wil van kapitein Nemo niet rekenen; de voorzichtigheid verbiedt +hem ons de vrijheid terug te geven; derhalve gebiedt deze deugd ons +om van de eerste de beste gelegenheid om den Nautilus te verlaten, +gebruik te maken." + +"Goed, mijnheer Aronnax, dat is verstandig gesproken." + +"Slechts éen opmerking," zei ik, "een enkele: de gelegenheid moet +goed zijn; onze eerste poging om te vluchten moet gelukken; want doet +zij het niet, dan zullen wij de gelegenheid waarschijnlijk nooit weer +krijgen, en kapitein Nemo zal het ons niet vergeven." + +"Dat is alles heel juist," antwoordde de Amerikaan; "maar uw opmerking +is toepasselijk op elke poging om te ontvluchten, hetzij die plaats +hebbe over twee jaar of over twee dagen. Derhalve blijft altijd de +vraag deze: als een gunstige gelegenheid zich voordoet, moet men er +van gebruik maken?" + +"Juist; en zul je me nu eens zeggen, Ned, wat je door een gunstige +gelegenheid verstaat?" + +"Deze: dat de Nautilus wel in een somberen nacht kort bij eenige +Europeesche kust komt." + +"En zou je dan met zwemmen je trachten te redden?" + +"Ja, als wij dicht genoeg bij de kust waren en de Nautilus aan de +oppervlakte dreef; doch zeker niet als wij te ver van land waren en +het vaartuig onder water voer." + +"En wat zou je in dit geval doen?" + +"Dan zou ik trachten me van de sloep meester te maken: ik weet ermee +om te gaan; wij gaan er binnen in zitten en als wij de ijzeren bouten +er uit hebben geschroefd, rijzen wij naar de oppervlakte, zonder dat +zelfs de stuurman onze vlucht zou bemerken." + +"Goed, Ned, loer dus op die gelegenheid; maar vergeet niet, dat een +mislukking ons verderf zou zijn." + +"Ik zal dit niet vergeten, mijnheer!" + +"En wil je nu weten, Ned, wat ik over je plan denk?" + +"Graag, mijnheer Aronnax." + +"Welnu, ik denk, (ik zeg niet: ik hoop) dat deze gunstige gelegenheid +zich nimmer zal voordoen." + +"Waarom niet?" + +"Omdat de kapitein zich niet ontveinzen kan, dat wij niet alle hoop +hebben opgegeven om onze vrijheid te herkrijgen, en dat hij wel op +zijn hoede zal zijn, vooral als wij in het gezicht der Europeesche +kust varen." + +"Ik denk zooals mijnheer," zei Koenraad. + +"Wij zullen wel eens zien," antwoordde Ned Land, die met een +vastberaden gelaat het hoofd schudde. + +"En nu, Ned," voegde ik er bij, "zullen wij verder er over zwijgen: +geen woord meer er over. Den dag waarop je gereed zult zijn, zul je +ons waarschuwen en wij volgen je. Ik verlaat mij geheel op je." + +Dit gesprek, dat later zulke zwaarwichtige gevolgen hebben moest, +eindigde hiermede. Ik moet nu bekennen, dat de gebeurtenissen mijn +voorspelling, tot groote teleurstelling van den Amerikaan, schenen +te bevestigen. Wantrouwde de kapitein ons in die druk bevaren zeeën, +of wilde hij zich slechts onttrekken aan het oog der tallooze schepen +van allerlei natiën, die de Middellandsche Zee doorkliefden? Ik weet +het niet, maar meestentijds bleef hij onder water en ver van de +kust. De Nautilus kwam soms slechts even boven, zoodat de uitkijk van +den stuurman ternauwernood uit het water stak, of wij voeren op groote +diepte, daar wij tusschen den Griekschen archipel en Klein-Azië zelfs +op 2000 meter den bodem niet konden bereiken. + +Zoo wist ik niet anders dat wij het eiland Carpathos, een van de +Sporaden, langs voeren, dan door het vers van Virgilius, dat kapitein +Nemo aanhaalde toen hij met den vinger op de kaart wees: + + + "Est in Carpathio Neptuni gurgite vates, + Coeruleus Proteus...." + + +Het was inderdaad de gewezen verblijfplaats van Proteus, den +ouden herder der kudden van Neptunus, thans het eiland Scarpanto, +tusschen Rhodus en Creta. Ik zag door het raam van den salon alleen +de granietrotsen, waarop het rust. + +Den volgenden dag, 14 Februari, besloot ik eenige uren te besteden +aan het bestudeeren van de visschen uit dien archipel; maar om de +een of andere reden bleven de wanden vast gesloten. Toen ik naging +op welke hoogte de Nautilus zich bevond, merkte ik op, dat wij naar +Candia voeren. Op het oogenblik dat ik mij op de Abraham Lincoln +had ingescheept, was dit geheele eiland in opstand gekomen tegen de +Turksche overheersching; maar ik wist volstrekt niet wat er van dien +opstand tot heden toe geworden is, terwijl de kapitein, die geen +gemeenschap met het land onderhield, mij het zeker niet zou hebben +kunnen zeggen. + +Ik zinspeelde dus in het geheel niet op deze gebeurtenis, toen ik dien +avond met hem alleen in den salon was. Bovendien kwam het mij voor +dat hij stil was en afgetrokken. Toen gaf hij, tegen zijn gewoonte, +bevel om de wanden open te schuiven, en hij liep van het eene glas naar +het andere, om het water nauwkeurig te beschouwen. Waarom? Ik kon het +niet raden, en ik hield mij enkel bezig met de visschen te beschouwen, +die ons voorbij zwommen. Ik zag onder anderen drie centimeter lange +cheilonen, kleine visschen met doorschijnende schubben, loodkleurig +en met roode vlekjes; zij eten veelal zeeplanten, waardoor zij een +uitstekenden smaak hebben; die vischjes waren bij de lekkerbekken te +Rome zeer gezocht; hunne ingewanden met zeeslakkenmelk, pauwenhersens +en papegaaientongetjes klaar gemaakt, vormden den goddelijken schotel, +die Vitellius in verrukking bracht. Een andere zeebewoner uit deze +streken bracht mij de oudheid nogmaals in herinnering. Het was de +remora, die zich aan den buik der haaien vasthecht en zóó medezwemt; +volgens het beweren der ouden kon deze kleine visch, als hij zich +aan de kiel van een schip hechtte, het in de vaart tegenhouden, +en toen een van deze dieren in den slag van Actium het schip van +Antonius tegenhield, maakte het daardoor de verovering voor Augustus +gemakkelijk. Waarvan hangt toch dikwijls het lot der volken af! + +Mijn oogen konden zich van al die wonderen der zee niet afwenden, +toen ik door een onverwachte verschijning werd getroffen. + +Midden in zee verscheen plotseling een man, een duiker, die een +klein leeren zakje aan zijn gordel droeg. Het was geen lijk, dat met +den stroom voortdreef, het was een levend mensch, die met krachtige +hand voortzwom, en nu en dan verdween, om aan de oppervlakte adem te +scheppen, doch aanstonds weer naar beneden dook. Ik keerde mij met +bewogen stem tot den kapitein: "Een man een drenkeling!" riep ik, +"wij moeten hem redden!" De kapitein antwoordde niet en kwam bij +het raam. De man zwom naar ons toe, drukte het gelaat tegen het glas +en keek ons aan. Tot mijn groote verbazing gaf de kapitein hem een +teeken; de duiker gaf met een wenk antwoord, steeg onmiddellijk naar +boven en kwam niet weer terug. + +"Verontrust u niet," zei de kapitein. "Het is Nikolaas van kaap +Matapan, de Visch bijgenaamd. Hij is op al de Cycladen goed bekend; +een voortreffelijk duiker! Het water is zijn element, en hij leeft +er meer in dan op het land, want hij gaat onophoudelijk van het eene +eiland naar het andere, tot zelfs naar Kreta." + +"Kent gij hem, kapitein?" + +"Waarom niet, mijnheer?" + +Toen de kapitein dit gezegd had, ging hij naar een kast, dicht bij +het linker raam van den salon. Bij dit meubel zag ik een met ijzer +beslagen kist staan, op wier deksel een koperen plaat was bevestigd +met het opschrift: "Mobilis in mobile." + +Zonder op mijn tegenwoordigheid te letten, opende de kapitein de +kast; het was een soort geldkist die een groot aantal gouden staven +bevatte. Waar kwam dat kostbaar metaal vandaan? Waar haalde de kapitein +het en wat zou hij er mee doen? + +Ik zei geen woord, ik keek slechts toe. Kapitein Nemo nam de staven +éen voor éen en schoof ze geregeld in een kist, die hij er geheel mede +vulde. Ik hield het er voor, dat deze meer dan duizend kilogrammen +goud bevatte, dat is te zeggen voor ongeveer drie millioen franken. + +De kist werd goed gesloten, en de kapitein schreef er een adres op +met Grieksche letters. Toen dit gedaan was, drukte hij op een knop, +die door middel van een draad gemeenschap had met het verblijf der +equipage. Er verschenen acht man, die niet zonder veel moeite de kist +uit den salon droegen; toen hoorde ik dat zij die met takels de groote +trap optrokken. + +Op dit oogenblik wendde kapitein Nemo zich tot mij: + +"En gij zeidet, mijnheer de professor?" vroeg hij. + +"Ik zei niets, kapitein." + +"Dan wensch ik u een goeden nacht, mijnheer," en daarop verliet hij +den salon. Ik ging, zooals men denken kan, zeer nieuwsgierig naar mijn +kamer. Ik zocht verband tusschen de verschijning van den zwemmer en +die met goud gevulde kist. Weldra voelde ik aan eenige slingering, +dat de Nautilus uit de diepte naar boven kwam en aan de oppervlakte +dreef. Toen hoorde ik op het plat loopen; ik begreep, dat men de +sloep los maakte en in zee bracht; een oogenblik stiet zij tegen +den Nautilus en toen was alles stil. Twee uren daarna hoorde ik +weer hetzelfde geraas en hetzelfde geloop. De sloep werd aan boord +geheschen en vastgeschroefd, waarna de Nautilus weer in de diepte zonk. + +Derhalve waren die schatten aan hun adres bezorgd. Waar en wie was +de zaakgelastigde van den kapitein? + +Den volgenden dag vertelde ik aan Ned en Koenraad wat er dien nacht +gebeurd was en mijn nieuwsgierigheid zeer had opgewekt. Mijn makkers +waren niet minder verbaasd dan ik. + +"Maar waar haalt hij die millioenen van daan?" vroeg Ned Land. Daarop +kon ik geen antwoord geven. Ik ging na het ontbijt naar den salon en +zette mij aan het werk; ik bleef tot vijf uur zitten schrijven. Of +ik het aan mijn lichaamstoestand moest toeschrijven wist ik niet, +doch ik voelde op dat oogenblik een groote hitte, zoo zelfs, dat ik +mijn bovenkleed moest uitdoen. Ik begreep er niets van, want wij +waren op geen hooge breedte, en bovendien kon de Nautilus, die op +vrij groote diepte voer, geen hinder hebben van hooge temperatuur. Ik +keek eens op den manometer; deze wees een diepte van twintig meter, +waar dus de warmte van den dampkring niet meer kon doordringen. + +Ik ging voort met mijn werk, doch de hitte werd bijna onverdraaglijk. + +"Zou er brand aan boord zijn?" vroeg ik mij zelven af. + +Ik wilde den salon verlaten, toen kapitein Nemo binnentrad; hij ging +naar den thermometer, keek dien na en zei: + +"Twee-en-veertig graden." + +"Dat merk ik, kapitein," antwoordde ik; "en als die warmte nog +toeneemt, zullen wij die niet meer kunnen verdragen." + +"Och, mijnheer, die warmte zal niet vermeerderen, als wij het niet +willen." + +"Kunt u die dan naar willekeur regelen?" + +"Neen, maar ik kan mij van het punt verwijderen waar zij ontstaat." + +"Komt zij dan van buiten?" + +"Zonder twijfel; wij varen in een stroom van kokend water." + +"Is het mogelijk?" riep ik uit. + +"Kijk maar." + +De wanden openden zich, en ik zag dat het water om den Nautilus +geheel wit was. Zwaveldampen ontwikkelden zich in de zee, die als +in een ketel kookte. Ik hield mijn hand tegen het glas, doch dit was +zóo heet, dat ik de hand terugtrok. + +"Waar zijn wij?" vroeg ik. + +"Bij het eiland Santorino, mijnheer de professor," antwoordde de +kapitein, "en juist in het kanaal dat Nea-Kameni van Palea-Kameni +scheidt. Ik heb u het zonderling schouwspel van een onderzeesche +vulkanische uitbarsting willen doen zien." + +"Ik dacht," zei ik, "dat de vorming van deze nieuwe eilanden afgeloopen +was." + +"Niets is ooit in deze vulkanische streken afgeloopen," antwoordde +Nemo, "en de aarde wordt hier altijd door onderaardsch vuur in beweging +gebracht. In het negentiende jaar onzer jaartelling verscheen, volgens +Cassiodorus en Plinius, een nieuw eiland, Theia of het Goddelijke +genaamd, op dezelfde plaats waar zich kortelings nieuwe eilandjes +hebben gevormd. Later verdween het onder de golven, om in het jaar 69, +nog eens te verschijnen en nog eenmaal te verdwijnen. Sedert dien tijd +tot op onze dagen bespeurde men geen vulkanische werking, totdat op 3 +Februari 1866 een nieuw eilandje, waaraan men den naam van George gaf, +in de nabijheid van Nea-Kameni, te midden van zwaveldampen opsteeg +en zich drie dagen later daaraan vasthechtte. Zeven dagen later, +13 Februari, verscheen het eilandje Aphroessa, door een kanaal van +tien meter breed van Nea-Kameni gescheiden. Ik was juist in deze +zee toen het verschijnsel zich voordeed, en ik heb het in alle +bijzonderheden kunnen nagaan. Het eilandje Aphroessa was rond, had +drie honderd meter in doorsnede en was tien meter hoog. Het bestond +uit zwarte, glasachtige lava, met stukken veldspaat vermengd. Eindelijk +vertoonde zich den 10den Maart een veel kleiner eiland, Reka genaamd, +bij Nea-Kameni, en sedert dien tijd hebben zich deze drie eilandjes +vereenigd en vormen op dit oogenblik éen geheel." + +"En het kanaal waarin wij ons thans bevinden?" vroeg ik. + +"Hier is het," zei de kapitein, terwijl hij het mij op een kaart +van den Archipel aanwees; "gij ziet, dat ik er de nieuwe eilandjes +heb opgezet." + +"Maar dit kanaal zal zich eens vullen?" + +"Dat is zeer waarschijnlijk, mijnheer Aronnax, want sedert 1866 zijn +er nog acht kleine lava-eilandjes tegenover de haven St. Nicolaas +op Palea-Kameni verrezen. Het is dus waarschijnlijk dat Nea en Palea +zich vrij spoedig zullen vereenigen. Indien in den Grooten Oceaan de +koralen landen vormen, dan zijn het hier vulkanische uitbarstingen: +zie eens, mijnheer, wat er hier onder de eilanden geschiedt." + +Ik kwam weer bij het raam; de Nautilus bewoog zich niet meer; de +hitte werd ondraaglijk; de zee werd rood in plaats van wit, door de +aanwezigheid van ijzerzouten. Niettegenstaande de salon zeer dicht +gesloten was, drong een onverdraaglijke zwavellucht tot ons door, +en ik zag vuurroode vlammen, die het electrisch licht verdoofden. Ik +zweette, ik stikte bijna, ik dacht dat ik gebraden werd. + +"Wij kunnen niet langer in dit kokend water blijven," zei ik tot +den kapitein. + +"Neen, dat zou onvoorzichtig zijn," antwoordde Nemo bedaard. Een bevel +werd gegeven, de Nautilus zette zich weer in beweging en verwijderde +zich van dien oven, waarbij hij het niet langer ongestraft had kunnen +uithouden. Een kwartier later haalden wij weer adem aan het oppervlak +der zee. + +Ik dacht er toen aan, dat, zoo Ned Land een dezer streken had +uitgekozen om te vluchten, wij zeker niet levend uit deze vuurzee +zouden gekomen zijn. + +Den volgenden dag, 16 Februari, verlieten wij dit gedeelte der zee, +dat tusschen Rhodus en Alexandrië soms een diepte van 3000 meter +heeft, en de Nautilus Cerigo rechts latende liggen, verlieten wij +den Griekschen Archipel, na om kaap Matapan te zijn heengevaren. + + +HOOFDSTUK XXXI + +Door de Middellandsche Zee in twee dagen. + +De Middellandsche Zee, de blauwe zee bij uitnemendheid, omringd +door kusten waarop oranjeboomen, aloë's, cactussen en pijnboomen +groeien en mirten hunne welriekende geuren verspreiden, waarlangs +ruwe bergen hunne toppen hemelwaarts verheffen, waarboven het zuiver +en doorschijnend luchtazuur zich welft, de zee, die onophoudelijk +door stormen of door onderaardsch vuur in beweging wordt gebracht, +is voortdurend het slagveld, waar Neptunus en Pluto elkander het +wereldgebied betwisten. Aan haar oevers en op haar golven wordt de +mensch in een van de krachtigste luchtstreken van den aardbodem als +wedergeboren. + +Doch hoe schoon die zee ook zij, ik heb maar een vluchtig overzicht +kunnen nemen van dat waterbekken, dat twee millioen vierkante kilometer +oppervlakte beslaat. De kennis van den kapitein hielp mij hier ook +weinig, want die raadselachtige persoon verscheen bij deze snelle +vaart geen enkele maal. Ik schat den afstand, dien de Nautilus onder +zee aflegde, op ongeveer 2400 kilometer, en deze reis legde hij in +tweemaal vierentwintig uren af. Na den 16den Februari de Grieksche +wateren verlaten te hebben, waren wij den 18den, bij het opkomen van +de zon, reeds door de straat van Gibraltar. Het was mij daardoor vrij +duidelijk dat deze Middellandsche Zee, besloten tusschen bewoonde +landen, die hij wilde ontvluchten, den kapitein bijzonder onaangenaam +moest zijn. Hare golven en koeltjes wekten waarschijnlijk bij hem al +te veel droeve herinneringen, mogelijk al te veel leed op. Hij kon +zich hier met zijn vaartuig niet zoo vrij bewegen als in den Oceaan, +en zijn Nautilus voelde zich tusschen de te nabij elkander liggende +Afrikaansche en Europeesche kusten te bekneld. Wij hadden een snelheid +van vijfenveertig kilometer in het uur. Het spreekt van zelf dat Ned +Land, tot zijn groote spijt, zijn ontvluchtingsplannen moest opgeven; +hij kon zich van de sloep niet bedienen, nu deze werd meegesleept +met een vaart van ongeveer twaalf meter in de seconde. Onder die +omstandigheden den Nautilus te verlaten, zou even gevaarlijk geweest +zijn, als om uit een sneltrein in volle vaart te springen. Bovendien +kwam ons vaartuig alleen des nachts aan de oppervlakte, om een voorraad +versche lucht in te nemen, en het snelde slechts vooruit volgens de +aanwijzingen van het kompas en den log. + +Ik zag dus van het inwendige der Middellandsche Zee alleen wat +een reiziger in een sneltrein van het landschap ziet, waardoor hij +heen vliegt, dat is te zeggen, den verren gezichteinder, en niet +wat onder zijn oogen langs hem gaat. Evenwel konden Koenraad en ik +eenige visschen bekijken, wier snelheid ze eenige oogenblikken in +het vaarwater van den Nautilus deed vertoeven. Wij bleven voor de +glazen van den salon op den uitkijk staan, doch ik kon maar weinige +aanteekeningen maken over de ichthyologie der Middellandsche Zee. Van +de verschillende visschen, die haar bewonen, heb ik enkelen goed, +anderen slechts ter loops gezien, zonder nog te spreken van hen, +die door de snelheid van den Nautilus ons als voorbij vlogen. Ik +zag in het door onze electrische lantaarn helder verlicht gedeelte +lampreien kronkelen van een meter lang, die men bijna in alle zeeën +aantreft, roggen van vijf voet breed, met witten buik en gevlekten +rug. Twaalf voet lange haaien, door duikers in deze zee zoo gevreesd, +wedijverden met hen in snelheid; zeevisschen, bekend om den fijnen +reuk; goudvisschen, prachtige steuren, schoten langs ons glas, en +raakten het somwijlen aan. + +Ik geloof, dat toen wij de Adriatische Zee voorbijvoeren, ik ook twee +of drie potvisschen heb gezien. Koen meende dolfijnen en zeekalven, +en zelfs een voet zes lange schildpad te hebben opgemerkt. + +Toen wij tusschen Sicilië en Tunis doorvoeren, verminderde de +Nautilus zijn snelheid; in deze ruimte tusschen kaap Bon en de +westpunt van Sicilië stijgt de bodem der zee bijna plotseling. Daar +is een wezenlijke bergkam, waarboven slechts zeventien meter water +staan, terwijl de diepte aan weerszijden zeventig meter bedraagt. De +Nautilus moest dus zeer voorzichtig varen, om niet tegen dien +onderzeeschen rotswand te stooten. Ik wees Koenraad op een kaart van +de Middellandsche Zee de plaats van dezen langen rotswand aan. + +"Mijnheer moet mij niet kwalijk nemen," zei hij, "maar dat is een +wezenlijke landtong tusschen Europa en Afrika." + +"Ja, vriend," antwoordde ik; "zij sluit dit gedeelte der zee bij de +kust van Libye geheel af, en de peilingen van Smith hebben bewezen, +dat de beide werelddeelen eertijds tusschen de kapen Boco en Farina +verbonden waren." + +"Ik geloof het graag," zei Koenraad. + +"Ik zal er nog bijvoegen," hervatte ik, "dat er een dergelijke +verbinding tusschen Gibraltar en Ceuta bestaat, die in een +voorwereldlijk tijdperk de Middellandsche Zee geheel afsloot." + +"En," vroeg Koenraad, "als eenige vulkanische uitbarsting die beide +scheidingsmuren eens tot boven de golven verhief?" "Dat is niet +waarschijnlijk, Koenraad." + +"Laat ik eerst uitspreken, mijnheer; als dit verschijnsel eens plaats +vond, zou het onaangenaam zijn voor mijnheer de Lesseps, die zich +zooveel moeite geeft om de landengte door te graven." + +"Dat is waar; maar ik herhaal het, Koen, dit verschijnsel zal niet +plaats hebben. De kracht der onderaardsche werking vermindert +voortdurend. De vulkanen, die in vroeger tijdperken zoo talrijk +waren, dooven langzamerhand uit; de inwendige warmte verflauwt, de +temperatuur der onderste aardlagen daalt eeuw op eeuw vrij merkbaar, +en dit ten nadeele van onze aarde, want die warmte is haar leven." + +"Maar de zon...." + +"De zon is onvoldoende, Koen. Kan zij warmte aan een lijk geven?" + +"Neen, niet zoover ik weet." + +"Welnu, mijn vriend, eens zal de aarde een kil lijk worden; zij zal +onbewoonbaar en onbewoond zijn als de maan, die haar levenskracht +sedert langen tijd verloren heeft." + +"Over hoeveel eeuwen?" vroeg Koenraad. + +"Over eenige honderdduizenden van jaren, mijn jongen." + +"Dan hebben wij nog tijd om onze reis te eindigen, als Ned Land zich +er tenminste niet mee bemoeit," antwoordde Koenraad. + +En Koenraad ging geheel gerustgesteld voort dien hoog liggenden bodem +der zee te bestudeeren, waarover de Nautilus met gematigde snelheid +heenstreek. + +Daar vertoonde zich op een rotsachtigen en vulkanischen bodem een +geheele flora met de schoonste, schitterendste en veelkleurigste +gewassen; ook bewonderde hij er de tallooze week- en schaaldieren, +die er zich tusschen vertoonden, en met welker rangschikking in +klassen en orden hij zich bijzonder vermaakte. + +Gedurende den nacht van den 16den op den 17den Februari waren wij in de +westelijke helft der Middellandsche Zee gekomen, waarvan de grootste +diepte ongeveer 3000 meter bedraagt. De Nautilus daalde daar tot in +de onderste lagen der zee. In plaats van de wonderen der natuur, +aanschouwde mijn oog daar allerhande hartroerende en vreeselijke +tooneelen. Wij waren toch in dat gedeelte der Middellandsche Zee, dat +steeds zoo vruchtbaar is geweest aan allerlei rampen. Hoeveel schepen +hebben er tusschen de kusten van Algerië en Provence geen schipbreuk +geleden, hoeveel vaartuigen zijn er niet verdwenen! De Middellandsche +Zee is, in vergelijking van de uitgestrektheid van den grooten Oceaan, +slechts een meer, maar een meer, welks water grillig en veranderlijk +is in den hoogsten graad: heden is het kalm en kabbelt het zachtkens +tegen de ranke kiel eener kleine boot, dan weer woedt het en bruist +het op door de stormwinden gegeeseld, zoodat zelfs de sterkste schepen +door de korte golven worden stuk geslagen. + +Hoeveel wrakken zag ik dan ook niet bij onzen snellen tocht door de +diepte, sommigen reeds geheel door koraalgewassen, anderen slechts +met wier en roest bedekt; ankers, kanonnen, kogels, schroeven, +stukken van stoommachines, gebarsten ketels, en soms houten wrakken, +die onder water ronddreven, hetzij recht op, hetzij onderste boven +gekeerd! Van deze vergane schepen waren sommigen door aanzeiling, +anderen door het stooten op rots of klip gezonken. Ik zag er, die +rechtop naar beneden waren gegaan, met mast en tuig nog in behoorlijke +orde; het was als of zij voor anker lagen, en gereed waren om weg +te zeilen. Toen de Nautilus er tusschen doorvoer en ze met zijn +electrisch licht bescheen, was het alsof zij hem met de vlag wilden +begroeten en een nommervlag hijschen! Maar neen, het was niets dan de +stilte des doods op dit ongeluksveld. Ik merkte op, dat de bodem der +zee meer met wrakken bedekt was naarmate wij de straat van Gibraltar +naderden. Daar ontmoeten elkander de kusten van Afrika en Europa, en +in dit nauw gedeelte komen ongelukken talrijker voor. Ik zag daar tal +van ijzeren wrakken, phantastische overblijfselen van stoombooten, +sommigen op zijde liggend, anderen overeind als vreeselijk groote +dieren. Van een van die stoombooten was een zijde geheel opengespleten, +de schoorsteen krom gebogen, van de raderen bleef niets dan wat ijzeren +stangen over, het roer was van het achterschip afgescheurd, en hing +er met slechts een keten nog bij, terwijl de geheele achtersteven +door zeezout was ingevreten; welk een vreeselijk schouwspel! Hoeveel +fortuinen waren door die schipbreuk niet te gronde gericht, hoeveel +slachtoffers mee naar de diepte gesleept? Was er nog iemand van de +schepelingen gered om die ontzettende ramp te kunnen navertellen, of +bewaarden de golven het geheim van dit ongeluk? Ik weet niet waarom, +doch de gedachte schoot mij door het brein dat dit de Atlas wel zijn +kon, die voor ongeveer twintig jaren met man en muis verdwenen is, +en waarvan men nimmer meer heeft hooren spreken! O, wat zou men een +treurig tafereel kunnen ophangen van de diepten der zee, van dat +uitgestrekte kerkhof, waar zoovele rijkdommen verloren zijn gegaan, +zooveel slachtoffers den dood hebben gevonden! + +De Nautilus vervolgde kalm en snel als altijd zijn vaart, midden door +al deze wrakken heen. Den 19den Februari, 's morgens om drie uur, +waren wij vóór de straat van Gibraltar. Er zijn daar twee zeestroomen: +de bovenstroom, dien men sedert lang kent, voert het water van den +Oceaan naar de Middellandsche Zee; doch een benedenstroom doet het +tegenovergestelde, zooals de wetenschap in den laatsten tijd heeft +bewezen. De Middellandsche Zee toch neemt steeds toe door het water +van den Oceaan en de rivieren die er in uitmonden. Haar peil zou +dus jaarlijks vrij wat hooger worden, want de uitdamping is niet +voldoende om het evenwicht te herstellen. Docht dit is zoo niet, +zoodat men natuurlijk het bestaan van een benedenstroom heeft moeten +aannemen, die door de straat van Gibraltar het overtollige water van de +Middellandsche Zee naar den Oceaan voert. Van dezen onderstroom maakte +de Nautilus gebruik; hij schoot snel door de nauwe zeestraat. Een +oogenblik slechts zag ik de wonderschoone bouwvallen van den tempel +van Hercules, die volgens Plinius en Avienus met het lage eiland +waarop hij stond gezonken is, en weinige oogenblikken daarna dreven +wij op de golven van den Atlantischen Oceaan. + + +HOOFDSTUK XXXII + +De Golf van Vigo. + +De Atlantische Oceaan, ontzaglijke waterplas van 25 millioen vierkante +kilometer; belangrijke zee, welke de ouden bijna niet kenden, behalve +misschien de Carthagers, de Hollanders der oudheid, die op hun +handelsreizen de westkusten van Europa en Afrika bezochten! Oceaan, +wiens kusten zulk een onmetelijken omtrek hebben, waarin de grootste +rivieren der wereld haar water doen stroomen; prachtige watervlakte, +onophoudelijk doorkliefd door de schepen van alle natiën, versierd +met de vlaggen van alle landen der wereld, en welks zuidelijk uiteinde +wordt gevormd door twee kapen, bij de zeevaarders evenzeer gevreesd, +de Stormkaap en kaap Hoorn! + +De Nautilus doorkliefde het water van den Oceaan met zijn schroef +in drie en een halve maand, na een afstand te hebben afgelegd van +bijna 40.000 kilometer. Waar gingen wij nu heen, en wat zou ons de +toekomst opleveren? + +Toen wij de straat van Gibraltar door waren, had de Nautilus het +ruime sop gekozen; hij rees naar de oppervlakte, waardoor wij dus in +de gelegenheid werden gesteld onze dagelijksche wandelingen op het +plat te vervolgen. + +Ik ging met Ned Land en Koenraad aanstonds naar boven. Op een +afstand van twaalf kilometer zagen wij flauw kaap St. Vincent, het +zuidwestelijk uiteinde van het Iberische schiereiland. De wind woei +vrij sterk uit het zuiden. De zee stond hol, en deed den Nautilus sterk +slingeren. Het was bijna onmogelijk om op het plat te blijven staan, +daar groote golven er telkens overheen sloegen. Wij gingen dus naar +beneden, na een goeden voorraad versche lucht te hebben ingeademd. Ik +ging naar mijn kamer, en Koenraad naar zijn hut, maar Ned Land volgde +mij met een afgetrokken gelaat. Onze snelle reis door de Middellandsche +Zee had hem niet in staat gesteld zijn voornemen ten uitvoer te +brengen en hij ontveinsde zijn teleurstelling maar weinig. Toen hij +de deur had gesloten, ging hij zitten en zag mij zwijgend aan. + +"Vriend Ned," zei ik, "ik begrijp je, maar je hebt je niets te +verwijten. De gedachte aan de vlucht zou een groote dwaasheid geweest +zijn, nu de Nautilus zoo vreeselijk snel voorwaarts ging." + +Ned Land antwoordde niet; zijne gesloten lippen en gefronste +wenkbrauwen duidden genoegzaam aan, dat maar éen gedachte hem bezig +hield. + +"Komaan," zei ik, "niets is nog verloren; wij varen de kust van +Portugal langs. Frankrijk en Engeland zijn niet ver meer verwijderd, +en daar kunnen wij immers ook heen vluchten? Als de Nautilus, buiten de +straat van Gibralter komende, zich naar het zuiden had gewend, als hij +ons mee had gesleept naar de streken, waar bijna geen land te vinden +is, dan zou ik even teleurgesteld zijn als jij; maar nu weten wij, dat +kapitein Nemo de zeeën der beschaafde natiën niet ontvlucht, en binnen +weinige dagen geloof ik wel, dat je met volle zekerheid kunt handelen." + +Ned Land keek mij nog strakker aan, en opende eindelijk den mond. + +"Van avond!" zei hij. + +Ik stond plotseling op; ik was, ik moet het bekennen, weinig voorbereid +op zulk een mededeeling; ik had den Amerikaan willen antwoorden, +doch ik kon geen woord uitbrengen. + +"Wij waren overeengekomen een gelegenheid af te wachten," vervolgde +Ned Land. "Die gelegenheid heb ik nu; van avond zullen wij maar eenige +kilometers van de Spaansche kust verwijderd zijn; de nacht is donker, +de wind is west; ik heb uw woord, mijnheer Aronnax, en ik reken op u." + +Daar ik bleef zwijgen, stond de Amerikaan op en naderde mij. + +"Van avond om negen uur," fluisterde hij; "ik heb Koen +gewaarschuwd. Dan zal de kapitein waarschijnlijk in zijn kamer en +naar bed zijn; de machinisten en matrozen kunnen ons niet zien; +Koenraad en ik zullen naar de hoofdtrap gaan: gij, mijnheer Aronnax, +zult een paar schreden afstands in de bibliotheek wachten op ons +teeken. De riemen, de mast en de zeilen zijn al in de sloep; ik heb +er zelfs eenige levensmiddelen in kunnen brengen; ook heb ik mij van +een sleutel meester gemaakt om de bouten los te schroeven, die de +boot aan den Nautilus verbinden. Alles is dus gereed. Tot van avond." + +"De zee staat hol," zei ik. + +"Dat is waar," antwoordde Ned, "maar dat moet men wagen. De vrijheid is +wel wat waard; bovendien, de boot is sterk, en eenige kilometers met +een goeden wind beteekenen niets. Wie weet of wij morgen geen honderd +kilometer ver in zee zijn? Als de omstandigheden ons begunstigen, +zullen wij tusschen tien en elf uur ergens aan wal stappen of dood +zijn. God behoede u dus, en tot van avond!" + +Daarop ging hij heen, en liet mij versuft zitten; ik had mij +verbeeld, dat als het geval eens daar was, ik den tijd zou hebben +om te overdenken, en de zaak te bepraten. Mijn koppige makker liet +mij daarvoor geen tijd, en wat zou ik hem ook gezegd hebben? Ned +Land had honderdmaal gelijk; het was nu een vrij goede gelegenheid, +en hij maakte er gebruik van. Kon ik mijn woord intrekken en de +verantwoordelijkheid op mij laden van uit geheel persoonlijke belangen +de toekomst mijner makkers in de waagschaal te stellen? Kon morgen +de kapitein ons niet in volle zee, ver van alle land, met zich voeren? + +Op dat oogenblik gaf mij een vrij sterk geruisch te kennen dat de +vergaarbakken van den Nautilus vol liepen en wij weer in de diepte +daalden. + +Ik bleef in mijn kamer, omdat ik den kapitein wilde ontwijken, +die in mijn oog en op mijn gelaat de ontroering niet mocht lezen, +die zich van mij had meester gemaakt. Ik bracht dus een treurigen +dag door, geslingerd tusschen de begeerte om mijne vrijheid terug te +krijgen, en het leedwezen dezen wonderbaarlijken Nautilus te verlaten, +zonder mijn onderzeesche studiën voleindigd te hebben. Ik zou dus dien +Oceaan vaarwelzeggen, zonder er de diepten van te hebben nagespoord, +zonder ook hier de geheimen te hebben ontdekt, welke de Indische en +Groote Oceaan mij hadden ontvouwd! Mijn roman viel mij reeds bij het +eerste deel uit de handen, mijn droom werd op het schoonste oogenblik +afgebroken! Welke onaangename uren gingen er voorbij; dan zag ik +mij met mijn makkers aan wal, dan weer wenschte ik tegen het gezond +verstand in, dat eenige onvoorziene omstandigheden het plan van Ned +Land in duigen mochten doen vallen. + +Tweemaal ging ik naar den salon om het kompas te raadplegen, ten +einde te zien of de Nautilus de kust bleef naderen, of er zich van +verwijderde. Maar neen: de Nautilus bleef altijd bij de Portugeesche +kust; hij voer steeds naar het noorden. Wij moesten er dus partij +van trekken en ons voor de vlucht gereed houden; mijn bagage was niet +zwaar, niets dan mijn aanteekeningen. + +Ik vroeg mij zelven af wat kapitein Nemo wel van onze ontsnapping +zou denken, welke ongerustheid, welk leedwezen deze hem misschien zou +veroorzaken, en wat hij doen zou, ingeval hem ons plan bekend werd, +of het mislukte! Ik had mij ongetwijfeld niet over hem te beklagen; +integendeel. Nimmer werd gastvrijheid gulhartiger aangeboden dan de +zijne; doch als ik hem verliet, kon ik toch niet van ondankbaarheid +worden beschuldigd, want geen eed verbond ons aan hem. Hij rekende +alléén op den drang der omstandigheden, niet op ons woord, om ons +voor altijd aan hem te verbinden; hij had ronduit bekend, dat hij +ons altijd gevangen zou houden, en dit rechtvaardigde ons voornemen. + +Ik had den kapitein sedert ons bezoek aan het eiland Santorino niet +terug gezien. Zou het toeval ons voor mijn vertrek nog bij elkander +brengen? Ik begeerde en ik vreesde het te gelijk. Ik luisterde of ik +hem niet in zijn hut, naast de mijne hoorde loopen, doch geen geluid +trof mijn oor; zijn hut moest ledig zijn. + +Toen vroeg ik mij zelven af of die vreemde man wel aan boord +was. Sedert dien nacht, waarin de sloep den Nautilus had verlaten +om die geheimzinnige reis te doen, waren mijn denkbeelden te zijnen +opzichte wel eenigszins gewijzigd. Ik dacht dat kapitein Nemo, wat hij +ook mocht zeggen, met het bewoonde land nog wel in eenige betrekking +zou staan. Verliet hij nooit den Nautilus? Weken waren soms voorbij +gegaan, dat ik hem niet gezien had. Wat deed hij in dien tijd, en +bedreef hij geen daden, waarvan ik den aard niet kon gissen, terwijl +ik nog altijd meende dat hij een eeuwigen haat aan het menschdom had +gezworen? Duizenden gedachten van dien aard bestormden mij. Het veld +mijner veronderstellingen moest zich uitbreiden in de omstandigheden, +waarin ik mij bevond: ik voelde mij zeer onaangenaam: ik dacht dat +aan den dag geen einde zou komen. De uren sloegen te langzaam voor +mijn ongeduld. + +Mijn middagmaal werd mij, als naar gewoonte, in mijn kamer gebracht. Ik +at slecht, daar ik veel te afgetrokken was. Ik ging te zeven uur van +tafel. Honderd twintig minuten--ik telde ze--scheidden mij nog van het +oogenblik, dat ik met Ned Land zou meegaan. Mijn angst verdubbelde, +mijn pols sloeg hevig: ik kon niet op mijn plaats blijven zitten. Ik +liep heen en weer, omdat ik daardoor de onrust van mijn gemoed hoopte +te doen bedaren. Het denkbeeld in onze gewaagde onderneming niet +te slagen was de minste mijner zorgen, maar de gedachte ons plan +ontdekt te zien vóór wij den Nautilus verlaten hadden, en gebracht +te worden voor den toornigen, of, wat nog erger was, den door onze +vlucht treurigen kapitein, dat deed mijn hart hevig kloppen. + +Ik wilde den salon een laatste maal weerzien; ik ging door de gang, +en kwam in het museum, waar ik zoo vele aangename en nuttige uren had +doorgebracht. Ik bekeek al die rijkdommen, al die schatten, als iemand +die den volgenden dag in levenslange ballingschap wordt weggevoerd, +of die vertrekt om niet weer terug te komen. Die wonderen der natuur, +die meesterstukken der kunst, tusschen welke ik reeds zoovele dagen +mijns levens sleet, zou ik voor altijd verlaten. Ik zou nog eens door +de glazen van den salon in het water van den Oceaan hebben willen zien, +maar de wanden bleven vast gesloten, en een ijzeren plaat scheidde +mij van de zee, die ik nog niet kende. + +Toen ik den salon doorliep, kwam ik bij de deur, die toegang verleende +tot de hut van den kapitein. Tot mijn groote verwondering stond deze +deur half open; ik deed onwillekeurig een schrede achterwaarts; als +kapitein Nemo in zijn kamer was, kon hij mij zien. Toen ik evenwel +geen enkel gerucht hoorde, naderde ik. De hut was verlaten; ik stiet +de deur open en deed eenige schreden naar binnen: altijd dezelfde +ernstige kloosterachtige eenvoud. + +Op dit oogenblik troffen mij eenige teekeningen, die langs de wanden +hingen en waarop ik vroeger niet gelet had. Het waren portretten +van groote historische mannen, wier leven slechts de voortdurende +opoffering aan een groote menschelijke gedachte geweest was: +Kosciusko, de held, die met den Poolschen volkszang op de lippen +gevallen was; Botzaris, de Leonidas van het nieuwe Griekenland; +O'connell, de verdediger van Ierlands onafhankelijkheid; Washington, +de grondlegger der Amerikaansche Unie; Manin, de Italiaansche patriot; +Lincoln, door den dolk van een voorstander der slavernij gevallen, +en eindelijk de martelaar der bevrijding van het ras der zwarten, +John Brown, aan de galg hangend, zooals de pen van Victor Hugo ons +dit zoo vreeselijk geschilderd heeft. + +Welke band bestond er tusschen die heldenzielen en de ziel van +kapitein Nemo? Kon ik uit die portrettenverzameling het geheim van +zijn leven raden? Was hij de kampvechter voor de onderdrukte volken, +en de bevrijder der onder slavernij zuchtende natiën? Had hij in de +laatste staatkundige of maatschappelijke beroeringen van deze eeuw +een rol gespeeld? Was hij een der helden geweest van den vreeselijken +Amerikaanschen oorlog, die zoo ellendig was en zoo roemrijk tevens? + +Plotseling sloeg de pendule acht uur; de eerste slag wekte mij uit +mijn droomen op; ik beefde alsof een onzichtbaar oog mijn geheimste +gedachte had kunnen doorgronden, en ik snelde de kamer uit. + +Mijn oog vestigde zich toen op het kompas; wij voeren altijd naar +het noorden; de log wees een matige snelheid aan, de manometer een +diepte van ongeveer twintig meter. De omstandigheden begunstigden +dus het plan van den Amerikaan. + +Ik ging weer naar mijn kamer, trok warme kleederen aan, zeelaarzen, +een muts van otterbont, een wambuis met het vel van een zeekalf +gevoerd. Ik was gereed, ik wachtte; het geraas van de schroef brak +alleen de stilte at, die aan boord heerschte; ik luisterde en spitste +de ooren; zou mij het gerucht van stemmen niet doen vernemen, dat Ned +Land in zijn plannen verhinderd en overvallen was? Een doodelijke +ongerustheid maakte zich van mij meester; ik trachtte te vergeefs +mijn kalmte terug te krijgen. + +Eenige minuten vóór negen, hield ik het oor tegen de kamerdeur van +den kapitein; ik hoorde niets; ik verliet de hut en kwam weer in +den salon, die bijna donker en verlaten was. Ik opende de deur van +de bibliotheek; dezelfde halve duisternis, dezelfde eenzaamheid; +ik ging bij de deur staan, die naar de hoofdtrap voerde, en wachtte +op het teeken van Ned Land. + +Op dit oogenblik verminderden de wentelingen der schroef en hielden +eindelijk geheel op. Waarom had dit plaats? Begunstigde of verhinderde +dit oponthoud de voornemens van Ned Land? Ik wist het niet. De stilte +werd slechts afgebroken door het kloppen van mijn hart. + +Plotseling voelde ik een lichten schok; ik begreep, dat de Nautilus +stil lag op den bodem van den Oceaan: mijn onrust verdubbelde; het +afgesproken teeken werd door den Amerikaan niet gegeven. De lust +bekroop mij om naar hem toe te gaan, hem te verzoeken zijn plan +uit te stellen. Ik voelde, dat onze vaart niet meer onder de gewone +omstandigheden plaats vond.... + +Op dit oogenblik ging de deur van den salon open, en de kapitein +verscheen. Hij zag mij en zei, zonder inleiding, op aangenamen toon: + +"Zoo, mijnheer de professor, ik zocht u. Kent gij de geschiedenis +van Spanje?" + +Men zou de geschiedenis van zijn eigen land volmaakt goed kunnen +kennen, doch in de omstandigheden waarin ik verkeerde, met een +verwarden geest en een berooid hoofd, er toch geen enkel woord van +kunnen vertellen. + +"Welnu," hernam kapitein Nemo, "hebt gij mijn vraag gehoord? Kent +gij de geschiedenis van Spanje?" + +"Zeer slecht," antwoordde ik. + +"Dat zijn nu geleerden," zei de kapitein lachend, "en zij weten +niets. Kom ga zitten," voegde hij er bij, "ik zal u een merkwaardig +voorval uit die historie meedeelen." + +De kapitein strekte zich op den divan uit, ik ging werktuigelijk +naast hem, doch eenigszins meer in de schaduw zitten. + +"Mijnheer de professor," zei hij, "luister goed naar mij; deze +geschiedenis zal u om zekere reden belang inboezemen, want zij zal +antwoord geven op een vraag, die gij tot nog toe niet hebt kunnen +oplossen." + +"Ik luister, kapitein," zei ik, niet wetende waar hij heen wilde, en +mij zelven afvragend of het ook een zinspeling op onze vlucht zijn zou. + +"Wij zullen, als gij wilt tot 1702 opklimmen, mijnheer," hervatte +de kapitein. "Gij weet toch, dat op dit tijdstip uw koning Lodewijk +XIV meende, dat éen wenk van dien dwingeland voldoende was om de +Pyreneeën te doen wegzinken, en zijn kleinzoon, den hertog van Anjou, +aan de Spanjaarden als koning op te dringen. Deze vorst, die onder +den naam van Philips V meer of minder slecht regeerde, had tegen +lastige vijanden buitenslands te kampen. + +"Het jaar te voren hadden Holland, Oostenrijk en Engeland in den Haag +een verdrag gesloten om aan Philips V de Spaansche kroon te ontnemen, +ten einde deze een aartshertog op het hoofd te plaatsen, wien men +voorloopig den naam van Karel III gaf. + +"Spanje moest zich tegen deze beslissing verzetten, maar het was bijna +geheel van soldaten en matrozen beroofd. Geld echter ontbrak niet, +als de galjoenen, die met het goud en zilver van Amerika bevracht +waren, maar de havens binnenliepen. Tegen het einde van 1712 wachtte +men een rijk konvooi, dat de Fransche regeering door een vloot van 23 +oorlogschepen, onder den admiraal de Château-Renaud, liet begeleiden, +omdat de oorlogsvloten der verbondenen in den Atlantischen Oceaan +kruisten. + +"Dit konvooi moest zich naar Cadix begeven, maar toen de admiraal +vernam, dat de Engelsche vloot in die buurt kruiste, besloot hij een +Fransche haven binnen te loopen. + +"De Spaansche scheepskapiteins verzetten zich tegen deze beslissing; +zij wilden in een spaansche haven binnen vallen, en als dit niet te +Cadix kon geschieden, wilden zij naar de golf van Vigo, die op de +noordwestkust van Spanje ligt en niet geblokkeerd werd. + +"De Fransche admiraal was zwak genoeg om toe te geven en de schepen +liepen de baai van Vigo binnen. Deze vormt een regelmatige open reede, +die moeilijk kon verdedigd worden. Men moest zich dus haasten, de +galjoenen te lossen, voor dat de geallieerde vloten er de lucht van +kregen, en zij zouden ook tijd genoeg voor dat lossen gehad hebben, +ware niet plotseling een ellendig geschil, dat uit naijver ontsproot, +ontstaan. Gij volgt mij toch goed?" vroeg de kapitein. + +"Wel zeker!" zei ik, nog niet wetende waarom hij mij die les in de +geschiedenis gaf. + +"Ik ga dus voort; ziehier wat er gebeurde. De kooplieden van Cadix +hadden een voorrecht, volgens hetwelk zij al de uit Oost-Indie komende +koopwaren mochten ontvangen. Het lossen dus van die schatten in de baai +van Vigo was tegen hun voorrechten. Zij beklaagden zich te Madrid en +verkregen van den zwakken Philips V dat het konvooi, zonder gelost te +worden, op de reede van Vigo zou blijven liggen, totdat de vijandelijke +vloten zich zouden verwijderd hebben. Terwijl men deze beslissing nam, +kwamen de Engelsche schepen in October 1702 in de baai van Vigo aan. De +admiraal de Château-Renaud, verdedigde zich dapper, niettegenstaande +zijn minderheid, maar toen hij zag dat de schatten van het konvooi +den vijand in handen zouden vallen, stak hij de galjoenen in brand, +zoodat zij met hunne onmetelijke rijkdommen in zee verzwolgen werden." + +Kapitein Nemo zweeg. Ik moet bekennen dat ik nog niet begreep, waarom +de geschiedenis mij belangstelling moest inboezemen. + +"Welnu?" + +"Welnu, mijnheer Aronnax," was het antwoord, "wij zijn in die baai van +Vigo, en het hangt maar van u af om er de geheimen van te doorgronden." + +De kapitein stond op en verzocht mij hem te volgen. Ik had den tijd +gehad weer op mijn verhaal te komen; ik gehoorzaamde. De salon was in +duisternis gehuld, maar door de glazen zag ik het verlichte zeewater; +ik keek toe. Rondom den Nautilus was het water op een afstand van +vijf honderd meter helder door de electrische lantaarn verlicht; de +bodem was met fijn en helderwit zand bedekt; mannen van de equipage +met scaphanders aan, waren bezig om half verrotte tonnen, en stuk +gevallen kisten te midden van zwarte wrakken op te ruimen. Uit de +kisten en vaten vielen zilveren en gouden staven; stapels piasters +en edelgesteenten. Het zand was er mee bedekt. Vervolgens kwamen de +mannen met rijken buit beladen op den Nautilus terug, legden er hun +vracht neer en begonnen opnieuw dien oogst van goud en zilver te innen. + +Nu begreep ik alles: hier was het tooneel van den zeeslag van +22 October 1702, hier waren die voor rekening van de Spaansche +regeering geladen galjoenen gezonken, hier kwam kapitein Nemo, +naarmate van zijn behoeften, de millioenen halen, waarmee hij zijn +Nautilus bevrachtte. Het was voor hem, voor hem alléen dat Amerika +zijn kostbare metalen had opgebracht; hij was alleen en onverdeeld +erfgenaam van die aan de Incas en hun door Ferdinand Cortez onderworpen +volken ontroofde schatten! + +"Wist gij, mijnheer de professor," vroeg hij mij glimlachend, "dat +de zee zoovele rijkdommen bevatte?" + +"Ik wist alleen," antwoordde ik, "dat men het zilver, dat in het +zeewater is opgelost, op twee millioen centenaars schat." + +"Zonder twijfel, doch om het er uit te halen zou meer kosten dan het +waard was. Hier integendeel behoef ik maar op te rapen wat de menschen +verloren hebben, en niet alleen in de baai van Vigo, maar op duizend +andere plaatsen van schipbreuken, die ik allen op mijn kaarten heb +aangeteekend. Begrijpt gij nu dat ik meer dan millionnair ben?" + +"Ik begrijp het, kapitein. Vergun mij evenwel de opmerking dat, nu +gij de baai van Vigo op deze wijze onderzoekt, gij de werkzaamheden +eener maatschappij voorkomt." + +"Welke?" + +"Een maatschappij, die van de Spaansche regeering concessie heeft +gekregen om de gezonken galjoenen op te sporen. De aandeelhouders +worden uitgelokt door het vooruitzicht van grove voordeelen, want +men schat de waarde der verzonken schatten op 250 millioen gulden." + +"Die waren er," antwoordde kapitein Nemo, doch nu niet meer." + +"Ik geloof dat graag," zei ik; "een goede raad aan die aandeelhouders +zou dan ook een daad van welwillendheid zijn. Wie weet echter of +men dien raad wel zou aannemen? Want wat spelers vooral betreuren, +is niet zoozeer het verlies van hun geld als wel dat van hun dwaze +verwachtingen. Ik beklaag ze dan ook minder, dan die duizenden +ongelukkigen voor wie deze rijkdommen bij een verstandige verdeeling, +van groot nut zouden geweest zijn, terwijl ze nu nutteloos voor +hen blijven!" + +Ik had deze woorden niet uitgesproken of ik begreep dat ik kapitein +Nemo had moeten grieven. + +"Nutteloos!" antwoordde hij, terwijl hij in vuur geraakte. "Gelooft gij +dan, mijnheer, dat die rijkdommen verloren zijn, nu ik ze verzamel? Is +het volgens uw oordeel voor mij, dat ik mij de moeite geef die schatten +op te rapen? Wie zegt u dat ik er geen goed gebruik van maak? Gelooft +gij dan, dat ik niet weet dat er een lijdende menschheid bestaat, dat +er slaafs onderdrukte volken op deze aarde leven, dat er ongelukkigen +geholpen, slachtoffers gewroken moeten worden? Begrijpt gij mij +niet? ..." + +Kapitein Nemo zweeg plotseling en had er misschien berouw over te +veel gezegd te hebben. Ik had het echter geraden: welke ook de +beweegredenen mochten geweest zijn, die hem gedrongen hadden op +zee de onafhankelijkheid te zoeken, hij was toch voor alles mensch +gebleven! Zijn hart klopte nog warm voor het lijden der menschheid +en zijn oneindig groote liefde strekte zich over slaafsche volken +zoowel als over enkele personen uit! + +En toen begreep ik voor wie de millioenen waren bestemd geweest, door +Nemo weggezonden, toen de Nautilus in den omtrek van het opgestane +Creta dreef! + + +HOOFDSTUK XXXIII + +Een verdwenen land. + +Den volgenden dag, 19 Februari, zag ik den Amerikaan in mijn kamer +komen; ik verwachtte hem; hij zag er zeer teleurgesteld uit. + +"Welnu, mijnheer?" zei hij. + +"Welnu, Ned, het lot is ons gisteren niet gunstig geweest." + +"Die vervloekte kapitein hield ook juist stil op het oogenblik dat +wij zijn schuit zouden ontvluchten." + +"Ja, Ned, hij moest bij zijn bankier zijn." + +"Zijn bankier!" + +"Of liever zijn bank; ik versta daardoor dezen Oceaan, waar schatten +beter in veiligheid zijn dan in de schatkist van den Staat." + +Toen vertelde ik Ned wat er den vorigen dag gebeurd was, met de +stille hoop van hem van het denkbeeld af te brengen om te vluchten, +maar mijn verhaal had geen ander gevolg, dan dat Ned Land zijn spijt +uitdrukte voor eigen rekening ook niet eens een wandeling in de baai +van Vigo te kunnen doen. + +"Komaan," zei hij, "alle hoop is nog niet verloren. Het is maar een +misstoot met den harpoen! Een andermaal zullen wij slagen, en van +avond zal ik als het moet...." + +"Welke is de richting van den Nautilus?" vroeg ik. + +"Ik weet het niet," antwoordde Ned. + +"Welnu, om twaalf uur zullen wij het te weten komen, als de zonshoogte +wordt genomen." + +De Amerikaan ging naar Koenraad terug. Toen ik aangekleed was, +trad ik den salon binnen; het kompas stond niet zeer uitlokkend; +de richting was zuid-zuidwest; wij verwijderden ons dus van Europa. + +Ik wachtte met zeker ongeduld dat onze richting op de kaart zou worden +aangeteekend. Tegen half twaalf, liepen de vergaarbakken ledig, en +het vaartuig kwam weer aan de oppervlakte. Ik ging naar het plat: +Ned Land was er reeds vóor mij. + +Wij hadden geen land meer in het gezicht, niets dan de oneindige +zee. Eenige zeilen aan den gezichteinder, zeker van schepen die tot +kaap San-Roque varen om een gunstigen wind te zoeken, die hen om de +Kaap de Goede Hoop voert. De hemel was bewolkt; een storm was ophanden. + +Ned beproefde in zijn woede om met het oog door den benevelden +gezichteinder te boren; hij hoopte nog dat zich achter dien nevel het +zoo begeerde land uitstrekte. Om twaalf uur scheen de zon maar een +oogenblik; de stuurman maakte daarvan gebruik om de hoogte te nemen; +daar echter de zee te onstuimig werd, gingen wij naar beneden en het +luik werd gesloten. + +Toen ik een uur later op de kaart zag, bemerkte ik dat de Nautilus +er op 16° 17' N.B. en 33° 22' W.L. stond aangeteekend, dus op bijna +zeshonderd kilometer van de naaste kust. Het was nu onmogelijk aan de +vlucht te denken, en ik waag het dus niet de woede van den Amerikaan te +beschrijven, toen ik hem de hoogte mededeelde, waar wij ons bevonden. + +Wat mij aangaat, ik troostte mij spoedig; ik voelde mij als bevrijd +van een last, die mij drukte, en ik kon met betrekkelijke kalmte +mijn gewone werk weer opvatten. Des avonds, te elf uur, ontving ik +onverwacht een bezoek van kapitein Nemo. Hij vroeg mij zeer beleefd of +ik moede was van het waken gedurende den vorigen nacht. Ik antwoordde +ontkennend. + +"Dan zal ik u een merkwaardigen tocht voorstellen, mijnheer Aronnax." + +"Welken kapitein?" + +"Gij hebt de diepte der zee alleen bij dag en zonlicht bezocht. Zoudt +gij ze niet eens bij een duisteren nacht willen zien?" + +"Heel graag." + +"Ik zeg u, dat die wandeling zeer vermoeiend zal zijn. Gij moet lang +loopen en een berg beklimmen, en de wegen zijn niet zoo bijzonder +goed onderhouden," voegde hij er glimlachend bij. + +"Wat gij mij daar zegt, kapitein, verdubbelt mijn nieuwsgierigheid. Ik +ben gereed u te volgen." + +"Kom dan mee, mijnheer de professor, om onze scaphanders te gaan +aandoen." + +In de kleedkamer gekomen, zag ik dat noch mijn makkers, noch iemand van +de bemanning ons op dien tocht zouden volgen. De kapitein had mij zelfs +niet voorgesteld Ned of Koen mee te nemen. Binnen weinige oogenblikken +hadden wij onze toestellen aan. Men plaatste de luchtschouders op +onzen rug, doch de electrische lampen werden ons niet gegeven; ik +merkte dit den kapitein op. "Zij zullen ons geen nut doen," zei hij. + +Ik meende niet goed te hebben verstaan, doch kon mijn opmerking niet +herhalen, omdat het hoofd van den kapitein reeds in den helm was +verdwenen. Ik zette mijn metalen hoofddeksel op, en voelde dat men +mij een met ijzer beslagen stok in de hand gaf; eenige minuten later +stonden wij, na de gewone verschijnselen, op den bodem van den Oceaan, +ter diepte van driehonderd meter. + +Middernacht naderde. Het water was zeer donker, doch de kapitein wees +mij in de verte een roodachtig punt, een soort van breede schemering, +op ongeveer twee kilometer van den Nautilus zichtbaar. Ik had niet +kunnen zeggen wat dit voor vuur was, waardoor het gevoed werd, en hoe +en waarom het in de watermassa kon opflikkeren. In alle gevalle gaf het +ons licht, wel zwak, doch ik gewendde mij weldra aan die bijzondere +schemering, en ik begreep in deze omstandigheid de nutteloosheid +der toestellen van Ruhmkorff. De kapitein en ik liepen, dicht naast +elkander, recht op het aangewezen vuur af. De bodem rees langzaam; wij +maakten met behulp onzer stokken groote stappen, doch wij vorderden +toch niet hard, want onze voeten zakten dikwijls in de modder, die +met zeewier vermengd, en hier en daar met platte steenen bezaaid was. + +Onder het voortstappen hoorde ik iets als gekletter boven mijn +hoofd. Soms verdubbelde dit geluid en bracht een onophoudelijk +leven voort. Weldra begreep ik de oorzaak; het was de regen, +die in den stroom neerviel en op de oppervlakte der zee dit geraas +maakte. Onwillekeurig dacht ik, doornat te zullen worden! Ik kon niet +nalaten over dit dwaze denkbeeld te lachen. Nat door het water, in het +midden van het water! Maar tot mijn verontschuldiging voer ik aan, +dat men met den dikken scaphander aan het lijf, het vochtig element +niet meer voelt, en men zich slechts in een weinig dichter atmosfeer +dan die van de oppervlakte der aarde waant. + +Na een half uur te hebben geloopen, werd de grond rotsachtig. Allerlei +kleine dieren verlichtten den bodem door hun lichtgevend vermogen. Ik +zag hoopen steenen, die door eenige millioenen diertjes en een net van +zeewier bedekt waren. Dikwijls gleed mijn voet op den gladden bodem +uit, en zonder mijn stok zou ik meer dan eens gevallen zijn. Als ik +mij omkeerde, zag ik altijd het licht van den Nautilus, dat in de +verte evenwel begon te verflauwen. + +Die steenhoopen, waarvan ik zooeven sprak, waren op den zeebodem +met een zekere regelmaat verspreid, waarvan ik mij geen verklaring +wist te geven. Ik zag reusachtige groeven, die zich in het duister +verloren, welker lengte ik niet kon schatten; zoo merkte ik ook andere +bijzonderheden op, waarvan ik geen verklaring wist te geven. Het +kwam mij voor, dat mijn zware schoenzolen een veld met beenderen +verbrijzelden, die dof kraakten. Welke was dan die uitgestrekte +vlakte waar wij gingen? Ik had het den kapitein willen vragen, +maar de teekens, door middel waarvan hij met zijn makkers bij hun +onderzeesche tochten sprak, waren voor mij onbegrijpelijk. + +Echter nam de rosse schijn, die ons leidde, toe en vertoonde zich reeds +met vlammen aan den gezichteinder. De aanwezigheid van dien vuurhaard +onder water maakte mij in de hoogste mate nieuwsgierig. Was het een +uitstrooming van electriciteit? Zou ik een natuurlijk verschijnsel +zien, waarvan de geleerden nog niets wisten? Of zou, en deze gedachte +schoot mij door het hoofd, 's menschen hand in dit vuur zichtbaar +zijn? Blies hij dien brand aan? Zou ik in de diepte wellicht makkers +of vrienden van kapitein Nemo ontmoeten, die even vreemd als hij +leefden, en die hij ging opzoeken? Zou ik daaronder misschien een +volkplanting van bannelingen aantreffen, die de ellende der aarde +moede, in de diepten van den Oceaan de onafhankelijkheid gezocht en +gevonden hadden? Al die dwaze, ongerijmde denkbeelden kwamen mij voor +den geest, en in die gemoedstemming, onophoudelijk verbaasd door de +wonderen, die voor mijn oogen voorbijgingen, zou ik niet verwonderd +geweest zijn, als ik in de diepte der zee een van die onderzeesche +steden had ontdekt, waarvan kapitein Nemo droomde. + +Onze weg werd langzamerhand lichter. Het witte licht straalde boven +een berg van ongeveer 800 voet hoog; maar wat ik zag, was eigenlijk +niets als een eenvoudige terugkaatsing van licht tegen het kristal +van water. De bron van dat overklaarbaar licht was aan de andere +zijde van den berg. + +De kapitein stapte zonder aarzelen voort tusschen het doolhof van +steenen, die den bodem van den Atlantischen Oceaan bedekten; hij kende +dien somberen weg; hij had dien zonder twijfel dikwijls bewandeld +en kon er niet verdwalen; ik volgde hem met onwankelbaar vertrouwen; +hij scheen mij toe een der geesten der zee te zijn, en als hij voor +mij uitging, bewonderde ik zijn hooge gestalte, die als een zwart +beeld tegen den lichten gezichteinder afstak. Het was éen uur na +middernacht; wij waren de onderste helling van den berg genaderd, +maar om dien te beklimmen, moesten wij ons langs moeilijk begaanbare +wegen door een dicht bosch wagen. Het was een bosch van doode boomen, +zonder bladeren, zonder sap, boomen die door het water waren gedood +en waarboven hier en daar reusachtige dennen uitstaken. Het was als +'t ware een kolendomein, waarin de verkoolde boomen overeind stonden, +omdat ze in den gedeeltelijk losgewoelden grond nog vastgeworteld +zaten, en wier takjes, als fijn knipwerk van zwart papier, tegen het +heldere water juist waren afgeteekend. Men stelle zich een woud in +den Harz tegen een berghelling voor, doch in het water verzonken. De +paden waren met wier en allerlei zeeplanten volgegroeid en daartusschen +wemelde het van dieren. Ik klom tegen de rots op, doch moest telkens +over uitstekende wortels heenstappen, en zeeplanten scheuren, die +mij in den weg dreven, of tusschen de boomtakken hingen, terwijl ik +een heirleger van visschen verschrikt opjoeg, die tusschen de takken +door wegzwommen. Meegesleept door de schoonheid van dit tooneel, +voelde ik geen afgematheid meer; ik volgde mijn onvermoeiden gids. + +Welk een schouwspel! Hoe het terug te geven? Hoe het gezicht te +beschrijven van die bosschen en rotsen te midden van het water, +van onder in vrees aanjagende en sombere duisternis gehuld en wier +toppen van rosachtig licht omringd waren, voortkomend uit die onbekende +bron van gloed, waarvan de schijn door de terugkaatsing van het water +verdubbelde? Wij beklommen rotsen, waarvan onder dof geluid brokken +afgescheurd werden en naar beneden stortten. Rechts en links waren +donkere galerijen, waarin zich het oog verloor. Daar waren groote +groeven, door een menschenhand schijnbaar gegraven, en ik vroeg mij +zelven af of ik niet plotseling een bewoner dier onderzeesche streken +voor mij zou zien verschijnen. + +Maar kapitein Nemo klom steeds door; ik wilde niet achterblijven, +en volgde met moed; mijn stok was mij daarbij van veel nut; een +misstap zou gevaarlijk geweest zijn op die smalle voetpaden, die +aan den rand van afgronden schenen uitgehouwen te zijn, maar ik liep +met vasten tred door, en werd niet duizelig. Nu eens sprong ik over +een spleet, welker diepte mij in de bergen op aarde zou hebben doen +terugdeinzen, dan eens waagde ik mij over den gladden stam van boomen, +over de randen eens afgronds geworpen, zonder naar beneden te zien, +daar ik geen oogen genoeg had om de schoonheid dezer wildernissen te +bewonderen. Op andere plaatsen schenen rotsblokken, als gedenkteekenen +op hun onregelmatig gehouwen voetstukken, den spot te drijven met de +wetten van evenwicht; tusschen hun steenen uitstekken schoten boomen +te voorschijn als waterstralen, onder een vreeselijke drukking, +en steunden elkander onderling. Dan zag ik wederom door de natuur +gevormde torens, en groote muurbrokken, als van kasteelen voorzien, +met zulk een helling voorover hangen als de wetten der zwaartekracht +op de oppervlakte der aarde niet zouden gedoogd hebben. En ik bemerkte +zelfs het verschil niet tusschen de dichtheid van water en van lucht, +want niettegenstaande mijn zware kleederen, mijn koperen helm en mijn +looden zolen, beklom ik hellingen van onbegrijpelijke steilte met de +vlugheid van een geit of een gems. + +Ik gevoel wel dat ik onwaarheid schijn te vertellen, nu ik dezen +onderzeeschen tocht beschrijf, doch ik schrijf de geschiedenis van +schijnbaar onmogelijke zaken, die echter onbetwistbaar waar zijn. Ik +heb niet gedroomd, maar gezien en getast! + +Twee uren na het verlaten van den Nautilus, hadden wij de uiterste +grens der boomen bereikt, en honderd voet boven ons verhief zich de top +van den berg, die donker afstak tegen het helle licht van den anderen +kant. Hier en daar stonden nog eenige versteende struiken. Duizenden +visschen vloden voor ons uit, evenals vogels, in het hooge gras +verrast. De rots was doorboord met een menigte ondoordringbare +scheuren, diepe holen en groote gaten, waarin zich verschrikkelijke +voorwerpen bewogen. Ik verstijfde van schrik, als ik een spriet- of +voelhoorn zag, die mij den weg versperde, of een vreeselijke schaar, +welke zich in de duisternis der grot met vrij veel geweld opende en +sloot. Duizenden lichtende punten flikkerden in dezen nacht. Het waren +de oogen van reusachtige schaaldieren, in hun schuilplaatsen gedoken +of van vreeselijke kreeften, die als hellebardiers overeind stonden +en haar pooten tegen elkander sloegen alsof ze van ijzer waren; +van reusachtige krabben, die als kanonnen op hun affuiten stonden, +van ontzettende inktvisschen, welke met hun voelarmen door elkander +werkten, als waren ze een broedsel van levende slangen. + +Welke was die vreeselijke, mij nog onbekende dierenwereld? Tot welke +klasse of orde behoorden deze beesten, voor wie de rotsen, waarop zij +huisden, als 't ware een tweede schaal vormden? Waar had de natuur het +geheim van hun bestaan ontdekt, en sedert hoeveel eeuwen leefden zij in +de diepten van de zee? Doch ik kon niet blijven staan. Kapitein Nemo, +meer van nabij met deze afzichtelijke wezens bekend, sloeg er geen +acht meer op. Wij waren op een eerste bergvlak gekomen, waar mij nog +andere verrassingen wachtten; daar zag ik schilderachtige bouwvallen, +die de hand der menschen en niet des scheppers verrieden. Het waren +groote steenhoopen, waaronder men onduidelijk de vormen van kasteelen +en tempels herkende, met een heirleger van bloeiende zoöphyten en +een mantel van zeewier en gras als met klimop bedekt. + +Maar welk gedeelte van den aardbol was het toch, dat door +overstroomingen scheen verzwolgen te zijn? Wie had deze rotsen en +steenen daar zóó neergezet als gedenkteekenen van voorhistorische +tijden? Waar was ik, en waar had een luim van den kapitein mij +heengebracht? Ik had het hem wel willen vragen: maar omdat ik het niet +kon doen, bleef ik staan en greep hem bij den arm. Hij schudde met +het hoofd en wees mij den laatsten bergtop, alsof hij wilde zeggen: +"Kom maar mee, kom maar!" + +Ik volgde hem dus, en binnen weinige minuten had ik den top bereikt, +die boven deze rotsmassa nog tien meter uitstak. Ik keek naar de zijde, +door ons bestegen. De berg verhief zich slechts zeven of acht honderd +voet boven de vlakte, maar aan de andere zijde was hij dubbel zoo +hoog en besloeg het dal, dat zich in dit gedeelte van den Oceaan aan +zijn voeten uitstrekte. Mijn blik drong hier vrij ver door, en omvatte +een groote ruimte, door een hevige uitbarsting verlicht; deze berg was +inderdaad een vulkaan; ongeveer vijftig voet onder den top braakte een +krater, te midden van een regen van steenen en rotsblokken, stroomen +lava uit, als vurige watervallen in het water verdwijnend. Deze vulkaan +verlichtte als een ontzaglijk groote fakkel de vlakte, zoover het oog +reikte. Ik zei dat die onderzeesche vulkaan lava, maar geen vlammen +uitbraakte; voor vlammen is de zuurstof der lucht noodig, zoodat zij +onder het water niet kunnen duren; maar lavastroomen, die het beginsel +hunner gloeiing in zich bevatten, kunnen zelfs roodgloeiend zijn, +zegevierend tegen het water worstelen en dit bij aanraking verdampen; +de lava stroomde dus even als bij de uitbarstingen van den Vesuvius, +naar beneden op een ander Torre del Greco. + +Inderdaad, daar lag onder mijn oogen een verwoeste stad met +ingestorte daken, vernielde tempels, uit elkander gescheurde zuilen +en neergeworpen kolommen, welke men vermoeden kon, dat tot de stevige +Toskaansche bouworde behoord hadden. Verder op lagen de overblijfselen +eener reusachtige waterleiding. Hier lag het hooge muurwerk van een +burcht met gebouwen, waarin men de vormen van het Parthenon giste; daar +overblijfselen van een kade, alsof een haven in vervlogen eeuwen aan +de kust van een verdwenen oceaan, aan koopvaardij- en oorlogsschepen +tot ankerplaats had gestrekt; nog verder lange lijnen van in elkander +gestorte muren, breede en verlaten straten, een geheel Pompeji, daar +in het water verzonken, en door kapitein Nemo onder mijn oog gebracht. + +Waar was ik? Ik wilde het weten, ik wilde spreken, en den koperen helm +mij van 't hoofd rukken. Maar de kapitein kwam naar mij toe, en hield +mij met één beweging tegen; toen raapte hij een stuk krijtsteen op, +liep naar een zwarte basaltrots en schreef daarop het woord: + +"Atlantis." + +Welk een gedachte trof mij! Atlantis, het oude Meropis van Theopompus, +het Atlantis van Plato, het vaste land, dat ontkend werd door Origenes, +Porphyrius, Jamblichus, d'Anville, Malte-Brun en von Humboldt, die deze +verdwijning onder de sprookjes rekenden, doch waaraan geloof geslagen +werd door Posiodonius, Plinius, Ammianus Marcellinus, Tertullianus, +Engel, Sherer, Tournefort, Buffon en d'Avezac; ik had het daar onder +mijn oogen, zooals het de onwedersprekelijke sporen nog droeg van +de ramp, welke het getroffen had! Dit was dan het verzwolgen land, +dat vroeger gelegen was buiten de grenzen van Europa, Azië, Libye, en +de kolommen van Hercules, waar het machtig volk der Atlanten leefde, +waartegen het oude Griekenland zijn eerste oorlogen voerde. + +De geschiedschrijver, die de groote daden van dit heldentijdvak te boek +heeft gesteld, is Plato. Zijn gesprek tusschen Tinaeus en Kritias, is, +om zoo te zeggen, onder den invloed van den dichter en wetgever Solon +geschreven. Deze onderhield zich eens met eenige wijze grijsaards uit +Saïs, een stad, toen reeds acht eeuwen oud, zooals de opschriften op de +tempelmuren getuigen. Een dier wijzen verhaalde de geschiedenis eener +stad, nog duizend jaar ouder; deze oude stad was, toen zij negen eeuwen +bestaan had, door de Atlanten overvallen en gedeeltelijk verwoest; +dit volk, zei hij, woonde in een uitgestrekt land, veel grooter dan +Afrika en Azië bij elkander, en een oppervlakte beslaande van 12° tot +40° N.B. Hun gebied strekte zich tot aan Egypte uit: zij wilden ook +Griekenland de wet voorschrijven, doch daar stieten zij het hoofd +tegen den onweerstaanbaren moed der Hellenen. Eeuwen verliepen; +een geweldige overstrooming, met aardbevingen gepaard, had plaats; +éen dag en éen nacht waren voldoende om dit Atlantis te vernietigen, +waarvan Madeira, de Azorische, Canarische en Kaap-Verdische eilanden +nu nog, als hoogste punten, zich uit de zee verheffen. + +Dit waren de geschiedkundige herinneringen, die het door kapitein +Nemo geschreven woord bij mij levendig deden worden. Zoo stond ik +dan, door het vreemdste lot gedreven, thans op een der bergen van dit +verdwenen land! Ik raakte als het ware met de hand die duizend eeuwen +oude bouwvallen aan, tot een voorwereldlijk tijdperk behoorend! Ik +betrad den grond, waarop de tijdgenooten van den eersten mensch hadden +gewoond; ik verbrijzelde onder mijn voet de skeletten van dieren uit +de fabelachtige tijden, die onder de schaduw van de thans versteende +boomen hadden gerust! + +Ach, waarom had ik niet meer tijd; ik had de steile helling van dezen +berg wel willen afdalen, om dit uitgestrekte land te doorloopen, +dat zonder twijfel Afrika en Amerika aan elkander verbond, en om die +groote voorwereldlijke steden te bezoeken. Daar strekten zich misschien +onder mijn voet het krijgshaftige Makhimos, het vrome Eusebes uit, +wier reusachtige inwoners eeuwen lang leefden en die kracht genoeg +bezaten om deze rotsblokken op elkander te stapelen, nu nog weerstand +biedend aan het geweld der wateren! Eens zal misschien een wonder de +verdwenen bouwvallen weer boven het vlak der zee verheffen. + +In dit gedeelte van den Oceaan heeft men het bestaan van een +aantal onderzeesche vulkanen bewezen, en verscheidene schepen +hebben buitengewone schokken ondervonden, als zij op deze hoogte +voeren. Sommigen hoorden doffe geluiden, den strijd der elementen +te kennen gevende, anderen hebben vulkaan-asch opgevangen, uit zee +naar boven geworpen. De geheele bodem tot aan den evenaar toe, wordt +nog door onderaardsche vulkanische krachten geteisterd. En wie weet +of over eenige eeuwen de toppen dezer vuurspuwende bergen, hooger +geworden door plutonische uitwerpselen en opeenvolgende lavabeddingen, +niet boven het vlak van den Atlantischen Oceaan zullen uitsteken! + +Terwijl ik zoo peinsde, en al de bijzonderheden van dit grootsche +landschap in mijn geheugen trachtte te prenten, bleef kapitein Nemo, +op een met mos bedekte kolom geleund, onbeweeglijk en als versteend +in stomme bewondering staan. Dacht hij aan verdwenen geslachten +en trachtte hij het geheim der toekomst van het menschdom te +ontdekken? Kwam die vreemde man op deze plaats zijn geschiedkundige +herinneringen verlevendigen, en in deze oudheid mee leven, omdat hij +van het leven in den lateren of nieuweren tijd niets wilde weten? Wat +zou ik niet gegeven hebben om zijn gedachten te kennen, daarin te +deelen en ze te begrijpen! + +Wij bleven een uur lang op deze plaats en beschouwden, onder den +lichtenden schijn van de gloeiende en soms verbazend schitterende lava, +de uitgestrekte vlakte. Het koken en woelen onder den grond deed den +berg van tijd tot tijd dreunen en trillen; zware geluiden werden met +de grootste nauwkeurigheid door het water overgebracht en weerkaatsten +met statige kracht. Op dat oogenblik scheen de maan een poos door +het water heen, en wierp over het verzwolgen landschap eenige bleeke +stralen; het was maar een oogenblik, doch van een onbeschrijfelijke +uitwerking. De kapitein richtte zich op, wierp een laatsten blik op +de onmetelijke vlakte, en wenkte mij toen hem te volgen. Wij daalden +den berg spoedig af; toen wij het woud door waren, zag ik de lantaarn +van den Nautilus schitteren als een ster. De kapitein ging er recht +op af, en wij waren weer aan boord toen de eerste stralen van het +morgenlicht schenen over de oppervlakte van den Oceaan. + + +HOOFDSTUK XXXIV + +Onderzeesche kolenmijnen. + +Den volgenden dag, 20 Februari, stond ik zeer laat op. De +vermoeienissen van den nacht hadden mij tot elf uur doen slapen. Ik +kleedde mij haastig, want ik wilde weten, welke richting de Nautilus +had. De instrumenten wezen aan, dat wij altijd met een twintig +kilometervaart op honderd meter diepte naar het Zuiden snelden. + +Koenraad trad binnen; ik vertelde hem onzen nachtelijken tocht, +en daar de wanden geopend waren, kon hij nog een gedeelte zien van +dit verdronken land. De Nautilus voer namelijk tien meter boven de +vlakte van Atlantis; zij bewoog zich als een ballon, die door den wind +boven weilanden wordt voortgestuwd; maar beter zou het zijn te zeggen, +dat wij in den salon zaten als in den waggon van een sneltrein. Het +eerste, wat onder onze oogen voorbijsnelde, waren de phantastisch +gevormde rotsen; de doode boomen, wier onbeweeglijke vormen ons onder +water toegrijnsden; verder de met een tapijt van zeeanemonen bedekte +steenklompen en vreemd gevormde blokken lava, die bewezen met welk +een woede de vulkanische uitbarstingen hadden plaats gehad. + +Terwijl deze zonderlinge streken onder ons electrisch licht zichtbaar +waren, verhaalde ik aan Koenraad de geschiedenis van de Atlanten; ik +sprak hem over de oorlogen van die heldhaftige volken, en behandelde +het vraagstuk omtrent het bestaan van Atlantis als iemand die geen +twijfel meer koestert. Maar Koenraad was afgetrokken, en hoorde mij +ternauwernood aan; spoedig echter begreep ik zijn onverschilligheid +voor deze geschiedkundige vraagstukken. + +Een talloos visschenheir toch trok zijn oogen, en als er visschen +voorbij ons zwommen, dan behoorde Koenraad, in zijn lust tot ordenen +en rangschikken als verzonken, niet meer tot deze wereld. In dat geval +moest ik hem gewoonlijk maar volgen, en met hem onze ichthyologische +studiën voortzetten. + +Over het algemeen verschilden die visschen van den Atlantischen +Oceaan weinig van die wij reeds gezien hadden. Het waren roggen van +reusachtige gedaante, vijf meter lang, en zoo sterk, dat zij boven +water konden uitspringen; haaien van verschillende soort, onder +anderen een van vijf meter lang met driehoekige, scherpe tanden; +steuren, zeepalingen en andere visschen. + +Terwijl wij die verschillende soorten van dieren zaten te bekijken, +liet ik niet na de groote vlakte van Atlantis te beschouwen. Soms +noodzaakten grillige verhevenheden van den grond den Nautilus om zijn +snelheid te minderen, en dan gleed hij met de behendigheid van een +visch tusschen de dicht bij elkander liggende heuvels door. Indien +hij door dit doolhof niet kon heenkomen, verhief de Nautilus zich +als een luchtballon, en wanneer hij over dien hinderpaal heen was, +hervatte hij zijn snelle vaart op eenige meters boven den bodem. Het +was een bewonderenswaardige en aangename vaart, die aan een luchtreis +deed denken, met dit onderscheid evenwel, dat de Nautilus volkomen +aan het roer gehoorzaamde. + +Tegen vier uur des namiddags veranderde de grond een weinig; tot nog +toe was hij met een dikke laag slijk en met tot erts geworden takken +bedekt; nu werd de bodem rotsachtiger en scheen bezaaid met tufsteen, +eenige brokken lava en zwavelachtige bestanddeelen. Ik dacht, dat de +bergstreek dus weldra op de groote vlakten zou volgen, en door zekere +wendingen van den Nautilus zag ik ook inderdaad, dat de zuidelijke +gezichteinder door een hoogen muur begrensd was, die elken uitgang +scheen af te snijden. De top van dien berg stak zeker boven de zee +uit. Het moest een vast land zijn, of ten minste een eiland, hetzij +een der Canarische, hetzij een der Kaap-Verdische. Daar men, misschien +om bijzondere redenen, de zonshoogte niet genomen had, wist ik niet +juist waar wij ons bevonden. In allen gevalle scheen het mij toe, +dat die bergmuur de grens van Atlantis vormde, van welk land wij +evenwel nog slechts een klein gedeelte bezocht hadden. + +De nacht brak mijn waarnemingen niet af. Ik was alleen gebleven, +want Koenraad was naar zijn hut gegaan. De Nautilus verminderde +zijn snelheid, en manoeuvreerde door de zee boven den wonderlijk +gevormden bodem; nu eens streek hij langs de heuvels, alsof hij +er zich op had willen neerleggen, dan steeg hij plotseling weer +naar de oppervlakte. Ik zag tusschenbeiden eenige heldere sterren, +en juist vijf of zes van die sterren uit den Dierenriem, die in het +sterrenbeeld van Orion zichtbaar zijn. + +Ik zou zeker nog lang voor het raam de schoonheden van de zee +en den hemel zijn blijven bewonderen, als de wanden niet werden +dichtgeschoven. Op dit oogenblik was de Nautilus tot aan den +loodrechten rotswand genaderd; hoe hij manoeuvreerde kon ik niet +raden. Ik ging naar mijn kamer; het vaartuig lag stil; ik sliep in, +met het vaste voornemen om na weinige uren weer op te staan; doch +het was den volgenden morgen acht uur toen ik in den salon kwam. De +manometer deed mij zien, dat de Nautilus op de oppervlakte der zee +dreef; bovendien hoorde ik op het plat loopen; doch ik voelde door +de deining der golven geen slingeren. + +Ik ging naar het luik; het was open, maar in plaats van het helder +daglicht, zoo als ik verwachtte, omringde mij dikke duisternis. Waar +waren wij? Had ik mij bedrogen? Was het nog nacht? Neen, geen enkele +ster schitterde, en de nacht is niet zoo volslagen donker. Ik wist +niet wat er van te denken, toen ik iemand hoorde zeggen: + +"Zijt gij het, mijnheer de professor?" + +"O, kapitein," antwoordde ik "waar zijn wij?" + +"Onder den grond, mijnheer." + +"Onder den grond!" riep ik uit, "en de Nautilus drijft nog?" + +"Hij drijft altijd." + +"Maar dat begrijp ik niet." + +"Wacht maar eenige oogenblikken; onze lantaarn wordt aangestoken +en als gij er op gesteld zijt helder voor u uit te zien, zult gij +tevreden zijn." + +Ik betrad het plat en wachtte; de duisternis was zoo volkomen dat +ik den kapitein zelfs niet zag; naar boven kijkend, meende ik recht +boven mijn hoofd een zekeren lichtenden schijn te zien, een soort van +schemering, door een rond gat binnenvallend. Op dat oogenblik werd +de lantaarn ontstoken; het helder licht deed het zwakke schijnsel +geheel verdwijnen. + +Ik sloot een oogenblik mijn oogen, door het electrisch licht als +verblind, en zag om mij heen. De Nautilus lag stil aan een oever, +die als een kaai gevormd was. De zee waarop het vaartuig op dat +oogenblik dreef, was een meer, door een muur als 't ware ingesloten; +het had een middellijn van ongeveer twee kilometer. Het peil, zoo als +de manometer aanwees, stond gelijk met dat van de zee buiten dien muur, +zoodat er noodzakelijk gemeenschap tusschen het meer en de zee moest +bestaan. De hooge rotswanden, waartusschen wij lagen ingesloten, +welfden zich boven ons, en vormden als het ware een omgekeerden +trechter van vijf of zes honderd meter hoogte. Bovenin was een +opening, waardoor ik de schemering gezien had, die waarschijnlijk +aan het daglicht moest worden toegeschreven. + +Voordat ik den inwendigen vorm van deze verbazend groote grot +nauwkeuriger onderzocht, voor ik mij zelven afvroeg of dat het werk +der natuur of van menschenhanden was, trad ik op den kapitein toe en +vroeg hem waar wij waren. + +"Wij zijn midden in een uitgedoofden vulkaan," antwoordde de kapitein, +"waar de zee is binnengestroomd tengevolge van een scheur in den +grond, daarin door een aardbeving ontstaan. Terwijl gij in bed laagt, +mijnheer de professor, is de Nautilus in dit meer gekomen door een +natuurlijken waterweg, die op tien meter onder het oppervlak van den +Oceaan bestaat. Hier heeft mijn vaartuig een zekere gemakkelijke, +geheimzinnige haven, tegen alle winden beveiligd. Waar zult gij ergens +op eenige kust van uw vasteland of van uw eilanden een reede vinden, +die tegen deze veilige ligplaats opwegen of tegen de woede der orkanen +beschermen kan?" + +"Inderdaad, kapitein, hier zijt gij veilig; wie zou u in het hart +van een vulkaan kunnen achterhalen? Maar heb ik aan den top geen +opening ontdekt?" + +"Ja, de krater, die vroeger lavavlammen en rook uitwierp en waar nu +de frissche lucht, die wij inademen, binnenstroomt." + +"Maar welke is die vulkaan?" vroeg ik. + +"Hij behoort tot een van de talrijke eilandjes, die in deze zee als +gezaaid zijn. Hij is voor de schepen een klip, maar voor ons een +groote grot. Het toeval heeft mij die doen ontdekken, en daarin heeft +het mij goed gediend." + +"Maar zou men door dien krater niet naar beneden kunnen afdalen?" + +"Evenmin als ik er uit zou kunnen klimmen; tot op een hoogte van +honderd voet kan men den inwendigen wand bestijgen, maar hooger op +hangt de rots zoo veel over, dat zij niet bestegen kan worden." + +"Ik zie, kapitein, dat de natuur u overal en altijd dient. Gij zijt +op dit meer in veiligheid en niemand als gij kunt het bezoeken. Maar +waarvoor hebt gij die schuilplaats noodig? De Nautilus behoeft toch +geen haven?" + +"Neen, mijnheer, maar hij heeft electriciteit noodig om zich te +bewegen, elementen om deze voort te brengen, sodium om de elementen +te voeden, kool om sodium te krijgen en mijnen om steenkolen uit te +halen. En nu is het juist hier, dat de zee geheele bosschen bedekt, +die in voorwereldlijke tijdperken zijn bedolven geraakt; nu zijn zij +geheel verkoold en voor mij een onuitputtelijke bron." + +"Zijn uw mannen dan hier mijnwerkers, kapitein?" + +"Juist. Die mijnen strekken zich evenals die van New-Castle onder de +golven uit. Hier gaan zij met scaphanders aan met spade en houweel +in de hand, de steenkolen loshakken, die ik zelfs niet uit de mijnen +van het vaste land behoef te halen. Als ik nu aan het stoken ben, om +sodium te verkrijgen, dan geeft de rook, die uit den krater opstijgt, +dezen nog den schijn, alsof de berg in werking was." + +"En zal ik ze aan 't werk zien?" + +"Ditmaal niet, want ik heb haast om onze onderzeesche reis om de +aarde te vervolgen. Ik zal mij derhalve tevreden stellen om wat mee +te nemen van den vooraad sodium, dien ik hier bewaar. Ik heb slechts +éen dag noodig om een genoegzame hoeveelheid aan boord te nemen en dan +zullen wij onze reis vervolgen. Wanneer gij dus deze grot doorwandelen +en eens om het meer heenloopen wilt, maak dan gebruik van dezen dag, +mijnheer Aronnax." + +Ik dankte den kapitein, en ging mijn beide makkers opzoeken, die hun +hut nog niet hadden verlaten. Ik noodigde hen uit mij te volgen, +zonder te zeggen waar wij ons bevonden. Zij kwamen op het plat; +Koenraad, die zich over niets verwonderde, beschouwde het als iets +zeer natuurlijks, dat hij wakker werd onder een berg, nadat hij onder +water naar bed was gegaan. Maar Ned Land dacht er slechts aan eens +te onderzoeken of deze grot geen uitgang had. + +Na het ontbijt, omstreeks tien uur, gingen wij naar den oever. + +"Nu zijn wij weer aan land," zei Koenraad. + +"Dit noem ik geen land," antwoordde de Amerikaan; "bovendien zijn +wij er niet op, maar er onder." + +Tusschen den rotswand en het water was een zandig strand, dat op zijn +grootste breedte vijfhonderd voet breed was; over dit strand kon men +gemakkelijk om het meer heen wandelen. Maar het benedeneinde der hooge +rotswanden vormde een ongelijk terrein, waarop in schilderachtige +opeenstapeling blokken vulkanische steenen en verbazende stukken +puimsteen lagen. Al deze ruw door elkander geworpen steenblokken, +waren door het onderaardsche vuur met een laag glazuur bedekt, die in +het electrisch licht schitterde. Het met steenglas vermengde oeverzand +stoof onder onze treden als een wolk kleine sterren op. + +De grond verhief zich langzamerhand naarmate wij ons van den oever +verwijderden, en wij waren weldra door een lange en bochtige helling +gekomen, waar wij langzamerhand hooger konden klimmen; maar wij +moesten voorzichtig voortgaan tusschen die losliggende steenblokken, +en onze voet gleed daarbij nu en dan uit op de stukken veldspaat en +kwarts. De vulkanische natuur van deze ontzettend groote grot werd +ons hoe langer hoe meer bevestigd; ik deed het mijn makkers opmerken. + +"Kunt gij u voorstellen," vroeg ik hun, "hoe deze trechter er uit +moest zien, toen hij gevuld was met kokende lava en die gloeiende +vloeibare massa zich tot aan de opening van den berg verhief, evenals +het kokend metaal binnen de wanden van een hoogoven?" + +"Dat kan ik mij best voorstellen, mijnheer!" antwoordde Koenraad. "Maar +kan mijnheer mij ook zeggen, waar deze groote hoogoven het werk +gestaakt heeft, en hij nu met het water van een kalm meer gevuld is?" + +"Vermoedelijk. Koenraad, omdat eenige aardbeving onder het oppervlak +van den Oceaan de opening heeft gemaakt, waardoor de Nautilus hier +binnen is gekomen. Toen is het water der zee waarschijnlijk naar +binnen gestort; er is een vreeselijke strijd tusschen de beide +elementen gevoerd, die ten voordeele van Neptunus is geëindigd. Er +zijn evenwel reeds eeuwen overheen gegaan, en de overstroomde vulkaan +is een vreedzame grot geworden." + +"Zeer goed," antwoordde Ned Land, "ik geloof u; maar in ons belang +betreur ik het dat die opening, waarvan mijnheer spreekt, niet boven +het vlak der zee ligt." + +"Maar, vriend Ned," zei Koenraad, "als die opening niet onder water +was, dan had de Nautilus hier niet binnen kunnen komen." + +"En ik voeg er nog bij, Land, dat het water dan ook den vulkaan niet +binnengestroomd, en deze nog een vuurspuwende berg wezen zou. Je +spijt is dus overbodig." + +Wij begonnen te klimmen; de helling werd hoe langer zoo steiler, en +de paden hoe langer zoo nauwer; soms waren er diepe spleten in den +grond, waarover wij moesten heenspringen; dan moesten wij weer om ver +uitstekende en overhangende rotsblokken heen; wij kropen soms op de +knieën of op den buik voort. Maar met hulp van Koenraaads behendigheid +en Neds kracht kwamen wij alle hinderpalen te boven. + +Op een hoogte van ongeveer dertig meter, veranderde de aard van den +grond, zonder dat deze daarom nog begaanbaarder werd; wij stuitten +op zwarte basaltblokken; soms lagen zij met zwavel bedekt over een +vlakte neergeworpen, dan weder vormden zij regelmatige prisma's, die +als kolommen overeind stonden, om het groote gewelf te ondersteunen, +en een prachtig schouwspel opleverden van de bouwkunst der natuur. Op +andere plaatsen liepen tusschen deze basaltblokken lange stroomen +van gestolten lava, waarin strepen jodenlijm of groote massa's zwavel +zichtbaar waren. Het daglicht, dat door den krater naar binnen viel, +verlichtte deze vulkanische overblijfselen, die voor eeuwig in dien +uitgedoofden berg begraven lagen, met een onzeker schijnsel. + +Weldra moesten wij op een hoogte van omstreeks 250 voet door +onoverkomelijke hinderpalen ons klimmen staken. De bergwand begon +over ons heen te hangen, en in plaats van te stijgen, moesten wij +onze wandeling om het meer voortzetten. Op de hoogte, waarop wij ons +bevonden, begon het plantenrijk met het mineraalrijk in aanraking te +komen. Uit de rotsspleten kwamen hier en daar heesters en op enkele +plaatsen zelfs boomen te voorschijn. Ik herkende eenige planten en +bloemen, zooals heliotropen en chrysanthemums; zelfs ontdekte ik +tusschen de lavastroomen in kleine, doch weinig riekende viooltjes, +hoewel ik beken dat ik dit weinigje geur gretig opsnoof. De geur is +de ziel der bloemen, en de bloemen der zee, hoe prachtig ook, hebben +geen ziel! + +Wij waren aan den voet van een boschje vrij zware drakenboomen +genaderd, die door de kracht hunner sterke wortels de rots gebroken +hadden, toen Ned Land uitriep: "O mijnheer, een bijennest!" + +"Een bijennest," antwoordde ik, terwijl ik den schouder ongeloovig +optrok. + +"Ja zeker!" riep de Amerikaan, "de bijen gonzen er om heen." + +Ik naderde en moest mij gewonnen geven. In een gat van een drakenboom, +waren eenige duizenden van de vernuftige insecten, die op de Canarische +eilanden zooveel voorkomen, en wier honig dáár zoo gezocht is. + +De Amerikaan wilde natuurlijk een voorraad honig medenemen, en ik +was zoo onbarmhartig niet om er mij tegen te verzetten; hij stak met +behulp van zijn vuurslag, wat droge bladeren met zwavel vermengd aan, +om de bijen te doen stikken; weldra hield het gegons op, en het nest +leverde verscheidene ponden geurigen honig. Ned Land stak deze in +zijn voorraadzak. + +"Als ik den honig met het deeg van den broodboom vermeng," zei hij, +"dan kan ik u een kostelijken koek aanbieden." + +"Best," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan." + +Op enkele bochten van ons pad vertoonde zich het meer in zijn geheele +uitgestrektheid; het werd door de lantaarn van den Nautilus verlicht, +en wij zagen er geen enkel golfje of rimpeltje op. De Nautilus lag +onbeweeglijk; op het plat liepen menschen heen en weer, als zwarte +schimmen in de zee van het electrisch licht. Op dat oogenblik draaiden +wij om een uitstekend rotspunt heen en zagen toen, dat de bijen niet de +eenige dieren waren, die den vulkaan bewoonden. Roofvogels vlogen hier +en daar in de duisternis rond, of vluchtten weg van hun nesten. Het +waren sperwers en havikken; ook liepen er hier en daar, zoo snel zij +konden, schoone en vette trapganzen. Men kan zich de begeerlijkheid +van den Amerikaan voorstellen, toen hij dit smakelijk wild zag, en +welk een spijt hij gevoelde zijn geweer niet bij zich te hebben. Hij +beproefde ze met steenen te raken, en na verscheidene vruchtelooze +pogingen slaagde hij er eindelijk in, een van die prachtige trapganzen +te treffen. Als ik zeg, dat hij twintigmaal zijn leven waagde om het +dier te grijpen, jok ik niet, maar hij vervolgde het beest zoo lang +totdat hij het in zijn zak had. + +Wij moesten wederom naar beneden, want wij konden onmogelijk +verder. Boven ons geleek de gapende krater op de opening van een +put. Wij konden den hemel vrij duidelijk zien, en ik zag de wolken +oostwaarts drijven. Een half uur na de laatste heldendaad van +Ned Land, waren wij weer aan den oever. Hier groeide niets meer +dan wat zeevenkel, een klein plantje, dat goed is om gekonfijt te +worden. Koenraad plukte er eenige bosjes van. Verder vonden wij een +menigte schelpdieren. + +Hier was een prachtige grot; mijn makkers en ik kregen lust ons op +het fijne zand uit te strekken. Het vuur had de wanden met schitterend +glazuur bedekt. Ned Land betastte ze, als wilde hij onderzoeken hoe dik +zij wel waren; ik kon een glimlach niet onderdrukken. Ons gesprek viel +toen weer op zijn eeuwigdurende plannen om te ontvluchten, en zonder +zijn hoop al te zeer te voeden, kon ik toch deze veronderstelling +maken: dat namelijk kapitein Nemo slechts naar het Zuiden gevaren +was om zijn voorraad sodium te vernieuwen; ik hoopte dus dat hij +nu weer naar de kusten van Europa of Amerika zou varen, waardoor de +Amerikaan dus in de gelegenheid zou zijn, zijn mislukte poging met +beteren uitslag te hervatten. + +Wij lagen ongeveer een uur in de schoone grot uitgestrekt, toen +ons gesprek, dat in den beginne vrij levendig geweest was, begon te +verflauwen; zekere slaperigheid overviel ons, en daar ik geen enkele +reden zag om dit tegen te gaan, dommelde ik zachtjes in; ik droomde, +en wie is meester om zijn droomen te kiezen, ik droomde dat mijn +geheele bestaan zich in dat van een weekdier oploste; het scheen mij +alsof de grot mijn schelp was. Plotseling werd ik door het schreeuwen +van Koenraad gewekt. + +"Op, op!" riep de brave jongen. + +"Wat is er?" vroeg ik, half opstaande. + +"Het water komt op." + +Ik sprong overeind, en zag dat het zeewater als een stortvloed de +grot binnendrong; omdat wij in wezenlijkheid geen weekdieren waren, +moesten wij trachten ons te redden. Binnen weinige oogenblikken waren +wij boven in de grot in veiligheid. "Wat gebeurt er toch?" vroeg +Koenraad; "is er een nieuw wonder voorgevallen?" + +"Wel neen, vrienden," antwoordde ik, "het is eenvoudig de vloed die +ons heeft overvallen. De zee buiten den berg rijst, en de wetten +van het evenwicht leeren dat het meer binnen den berg dan ook rijzen +moet. Wij zijn er met een half nat pak afgekomen, en zullen ons op +den Nautilus gaan verkleeden." + +Drie kwartier daarna hadden wij onzen tocht om het meer geëindigd, +en waren wij weer aan boord. De mannen der equipage brachten op dat +oogenblik de laatste vracht sodium binnen boord, zoodat de Nautilus +aanstonds had kunnen vertrekken; doch de kapitein gaf daartoe +geen bevel. Wilde hij daartoe den nacht afwachten en heimelijk +door de onderzeesche opening varen? Misschien. Hoe het ook zij, +den volgenden morgen had de Nautilus zijn haven verlaten, en voer, +ver van elk vast land, op eenige meters voort onder de golven van +den Atlantischen Oceaan. + + + +HOOFDSTUK XXXV + +De Krooszee. + +De richting van den Nautilus was niet veranderd. Wij moesten voor +het oogenblik dus alle hoop laten varen om naar eenige Europeesche +zee terug te keeren. Kapitein Nemo bleef den koers naar het Zuiden +richten. Waar voerde hij ons heen? Ik kon het mij niet voorstellen. + +Dien dag doorkliefde de Nautilus een zonderling gedeelte van den +Atlantischen Oceaan; iedereen kent het bestaan van den warmen +stroom, die onder den naam van Golfstroom bekend is. Nadat hij de +golf van Mexico onder langs kaap Sable verlaten heeft, richt hij +zich rechtstreeks naar Spitsbergen; doch op ongeveer 44° N.B., even +nadat hij de golf van Mexico heeft verlaten, verdeelt hij zich in +twee takken; de voornaamste richt zich naar de kusten van IJsland +en Noorwegen, terwijl de andere op de hoogte der Azorische eilanden +zuidwaarts stroomt, en daarna tegen de Afrikaansche kust stuitende, +een ovaal beschrijft en naar de Antillen terugkeert. + +Deze tweede tak van den warmen stroom gaat dus met zijn golven om een +koud, bijna stilstaand en onbeweeglijk gedeelte van den Oceaan, dat +men de Krooszee noemt. Het is een meer in het midden van den Oceaan, +om hetwelk het water van den grooten stroom in niet minder dan drie +jaar heenloopt. + +De Krooszee bedekt, om zoo te zeggen, het land dat door den Oceaan is +verzwolgen. Sommige schrijvers hebben zelfs beweerd, dat het zeegras, +hetwelk in deze zee in groote menigte ronddrijft, van de weiden van +dit vroegere vasteland afkomstig is. Waarschijnlijk echter is dit +zeegras en wier afkomstig van de kusten van Europa en Amerika, en +wordt door den Golfstroom tot op deze hoogte medegesleept. Dit was +een van de redenen, die Columbus deden gelooven aan het bestaan van +een nieuwe wereld. Toen de schepen van dezen koenen zeevaarder in de +Krooszee kwamen, hadden zij werk om door dit gras heen te komen, omdat +het tot groote ontsteltenis van de equipage hunne vaart tegenhield; +zij besteedden zelfs drie weken er over om er doorheen te worstelen. + +Zoo was de streek, door den Nautilus op dit oogenblik bezocht: het +was een wezenlijke weide, zulk een dicht tapijt van gras, zeekroos +en wier, dat een schip er niet zonder moeite kon doorvaren. Kapitein +Nemo wilde zich met zijn schroefboot dan ook niet in deze massa gras +wagen, en bleef op eenige meters diepte onder de golven. + +De Krooszee wordt ook wel Sargasso-zee genoemd, naar het Spaansche +woord "Sargazzo" dat zeewier beteekent, omdat deze uitgestrekte +bank door deze plant gevormd wordt. Ziehier waarom deze planten +volgens den geleerden Maury, den schrijver van de Natuurkundige +aardrijksbeschrijving zich vereenigen in dit kalme gedeelte van den +Atlantischen Oceaan. + +"Men kan," zegt hij, "dat verschijnsel verklaren door een proef, +die elkeen kent. Als men in een bak met water eenige stukjes, kurk +of andere voorwerpen laat drijven, en men aan het water een draaiende +beweging geeft, dan zal men die verspreide stukjes zich in het midden +zien bijeen voegen, dat is daar waar het water het minst in beweging +is. Bij het verschijnsel, waarover wij spreken, is de Atlantische +Oceaan de bak, de Golfstroom is het draaiend gedeelte en de Krooszee +het middelpunt, waar de drijvende voorwerpen zich vereenigen." + +Ik deel Maury's gevoelen en heb het verschijnsel op de plaats zelf, +waar schepen slechts zeer zelden komen, kunnen onderzoeken. Boven +ons dreven voorwerpen van allerhande soort, opgehoopt tusschen het +bruinachtig gras, boomstammen, die van de Andes en het Rotsgebergte +waren afgescheurd en door de Amazonen-rivier of de Mississippi werden +voortgestuwd; tallooze overblijfselen van wrakken, zoo met schelpen +en planten begroeid, dat zij niet boven konden drijven. En de tijd zal +ook eens dat andere gevoelen van Maury waar maken, dat deze eeuwenlang +opgehoopte voorwerpen eenmaal versteenen en door de werking van het +water een onuitputtelijke kolenmijn zullen vormen; een kostbare +voorraad dus, dien de Voorzienigheid nu reeds verzamelt voor het +oogenblik, dat de menschen de mijnen op het vasteland hebben uitgeput. + +Den geheelen 22sten Februari brachten wij in die Krooszee door, waar +de visschen, die zooveel van zeeplanten houden en de schaaldieren +overvloedig voedsel vinden. Den volgenden dag had de Oceaan wederom +zijn gewone voorkomen. Van dit oogenblik af bleef de Nautilus gedurende +negentien dagen van 23 Februari tot 12 Maart in het midden van den +Atlantischen Oceaan, en voerde ons mee met een doorloopende snelheid +van zestien kilometer in het uur. De kapitein wilde waarschijnlijk het +geheele programma zijner onderzeesche reis afloopen, en ik twijfelde +er niet aan, of hij zou, na om kaap Hoorn te zijn gestevend, naar +de Stille Zuidzee terugkeeren. Ned Land had dus wel gelijk met bang +te zijn. In deze uitgestrekte zee zonder eilanden behoefde men het +niet te beproeven om van boord te gaan; wij hadden dus geen middel om +ons tegen den wil van kapitein Nemo te verzetten. Het eenige wat wij +doen konden, was ons te onderwerpen; maar wat men van geweld of list +niet meer te wachten had, dacht ik dat door overreding kon verkregen +worden. Als de reis was afgeloopen, zou dan de kapitein er niet in +toestemmen ons de vrijheid terug te geven, onder eede van zijn bestaan +nimmer te verraden? Wij zouden dien eed zeker hebben gehouden, maar +ik moest die teedere zaak met den kapitein zelf behandelen. Zou ik hem +echter die vrijheid wel kunnen vragen? Had hij bij het begin der reis +niet op stelligen toon verklaard, dat het geheim van zijn leven onze +levenslange gevangenschap aan boord van de Nautilus eischte? Moest +mijn stilzwijgen gedurende vier maanden hem niet doen gelooven, +dat ik mij zonder morren in dien toestand schikte? Als ik die zaak +weder aanroerde, zou het dan geen achterdocht bij hem opwekken, die +onze plannen kon benadeelen, als zich daartoe later eenige gunstige +omstandigheid voordeed! Ik overdacht en overwoog al die redenen, en +ik onderwiep ze aan Koenraads oordeel, die niet minder verlegen stond +dan ik. Kortom, hoewel ik niet gemakkelijk uit het veld was te slaan, +begreep ik toch dat de kans om mijn vrienden en bloedverwanten ook +terug te zien, van dag tot dag verminderde, vooral nu kapitein Nemo +als een rechte waaghals stuurde naar het zuidelijk gedeelte van den +Atlantischen Oceaan. + +Gedurende de bovengemelde negentien dagen, had er op onze reis niets +bijzonders plaats. Ik zag den kapitein maar zelden; hij zat te werken; +dikwijls vond ik in de bibliotheek boeken, die hij geopend had laten +liggen, en vooral werken over natuurlijke geschiedenis. Mijn werk over +de diepten der zee, was door hem doorbladerd en met kantteekeningen +overladen, die mijn stellingen dikwijls weerspraken. Doch de kapitein +stelde zich slechts tevreden met aldus mijn werk te verbeteren, zonder +met mij te twisten. Soms hoorde ik de droefgeestige tonen van zijn +orgel, dat hij met veel gevoel bespeelde, maar altijd des nachts, +te midden van de grootste duisternis, als de Nautilus op de groote +verlaten vlakte van den Oceaan als ingeslapen scheen te zijn. + +Gedurende dit gedeelte der reis voeren wij soms dagen lang aan de +oppervlakte der zee; zij was als verlaten; wij zagen slechts nu +en dan een zeilschip, dat voor Indië bevracht, koers zette naar de +Kaap de Goede Hoop. Eens werden wij vervolgd door de sloepen van een +walvischvaarder, die ons zonder twijfel aanzag voor een reusachtigen +walvisch van groote waarde. Maar kapitein Nemo wilde die wakkere +zeelieden hun tijd en moeite niet laten verliezen en eindigde de +jacht met onder water te duiken. Dit voorval scheen Ned Land bijzonder +belang in te boezemen. Ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik zeg, +dat de Amerikaan er spijt over gevoelde, dat onze metalen huid niet +door een der harpoenen van die visschers doodelijk werd getroffen. + +De visschen, die ik met Koenraad gedurende dit gedeelte onzer +reis opmerkte, verschilden weinig van die wij reeds vroeger gezien +hadden. De voornaamste waren eenige exemplaren van de vreeselijke +afdeeling kraakbeenachtige dieren, die niet minder dan twee en dertig +soorten bevat: gestreepte haaien van vijf meter lang en met platten +kop, breeder dan het lichaam, en een ronden staart; op den rug hebben +zij overlangs zeven breede evenwijdige zwarte strepen, en dan grijze +haaien met slechts een rugvin. Er kwamen ook groote zeehonden voorbij, +en dat wel van de meest verslindende soort; men behoeft alle verhalen +van visschers niet te gelooven, doch ziehier eenige staaltjes van +hetgeen zij vertellen: in het lichaam van een van die dieren heeft +men den kop van een buffel en een geheel kalf gevonden, in een ander +twee konijnen, en een matroos met kleeren en al, in een ander een +soldaat met den sabel in de hand, en in nog een ander een ruiter +met zijn paard! Men behoeft aan dat alles geen geloof te hechten, +doch zeker is het, dat geen van die dieren zich in de netten van den +Nautilus lieten vangen ik dus hunne vraatzucht niet kon nagaan. + +Dagen lang hielden troepen bevallige en dartelende dolfijnen ons +gezelschap. Zij zwommen met troepjes van vijf of zes, en joegen de +andere visschen na, evenals een troep wolven in het veld; overigens +zijn zij niet minder vraatzuchtig dan de zeehonden, als ik ten minste +geloof moet slaan aan het verhaal van een hoogleeraar te Kopenhagen, +die verzekert dertien walrussen en vijftien robben in de maag van +een dolfijn gevonden te hebben. + +Ik zag ook zeldzame exemplaren van de klasse der stekelvinnigen +en der zaagvisschen. Sommige schrijvers, trouwens meer dichters +dan natuurkenners, beweren dat deze visschen liefelijk zingen en +een vereeniging van hun stemmen een muziek voortbrengt, waarbij de +menschelijke stem niet kan halen. Ik ontken het niet, maar die dieren +gaven ons tot ons groot leedwezen geen enkele serenade. Eindelijk +zagen wij nog een groote menigte vliegende visschen; niets was +aardiger dan te zien hoe de dolfijnen ze met groote juistheid +wisten na te jagen. Hoe hoog zij zich ook uit zee konden verheffen, +welken boog zij ook beschreven, tot zelfs over den Nautilus heen, +de ongelukkige visschen vonden den bek van den dolfijn altijd geopend +om ze op te vangen. + +Tot op 13 Maart ging onze tocht op dezelfde wijze voort. Dien dag +werd de Nautilus gebezigd om proeven van peiling te doen, welke mij +het grootste belang inboezemden. Sedert ons vertrek uit de Stille +Zuidzee hadden wij ongeveer 52,000 kilometer afgelegd; wij waren nu +op 45° 37' Z.B. 37° 53' W.L. Het was omstreeks dezelfde plaats, waar +kapitein Denham van de Herald op 14.000 meter geen grond vond. Daar +had luitenant Parker van het Amerikaansche fregat Congres op 15,140 +meter den bodem niet kunnen peilen. Kapitein Nemo besloot om den +Nautilus naar de grootste diepte te doen dalen, om die verschillende +peilingen eens na te gaan. Ik maakte mij gereed den uitslag van dit +onderzoek op te teekenen. De zaalwanden openden zich, en het vaartuig +begon zich in beweging te stellen, ten einde die verbazende diepte +te kunnen bereiken. Men kan nagaan dat er geen sprake kon zijn van +door middel van het vullen der vergaderbakken naar den afgrond te +zinken. Misschien zou dat water de specifieke zwaarte van den Nautilus +toch niet genoeg hebben kunnen vermeerderen. Bovendien zou men om weer +te stijgen, het water moeten uitpompen, en dan zouden zeer zeker de +pompen niet krachtig genoeg geweest zijn, om den druk van buiten te +overwinnen. De kapitein besloot dus om de zwaarden of vleugels van +zijn Nautilus in een hoek van 45° te plaatsen en aldus schuins naar +beneden te varen. De schroef kreeg bovendien de grootste snelheid +van beweging en draaide met onbeschrijfelijke kracht door het water. + +Op deze wijze, met de grootste kracht voortgestuwd, trilde de Nautilus +als een snaar en daalde regelmatig naar de diepte. De kapitein en +ik volgden in den salon de naald van den manometer, die zich vrij +snel verplaatste. Weldra waren wij dieper dan dat gedeelte der zee, +waar de meeste visschen hun verblijf houden. Terwijl sommigen van +die dieren slechts aan de oppervlakte van het water kunnen leven, +zijn er daarentegen anderen, hoewel minder talrijk, die zich in +grootere diepte ophouden; er waren er zelfs op 1200 meter diepte, +onder een druk van honderd twintig atmosferen. Ik vroeg den kapitein +of hij ooit visschen op nog grooter laagte gevonden had. + +"Visschen?" antwoordde hij, "zelden; maar wat vermoedt of weet men +bij den tegenwoordigen staat der wetenschap?" + +"Het volgende, kapitein. Men weet, dat als men naar de diepten van +den Oceaan afdaalt, het plantenleven eerder ophoudt dan het dierlijk +leven. Men weet, dat, waar men nog levende wezens vindt, er geen +enkele plant meer groeit. Men weet dat de oesters twee duizend +meter diep onder water leven, en dat Mac Clintock, de held van de +poolzeeën, een levende zeester van een diepte van 2500 meter naar +boven heeft gehaald. Men weet, dat de equipage van de Bull-Dog van de +koninklijke Engelsche marine, een zeester op meer dan vier kilometer +diepte gevischt heeft; maar misschien zult gij zeggen, kapitein, +dat men niets weet." + +"Neen, mijnheer," antwoordde de kapitein, "zoo onbeleefd zal ik niet +zijn. Ik zal u echter vragen, hoe gij het verklaart, dat die dieren +op zulk een diepte kunnen leven?" + +"Ik verklaar dit uit twee oorzaken," antwoordde ik; "vooreerst omdat +de vertikale stroomen, ontstaan door het verschil in zoutgehalte +en door de dichtheid van het water, een beweging veroorzaken, die +genoegzaam is om het leven van zeesterren te onderhouden." + +"Juist," zei de kapitein. + +"Ten anderen omdat, als de zuurstof een levensbehoefte is, men weet dat +de in zeewater opgeloste hoeveelheid zuurstof in de diepte toeneemt in +plaats van te verminderen, en dat de grootere waterdruk in de diepte +de samenpersing daarvan in de hand werkt." + +"Zoo, weet men dat?" antwoordde de kapitein een weinig +verwonderd. "Welnu, mijnheer de professor, dan weet men het goed, want +het is de waarheid. Ik voeg er nog bij, dat de zwemblaas der visschen +meer stikstof dan zuurstof bevat, wanneer zij aan de oppervlakte +van het water gevangen worden, doch daarentegen meer zuurstof dan +stikstof, als men ze uit grootere diepte ophaalt, wat een bewijs is +voor uw stelling. Maar laten wij ons onderzoek voortzetten." + +Ik keek weer op den manometer; deze wees een diepte van zes kilometer +aan; wij waren sedert een uur aan het dalen. De Nautilus daalde +altijd door; het ontvolkte water was bijzonder doorschijnend, en +onbeschrijfelijk helder. Een uur later waren wij dertien kilometer +diep, en nog bemerkten wij niets van den bodem der zee! Toen wij +echter veertien kilometer gedaald waren, begon ik zwarte bergtoppen +te zien, die naar boven staken; maar dat konden wel toppen van bergen +zijn zoo hoog als de Himalaya of de Mont-Blanc, misschien nog hooger, +en dan bleef de diepte van deze afgronden onberekenbaar. + +De Nautilus zonk nog lager, niettegenstaande de vreeselijke drukking +die hij onderging. Ik voelde de stalen platen in de voegen trillen; +de steunbouten bogen zich, de geheele romp kraakte; de glazen van +den salon schenen onder dien druk naar binnen te buigen; en het +krachtige vaartuig zou zeker bezweken zijn, als het geen weerstand +had kunnen bieden als een massief blok, zooals de kapitein mij eenmaal +verzekerd had. + +Terwijl wij rakelings langs de rotsen voeren, zag ik nog eenige +schelpen en sommige exemplaren van zeesterren. Maar weldra verdwenen +ook deze laatste vertegenwoordigers van het dierlijk leven, en op +grooter diepte dan twaalf kilometer overschreed de Nautilus de grenzen +van het onderzeesche leven, even als een luchtballon, die zich in de +lucht hooger dan de voor het leven geschikte dampkring verheft. Wij +hadden een diepte van zestien kilometer bereikt; de Nautilus onderging +een druk van 1600 atmosferen, dat is te zeggen van 1600 kilogram op +elken vierkanten centimeter van zijn oppervlakte. + +"Welk een toestand!" riep ik uit. "Deze laagten te bezoeken waar +de mensch nog nooit is doorgedrongen!" Zie eens, kapitein, zie die +prachtige rotsen, die onbewoonde grotten, die verborgen schuilhoeken +der aarde, waar het leven onmogelijk is! Hoe jammer, dat wij van deze +onbekende oorden niets anders mee kunnen nemen dan de herinnering!" + +"Zou het u aangenaam zijn," vroeg de kapitein, "er iets meer van mee +te nemen dan alleen de herinnering?" + +"Wat wilt gij daarmee zeggen?" + +"Ik wil zeggen, dat niets gemakkelijker is dan een photogram van deze +onderzeesche streken mee te nemen." + +Ik had nauwelijks den tijd om mijn verbazing over dit nieuwe voorstel +te toonen, toen men op een wenk van den kapitein een photografisch +toestel in de zaal bracht. Door de wijd geopende ramen was de +door het electrisch licht beschenen watermassa uiterst helder en +doorschijnend. Er was geen schaduw, geen afwijking of trilling +in ons kunstlicht zichtbaar; de zon zou voor zulk een proef niet +gunstiger kunnen geweest zijn. De Nautilus werd door de schroef +en de helling zijner uitstekende vlakken in toom gehouden en lag +onbeweeglijk stil. Het toestel werd op de onderzeesche rotsen gericht +en in weinige seconden hadden wij een buitengewoon zuiver negatief +beeld. Wij maakten later afdrukken waarvan ik hierbij de afbeelding +in gravure geef. Men ziet daarop die oorspronkelijke rotsen, die +het daglicht nooit heeft beschenen; die benedenste granietklompen, +welke de krachtigste grondslagen der aarde vormen; die diepe grotten, +in de steenmassa uitgehold; die onvergelijkelijk zuivere omtrekken, +zich zoo zwart afteekenend alsof een schilder uit de Vlaamsche school +ze gepenseeld heeft. Verder op, een horizon van bergen; een schoone, +golvende lijn, die den achtergrond van een landschap uitmaakt. Ik kan +geen beschrijving geven van die gladde, zwarte, glanzige rotsen zonder +mosplanten, zonder een enkele vlek, vreemd van vorm en onwrikbaar +vast staande op dien zandbodem, schitterend onder de stralen van het +electrisch licht. Toen de kapitein gedaan had, zei hij: + +"Wij gaan weer naar boven, mijnheer de professor: wij mogen niet +te lang in dezen toestand blijven, en den Nautilus niet al te zeer +blootstellen aan zulk een drukking." + +"Goed, laat ons dan weer naar boven gaan, antwoordde ik. + +"Sta dan vast op uw beenen." + +Voordat ik begreep waarom de kapitein mij dien raad gaf, lag ik +reeds op den grond. Toen men op een teeken van Nemo de schroef en +de buitenvlakken een andere richting had gegeven, vloog de Nautilus +als een ballon in het luchtruim met bliksemsnelheid naar boven. Met +hoorbare trilling boorde hij door de watermassa; wij konden niets +zien. In vier minuten doorkliefde hij de zestien kilometer, die ons +van het vlak der zee scheidden, en sprong toen als een vliegende +visch boven het water uit, waarin het vaartuig weer nederplofte, +terwijl de golven aan alle kanten ontzaglijk hoog opstoven. + + +HOOFDSTUK XXXVI + +Potvisschen en walvisschen. + +In den nacht van 13 op 14 Maart richtte de Nautilus zich weer naar +het zuiden. Ik dacht dat het vaartuig op de hoogte van kaap Hoorn +den steven naar het westen zou wenden, om weer koers te zetten +naar de Stille Zuidzee en aldus de onderzeesche reis om de aarde te +eindigen; doch dit gebeurde niet en het schip vervolgde den tocht +naar zuidelijker streken. Waar wilde de kapitein toch heen? Naar de +Zuidpool? Dat was onzinnig; ik begon wezenlijk te gelooven, dat de +roekeloosheid van Nemo de vrees van Ned Land rechtvaardigde. + +Sinds eenigen tijd sprak de Amerikaan niet meer over zijn +ontvluchtingsplannen. Hij was minder opmerkzaam geworden; ik zag +wel hoezeer hem die langdurige gevangenschap kwelde, en ik begreep +hoeveel toorn hij opkropte. Als hij den kapitein ontmoette, blonk +een dof vuur in zijn oogen en ik vreesde altijd nog dat zijn woeste +natuur hem tot het een of ander uiterste zou drijven. + +Dien dag, 14 Maart, kwamen Koenraad en hij in mijn kamer; ik vroeg +hen naar de oorzaak van hunne komst. + +"Wij wilden u een eenvoudige vraag doen, mijnheer," antwoordde de +Amerikaan. + +"Spreek op, Ned." + +"Hoeveel man denkt gij dat er aan boord van den Nautilus zijn?" + +"Dat kan ik u niet zeggen, mijn vriend." + +"Het komt mij voor," hernam Ned Land, "dat er voor dit vaartuig geen +talrijke equipage noodig is." + +"Inderdaad," antwoordde ik, een tiental mannen moeten, dunkt me, +voldoende zijn." + +"Welnu," zei Ned, "waarom zouden er meer zijn?" + +"Waarom?" vroeg ik. + +Ik keek Ned Land strak aan, omdat zijn doel gemakkelijk te raden was. + +"Omdat," zei ik, "als mijn voorgevoel mij niet bedriegt, en ik het +leven van kapitein Nemo goed begrepen heb, de Nautilus niet alleen een +vaartuig, maar ook een schuilplaats zijn moet voor allen, die even als +de kapitein elke betrekking met het bewoonde land hebben afgebroken." + +"Misschien," zei Koenraad; "maar de Nautilus kan enkel een bepaald +aantal menschen bevatten, en zou mijnheer ons niet eens kunnen zeggen, +wat het grootste aantal zijn kan." + +"Hoe dat, Koen?" + +"Door berekening. Mijnheer kent den inhoud van den Nautilus en dus ook +de hoeveelheid daarin vervatte lucht; als mijnheer nu ook weet hoeveel +lucht elk mensch voor de ademhaling noodig heeft en dit vergelijkt +met de noodzakelijkheid waarin de Nautilus verkeert om elke vier en +twintig uur eens boven te komen...." + +Koenraad eindigde zijn zin niet, maar ik begreep waar hij heen wilde. + +"Ik begrijp u," zei ik, "maar hoewel die berekening gemakkelijk te +maken is, kan zij toch slechts een zeer onzekere uitkomst opleveren." + +"Het doet er niet toe," drong Ned Land aan. + +"Hoor dan eens," hernam ik: "elk mensch heeft ieder uur zooveel +zuurstof noodig als er in honderd liter zuivere lucht vervat is; dus +in vier en twintig uur de zuurstof van 2400 liter lucht. Nu moet men +berekenen hoeveel de Nautilus van deze hoeveelheid lucht bevatten kan." + +"Juist," zei Koenraad. + +"De inhoud van den Nautilus is 1500 ton, en een ton bevat duizend +liter; dus bevat de Nautilus 1500,000 liter lucht, dat door 2400 +gedeeld...." + +Ik berekende het snel op een stukje papier. + +".... geeft 625; dat is dus te zeggen, dat de lucht die de Nautilus +bevat, juist genoeg zou zijn voor 625 menschen gedurende vier en +twintig uur." + +"625!" herhaalde Ned. + +"Doch gij kunt gerust aannemen," voegde ik er bij, "dat passagiers +en equipage bij elkander nog geen tiende deel van dit getal uitmaken." + +"Dat is nog te veel voor drie menschen," mompelde Koenraad. + +"Ik moet je dus alleen geduld aanraden, vriend Ned." + +"En nog meer dan geduld," voegde Koen er bij, "onderwerping." + +Koenraad had het juiste woord gekozen. + +"Bovendien," hernam hij, "kan kapitein Nemo toch niet altijd naar +het Zuiden gaan! Hij moet toch ééns ophouden, al was het maar voor de +ijsbank, en dan moet hij toch naar meer bezochte zeeën terugkeeren! Dan +is het tijd genoeg om de plannen van Ned Land weer op te vatten." + +De Amerikaan schudde het hoofd, streek met de hand over het voorhoofd, +sprak geen woord meer en ging heen. + +"Mijnheer vergunt mij zeker wel om een opmerking te maken," zei +Koenraad toen; "die arme Ned denkt aan alles wat hij niet krijgen +kan; zijn geheele vroegere leven komt hem weer voor den geest; +hij treurt om alles wat wij missen; zijn vroegere herinneringen +kwellen hem, zijn gemoed is vol; men moet hem begrijpen. Wat kan +hij hier uitrichten? Niets: hij is geen geleerde zooals mijnheer, +en kan niet zooals wij liefhebberij hebben in al het wonderschoone, +dat de zee oplevert. Hij zou er alles voor wagen om eens in zijn land +in een kroeg te kunnen zitten!" + +Het is zeker dat de eentonigheid van het scheepsleven voor +den Amerikaan, die aan een vrij en werkzaam leven gewoon was, +onverdraaglijk zijn moest; voorvallen, die hem belang konden +inboezemen, vielen zelden voor; echter herinnerde hem juist dien dag +iets aan zijn schoone dagen als harpoenier. + +Toen wij tegen elf uur des morgens boven dreven, kwam de Nautilus +tusschen een troep walvisschen, een ontmoeting, die mij niet +verwonderde, omdat ik wist dat deze dieren, door felle jachten tot +het uiterste gedreven, naar ver in het noorden of zuiden gelegen +zeeën gevlucht zijn. + +De walvisch heeft altijd een groote rol gespeeld op het gebied +der scheepvaart, en ontzaglijk grooten invloed uitgeoefend op de +aardrijkskundige ontdekkingen. Die visch heeft eerst de Basken, later +Asturiërs, Engelschen en Hollanders aangelokt, hen tegen alle gevaren +der zee gehard gemaakt en hen van het eene uiterste der aarde naar het +andere gevoerd. De walvisschen leven het liefst in de Noordelijke en +Zuidelijke IJszeeën. Oude legenden zeggen zelfs, dat deze dieren de +visschers tot op 28 kilometer van de Noordpool hebben gevoerd! Als +het feit onwaar is, zal het toch eens waar worden, en vermoedelijk +zullen de walvischvaarders bij het vervolgen van die dieren in de +poolzeeën eenmaal de tot nog toe onbekende punten der aarde bereiken. + +Wij zaten op het plat, de zee was kalm, want de Octobermaand schonk +ons op deze hemelbreedte nog eenige schoone herfstdagen. De Amerikaan +bespeurde aan den gezichteinder een walvisch en hij kon zich daarin +niet bedriegen. Als men goed toekeek, zag men den zwarten rug +beurtelings verschijnen en verdwijnen op ongeveer vijf kilometer van +den Nautilus. + +"O!" riep Ned Land, "was ik maar eens aan boord van een +walvischvaarder! Zulk een ontmoeting zou mij genoegen doen! Het is +een groot beest; ziet eens met welk een kracht het de waterstralen +opspuit! Duizend duivels, waarom zit ik ook op deze ijzeren kast +vastgeketend!" + +"Hoe Ned," zei ik, "heb-je de vroegere vischliefhebberij nog niet +afgezworen?" + +"Kan een walvischvaarder zijn oud ambacht ooit vergeten, +mijnheer? Krijgt men wel ooit genoeg van het genot van zulk een jacht?" + +"Heb-je in deze streken nog nooit gevischt, Ned?" + +"Nooit, mijnheer; alleen in de Noordelijke IJszee, zoowel in de +Behring- als Davisstraten." + +"Dan is de zuidelijke walvisch je onbekend; je hebt alleen jacht +gemaakt op de Noordelijke walvisschen, die zich niet wagen in de +zeeën tusschen de keerkringen." + +"Wat zegt gij daar mijnheer?" vroeg de Amerikaan ongeloovig. + +"Ik zeg wat waar is." + +"Komaan! Ik zelf heb in '65, dus nu derdehalf jaar geleden, bij +Groenland een walvisch gevangen, met een harpoen in zijn lichaam die +een walvischvaarder aan de Behringstraat er in had gegooid. Nu vraag +ik eens hoe het mogelijk is dat een walvisch, die aan de westkust +van Amerika gewond wordt, zich aan de oostkust laat dooden, als hij +niet om kaap Hoorn of om de kaap de Goede Hoop, en over den evenaar +is heen gezwommen?" + +"Ik denk er over zooals vriend Ned," zei Koenraad, "en ik ben +nieuwsgierig wat mijnheer zal antwoorden." + +"Mijnheer zal u antwoorden," hervatte ik, "dat de walvisschen +volgens hun soorten in bepaalde zeeën te huis behooren, die zij +niet verlaten. En indien een van deze dieren uit de Behring- en +de Davisstraat gekomen is, dan is dit heel eenvoudig, omdat er een +doorvaart van de eene zee naar de andere bestaat, hetzij langs de +noordkust van Amerika, hetzij langs die van Azië." + +"Moet ik u gelooven?" vroeg Ned, terwijl hij een oogje knipte. + +"Gij moet mijnheer gelooven," antwoordde Koenraad. + +"Dan besluit ik hieruit," hernam de harpoenier, "dat ik de walvisschen +van deze zee niet ken, omdat ik hier nog niet geweest ben." + +"Zooals ik u zei, Ned." + +"Een reden te meer om er kennis mede te maken," antwoordde Koenraad. + +"Kijk eens, kijk eens!" riep de Amerikaan met bewogen stem, "hij +nadert, hij komt naar ons toe, hij daagt mij uit! Hij weet wel, +dat ik onmachtig tegenover hem ben!" + +Ned stampte op den grond en kneep zijn vuist samen alsof hij een +harpoen drilde. + +"Zijn die dieren ook zoo groot als in de noordelijke poolzeeën?" vroeg +hij. + +"Bijna, Ned." + +"Want ik heb groote walvisschen gezien, mijnheer, beesten van ruim +dertig meter lang. Zelfs heb ik wel hooren zeggen, dat de walvisschen +bij de Aleutische eilanden soms vijftig meter lang waren." + +"Dat komt mij overdreven voor," antwoordde ik. "Bij de Aleuten is +een soort van walvisschen met rugvinnen, die even als de potvisschen +kleiner zijn dan de gewone walvisch." + +"O!" riep de Amerikaan, die de oogen niet van de zee afwendde, +"hij komt in ons vaarwater!" + +Daarna hervatte hij het gesprek aldus: "Gij noemt den potvisch een +klein dier; men verhaalt toch van reusachtige potvisschen; het zijn +slimme beesten; sommige, zegt men, bedekken zich met zeeplanten +en wier; men denkt dan dat het eilanden zijn; men landt er op, men +vestigt er zich, legt vuur aan...." + +"En men bouwt er huizen op!" zei Koenraad lachende. + +"Jawel, grappenmaker," antwoordde Ned Land, "en dan op een mooien +dag duikt het beest, en sleept al wat er op is mee naar beneden." + +"Precies als in de reisavonturen van Simbad den zeevaarder," hernam ik +lachend. "Kom, Ned, het schijnt dat je van wonderverhalen houdt! Wat +moeten dat wel voor potvisschen zijn! Ik hoop toch dat je die verhalen +niet gelooft!" + +"Mijnheer de professor," zei Ned Land ernstig, "men moet van de +walvisschen alles gelooven.--Wat een gang heeft deze! Wat schiet hij +vooruit! Men zegt dat die dieren in veertien dagen om de aarde kunnen." + +"Ik ontken het niet." + +"Maar wat gij zeker niet weet, mijnheer Aronnax, is, dat de walvisschen +bij de schepping der wereld veel sneller zwommen." + +"Zoo Ned en waarom?" + +"Omdat zij even als de andere visschen den staart toen dwars hadden +staan, dat is te zeggen dat hun staart vertikaal stond, en het water +links en rechts weg sloeg. Maar toen de Schepper zag dat zij te snel +zwommen, draaide hij hun den staart om, en sedert dien tijd slaan +zij van boven naar beneden in het water, tot groot nadeel voor hun +snelheid." + +"Goed, Ned," zei ik, en dezelfde woorden als de Amerikaan gebruikende, +vroeg ik, "moet ik je gelooven?" + +"Niet al te veel," antwoordde Ned, "niet meer ten minste dan toen ik +u zei, dat er walvisschen van honderd meter lang en honderdduizend +kilo zwaar zijn." + +"Dat is werkelijk nog al veel," zei ik, "maar men moet toch erkennen +dat sommige walvisschen verbazend groot worden, als men hoort, dat +zulk een beest soms tot honderdtwintig ton traan geeft." + +"Dat heb ik met eigen oogen gezien," zei de Amerikaan. + +"Ik geloof het graag, Ned, zoo goed als ik geloof dat sommige +walvisschen even groot zijn als honderd olifanten. Ga nu eens na +welk een stoot het geven moet, als zulk een massa zoo snel mogelijk +vooruitschiet." + +"Is het waar," vroeg Koenraad, "dat zij schepen kunnen doen zinken?" + +"Schepen geloof ik niet," antwoordde ik. "Men verhaalt echter dat in +1820 in deze zuidelijke Poolzee een walvisch zich op de Essex wierp, +en het schip met een snelheid van vier meter in de seconde achteruit +deed stuiven. De golven drongen het achterschip binnen, en deden de +Essex bijna oogenblikkelijk zinken?" + +Ned zag mij aan met een schalksch gelaat. + +"Wat mij aangaat," zei hij, "ik heb ook eens een slag van een +walvischstaart gehad, maar.... in mijn sloep, dat spreekt. Mijn makkers +en ik werden zes meter in de hoogte gesmeten, maar bij dien walvisch +van mijnheer was de mijne nog maar een kleintje." + +"Leven die beesten lang?" vroeg Koenraad. + +"Duizend jaar," antwoordde Ned zonder aarzelen. + +"En hoe weet jij dat, Ned?" + +"Omdat men het zegt." + +"En waarom zegt men dat?" + +"Omdat men het weet." + +"Neen, Ned, men weet het niet, maar men veronderstelt het slechts +en ziehier hoe men de gevolgtrekking maakt. Toen vier honderd jaar +geleden de visschers voor het eerst jacht maakten op walvisschen, +waren die beesten grooter dan nu. Men veronderstelt dus vrij logisch, +dat de mindere grootte der tegenwoordige walvisschen daaraan is +toe te schrijven, dat zij den tijd niet hebben om zich volkomen te +ontwikkelen. Dat is de oorzaak waarom Buffon gezegd heeft, dat deze +dieren duizend jaar konden en moesten leven. Begrepen?" + +Ned Land luisterde niet naar mij; de walvisch kwam steeds nader; +Ned verslond het dier met de oogen. + +"O," riep hij uit, "het is niet éen walvisch, het zijn er tien, +twintig, een heele troep! En niets kunnen doen, aan handen en voeten +gebonden te zijn!" + +"Maar vriend Ned, waarom vraag je den kapitein geen vergunning om er +jacht op te maken?" + +Koenraad had zijn volzin nog niet geëindigd, toen Ned Land al door +het luik naar beneden sprong, om den kapitein te zoeken. Eenige +oogenblikken daarna verschenen beiden op het plat. Kapitein Nemo +beschouwde den troep walvisschen, die op een kilometer afstand van +den Nautilus dartelden. + +"Het zijn zuidelijke walvisschen," zei hij, "de geheele fortuin van +een vloot walvischvaarders zwemt vóór ons." + +"Nou dan, mijnheer," vroeg de Amerikaan, "mag ik er eens jacht op +maken, al was het alleen maar om mijn ambacht van harpoenier niet +te vergeten?" + +"Waarvoor zou dat dienen?" antwoordde de kapitein, "alléen jagen om +te vernielen; wij hebben geen walvischtraan noodig." + +"En in de Roode Zee," hernam Ned, "hebt u ons verlof gegeven om een +dugong te verdelgen." + +"Toen had ik behoefte aan versch vleesch voor mijn manschappen, maar +hier zou het alléen zijn om het genot te hebben van te moorden; ik weet +wel dat dit een voorrecht van den mensch is, maar ik houd niet van dat +moorddadig vermaak. Uws gelijken begaan een laakbare daad, meester +Land, met den zuidelijken evenals den noordelijken walvisch, zulke +goede en weerlooze dieren, te vernietigen. Zoo hebben zij de geheele +Baffinsbaai reeds ontvolkt, en zullen een geheele soort van nuttige +dieren uitroeien. Laat ons dus die arme walvisschen met vrede laten; +zij hebben reeds genoeg met hunne natuurlijke vijanden, de pot- zwaard- +en zaagvisschen te doen, zonder dat gij er u mee hoeft te bemoeien." + +Men kan zich voorstellen welk gezicht de Amerikaan bij deze zedeles +trok. Het was den moriaan gewasschen, om zulk een reden aan een +visscher te willen opgeven. Ned Land keek den kapitein eens aan, en +begreep zeker niet wat hij zeggen wilde. De kapitein had echter gelijk; +de woeste en onnadenkende vervolgingszucht der walvischvaarders zal +eens den laatsten walvisch uit den Oceaan doen verdwijnen. + +Ned Land floot de Yankee-doodle, stak de handen in de zakken en keerde +ons den rug toe. Kapitein Nemo bleef evenwel den troep walvisschen +bekijken, en zei, terwijl hij zich tot mij richtte: + +"Ik had gelijk met te zeggen, dat zonder eens den mensch mee te tellen, +de walvisschen genoeg natuurlijke vijanden hebben; deze zullen hier +heel spoedig met een sterke tegenpartij te doen hebben. Ziet gij +daar op acht kilometer onder den wind, mijnheer Aronnax, die zwarte +beweegbare punten?" + +"Jawel, kapitein," antwoordde ik. + +"Dat zijn potvisschen, vreeselijke dieren, die ik soms bij troepen +van twee en drie honderd ontmoet heb. Men heeft gelijk die monsters +te vernielen, omdat zij wreed en kwaadaardig zijn." + +De Amerikaan keerde zich bij deze woorden driftig om. + +"Welnu, kapitein," zei ik, "dan is het nog tijd, in het belang der +walvisschen," + +"Het is onnoodig zich bloot te stellen, mijnheer de professor: de +Nautilus is voldoende in staat om die potvisschen te verdelgen. Hij +is met een stalen spoor gewapend, die, naar ik mij verbeeld, wel +tegen den harpoen van meester Land kan opwegen." + +De Amerikaan ontzag zich niet de schouders op te halen. Deze beesten +met spoorslagen aanvallen! wie had dat ooit gehoord? + +"Wacht maar, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, "wij zullen u op +een jachtpartij onthalen, die u nog niet kent; geen medelijden met +die woeste visschen; het zijn enkel bek en tanden!" + +Bek en tanden! Men kon den grootkoppigen, soms vijf en twintig meter +langen potvisch geen beteren naam geven. De verbazend groote kop van +dit monster vormt ongeveer een derde deel van zijn lichaam. Flinker +gewapend dan de walvisch, wiens bovenkaak alleen met baarden voorzien +is, heeft hij vijf en twintig groote tanden, twintig centimeter lang, +kegelvormig, en elk twee kilo wegend. In het bovendeel van den kop, +tusschen de kraakbeenderen, bevinden zich drie of vier honderd kilo +van de kostbaarste blanke traan. De potvisch is een wanstaltig dier, +eerder zoogdier dan een visch; hij is slecht gebouwd, en vooral aan +den linkerkant geheel misvormd, terwijl hij alleen met het rechteroog +kan zien. + +De monsterachtige troep bleef steeds naderen; zij hadden de +walvisschen gezien en maakten zich gereed die aan te vallen. Men +kon vooruit berekenen, dat de potvisschen het zouden winnen; niet +alleen omdat zij beter gevormd zijn om hun weerlooze tegenstanders te +overmeesteren, maar ook omdat zij langer onder water kunnen blijven +zonder aan de oppervlakte te komen ademhalen. Het was meer dan tijd +om de walvisschen te hulp te komen. De Nautilus dook een weinig onder +water. Koenraad, Ned en ik gingen aan de ramen van den salon zitten. De +kapitein begaf zich naar den stuurstoel om met zijn vaartuig als met +een verdelgingstoestel te manoeuvreeren. Weldra voelde ik de schroef +vlugger draaien en onze snelheid vermeerderen. + +De strijd tusschen walvisschen en potvisschen was reeds begonnen toen +de Nautilus er bij kwam. Het vaartuig sneed den troep potvisschen af: +deze waren eerst niet zeer verwonderd over de verschijning van een +nieuw monster dat zich in den strijd mengde, doch moesten zich weldra +voor zijn slagen vrijwaren. + +Welk een strijd! Ned Land zelf was in verrukking en klapte in de +handen. De Nautilus was slechts één reusachtige harpoen, door de hand +van den kapitein gedrild. Het schip vloog tegen die vleezige massa's +aan, doorboorde ze geheel en al, zoodat er na dien stoot slechts twee +afzichtelijke helften van het dier overbleven. Het had geen gevoel van +de vreeselijke slagen, welke de potvisschen er met den staart tegen +gaven, evenmin van de stooten, die het uitdeelde. Als een potvisch +gedood was, wierp de Nautilus zich op een ander, ten einde zijn prooi +niet te missen, vloog, gehoorzaam aan het roer, voor- en achteruit, +dook als de visch naar de diepte zwom, kwam er weer mee boven als +de potvisch naar de oppervlakte vluchtte, trof hem in 't midden of +schuins, sneed het beest in tweeën of scheurde het van elkander, +sloeg de monsters in allerlei richtingen en allerhande houdingen met +zijn geweldige spoor. + +Welk een slachting! wat een geweld aan de oppervlakte van den Oceaan; +wat lieten de ontstelde dieren een scherp geblaas en een bijzonder +gebrul hooren! In 't midden van deze gewoonlijk zoo kalme zee, +zweepten zij met den staart het water in hooge golven op. + +Deze Homerische slachting, waaraan de potvisschen niet konden ontkomen, +duurde ongeveer een uur; meermalen beproefden een tien- of twaalftal +met vereende krachten den Nautilus onder hun gewicht te verpletteren; +wij konden door het glas hun vreeselijken muil, hunne groote tanden, +hun woest oog zien; Ned Land was zich zelven niet meer meester, +dreigde ze en schold ze uit. Men voelde dat zij zich aan ons vaartuig +vastklampten, evenals honden, die een stuk wild in het kreupelhout +vastpakken. Maar de Nautilus bracht de schroef slechts wat sneller in +beweging, sleepte hen mee of voerde ze naar het oppervlak der zee, +zonder zich om hun verbazend gewicht of om hun krachtige aanvallen +te bekreunen. Eindelijk was de menigte potvisschen wat opgedund, en +werd de zee wederom kalm; ik voelde dat wij weer boven kwamen. Het +luik werd geopend, en wij snelden naar het plat. + +De zee was met verminkte krengen bedekt. Een geweldige uitbarsting +zou de vleeschklompen niet beter gedood, vaneengescheurd en vernield +hebben. Wij dreven te midden van reusachtige lichamen die blauwachtig +op den rug, wit aan den buik en met groote builen of uitwassen bedekt +waren. Eenige potvisschen zagen wij, zoover het oog reikte, angstig +vluchten; de golven waren verscheiden kilometer in den omtrek rood +geverfd, de Nautilus dreef te midden eener zee van bloed. + +Kapitein Nemo kwam bij ons. + +"Welnu, wat zegt gij er van, Ned?" vroeg hij. + +"Het is een verschrikkelijk schouwspel," zei de Amerikaan, wiens +geestdrift vrij wat bekoeld was. "Maar ik ben geen slager, ik ben +slechts jager, en dit is een slachting." + +"Het is een verdelging van schadelijke dieren," antwoordde de kapitein, +"en de Nautilus is geen slachtersmes." + +"Ik houd meer van mijn harpoen," hervatte Ned. + +"Elk zijn meug!" antwoordde kapitein Nemo, terwijl hij Ned Land strak +aankeek. Ik vreesde dat deze zich soms tot eenige drift liet vervoeren, +wat noodlottige gevolgen had kunnen hebben; maar zijn toorn werd +afgeleid door het gezicht van een walvisch, waar de Nautilus op dat +oogenblik tegen aandreef. Het dier had aan den beet der potvisschen +niet kunnen ontsnappen. Ik herkende den Zuidelijken walvisch, +aan den afgeplatten, geheel zwarten kop. Hij is van den noordkaper +of noordelijken walvisch onderscheiden door de aaneenhechting der +zeven halswervels en doordat hij twee ribben meer heeft dan zijn +noordelijke natuurgenoot. De ongelukkige walvisch lag op zijde; de +potvisschen hadden hem verscheiden wonden in den buik toegebracht; +hij was dood. Een jong, dat door de moeder niet was kunnen beschermd +worden tegen den moorddadigen aanval, hing nog aan zijn gescheurde +vinnen. Door den open bek liep het zeewater, en maakte tusschen de +baarden binnenstroomend, een geluid als de branding der zee. + +Kapitein Nemo liet den Nautilus naast het dier sturen; twee man der +equipage gingen op den visch staan, en ik zag niet zonder verbazing +dat zij uit de tepels van het dier al de melk haalden, welke er in +was, dat is te zeggen zoo wat twee of drie tonnen vol. De kapitein +bood mij een kop van die lauwe melk aan; ik kon eenigen afkeer van +dien vreemden drank niet ontveinzen. Hij verzekerde mij dat de melk +voortreffelijk, en er geen onderscheid met koemelk in te proeven +was. Ik proefde dus en moest hem gelijk geven. Het was dus voor ons +een nuttige aanwinst, want die melk maakte in den vorm van boter en +kaas een aangename afwisseling met onze gewone spijzen. + +Van dien dag af merkte ik, niet zonder ongerustheid, dat de verhouding +van Ned Land tegenover den kapitein hoe langer hoe slechter werd, en ik +nam mij voor de handelingen van den Amerikaan van nabij gade te slaan. + + +HOOFDSTUK XXXVII + +De ijsbank. + +De Nautilus had zijn vaart naar het Zuiden ongestoord weer +voortgezet; het schip volgde den vijftigsten meridiaan met verbazende +snelheid. Wilde de kapitein de pool dan bereiken? Ik dacht het niet, +want tot nog toe hadden alle plannen om tot dit punt van den aardbol +te geraken, schipbreuk geleden. Bovendien was het jaargetijde reeds +vrij ver gevorderd, daar 13 Maart in het Zuiden met 13 September in +het Noorden overeenkomt. + +Den 14den Maart zag ik op 55° breedte drijvende ijsschotsen; het +waren brokken van zes of acht meter lengte, die daar ronddreven als +klippen waartegen de golven braken. De Nautilus bleef boven drijven; +Ned Land die vroeger reeds in de Noordelijke IJszee gevischt had, +kende die ijsbergen, maar Koen en ik bewonderden ze voor de eerste +maal. Aan den zuidelijken gezichteinder strekte zich een schitterend +witte streep uit. Engelsche walvischvaarders hebben er den naam van +"ijsschittering" aan gegeven. Hoe dik de wolken ook zijn mogen, +zij kunnen deze heldere streep niet verduisteren; zij kondigt een +ijsbank aan. Inderdaad, weldra verschenen grootere stukken, welker +helderheid afwisselde naar gelang van de nevels, waarin wij gehuld +waren. Sommige van die gevaarten hadden groenachtige aderen, alsof +zwavelzuur koper er zulke golvende lijnen op getrokken had; andere +zagen er uit als verbazend groote amathysten, waar de lichtstralen +doorheen vielen, wederom andere kaatsten het daglicht tegen de +duizende kristalvlakjes terug; nog andere waren hagelwit als kalksteen, +en zouden als ze van marmer waren geweest, bouwstof genoeg voor een +geheele stad hebben opgeleverd. Hoe verder wij naar het Zuiden gingen, +hoe meer de drijvende eilanden in grootte en getal toenamen. Duizenden +vogels hadden er hun nesten op gebouwd; zij verdoofden ons door hun +geschreeuw. Sommige zagen den Nautilus voor een dooden walvisch aan, +streken er op neer en pikten op de ijzeren platen. + +Bij deze vaart tusschen de ijsbergen was kapitein Nemo dikwijls +op het plat. Hij beschouwde deze eenzame stilte met de grootste +oplettendheid; ik zag zijn kalm gelaat zich soms verlevendigen. Zeide +hij mogelijk bij zich zelven dat hij in die poolzeeën, waar niemand kon +doordringen, zich te huis gevoelde, en hij alleen de ondoordringbare +ruimte beheerschte? Misschien wel, doch hij sprak niet, hij stond +onbeweeglijk, en scheen nu en dan slechts tot zich zelven te komen als +hij zijn schip moest besturen. Hij richtte zijn Nautilus met volmaakte +bekwaamheid, en vermeed behendig den schok met de ijsgevaarten, van +welke sommige verscheiden kilometer lang en zeventig of tachtig meter +hoog waren. Soms scheen het alsof de gezichteinder geheel gesloten +was: op 60° Z.B. was bijna alle ruimte om te varen verdwenen; maar de +kapitein zocht nauwkeurig, en vond weldra weer een kleine opening, +waardoor hij stoutmoedig heengleed, echter wetende, dat zij zich +onmiddellijk achter hem zou sluiten. + +Zoo gleed de Nautilus, door een bekwame hand bestuurd, tusschen al +die ijsbergen, die eindelooze ijsvelden, die drijvende ijsschotsen, +die langere of kortere ijsbrokken door. De temperatuur was vrij laag; +de thermometer wees in de lucht twee of drie graden onder nul. Doch +wij waren warm gekleed met bont, waarvoor zeekalven en ijsberen de +huiden hadden geleverd. Het inwendige van den Nautilus werd door +de electrische toestellen regelmatig verwarmd, en tartte dus de +vinnigste koude. Bovendien zou het voldoende geweest zijn, eenige +meters onder water te duiken, om er een dragelijke temperatuur te +vinden. Twee maanden eerder zouden wij op deze hoogte aanhoudend +dag hebben gehad, maar nu werd het gedurende drie of vier uur reeds +nacht en later zouden deze poolstreken gedurende zes maanden in een +nachtelijk duister gehuld zijn. + +Den 15den Maart kwamen wij op de hoogte der Nieuw-Shetlandsche en +der Orkney-eilanden. De kapitein deelde mij mede dat deze streken +vroeger door een ontzaglijke menigte zeekalven werden bewoond, maar dat +Engelsche en Amerikaansche walvischvaarders in hun verdelgingswoede +de jongen en de wijfjes doodden, en stilte des doods hadden verwekt, +waar vroeger leven en beweging was. + +Den 16den Maart, tegen acht uur 's morgens, voer de Nautilus op +den vijfentwintigsten meridiaan over den zuiderpoolcirkel; het ijs +omringde ons van alle kanten en sloot den gezichteinder. Evenwel +stuurde kapitein Nemo van spleet tot spleet en voer immer verder. + +"Maar waar gaat hij toch heen?" vroeg ik. + +"Recht door zee!" antwoordde Koenraad. "Als hij niet verder kan, +zal hij wel ophouden." + +"Daar zou ik nog geen eed op durven doen," antwoordde ik. + +Doch om ronduit te spreken, moet ik bekennen, dat deze avontuurlijke +tocht mij niet onaangenaam was. Ik kan niet zeggen hoe mij de +schoonheden van deze nieuwe streken in verrukking brachten. De +ijsbergen namen prachtige gedaanten aan. Hier vormden zij een +Oostersche stad met ontelbare koepels en moskeeën, daar vormden +zij als het ware een in puin gestort oord, dat door een aardbeving +verwoest was. De gezichten veranderden elk oogenblik, hetzij door +den schuinen stand der zonnestralen, hetzij door grauwen nevel of +sneeuwstormen. Dan hoorden wij van alle kanten vreeselijke knallen, +ineenstorting of val van groote ijsbergen, waardoor het landschap +elk oogenblik van gedaante veranderde. + +Als de Nautilus soms onder water voer, wanneer zulke kolossen in +elkander stortten, dan plantte zich het gedruisch onder water met een +vreeselijke kracht voort; en de val van die gevaarten bracht dan de zee +tot zelfs op groote diepte in heftige beweging. De Nautilus slingerde +dan als een schip, dat aan de woede der elementen is blootgesteld. + +Dikwijls zag ik geen enkelen uitgang en dacht dat wij bepaald waren +ingesloten; maar kapitein Nemo werd door een soort van instinct geleid, +en ontdekte bij de minste sporen zelf steeds nieuwe openingen, waar +hij met zijn Nautilus doorheen kon komen. Hij bedroog zich nimmer +op het gezicht van het minste spoor van het blauwgekleurde zeewater +tusschen de ijsvlakten. Ik twijfelde er dus niet aan, of hij had zijn +Nautilus reeds meer in deze zuidelijke poolzeeën gebracht. + +Den 16den Maart echter sloot de ijsmassa ons geheel en al den weg +af; het was de ijsbank nog wel niet, doch groote ijsvelden, door de +koude aan elkander bevestigd. Deze hinderpaal kon kapitein Nemo niet +ophouden, hij dreef zijn vaartuig met vreeselijke kracht tegen de +ijsvlakte in. De Nautilus drong als een wig in deze brosse massa, +en spleet haar met geweldig gekraak van elkander; het was de oude +stormram, door een onbeperkte kracht in beweging gebracht. De stukken +ijs werden hoog in de lucht geslingerd en vielen als hagelsteenen weer +op ons neer, alleen door zijn voortstuwende kracht boorde ons vaartuig +zich een weg. Soms vloog de Nautilus in zijn onstuimige vaart op het +ijs, en verbrijzelde dit dan onder zijn zwaarte, dan weer schoot hij +er onder, doch deed de oppervlakte, door er slechts wat tegenaan te +stampen, vaneen barsten. Gedurende al die dagen overvielen ons hevige +sneeuwvlagen; soms mistte het zoo sterk, dat men van het eene einde +van het plat niet naar het andere kon zien; de wind draaide plotseling +door alle streken van het kompas. De sneeuw vroor zoo hard aan elkaar, +dat wij die met het houweel vaneen moesten slaan. Bij een temperatuur +van vijf graden onder nul werd de geheele buitenzijde van den Nautilus +met ijs bedekt. Op een schip zou men geen enkele manoeuvre hebben +kunnen uitvoeren, omdat het geheele want vastgevroren zou geweest zijn; +een vaartuig zonder zeilen, door electriciteit in beweging gebracht, +zoodat het geen steenkolen noodig had, kon ongestraft zich op zulk +een breedte wagen. + +Onder deze omstandigheden bleef de barometerstand gewoonlijk zeer laag; +hij daalde zelfs tot 735 m.M. De aanwijzing van het kompas leverde geen +enkelen waarborg meer op. De naalden wezen tegengestelde richtingen +aan, toen wij de magnetische Zuidpool naderden, welke niet met de +Zuidpool der aarde samenvalt. Volgens Hansten ligt zij op omstreeks +70° Z.B. en 130° W.L., doch volgens de waarnemingen van Duperrez op +70° 30' Z.B. en 135° W.L. Wij moesten tal van waarnemingen doen met +verschillende kompassen, die in de onderscheidene deelen van het +vaartuig waren neergezet, en daaruit een gemiddelde zoeken. Doch +dikwijls bepaalde men den afgelegden weg slechts op de gis, hoewel +die maatregel al bijzonder weinig voldoende was, te midden van die +bochtige doorvaarten, welker richting ieder oogenblik veranderde. + +Eindelijk lag de Nautilus den 18den Maart, na tal van nuttelooze +pogingen om verder te komen, geheel ingesloten. Het waren geen +ijsvelden of ijsklompen meer, doch het was een eindelooze en +onbewegelijke hinderpaal, welke uit aan elkander vastgevroren bergen +bestond. + +"De ijsbank!" zei de Amerikaan. + +Ik begreep dat dit voor Ned Land evenals voor alle zeevaarders, die +ons voor waren gegaan, een onoverkomelijke hinderpaal was. Toen de +zon tegen den namiddag een oogenblik verscheen, nam kapitein Nemo +vrij nauwkeurig onze hoogte; wij waren op 51° 30' lengte en 67° 30' +breedte. Het was in deze zuidelijke poolzeeën een vrij ver gevorderd +punt; van een zee was er evenwel niets te zien. Vóór den Nautilus +strekte zich een groote vlakte uit, bezaaid met grillig gevormde +ijsblokken, in de zonderlinge wanorde, die het bevroren vlak eener +rivier kenmerkt, eenigen tijd voordat zij aan het kruien gaat, maar +hier in veel geduchter afmetingen, zooals zich laat begrijpen. + +Hier en daar staken scherpe punten tot op twee honderd voet hoogte +uit; verder zag ik een rij scherpe en hoekige grijs getinte klippen, +waarop enkele zonnestralen als in een spiegel door den mist heen +terugkaatsten. En in die eenzame natuur heerschte een doodsche +stilte, ter nauwernood soms afgebroken door het geklapwiek van een +stormvogel. Alles was bevroren, zelfs het geluid. + +De Nautilus moest dus op zijn avontuurlijken tocht in het midden van +deze ijsvelden blijven steken. + +"Als uw kapitein nog verder gaat, mijnheer,".... zei mij dien dag +Ned Land. + +"Welnu?" + +"Dan is hij een baas." + +"Waarom, Ned." + +"Omdat niemand over de ijsbank kan heenkomen. Uw kapitein is bij de +hand, maar hij is voor den duivel niet sterker dan de natuur, en waar +deze een grens heeft gesteld, moet men, of men wil of niet, ophouden." + +"Je hebt gelijk, Ned, en toch zou ik wel eens willen weten, wat er +achter die ijsbank zit! Er is niets dat mij boozer kan maken dan +een muur." + +"Mijnheer heeft gelijk," zei Koenraad; "muren zijn maar uitgevonden +om geleerden te hinderen; er moesten nergens muren zijn." + +"Goed," antwoordde de Amerikaan. "Achter de ijsbank weet men wel wat +er te vinden is." + +"Wat dan?" vroeg ik. + +"IJs en nog eens ijs!" + +"Gij zijt daar zeker van, Ned," antwoordde ik, "doch ik niet; daarom +juist zou ik het wel eens willen onderzoeken." + +"Welnu, mijnheer," hervatte de Amerikaan, "laat dat denkbeeld +varen. Gij ligt hier voor die ijsbank, laat u dat genoeg zijn, want +gij noch uw kapitein Nemo, noch zijn Nautilus kunnen verder. En of +hij wil of niet, hij zal naar het noorden, dat is naar het land der +fatsoenlijke menschen, moeten terugkeeren." + +Ik erken dat Ned Land gelijk had, en zoolang er geen schepen gebouwd +worden, om over die ijsvelden te varen, zullen wij wel altijd voor +die ijsbank blijven steken. + +Niettegenstaande zijn pogingen en krachtige middelen, die hij inspande +om het ijs te doen barsten, was de Nautilus tot onbeweeglijkheid +gedoemd. Als iemand niet verder kan, is hij gewoonlijk van de zaak af +door terug te keeren; maar hier was het even onmogelijk om terug te +keeren als om vooruit te komen, want alle doorgangen waren achter ons +gesloten, en als ons vaartuig nog eenigen tijd stil bleef liggen, zou +het wel geheel in en onder het ijs besloten zijn. Dit gebeurde zelfs +tegen twee uur 's middags, en het ijs vormde zich tegen de wanden +van den Nautilus met verbazende snelheid. Ik moet erkennen, dat het +gedrag van kapitein Nemo op zijn minst genomen onvoorzichtig was. + +Ik stond op dit oogenblik op het plat; de kapitein beschouwde onzen +toestand gedurende eenige minuten, en zei toen: + +"Welnu, mijnheer, wat denkt gij er van?" + +"Ik denk dat wij vast zitten, kapitein." + +"Vast, hoe meent gij dat?" + +"Ik meen dat wij noch voor noch achteruit, noch ergens heen kunnen; +dit noemt men geloof ik 'vast zitten,' ten minster onder beschaafde +natiën." + +"Gij denkt dus, mijnheer Aronnax, dat de Nautilus niet meer los +kan komen?" + +"Moeilijk, kapitein, want het jaargetijde is reeds te vergevorderd +om te verwachten, dat het ijs nog zal losgaan?" + +"O, mijnheer de professor," antwoordde kapitein Nemo op spottenden +toon, "gij verandert nooit! Gij ziet slechts hinderpalen en +moeilijkheden! Ik verzeker u daarentegen, dat de Nautilus niet alleen +los zal komen, maar ook nog vrij wat verder gaan." + +"Nog verder naar het Zuiden?" vroeg ik, terwijl ik den kapitein +aankeek. + +"Ja, mijnheer, wij gaan naar de Zuidpool!" + +"Naar de Pool!" riep ik uit, terwijl ik een teeken van ongeloof niet +kon onderdrukken. + +"Ja," antwoordde de kapitein koeltjes, "naar de Zuidpool, naar dat +onbekende punt, waar alle meridianen samenvallen. Gij weet, dat ik +met den Nautilus doe wat ik wil." + +Ja, ik wist het. Ik wist dat die man stoutmoedig tot roekeloosheid +toe was. Maar om de hinderpalen te overwinnen, die het bereiken van de +Zuidpool beletten, die vrij wat ongenaakbaarder is dan de Noordpool, +tot welke koene reizigers nog niet eens hebben kunnen doordringen, +scheen mij een onzinnige onderneming, welke alleen in het brein van +een krankzinnige kon opkomen! Ik vroeg den kapitein of hij die pool +reeds ontdekt had, waar geen sterveling nog ooit den voet zette. + +"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "maar wij zullen die samen +ontdekken. Waar anderen schipbreuk hebben geleden, zal ik slagen. Ik +heb den Nautilus nog nimmer zoover in de Zuidelijke IJszee gewaagd, +doch ik herhaal het u, wij zullen nog verder gaan." + +"Ik wil u gelooven, kapitein," hernam ik op eenigszins spottenden +toon. "Ik geloof u! Komaan, voorwaarts! Er bestaan voor ons geen +hinderpalen! Laten wij deze ijsbank doorbreken! Laten wij haar in de +lucht doen springen, en als zij dan nog weerstand biedt, moeten wij +den Nautilus vleugels aandoen, om er overheen te vliegen." + +"Er overheen, mijnheer?" antwoordde kapitein Nemo bedaard, "neen, +niet er overheen, maar er onder door!" + +"Er onder door!" riep ik uit. + +Plotseling trof mij een denkbeeld, dat mij het geheele plan van den +kapitein openbaarde. Ik had hem begrepen. De wonderbare hoedanigheden +van den Nautilus zouden hem in deze bovenmenschelijke onderneming +wel te hulp komen! + +"Ik zie dat wij elkander beginnen te begrijpen, mijnheer de professor," +zei de kapitein glimlachend; "gij doorziet reeds de mogelijkheid, +ik zou zeggen het welslagen dezer onderneming. Wat voor een gewoon +vaartuig onmogelijk is, wordt voor den Nautilus gemakkelijk. Indien +er aan de Pool eenig vasteland is, zullen wij daarvoor blijven steken; +is er daarentegen open zee; dan gaan wij naar de Pool zelf!" + +"Als het oppervlak der zee," zei ik, medegesleept door de redeneering +van den kapitein, "door het ijs onbevaarbaar is, dan is de diepte toch +vrij, omdat de wetten der natuur daar het water door zijn grootere +dichtheid een warmtegraad boven het vriespunt hebben gegeven. En +indien ik mij niet bedrieg, dan staat het ijs van deze bank, dat +onder water is, tot dat wat er boven uitsteekt als vier tot één?" + +"Bijna, mijnheer. Als deze ijsbergen éen meter boven water uitsteken, +dan zijn zij drie meter ingedompeld; omdat nu deze ijsbergen niet +hooger zijn dan honderd meter, zijn zij maar drie honderd meter diep +onder water. En wat is drie honderd meter voor den Nautilus!" + +"Niets, kapitein." + +"Wij kunnen zelfs op veel grooter diepte die gelijkmatige temperatuur +van het zeewater opzoeken, en daar tarten wij ongestraft de dertig +of veertig graad koude van de oppervlakte." + +"Juist, kapitein, zeer juist!" antwoordde ik, in vuur gerakend. + +"De eenige moeilijkheid," hernam kapitein Nemo, "zal zijn om +verscheiden dagen onder water te blijven, zonder onze lucht te kunnen +ververschen." + +"Anders niet?" vroeg ik. "De Nautilus heeft groote vergaarbakken, +wij zullen die vullen, en deze kunnen ons al de zuurstof, die wij +noodig hebben, verschaffen." + +"Goed gevonden, mijnheer Aronnax," antwoordde de kapitein glimlachende; +"doch omdat ik niet wil, dat ge mij van roekeloosheid beschuldigt, +moet ik u al mijn zwarigheden tegenwerpen." + +"Hebt gij die nog?" + +"Eén enkele; het is mogelijk, dat, als er aan de Zuidpool een zee +is, deze geheel bevroren is, en wij derhalve niet aan de oppervlakte +kunnen komen!" + +"Goed, kapitein, maar vergeet gij, dat de Nautilus met een geducht +spoor is gewapend, en kunnen wij daarmee niet schuin tegen de ijsmassa +rammelen, om deze door den schok open te boren?" + +"Komaan, mijnheer de professor, gij zijt van daag vindingrijk!" + +"Bovendien, kapitein," zei ik, mij opwindend, "waarom zou er niet even +goed aan de Zuid- als aan de Noordpool een open zee zijn? In geen van +beide halfronden valt de Pool der aarde samen met die der strengste +koude, en men moet, totdat het tegendeel bewezen is, veronderstellen, +dat er op die beide punten òf een vasteland, òf een open zee bestaat." + +"Ik geloof het ook, mijnheer Aronnax," antwoordde kapitein Nemo. "Ik +zal u alleen nog doen opmerken, dat gij, na zoovele zwarigheden tegen +mijn plan gemaakt te hebben, mij nu met bewijsgronden ten voordeele +daarvan overstelpt." + +Kapitein Nemo sprak de waarheid; ik was zoover gekomen dat ik nog +stoutmoediger werd dan hij! Ik sleepte hem mee naar de Pool! Ik +liep hem reeds vooruit, en dat nog wel zeer verre!.... Maar neen, +onnoozele dwaas! Kapitein Nemo kende beter dan ik het voor en tegen +in deze zaak, en hij schepte er vermaak in, om mij door hersenschimmen +in vervoering te zien. + +Hij verloor echter geen oogenblik; op een gegeven teeken verscheen +de eerste stuurman; de twee mannen spraken eenige oogenblikken met +elkander in hun onbegrijpelijke taal, en hetzij de stuurman reeds +vooruit gewaarschuwd was, hetzij hij het plan voor uitvoerbaar hield, +hij liet geen de minste verwondering blijken. + +Doch hoe onverschillig hij ook geweest mocht zijn, hij was het toch +niet zoozeer als Koenraad, toen ik den braven jongen ons voornemen +meedeelde, om tot aan de Zuidpool door te dringen. + +Een "zooals mijnheer goedvindt," was zijn antwoord op deze mededeeling, +en daarmee kon ik mij tevreden stellen. Wat Ned Land aangaat, deze +trok den schouder zoo hoog op als ooit iemand gedaan had. + +"Ziet gij, mijnheer," zei hij, "ik heb medelijden met u en uw +kapitein Nemo!" + +"Maar wij gaan naar de Pool, Ned." + +"Wel mogelijk, maar dan komt gij niet terug." + +En Ned Land ging naar zijn hut "om geen ongeluk te begaan," zooals +hij zei. + +Ondertusschen werden er reeds toebereidselen voor deze koene +onderneming gemaakt. De krachtige pompen van den Nautilus persten +de lucht in de vergaarbakken. Tegen vier uur deelde kapitein Nemo +mij mee dat het luik van het plat zou gesloten worden. Ik wierp een +laatsten blik op de dikke ijsbank, waar wij onder door zouden gaan; +het was helder weer; de lucht was zuiver, de koude vinnig, 12° onder +nul; maar omdat de wind was gaan liggen, scheen mij deze temperatuur +niet onverdragelijk. + +Een tiental mannen beklommen de zijwanden van den Nautilus en hakten +het ijs rondom het vaartuig weg, zoodat zij het weldra los hadden; +het was spoedig gedaan, omdat het pas gevormde ijs nog dun was. Toen +gingen wij allen naar binnen, de gewone vergaarbakken werden gevuld +met het water, dat onder de kiel nog niet bevroren was. + +Ik had met Koenraad in den salon plaats genomen. Door het open raam +beschouwden wij de diepten van de Zuidelijke IJszee. De thermometer +rees weer, en de naald van den manometer begon af te wijken. + +Op omstreeks drie honderd meter diepte, dreven wij, zooals kapitein +Nemo voorspeld had, onder het gegolfde ondervlak der ijsbank. Maar +de Nautilus zonk nog dieper; wij bereikten een laagte van acht +honderd meter. De temperatuur van het water, die aan het oppervlak +12° was, bedroeg nu niet meer dan 10°; wij hadden dus reeds 2° +gewonnen. Het spreekt van zelf, dat de temperatuur in den Nautilus door +verwarmingstoestellen vrij wat hooger liep. Het vaartuig gehoorzaamde +aan alle bewegingen met de grootste nauwkeurigheid. + +"Wij zullen er wel onder door komen, als mijnheer het goedvindt," +zei Koenraad. + +"Ik reken er op!" antwoordde ik, op den toon der grootste overtuiging. + +Onder de open zee had de Nautilus regelrecht koers naar de Zuidpool +gezet, zonder van den twee en vijftigsten lengtegraad af te wijken. Van +67° 30' tot 90° bleven er ons nog 20° 30' te doorloopen; dat is nog +ongeveer 2500 kilometer. De Nautilus had een gemiddelde snelheid van 60 +kilometer in het uur, dus ongeveer van een sneltrein. Indien wij deze +snelheid behielden, waren veertig uur voldoende om de Pool te bereiken. + +Gedurende een gedeelte van den nacht bleven Koen en ik, door het +ongewone van onzen toestand teruggehouden, vóór het raam van den +salon zitten. De zee werd door onze electrische lantaarn verlicht, +maar zij was geheel verlaten; de visschen hielden zich in deze altijd +bevroren zeeën niet op, zij gebruikten die alleen om er uit de IJszee +naar de open poolzee door te zwemmen; wij liepen verbazend snel; +ik voelde dit aan het trillen van het lange ijzeren vaartuig. + +Tegen twee uur in den morgen ging ik eenige uren rust nemen. Koenraad +deed hetzelfde. Toen ik door de gangen ging, ontmoette ik den kapitein +niet; ik veronderstelde dat hij aan het roer stond. + +Den volgenden dag, 19 Maart, ging ik om vijf uur 's morgens reeds +weder in den salon zitten. De electrische log wees aan dat de snelheid +van den Nautilus wat gematigd was; het vaartuig rees, maar zeer +voorzichtig; de vergaarbakken werden langzaam ledig gepompt. + +Mijn hart klopte hevig; zouden wij boven komen en aan de Pool de vrije +lucht inademen? Neen, een schok verkondigde mij, dat de Nautilus onder +tegen de ijsbank gestooten had, en dat deze, blijkens het doffe geluid +van den slag nog zeer dik was. Wij lagen nog op 330 meter diepte, +zoodat er een dikte van 440 meter ijs boven ons hoofd lag. De ijsbank +was dus hier hooger dan in het begin; dit was weinig geruststellend. + +Gedurende dien dag herhaalde de Nautilus deze proef meermalen, doch +stiet telkens tegen den ijsbodem boven ons. Op sommige oogenblikken +vonden wij die op 900 meter diepte, zoodat de bank 1200 meter hoog +of dik was; dit was dus driemaal dikker dan op de plaats waar wij +naar beneden waren gegaan. + +Ik teekende die verschillende diepten nauwkeurig op, en ik kreeg +op die wijze als het ware een profiel van dezen onderzeeschen +bergketen. 's Avonds was er nog geen enkele verandering in onzen +toestand gekomen, altijd nog ijs op vier of vijfhonderd meter beneden; +de dikte verminderde dus wel wat, doch hoe groot was die nog tusschen +het oppervlak van de zee en ons! + +Het was toen acht uur; sedert vier uren reeds had de lucht volgens de +dagelijksche gewoonte ververscht moeten worden; ik had er echter niet +veel last van, hoewel kapitein Nemo toch zijn toevlucht nog niet tot +zijn luchtvergaarbakken had genomen. Gedurende dien nacht was mijn +slaap onrustig. Hoop en vrees hielden mij beurtelings gekluisterd; +ik stond verscheiden malen op, en voelde aanhoudend, dat de Nautilus +de dikte van het ijs onderzocht. Tegen drie uur 's morgens zag ik +dat het ondervlak der ijsbank op vijftig meter diepte lag; de bank +ging dus langzamerhand in een ijsveld over, de berg werd derhalve +weer vlak. Ik hield mijn oogen op den manometer gevestigd; wij rezen +voortdurend in schuine richting langs het ijsvlak, dat in het licht +der electrische lantaarn schitterde. De ijsbank nam van boven en van +onderen telkens af; zij werd van kilometer tot kilometer dunner. + +Eindelijk om zes uur 's morgens, op dien gedenkwaardigen 20sten Maart, +opende zich de deur van den salon, en kapitein Nemo verscheen. + +"Open zee!" zei hij. + + +HOOFDSTUK XXXVIII + +De Zuidpool. + +Ik snelde naar het plat. Het was zoo. Wij waren in open zee! Er waren +maar enkele schotsen of drijvende ijsbergen zichtbaar; zoover het oog +reikte, zag ik niets dan zee; in de lucht fladderden duizenden vogels; +millioenen visschen zwommen in het water, dat naarmate van de diepte +donker blauw of olijfgroen was. De honderdgradige thermometer wees +drie boven nul. Het was achter de ijsbank, waarvan de massa zich aan +den noordelijken gezichteinder uitstrekte, als het ware lente. + +"Zijn wij aan de pool?" vroeg ik met kloppend hart aan den kapitein. + +"Ik weet het niet," antwoordde hij. "Om twaalf uur zullen wij eens +hoogte nemen." + +"Maar de zon zal door dien mist niet heendringen," zei ik, terwijl +ik de grauwe lucht bekeek. + +"Als zij maar even schijnen wil, is het al genoeg," antwoordde de +kapitein. + +Tien kilometer van den Nautilus verhief zich naar het Zuiden een +eenzaam eiland, tot op twee honderd meter boven de zee. Wij voeren +er heen, doch met de grootste omzichtigheid, want het vaarwater kon +vol klippen zijn. Een uur daarna waren wij op het eiland; twee uur +daarna hadden wij het rondgevaren. Het had vijf kilometer in omtrek; +een nauw kanaal scheidde het van een groot land, misschien wel +een vastland, waarvan wij het einde niet konden zien. Het bestaan +van dit land scheen de veronderstelling van Maury te wettigen. Die +schrandere Amerikaan had namelijk opgemerkt, dat tusschen de Zuidpool +en de zestigste parallel de zee met zeer groote drijvende ijsschotsen +bedekt is, wat men in het Noorden nimmer ziet; daaruit had hij het +gevolg getrokken, dat er aan de Zuidpool een groot vasteland moest +wezen, omdat zulke ijsschotsen nimmer in volle zee, maar alleen op +kusten kunnen ontstaan. Volgens zijn berekening vormt het ijs aan de +Zuidpool een massa van 4000 kilometer oppervlakte. + +De Nautilus was, uit vrees van op een klip te stooten, blijven liggen +op drie kabellengten van een strand, waarboven, zich prachtige rotsen +verhieven; de sloep werd in zee gebracht, de kapitein en twee zijner +manschappen, die de instrumenten droegen, stapten erin. Koenraad en +ik insgelijks. Het was tien uur in den morgen: ik had Ned Land niet +gezien; de Amerikaan wilde zeker zelfs aan de Zuidpool niet erkennen, +dat hij ongelijk had. + +Eenige riemslagen brachten ons aan het strand. Toen Koenraad aan land +wilde springen, hield ik hem tegen. + +"Aan u de eer, mijnheer," zei ik tot den kapitein, "om het eerst den +voet op dezen grond te zetten." + +"Indien ik niet aarzel," antwoordde hij, "dit Poolland te betreden, +is het, omdat tot nog toe geen menschelijk wezen hier zijn voet +heeft gezet." + +Toen sprong hij op het strand; hij was zichtbaar ontroerd. Hij beklom +een uitstekend rotspunt, en daar stond hij met over elkander geslagen +armen, een vurig oog, onbeweeglijk en stilzwijgend, als om bezit van +deze streken te nemen. Toen hij zoo ongeveer vijf minuten gestaan had, +keerde hij tot ons terug. + +"Als gij maar wilt, mijnheer!" riep hij mij toe. + +Ik ging met Koen aan land, terwijl de beide mannen in de sloep bleven. + +De bodem was met roodachtig zand, als met fijn gestampte tichelsteenen +bedekt; daartusschen zagen wij stukken lava, puimsteen en andere +vulkanische producten. Op sommige plaatsen stegen lichte rookwolkjes, +die een sterken zwaveldamp verbreidden, uit den grond, en deden dus +zien, dat het onderaardsche vuur nog al zijn kracht had behouden. Toen +wij evenwel op een hooge rots gekomen waren, zag ik verscheiden +kilometer in de rondte geen enkelen vulkaan. Men zal zich herinneren, +dat kapitein Ross in deze streken op 77° 32' breedte de vulkanen +Erebus en Terror in volle werking zag. + +De plantengroei was op dit land uiterst gering; op de zwarte rotsen +groeiden enkele mossen, deze vormden met enkele mikroskopische plantjes +de geheele flora. + +Het strand was bezaaid met allerlei soort schelpen, hoorns +en zeesterren. Maar in de lucht vooral was de fauna sterk +vertegenwoordigd; daar vlogen en fladderden duizenden vogels van +allerhande soorten, die ons met hun gekras doof schreeuwden. Anderen +zaten in groot aantal op de rotsen, en lieten ons zonder vrees +voorbijgaan, zoodat wij ze soms zelfs met den voet aanraakten. Het +waren vetganzen, steltloopers, groote albatrossen en stormvogels; +"sommige zoo vet," zei ik tot Koenraad, "dat de bewoners der +Ferroe-eilanden hun maar een pit in het lichaam draaien, om die dan +aan te steken." + +"Als men nog een weinig verder ging, zouden het volmaakte lampen +zijn," antwoordde Koenraad, "doch men kan toch niet vergen, dat de +natuur ze ook nog met een pit voorziet." + +Nadat wij omstreeks vijf honderd meter waren voortgegaan, vonden +wij den grond als bezaaid met nesten, waaruit zwermen van vogels +opvlogen. Later liet de kapitein er eenige honderden van vangen, omdat +ze zeer smakelijk om te eten waren; die beesten waren zoo weinig schuw, +dat men ze met steenen kon dood gooien. + +De mist trok niet op, om elf uur was de zon nog niet doorgekomen; ik +maakte mij daar ongerust over, want zonder zon waren geen waarnemingen +mogelijk; hoe zouden wij toch nauwkeurig kunnen weten of wij de +Zuidpool bereikt hadden? + +Toen ik weer bij den kapitein kwam, lag hij op een stuk rots geleund +en bekeek de lucht; hij scheen ongeduldig en teleurgesteld. Maar wat +daaraan te doen? De stoutmoedige en veelvermogende man voerde geen +bevel over de zon zooals over de zee. Het was twaalf uur, en nog had +de dagvorst zich geen oogenblik vertoond; men kon zelfs niet zien +waar hij ergens achter dit nevelgordijn verborgen was. Weldra loste +de mist zich in de sneeuw op. + +"Tot morgen!" zei de kapitein bedaard, en wij roeiden weer naar den +Nautilus. In onze afwezigheid had men de netten uitgeworpen, en ik +beschouwde met belangstelling de visschen, die men in deze zuidelijke +poolzee gevangen had. De zuidelijke poolzee is de wijkplaats voor een +groote menigte trekvisschen, die de keerkringsstormen ontwijken, maar +om de prooi te worden van bruinvisschen en robben. Ik zag er eenige +kraakbeenachtige schaaldieren van een decimeter lengte, witachtig met +blauwe en bruine vlekken, gewapend met angels; voorts een wonderlijk +soort van zeedieren, drie voet lang, met rank lichaam, een gladde, +witte huid met zilveren weerschijn, drie rugvinnen, een ronden kop, +wier muil uitloopt in een omgebogen snuit. Ik proefde er van, maar +vond ze zeer onsmakelijk; Koen daarentegen prees ze zeer. + +De sneeuwstorm duurde tot den volgenden dag; het was onmogelijk om op +het plat te blijven staan. In den salon, waar ik de bijzonderheden van +onzen tocht opteekende, hoorde ik het geschreeuw van stormvogels en +albatrossen in den orkaan. De Nautilus bleef niet stil liggen, doch +voer langs de kust voort, en ging nog een tiental kilometer verder +naar het Zuiden, te midden van een halve schemering, veroorzaakt door +dat de zon maar even boven den gezichteinder verscheen. + +Den volgenden dag, 20 Maart, had het sneeuwen opgehouden, doch het +was vinniger koud; de thermometer stond twee graad onder nul. De mist +trok op, en ik hoopte, dat wij dien dag zonshoogte konden nemen. + +Daar kapitein Nemo nog niet verschenen was, gingen Koenraad en +ik in de sloep en roeiden naar wal. De aard van den grond was nog +altijd even vulkanisch; overal zagen wij sporen van lava, basalt +en andere vulkanische uitwerpselen, zonder dat wij een krater +ontdekten. Hier vlogen ook weer duizenden vogels om ons heen, die +dit Poolland bevolkten. Doch zij deelden hun woonplaats met groote +troepen zoogdieren, die ons met hun zachte oogen aankeken. Het waren +zeekalven van verschillende soorten, waarvan sommige op den grond en +andere op drijvende ijsschollen lagen, terwijl wederom andere in zee +rondspartelden. Zij vluchtten niet voor ons, daar zij den mensch niet +kenden, en ik zag er genoeg bij elkaar om eenige honderden schepen +mee van leeftocht te voorzien. + +"Drommels," zei Koenraad, "het is gelukkig dat Ned Land niet bij +ons is." + +"Waarom, Koen?" + +"Omdat die dolle harpoenier alles zou doodslaan." + +"Alles, dat is nog al veel; maar ik geloof niet, dat wij onzen +Amerikaanschen vriend hadden kunnen beletten eenige van die prachtige +exemplaren te harpoenen. Kapitein Nemo zou daar zeer boos om zijn +geworden, want hij vergiet ongaarne het bloed van weerlooze dieren." + +"Hij heeft gelijk." + +"Zeker, Koen. Maar zeg eens, heb jij op die schoone dieren nooit +jacht gemaakt?" + +"Mijnheer weet wel," antwoordde Koenraad, "dat ik niet zeer sterk +ben in de practijk, maar als mijnheer mij de namen van die beesten +genoemd heeft...." + +"Het zijn zeekalven en robben." + +"Twee soorten uit de orde de vleeschetende zoogdieren," antwoordde +Koen haastig. + +"Goed, Koen," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan," + +Het was acht uur; wij moesten nog vier uur wachten voor wij de zon +zouden kunnen waarnemen. Ik ging naar een uitgestrekte baai, die een +inham vormde in de granietrotsen op den oever. Zoover ons gezicht +reikte, waren de oevers van de ijsschotsen met zeedieren bedekt, +en onwillekeurig zag ik uit naar den ouden Proteus, den herder, die +volgens de fabelleer de kudden van Neptunus weidde. Het waren meestal +zeekalven; de wijfjes pasten op de jongen, de mannetjes hielden de +wacht. Als zij van de eene plaats naar de andere gingen, deden zij +kleine sprongen, en steunden daarbij gedeeltelijk op hun zwemvliezen, +die bij de met hen verwante zeekoeien veel hadden van armen. Ik moet +erkennen, dat die dieren met hun bevallige bewegingen en gladharige +huid verwonderlijk zwommen; als zij op het strand lagen, namen zij +allerlei bevallige houdingen aan; het is dus geen wonder, dat de ouden +ze dichterlijk met tritons en sirenen vergeleken. Er waren er onder, +die men, omdat zij een lengte van zes tot zeven meter bereikten, +zeeolifanten noemt. + +"Zijn die dieren niet gevaarlijk?" vroeg Koenraad. + +"Neen," antwoordde ik, "behalve als men ze aanvalt. Als een zeekalf +zijn jong verdedigt, is het beest woedend, en het is niet zelden +gebeurd dat het een sloep verbrijzelt." + +"Het dier heeft gelijk," zei Koen. + +"Dat ontken ik niet." + +Twee kilometer verder stuitten wij op een voorgebergte, dat de baai +tegen den zuidewind beschutte. Het rees loodrecht uit zee op, en het +zeeschuim spatte er tegen aan; aan de andere zijde der rots hoorden +wij een geraas alsof er een troep vee loeide. + +"Mooi," zei Koen, "een stierenconcert." + +"Neen, mijn vriend, dat zijn zeedieren." + +"Vechten zij?" + +"Zij vechten en spelen." + +"Dat moeten wij eens zien, als mijnheer het goedvindt." + +"Zeker, Koen." + +En wij beklommen de zwarte rotsen, waarbij dikwijls onverwacht groote +steenen naar beneden vielen, terwijl het ijs ons pad hier en daar vrij +glad maakte. Ik viel meermalen, en bezeerde mij dan erg. Koenraad +was voorzichtiger, of stond vaster op zijn beenen, ten minste hij +struikelde bijna niet en hielp mij telkens op, waarbij hij zeide: +"Als mijnheer zoo goed wilde zijn om zijn beenen verder van elkaar +te zetten, zou mijnheer beter blijven staan." + +Toen wij boven op de rots kwamen, zagen wij een groote witte vlakte +voor ons vol walrussen; de beesten speelden met elkander, en brulden +van genoegen, maar niet van woede. Zij geleken wel wat op zeekalven, +maar waren wat grooter; hun bovensnijtanden staken uit den bek en waren +ongeveer twee en een halven decimeter lang; de tanden zijn harder +dan die van den olifant en worden minder spoedig geel, waarom zij +zeer gezocht zijn. Er wordt dan ook onophoudelijk jacht op gemaakt, +zoodat ze weldra tot den laatste zullen uitgeroeid zijn; althans er +worden er jaarlijks meer dan vierduizend gedood. + +Na een tijd lang te hebben staan kijken, dacht ik er over om +terug te keeren. Het was elf uur, en als kapitein Nemo een gunstig +oogenblik voor waarnemingen had, wenschte ik daarbij te zijn. Ik +verwachtte echter niet, dat de zon zich dien dag zou vertoonen, want +de gezichteinder was met dikke wolken bedekt; het scheen alsof de zon +dat ontoegankelijk punt van den aardbol voor stervelingen niet wilde +aanwijzen. Ik ging echter naar den Nautilus terug en volgde een smal +voetpad, dat over den top der klip liep. Om half twaalf waren wij op +de landingsplaats; de kapitein had zich met de sloep aan wal laten +brengen, met zijn instrumenten bij zich. Hij keek naar den noordelijken +gezichteinder, waar de zon haar korte loopbaan beschreef. Ik ging +naast hem staan en wachtte zonder spreken. Het werd twaalf uur, +maar even als den vorigen dag bleef de zon onzichtbaar. + +Het was treurig; nogmaals konden er geen waarnemingen geschieden. Als +dit den volgenden dag niet gebeurde, moesten wij de zaak bepaald +opgeven. Want wij hadden juist den 20sten Maart, den volgenden dag +was het dag- en nachtevening en zou de zon voor zes maanden onder +den gezichteinder verdwijnen; dan begon de lange Poolnacht. Sedert +21 September was zij aan den noordelijken gezichteinder verdwenen, +had zich in een spiraalvormige loopbaan verheven tot 21 December en +was toen weer gaan dalen, om den volgenden dag haar laatste stralen +over het Poolland te werpen. + +Ik deelde mijn opmerkingen en mijn vrees aan den kapitein mede. + +"Gij hebt gelijk, mijnheer Aronnax," zei hij, "als ik morgen de +zonshoogte niet kan waarnemen, moet ik dit zes maanden uitstellen. Maar +als de zon zich morgen vertoont, zal het, juist omdat het dan 21 +Maart is, gemakkelijk wezen om te twaalf uur onze waarneming te doen." + +"Hoe zoo?" vroeg ik. + +"Ik heb den chronometer alleen noodig," antwoordde hij. "Als morgen om +twaalf uur de zonneschijf door den noordelijken horizon juist midden +door gedeeld wordt, zijn wij aan de Zuidpool. Het spreekt van zelf, +dat ik de straalbreking daarbij in rekening moet brengen." + +"Juist," zei ik. "Maar toch is deze waarneming niet wiskundig zeker, +omdat de dag- en nachtevening niet precies om twaalf uur plaats heeft." + +"Zonder twijfel, mijnheer, maar ik zal mij toch geen honderd meter +vergissen, en meer hebben wij niet noodig; tot morgen dus." + +De kapitein keerde naar boord terug. Koenraad en ik bleven tot vijf +uur aan land, om te ontdekken en ons te oefenen. Ik kreeg geen enkel +merkwaardig voorwerp in handen, behalve het bijzonder groot ei van +een vetgans, waarvoor een liefhebber misschien vijfhonderd gulden +zou betaald hebben. Het ei was van Isabella-kleur en zeldzaam door de +streepjes en figuurtjes, die er als hieroglyphen op stonden. Ik gaf +het aan Koenraad, en deze bracht het met de noodige voorzichtigheid +ongeschonden aan boord. Ik legde dit zeldzame ei onder een van de +glasramen in den salon. Daarna soupeerde ik met een heerlijk stukje +lever van een zeekalf, dat wel wat naar varkensvleesch smaakte. Toen +ik naar bed ging, deed ik als de Hindoes, en riep voor den volgenden +dag de gunsten in van de zon. + +Den volgenden morgen, 21 Maart, was ik op het plat, en vond er +kapitein Nemo. + +"Het weer klaart wat op," zei hij. "Ik heb goeden moed. Na het ontbijt +zullen wij aan land gaan om een geschikte plaats voor onze waarneming +uit te kiezen." + +Toen zocht ik Ned Land op en wilde hem overhalen met ons mee te +gaan, maar de koppige Amerikaan weigerde, en ik zag wel dat zijn +stilzwijgen en zijn halsstarrigheid met den dag toenamen. Evenwel +betreurde ik in deze omstandigheden zijn koppigheid niet, want er +waren te veel zeekalven aan land, en men moest zulk een harpoenier +niet aan onweerstaanbare verzoeking blootstellen. + +Na het ontbijt ging ik aan wal. De Nautilus was des nachts nog eenige +kilometers opgevaren. Hij lag op ruim vier kilometer van de kust, boven +welke een bergtop van vier- of vijfhonderd meter uitstak. Behalve +mijn persoon bevonden zich in de sloep de kapitein, twee zijner +manschappen en de instrumenten, dat is te zeggen: een chronometer, +een kijker en een barometer. + +Gedurende onzen overtocht zag ik tal van walvisschen. Drie soorten +treft men in de zuidelijke Poolzee aan; de Engelschen noemen ze +right-whale, hump-back, en fine-back. De eerste heeft geen rugvinnen, +de tweede groote plooien in den buik en witachtige vinnen, de derde +is geelbruin van kleur en de vlugste van alle walvisschen. Men kan +deze reusachtige dieren reeds in de verte ontwaren aan het water, +dat zij tot aanmerkelijke hoogte opspuiten, met een kracht die wolken +van damp doet opgaan. Deze dieren dartelden in het stille water, +zoodat ik begreep, dat de Poolzee hun een toevluchtsoord was tegen +de vijanden, die hen met hevigheid vervolgden. + +Ik onderscheidde ook lange schoolen visschen, tot de klasse der +kabeljauwen behoorende, benevens groote troepen weekdieren en +zeekwallen, wiegelende tusschen de kammen der golfjes. + +Om negen uur waren wij aan land. De hemel werd helderder en de +wolken dreven naar het Zuiden. De mist, die op het water lag, trok +op. Kapitein Nemo richtte den steven naar den bergtop, waarvan hij +misschien zijn observatorium wilde maken. Het beklimmen daarvan koste +veel moeite, door de puntige stukken lava en puimsteen, te midden +eener atmosfeer, bedorven door opstijging van zwavelachtige dampen, +die in hun kolommen tusschen de rotsspleten naar boven drongen. Voor +iemand, op het land niet meer gewoon, beklom de kapitein de steile +hellingen met een vlugheid en behendigheid, die ik niet kon nabootsen +en een gemzenjager hem zou benijd hebben. + +Wij hadden twee uur noodig om den top dezer rots van porfier en +basalt te bereiken. Van daar strekte onze blik zich uit over een zee, +die aan den noordelijken gezichteinder duidelijk van de lucht was +afgescheiden. Voor onze voeten strekte zich een schitterend witte +vlakte uit, boven ons hoofd welfde zich een lichtblauwe hemel zonder +eenigen nevel; in het noorden vertoonde zich de zonneschijf als een +vurige bol, waarvan de gezichteinder aan de onderzijde een stuk scheen +te hebben afgesneden. Uit de zee werden prachtige waterstralen als +fonteinen door de walvisschen opgespoten. In de verte lag de Nautilus +als een slapende walvisch op het water. Achter ons, in het Zuiden +en Oosten, strekte zich een verbazend groot land uit, dat met een +ontzaglijke menigte rotsblokken en ijsschotsen bedekt was en waarvan +men het einde niet kon bespeuren. + +Toen kapitein Nemo op den top kwam, ging hij met den barometer +zorgvuldig de hoogte na, omdat hij dit bij zijn waarneming in rekening +moest brengen. Kwartier voor twaalven scheen de zon, die slechts +door straalbreking zichtbaar was, als een gouden schijf en wierp +haar stralen op dit eenzaam land en over die zee, door den mensch +nog nooit met schepen doorkliefd. + +Kapitein Nemo bekeek met een kijker, die door middel van spiegels +de straalbreking verbeterde, het hemellichaam, dat in zeer schuine +richting langzamerhand onder den gezichteinder wegzonk. Ik had den +chronometer in de hand; mijn hart klopte hevig: indien het verdwijnen +van de benedenste helft der schijf samenviel met het twaalfde uur op +den chronometer, dan waren wij aan de POOL. + +"Twaalf uur!" riep ik. + +"De Zuidpool!" antwoordde de kapitein met ernstige stem, terwijl hij +mij den kijker gaf, waardoor ik kon zien, dat de dagvorst door den +gezichteinder juist in twee helften verdeeld was. Ik zag de laatste +stralen op de rotspunten terugkaatsen en de schaduwen langzamerhand +toenemen. + +Op dat oogenblik legde de kapitein de hand op mijn schouder en zei: +"In 1600 bereikten de Hollanders, door een zeestroom meegesleept, +den 64sten graad; de beroemde Cook drong door tot 67° 30' en in 1774 +zelfs tot 71° 15'; de Engelschman Weddel kwam tot 74° 15' en James Ross +bereikte in 1842 met de Erebus en Terror 78° 4'; welnu ik, kapitein +Nemo, heb op 21 Maart 1868 de Zuidpool op 90° bereikt, en ik neem bezit +van dit gedeelte van den aardbol, dat als zesde werelddeel gelden kan." + +"In wiens naam, kapitein?" + +"In mijn naam, mijnheer!" + +Terwijl hij dit zei, ontrolde kapitein Nemo een zwarte vlag, waar +midden in een witte N was geborduurd. Daarop keerde hij zich naar +de zon, wier laatste stralen nog aan den gezichteinder verschenen, +en riep hij uit: + +"Vaarwel, zon! Verdwijn, schitterende dagvorst! Verberg u achter +deze vrije zee, en laat een nacht van zes maanden met zijn schaduwen +neerdalen over mijn nieuw gebied!" + + +HOOFDSTUK XXXIX + +Ongeluk of toeval. + +Den volgenden dag, 22 Maart, maakte men zich te zes uur des morgens +reeds tot het vertrek gereed. De laatste schemering verdween; het was +scherp koud; de sterren flikkerden zeer helder; boven ons schitterde +het wonderschoone Zuiderkruis, de poolster der zuiderstreken. + +De thermometer stond op twaalf graden onder nul, en als de wind wat +aanwakkerde, sneed deze ons het gezicht bijna stuk. De zee scheen +overal te zullen dichtvriezen. Tallooze zwarte plekken toonden +reeds de vorming van het jonge ijs; de zee zou dus gedurende de +zes wintermaanden waarschijnlijk geheel ontoegankelijk zijn. Waar +bleven de walvisschen in dien tijd? Zonder twijfel zochten zij, +onder de ijsbank door, een open zee. De zeekalven en walrussen, +die beter tegen het ruwe klimaat konden, bleven in deze bevroren +streken. Deze dieren graven, door instinct gedreven, gaten in het +ijs en weten die open te houden. Door die gaten kunnen zij ademhalen, +en als dan de vogels ook voor de koude vluchten, dan zijn deze dieren +de eenige bewoners dezer poolstreken. + +De vergaarbakken waren vol water en de Nautilus zonk langzamerhand naar +beneden. Op een diepte van 350 meter hield hij stil; de schroef begon +te werken, en wij stevenden met een snelheid van vijftien kilometer +in het uur naar het noorden. Tegen den avond dreven wij reeds onder +de onmetelijke ijsbank. Uit voorzichtigheid waren de ramen van den +salon gesloten, want de Nautilus kon wel eens tegen een drijvend +ijsblok stooten; ik bracht dien dag dus door met mijn aanteekeningen +in het net te schrijven. Mijn geest was nog vervuld van de wonderen +der Pool; zonder moeite of gevaar hadden wij dit ontoegankelijk punt +bereikt, alsof wij er over een effen spoorbaan waren heengereden. En +nu keerden wij inderdaad terug. Moest ik mij nogmaals op dergelijke +verrassingen voorbereiden? Ik dacht het wel, want het aantal der +onderzeesche wonderen is niet te tellen. Sedert vijf en een halve +maand, dat wij aan boord waren, hadden wij 14000 kilometer afgelegd +en hoeveel zonderlings, wonderbaarlijks of vreeselijks had die +reis reeds niet opgeleverd; de jacht in de bosschen van Crespo, de +stranding in de Torresstraat, het koralen kerkhof, de parelvisscherij +bij Ceylon, de Arabische tunnel, de vulkanische verschijnselen van +Santorino, de schatten in de baai van Vigo, het verdwenen Atlantis, +de Zuidpool! Dien nacht stonden mij al die zaken telkens in mijn +droomen weer voor den geest. + +Om drie uur in den morgen werd ik wakker door een hevigen schok. Ik +ging in mijn bed overeind zitten en luisterde, toen ik plotseling +midden in de kamer werd geworpen. De Nautilus had dus gestooten en +hing blijkbaar geheel op zijde. Te midden van de grootste duisternis +tastte ik langs den wand en kroop door de gangen naar den salon, +die verlicht was. De meubels waren omver geworpen. Gelukkig stonden +de glazen kasten met kostbaarheden overeind, omdat zij op den vloer +waren vastgeschroefd. De schilderijen aan stuurboord hingen pal +tegen den wand, die aan bakboord waren er bijna een halven meter van +verwijderd. De Nautilus helde dus naar stuurboordzijde over en lag +geheel onbeweeglijk. + +Ik hoorde voetstappen en het geluid van stemmen, doch de kapitein +verscheen niet. Op het oogenblik dat ik den salon, wilde verlaten, +kwamen Ned Land en Koenraad binnen. + +"Wat is er gaande?" vroeg ik aanstonds. + +"Dat kom ik mijnheer vragen," antwoordde Koenraad. + +"Duizend duivels!" bromde de Amerikaan, "ik weet het wel. De Nautilus +is gestrand en nu geloof ik niet, dat de kast zich er uit zal redden, +zooals de eerste keer in de Torresstraat." + +"Maar wij zijn ten minste aan de oppervlakte der zee?" vroeg ik. + +"Dat weten wij niet," antwoordde Koenraad. + +"Dat kunnen wij gemakkelijk zien," en naar den manometer gaande, zag ik +tot mijn groote verbazing, dat wij op een diepte van 360 meter lagen. + +"Wat beteekent dat?" riep ik uit. + +"Dat moet den kapitein gevraagd worden," zei Koenraad. + +"Waar is hij te vinden?" vroeg Ned Land. + +"Volgt mij," zei ik tot mijn beide makkers. + +Wij verlieten den salon; in de bibliotheek was niemand. Ik dacht, +dat de kapitein misschien bij den stuurman was; het beste was dus +hem te wachten, waarom wij alle drie naar den salon teruggingen. + +Ik ga de verwenschingen van Ned Land met stilzwijgen voorbij; hij kon +zich naar hartelust opwinden; ik liet hem uitrazen zonder hem in de +rede te vallen. Wij wachtten zoo wat twintig minuten en luisterden +naar elk gerucht, toen de kapitein binnen kwam; hij scheen ons niet +te zien. Zijn gelaat, dat gewoonlijk zoo kalm was, drukte nu eenige +ongerustheid uit. Hij bekeek langzaam het kompas, den manometer, +en wees met den vinger op een punt der wereldkaart, daar waar de +zuidelijke poolzee zich bevond. + +Ik wilde hem niet storen; toen hij zich echter na eenige oogenblikken +naar mij toekeerde, vroeg ik hem het tegenovergestelde van mijn vraag +in de Torresstraat. + +"Een toeval, kapitein?" + +"Neen, mijnheer ditmaal is het een ongeluk." + +"Ernstig?" + +"Misschien." + +"Is er oogenblikkelijk gevaar?" + +"Neen." + +"Heeft de Nautilus gestooten?" + +"Ja." + +"En hoe kwam dit?" + +"Door een speling der natuur, niet door menschelijke onbekwaamheid. Er +is bij onze vaart geen enkele fout begaan. Doch men kan de wetten van +het evenwicht niet tegengaan, men kan zich wel tegen de menschelijke +wetten, maar niet tegen die van de natuur verzetten." + +Het oogenblik was zonderling gekozen om zich aan wijsgeerige +bespiegelingen over te geven; het antwoord verklaarde mij bovendien +niets. + +"Mag ik ook weten, kapitein, waardoor dit ongeluk veroorzaakt +wordt?" vroeg ik. + +"Een ontzaglijk ijsblok, een heele ijsberg heeft zich +omgekeerd. Wanneer de ijsbergen van onder door het water of door +herhaalde schokken worden ondermijnd, dan rijst hun zwaartepunt en +kunnen zij omkantelen: dit is nu gebeurd. Een van die ijsgevaarten +heeft bij zijn kanteling tegen den Nautilus gestooten, is daarna +langs liet vaartuig heen gegleden, doch heeft, toen het na den val +weer begon te rijzen, het schip met onweerstaanbare kracht naar boven +geduwd; wij zitten nog eenigermate vast en liggen daarom op zijde." + +"Kan dan de Nautilus niet loskomen, als de vergaarbakken leeg worden +gepompt?" + +"Dat gebeurt op dit oogenblik, mijnheer: gij kunt de pompen hooren +werken, kijk maar eens naar den wijzer van den manometer; die wijst +aan, dat de Nautilus rijst; maar de ijsberg rijst met ons, en als +niets die rijzing tegenhoudt, zal onze stand niet veranderen." + +De Nautilus helde altijd nog naar stuurboordzijde over; hij zou eerst +recht gaan liggen als de ijsbank stuitte. Doch wie weet of wij dan de +onderzijde van de ijsbank niet zouden bereiken en tusschen de beide +ijsmassaas verpletterd worden? + +Ik dacht over onzen toestand na; de kapitein keek enkel naar den +manometer. De Nautilus was nu ongeveer vijftig meter gerezen, maar hij +lag nog altijd op zijde. Plotseling voelden wij een lichte beweging +in het vaartuig; het richtte zich dus een weinig op; laagzamerhand +namen de schilderijen in den salon den vorigen stand weer in, en +stonden de wanden weer bijna loodrecht; niemand van ons sprak een +woord; met kloppend hart voelden wij ons oprichten; de vloer lag weer +horizontaal onder onze voeten: tien minuten gingen zoo voorbij. + +"Eindelijk liggen wij recht!" riep ik. + +"Jawel!" zei de kapitein, terwijl hij naar de deur ging. + +"Zullen wij weer voort kunnen varen?" + +"Zeker," antwoordde hij, "omdat de waterbakken nog niet ledig zijn; +als ze dat waren, moest de Nautilus naar de oppervlakte stijgen." + +De kapitein ging heen, en ik bemerkte weldra dat men de stijgende +beweging van den Nautilus op zijn bevel had doen ophouden. Hij zou +ook weldra tegen den onderkant van de ijsbank zijn aangestooten en +het was beter om het vaartuig vrij te laten drijven. + +"Dat zijn wij mooi ontkomen!" zei Koenraad. + +"Ja zeker; wij konden tusschen die ijsblokken verpletterd of ten +minste vastgekneld zijn, en dan zonder versche lucht!" + +"Ja, ja, wij zijn er best afgekomen!" + +"Als het gedaan is!" mompelde Ned Land. + +Ik wilde met den Amerikaan niet gaan twisten en antwoordde derhalve +niet. Bovendien openden zich op dit oogenblik de zijwanden, en viel +het electrisch licht naar binnen. Wij waren in het ruime sop, maar +op tien meter afstand verhief zich aan elke zij van den Nautilus +een schitterende ijsmuur; dit was boven en onder ons evenzeer +het geval. Boven ons, want de onderzijde der ijsbank vormde een +reuzengewelf; onder ons, omdat de losgeraakte ijsberg bij zijn +rijzen gestuit was tegen een paar naar beneden uitstekende wanden, +en dus een vasten stand had ingenomen. De Nautilus bewoog zich nu in +een tunnel van ijs; het was gemakkelijk om er uit te komen, hetzij +het vaartuig voor- of achteruit ging, om dan later weer in eenige +honderden meters dieper vaarwater den vrijen tocht onder de ijsbank +door voort te zetten. + +Het licht in het plafond was uit en toch was de salon schitterend +verlicht; dit kwam omdat de ijswanden het licht van de lantaarn +krachtig terugkaatsten. Ik zou geen woorden kunnen vinden om +de prachtige uitwerking der lichtstralen op die grillig gevormde +ijsblokken te beschrijven; elke hoek, elke spleet, elk kristal wierp +een ander schijnsel van zich, dat verschilde naarmate er gekleurde +aderen door het ijs liepen. Het was een mijn van de schitterendste +edelgesteenten; vooral waren het de blauwe lichtstralen van de saffier, +die zich aan het groen der smaragden paarden. Hier en daar was het +alsof er diamanten tusschen waren gestrooid, zoodat het oog den glans +ternauwernood kon verdragen. Het licht van de lantaarn werd honderd +malen versterkt, evenals het licht eener lamp door allerlei lenzen +in een vuurtoren. + +"Wat is dat schoon!" riep Koenraad. + +"Ja," zei ik, "het is een prachtig schouwspel; dunkt je ook niet, Ned?" + +"Ja, voor den drommel!" antwoordde Ned Land. "Het is prachtig, maar +ik ben woedend dat ik het bekennen moet. Zoo iets heb ik van mijn +leven niet gezien; maar dat moois kan ons duur te staan komen, want +ik geloof dat wij nu dingen zien, die God voor het oog der menschen +heeft willen verbergen!" + +Ned had gelijk; het was al te prachtig. Plotseling keerde ik mij om +op een kreet van Koenraad. + +"Wat is er?" vroeg ik. + +"Mijnheer moet zijn oogen dicht doen en niet kijken!" Koen hield zelf +de handen voor de oogen. + +"Maar wat is er dan?" + +"Ik ben blind!" riep hij. + +Ik keek onwillekeurig naar het raam, maar kon mijn oogen niet naar die +zijde gericht houden. Ik begreep wat het was: de Nautilus had zich +met groote snelheid in beweging gezet; alle schitterende kristallen +der ijsmuren waren daardoor voor het oog vurige strepen geworden, de +schittering dezer millioenen diamanten smolt tot één vuur te zamen. De +Nautilus voer daardoor als het ware in een zee van vuur. De wanden +van den salon werden daarop dichtgeschoven; wij hielden de handen +voor de oogen, omdat ons netvlies aangedaan was alsof wij in het al +te felle zonlicht hadden zitten staren; er was eenige tijd noodig +voordat onze oogen aan de duisternis gewend waren. Eindelijk namen +wij de handen voor de oogen weg. + +"Zoo iets had ik nooit kunnen gelooven," zei Koenraad. + +"En ik geloof het nog niet," antwoordde de Amerikaan. + +"Als wij weer aan land komen," voegde Koenraad er bij, "zullen +wij verzadigd zijn van al die wonderen: maar wat zullen wij dan +wel denken van die ellendige landjes en al dat nietige werk van +menschenhanden! Neen, de bewoonde aarde is onzer niet meer waardig." + +Die woorden, in den mond van een kalmen Vlaming, bewezen genoegzaam +in welke mate zijn opgewondenheid gestegen was. + +Maar de Amerikaan koelde hem wat af door te zeggen: + +"De bewoonde aarde!" en schudde het hoofd. "Wees maar bedaard, vriend +Koen, die zullen wij niet weerzien!" + +Het was toen vijf uur in den morgen. Op dat oogenblik stiet de +voorsteven van den Nautilus. Ik begreep dat de ijzeren spoor tegen +een ijsblok had gestooten. Misschien was het een klein toeval, want +die onderzeesche tunnel, hier en daar door ijsblokken verstopt, +moest niet gemakkelijk te bevaren zijn. Ik dacht dus dat kapitein +Nemo zijn tocht zou wijzigen en de hinderpalen te boven komen, of al +de kronkelingen van den tunnel zou volgen. In allen gevalle kon onze +tocht voorwaarts niet geheel en al verhinderd worden; doch tegen mijn +verwachting begon de Nautilus achteruit te loopen. + +"Wij gaan terug!" riep Koenraad. + +"Ja," antwoordde ik, "de tunnel schijnt aan die zijde geen opening +te hebben." + +"En dan?" + +"Dan is onze beweging gemakkelijk te verklaren. Wij gaan achteruit +en zullen er door de zuidelijke opening uitkomen. Dat is alles." + +Toen ik zoo sprak, wilde ik kalmer schijnen dan ik het inderdaad +was. Echter ging de Nautilus hoe langer hoe sneller achterwaarts en +sleepte ons in razende vaart mee. + +"Dat is een oponthoud," zei ik. + +"Wat komen er eenige uren op aan, als wij er maar uitkomen!" + +Ik liep gedurende eenige oogenblikken van den salon naar de bibliotheek +heen en weer; mijn makkers zaten zwijgend te peinzen; ik viel op een +rustbank neer en nam een boek in de hand, waar ik slechts werktuiglijk +een oog in wierp. + +Een kwartier daarna naderde Koenraad mij en zei: + +"Leest mijnheer daar een belangwekkend boek?" + +"Zeer belangwekkend," antwoordde ik. + +"Dat geloof ik wel, het is mijnheers eigen boek," zei hij lachend. + +"Mijn boek?" + +Waarlijk, ik had mijn werk over de groote diepten der zee in handen. Ik +had dit zelf niet gezien. Ik sloeg het boek dicht, en hervatte mijn +wandeling. Ned en Koen wilden weggaan. + +"Blijft hier, vrienden," zei ik, terwijl ik hen tegenhield. "Wij +moeten bij elkander blijven totdat wij uit den tunnel zijn." + +"Zooals mijnheer goedvindt," antwoordde Koenraad. + +Er verliepen eenige uren. Ik zag dikwijls naar de instrumenten die aan +den wand hingen. De manometer wees aan dat de Nautilus voortdurend op +een diepte van 300 meter bleef; het kompas dat hij steeds zuidwaarts +voer; de log, dat hij met een snelheid van twintig kilometer in +het uur achteruitging, een snelheid, die in zulk een nauw vaarwater +buitensporig was. Maar kapitein Nemo wist, dat hij zich niet te zeer +kon haasten, en dat minuten voor hem eeuwen waren. + +Vijf minuten voor half negen, stootte de Nautilus ten tweeden male, +doch ditmaal van achteren. Ik verbleekte; mijn makkers kwamen dichter +bij mij; ik greep Koenraads hand; wij ondervroegen elkander met de +oogen, en dat op welsprekender wijze dan wij het met woorden hadden +kunnen doen. + +Op dat oogenblik kwam de kapitein in den salon, en ik trad op hem toe. + +"Is onze weg naar het Zuiden versperd?" vroeg ik. + +"Ja, mijnheer; de ijsberg heeft zich omgekeerd en alle uitgangen +gestopt." + +"Zijn wij dus ingesloten?" + +"Ja." + + +HOOFDSTUK XL + +Geen lucht. + +Derhalve een ondoordringbare ijsmuur boven, beneden en rondom den +Nautilus; wij zaten in de ijsbank gevangen! De Amerikaan sloeg met +de vuist op de tafel; Koenraad zweeg, ik keek den kapitein aan; +zijn gelaat had de gewone kalmte hernomen. Hij had de armen over +elkander geslagen, en scheen na te denken. De Nautilus bewoog zich +niet. Daarna nam de kapitein het woord: + +"Mijne heeren," zei hij op bedaarden toon, "er zijn twee wijzen van +sterven in de omstandigheden waarin wij verkeeren." + +Deze onverklaarbare man had iets van een hoogleeraar in de wiskunde, +die voor zijn leerlingen de een of andere stelling bewees. + +"De eerste manier," vervolgde hij, "is om te sterven door +verplettering, de tweede door verstikking. Ik spreek niet van de +mogelijkheid om den hongerdood te sterven, want de proviand van den +Nautilus zal langer duren dan wij. Laten wij dus alleen over de beide +eerste gevallen spreken." + +"Voor stikken behoeven wij niet bang te zijn, kapitein," antwoordde ik, +"want onze vergaarbakken zijn vol." + +"Juist," hernam Nemo, "maar dat is maar voor twee dagen genoeg. Wij +zijn nu al zes en dertig uren onder water, zoodat het zeer noodig +is de lucht in den Nautilus te ververschen. Over tweemaal vier en +twintig uren zal onze voorraad uitgeput zijn." + +"Welnu, kapitein, dan moeten wij vóor dien tijd bevrijd zijn." + +"Wij zullen het tenminste beproeven, door den muur te doorboren, +die ons insluit." + +"Aan welken kant?" vroeg ik. + +"Dat zal de peiling leeren. Ik zal den Nautilus op den onderkant +van den tunnel laten rusten, en dan zullen mijn manschappen met hun +scaphanders aan, den ijsberg aan de minst dikke zijde aantasten." + +"Mogen de wanden van den salon open?" + +"Zeker, want wij liggen stil." + +De kapitein ging heen. Een gesis onderrichtte mij weldra dat de +waterbakken volstroomden. De Nautilus daalde langzaam, en stuitte +eindelijk op den ijsvloer op een diepte van 350 meter. + +"Vrienden," zei ik, "de toestand is ernstig, doch ik reken op uw moed +en geestkracht." + +"Mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "ik zal u nu niet vervelen met +mijn klaagliederen. Ik ben bereid om alles te doen voor het algemeen +behoud." + +"Goed zoo, Ned," zei ik, terwijl ik hem de hand toestak. + +"En ik voeg er nog bij," hernam hij, "dat ik even goed het houweel +als den harpoen hanteer, en dat als de kapitein denkt dat ik hem +nuttig kan zijn, hij over mij kan beschikken." + +"Hij zal je hulp niet weigeren; kom maar mee." + +Ik bracht den Amerikaan naar het vertrek waar de mannen van den +Nautilus bezig waren de scaphanders aan te doen. Ik deelde den kapitein +Neds voorstel mede, dat hij aannam. De Amerikaan trok een scaphander +aan en was even spoedig als de anderen gereed. Elk hunner droeg een +toestel van Rouquayrol met een voorraad zuivere lucht op den rug. De +vergaarbakken van den Nautilus werden daardoor nog al beroofd, doch, +'t was noodig. De lampen van Ruhmkorff waren onnoodig in dit electrisch +verlichte water. + +Toen Ned was aangekleed, ging ik naar den salon terug, waar de wanden +geopend waren, en naast Koenraad staande, bekeek ik de ijsmuren eens, +waartusschen de Nautilus lag. + +Eenige oogenblikken later zagen wij een twaalftal mannen op het ijs +komen; Ned Land was door zijn lengte te herkennen. De kapitein was +er ook bij. + +Voordat hij in de muren liet hakken, beval hij boringen te doen om +den goeden uitslag te verzekeren en te verhaasten. Er werden diepe +gaten in de zijmuren gemaakt, doch na vijftien meter diep geboord te +hebben, stiet men nog altijd op den ijsmuur. Het was onnoodig den muur +boven ons te onderzoeken, omdat zich daar de ijsbank zelf bevond, +die meer dan vierhonderd meter dik was. Toen liet de kapitein den +bodem onderzoeken; daar scheidden ons maar tien meter ijs van het +water; er moest dus een stuk worden uitgehakt, dat zoo groot was +als de doorsnee van ons vaartuig; er waren dus 6500 kubieke meter +op te ruimen, om daardoor een gat te krijgen, waardoor wij onder het +ijsveld weer in het vaarwater zouden kunnen komen. + +Het werk werd onmiddellijk aangevangen en met onvermoeide werkzaamheid +voortgezet. In plaats van om den Nautilus te graven, want dit zou een +zeer moeielijk werk zijn geweest, liet de kapitein een groote geul op +acht meter afstands rondom den Nautilus afbakenen; daarna boorden zijn +manschappen er op verschillende punten te gelijk in. Weldra viel men +met het houweel op deze vaste massa aan, waarvan men spoedig groote +blokken loshakte. Volgens de wetten der zwaartekracht vlogen de +blokken, die minder wogen dan het water, om zoo te zeggen naar het +gewelf, dat daardoor zooveel dikker als de bodem dunner werd. Doch +dit kwam er niet op aan, als de bodem maar slonk. + +Na twee uren van onafgebroken arbeid kwam Ned Land afgemat weer +binnen. Zijn makkers en hij werden door anderen vervangen, waartoe +ook Koenraad en ik behoorden. De stuurman van den Nautilus bestierde +onzen arbeid. + +Het scheen mij toe dat het water erg koud was, doch ik werd spoedig +warm door het werk. Ik was vrij in mijn bewegingen, hoewel mijn lichaam +een drukking van dertig atmosferen ondervond. Toen ik na twee uren +werkens weer binnen kwam om wat te eten en te rusten, vond ik een +merkbaar verschil tusschen de lucht uit het toestel van Rouquayrol +en de atmosfeer die ons in den Nautilus omringde. Sedert tweemaal +vier en twintig uur was de lucht niet ververscht en de levenskracht +er dus van afgenomen. + +Echter hadden wij in twaalf uren tijds maar één meter dikte van het +ijs opgeruimd; als dus het werk op dezelfde wijze werd door-gezet, +dan zouden wij nog vijf nachten en vier dagen hebben noodig gehad om +te eindigen. + +"Vijf nachten en vier dagen!" zei ik tot mijn makkers, "en wij hebben +maar voor twee dagen lucht in onze vergaarbakken." + +"Zonder nog te rekenen, dat, als wij uit die vervloekte gevangenis +verlost zijn," zei Ned, "wij dan nog onder de ijsbank zitten en geen +gemeenschap hebben met de buitenlucht." + +Die opmerking was juist, want wie kon berekenen hoeveel tijd wij op +zijn minst noodig hadden voor onze bevrijding? Zouden wij niet gestikt +zijn voordat de Nautilus weer de oppervlakte kon bereiken? Was het +vaartuig bestemd in dit ijsgraf te verdwijnen met allen die er in +waren? Onze toestand scheen verschrikkelijk. Maar ieder onzer staarde +die toekomst moedig tegen, en allen waren vast besloten om ten einde +toe hun plicht te doen. + +Zooals ik dacht, was er gedurende den nacht weer een meter dikte van +het ijs afgehakt. Doch toen ik den volgenden morgen met mijn scaphander +aan, onder een temperatuur van zes tot zeven graden onder nul door het +zeewater liep, zag ik dat de zijmuren ons langzamerhand naderden. Het +water, dat op eenigen afstand niet verwarmd werd door onzen arbeid +en door de beweging, begon langzamerhand te stollen. Wat beteekenden +tegenover dit nieuw en dreigend gevaar onze kansen op behoud, en hoe +zouden wij deze ijsvorming kunnen tegengaan, die de Nautilus als een +stuk glas uit elkander zou doen springen? + +Ik deelde mijn makkers dit nieuw gevaar niet mede. Waarom behoefde ik +de geestkracht uit te dooven, die zij voor hun reddingswerk zoozeer +noodig hadden? Doch toen ik weer aan boord kwam, deelde ik den kapitein +deze omstandigheden mede. + +"Ik weet het," antwoordde hij op dien kalmen toon, die de vreeselijkste +omstandigheden niet konden doen veranderen. "Het is een gevaar te +meer, maar ik zie geen middel om het te verhoeden. Onze eenige kans +op behoud is sneller te werken dan de vorst; het is er om te doen de +eersten te zijn; dat is alles!" + +De eersten te zijn! Ik had mij toch reeds moeten gewennen aan die +wijzen van spreken! + +Dien dag werkte ik verscheiden uren, zoo hard ik kon. Dit werken gaf +mij moed. Bovendien, met werken kon ik den Nautilus en die bedorven +atmosfeer van ons vaartuig verlaten, en dus wat zuivere lucht inademen. + +Tegen den avond was de groeve nog een meter dieper gemaakt. Toen +ik weer aan boord kwam, stikte ik bijna door het koolzuur waarmee +de atmosfeer daar binnen verzadigd was. O, waarom hadden wij geen +scheikundige middelen om dit gas te verdrijven! Aan zuurstof hadden +wij geen gebrek, het water bevatte een groote hoeveelheid, en als +wij dit door onzen toestand wisten te ontbinden, zou het ons door de +zuurstof nieuwe levenskracht hebben geschonken! Ik dacht er wel aan, +doch waartoe zou het gediend hebben, daar het koolzuur in alle deelen +van ons vaartuig was doorgedrongen. Om het koolzuur weg te nemen, +hadden wij groote vazen met bijtende potasch moeten vullen en die +aanhoudend schudden; en juist deze stof ontbrak aan boord. + +Dien avond moest de kapitein de kranen van zijn luchtvergaderbakken +openen, om zoodoende de atmosfeer in den Nautilus eenigszins te +ververschen. Zonder die voorzorg zouden wij den volgenden morgen niet +zijn opgestaan. + +Den volgenden morgen, 26 Maart, begon ik weer te werken. Wij waren +aan den vijfden meter bezig. De zij- en bovenmuren van de ijsbank +naderden ons van oogenblik tot oogenblik. Het was duidelijk dat zij ons +zouden insluiten voordat de Nautilus los was. Ik werd éen oogenblik +wanhopend; het houweel viel mij bijna uit de handen. Waarom behoefde +ik nog te hakken, als ik toch moest stikken in het water dat tot ijs +stolde; het was een straf, die de grootste wreedaard niet zou hebben +uitgedacht. Ik dacht dat ik tusschen de vreeselijke kaken van een +monster zat, die onweerstaanbaar tot elkander naderden. + +Op dat oogenblik kwam de kapitein, die het werk bestierde, doch zelf +ook meewerkte, langs mij heen; ik stiet hem aan den arm en wees hem +op de muren onzer gevangenis. Aan stuurboordzijde was de muur tot +op vier meter van den Nautilus genaderd. "Wij gingen naar binnen en +trokken onze scaphanders uit, waarna ik met hem in den salon ging. + +"Mijnheer Aronnax," zei hij, "wij moeten iets groots wagen of wij +zullen in dit water evenals in cement worden vastgemetseld." + +"Ja," antwoordde ik, "maar wat dan?" + +"O," riep hij uit, "als mijn Nautilus aan die drukking weerstand kon +bieden zonder verpletterd worden!" + +"Welnu?" vroeg ik, daar ik hem niet begreep. + +"Begrijpt gij niet dat die vorst ons dan te hulp zou komen? Ziet +gij niet, dat zij dan die ijsbank, die ons ingesloten houdt, +zou doen vaneenspringen, evenals het ijs de hardste steenen doet +splijten? Gevoelt gij niet dat die vorst dan ons reddingsmiddel zijn +zou, in plaats van ons te verdelgen?" + +"Ja, kapitein, misschien; maar welke groote kracht de Nautilus ook +bezit, zoo zou hij toch aan die verbazende drukking geen weerstand +kunnen bieden, en geheel platgedrukt worden." + +"Ik weet het, mijnheer. Wij moeten derhalve niet rekenen op de hulp +der natuur, maar op ons zelven. Wij moeten dat invriezen beletten; +niet alléen naderen ons de zijmuren, doch vóor en achter ons hebben wij +niet veel meer dan tien voet water. Aan alle kanten vriezen wij in." + +"Hoe lang kunnen wij met behulp van de luchtvergaarbakken nog +ademhalen?" vroeg ik. + +De kapitein keek mij aan en zei: "Overmorgen zijn zij leeg." + +Een huivering liep mij over de leden. En toch behoefde ik mij over +dit antwoord niet te verwonderen. Den 22en Maart was de Nautilus in de +open Poolzee ondergedoken; wij hadden nu den 26en. Sedert vijf dagen +leefden wij van saamgeperste lucht! En wat er nog overbleef moest +voor de werklieden bewaard blijven. Nu ik deze dingen beschrijf, +gevoel ik daarvan nog zóozeer den indruk, dat een onwillekeurige +huivering zich van mij meester maakt, en ik mij verbeeld gebrek te +hebben aan versche lucht! + +De kapitein dacht ondertusschen na en stond onbeweeglijk. Het was +duidelijk dat een denkbeeld hem door het brein voer; maar hij scheen +dit weer te verwerpen, want hij schudde met het hoofd; eindelijk +mompelde hij: + +"Kokend water!" + +"Kokend water?" vroeg ik. + +"Ja, mijnheer; wij zijn in een betrekkelijk kleine ruimte +opgesloten. Zouden stroomen kokend water, die de pompen van den +Nautilus voortdurend kunnen aanvoeren, de temperatuur niet genoegzaam +kunnen doen stijgen om bevriezing tegen te houden?" + +"Wij kunnen het probeeren," zei ik vastberaden. + +"Ik zal het doen, mijnheer." + +De thermometer wees buiten toen zeven graden. Ik ging met den kapitein +naar de keuken, waar groote distilleerketels stonden om ons drinkbaar +water te bezorgen. Zij werden vol water gevuld, en daarna werd al de +electrische warmte der toestellen door de slangen gelaten; binnen +weinige minuten kookte het water; het werd naar de pompen geleid, +terwijl er telkens weer nieuw water in de ketels kwam. De warmte was +zoo groot, dat als het koude zeewater alleen door de toestellen heen +was gegaan, het kokend in de pompen kwam. De werking begon, en drie +uur daarna wees de thermometer zes graden onder nul aan; wij hadden +dus éen graad gewonnen; twee uren later wees de thermometer maar vier +graden aan. + +"Wij zullen slagen," zei ik tot den kapitein, nadat ik herhaaldelijk +den thermometer had waargenomen. + +"Ik geloof het wel," antwoordde hij, "wij zullen niet verpletterd +worden; wij hebben dus alleen nog maar voor verstikking te vreezen." + +Gedurende den nacht steeg de temperatuur tot éen graad onder nul; +hooger konden wij niet komen; maar daar het zeewater eerst bij een +koude van twee graden bevriest, was ik eindelijk verzekerd dat wij +niet konden invriezen. + +Den volgenden dag, 27 Maart, was een dikte van zes meter weggehakt. Wij +moesten nog door vier meter heen, dus nog 48 uren werken; in den +Nautilus kon de lucht niet ververscht worden, zoodat het dien dag +hoe langer hoe benauwder werd. + +Een onbeschrijfelijke zwaarte drukte mij. Tegen drie uur in den +namiddag werd ze onuitstaanbaar; ik deed niets als vreeselijk gapen; +mijn borst hijgde naar adem; verdooving overviel mij; ik lag bijna +kracht- en bijna wezenloos uitgestrekt. Mijn brave Koen had dezelfde +gewaarwordingen, doch verliet mij niet; hij vatte mij bij de hand +en sprak mij moed in; ik hoorde hem zelfs mompelen: "O, als ik maar +niet behoefde te ademen, om mijnheer meer lucht te geven!" De tranen +kwamen mij in de oogen, toen ik dit hoorde. + +Daar onze toestand in het vaartuig ondraaglijk was, trokken wij +haastig en tevreden onze scaphanders aan, om op onze beurt aan het +werk te gaan! De houweelslagen weerklonken op het ijs; onze armen +werden moede, de handen deden ons pijn, doch wat beteekende dit? Wij +ademden versche lucht is! Wij ademden! + +En toch werkte niemand langer dan hij mocht. Als zijn taak volbracht +was, gaf ieder aan zijn hijgenden opvolger het toestel over, dat hem +nieuwe levenskracht deed toestroomen. Als het oogenblik daar was, +gaf hij zijn toestel aan een ander en kwam hij weer even bedaard, +zonder morren, in de bedorven atmosfeer van het vaartuig. + +Dien dag werd het werk met nog grooter kracht voortgezet. Er moesten +nog maar twee meter worden losgehakt. Slechts twee meter scheidden ons +van de open zee. Maar de vergaarbakken waren bijna leeg; het weinigje +lucht dat er nog over was, moest voor het werkvolk bewaard blijven; +niets voor den Nautilus. + +Toen ik weer binnen boord kwam, stikte ik bijna. Welk een nacht! Ik kan +dien niet beschrijven; zulk lijden kan niet beschreven worden. Den +volgenden morgen was ademhaling bijna onmogelijk. Ik had zware +hoofdpijn, en alles duizelde mij alsof ik dronken was. Mijn makkers +gevoelden hetzelfde; eenige matrozen der bemanning lagen stervende. + +Dien dag, den zesden na onze insluiting, vond kapitein Nemo, dat het +met houweelen en bijlen te langzaam ging, en wilde hij de ijsbank, +die ons nog van de open zee scheidde, doorstooten. Die man had zijn +kalmte en geestkracht behouden; hij onderdrukte door zijn zielskracht +zijn lichamelijk lijden. Hij dacht, berekende en handelde. + +Op zijn bevel werd het vaartuig verlicht, dat is te zeggen door de +zwaarte te verminderen; toen het, door het uitpompen van eenig water +uit de vergaarbakken, dreef, bracht hij het boven de groote opening, +die men juist volgens den omtrek van den Nautilus gehakt had. Toen +de vergaarbakken daarna weer vol werden gepompt, zakte het vaartuig +juist in de opening. Op dat oogenblik kwam de geheele bemanning weer +binnen boord, en werden de dubbele deuren gesloten. De Nautilus rustte +toen op een ijskorst, die nauwelijks een meter dikte had en overal +doorboord was. + +De kranen der vergaarbakken werden toen wagewijd open gezet en honderd +kubieke meters water stroomden naar binnen, waardoor de zwaarte van +den Nautilus met 150.000 kilogrammen vermeerderde. Wij wachtten, +wij luisterden en vergaten in gespannen verwachting ons lijden. Ons +behoud stond als 't ware op een laatsten worp. + +Niettegenstaande het gesuis in mijn hoofd, hoorde ik weldra een +gekraak onder den Nautilus; wij zakten; het ijs kraakte zonderling +evenals papier, dat gescheurd wordt, en de Nautilus daalde. + +"Wij zijn er door!" fluisterde Koenraad mij in 't oor. + +Ik kon geen antwoord geven; ik greep hem bij de hand en drukte die +onwillekeurig. + +Plotseling zonk de Nautilus door zijn ontzaglijke zwaarte als een +kogel in het water; het was alsof het vaartuig in een leege ruimte +naar beneden viel! + +Toen begonnen de pompen met de grootste macht het water uit de +vergaderbakken te werpen; na weinige minuten kwam het vaartuig +tot stilstand, en wees de manometer aan dat wij rezen; de schroef +werkte met verbazende snelheid, zoodat de Nautilus onder de krachtige +bewegingen trilde; wij gingen noordwaarts. + +Maar hoelang zou die vaart onder de ijsbank nog duren? Nog een dag? Dan +was ik dood! + +Half liggend, half zittend op een rustbank in de bibliotheek, +stikte ik bijna. Mijn gelaat was paars, mijn lippen waren blauw, al +mijn krachten verlamd. Ik zag noch hoorde iets meer. Ik kon aan geen +tijdruimte meer denken. Ik weet dus niet hoelang dit duurde, maar ik +begreep dat mijn doodstrijd begon! Ik voelde dat ik ging sterven!.... + +Plotseling kwam ik weer bij zinnen. Een zuivere lucht drong in +mijn longen. Waren wij aan de oppervlakte? Waren wij eindelijk +onder de ijsbank uit? Neen, het waren Ned en Koenraad, mijn twee +wakkere vrienden, die zich opofferden om mij te redden. In éen van +de toestellen bleef nog een beetje lucht over; in plaats van dit +voor zich te behouden, hadden zij het voor mij bewaard, en terwijl +zij zelven bijna stikten, goten zij mij het leven in. Ik wilde het +toestel van mij afstooten, doch zij hielden mij de handen vast, +en ik ademde eenige oogenblikken met het grootste genot. + +Ik keek naar de klok, het was elf uur in den morgen. Wij moesten dus +28 Maart hebben. De Nautilus voer met een duizelingwekkende snelheid +van veertig kilometer per uur. + +Waar was de kapitein? Was hij bezweken? Waren zijn makkers dood +evenals hij? + +Op dat oogenblik wees de manometer aan, dat wij nog maar ruim +zes meter ijs boven ons hadden; een betrekkelijk dunne ijskorst +scheidde ons dus van den dampkring af; kon die niet doorgebroken +worden? Misschien; in allen gevalle scheen de Nautilus het te zullen +beproeven; ik gevoelde inderdaad dat het vaartuig een schuinen stand +aannam, dat de achtersteven daalde en de spoor zich naar de hoogte +hief. Er was slechts eenig water noodig geweest om deze verplaatsing +van het zwaartepunt te weeg te brengen. Toen begon de krachtige +schroef te werken, en werd de Nautilus als een ram tegen het ijsveld +gebruikt, het vaartuig deed de ijsbank splijten door stoot op stoot; +eindelijk barstte zij geheel open en de Nautilus sprong met een +vreeselijken aanval op de ijsmassa, die hij door zijn ontzettend +gewicht verbrijzelde. + +Het luik werd geopend of liever losgerukt, en de lucht drong in alle +deelen van ons vaartuig door. + + + +HOOFDSTUK XLI + +Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier. + +Hoe ik op het plat kwam, weet ik niet. Misschien had de Amerikaan +mij er heen gebracht, doch ik haalde weer adem, de zuivere zeelucht +drong in mijn longen door. Mijn twee makkers ademden evenals ik de +versche lucht met volle teugen in. Ongelukkigen, die te lang honger +hebben geleden, kunnen zich niet straffeloos op de hun voorgezette +spijzen werpen. Wij daarentegen behoefden ons niet in te houden; +wij konden volop genieten, en het was een zachte zeewind, die ons +dit genot toevoerde! + +"O," riep Koenraad, "wat is dat heerlijk, wat is die zuurstof +goed! Mijnheer behoeft niet bang te zijn om adem te halen; er is +genoeg voor ons allen." + +Ned Land sprak niet, maar hij opende zijn mond zoo wijd, dat de haaien +er zelfs bang voor zouden geworden zijn. En welk een ademhaling! De +Amerikaan "trok" als een kachel, die fel brandde. + +Spoedig hadden wij onze krachten terug, en toen ik om mij heen +zag, bemerkte ik dat wij alleen op het plat waren. Niemand van de +bemanning, zelfs de kapitein niet. De zonderlinge matrozen van den +Nautilus waren tevreden met de lucht, die in hun vaartuig drong; +niemand kwam van de vrije lucht genieten. + +Het eerste dat ik sprak, waren woorden van dankbaarheid jegens mijn +makkers. Ned en Koen hadden in de laatste uren van dit langdurig lijden +mijn leven gerekt. Al mijn erkentelijkheid kon zulk een opoffering +niet genoegzaam vergelden. + +"Het is de moeite niet waard om er over te spreken, mijnheer," zei +Ned Land. "Welke verdienste steekt erin? Niets. Het was maar een +berekening. Uw leven was meer waard dan het onze; wij moesten het +uwe redden." + +"Neen, Ned," antwoordde ik, "het was niet meer waard. Niemands leven is +meer waard dan dat van een edelmoedig en goed mensch, en dat ben jij?" + +"Goed, goed," zei Ned verlegen. + +"En gij, mijn brave Koen, hebt gij veel geleden?" + +"Niet al te veel, om u de waarheid te zeggen. Ik heb wel een paar +monden vol lucht willen hebben, maar ik geloof dat ik mij er weldra +aan zou hebben gewend. Bovendien zag ik dat mijnheer flauw viel, en +ik had dus niet den minsten lust om adem te halen; mijn ademhaling +werd daardoor als het ware belet." + +"Vrienden," antwooidde ik hevig aangedaan, "wij zijn voor altijd aan +elkander verbonden, en gij hebt recht op mij...." + +"Waarvan ik misbruik zal maken," antwoordde de Amerikaan. + +"Wat?" vroeg Koenraad. + +"Ja," hervatte Ned Land, "het recht om u met mij te nemen als ik +dezen duivelschen Nautilus zal verlaten." + +"Gaan wij dus den goeden kant op?" vroeg Koenraad. + +"Ja," zei ik, "omdat wij naar den zonnekant gaan, en waar zich de +zon bevindt is het Noorden." + +"Zonder twijfel," meende Ned Land, "maar wij moeten nu nog weten +of wij naar den Grooten of den Atlantischen Oceaan gaan, dat is te +zeggen naar een druk of weinig bevaren zee?" + +Hierop kon ik geen antwoord geven, en ik vreesde, dat de kapitein ons +eer naar dien Grooten Oceaan zou terugvoeren, die de kusten van Azië +en Amerika bespoelt. Hij volbracht aldus zijn onderzeesche reis om de +aarde, en keerde naar die zee terug, waar de Nautilus zijn volkomen +vrijheid vond. Doch als wij naar de Stille Zuidzee terugkeerden, ver +van eenig bewoond land, wat werd er dan van Ned Lands plannen? Binnen +kort zouden wij omtrent dit belangrijk punt zijn ingelicht, want +de Nautilus vorderde hard. Weldra waren wij over den poolcirkel, en +zetten regelrecht koers naar kaap Hoorn. Wij waren den 31sten Maart, +tegen zeven uur 's avonds, op de hoogte van de zuidpunt van Amerika. + +Toen was al ons lijden vergeten, en de herinnering aan onze +gevangenschap werd uit onzen geest als weggevaagd. Wij dachten enkel +aan de toekomst. Kapitein Nemo verscheen noch in den salon, noch +op het plat. De eerste stuurman nam dagelijks de hoogte der zon, +en teekende die op de kaart aan, waardoor ik geheel op de hoogte +bleef van de richting van den Nautilus. Dien avond werd het tot mijn +groote tevredenheid duidelijk, dat wij door den Atlantischen Oceaan +naar het Noorden gingen. Ik vertelde dit aan Ned en Koenraad. + +"Een goede tijding," zei de eerste; "maar waar gaat de Nautilus heen?" + +"Dat zou ik je niet kunnen zeggen, Ned." + +"Zou de kapitein nu ook de Noordpool willen opzoeken en dan door de +beruchte noordelijke doorvaart in den Grooten Oceaan komen?" + +"Gij behoeft hem daarvoor niet te tarten," antwoordde Koenraad. + +"Welnu," zei de Amerikaan, "dan zullen wij hem vóor dien tijd de +hielen laten zien." + +"In allen gevalle," voegde Koenraad er bij, "is die kapitein een +baas, en wij behoeven er geen berouw over te gevoelen, hem te hebben +leeren kennen." + +"Vooral als wij van hem af zijn," zei Ned Land. + +Den volgenden dag, 1 April, toen de Nautilus weer aan de oppervlakte +kwam, zagen wij eenige minuten voor twaalven de westkust. Het was het +Vuurland, waaraan de eerste zeereizigers dien naam gaven, toen zij +tallooze rookkolommen uit de hutten der inlanders zagen opstijgen. Het +is een aaneenschakeling van eilandjes, 53° tot 56° Z.B. en 67° 50' tot +77° 15' W.L. De kust scheen lang te zijn, maar in de verte verhieven +zich hooge bergen; ik geloof zelfs dat ik den Sarmiento zien kon, +die 2070 meter hoog is; deze berg is een hooge piramide van leisteen, +wier top, naarmate deze zichtbaar of met wolken omhuld is, fraai of +leelijk weder aankondigt, zooals Ned Land zei. + +"Dat is een flinke barometer, vriend." + +"Ja, mijnheer, een natuurlijke barometer, die mij nog nooit bedrogen +heeft, toen ik in de buurt van de straat van Magelhaen voer." + +Op dat oogenblik teekende de top zich helder af tegen den blauwen +hemel; dit was een voorteeken van schoon weder. Wij bedrogen ons +niet. Toen de Nautilus weer onder water gedoken was, naderde hij de +kust, waarlangs hij eenige kilometers ver heen voer. Door de ramen van +den salon zag ik een menigte lianen en andere zeeplanten, waartusschen +schelp- en weekdieren in groote menigte nestelden; otters en zeekalven +speelden daartusschen rond en aten een menigte kleine dieren en planten +op, zoodat zij volgens Engelsche mode, visch met groenten gebruikten. + +Tegen den avond kwamen wij bij den archipel der Malouinen, wier +scherpe toppen ik den volgenden morgen kon zien. De zee was hier +maar middelmatig diep; ik dacht derhalve, en niet zonder reden, +dat deze eilanden vroeger met het Vuurland als een groot vasteland +verbonden waren. Zij werden waarschijnlijk door den beroemden +John Davis ontdekt, die er den naam van Davis Zuidereilanden aan +gaf. Later noemde Richard Hawkens ze Maagdeneilanden, totdat zij in +'t begin der achttiende eeuw door visschers van St. Malo Malouinen, +en eindelijk door de Engelschen Falklandseilanden genoemd werden. + +In deze streken werden schoone visschen gevangen, eenden en ganzen +vielen bij dozijnen op het plat neer; zij werden gemakkelijk gevangen +en in de kombuis gebracht. + +Toen de hoogste bergtoppen der Malouinen aan den gezichteinder +verdwenen waren, liet de Nautilus zich tot op een diepte van +twintig meter zinken en volgde nu de Amerikaansche kust. Kapitein +Nemo vertoonde zich in het geheel niet. Wij bleven op de hoogte +van Patagonië tot den 3den April, dan eens op, dan eens onder het +zeevlak. De Nautilus dreef voorbij de groote golf, welke door de +monding van den Rio la Plata gevormd wordt, en was 4 April op de hoogte +der kust van Uraguay, maar bleef er omstreeks vijftig kilometer van +af. Hij voer altijd nog noordwaarts en volgde de lange bochten der +Zuid-Afrikaansche kust. Wij hadden sedert ons vertrek uit de wateren +van Japan ongeveer 64000 kilometer afgelegd. + +Tegen elf uur des morgens gingen wij onder den Steenbokskeerkring +door op ongeveer 37° W.L. en stevenden om kaap Frio. Tot groote spijt +van Ned Land scheen de kapitein de bewoonde kuststreek van Brazilië +te willen ontvlieden, want de Nautilus stoof met duizelingwekkende +snelheid vooruit. Geen visch, geen vogel, hoe snel ook, kon ons volgen, +en alle natuurlijke bijzonderheden dezer zeeën ontsnapten aan ons +oog. Deze snelheid werd gedurende verscheidene dagen volgehouden, +en in den avond van 9 April verkenden wij reeds kaap Roque, de +oostelijke punt van Zuid-Amerika. Doch toen week de Nautilus opnieuw +af, en zocht een grootere diepte te bereiken in de vallei tusschen +deze kaap en Sierra Leone in Afrika. Op de hoogten der Antillen +verdeelt deze vallei zich in tweeën en eindigt aan de noordzijde +in een verbazende diepte van 9000 meter. Op deze plaats ligt op de +hoogte der kleine Antillen een klip van zes kilometer lengte, terwijl +er bij de Kaap-Verdische eilanden een andere rotswand van geen mindere +grootte wordt aangetroffen, die aldus het geheele verzonken Atlantis +insluit. Beneden in deze uitgestrekte vallei liggen eenige berghoogten, +welke in de onderzeesche streken schoone gezichten opleveren. Ik +kan daarover spreken na inzage van de geteekende kaarten, die in de +boekerij van den Nautilus te vinden waren, en zeker door kapitein +Nemo zelven volgens persoonlijke waarneming waren opgemaakt. + +Gedurende twee dagen voeren wij door dit onbevolkt en diep water. Maar +den 11den April verhief het vaartuig zich plotseling en wij zagen +wederom land in den omtrek van de monding der Amazonenrivier, die zulk +een breede zoutwatergolf vormt, dat de zee verscheidene kilometers +ver vóor die monding geen zout water bevat. + +Wij gingen onder den evenaar door. Twintig kilometer westwaarts +van ons hadden wij Guyana, waar wij bij onze vlucht zeker een goede +ontvangst zouden genoten hebben, maar de wind stak hevig op, en de +woede der golven zou ons met een sloep aan groote gevaren hebben +blootgesteld. Ned Land begreep dit zonder twijfel en sprak nergens +van. Ik maakte ook van mijn kant geen enkele toespeling op zijn +ontvluchtingsplannen, want ik wilde hem tot geen poging aanmoedigen, +waarbij hij zeker schipbreuk zou geleden hebben. + +Voor dit uitstel kon ik mij gemakkelijk schadeloos stellen door +belangwekkende studiën, want gedurende den 11den en 12den April +bleef de Nautilus op de oppervlakte drijven, en haalden zijn netten +telkens een wonderbaarlijke hoeveelheid visch naar boven; ook kruipende +dieren en zoöphyten zaten daartusschen. Er waren er onder van allerlei +zeldzame soorten, wier opsomming te lang zou duren. Een geval wil ik +echter mededeelen. + +Een der netten bevatte een soort van zeer platten rog, die, als +men hem den staart had afgesneden, een volkomen schijf zou gevormd +hebben, en die ongeveer twintig kilogram woog. Deze visch was van +onder wit en van boven rood, met groote ronde donkerblauwe vlekken, +en half dubbele vinnen. Op het vlak geworpen, sprong die visch zoo +vreeselijk en maakte zooveel geweld, dat hij met een laatsten sprong +in zee zou geweest zijn. Maar Koenraad, die den rog wilde behouden, +wierp zich er op, en greep het dier, voordat ik het beletten kon, +met twee handen vast. Plotseling werd hij met de beenen in de lucht +achterover geworpen, en viel hij als verpletterd neer. + +"Help, mijnheer, help mij!" riep hij; het was de eerste maal dat de +arme jongen mij niet in den derden persoon aansprak. + +Ned Land en ik hielpen hem op de been, wreven hem zoo hard als wij +konden, en toen hij weer bij zijn zinnen was gekomen, mompelde die +eeuwige klassenindeeler: + +"Klasse der kraakbeenigen, familie der roggen, soort krampvisch!" + +"Juist, mijn vriend," zei ik, "het is een krampvisch, die je zoo +toegetakeld heeft." + +"O, mijnheer kan mij vrij gelooven," antwoordde Koen, "ik zal mij +duchtig wreken," + +"En hoe?" + +"Door hem op te eten." En dit deed hij dienzelfden avond nog, maar +alléen uit weerwraak, want het was inderdaad een taaie kost. + +De ongelukkige Koenraad had te doen gehad met een krampvisch van de +gevaarlijkste soort, namelijk de cumana. Dit wonderlijk dier treft +te midden van zulk een sterken geleider als het water de visschen +op verscheiden meters afstand; zoo groot toch is de kracht van zijn +electrisch vermogen, waarvan de beide voornaamste oppervlakken niet +minder dan drie vierkante meter groot zijn. + +Den volgenden dag, 12 April, naderde de Nautilus de Amerikaansche +kust, bij de monding der Maroni; op die hoogte hielden zich groote +troepen zeekoeien op, die, zooals ik aan mijn beide makkers vertelde, +door de natuur als met opzet in deze streken geplaatst waren om de +onderzeesche weiden af te grazen en daardoor de te groote opeenhooping +van zeegras tegen te gaan. + +"En weet gij," voegde ik er bij, "wat er gebeurd is, nu de mensch die +nuttige dieren bijna geheel heeft uitgeroeid. Het rottende gras heeft +de lucht verpest, en de vergiftigde lucht heeft de gele koorts doen +ontstaan, die deze prachtige streken soms zoo deerlijk teistert. In +deze warme streken heeft zich het vergif uitgebreid, en de kwaal is nu +verbreid van de monding van den Rio de la Plata tot aan Florida. En als +wij Toussenel moeten gelooven, is die ramp nog niets in vergelijking +van hetgeen onze nakomelingen zullen ondervinden, wanneer er geen +walvisschen en walrussen meer te vinden zijn; dan zal de zee vol +weekdieren, inktvisschen en ander tuig van dat soort zijn, zoodat +zij dan een middelpunt van besmetting zal worden, omdat men er dan +'de groote magen' niet meer aantreft, aan welke de Voorzienigheid de +taak had opgedragen om de zee te zuiveren." + +Zonder zich aan die theorie te storen, ving de bemanning van den +Nautilus een half dozijn van die dieren, omdat hun vleesch een +heerlijken voorraad voor de kombuis opleverde, veel lekkerder dan kalf- +of rundvleesch. Deze jacht was alles behalve belangwekkend, omdat die +zeekoeien zich zonder tegenstand laten dooden; verscheiden duizenden +kilogrammen vleesch werden aan boord gebracht om gedroogd te worden. + +Toen de vangst was afgeloopen, naderde de Nautilus de kust. Hier +lag een groot aantal zeeschildpadden op de golven te slapen; het +zou moeielijk zijn geweest zich van die dieren meester te maken, +omdat het minste geritsel ze doet ontwaken, en hun stevige schaal +ondoordringbaar is voor den harpoen. Ze werden evenwel gevangen door +middel van zuigervisschen, dien men een ring met een koord aan den +staart vastmaakte. Toen deze visschen in zee werden geworpen, begonnen +zij aanstonds hun werk en hechtten zich aan den buik der schildpadden +vast; zij klemden zich zoo aan, dat zij zich eerder zouden hebben laten +verscheuren dan loslaten. Men trok ze weer naar boord, en daarmee de +schildpadden, waar zij zich aan vast hadden gehecht. Men ving er op die +wijze verscheidene, die een meter breed waren en 200 kilo wogen. De +schaal, in groote dunne bruine en doorschijnende vakken afgedeeld, +maakte ze nog kostbaarder. Bovendien leverden zij een voortreffelijke +spijs op. + +Deze vischvangst was het einde van ons verbijf in die streken van de +Amazonen-rivier, en toen de duisternis inviel, begaf de Nautilus zich +weer in volle zee. + + + +HOOFDSTUK XLII + +De inktvisschen. + +Gedurende eenige dagen verwijderde de Nautilus zich hoe langer hoe meer +van de Amerikaansche kust. Waarschijnlijk wilde hij niet in de golf +van Mexico of in de zee der Antillen komen; echter zou het hem daar +met aan water ontbroken hebben, want de gemiddelde diepte dezer zeeën +is 1804 meter; doch waarschijnlijk beviel deze streek vol eilanden, +en waar het van stoombooten wemelde, niet aan kapitein Nemo. + +Den 16den April hadden wij Martinique en Guadeloupe, op omstreeks +dertig kilometer afstand, in het gezicht. Een oogenblik zag ik de +hoogste bergtoppen. Ned Land, die er op rekende in de golf van Mexico +zijn plan ten uitvoer te brengen, door of naar het land te vluchten +of een der talrijke booten te bereiken, die den dienst tusschen +de verschillende eilanden doen, was zeer teleurgesteld; de vlucht +was zeker mogelijk geweest, als Ned Land zich buiten weten van den +kapitein van de sloep had kunnen meester maken, maar midden in den +Oceaan was daar geen denken aan. + +Ned Land, Koenraad en ik hadden daarover een vrij lang gesprek: +sedert zes maanden zaten wij op den Nautilus opgesloten; wij hadden +68000 kilometer afgelegd, en, zooals Ned Land zei, zag het er niet +naar uit, dat dit nog spoedig zou eindigen. Hij stelde mij dus +iets voor, waar ik in het geheel niet verdacht op was; het was: +den kapitein duidelijk deze vraag te stellen of hij dacht ons voor +onbepaalden tijd bij zich aan boord te houden. Zulk een poging stuitte +mij tegen de borst; volgens mijn meening zou het niets uitwerken; +wij behoefden niet te rekenen op den kapitein van den Nautilus, maar +op ons zelven. Bovendien werd die man sinds eenigen tijd somberder, +meer teruggetrokken en minder gezellig. Hij scheen mij te mijden; +ik ontmoette hem maar zelden. Vroeger schepte hij er vermaak in mij +de onderzeesche wonderen te verklaren, doch nu liet hij mij aan mijn +studiën over, en kwam niet meer in den salon. + +Welke verandering had er met hem plaatsgehad? Waarom? Ik had mij niets +te verwijten; hinderde hem misschien onze tegenwoordigheid? Echter +behoefde ik er niet op te rekenen, dat hij de man er naar was om ons +de vrijheid terug te geven. + +Ik verzocht Ned dus mij eerst eens te laten nadenken, voordat ik +handelde. Indien deze poging niet slaagde, kon zij slechts zijn +achterdocht opwekken, onzen toestand onhoudbaar maken en de plannen van +den Amerikaan benadeelen. Ik zal er nog bijvoegen dat ik op geenerlei +wijze onze slechte gezondheid als bewijs kon aanvoeren; als men die +ellendige oogenblikken onder de ijsbank van de Zuidpool uitzondert, +dan was onze gezondheid nooit beter geweest. Het krachtig voedsel, de +zuivere lucht, de geregelde levenswijs, de gelijkmatige temperatuur, +dat alles weerde elke ziekte, en voor iemand, die geen heimwee had +naar de genoegens op het land, voor iemand als kapitein Nemo, die +zich te huis gevoelt, die door middelen, welke voor ieder behalve +voor hem, geheimen zijn, zijn doel zocht te bereiken, voor zoo iemand +begreep ik zulk een bestaan. Maar wij hadden niet met de menschheid +gebroken. Ik voor mij wilde mijn zonderlinge en nieuwe studiën niet +met mij te gronde doen gaan. Nu heb ik het recht een boek over de +zee te schrijven, ik wilde dit vroeger of later het licht doen zien. + +Wat had ik b.v. hier bij de Antillen, op tien meter onder de +oppervlakte, door de ramen van den salon nog een aantal bijzonderheden +voor mijn oogen, die ik in mijn dagboek kon opteekenen! Allerhande +soorten van vreemdsoortige en gedrochtelijke dieren wemelden daar +door elkander, en ik zou zeker nog veel meer gezien hebben als de +Nautilus niet naar de diepte was gegaan, en zich zelfs tot op 3500 +meter had laten zinken. + +Den 20sten April waren wij weer op een gemiddelde diepte van 1500 +meter; de Lucaische eilanden lagen toen het dichtst bij ons; zij +liggen daar als een hoop steenen aan de oppervlakte der zee. Daar +verhieven zich hooge onderzeesche klippen, rechte rotswanden op +breeden grondslag, waartusschen zwarte afgronden lagen, in welker +diepte ons electrisch licht zelfs niet kon doordringen. Die rotsen +waren met reusachtige zeeplanten bedekt, die in een wereld van Titans +te huis behoorden. + +Van de groote planten, waarvan ik met Ned en Koen zat te praten, +kwamen wij natuurlijk op reusachtige zeedieren. Het eene dier is +blijkbaar bestemd om het andere te verslinden. Door de ramen van +den bijna stilliggenden Nautilus zagen wij evenwel niet veel anders +dan kleine beesten, toen Ned Land mijn aandacht vestigde op een +schrikkelijk gewemel tusschen het groote en hooge zeewier. + +"Welnu," zei ik, "dat zijn de ware grotten voor inktvisschen en het +zou mij niet verwonderen, als wij eenige van die monsters zagen." + +"Hoe?" vroeg Koenraad, "inktvisschen van de klasse der koppootigen?" + +"Neen," antwoordde ik; "inktvisschen van zeer groote afmeting. Maar +vriend Ned heeft zich zeker vergist, want ik zie niets." + +"Dat spijt mij," hernam Koen; "ik zou van aangezicht tot aangezicht wel +eens een van die inktvisschen willen zien, waarover ik zoo dikwijls heb +hooren spreken, en die heele schepen naar de diepte kunnen slepen. Die +beesten noemt men krakens...." + +"Kraak jij die noot zelf maar," zei de Amerikaan met een spottend +gezicht. + +"Krakens," ging Koen voort, zonder op de aardigheid van zijn makker +te letten. + +"Men zal mij nimmer doen gelooven," zei Ned Land, "dat zulke dieren +bestaan." + +"Waarom niet?" antwoordde Koen, "wij hebben wel aan den eenhoorn van +mijnheer geloof geslagen." + +"Wij hadden ongelijk, Koen." + +"Zonder twijfel, maar sommigen gelooven er zonder twijfel nog aan." + +"Wel waarschijnlijk, Koen, maar ik geloof aan het bestaan van zulke +monsters niet, voordat ik ze zelf heb gedood." + +"Gelooft mijnheer dus niet aan reusachtige inktvisschen?" vroeg +Koenraad. + +"Kom, wie heeft daar ooit aan geloofd, voor den duivel!" riep de +Amerikaan. + +"Zeer veel menschen, vriend Ned." + +"Geen visschers toch; misschien geleerden." + +"Neen, Ned, visschers en geleerden beiden." + +"Maar ik, die tot u spreek," zei Koenraad met het ernstigste gezicht +van de wereld, "herinner mij zeer goed dat ik een groot schip door een +voelarm van zulk een koppootig weekdier naar beneden heb zien slepen." + +"Heb jij dat gezien?" vroeg de Amerikaan. + +"Ja Ned!" + +"Met je eigen oogen?" + +"Met mijn eigen oogen." + +"Kom, loop heen." + +"Op St. Malo;" antwoordde Koenraad met onverstoorbare kalmte. + +"In de haven?" vroeg Ned spottend. + +"Neen, in de kerk," antwoordde Koen. + +"In de kerk!" riep de Amerikaan uit. + +"Ja, vriend Ned, het was een schilderij waarop de inktvisch was +afgebeeld." + +"Mooi zoo!" barstte Ned Land het uit van 't lachen, "mijnheer Koen +houdt mij geducht voor den gek." + +"Waarachtig, hij heeft gelijk," zei ik. "Ik heb van dat schilderstuk +hooren spreken; maar het tafereel is uit een legende genomen; en je +weet wat men van die legenden uit de natuurlijke geschiedenis moet +denken! Bovendien als men over monsters spreekt, dan gaat men in zijn +verbeelding aan het afdwalen! Niet alleen heeft men beweerd dat zulke +monsters schepen naar den afgrond konden meeslepen, maar zekere Olaus +Magnus spreekt van een koppootig weekdier, dat een kilometer lang was +en meer op een eiland dan op een dier geleek. Men verhaalt ook dat de +bisschop van Nidros eens een altaar op een groote rots bouwde; toen +de mis gedaan was, begon de rots zich te bewegen en verdween in zee; +de rots was een inktvisch." + +"En is dat alles?" vroeg de Amerikaan. + +"Neen," antwoordde ik. "Een andere bisschop Pontoppidam van Bergen, +spreekt ook van een inktvisch waarop een regiment ruiterij kon +manoeuvreeren!" + +"Die oude bisschoppen konden goed liegen!" zei Ned Land. + +"Eindelijk nog vertellen natuurkenners uit de oudheid van monsters, +wier bek op een golf geleek, en die te groot waren om door de straat +van Gibraltar te komen." + +"Mooi zoo!" lachte de Amerikaan. + +"Maar wat is nu van al die verhalen waar?" vroeg Koenraad. + +"Niets, mijn vrienden, niets althans wat de grenzen der +waarschijnlijkheid te buiten gaat, om aan fabels of legenden te +gelooven. Doch er moet voor de phantazieën van die vertellers +een oorzaak, of ten minste een voorwendsel bestaan. Men kan niet +ontkennen dat er inktvisschen van zeer groote afmeting bestaan, doch +zij zijn toch altijd kleiner dan walvisschen. Aristoteles spreekt van +een inktvisch van vijf ellebogen, dat is 3,1 meter. Onze visschers +zien er dikwijls, die langer zijn dan 1,80 m. De museums van Triëst +en Montpellier bewaren skeletten van inktvisschen, die twee meter +lang zijn. Bovendien zouden, volgens de bewering van natuurkenners, +dieren die maar twee meter lang zijn, voelarmen van negen meter hebben, +en dat is genoeg om er een vreeselijk monster van te maken." + +"En vischt men ze nu nog wel eens op?" vroeg Ned Land. + +"Al vangen zij er geen, dan zien de zeelieden ze toch van tijd tot +tijd. Een van mijn vrienden, kapitein Paul Bos uit Hâvre, heeft +mij dikwijls verzekerd dat hij een van die reusachtige monsters in +de Indische Zee ontmoet had. Maar het verwonderlijke feit, dat geen +twijfel aan het bestaan van die reusachtige dieren toelaat, is eenige +jaren geleden in 1861 gebeurd." + +"Wat is dat dan?" vroeg de Amerikaan. + +"In 1861 zag de bemanning van de Alecton ten N. W. van Teneriffe, op +ongeveer dezelfde breedte waar wij ons nu bevinden, een monsterachtigen +inktvisch in het zog van het schip zwemmen. De kapitein Bouguer naderde +het dier en men viel het met harpoen en geweer aan, doch zonder goed +gevolg, want kogels en harpoenen gingen door het beest heen, waarvan +het vleesch zoo week was als gelei. Na vele vluchtelooze pogingen +gelukte het der bemanning een strik om den staart van het weekdier +te werpen. Deze strik gleed vast tegen de staartvinnen en bleef daar +zitten. Men beproefde toen om het monster aan boord te hijschen, +maar de zwaarte van het dier was zoo groot, dat de staart door het +knellen van het touw er afscheurde en het beest zonder dit sieraad +in zee viel." + +"Dat is dan toch een feit," zei Ned Land. + +"Ontwijfelbaar, wakkere Ned; ook heeft men daarom voorgesteld dien +inktvisch 'de inktvisch van Bouguer' te noemen." + +"En hoe lang was hij?" vroeg de Amerikaan. + +"Was hij geen zes meter ongeveer lang?" vroeg Koenraad, die aan een +raam naar de kloven in de rotsen stond te kijken. + +"Juist," antwoordde ik. + +"Had hij geen acht voelarmen rondom den kop zitten," hernam Koenraad, +"die als een slangennest in het water door elkander krioelden!" + +"Juist." + +"Had hij geen verbazend groote oogen, die boven op den kop stonden?" + +"Ja, Koenraad." + +"En zag de bek er niet uit als die van een papegaai, maar veel +grooter?" + +"Inderdaad, Koenraad." + +"Welnu, als mijnheer mij niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad +dood bedaard, "dan is hier, zoo niet de inktvisch van Bouguer, dan +toch éen van zijn broertjes." + +Ik keek Koenraad aan; Ned Land vloog naar het venster. + +"Wat verschrikkelijk beest!" riep hij. + +Ik keek op mijn beurt, en kon een gevoel van afgrijzen niet +onderdrukken. Voor mijn oogen spartelde een vreeselijk monster, dat +waard was om in de legenden der wonderwereld een plaats in te nemen. + +Het was een inktvisch van kolossale afmetingen, van acht meter +lengte. Hij zwom in de richting van den Nautilus met verbazende +snelheid achteruit. Hij staarde ons met zijn groote bleekgroene oogen +aan. Zijn acht voelarmen, of liever zijn acht pooten, die aan den kop +vastzaten, en waarom deze dieren koppootigen genoemd worden, waren +tweemaal zoo lang als het lichaam, en kronkelden als de slangen op +het hoofd der Furiën. Men zag duidelijk de tweehonderd zuignappen, +die aan den binnenkant der voelarmen zaten en er als half bolvormige +vliesjes of blaasjes uitzagen. Soms drukte hij die zuignappen tegen het +glas en veroorzaakte daardoor een kleine luchtleegte. De bek van dit +monster was zoo hard als hoorn, en opende en sloot zich in vertikale +richting. De tong, hoornachtig en met eenige rijen tanden gewapend, +kwam trillend van tusschen deze nijptang te voorschijn. Welk een +speling der natuur, een weekdier met een vogelbek! Het spilvormige +en in het midden opgezwollen lichaam vormde een vleezige massa, die +waarschijnlijk 20 of 25000 kilogrammen woog. De kleur veranderde +bijzonder snel, naarmate van de woede van het dier, en ging van +lichtgrijs over tot bruinrood. Waarom werd het dier nijdig? Zonder +twijfel op den Nautilus, die grooter was dan hij, en waarop zijn +voelarmen en zuignappen geen vat hadden. En toch, wat zijn de +inktvisschen monsterachtig, welk eene macht in hun bewegingen, +welk een levenskracht heeft de Schepper hun gegeven, daar zij drie +harten hebben! + +Het toeval deed ons dit dier ontmoeten, en ik wilde de gelegenheid niet +laten voorbijgaan om dit staaltje der koppootige weekdieren nauwkeurig +te bestudeeren. Ik overwon het afgrijzen, dat mij het gezicht van +dit beest inboezemde, en begon het met een potlood uit te teekenen. + +"Het is misschien hetzelfde als dat van de Alecton," zei Koenraad. + +"Neen," antwoordde de Amerikaan, "deze is in zijn geheel, en de ander +had zijn staart verloren." + +"Dat is geen reden," antwoordde ik. "De voelarmen en de staart van deze +dieren groeien telkens opnieuw aan, en in zeven jaren tijds heeft de +staart van den inktvisch van Bouguer zeker tijd genoeg gehad om aan +te groeien." + +"Bovendien," antwoordde Koenraad, "als dit dier het al niet is, +dan is het misschien een van deze hier." + +Werkelijk verschenen andere dieren voor het andere raam. Ik telden +er zeven. Zij begeleidden den Nautilus, ik hoorde het krassen van +hun bek tegen den ijzeren buitenwand van het schip. Wij werden op +onze wenken gediend. + +Ik vervolgde mijn werk. De monsters bleven met zulk een juistheid +van beweging in ons vaarwater, dat zij onbeweeglijk schenen te zijn. + +Plotseling hield de Nautilus stil. Een schok deed het vaartuig trillen. + +"Hebben wij gestooten?" vroeg ik. + +"Dan zitten wij in ieder geval toch niet vast," zei de Amerikaan, +"want wij drijven." + +De Nautilus dreef zonder twijfel, maar ging niet meer vooruit. De +schroef draaide niet meer; een minuut ging voorbij. Kapitein Nemo +kwam met zijn stuurman binnen. Ik had hem sinds eenigen tijd niet +meer gezien. Hij zag er somber uit. Zonder tot ons te spreken, +misschien zelfs zonder ons te zien, ging hij naar het raam, bekeek +de inktvisschen en zei iets tot zijn stuurman. Deze verwijderde zich; +de ramen werden gesloten en het licht aan het plafond werd ontstoken. + +Ik trad op den kapitein toe. + +"Een fraaie verzameling inktvisschen," zei ik, op den lossen toon +van een liefhebber, die voor een aquarium staat te kijken. + +"Zeker, mijnheer de natuurkenner," antwoordde hij; "en wij zullen ze +eens gaan bevechten!" + +Ik keek den kapitein aan, en meende niet goed gehoord te hebben. + +"Bevechten?" vroeg ik. + +"Ja, mijnheer. De schroef zit vast, ik geloof dat de voelarmen van +een van die dieren er tusschen zit; daarom kunnen wij niet vooruit." + +"Wat zult gij dan doen?" + +"Naar boven stijgen en al dat ongedierte vernielen." + +"Dat is niet gemakkelijk." + +"Zeker niet, want de electrische kogels werken niets uit in dat weeke +vleesch, waar zij geen tegenstand genoeg vinden om te springen. Maar +wij zullen ze met bijlen aanvallen." + +"En met den harpoen, mijnheer," zei de Amerikaan, "als gij ten minste +mijn hulp niet versmaadt." + +"Ik neem die aan." + +"Wij zullen u vergezellen," zei ik, en den kapitein volgend, begaven +wij ons naar de middeltrap. + +Daar stonden een tiental mannen met enterbijlen in de hand, ten aanval +gereed. Koen en ik namen ieder een bijl, Ned Land greep een harpoen. + +De Nautilus was ondertusschen aan de oppervlakte der zee gekomen. Een +der matrozen stond op de bovenste trede en maakte de schroeven van +het luik los. Maar deze waren ternauwernood los, of het luik sprong +met vreeselijk geweld open, zeker door de voelarmen van een der +inktvisschen opengerukt. + +Aanstonds kwam een van die voelarmen als een slang door de opening, +en twintig anderen kronkelden daarboven. Met een bijlslag hieuw de +kapitein den vreeselijken voelarm af, die kronkelend langs de trappen +naar beneden gleed. + +Op het oogenblik dat wij de een op den ander drongen, om het plat te +bereiken, kronkelden twee andere voelarmen door de lucht, grepen den +man die vóor den kapitein stond, en slingerden hem met onweerstaanbaar +geweld in de hoogte. De kapitein stiet een kreet uit en sprong naar +buiten; wij ijlden hem na. + +Welk een tooneel! De ongelukkige, door een voelarm gegrepen en door +de zuignappen vastgehouden, werd door deze vreeselijke slang heen en +weer geslingerd; hij steunde, stikte en riep: "help! help!" Deze in +het Fransch gesproken woorden deden mij verstomd staan. Ik had dus +éen, misschien wel meer landgenooten aan boord! Die hartverscheurende +kreet zal mij mijn leven lang in de ooren klinken! + +De ongelukkige was verloren. Wie kon hem aan dit geweld +ontrukken! Kapitein Nemo wierp zich echter op den inktvisch en sloeg +hem met de bijl nog een voelarm af. Zijn stuurman streed woedend met +andere monsters, die tegen den Nautilus opkropen. De geheele bemanning +was aan het rondhakken. Ned Land, Koen en ik hieuwen er ook dapper op +los in die vleezige massa's. Een vreeselijke muskusstank verspreidde +zich. Het was ijzingwekkend! + +Een oogenblik meende ik dat de ongelukkige, die door den inktvisch +gegrepen was, zou worden bevrijd. Er waren reeds zeven van de acht +armen afgehouwen. Een enkele nog zwaaide het slachtoffer als een +veertje heen en weder, en kronkelde in de hoogte; maar op het oogenblik +dat kapitein Nemo en zijn stuurman zich op het dier wilden werpen, +spoog het een straal zwartachtig vocht uit, dat zich in een zak, die +aan het onderlijf zit, afscheidt. Wij werden er door verblind. Toen het +voorbij was, was de inktvisch verdwenen en daarmede mijn ongelukkige +landgenoot! + +Hoe woedden wij toen tegen die monsters! Wij waren ons zelven geen +meester meer. Tien of twaalf inkvisschen waren op het plat of tegen +de zijden van den Nautilus opgekropen. Wij sprongen tusschen al die +slangen heen en weer, die op het dek in bloed en zwart vocht lagen te +rillen; het scheen dat die glibberige voelarmen, evenals de koppen van +de hydra, telkens weer aangroeiden. Met elken stoot drong de harpoen +van Ned Land in een der oogen van een inktvisch, en stiet het er uit; +maar plotseling werd mijn stoutmoedige makker omver geworpen door +den voelarm van een der monsters, dien hij niet had kunnen vermijden. + +Hoe is het mogelijk dat mijn hart van aandoening en afgrijzen niet +gebarsten is! De vreeselijke bek van den inktvisch opende zich boven +Ned. De ongelukkige zou in tweeen worden gescheurd. Ik snelde hem te +hulp; maar de kapitein was mij voorgekomen. Zijn bijl verdween tusschen +de beide verschrikkelijke kaken, en Ned Land, op wonderdadige wijze +gered, sprong overeind en stak zijn harpoen in het drievoudig hart +van het monster. + +"Ik was u dit nog schuldig," zei de kapitein tot den Amerikaan; +Ned boog, zonder te antwoordden. + +Deze strijd had een kwartier geduurd. Het grootste aantal der monsters +was overwonnen, verminkt of doodgeslagen, de overigen lieten eindelijk +hun aanval varen en verdwenen onder de golven. + +Kapitein Nemo zag rood van het bloed; hij stond onbeweeglijk bij de +lantaarn, beschouwde de zee, die een van zijn makkers had verzwolgen, +en dikke tranen rolden hem langs de wangen. + + +HOOFDSTUK XLIII + +De Golfstroom. + +Niemand onzer zal ooit het vreeselijk tooneel van dien 20sten April +vergeten; ik heb het opgeschreven onder den indruk eener hevige +gemoedsbeweging. Later heb ik dat verhaal nog eens nagezien; ik +heb het Koenraad en den Amerikaan voorgelezen; zij vonden het feit +nauwkeurig genoeg beschreven, doch zeiden dat het den indruk nog +niet genoeg terug gaf. Om zulke tafereelen te schilderen, zou men +de pen van een onzer uitmuntendste dichters, van den schrijver der +"Travailleurs de la mer" moeten bezitten. + +Ik zeide dat de kapitein weende, toen hij de zee beschouwde; hij was +erg aangedaan. Het was zijn tweede makker, dien hij sinds onze komst +aan boord verloor. En welk een dood! Deze vriend was verpletterd, +verstikt, in elkander gedrukt door den vreeselijken arm van den +inktvisch, wellicht later tusschen de ijzerharde kaken verbrijzeld, +en zou niet met zijn makkers rusten onder het kalme water in een +koralen graf! + +Te midden van die worsteling had de wanhoopskreet, door den +ongelukkige geuit, mij het hart verscheurd. De arme Franschman +had zijn vreemdsoortige taal op dit oogenblik vergeten, om in zijn +moedertaal een laatsten kreet te slaken! Ik had dus een landgenoot +onder de bemanning van den Nautilus, die met lichaam en ziel aan +kapitein Nemo gehecht was, en evenals hij den omgang met de menschen +ontvluchtte! Was hij de eenige Franschman in die vreemdsoortige +vereeniging, die duidelijk uit menschen van verschillenden landaard +was samengesteld? Dit was nog een van die onoplosbare raadsels, +welke mij zonder ophouden voor den geest kwamen! + +Kapitein Nemo ging weer naar zijn kamer en gedurende eenige dagen +zag ik hem niet. Naar het vaartuig te oordeelen, waarvan hij de +ziel was, en dat al zijn indrukken ondervond, moest hij treurig, +wanhopig zelfs, en besluiteloos zijn. De Nautilus voer niet meer in +bepaalde richting. Het schip kwam en ging, of liet zich als een dood +lichaam door de golven voortwiegen. De schroef was weer vrij, en toch +bediende het er zich ter nauwernood van. De kapitein voer onzeker; +hij kon de plek van den pas geleverden strijd niet verlaten, de zee, +die een van de zijnen verzwolgen had! + +Zóo gingen er tien dagen voorbij. Het was eerst den derden Mei, +dat de Nautilus weer in rechte lijn naar het Noorden voer, nadat wij +vooraf bij het kanaal van Bahama de Lucaïsche eilanden nogmaals in +het gezicht hadden gehad. Wij volgden toen den loop van den grooten +zeestroom, die zijn oevers, zijn eigenaardige visschen en bijzondere +temperatuur heeft; dit is de Golfstroom. + +Het is inderdaad een stroom, die vrij te midden van den Atlantischen +Oceaan golft, en wiens water zich bijna niet met dat van de wereldzee +vermengt. Het is een stroom van zout water, veel zouter dan dat van +den omringenden Oceaan. De gemiddelde diepte is een kilometer, de +breedte zestig kilometer. Op sommige plaatsen bereikt de stroom een +snelheid van vier kilometer in het uur. De onveranderlijke watermassa +is grooter dan die van alle stroomen van den aardbol bij elkander. + +De oorspong van den Golfstroom, door Maury ontdekt, is in de golf +van Gascogne. Daar vormt hij zich, hoewel er dan nog weinig verschil +in warmtegraad en kleur bestaat. Hij wendt zich naar het Zuiden, +gaat langs de westkust van Afrika, ziet zijn golven door de stralen +der zon in de verzengde luchtstreek verwarmen, stroomt dan door den +Atlantischen Oceaan, bereikt kaap Roque op de kust van Brazilië, +en verdeeld zich dan in twee takken, waarvan de een het warme water +van de zee der Antillen opneemt. Dan begint de Golfstroom zijn rol te +spelen, door het evenwicht te herstellen tusschen de verschillende +temperaturen, en het water van de heele luchtstreek in aanraking +te brengen met het water der koudere streken. Verhit in de golf +van Mexico, stroomt hij noordwaarts langs de kust van Noord-Amerika +naar New-Foundland, en wijkt dan oostwaarts af door toedoen van den +kouden stroom, die uit de Davisstraat komt; daarna gaat de golfstroom +door den Oceaan langs een loxodromische lijn, verdeelt zich om +streeks 43° N.B. in twee takken, waarvan de een door toedoen van den +noordoostpassaat naar de golf van Gascogne en de Azoren terugkeert, +en de ander de luchtgesteldheid op de kusten van Ierland en Noorwegen +verzacht, zelfs tot Spitsbergen doorstroomt, waar de temperatuur van +het water tot vier graden daalt en dan de open poolzee vormt. + +Het was in dezen stroom, dat de Nautilus op dat oogenblik voer. Als hij +het kanaal van Bahama verlaat, is de Golfstroom 56 kilometer breed en +350 meter diep, en stroomt met een snelheid van acht kilometer in het +uur. Deze snelheid neemt geregeld af naarmate hij verder noordwaarts +gaat, en het is te wenschen dat deze regelmatigheid blijft bestaan, +want als die snelheid, zooals men wel eens heeft meenen op te merken, +en die richting zich wijzigden, dan zou het klimaat in Europa wel +eens zulk een verandering kunnen ondergaan, dat de gevolgen er van +niet te berekenen zijn. + +Tegen den middag stond ik met Koenraad op het plat. Ik deelde hem +eenige bijzonderheden omtrent den Golfstroom mede. Toen ik geëindigd +had, verzocht ik hem, de hand eens in het water te steken. Koenraad +deed het en was verwonderd geen enkele gewaarwording van warmte of +koude te voelen. + +"De oorzaak is," zei ik, "dat de temperatuur van het water van den +Golfstroom, als hij de golf van Mexico verlaat, bijna niet verschilt +van die van ons bloed. Deze Golfstroom is een groote warmteaanbrenger, +waardoor sommige kusten van Europa met een eeuwigdurend groen zijn +bedekt. En als wij Maury mogen gelooven, zou deze stroom, zoo men hem +geheel kon benutten, hitte genoeg opleveren, om een stroom ijzer, +zoo groot als de Amazonenrivier of de Missouri, in voortdurenden +staat van gloeihitte te houden." + +Op dat oogenblik was de snelheid van den Golfstroom 2.25 M. per +seconde. De stroom is zóo te onderscheiden van de omringende zee, +dat het opeengedrongen water als het ware over dat van den Oceaan +heenstroomt, en dat van den Golfstroom en het koudere zeewater +ongelijk van hoogte is. Bovendien is het water donkerkleurig en +sterk zouthoudend, en steekt door de zuivere indigokleur tegen het +omringende groene zeewater bijzonder af. De grensscheiding tusschen +dit water is zoo juist afgebakend, dat de Nautilus op de hoogte van +de Carolinen met den voorsteven in den Golfstroom was, terwijl de +schroef nog de golven van den Oceaan doorkliefde. + +Deze stroom sleept een gansche wereld van levende wezens met zich. De +argonauten, die in de Middellandsche Zee nog al eens voorkomen, +zwommen er bij groote troepen. Allerhande soorten van visschen, +roggen, haaien enz. spartelden verder om ons heen, en 's nachts +lichtte het water van den Golfstroom zóozeer, dat het in licht met +onze lantaarn wedijverden, vooral als ons stormachtig weder dreigde, +zooals nog al dikwijls gebeurde. + +Den 8sten Mei waren wij op de hoogte van kaap Hatteras, bij de +Noordelijke Carolinen. De Golfstroom is daar 300 kilometer breed en +200 meter diep. De Nautilus bleef in het onzekere rondvaren; alle +waakzaamheid scheen aan boord te zijn opgeheven. Ik moet bekennen +dat onder zulke omstandigheden de vlucht kon gelukken. De bewoonde +kust toch bood overal een veilig toevluchtsoord aan. De zee werd +onophoudelijk doorkruist door een groot aantal stoombooten, die +tusschen New-York of Boston en de golf van Mexico dienst doen, +en nacht en dag bevaren door schoeners, die op de Amerikaansche +kust voor kustvaart worden gebruikt. Wij konden dus wel verwachten +goed te worden ontvangen. Het was derhalve een gunstige gelegenheid, +niettegenstaande de dertig kilometer, die den Nautilus van de kusten +der Vereenigde Staten scheidden. + +Een noodlottige omstandigheid echter werkte de plannen van den +Amerikaan tegen: het weder was zeer slecht; wij waren in die streken +waar stormen dikwijls voorkomen en de cyclonen ontstaan, die door den +Golfstroom worden veroorzaakt. Het was in een zeker verderf loopen, +zich in een kleine boot op zulk een zee te wagen; Ned Land moest dit +bekennen; derhalve kropte hij zijn leed op, want hij had een hevigen +aanval van heimwee, waarvan de vlucht hem alleen had kunnen genezen. + +"Mijnheer," zei hij eens, "daar moet een einde aan komen. Ik wil +eindelijk weten waar ik mij aan te houden heb. Uw Nemo gaat hoe +langer hoe verder van land af, en trekt weer naar het noorden. Doch +ik verklaar u, dat ik genoeg van de Zuidpool heb en ik hem niet naar +de Noordpool zal volgen." + +"Wat wilt gij dan, Ned, want een vlucht is op het oogenblik toch +onmogelijk?" + +"Ik blijf bij mijn meening; wij moeten den kapitein er over +spreken. Gij hebt niets gezegd, toen gij in de buurt van uw land +waart; nu wil ik spreken, nu wij in de wateren van het mijne zijn. Als +ik er aan denk dat de Nautilus over weinige dagen op de hoogte van +Nieuw-Schotland zijn zal, en dat daar bij Newfoundland een groote +golf gevonden wordt, waar de St. Laurens uit stroomt, en dat die +St. Laurens mijn stroom is, de stroom van Quebec, mijn geboortestad; +en als ik aan dat alles denk, dan stijgt mij het bloed naar het hoofd, +en mijn haren rijzen te berge. Kijk, mijnheer, ik zou nog liever in +zee springen dan hier blijven: ik stik!" + +Het geduld van den Amerikaan was blijkbaar ten einde. Zijn krachtige +natuur kon zich aan deze langdurige gevangenschap niet gewennen. Zijn +gezicht veranderde bij den dag. Zijn karakter werd hoe langer +hoe somberder; ik gevoelde wat hij lijden moest, want ik begon +ook heimwee te krijgen. Er waren bijna zeven maanden verloopen, +zonder dat wij iets van het land hadden gehoord. Bovendien begon +ik de zaken op geheel andere wijze te beschouwen, nu de kapitein +zich zoo afzonderde en zijn humeur, vooral sedert den strijd met +de inktvisschen, zoo veranderd was. Ik gevoelde niet meer dezelfde +geestdrift als in de eerste dagen. Men moest een Vlaming zijn als +Koenraad, om zich in dien toestand te schikken, een toestand, die +goed was voor walvisschen of andere zeebewoners. Ik geloof waarlijk, +dat als die goede jongen kieuwen in plaats van longen had gehad, +hij een uitstekende visch zou geweest zijn. + +"Welnu, mijnheer?" hernam Ned, toen hij zag dat ik niet antwoordde. + +"Welnu, Ned, wilt gij dat ik aan kapitein Nemo vraag, welke plannen +hij met ons heeft?" + +"Ja, mijnheer." + +"En dit niettegenstaande hij het al gezegd heeft?" + +"Zeker. Ik verlang een bepaalde beslissing. Spreek voor mij alleen +en in mijn naam, als gij wilt." + +"Maar ik ontmoet hem zelden; zelfs mijdt hij mij." + +"Een reden te meer hem op te zoeken." + +"Ik zal hem ondervragen, Ned." + +"Wanneer?" vroeg de Amerikaan aandringend. + +"Zoodra ik hem ontmoet." + +"Mijnheer Aronnax, wilt gij dat ik hem ga opzoeken?" + +"Neen, laat mij begaan; morgen ...," + +"Vandaag," zei Ned Land. + +"Goed, vandaag zal ik hem opzoeken," antwoordde ik, daar de Amerikaan +met zelf te gaan, alles zou bedorven hebben. + +Ik bleef alleen. Toen de zaak beslist was, besloot ik er dadelijk een +einde aan te maken. Ik heb liever dat iets achter den rug is, dan +dat het nog geschieden moet. Ik kwam weer in mijn kamer; ik hoorde +in die van den kapitein loopen; ik mocht dus de gelegenheid van hem +te spreken te krijgen niet laten ontglippen. Ik klopte aan de deur, +maar kreeg geen antwoord. Ik klopte nog eens, en draaide toen de kruk +om; de deur ging open. Ik trad binnen. De kapitein zat voorovergebogen +aan de tafel en had mij niet gehoord. Besloten niet heen te gaan voor +ik hem ondervraagd had, naderde ik; hij hief plotseling het hoofd op, +fronste de wenkbrauwen en zei op ruwen roon: + +"Gij hier! wat wilt gij?" + +"U spreken, kapitein" + +"Maar ik ben bezig, mijnheer, ik werk. De vrijheid, die ik u geef om +u af te zonderen, mag ik die zelf niet hebben?" + +De ontvangst was niet zeer aanmoedigend, maar ik was besloten alles +aan te hooren, ten einde alles te beantwoorden. + +"Mijnheer," zei ik koeltjes, "ik heb te spreken over een zaak, die +geen uitstel lijdt." + +"Welke, mijnheer?" vroeg hij op spottenden toon. "Hebt gij een +ontdekking gedaan, die mij nog ontgaan was? Heeft de zee u nieuwe +geheimen geopenbaard?" + +Hij was ver van de wijs, maar voordat ik kon antwoorden, wees hij +mij op een handschrift, dat voor hem op de tafel lag, en zei op +ernstigen toon: + +"Hier ligt een handschrift in verscheiden talen, mijnheer Aronnax, +Het behelst het overzicht van mijn studiën over de zee, en zoo God +wil, zal het niet met mij te gronde gaan. Dit handschrift, door mij +onderteekend, en aangevuld met de geschiedenis van mijn leven, zal in +een hermetisch gesloten kistje worden geborgen. De laatst overlevende +van ons aan boord van den Nautilus, zal het in zee werpen, en dan +kan het gaan waarheen de golven het voeren willen." + +De naam van den man! Zijn levensgeschiedenis, door hem zelven +geschreven! Zijn geheim zou dus eenmaal ontsluierd worden? Maar op +dat oogenblik zag ik in die medeeling alleen een middel om het gesprek +te beginnen. + +"Kapitein," antwoordde ik, "ik kan de gedachte slechts goedkeuren, +die u aldus doet handelen. De vrucht uwer studiën moet niet +verloren gaan; maar het middel, dat gij daartoe aangrijpt, schijnt +mij kinderachtig. Wie weet werwaarts de winden dit kistje zullen +heenvoeren en in welke handen het zal vallen? Zoudt gij niet iets +beters kunnen uitdenken? Kunt gij, of kan een uwer manschappen ...." + +"Nooit, mijnheer," zei de kapitein, terwijl hij mij haastig in de +rede viel. + +"Maar ik en mijn makkers zijn gereed dit handschrift te bewaren, +en als gij ons de vrijheid hergeeft...." + +"De vrijheid!" zei kapitein Nemo, terwijl hij opstond. + +"Ja, mijnheer, en het is daarover dat ik u kwam spreken. Sedert +zeven maanden zijn wij bij u aan boord, en nu vraag ik u heden in +naam mijner makkers en van mij zelven, of het uw plan is ons altijd +bij u te houden?" + +"Mijnheer Aronnax," zei kapitein Nemo, "ik zal u heden hetzelfde +antwoord geven als voor zeven maanden: hij, die in den Nautilus komt, +verlaat hem niet meer." + +"Het is dus slavernij, waartoe gij ons veroordeelt?" + +"Noem het zooals gij wilt." + +"Maar de slaaf behoudt toch overal het recht om de vrijheid te +herkrijgen! Welke ook de middelen zijn, die zich daarvoor aanbieden, +hij mag ze allen aangrijpen." + +"Wie weigert u ditzelfde recht?" antwoordde Nemo. "Heb ik er ooit +aan gedacht u door een eed aan mij te binden?" + +De kapitein keek mij aan, terwijl hij de armen over elkander sloeg. + +"Mijnheer," zei ik, "het zou noch in uwen, noch in mijnen smaak vallen +om voor de tweede maal op dit onderwerp terug te komen. Maar omdat wij +er nu eenmal mee bezig zijn, kunnen wij het ten einde toe behandelen; +ik herhaal u dat hier niet alleen sprake is van mijn persoon. Voor +mij is studie een hulpmiddel, een krachtige afleiding, een wegslepend +iets, een hartstocht, die mij alles doet vergeten. Evenals gij ben ik +iemand, die gaarne eenzaam en vergeten leef, in de geringe verwachting +van eens aan het nageslacht de vruchten mijner studiën na te laten, +door middel van een kistje, dat ik aan de gril van golven en wind zou +toevertrouwen. In éen woord, ik kan u bewonderen en zonder verdriet +volgen in een rol, die ik slechts in sommige opzichten begrijp; maar +uw leven heeft nog andere gezichtspunten, waardoor ik het beschouw, +als omringd van moeielijkheden en geheimzinnigheden waarmede mijn +makkers en ik niets te maken hebben. En zelfs als ons hart voor u +heeft kunnen kloppen, bewogen als het was door innige droefheid, +of getroffen door grootsche of moedige daden, hebben wij zelfs het +geringste bewijs van dit medegevoel in ons hart moeten terugdringen, +een medegevoel, dat het gezicht van het schoone en goede in ons opwekt, +hetzij dit komt van een vriend of van een vijand. Welnu, het is dit +gevoel, dat wij vreemd zijn aan al wat u betreft, dat onze toestand +hier onhoudbaar en onmogelijk maakt, zelfs voor mij, maar vooral +onmogelijk voor Ned Land. Ieder mensch is waard dat men aan hem denkt, +alleen omdat hij mensch is. Hebt gij u zelven wel afgevraagd, welke +wraakzuchtige plannen zucht naar vrijheid en afschuw van slavernij +in een karakter als dat van den Amerikaan kunnen doen rijpen, wat +hij kan denken, pogen, beproeven?...." + +Ik hield op; kapitein Nemo was opgestaan. + +"Laat Ned Land al denken en beproeven wat hij wil, het kan mij niets +schelen! Ik heb hem niet opgezocht; het is niet voor mijn genoegen +dat ik hem aan boord houd! Wat u betreft, mijnheer Aronnax, gij +zijt een van die menschen die alles kunnen begrijpen, zelfs het +stilzwijgen. Ik heb u niets meer te antwoorden. Laat deze eerste +maal, dat gij mij over die zaak komt spreken, ook de laatste zijn, +want een tweede maal zou ik u zelfs niet kunnen aanhooren." + +Ik ging heen. Van dien dag af was onze toestand zeer gespannen; +ik deelde ons gesprek aan mijn beide makkers mede. + +"Nu weten wij," zei Ned, "dat er van dien man niets te hopen is. De +Nautilus nadert Long-Island; wij zullen dus vluchten, hoe het weer +ook moge zijn." + +Maar de lucht werd hoe langer hoe dreigender; er waren voorteekenen +van een naderenden orkaan; het zwerk werd melkachtig wit; in plaats +van kleine wolkjes, rezen aan den gezichteinder dikke zwarte wolken, +en dreven snel voort. De zee begon hol te staan en groote golven te +vormen. De vogels verdwenen, met uitzondering van de stormvogels; de +barometer daalde sterk en duidde een sterke drukking van den dampkring +aan; het mengsel in het stormglas loste op door den invloed van de +electriciteit, waarmee de dampkring verzadigd was. De worsteling der +elementen was aanstaande. + +Op den 18den Mei barstte de storm los, juist toen de Nautilus op de +hoogte van Long-Island op eenige kilometers van New-York was. Ik kan +dien strijd der elementen beschrijven, want in plaats van naar de +diepte te gaan, wilde kapitein Nemo door een onverklaarbare gril, den +storm aan de oppervlakte trotseeren. De wind woei uit het zuid-westen; +eerst was het een flinke bries, die met een snelheid van 15 meter in +de seconde woei; deze vermeerderde tegen drie uren des namiddags tot +25 meter; het was de snelheid van den storm. + +Kapitein Nemo bleef onwrikbaar op het plat zitten. Hij had zich om +het midden van het lichaam vastgesjord, om door de groote golven, +die over hem heen sloegen, niet weggeslagen te worden. Ik was ook +op het plat komen zitten, en had mij eveneens vastgebonden, terwijl +ik gedeeltelijk den storm, gedeeltelijk dien onvergelijkelijken man +bewonderde, die het hoofd bood aan zulk een orkaan! + +De woeste zee werd door de regenvlagen gezweept; ik zag geen +van de kleine golven meer, die zich in de laagte tusschen twee +groote gewoonlijk vormen. Niets als lange donkerkleurige baren, +wier kruinen zich dreigend verhieven. Zij werden hoe langer hoe +hooger, en schenen als in woede elkander te vervolgen. Nu eens lag de +Nautilus op zijde, dan stond hij recht overeind, slingerde en stampte +verschrikkelijk. Tegen vijf uur viel de regen bij stroomen neer, +doch wind noch golven werden er door tot bedaren gebracht. De orkaan +woedde met een snelheid van 45 meter in de seconde, dat is ongeveer +160 kilometer in het uur. Als een orkaan zóo hevig is, dan werpt +hij huizen omver, licht daken op, verbreekt ijzeren hekken, en kan +zelfs 24-ponders van hunne plaats brengen. En toch rechtvaardigde de +Nautilus in dien storm het gezegde van een bekwaam scheepsbouwmeester, +die eens zei: "Er is geen goed gebouwd vaartuig, dat aan de woede der +zee geen weerstand kan bieden." Het was geen vaste rots, waarop die +golven zouden breken, maar wel een stalen spil, die zich kon bewegen +en aan een roer gehoorzaamde, en zonder tuig of masten, de woede der +elementen straffeloos kon trotseeren. + +Ik bekeek de vreeselijke zeeën zoo nauwkeurig als onze toestand dit +toeliet. Zij waren tot zelfs vijftien meter hoog, 150 tot 175 meter +lang, en rolden voort met een snelheid van vijftien meter in de +seconde. De watermassa en de kracht ervan nam toe met de diepte van +het water. Ik begreep toen welke rol de golven speelden, daar zij lucht +opnemen en die met geweld naar de diepte der zee dringen, waar ze met +de zuurstof dus het leven aanbrengen. De kracht van die golven heeft +men berekend; zij kan zich zelfs verheffen tot 27000 kilogrammen op den +vierkanten meter; wanneer zij ergens tegen aanklotsen. Het waren zulke +baren, die op de Hebriden een rotsblok van 48000 kilogrammen hebben +omvergeworpen, of die in den storm van 23 December 1864 een gedeelte +van de stad Yeddo omverwierpen, en met een snelheid van 200 kilometer +in het uur, dienzelfden dag nog de kust van Amerika bereikten. + +Gedurende den nacht nam de hevigheid van den storm nog toe. De +barometer daalde, evenals in 1860 op het eiland Bourbon, gedurende een +cykloon tot 710 m.M. In de schemering zag ik aan den gezichteinder +een groot schip, dat met den storm worstelde; het voer onder halven +stoom, om zich op de golven overeind te houden; waarschijnlijk was +het een van de stoombooten van de lijn van New-York naar Liverpool +of Havre. Het verdween weldra in de duisternis. + +Om tien uur 's avonds stond de hemel in vuur; vreeselijke +bliksemstralen doorkliefden de lucht; ik kon het schitterend licht +aan de oogen niet uitstaan, terwijl kapitein Nemo het zonder blikken +beschouwde, en als 't ware den stormwind in zich opnam. Een vreeselijk +gebulder vervulde de lucht; het was een geraas dat ontstond door het +gebrul der golven, door het geloei van den storm en het ratelen der +donderslagen. De wind barstte aan alle kanten tegelijk los, en de +cykloon, die in het oosten onstond, keerde daarheen door het noorden, +westen en zuiden terug, juist andersom als met zulke draaiende stormen +in het zuidelijk halfrond het geval is. + +O, wat rechtvaardigt die Golfstroom zijn naam: het vaderland der +stormen te zijn! Hier worden die vreeselijke cyklonen gevormd, +door het verschil in de temperatuur van de luchtlagen, die boven de +stroomen liggen. + +Op den regen volgde een stroom van vuur; de regendruppels veranderden +in vurige vonken; men zou gezegd hebben dat kapitein Nemo een +hem waardigen dood had willen sterven, en hij daarom gaarne door +den bliksem getroffen wilde worden. Bij het ontzettend stampen en +slingeren van den Nautilus, verhief deze zich een oogenblik met de +voorpunt in de lucht, en ik zag er evenals van een bliksemafleider +tal van vonken afspringen. + +Dood moede en bijna machteloos, kroop ik langzaam naar het luik; ik +opende het en ging naar den salon. Toen kreeg de storm zijn grootste +kracht; het was onmogelijk op de beenen te blijven staan. Kapitein Nemo +kwam tegen middernacht binnen; ik hoorde dat de vergaarbakken vol water +werden gepompt, en de Nautilus zonk langzaam onder het vlak der zee. + +Door de geopende ramen van den salon zag ik groote visschen als +spoken schuw voorbijsnellen; enkele werden onder mijn oogen door +den bliksem getroffen. De Nautilus daalde nog altijd; ik dacht dat +wij op vijftien meter diepte in kalm water zouden zijn, maar neen, +de bovenvlakte was in al te heftige beweging; wij moesten de kalmte +in een diepte van vijftig meter opzoeken. Maar welk een rust, welk +een kalmte heerschte ook daar! Wie zou gezegd hebben, dat op dat +oogenblik een orkaan woedde aan de oppervlakte van den Oceaan?! + + + +HOOFDSTUK XLIV + +47° 24' N.B. en 17° 28' O.L. + +Door dien storm waren wij oostwaarts geworpen, waardoor de hoop op een +ontvluchting, naar New-York of de St. Laurens, in rook verdween. De +arme Ned was wanhopig en zonderde zich evenals kapitein Nemo af. Koen +en ik verlieten elkander niet meer. + +Ik heb gezegd dat de Nautilus oostwaarts was gedreven; het zou +nauwkeuriger geweest zijn, als ik gezegd had noordoostwaarts. Gedurende +eenige dagen dwaalde ons vaartuig, dan op dan onder de golven, +terwijl er op zee een mist hing, die voor de scheepvaart zoo +gevaarlijk is. Deze mist ontstaat door het smelten van het ijs, +waardoor de dampkring zeer vochtig blijft. Hoeveel schepen zijn er +in deze streken niet vergaan, terwijl zij de onzekere lichten aan +de kust opzochten. Welke rampen werden niet door die dikke misten +veroorzaakt! Hoe menig schip stiet op een klip, omdat de bemanning door +het gebulder van den wind de branding niet hoorde! Hoeveel schepen +stieten niet tegen elkander, hoewel zij de lichten ontstoken hadden +en aanhoudend door schel fluiten of klokluiden waarschuwden! + +De bodem der zee geleek dan ook veel op een slagveld, waar al +de overwonnenen waren gezonken; sommige schepen reeds oud en met +zeeplanten begroeid, andere nog nieuw, zoodat de lichtstralen van onze +lantaarn op het ijzer- en koperwerk weerkaatsten. Hoeveel schepen +waren daar niet onder, die met man en muis met een scheepslading +landverhuizers waren vergaan, omdat zij op die gevaarlijke plaatsen +op riffen en banken hadden gestooten! Want sedert verscheiden jaren +waren er heel wat slachtoffers, gevoegd bij al hetgeen de zee reeds +had verzwolgen; de koninklijke Mail, de Inmann- en Montreallijnen +hadden daartoe tal van booten geleverd; de Solway, de Isis, de +Paramata, de Hungarian, de Canadian, de Anglo-Saxon, de Humboldt, de +United-States, die alle gestooten hadden, de Arctic, de Lyonnais, die +door aanzeiling vergaan, de President, de Pacific, de City-of-Glasgow +die door onbekende oorzaken verdwenen waren; dit waren alle sombere +wrakken, tusschen welke de Nautilus doorvoer, alsof zij tusschen een +rij dooden doorging. + +Den 10den Mei waren wij tegenover de zuidelijkste punt van +Newfoundland; de zich daar bevindende zandbank bestaat uit een +opeenstapeling van allerlei aanslibsel van de zee, uit een verzameling +van de organische bestanddeelen, welke òf door den Golfstroom van +den evenaar, òf door den koudwaterstroom, die langs de Amerikaansche +kust gaat, van de Noordpool worden aangevoerd. Daar stapelden zich ook +die groote zwerfblokken op, door de ijsschollen meegesleept. Dáar is +het groote knekelhuis van visschen, weekdieren of zöophyten, welke +er met millioenen omkomen. + +Bij die zandbank is de zee niet diep; eenige honderden vademen op zijn +hoogst. Maar zuidwaarts wordt de diepte plotseling zeer aanzienlijk, +namelijk 3000 meter. Daar verbreedt zich de Golfstroom; hij verliest +zijn snelheid en temperatuur, hij wordt een zee. + +Onder de massa visschen, die wij in dichte drommen voorbij de ramen +zagen zwemmen, trokken vooral de kabeljauwen onze aandacht, die zich +bij voorkeur op de zandbanken van Newfoundland ophouden. Men kan dezen +kabeljauw den bergvisch noemen, want Newfoundland is niets anders dan +een onderzeesche berg. Toen de Nautilus door de dichte scholen van +die dieren heenstoof, kon Koenraad de volgende opmerking niet voor +zich houden: "Wat! kabeljauwen! ik dacht dat ze zoo plat waren als +bot of tong?" + +"Wat zijt gij onnoozel," zei ik. "De kabeljauw is plat bij den +kruidenier, waar ze opengesneden, platgeslagen en gedroogd als +stokvisch voor de ramen ligt; maar in het water zijn zij rond en +juist geschikt om te zwemmen," + +"Ik wil het wel gelooven, mijnheer," antwoordde Koenraad, "maar wat +een zwerm, 't lijkt wel een mierennest!" + +"En er zouden er nog veel meer zijn," merkte ik op, "zonder hun +vijanden de zeeschorpioenen en de menschen. Weet gij wel hoeveel +eieren een enkel wijfje bij zich heeft?" + +"Ik zal eens goed raden," zei Koenraad, "500,000." + +"Elf millioen, mijn vriend!" + +"Elf millioen! dat geloof ik niet, of ik moet ze zelf tellen." + +"Tel ze maar, Koen, maar gij doet beter met mij maar te +gelooven. Bovendien vangen de Franschen, Engelschen, Hollanders, +Amerikanen, Denen, Nooren en anderen ze bij duizenden. Men eet ze in +verbazende massa, en zonder de wonderbaarlijke vruchtbaarheid van die +visschen, zou de zee weldra ontvolkt zijn. Zoo zijn er bijvoorbeeld in +Engeland alleen 5000 schepen met 75000 zeelieden voortdurend met deze +vischvangst bezig. Elk schip brengt er gemiddeld 4000 mede, en dat +maakt reeds 20 millioen. Op de kusten van Noorwegen is het hetzelfde." + +"Goed," antwoordde Koenraad, "ik geloof mijnheer, ik zal ze niet +natellen." + +"Wat?" + +"De elf millioen eieren; maar ik wilde toch éen opmerking maken." + +"Welke?" + +"Dat als alle eieren uitkwamen, vier kabeljauwen genoeg waren +om Engeland, Amerika en Noorwegen van een voldoenden voorraad te +voorzien." + +Terwijl wij strijkelings over de bank van Newfoundland heen liepen, +zag ik duidelijk de lange zetlijnen, elk met tweehonderd haken, welke +elk schip met een paar dozijn tegelijk uithangt. Elke lijn zat aan de +oppervlakte der zee vast aan een groot stuk kurk. De Nautilus moest +behendig tusschen dit onderzeesche net doorvaren; doch hij bleef +niet lang in deze streken, want het schip zette den koers voort tot +op 42° N.B. Het is op de hoogte van St. John, dat de onderzeesche +telegraafkabel aan land komt. + +In plaats van verder noordwaarts te varen, ging de Nautilus meer +naar het oosten, alsof hij de richting van den telegraafkabel +wilde volgen. Den 17den Mei zag ik op ongeveer 500 kilometer van +Newfoundland, en op een diepte van 2800 meter den kabel op den grond +liggen. Koenraad, dien ik niet gewaarschuwd had, zag het ding eerst +voor een reusachtige zeeslang aan, en wilde het op zijn gewone wijze +in een klasse indeelen. Doch ik hielp hem spoedig uit zijn dwaling +en om hem te troosten, vertelde ik hem verscheidene bijzonderheden +van het leggen van dien kabel. + +De eerste kabel werd in 1857 en 1858 vervaardigd en gelegd; doch +nadat men ongeveer 400 telegrammen had overgeseind, hield hij op te +werken. In 1883 vervaardigden de ingenieurs een nieuwen kabel van +3400 kilometer lengte en 4500 ton zwaarte, en scheepten dien op de +Great-Eastern in. Den 25sten Mei bevond de Nautilus zich op een diepte +van 3836 meter, juist op de plaats waar deze draad gebroken was, +waardoor de onderneming in duigen viel; het was op 638 kilometer +van de Iersche kust. Men bemerkte 's middags te twee uur, dat de +gemeenschap met Europa afgebroken was. De telegrafisten aan boord +besloten den kabel af te hakken, voordat men dien opvischte, en om +elf uur 's avonds hadden zij het beschadigde gedeelte weer binnen +boord geheschen. Men herstelde de breuk en de kabel werd opnieuw +in zee gelaten. Maar eenige dagen later brak hij weer en kon uit de +diepte van den Oceaan niet weer worden opgevischt. + +De Amerikanen verloren den moed niet. De moedige Cyrus Field, de +drijver der geheele onderneming, die er zijn geheele fortuin aan +waagde, opende een nieuwe inschrijving. Een nieuwe kabel werd met de +meeste voorzorgen vervaardigd. De geleidingsdraden waren van elkander +afgezonderd door gutta percha, en het geheel omwoeld met werk, dat +weer door een metalen buis werd beschermd. De Great-Eastern stak +13 Juli 1866 weer in zee. Het werk ging goed, evenwel gebeurde er +iets dat noodlottig had kunnen worden. Verscheidene malen hadden de +ingenieurs opgemerkt, dat er kort te voren spijkers in den kabel waren +geslagen, om dezen van binnen te vernielen of te bederven. Kapitein +Anderson hield een vergadering met zijn officieren en ingenieurs, +en daar werd besloten, dat als de schuldige aan boord werd gevat, +hij zonder vonnis in zee zou geworpen worden. Sedert dat oogenblik +werd de misdadige poging niet weer gewaagd. + +Den 23sten Juli was de Great-Eastern nog slechts op 800 kilometer +van Newfoundland, toen men uit Ierland de tijding overseinde van +den wapenstilstand tusschen Pruisen en Oostenrijk, na den slag van +Sadowa. Den 27sten zag men door den nevel heen de haven van Heart's +Content. De onderneming was gelukkig geslaagd, en het jonge Amerika +seinde naar het oude Europa het eerst déze wijze woorden, welke zoo +zelden begrepen worden: "Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede +op aarde, in de menschen een welbehagen" (Luk. II: 14). + +Ik verwachtte wel dat ik den telegraafkabel niet in zijn +oorspronkelijken toestand terug zou zien, zooals hij uit de fabriek +gekomen was. De lange slang was bedekt met schelpen, en geheel bekleed +met een korst van steenachtige kalk, haar beschermend tegen weekdieren, +die er soms gaatjes in konden boren. De kabel lag stil, zonder iets te +gevoelen van de beweging der zee, en onder een drukking, welke gunstig +werkt op het overbrengen der electrische vonken van Amerika naar Europa +in 32/100 van een seconde. De kabel kan oneindig lang duren, want men +heeft opgemerkt, dat het omkleedsel van gutta-percha beter wordt door +het zeewater. Bovendien ligt de kabel op dit zoo gelukkig gekozen +plateau nimmer op zulk een diepte dat hij kan breken. De Nautilus +volgde hem tot op de grootste diepte, 4431 meter, en daar zag ik hem +nog liggen, zonder dat hij gespannen scheen te zijn. Daarop naderden +wij de plaats, waar in 1863 het ongeluk met den tweeden kabel had +plaats gehad. + +De bodem der zee vormde daar een breede vallei van 120 kilometer, +waarin men den Montblanc had kunnen plaatsen, zonder dat dan de top +nog boven het vlak der zee had uitgestoken. In het oosten wordt deze +vallei afgesloten door een steilen muur van 2000 meter hoog. Wij +kwamen er den 28sten Mei, en de Nautilus bevond zich toen op niet +meer dan 150 kilometer afstand van Ierland. Zou kapitein Nemo nog +verder opwaarts varen, om in de nabijheid van Groot Britannië te +komen? Neen. Tot mijn verbazing wendde hij den steven zuidwaarts, +en voer weer naar de Europeesche zeeën. Een oogenblik zag ik kaap +Clear en den vuurtoren der Fastnetrots, die als baken dient voor de +duizenden schepen van Glasgow en Liverpool. + +Een belangrijke vraag deed zich toen voor mij voor: zou de +Nautilus zich in het Kanaal durven wagen? Ned Land, die weer voor +den dag was gekomen, sedert wij het land waren genaderd, deed mij +honderden vragen. Wat kon ik hem antwoorden? Kapitein Nemo bleef +onzichtbaar. Nadat hij den Amerikaan even de kusten van zijn vaderland +had laten zien, wilde hij mij misschien die van Frankrijk even toonen. + +Ondertusschen voer de Nautilus steeds zuidwaarts. Op 30 Mei hadden +wij Landsend en de Sorling-eilanden in het gezicht. Als Nemo het +Kanaal wilde binnengaan, moest hij oostwaarts varen; doch hij deed +het niet. Gedurende den 31sten Mei beschreef de Nautilus een menigte +kringen, welke mij zeer nieuwsgierig maakten. Hij scheen een plaats +op te zoeken, die hij slechts met moeite kon vinden. Om twaalf uur nam +de kapitein zelf zonshoogte, maar zei niets; hij scheen somberder dan +ooit. Wat kon hem zoo treurig stemmen? Was het de nabijheid van het +Europeesche strand? Herinnerde hij zich zijn vaderland? Wat gevoelde +hij dan? Berouw of smart? Lang hield mij deze gedachte bezig, en ik +had als 't ware een voorgevoel, dat het toeval mij binnenkort het +geheim van den kapitein zou doen ontdekken. + +Den volgenden dag, 31 Mei, deed de Nautilus nog hetzelfde. Het was +duidelijk dat hij een bepaald punt van den Oceaan opzocht. Kapitein +Nemo kwam zonshoogte nemen, evenals hij den vorigen dag gedaan had; de +zee was kalm, de hemel helder. Acht kilometer oostwaarts van ons zag +ik een groot stoomschip aan den gezichteinder; het toonde geen vlag, +zoodat ik niet kon zien tot welke natie het behoorde. Kapitein Nemo nam +eenige minuten vóordat de zon door den meridiaan ging, zijn sextant +en keek met de grootste oplettendheid; de kalmte der zee maakte zijn +waarnemingen des te gemakkelijker. De Nautilus lag onbeweeglijk, en +slingerde of stootte niet. Ik stond op dat oogenblik op het plat. Toen +de waarneming was afgeloopen, zei de kapitein slechts: + +"Hier is het!"' + +Hij ging door het luik naar beneden. Had hij het stoomschip gezien, +dat langzamer liep en ons scheen te naderen? Ik zou het niet kunnen +zeggen. Ik kwam in den salon; de luiken gingen dicht, en ik hoorde het +water in de vergaarbakken stroomen. De Nautilus begon te zakken. Eenige +minuten later bleef hij op een diepte van 833 meter op den bodem +der zee rusten. Het licht aan de zoldering van den salon ging uit, +de ramen werden geopend, en door het glas zag ik het zeewater op een +halven kilometer in de rondte sterk door onze lantaarn verlicht. + +Aan bakboordzijde bespeurde ik mets als het oneindig stille water; +aan stuurboord echter zag ik iets zeer groots in de hoogte steken, dat +mijn aandacht trok. Men zou gezegd hebben, dat het bouwvallen waren, +begraven onder een massa witte schelpen, welke deze als een sneeuwkleed +overdekten. Toen ik die massa nauwkeuriger bekeek, meende ik de vormen +van een schip te herkennen, waarvan de masten gedeeltelijk gebroken +waren, en dat met den voorsteven het eerst moest gezonken zijn. Dit +ongeluk had zeker al zeer lang geleden plaats gehad. Dit wrak, als het +ware omkorst door de uit de zee afgescheiden kalk, moest daar al heel +wat jaren op den bodem van den Oceaan gerust hebben. Welk schip was +dit? Waarom bezocht de Nautilus dat graf? Was het dan geen schipbreuk +waardoor dit schip te gronde was gegaan? Ik wist niet wat ik er van +denken moest, toen ik vlak naast mij den kapitein met langzame stem +het volgende hoorde zeggen: + +"Vroeger heette dat schip de Marseillais; het had 74 stukken en liep +in 1762 van stapel. In 1788 streed het op 13 Augustus, onder kapitein +La Poype-Vertrieux, dapper tegen de Preston. Op 4 Juli 1774 woonde +het met het eskader van den admiraal d'Estaing de inneming bij van +Grenada; in 1781 nam het op 5 September deel aan het gevecht, door +graaf de Grasse in de Chesapeakbaai geleverd. In 1794 veranderde de +regeering der Fransche republiek den naam van het schip. Den 16den +April van hetzelfde jaar voegde het zich te Brest bij het eskader +van Villaret-Joyeuse, die in last had een konvooi met graan te +begeleiden, dat onder den admiraal van Stabel uit Amerika kwam. Op +11 en 12 Februari van het jaar II ontmoette dit eskader de Engelsche +schepen. Het is heden de 13de Prairial, 1 Juni 1868, mijnheer. Het is +vandaag juist 74 jaar geleden, dat op deze zelfde plaats, op 47° 24' +N.B. en 17° 28' O.L., dit schip na een heldhaftigen strijd zijn drie +masten verloor, dat het water in het ruim binnendrong, dat een derde +van de bemanning buiten gevecht gesteld was, doch dat het liever met +zijn 258 zeelieden wilde zinken dan zich overgeven! De vlag werd op +den achtersteven vastgespijkerd en het slagschip verdween onder de +golven met den kreet: 'Leve de republiek.'" + +"De Vengeur!" riep ik. + +"Juist mijnheer, de Vengeur! Een schoone naam!" mompelde kapitein Nemo, +terwijl hij de armen over elkander kruiste. + + +HOOFDSTUK XLV + +Een zoenoffer. + +Deze wijze van spreken, het onverwachte van dit tooneel, het kalm +verhaal van het schip, dat met zijn vaderlandslievende bemanning +gezonken was, de ontroering, waarmede de zonderlinge man de laatste +woorden had uitgesproken, de naam van den Vengeur, welks beteekenis +mij niet kon ontsnappen, alles vereenigde zich om mij te treffen. Ik +had de oogen van den kapitein niet afgewend. Hij had de handen +voor zich uitgestrekt en beschouwde met een vurig oog het beroemde +wrak. Misschien zou ik nimmer te weten komen wie hij was, waar hij +vandaan kwam en waar hij heenging; maar ik zag meer en meer den mensch +zich uit den geleerde ontwikkelen. Het was geen gewone menschenhaat, +die den kapitein en zijn makkers in den Nautilus hield opgesloten, +maar een monsterachtige of verheven haat, dien de tijd niet kon +verzwakken. Zocht deze haat zich te wreken? Dit zou de toekomst mij +weldra ophelderen. + +De Nautilus steeg ondertusschen weer langzaam naar de oppervlakte, +en ik zag de onduidelijke vormen van den Vengeur verdwijnen. Weldra +bemerkte ik door een geringe schommeling dat wij aan de oppervlakte +waren. Op dit oogenblik hoorde ik een doffen knal. Ik keek den kapitein +aan, deze bewoog zich niet. + +"Kapitein?" vroeg ik. + +Hij antwoordde niet. + +Ik verliet hem en ging naar het plat, waar Koen en de Amerikaan +reeds waren. + +"Waar komt die knal vandaan?" vroeg ik. + +Ik keek in de richting van het schip dat ik reeds had opgemerkt. Het +was nabij den Nautilus gekomen en ik kon zien dat het hard aanstoomde; +het was nog maar zes kilometer van ons af. + +"Een kanonschot," antwoordde Ned Land. + +"Als ik het tuig en de kleine masten bezie," zei de Amerikaan "dan zou +ik wedden dat het een oorlogschip is. Ik wou dat het naar ons toe kwam, +en dezen vervloekten Nautilus, als 't noodig was, in den grond boorde." + +"Vriend Ned," zei Koenraad, "wat kan het den Nautilus voor kwaad +doen? Zal dat schip ons onder water aanvallen? Zal het ons onder in +zee beschieten?" + +"Zeg eens, Ned," vroeg ik, "kun jij zien aan welke natie dit schip +behoort?" + +De Amerikaan trok de wenkbrauwen samen, kneep de oogleden op elkander +en de oogen half dicht, en keek eenige oogenblikken zoo scherp als +hij kon naar het schip. + +"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "ik kan het niet zien. Het heeft +geen vlag in top, maar ik kan u verzekeren, dat het een oorlogschip +is, want een lange wimpel waait van den grooten mast." + +Gedurende een kwartier bekeken wij het vaartuig, dat naar ons +toekwam. Ik kon evenwel niet gelooven, dat het op dien afstand den +Nautilus had herkend, noch veel minder dus dat het wist wat dit voor +een onderzeesch werktuig was. Weldra vertelde de Amerikaan mij, dat het +een groote gepantserde, met een spoor gewapende tweedekker was. Een +dikke rookwolk steeg uit de beide schoorsteenen op. De gereefde +zeilen zaten op de ra's vastgebonden; het vertoonde geen vlag. De +afstand verhinderde ons de kieur van den wimpel te onderscheiden, +die als een dun lintje in de lucht wapperde. Het naderde met groote +snelheid. Als kapitein Nemo het schip liet naderen, bood zich een +kans tot redding aan. + +"Mijnheer," zei Ned Land, "als dit schip ons op éen kilometer afstands +voorbijkomt, spring ik in zee, en noodig u uit hetzelfde te doen." + +Ik antwoordde niets op het voorstel van den Amerikaan, en ik ging +voort met het schip te bekijken, dat zichtbaar grooter werd. Of het +een Engelschman, Franschman, Amerikaan of Rus was, het is zeker, +dat het ons goed zou opnemen, als wij het konden bereiken. + +"Mijnheer zal zich wel willen herinneren," zei Koenraad toen, "dat +wij nog al iets van zwemmen kennen. Hij kan zich op mij verlaten om +hem naar dit schip te sturen, als hij het goedvindt om vriend Ned +te volgen." + +Ik wilde antwoorden, toen een lichte witte rookwolk uit een van de +zijden van het schip te voorschijn kwam, doch eenige seconden later +spoot het water door toedoen van een zwaar vallend voorwerp over de +achterplecht van den Nautilus en nog iets later trof een knal mijn oor. + +"Wat? schieten zij op ons!" riep ik. + +"Brave lui!" mompelde de Amerikaan. + +"Zij zien ons dus niet voor schipbreukelingen aan op een vlot!" + +"Als mijnheer het niet kwalijk neemt...." + +"Mooi," riep Ned, terwijl hij het water van zich afschudde, waarmee +een nieuwe kogel hem bespat had. + +"Als mijnheer het niet kwalijk neemt, hebben zij den eenhoorn herkend, +en zij schieten op hem!" + +"Maar zij kunnen toch zien, dat zij met menschen te doen hebben," +antwoordde ik. + +"Het is misschien juist daarom!" hernam Ned Land, terwijl hij mij +aankeek. + +Het werd in mijn geest plotseling helder; zonder twijfel wist men nu +waaraan men zich met het bestaan van het zoogenaamde monster houden +moest. Zonder twijfel had kapitein Farragut van de Abraham Lincoln, +toen hij er zoo dicht bij was en de Amerikaan er met den harpoen +naar wierp, gezien dat de eenhoorn een onderzeesch schip was, dat +veel gevaarlijker kon zijn dan een bovennatuurlijk zeemonster. Ja, +zoo moest het zijn en overal vervolgde men nu zonder twijfel dit +verschrikkelijk vernielingswerktuig. + +Het was inderdaad verschrikkelijk als kapitein Nemo, zooals men +wel veronderstellen kon, den Nautilus gebruikte als een werktuig +tot wraakoefening. Had hij ook in dien nacht, toen hij ons in den +Indischen Oceaan in onze hut opsloot, geen schip aangevallen? Was die +op het koralen kerkhof begraven man geen slachtoffer geweest van een +schok door den Nautilus teweeggebracht? Ja, ik herhaal het; zoo moest +het zijn. Een deel van het geheimzinnig leven van kapitein Nemo werd +daardoor ontsluierd. En indien men al niet kon ontdekken wie hij was, +dan vervolgden de tegen hem verbonden natiën niet meer een denkbeeldig +wezen, maar een man, die hun een onverzoenlijken haat had gezworen. + +Het geheele vreeselijk verleden kwam mij weer voor den geest. In +plaats van vrienden op het naderend schip te ontmoeten, konden wij +er alleen vijanden zonder genade op aantreffen. + +Ondertusschen regende het kogels rondom ons. Eenige troffen slechts +even de oppervlakte der zee, en sprongen dan op opzettenden afstand +weg. Maar geen enkele trof den Nautilus. Het gepantserde vaartuig +was nog maar drie kilometer van ons af. Niettegenstaande het hevig +kanonvuur verscheen de kapitein niet op het plat, en als toch een van +die kegelvormige kogels den Nautilus vlak op een der platen getroffen +had, zou dit noodlottig hebben kunnen worden. + +Toen zei de Amerikaan: + +"Mijnheer, wij moeten alles beproeven om uit dien ellendigen toestand +te geraken. Laten wij seinen geven! Duizend duivels, men zal misschien +dan toch begrijpen dat wij eerlijke lieden zijn!" + +Ned Land nam zijn zakdoek om er mee in de lucht te zwaaien; doch +nauwelijks had hij dien ontplooid, of een ijzeren hand wierp hem, +niettenstaande Neds verbazende sterkte, tegen den grond. + +"Ellendeling!" riep de kapitein, "wil je dan dat ik je op de spoor +van den Nautilus vastspijker, voordat ik dat schip aangrijp?" + +Kapitein Nemo was vreeselijk om aan te hooren, doch nog +verschrikkelijker om aan te zien. Zijn gelaat was doodsbleek van woede; +zijn oogen waren verschrikkelijk samengetrokken; hij sprak niet meer, +hij brulde; hij stond daar voorover gebukt en drukte den Amerikaan +bijna in elkander. Eindelijk liet hij hem los, en zich naar het +oorlogschip wendend, waarvan de kogels om hem heen regenden, riep +hij met krachtige stem: + +"O, je weet wie ik ben, vervloekt schip, ik heb je vlag niet te zien +en te herkennen! Zie, ik zal je de mijne toonen!" En kapitein Nemo +ontrolde voor op het plat een zwarte vlag, gelijk aan die, welke hij +aan de Zuidpool geplant had. + +Op dit oogenblik raakte een kogel het bekleedsel van den Nautilus, +echter zonder het te beschadigen, en sprong dicht bij den kapitein +terug in zee. Deze trok de schouders op en zei toen kortaf tegen mij: + +"Ga naar beneden met uw makkers!" + +"Mijnheer!" riep ik, "wilt gij dit schip aanvallen?" + +"Ik ga het in den grond boren, mijnheer." + +"Dat zult gij niet." + +"Ik zal het wel doen," antwoordde de kapitein koeltjes. "Krijg het +niet in uw hoofd, om mij te beoordeelen, mijnheer. Het noodlot toont +u iets, wat gij niet moest zien. De aanval is begonnen, de verdediging +zal verschrikkelijk zijn. Ga naar binnen." + +"Welk schip is het?" + +"Weet gij dat niet? des te beter, dan zal ten minste de herkomst er +van een geheim voor u blijven. Ga naar beneden!" + +Wij konden niets anders doen dan gehoorzamen. Een vijftiental matrozen +van den Nautilus omringden den kapitein en beschouwden het naderend +vaartuig met een onverzoenlijk gevoel van haat. Men begreep, dat +dezelfde dorst naar wraak hen allen bezielde; ik ging naar beneden! op +het oogenblik dat een nieuwe kogel weer op den Nautilus afsprong, +en hoorde den kapitein roepen: + +"Schiet, dwaas vaartuig! Verspil nutteloos je kogels! Je zult aan +de spoor van den Nautilus niet ontsnappen. Maar hier moet je niet te +gronde gaan! Ik wil niet dat je wrak op dezelfde plaats ligt als dat +van den roemrijken Vengeur!"' + +Ik ging weer naar mijn kamer; de kapitein en de stuurman waren op het +plat gebleven. De schroef werd in beweging gebracht en de Nautilus +verwijderde zich met groote snelheid, om buiten het bereik der kogels +te komen. Doch de vervolging duurde voort, en kapitein Nemo vergenoegde +zich toen met den afstand in het oog te houden. + +Tegen vier uur des namiddags kon ik het ongeduld en de onrust, die +mij kwelden, niet meer bedwingen, en ik ging naar de middeltrap. Het +luik stond open, ik waagde mij op het plat. De kapitein liep er in +ontroering heen en weer. Hij keek naar het schip, dat op vijf of +zes kilometer onder den wind van ons afbleef. Hij draaide er als een +wild dier omheen, en het oostwaarts achter zich aanlokkend, liet hij +zich vervolgen. Evenwel viel hij niet aan; misschien aarzelde hij +nog. Ik wilde een laatste poging aanwenden; maar nauwelijks had ik +den mond opengedaan, of hij legde mij het zwijgen op, door te zeggen: +"Ik ben de rechtvaardigheid, ik ben het recht! Ik ben de verdrukte, +daar is de onderdrukker! Daardoor is al wat ik heb liefgehad, bemind +en geëerd, vernietigd; vaderland, vrouw, kinderen, vader en moeder! Al +wat ik haat is daar vóor mij. Zwijg dus!" + +Ik wierp een laatsten blik op het schip, dat de snelheid +vermeerderde. Daarna ging ik weer naar Koenraad en Ned Land. + +"Wij zullen vluchten!" zei ik. + +"Goed," antwoordde Ned! "maar wat is het voor een schip?" + +"Ik weet het niet; maar waar het ook vandaan zij, vóór middernacht +is het in den grond geboord. In allen gevalle is het beter met dit +schip te zinken, dan deelgenooten te zijn van een wraak, waarvan wij +de billijkheid niet kunnen beoordeelen!" + +"Zoo denk ik er ook over," antwoordde Ned Land bedaard. "Wij moeten +den nacht afwachten." + +De nacht kwam. Er heerschte doodelijke stilte aan boord. Het kompas +deed ons zien, dat de Nautilus niet van richting veranderd was. Ik +hoorde het geraas van de schroef, die zich met groote regelmatigheid +bewoog. Het vaartuig bleef op de oppervlakte, en een lichte deining +deed het heen en weder schommelen. Mijn makkers en ik hadden besloten +om te vluchten, op het oogenblik dat het schip dicht genoeg bij +was, hetzij om ons te hooren, hetzij om ons te zien, want de maan, +die over drie dagen vol moest zijn, stond helder aan den hemel. Als +wij maar eerst aan boord van het schip waren, zouden wij, als wij +den slag, waar het mede bedreigd werd, niet konden afwenden, alles +doen wat in ons vermogen stond en de omstandigheden ons zouden +veroorloven. Verscheidene malen meende ik dat de Nautilus zich +gereed maakte tot den aanval, maar hij vergenoegde zich met zijn +vijand te laten naderen, en dan zette hij na weinige oogenblikken +zijn vlucht voort. + +Een gedeelte van den nacht ging voorbij, zonder dat er iets +voorviel. Wij loerden op een gelegenheid om ons plan te volbrengen. Wij +spraken weinig, want wij waren te ontroerd. Ned Land had wel in zee +willen springen. Ik dwong hem te wachten. Volgens mijn gevoelen zou +de Nautilus den tweedekker op de oppervlakte aanvallen, en dan ware +het niet alleen mogelijk, maar zelf gemakkelijk om te vluchten. Om +drie uur 's morgens ging ik vol ongerustheid naar het plat; kapitein +Nemo had het niet verlaten; hij stond overeind, voorop, bij zijn vlag, +welke een zacht koeltje boven zijn hoofd deed wapperen. Hij verloor +het schip niet uit het oog. Zijn buitengewoon scherpe blik scheen +het aan te trekken, te begoochelen, en zekerder met zich mee te +sleepen, dan dat hij het op sleeptouw had. De maan was toen op haar +grootste hoogte. Jupiter kwam in het oosten op. Te midden van die +stille natuur wedijverden lucht en zee in kalmte, en de nachtvorstin +liet haar stralen schitteren in den schoonsten spiegel, waarin hare +stralen ooit weerkaatst hadden. En als ik dacht aan deze kalmte der +elementen, en deze vergeleek met al den hartstocht en gramschap, +die in den onbegrijpelijken Nautilus waren opgesloten, dan voelde ik +een rilling door mijn leden gaan. + +Het schip bleef op twee kilometer afstands. Het was naderbij gekomen, +altijd vooruitstoomende in de richting van dien lichtglans, die de +tegenwoordigheid van den Nautilus aanduidde. Ik zag het groene en +roode seinlicht der stoomboot, en de helderwitte lantaarn, die aan +den fokkemast hing. Het tuig werd door den maneschijn slechts flauw +in zee teruggekaatst, en ik kon zien, dat het de vuren vreeselijk +opstookte. Een menigte vonken, stukjes brandende kool, vlogen uit de +schoorsteenen als sterren door de lucht. + +Ik bleef tot zes uur 's morgens op het plat, zonder dat de kapitein +mij scheen gezien te hebben. Het schip hield op anderhalven kilometer +achter ons, en met het krieken van den dag opende het opnieuw zijn +kanonvuur. Het oogenblik kon niet ver meer af zijn, dat de Nautilus +zijn vijand zou aanvallen en mijn makkers en ik den man, dien ik +niet durfde beoordeelen, voor altijd zouden verlaten. Ik wilde +naar beneden gaan, om hen te waarschuwen, toen de stuurman op het +plat kwam; verscheiden matrozen kwamen mee. Kapitein Nemo zag hen +niet, of wilde ze niet zien. Er werden eenige toebereidselen voor +het gevecht gemaakt; deze waren zeer eenvoudig. De leuning om het +plat werd neergeslagen, eveneens werden de lantaarn en het uitstek +van den stuurstoel naar binnengeschoven, zoodat zij niet boven het +buitenkleedsel van den Nautilus uitstaken: op de oppervlakte van den +langen ijzeren cylinder stak niets meer uit, wat in de beweging kon +hinderen. Ik ging weer naar den salon. De Nautilus dreef altijd boven; +het zeewater werd door de morgenschemering reeds eenigszins verlicht; +bij de deining der golven werden de ramen van den salon van tijd tot +tijd rood gekleurd door de stralen der opkomende zon. De vreeselijke +dag van 2 Juni brak aan. Om vijf uur wees de log, dat de Nautilus zijn +snelheid verminderde, ik begreep dat hij het stoomschip liet naderen; +daarenboven konden wij de kanonschoten duidelijker hooren. De kogels +vielen in het water en drongen daar met zonderling gesis in door. + +"Vrienden," zei ik, "het oogenblik is gekomen, een handdruk, en God +helpe ons!" + +Ned Land was vastberaden, Koenraad kalm, ik zenuwachtig, ik kon mij +ternauwernood inhouden. + +Wij gingen in de bibliotheek. Op het oogenblik dat ik de deur opende, +die naar de middeltrap geleidde, hoorde ik het luik plotseling +toeslaan. De Amerikaan vloog de trap op, doch ik hield hem tegen. Een +welbekend gesis deed ons hooren, dat het water in de vergaarbakken werd +gepompt. Inderdaad, weinige oogenblikken daarna was de Nautilus eenige +nieters onder het vlak der zee gezonken. Ik begreep die beweging. Het +was te laat om te handelen. De Nautilus dacht er niet aan om den +tweedekker in zijn ondoordringbaar pantser te treffen, maar wel onder +de waterlijn, waar de metalen huid het houtwerk niet meer beschermde. + +Wij waren opnieuw opgesloten en gedwongen getuigen van het treurspel +dat zou aanvangen. Bovendien hadden wij nauwelijks tijd om na te +denken. In mijn kamer gevlucht, keken wij elkander aan zonder een +woord te spreken. Mijn geest was geheel verstomd; ik kon niet meer +denken; ik was in den vreeselijken toestand, die een ontzettende +uitbarsting vooraf gaat! Ik hoorde, ik luisterde; ik was geheel en al +gehoor! Evenwel nam de snelheid van den Nautilus sterk toe; hij nam +op die wijze zijn aanloop; het geheele vaartuig trilde. Plotseling gaf +ik een schreeuw! Een betrekkelijk geringe schok had plaats. Ik voelde +de doordringende kracht van de spoor; ik hoorde gekraak en geknars; +maar de Nautilus, door groote kracht voortgestuwd, ging door het +schip heen als een mes door een stuk deeg! Ik kon het niet langer +uitstaan. Ontsteld en geheel ontdaan, vloog ik mijn kamer uit en den +salon binnen. Daar was kapitein Nemo; zwijgend, somber, onverzoenlijk +zag hij door het raam aan bakboordzijde. Een groote massa zonk in +het water en om niets van den doodstrijd te verliezen, daalde de +Nautilus met het schip naar de diepte. Op tien meter afstands zag ik +de doorboorde kiel, waar het water met donderend geweld binnendrong; +daarna de beide rijen geschutpoorten en de verschansingen. Het dek +was vol zwarte gedaanten, die in doodsangst heen en weer liepen. Het +water rees; de ongelukkigen vlogen in het want, grepen zich aan de +masten vast, wrongen nog onder water de handen. Het was een menschelijk +mierennest, dat plotseling door de zee werd verzwolgen! + +Verstijfd van schrik, stom van angst, rezen mij de haren te berge; +ik had de oogen wijd opengespalkt, haalde ter nauwernood adem, ik kon +geen geluid geven en keek toe! Een onweerstaanbare aantrekkingskracht +dwong mij voor het raam te blijven staan! + +Het kolossale schip zonk langzaam. De Nautilus volgde het en bespiedde +al zijn bewegingen; plotseling had er een ontploffing plaats. De +samengeperste lucht deed het dek openbarsten, alsof de kruitkamer +vuur had gevat. Het water werd zóo teruggeslagen, dat de Nautilus er +door op zijde werd geduwd. Toen zonk het ongelukkige schip sneller; +de masten daalden vol slachtoffers onder water, daarna de ra's, +die bogen onder de menigte schepelingen, en eindelijk de top van den +grooten mast. Toen verdween de sombere massa, en daarmee al de lijken, +die in een ontzettend zog werden meegesleept. + +Ik keerde mij naar den kapitein. De vreeselijke rechter, +wezenlijke aartsengel van den haat, staarde nog altijd naar zijn +slachtoffers. Toen alles gedaan was, ging kapitein Nemo naar zijn +kamer en trad die binnen. Ik volgde hem met de oogen. + +Op den wand, recht voor mij uit, zag ik onder de portretten zijner +helden, de afbeeldsels van een nog jonge vrouw en twee kleine +kinderen. Kapitein Nemo zag ze eenige oogenblikken aan, stak toen +de armen er naar uit, en barstte in snikken uit, terwijl hij op zijn +knieën viel. + + +HOOFDSTUK XLVI + +De laatste woorden van Kapitein Nemo. + +De ramen waren dichtgeschoven, maar het licht scheen niet weer in +den salon. In het binnenste van den Nautilus heerschte stilte en +duisternis. Wij verlieten deze vreeselijke plek op honderd meter +onder water met een verbazende snelheid. Waar gingen wij heen? Naar +het noorden of naar het zuiden? Waarheen vluchtte die man, na zulk +een vreeselijke wraak te hebben genomen? + +Ik was naar mijn kamer gegaan, waar ik Ned Land en Koenraad +stilzwijgend bij elkander zag zitten. Ik gevoelde nu een +onoverkomelijken afkeer van kapitein Nemo. Wat hij ook van de menschen +te lijden had gehad, toch had hij geen recht om zóo te vergelden. Ik +had mij, zoo geen medeplichtige, ten minste getuige van zijn wraak +gemaakt! Dit was reeds te veel. + +Om elf uur verscheen weer het electrisch licht. Ik ging in den salon; +deze was verlaten. Ik raadpleegde verschillende instrumenten. De +Nautilus voer naar het noorden met een snelheid van vijfentwintig +kilometer in het uur, dan eens op, dan tien meter onder de zee. Op +de kaart ziende, bemerkte ik dat wij door het Kanaal met een +onvergelijkelijke snelheid naar de Noordzee liepen. Wij voeren zoo +snel, dat ik nauwelijks de menigte visschen kon onderscheiden, tusschen +welke wij doorvlogen, 's Avonds hadden wij 300 kilometer afgelegd; +het werd duister en de zee was somber, totdat de maan opkwam. Ik ging +naar mijn kamer, doch kon niet slapen, want ik werd door benauwde +droomen gekweld; telkens kwam mij dat vreeselijk vernielingstooneel +voor den geest. + +Wie zou kunnen zeggen, waar ons de Nautilus in dien Oceaan sedert dat +oogenblik heensleepte? Altijd met een onberekenbare snelheid! Altijd +te midden van een dikken noordschen mist! Waren wij bij Spitsbergen of +bij Nova Zembla? Voeren wij door onbekende zeeën, door de Witte Zee, +die van Kara of de golf van Obi, langs de bijna niet bekende kust +van noordelijk Azië? Ik kan het niet zeggen; ik kon den tijd die er +verliep, niet berekenen; de klokken aan boord stonden stil. Het scheen, +dat evenals in de poolstreken, nacht en dag elkander niet meer geregeld +opvolgden. Ik voelde mij in een vreemde wereld rondvoeren; ieder +oogenblik verwachtte ik een menschelijk wezen te zien verschijnen, +dat grooter dan eenig sterveling, zich voor den waterval zou stellen, +die den toegang tot de noordpool verhindert. + +Ik reken (maar misschien bedrieg ik mij) dat deze zwerftocht van +den Nautilus vijftien of twintig dagen aanhield, en ik weet niet +hoe lang hij nog zou geduurd hebben, zonder het ongeluk, dat er +een einde aan maakte. Er was van kapitein Nemo geen sprake meer; +evenmin van zijn stuurman. Wij zagen niemand van de bemanning; de +Nautilus voer bijna aanhoudend onder water; als wij boven kwamen om +de lucht te ververschen, opende en sloot het luik zich als 't ware +van zelf. Op de kaart werd geen enkele aanteekening meer gemaakt; +ik wist niet waar wij waren. + +Ik moet ook zeggen, dat de Amerikaan, die zijn krachten en geduld +scheen verloren te hebben, niet meer te voorschijn kwam. Koenraad kon +geen enkel woord uit hem krijgen, en vreesde dat hij in een aanval +van woede, of onder den indruk van een vreeselijk heimwee, de hand +aan zich zelven zou slaan. Hij bewaakte hem dus voortdurend met de +grootste bezorgdheid. + +Men begrijpt, dat onder die omstandigheden onze toestand niet meer +houdbaar was. + +Eens op een morgen (ik weet niet welke dag het was) zat ik nog +zeer vroeg in droeve gepeinzen verzonken; toen ik opkeek, stond Ned +Land vóór mij, en ik hoorde hem met zachte stem zeggen: "Wij zullen +vluchten." + +Ik stond op. "Wanneer vluchten wij?" vroeg ik. + +"Van nacht. Men schijnt aan boord niet meer te waken; men zou zeggen +dat ze allen verslagen zijn. Zult gij u gereed houden, mijnheer?" + +"Ja, maar waar zijn wij?" + +"In het gezicht van land, dat ik van morgen door den nevel heen op +twintig kilometer in het oosten gezien heb." + +"Welk land is het?" + +"Ik weet het niet, maar wat het ook zijn moge, wij zullen er heen +vluchten." + +"Ja, Ned. Ja, wij zullen van nacht aan den haal gaan, al moest de +zee ons ook verzwelgen." + +"De zee staat hol, het waait hard, maar ik ben niet bang om twintig +kilometer in de kleine sloep van den Nautilus af te leggen; zonder +dat de bemanning het gemerkt heeft, heb ik er eenige levensmiddelen +en een paar flesschen water in verborgen." + +"Ik zal u volgen." + +"Bovendien," voegde de Amerikaan er bij, "als ik overvallen word, +verdedig ik mij en steek mij dood." + +"Wij zullen te zamen sterven, Ned." + +Ik was tot alles besloten. De Amerikaan verliet mij, ik ging naar +het plat, waarop ik door den zwaren golfslag ter nauwernood kon +blijven staan. De zee stond dreigend, maar omdat daar achter dien +nevel land lag, moesten wij vluchten. Wij moesten geen dag, geen uur +zelfs verliezen. + +Ik kwam weer in den salon, waar ik tegelijk vreesde en toch verlangde +om den kapitein te ontmoeten; ik wilde hem nog wel eens zien, en dan +weer wilde ik dit niet. Wat zou ik hem gezegd hebben? Kon ik het +onwillekeurig afgrijzen verbergen, dat hij mij inboezemde? Neen, +het was beter, dat ik hem niet meer zag; het was beter hem te +vergeten! En toch.... + +Wat duurde die laatste dag, dat ik aan boord van den Nautilus zou +blijven, lang. Ik bleef alleen. Ned Land en Koenraad ontweken mij, +uit vrees van zich te verraden. + +Ik at om zes uur, doch had geen honger; ik deed moeite om wat te eten, +hoewel het met tegenzin geschiedde, daar ik mij wilde versterken. Om +half zeven kwam Ned Land in mijn kamer, en zei: + +"Wij zullen elkander vóór ons vertrek niet terug zien. Om tien uur is +de maan nog niet op, daarom zullen wij dan van de duisternis gebruik +maken; kom dan in de sloep; Koen en ik wachten u daar." + +Daarom ging de Amerikaan de deur uit, zonder mij tijd te gunnen om +te antwoorden. Ik wilde eens zien in welke richting de Nautilus voer +en ging naar den salon; wij liepen met verbazende snelheid naar het +noord-noordoosten, op een diepte van vijftig meter. + +Ik wierp een laatsten blik op al die natuurwonderen, op al die +kunstschatten, welke in dit museum op elkander waren gestapeld, +op de verzameling, zonder weerga, bestemd om eens in de diepte der +zee te verzinken met hem, die haar gevormd had. Ik wilde een laatsten +indruk van dat alles in mijn geest krijgen; zoo bleef ik een uur in den +salon ronddwalen, terwijl ik, onder de stroomen van electrisch licht +uit het plafond, de onder de glazen schitterende rijkdommen bekeek; +toen ging ik weer naar mijn kamer. Daar deed ik dikker kleederen aan, +ik verzamelde mijn aanteekeningen, en verborg die zorgvuldig. Mijn +hart klopte hoorbaar. Zeker zouden mijn verwarring en onrust mij +bij kapitein Nemo verraden hebben. Wat deed hij op dat oogenblik. Ik +luisterde aan de deur zijner kamer. Ik hoorde iemand loopen; kapitein +Nemo was daar; hij was niet naar bed gegaan. Bij elk geritsel scheen +het mij toe dat hij verschijnen en mij vragen zou, waarom ik wilde +vluchten. Ik was voortdurend in onrust; mijn verbeelding vermeerderde +den angst; dit werd zóo sterk, dat ik mij zei ven afvroeg of het niet +beter was bij den kapitein in zijn kamer te gaan, hem eens ferm onder +de oogen te zien en hem met blik en gebaar te tarten! + +Het was een dwaze inval, ik hield mij gelukkig in, en ging op mijn +bed liggen om die onrust een weinig te doen bedaren! Langzamerhand +werd ik wat kalmer, maar mijn al te opgewonden geest deed mij als +'t ware mijn geheele verblijf aan boord van den Nautilus vluchtig +overzien. Alle gelukkige of ongelukkige gebeurtenissen, die mij +sedert mijn verdwijning van de Abraham Lincoln waren overkomen, de +onderzeesche jacht, de Torresstraat, de woeste Papoea's, de stranding, +het koralen kerkhof, de Arabische tunnel, het eiland Santorino, +de duiker van Creta, de baai van Vigo, Atlantis, de ijsbank, de +Zuidpool, de insluiting in het ijs, het gevecht met de inktvisschen, +de storm in den Golfstroom, de Vengeur en het verschrikkelijk +tooneel van het schip, dat met zijn geheele bemanning in den grond +werd geboord!.... Al die gebeurtenissen kwamen mij achtereenvolgens +voor oogen, evenals een beschilderd doek, dat achter op het tooneel +voorbijschuift. Kapitein Nemo werd in mijn verbeelding ontzaglijk +groot te midden van al die vreemde voorvallen. Zijn vormen werden +breed, hij nam een bovenmenschelijke gedaante aan. Hij was niet meer +mijns gelijke, het was de waterbewoner, de beheerscher der zeeën. + +Het sloeg toen half tien; ik zat met het hoofd tusschen de handen, uit +vrees dat het anders uit elkander zou barsten, en sloot de oogen. Ik +wilde niet meer denken. Nog een half uur wachten. Een half uur van +angst, dat mij krankzinnig kon doen worden! + +Op dat oogenblik hoorde ik de akkoorden van een orgel, een treurige +harmonie, als de droeve klacht eener ziel, die haar aardsche kluisters +wil verbreken. Ik luisterde zoo scherp mogelijk toe, haalde nauwelijks +adem, en was evenals kapitein Nemo weldra in een muzikale verrukking, +die ons de wereld met al wat haar aankleeft doet vergeten. Daarna +ontstelde ik door een plotseling invallende gedachte; kapitein Nemo +had zijn kamer verlaten, hij was in den salon, waar ik doorheen moest +om te vluchten. Daar zou ik hem dus een laatste maal ontmoeten. Hij +zou mij zien en misschien toespreken! Een beweging van hem kon mij +vernietigen, een enkel woord mij aan boord kluisteren! + +Ondertusschen zou het tien uur slaan, het oogenblik was gekomen waarop +ik mijn kamer verlaten, en mij bij mijn makkers moest voegen. Ik +mocht niet meer aarzelen, al stond de kapitein ook vóor mij. Ik +opende voorzichtig de deur, en toch dacht ik, toen zij opendraaide, +dat de scharnieren een vreeselijk geweld maakten. Misschien bestond +dat geraas slechts in verbeelding! + +Ik sloop door de donkere gangen van den Nautilus en bleef bij eiken +stap staan, om het kloppen van mijn hart te onderdrukken. Ik kwam bij +de deur van den salon en opende die zachtjes; in den salon heerschte +een volslagen duisternis; slechts zeer zwak klonken de tonen van het +orgel; kapitein Nemo zat dáar; hij zag mij niet; ik geloof dat hij +mij niet gezien zou hebben, als alles helder verlicht ware geweest, +zoo geheel was hij in verrukking geraakt! Ik sloop voorzichtig over +het tapijt, en paste wel op nergens tegen te stooten, daar het minste +geraas mijn tegenwoordigheid had kunnen verraden. Ik had vijf minuten +noodig om de deur te bereiken, waardoor ik in de bibliotheek kon +komen. Ik zou deze juist openen, toen een zucht van kapitein Nemo mij +als op de plaats vastnagelde. Zelfs kon ik hem even zien, daar eenige +lichstralen uit de bibliotheek onder de deur doordrongen. Hij kwam +met over elkander geslagen armen naar mij toe, en gleed, meer dan hij +liep, zwijgend evenals een spook voorwaarts. Hij snikte nu en dan, +en ik hoorde hem deze woorden mompelen (de laatste welke ik van hem +vernam); "Almachtige God! Genoeg! Genoeg!" + +Was dit een bekentenis van het berouwvol geweten van dien man?.... + +Ontsteld vloog ik de bibliotheek binnen; ik beklom de middeltrap +en kwam door de bovengang bij de sloep; ik kroop er binnen door de +opening, waardoor mijn twee makkers reeds heen gekomen waren. + +"Vluchten! vluchten!" riep ik. + +"Aanstonds!" antwoordde de Amerikaan. + +De opening in het pantser van den Nautilus werd eerst gesloten; daarna +de opening in de sloep, en toen begon Ned Land de schroeven los te +draaien, welke ons nog aan het onderzeesche vaartuig vasthechtten. + +Plotseling hoorde wij daarbinnen een rumoer. Luide stemmen gaven +elkander antwoord. Wat was er gebeurd? Had men onze vlucht bemerkt? Ik +voelde dat Ned Land mij een dolk in de hand stopte. + +"Ja!" mompelde ik, "wij zullen weten te sterven." + +De Amerikaan hield met zijn werk op, maar een twintigmalen herhaald, +een verschrikkelijk woord deed mij de oorzaak van het rumoer kennen, +dat aan boord van den Nautilus heerschte. Het was niet op ons, dat +haar bemanning het gemunt had! + +"De Maalstroom! de Maalstroom!" werd er geroepen. + +De Maalstroom! Verschrikkelijker naam in vreeselijker toestand kon +ons zeker niet in de ooren klinken. Waren wij dan op die gevaarlijke +plek aan de kust van Noorwegen? Werd de Nautilus naar dien afgrond +gesleept op het oogenblik dat wij de sloep zouden losmaken? + +Men weet, dat op het oogenblik van den vloed, het water dat tusschen de +eilanden Ferroë en de Loffoden opeengedrongen is, met onweerstaanbaar +geweld voortstroomt; het vormt een draaikolk, waar nimmer een schip +uit is kunnen komen. Van alle kanten stroomen monsterachtige groote +golven aan; zij vormen den afgrond, die den juisten naam draagt van +"navel van den Oceaan," en wiens aantrekkingskracht zich nog op een +afstand van vijftien kilometer laat gevoelen. Daar worden schepen, +ja zelfs walvisschen en ijsberen uit de poolzeeën in meegesleept. + +Hierheen was nu de Nautilus (misschien wel met opzet) door den +kapitein heengevoerd en beschreef een spiraal waarvan de kringen +al kleiner en kleiner werden; de sloep, die nog vast zat, werd met +duizelingwekkende snelheid meegevoerd. Ik voelde het, ik ondervond +de onaangename gewaarwording, die het gevolg is van een langdurig +draaiende beweging. Wij waren vreeselijk ontsteld, en onze angst +zoo hoog mogelijk geklommen. Het bloed stolde ons in de aderen, +onze zenuwen waren gespannen, het koude zweet brak ons uit! Wat +vreeselijk geweld rondom onze sloep; welk geloei, dat de echo zeker +eenige kilometers ver herhaalde! Welk getier maakte het water, als +het tegen de scherpe rotspunten op den bodem aansloeg, waarop zelfs de +hardste voorwerpen verbrijzeld worden. Welk een toestand! Wij werden +vreeselijk heen en weer geslingerd. De Nautilus verdedigde zich als +een mensch: de stalen banden en platen kraakten; soms verhief hij +zich weer, en wij met hem! + +"Houd u goed vast!" riep Ned; "ik zal de schroeven weer aanzetten. Als +wij aan den Nautilus vastblijven, kunnen wij misschien nog gered +worden....!" + +Nauwelijks had hij dit gezegd, of een vreeselijk gekraak liet zich +hooren. De schroeven braken af, en de sleep van het schip afgescheurd, +werd te midden van de draaikolk als een steen weggeslingerd. + +Ik sloeg met het hoofd tegen een ijzeren bout, en verloor door dien +schok mijn bewustzijn. + + +HOOFDSTUK XLVII + +Besluit. + +Dit is nu het einde van onze onderzeesche reis. Wat er gedurende +dien nacht gebeurde, hoe de sloep uit dien vreeseüjken Maalstroom +geraakte, hoe Ned Land, Koenraad en ik uit dien afgrond gered werden, +zou ik niet kunnen zeggen, doch toen ik de oogen weer opende, lag ik +in de hut van een visscher, op een der Loffodeneilanden. Mijn beide +makkers stonden frisch en gezond bij mij en drukten mij de handen; +wij omhelsden elkander hartelijk. + +Op dit oogenblik kunnen wij er nog niet aan denken om naar Frankrijk +terug te keeren. De middelen van gemeenschap tusschen het noorden +van Noorwegen en de zuidelijker streken zijn zeldzaam. Ik moet dus +wachten totdat de boot voorbijkomt, die tweemaal in de maand geregeld +naar de Noordkaap vaart. + +Het is dus bij de brave lieden, die ons hebben opgenomen, dat ik het +verhaal onzer lotgevallen nog eens nalees; het is nauwkeurig; geen +enkel feit is vergeten, geen enkele bijzonderheid overdreven. Het +is het getrouw verhaal van dien onwaarschijnlijken tocht onder een +element, dat nog ontoegankelijk is voor den mensch, doch waarin de +vooruitgang der wetenschap wel eenmaal den weg zal aanwijzen. + +Zal men mij gelooven? Ik weet het niet. Het kan mij evenwel niet veel +schelen. Wat ik nu kan bevestigen, is, dat ik recht heb te spreken +over die zeeën, onder welke ik in minder dan tien maanden tijds +een afstand van 80000 kilometer heb afgelegd, over die onderzeesche +reis om de aarde, die mij in den Grooten en Indischen Oceaan, in de +Roode en Middellandsche Zeeën, in den Atlantischen Oceaan en in de +Noordelijke en Zuidelijke Ijszeeën zoovele wonderen heeft doen zien! + +Maar wat is er van den Nautilus geworden? Heeft hij aan den Maalstroom +kunnen weerstand bieden? Leeft kapitein Nemo nog? Vervolgt hij onder +de zee zijn vreeselijke wraakoefening, of is hij met het laatste +zoenoffer geëindigd? Zal de zee eens het handschrift op het strand +werpen, dat de geschiedenis van zijn leven bevat? Zal ik eindelijk +den naam van dien man te weten komen? Zal het gezonken schip ons door +zijn herkomst ook zeggen tot welke natie kapitein Nemo behoort? + +Ik hoop het. Ik wensch ook, dat zijn krachtige machine het geweld +der zee, in haren vreeselijksten afgrond overwonnen heeft, en +dat de Nautilus behouden is gebleven, daar waar zooveel schepen +zijn vergaan! Als dit zoo is, als kapitein Nemo den Oceaan, zijn +aangenomen vaderland, nog bewoont, moge dan de haat in zijn woest +hart zijn uitgedoofd! Moge het aanschouwen van zooveel wonderen den +geest van wraak in hem hebben vernietigd. Moge de rechter dan plaats +gemaakt hebben voor den geleerde, die voortgaat de zeeën bedaard +te onderzoeken! Als zijn bestemming vreemd is, dan is zij toch ook +verheven. Heb ik dit niet bij ondervinding? Heb ik niet gedurende +tien maanden zelf op die zonderlinge wijze geleefd? Op de vraag, +die vóór zesduizend jaren door den Prediker gedaan is: "Wie heeft +ooit de diepten van den afgrond kunnen peilen?" hebben nu maar twee +menschen het recht te antwoorden: Kapitein NEMO en ik. + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk +Halfrond, by Jules Verne + +*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 11393 *** diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..0bfea7e --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #11393 (https://www.gutenberg.org/ebooks/11393) diff --git a/old/11393-8.txt b/old/11393-8.txt new file mode 100644 index 0000000..17a19a5 --- /dev/null +++ b/old/11393-8.txt @@ -0,0 +1,9014 @@ +The Project Gutenberg EBook of 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk Halfrond +by Jules Verne + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk Halfrond + Volume 2 (of 2) + +Author: Jules Verne + +Release Date: March 1, 2004 [EBook #11393] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK 20.000 MIJLEN ONDER ZEE *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Distributed Proofreaders Team + + + + + Jules Verne. + + 20.000 + + Mijlen onder Zee + + Westelijk Halfrond. + + + +INHOUD. + + +XXV. De Indische Oceaan. +XXVI. Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo. +XXVII. Een parel van vijf millioen. +XXVIII. De Roode Zee. +XXIX. De Arabische Tunnel. +XXX. De Grieksche Archipel. +XXXI. Door de Middellandsche Zee in twee dagen. +XXXII. De Golf van Vigo. +XXXIII. Een verdwenen land. +XXXIV. Onderzeesche kolenmijnen. +XXXV. De Krooszee. +XXXVI. Potvisschen en walvisschen. +XXXVII. De ijsbank. +XXXVIII. De Zuidpool. +XXXIX. Ongeluk of toeval. +XL. Geen lucht. +XLI. Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier. +XLII. De inktvisschen. +XLIII. De Golfstroom. +XLIV. 47° 24' N.B. en 17° 28' O.L. +XLV. Een zoenoffer. +XLVI. De laatste woorden van Kapitein Nemo. +XLVII. Besluit. + + + +HOOFDSTUK XXV + +De Indische Oceaan. + +Thans begint het tweede gedeelte mijner onderzeesche reis. Het eerste +eindigt met het aangrijpend tooneel op het kerkhof, dat zulk een diepen +indruk op mijn geest maakte. Zoo ging dus het leven van kapitein +Nemo in die onmetelijke zee voorbij, en zelfs had hij zich een graf +bereid in den ontoegankelijken afgrond. Daar zou zelfs geen enkel +zeemonster den laatsten slaap storen van de mannen van den Nautilus, +van de vrienden, die zoowel in het leven als in den dood innig aan +elkander verbonden waren! "zelfs buiten het bereik der menschen," +had de kapitein er bijgevoegd! Altijd dat vreeselijk, onverzoenlijk +wantrouwen jegens de menschelijke maatschappij! + +Ik voor mij vergenoegde mij niet meer met de door Koenraad gemaakte +veronderstellingen. De brave jongen zag in den gezagvoerder van den +Nautilus slechts een van die miskende geleerden, die de menschheid +enkel met verachting voor haar onverschilligheid betalen. Hij +beschouwde hem nog als een onbegrepen vernuft, dat het bedrog der +wereld moede, naar die ontoegankelijke oorden gevlucht was, waar +zijn vernuft vrije speling had. Volgens mijn meening verklaarde die +veronderstelling slechts één van Nemo's karaktertrekken. + +Ik meende evenwel andere reden voor zijn gedrag en zijn karakter +te vinden in het geheimzinnige van den laatsten nacht, toen wij +in onze gevangenis door slaap overmand lagen, in zijn zoo driftig +genomen voorzorg om mij den kijker voor het oog weg te rukken, +omdat ik den gezichteinder wilde onderzoeken, in de doodelijke +wond van dien matroos, door een onverklaarbaren schok van den +Nautilus veroorzaakt. Neen, kapitein Nemo ontvluchtte niet alleen +de menschen! Zijn vreeselijk vaartuig diende niet alleen om hem +geheel onafhankelijk te maken, maar misschien ook om--ik weet niet +welke--verschrikkelijke wraak uit te oefenen. + +Op dit oogenblik is mij alles nog niet recht duidelijk; ik zie in +deze duisternis maar enkele flikkeringen; en ik moet mij tevreden +stellen met het opschrijven mijner denkbeelden onder den indruk der +verschillende gebeurtenissen. + +Bovendien bindt ons niets aan kapitein Nemo. Hij weet dat wij den +Nautilus onmogelijk kunnen ontvluchten. Wij zijn zelfs niet op ons +woord van eer gevangen. Geen belofte bindt ons aan hem. Wij zijn +slechts gevangenen, die onder den schijn van beleefdheid als gasten +behandeld worden. Ned Land heeft echter de hoop niet opgegeven om de +vrijheid terug te krijgen. Zeker zal hij gebruik maken van de eerste +gelegenheid de beste, die het toeval hem aanbiedt. Zonder twijfel zal +ik zijn voorbeeld volgen. En toch zal ik niet zonder eenig leedwezen +datgene met mij nemen, wat de edelmoedigheid van den kapitein ons +van de geheimen van den Nautilus heeft laten doorgronden. Moet ik +dien man haten of bewonderen? Is hij slachtoffer of beul? En dan +zou ik, om openhartig te spreken, vóór ik hem verliet, gaarne die +onderzeesche reis om de aarde volbrengen, waarvan het begin zoo +schoon is geweest. Ik zou gaarne al de wonderen aanschouwen, die de +wereldzeeën voor ons verborgen houden. Ik zou willen gezien hebben +wat niemand nog heeft aanschouwd, zelfs al moest ik met mijn leven +dien onleschbaren dorst naar kennis betalen! Wat heb ik tot nog +toe ontdekt? Niets of bijna niets, want wij hebben nog maar 24000 +kilometer door den Grooten Oceaan afgelegd! + +Echter weet ik wel dat de Nautilus het bewoonde land nadert, en dat, +als zich eenige kans op ontvluchten voordoet, het wreed zou zijn mijn +makkers aan mijn zucht naar het onbekende op te offeren. Ik zal hen +moeten volgen, misschien zelfs wel geleiden. + +Maar zal die gelegenheid zich ooit voordoen? De mensch, die door +geweld van vrijen wil beroofd is, verlangt dit wel, doch de geleerde, +de weetgierige vreest het. + +Dien dag, 21 Januari 1868, kwam de eerste stuurman om twaalf uur +zonshoogte nemen. Ik ging op het plat, stak een sigaar op, en volgde +zijn berekening. Het kwam mij als vrij zeker voor, dat die man geen +Fransch verstond, want ik maakte verscheiden malen luide eenige +aanmerkingen, die onwillekeurig zijn aandacht hadden moeten trekken, +als hij ze begrepen had, doch hij bleef ongevoelig en deed er het +zwijgen toe. + +Terwijl hij met den sextant bezig was, kwam een der matrozen, dezelfde +stevige zeebonk, die ons op onzen eersten onderzeeschen tocht bij het +eiland Crespo vergezeld had, de glazen van de lantaarn schoonmaken. Ik +beschouwde toen zeer nauwkeurig de inrichting van dit werktuig, +welks werking vierhonderdvoudigd werd door ringvormige lenzen, +die evenals de glazen op vuurtorens gesteld waren, en daardoor het +licht in de vereischte richting deden schijnen. De electrische lamp +was zoodanig ingericht, dat zij zoo krachtig mogelijk werkte. Het +licht toch schitterde in het luchtledige, waardoor tegelijkertijd +regelmatigheid en helderheid bevorderd werd; bovendien werden daardoor +de koolspitsen gespaard, waartusschen zich de lichtstraal vertoonde; +dit was voor den kapitein een belangrijke zuinigheidsmaatregel, daar +hij die stukken graphiet niet gemakkelijk had kunnen vernieuwen. Onder +deze omstandigheden echter sleten ze bijna in het geheel niet. + +Toen de Nautilus op het punt was den tocht onder zee te volgen, ging +ik naar den salon. Het luik werd gesloten, en onze richting was recht +naar het Westen. + +Wij doorkliefden toen de golven van den Indischen Oceaan, die een +oppervlakte van 550 millioen hectaren beslaat, en wiens water zoo +helder is, dat men er duizelig van wordt, als men daarin neerkijkt. De +Nautilus dreef gewoonlijk tusschen honderd en tweehonderd meter +diepte. Dit duurde zoo eenige dagen. Voor iemand, die niet zooals ik +ontzaglijk veel van de zee hield, zouden de uren langzaam en eentonig +zijn voorbijgegaan; maar die dagelijksche wandelingen op het plat, waar +wij de verfrisschende lucht van den Oceaan inademden, het schouwspel +van de rijkbevolkte zee door het glas van den salon, het lezen van +boeken uit de bibliotheek, het aanhouden van mijn dagboek, dat alles +hield mij steeds bezig, en liet mij geen oogenblik verveling gevoelen. + +Onze gezondheid bleef zeer goed. De leefregel aan boord beviel mij +wel, en ik voor mij zou aan Ned Land gaarne al die veranderingen +geschonken hebben, die hij bij wijze van verzet dagelijks op onze +spijskaart verzon. Bovendien behoefden wij in al die gelijkmatige +temperatuur zelfs geen verkoudheid te vreezen. + +Gedurende verscheidene dagen zagen wij een groote menigte zeevogels, +een soort van meeuwen. Eenige er van werden zeer behendig gedood, +en leverden, goed klaar gemaakt, ons een voortreffelijk waterwild +op. Onder de grootste vogels, die zich ver van liet land wagen, +en als zij te moe zijn om te vliegen op het water uitrusten, zag ik +prachtige albatrossen, die een leelijk geschreeuw doen hooren, dat veel +heeft van het balken van een ezel. Ook zag ik vlugge fregatvogels, +die snel de visschen uit het water ophaalden, en een groot aantal +schoone zeeduiven, wier witte met rozenrood getinte vederen het +gitzwart der vleugels des te beter deden uitkomen. + +De netten van den Nautilus haalden verscheiden soorten van +zeeschildpadden op, wier schaal voor zeer kostbaar wordt gehouden. Die +kruipende dieren duiken gemakkelijk onder water, en kunnen lang onder +blijven, als zij de vleezige klep maar sluiten, welke zij aan het +einde van den neus hebben. Sommige van die dieren sliepen nog toen +men ze ving, en waren in hun schild gedoken om daardoor veilig te +zijn tegen andere zeedieren. Hun vleesch smaakte over het algemeen +slechts middelmatig, doch de eieren waren een uitgezochte lekkernij. + +De visschen wekten voortdurend onze bewondering, als wij de geheimen +van hun leven door de geopende wanden van den salon bespiedden. Ik +zag verscheiden soorten, die ik tot nog toe niet had opgemerkt. + +Van 21 tot 23 Januari liep de Nautilus met een vaart van tweeen +twintig kilometer. Indien wij de onderscheiden soorten van visschen +goed konden waarnemen, was dit, omdat zij door het electrisch licht +aangetrokken, ons zochten bij te houden. De meesten bleven achter, +sommigen echter bleven geruimen tijd in ons zog. + +Den 24sten 's morgens zagen wij op 12° 5' Z.B. en 94° 33' O.L. het +koraleneiland Keeling, waarop prachtige kokospalmen groeiden, en dat +door Darwin en kapitein Fits-Roy bezocht werd. De Nautilus ging op +kleinen afstand dit onbewoonde eiland voorbij. Onze netten haalden +onderscheiden soorten van poliepen, stekelhuidige en schelpdieren op, +waarvan enkele de kostbare verzameling van kapitein Nemo verrijkten. + +Weldra verdween het eiland aan den gezichteinder, en het vaartuig +richtte zich naar het noordwesten, naar het Indische schiereiland. + +"Bewoond land," zei mij Ned Land, "is beter dan die eilandjes +van Australië, waar men meer wilden dan reebokken ziet. Daar in +Indië, mijnheer, zijn straat- en spoorwegen, Engelsche, Fransche +en Hindoesteden. Men behoeft geen vijf kilometer te loopen om een +landgenoot te ontmoeten. Zeg eens, zou het oogenblik niet gekomen +zijn om bakzeil te trekken?" + +"Neen, Ned, neen," antwoordde ik op stelligen toon. "Laat ons meevaren; +de Nautilus nadert het bewoonde land; zij zal ook naar Europa gaan, +laat hij ons daarheen brengen. Als wij eens in onze zeeën zijn gekomen, +zullen wij zien wat de voorzichtigheid ons zal aanraden. Overigens +geloof ik niet dat kapitein Nemo ons zal toestaan om op de kust +van Malabar of Coromandel te gaan jagen, zooals in de bosschen van +Nieuw-Guinea." + +"Welnu, mijnheer, kan men dit niet zonder zijn vergunning doen?" + +Ik antwoordde niet, omdat ik met den Amerikaan niet wilde +redetwisten. Eigenlijk verlangde ik vurig om ten einde toe al datgene +te genieten, wat het lot mij wilde schenken, toen het mij aan boord +van den Nautilus gebracht had. + +Van het eiland Keeling af begonnen wij minder snel te loopen; +de gang van het vaartuig was veel grilliger, daar wij soms tot op +groote diepten afdaalden. Wij gingen zóó tot op een diepte van twee +of drie kilometer, zonder ooit te onderzoeken, hoe diep die Indische +zee wel was, welker bodem een schietlood van dertien kilometer lengte +niet had kunnen bereiken. Wat de temperatuur dier diepten aangaat, +deze was volgens den thermometer altijd onveranderd vier graden boven +nul. Alléén merkte ik op, dat het water op minder diepen bodem altijd +kouder was. + +Den 25sten Januari was de zee geheel verlaten; de Nautilus +dreef den ganschen dag aan de oppervlakte en joeg het water met +zijn krachtige schroef eenige voeten omhoog. Wie zou het vaartuig +onderzulke omstandigheden niet voor een reusachtige zeemonster hebben +gehouden? Ik bracht drie vierde van dien dag door op het plat, om de +zee te beschouwen. Ik zag niets aan den gezichteinder, behalve tegen +vier uur in den middag, toen ik een groote stoomboot in westelijke +richting zag voortstoomen. Een oogenblik kon ik de masten zien, +doch men kon aan boord van die boot den Nautilus niet gewaar worden, +omdat hij bijna gelijk met het water dreef. Ik dacht dat deze boot aan +de Peninsular and Oriental Company behoorde, die den dienst verricht +tusschen Ceylon en Sidney, en Melbourne aandoet. + +Tegen vijf uur 's avonds, even vóór de korte schemering, die in de +keerkringsstreken dag en nacht bijna onmiddellijk op elkander doet +volgen, werden Koenraad en ik door een zonderling schouwspel getroffen. + +Er bestaat een bevallig diertje, dat volgens de ouden het geluk +voorspelde: Aristoteles, Athenacus, Plinius en Oppianus hadden +het beestje nauwkeurig bekeken en daarvoor al de dichterlijke +beschrijvingen van de Grieksche en Romeinsche geleerden opgehaald; +zij gaven er de namen aan van Nautilus en Pompilus; maar de nieuwere +wetenschap heeft deze benaming niet behouden, want dit weekdier is +thans bekend onder den naam van "Argonaut". + +Welnu, het was een troep van die Argonauten, die op dat oogenblik op +de zee zwommen, wij telden er verscheiden honderden; deze bevallige +weekdieren zwommen achteruit door middel van een pijp, die hen in +beweging brengt, en waardoor zij het water, dat zij bij de ademhaling +binnen krijgen, weeruitspuiten. Van hun acht voelarmen dreven er zes, +die zeer lang en dun waren, op het water; terwijl de beide anderen, +die aan de einden omgekruld waren, overeind stonden, en dienst deden +als kleine zeilen. Ik zag duidelijk hun spieraalvormige schelp, door +Cuvier bij een netgevormde sloep vergeleken; het was inderdaad een +schuitje, dat het dier draagt en het heeft afgescheiden, zonder dat +het er aan vast is gehecht. + +"De Argonaut kan zijn schelp verlaten," zei ik tot Koenraad, "maar +hij verlaat ze nooit." + +"Dan doet hij net als kapitein Nemo," antwoordde Koenraad, "daarom +zou hij zijn vaartuig liever 'Argonaut' hebben moeten noemen." + +Gedurende een uur dreef de Nautilus te midden van die weekdieren, toen +werden deze plotseling door ik weet niet welken schrik bevangen. Als +op een gegeven teeken gingen de zeiltjes naar beneden, de voelarmen +werden ingetrokken, het lichaam kromp samen, de schelpen keerden om, +veranderden daardoor haar zwaartepunt en verdwenen plotseling onder +de golven. Het was het werk van een oogenblik; nimmer manoeuvreerden +de schepen van een vloot met meer juistheid. + +Op dat oogenblik viel de duisternis plotseling in, en de zee, tot +nog toe nauwelijks door een windje bewogen, begon haar golven over +den Nautilus te werpen. + +Den volgenden dag, 26 Januari, passeerden wij op den 28sten +meridiaan den evenaar, en kwamen daardoor wederom in het noordelijk +halfrond. Dien dag werden wij omringd door een grooten troep haaien, +vreeselijke dieren, waarvan deze zee wemelt, en die haar zeer +gevaarlijk maken. Het waren haaien met bruinen rug en witten buik, +met elf rijen tanden, zoogenaamde ooghaaien met een groote vlek +op den hals, waaromheen een kring loopt, die haar op een oog doet +gelijken, en Isabellahaaien met ronden snuit en bezaaid met donkere +vlekken. Dikwijls stieten deze sterke dieren tegen het glas van den +salon met een kracht, die ons vrij ongerust maakte. Ned Land was zich +zelve dan niet meer meester. Hij wilde weer naar de oppervlakte om die +monsters te harpoenen, die hem met bijzondere hardnekkigheid schenen +uit te dagen. Maar de Nautilus verdubbelde weldra hare snelheid en +liet de vlugste van die zeemonsters verre achter zich. + +Den 27sten Januari zagen wij aan den ingang der golf van Bengalen +verscheidene malen lijken, die aan de oppervlakte dreven; het waren +lijken uit de Indische steden, door den Ganges naar zee gestuwd, en +die door de gieren nog niet geheel verslonden waren. Maar de haaien +ontbraken niet om die aasvogels in hun noodlottig werk bij te staan. + +Tegen zeven uur 's avonds voer de Nautilus halfweg onder water door een +melkzee; zoover het oog reikte scheen de Oceaan melkwit. Was dit ten +gevolge van het schijnsel der maan? Neen, want de maan, die slechts +twee dagen oud was, gaf nog niet veel schijn van zich, en was op dat +oogenblik bovendien nog onder den gezichteinder verborgen. + +De hemel, hoewel vol heldere sterren, scheen zwart in vergelijking +van het stille water. + +Koenraad kon zijn oogen niet gelooven, en vroeg mij wat de oorzaak +van dit zonderling verschijnsel zijn kon. Gelukkig kon ik hem van +antwoord dienen. + +"Dit noemt men een melkzee," zei ik, "een groote uitgestrektheid van +witte golven, zooals men dikwijls bij de kusten van Amboina en in +deze streken ziet." + +"Maar kan mijnheer mij zeggen," vroeg Koenraad, "waardoor dit +verschijnsel ontstaat? Want ik veronderstel toch dat het water niet +in melk veranderd is." + +"Neen, mijn jongen, en deze witheid, die je verwondert, ontstaat +slechts door millioenen infusiediertjes, een soort van glimwormen, die +er kleurloos en geelachtig uitzien: zij zijn niet dikker dan een haar, +en maar een vijfde millimeter lang; eenige van die diertjes hangen, +verscheidene kilometers lang aan elkander." + +"Verscheiden kilometers!" riep Koenraad. + +"Ja, vriend, en tracht nu maar niet om dan het aantal dier schepseltjes +te berekenen. Je zoudt er niet in slagen, want als ik me niet bedrieg, +hebben enkele zeevaarders we! eens veertig kilometer lang door zulk +een melkzee gevaren." + +Ik weet niet of Koenraad mijn raad ter harte nam, maar hij scheen diep +in gedachten verzonken, omdat hij vast eens wilde uitrekenen, hoeveel +vijfde millimeters er op een lengte van veertig kilometer begrepen +zijn. Ik bleef het verschijnsel beschouwen. De Nautilus doorkliefde +gedurende verscheiden uren deze witte golven; en ik merkte op dat +hij zonder eenig geruisch door dit op zeepsop gelijkend water voer, +als ware het schuim, dat de in verschillende richting stroomende +golven dikwijls in de een of andere baai doen ontstaan. + +Tegen middernacht herkreeg de zee plotseling haar gewone kleur maar +achter ons tot aan den gezichteinder weerkaatste de hemel de witte +kleur der golven en bleef nog lang den schijn dragen alsof een zwak +noorderlicht haar verlichtte. + + +HOOFDSTUK XXVI + +Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo. + +Den 28sten Januari, toen de Nautilus om 12 uur weer aan het oppervlak +verscheen, bevonden wij ons op 9° 4' N.B., en hadden acht kilometer +westwaarts land in het gezicht. Eerst zag ik een opeenstapeling van +omstreeks 7000 meter hooge bergen met zeer grillige vormen. Toen +de zonshoogte genomen was, ging ik naar den salon, en zag dat wij, +naar hetgeen op de kaart werd aangeteekend, ons dicht bij Ceylon +bevonden, dat als een parel aan de onderste punt van het Indische +schiereiland hangt. + +Ik ging in de bibliotheek, om er een werk over dit eiland te halen, +dat als een van de vruchtbaarste der wereld beschouwd wordt. Ik +vond een bock: Ceylon and the Cingales getiteld. Toen ik in den +salon kwam, keek ik eerst de ligging van Ceylon na, waaraan de ouden +zooveel verschillende namen gegeven hebben; het ligt tusschen 5° 55' +en 9° 49' N.B. en 79° 42' en 82° 5' O.L. van Greenwich; het is 275 +kilometer lang, 150 breed en 900 in omtrek; de oppervlakte beslaat +24448 vierkante kilometer, het is dus iets kleiner dan Ierland. + +Op dat oogenblik verscheen de kapitein met zijn eersten stuurman. Hij +wierp een blik op de kaart, en keerde zich vervolgens tot mij. + +"Het eiland Ceylon," zei hij, "is een land dat beroemd is door de +parelvisscherij. Zoudt gij lust hebben, mijnheer, om een van die +visscherijen te bezoeken?" + +"Zonder twijfel, kapitein." + +"Goed, dat is gemakkelijk; doch zoo wij al die visscherijen gaan +bekijken, dan zullen wij toch de visschers zelven niet zien; de +jaarlijksche vangst is nog niet begonnen; het doet er evenwel niet +toe; ik zal bevel geven om naar de Golf van Manaar te gaan, waar wij +vermoedelijk van nacht zullen aankomen." + +De kapitein sprak eenige woorden tot zijn stuurman, die daarop +aanstonds wegging. Weldra dook de Nautilus weer onder water, en de +manometer wees aan dat zij op tien meter diepte voer. + +Ik zocht toen op de kaart naar de Golf van Manaar; ik vond haar op +den negenden parallel, aan de noordwestkust van Ceylon; zij wordt +door Indië en Ceylon ingesloten, en aan de noordzijde begrensd door de +eilandjes Manaar en Rameseram en de daar tusschen liggende rotspunten, +die onder den naam van Adamsbrug bekend zijn. Om deze golf te bereiken, +moest men de geheele westkust van Ceylon langs. + +"Men vischt parels, mijnheer de professor," zei de kapitein, "in de +golf van Bengalen, in de Indische zee, in de Chineesche en Japansche +zeeën, langs de kusten van Zuid-Amerika, in de golf van Panama, +en in die van Californië; maar bij Ceylon levert deze visscherij de +meeste voordeelen op; wij komen er zeker wat vroeg, want de visschers +komen niet vóór Maart aan de golf van Manaar bijeen, waar zij zich +dan gedurende dertig dagen met hun driehonderd schuiten bezig houden +om de schatten der zee naar boven te halen. Elke schuit bevat tien +roeiers en evenveel visschers; deze worden in twee groepen verdeeld, +die om beurten tot op een diepte van twaalf meter duiken, terwijl +zij een zwaren steen aan hun beenen hebben hangen, en door middel +van een touw aan de schuit verbonden blijven." + +"Derhalve is altijd nog die oude manier in zwang?" vroeg ik. + +"Altijd nog," antwoordde kapitein Nemo, "hoewel deze visscherijen +aan het vernuftigste volk der aarde behooren, aan de Engelschen, +wien zij door den vrede van Amiens in 1802 werden afgestaan." + +"Ik geloof dat de schaphanders, zooals gij ze gebruikt, bij zulk een +visscherij grooten dienst zouden kunnen bewijzen." + +"Ja, want die arme parelvisschers kunnen niet lang onder water +blijven. De Engelschman Perceval spreekt in zijn reis door Ceylon +van een Kaffer, die vijf minuten onder water bleef, doch dit schijnt +mij niet zeer geloofwaardig. Ik weet wel, dat eenige duikers het +57 seconden uithouden, en zeer bekwame zelfs 87, maar dit zijn +uitzonderingen, en als die ongelukkigen weer in de schuit komen, +dan loopt hun het water, met bloed vermengd, uit neus en ooren. Ik +geloof dat dertig seconden de gemiddelde tijd is, dat zij onder +water kunnen blijven, en zij zich haasten om alle pareloesters, die +zij kunnen lostrekken in een netje te steken; maar over het algemeen +worden die visschers niet oud; hun gezicht wordt zwak, zij krijgen +zweren aan de oogen, en wonden over het geheele lichaam, soms zelfs +worden zij onder water door een beroerte getroffen." + +"Ja," zei ik, "het is een treurig ambacht, en dat slechts dient om +aan modegrillen te voldoen. Maar zeg mij eens, kapitein, hoeveel +parels kan een schuit per dag wel opvisschen?" + +"Veertig tot vijftig duizend. Men zegt zelfs, toen in 1814 de Engelsche +regeering voor eigen rekening liet visschen, de duikers in twintig +dagen 76 millioen oesters naar boven brachten." + +"Die visschers worden toch behoorlijk betaald?" + +"Zeer slecht, mijnheer de professor; te Panama verdienen zij maar +een rijksdaalder per week. Meestal krijgen zij twee en een halven +cent voor een oester, die parels bevat, en hoeveel zijn er niet, +waar niets inzit!" + +"Welk een schandelijke belooning voor menschen die hun meesters rijk +maken! 't Is een gruwel!" + +"Dus zult gij met uw makkers," zei kapitein Nemo, "de oesterbank +van Manaar bezoeken, en indien zich daar toevallig eenig voorbarig +visscher ophoudt, zult gij hem aan het werk zien." + +"Goed, kapitein." + +"Zeg eens, mijnheer Aronnax, zijt gij niet bang voor haaien?" + +"Haaien?" vroeg ik. De vraag van den kapitein scheen mij geheel +overbodig. + +"Welnu?" hernam kapitein Nemo. + +"Ik moet eerlijk bekennen, kapitein, dat ik mij aan die soort visschen +nog niet zoo volkomen gewend heb." + +"Wij zijn er aan gewoon," antwoordde de kapitein, "en mettertijd zult +gij het ook zijn. Overigens zijt gij gewapend, en misschien zullen wij +dan onderweg wel op een haai jacht maken; het is een belangwekkende +jacht. Dus tot morgen vroeg, mijnheer." + +De kapitein zei dit op lossen toon en verliet den salon. + +Als men u uitnoodigde om in de Zwitsersche bergen op de berenjacht +te gaan, zoudt gij zeggen: "Goed, morgen zullen wij op de beren jacht +maken!" Als iemand u een uitnoodiging zond om in de Noord-Afrikaansche +vlakte op leeuwen jacht te maken, zoudt gij antwoorden: "Zoo, het +schijnt dat wij op leeuwen of tijgers gaan jagen!" Maar wanneer men +u op die wijze verzocht, om de haaien in hun natuurlijk element na +te jagen, zoudt gij er misschien nog wel eens over willen nadenken, +voordat gij die uitnoodiging aannaamt. + +Wat mij aangaat, ik streek met de hand over het voorhoofd waarop +eenige zweetdroppels kleefden. + +"Ik wil eens nadenken," zei ik tot mij zelf, "en mijn tijd er voor +nemen. Om otters in de onderzeesche wouden te jagen, zooals wij bij +het eiland Crespo gedaan hebben, dat gaat nog; maar om onder zee +te wandelen, als men bijna zeker is er haaien te ontmoeten, dat is +iets anders! Ik weet wel dat in sommige streken, bij voorbeeld op +de Andaman-eilanden, de negers niet aarzelen, om met een dolk in de +eene en een netje in de andere hand een haai aan te vallen, maar ik +weet ook, dat velen van hen, die deze vreeselijke dieren aanvallen, +niet levend terugkeeren. Bovendien ben ik geen neger, en al was ik er +een, dan geloof ik dat een aarzeling van mijn zijde wel verschoonbaar +zou zijn." + +En ik ging aan het droomen van haaien, die ik mij voorstelde met +groote kaken, met een ruim aantal rijen tanden gewapend, waarmee zij +een mensch wel in tweeën kunnen bijten. Ik voelde reeds wat pijn in +de lenden. En dan kon ik de onverschilligheid niet verduwen, waarmee +de kapitein mij die ellendige uitnoodiging gedaan had. Zou men niet +gezegd hebben dat het niets anders was dan om den vos in zijn bosschen +te gaan opjagen? + +"Goed," dacht ik, "Koen zal nooit met mij mee willen gaan, en dat +zal er mij van verschoonen om den kapitein te vergezellen." + +Wat Ned Land aangaat, ik beken dat ik mij niet zoo geheel van zijn +voorzichtigheid verzekerd hield. Een gevaar, hoe groot ook, had voor +zijn strijdlustig karakter altijd eenige aantrekkingskracht. + +Ik begon weer in het boek van Sirr te lezen, maar ik doorbladerde het +slechts werktuigelijk; tusschen de regels in zag ik de vreeselijke +geopende kaken. + +Op dat oogenblik kwamen Koenraad en de Amerikaan binnen met een kalm +en zelfs vroolijk gelaat; zij wisten ook niet wat hun wachtte. + +"Jongens, mijnheer," zei Ned Land, "uw kapitein Nemo, de duivel hale +hem! heeft ons een zeer aardige uitnoodiging gedaan." "O, zoo," zei ik, +"gij weet dus...." + +"Als mijnheer het niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad, +"de kapitein van den Nautilus heeft ons uitgenoodigd om morgen, +in mijnheers gezelschap, de prachtige parelvisscherij van Ceylon te +bezoeken. Hij heeft dit zoo beleefd mogelijk gedaan." + +"Heeft hij u niets meer gezegd?" + +"Niets, mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "dan alleen dit dat hij +u ook over die wandeling gesproken had." + +"Juist." zei ik, "en heeft hij u geen enkele bijzonderheid medegedeeld +over...?" + +"Niets, mijnheer. Gij gaat toch mee, niet waar?" + +"Ik.... zonder twijfel. Ik zie dat gij er veel lust in hebt, Ned." + +"O veel, zeer veel." + +"Het is misschien gevaarlijk," voegde ik er op beteekenisvollen +toon bij. + +"Gevaarlijk?" vroeg Ned Land; "en dat een wandelingetje naar een +oesterbank!" + +De kapitein had het dus zeker onnoodig gevonden, om bij mijn makkers +het denkbeeld aan haaien op te wekken. Ik keek hen in verwarring +aan, alsof zij reeds een van hunne ledematen misten. Moest ik hen +waarschuwen? Ja zeker, maar ik wist niet goed hoe ik dit zou aanleggen. + +"Mijnheer," zei Koenraad, "zal ons zeker wel eenige bijzonderheden +van de parelvisscherij willen mededeelen?" + +"Over de visscherij zelf," vroeg ik, "of over de ongelukken die...." + +"Over de visscherij," antwoordde Ned Land. "Het is goed het terrein +te kennen vóór men er zich op waagt." + +"Welnu, gaat dan zitten, vrienden, en ik zal u alles meedeelen wat +het boek van Sirr er mij zelf van geleerd heeft." + +Ned en Koen namen plaats op een rustbank, waarna de eerste mij vroeg: + +"Mijnheer, wat is een parel?" + +"De parel," antwoordde ik, "is voor den dichter een traan der zee, +voor de Oosterlingen een hard geworden dauwdruppel, voor de vrouwen +een kostbaarheid van langwerpigen vorm, met glasachtig uiterlijk en +van een parelmoerachtige stof, welke zij aan vingers, hals of ooren +dragen, voor een scheikundige is ze een verbinding van phosphorzure +en koolzure kalk, met een weinig gelatine, en eindelijk voor de +natuuronderzoekers een eenvoudige ziekelijke afscheiding van het +orgaan, dat bij zekere schelpdieren het parelmoer doet geboren worden." + +"Familie der weekdieren, klasse der koploozen, orde der schaaldieren," +mompelde Koenraad. + +"Juist, geleerde Koen. Al de schaaldieren, die het parelmoer, +namelijk die blauwe of blauwachtige, violette of witte stof, welke +het binnenste der schelp bekleedt, afscheiden, zijn geschikt om parels +voort te brengen." + +"De mossels ook?" vroeg de Amerikaan. + +"Ja, de mossels uit zekere streken van Schotland, Wales, Ierland, +Saksen, Bohemen en Frankrijk." + +"Goed, dan zal ik er voortaan op letten," antwoordde de Amerikaan. + +"Maar," hernam ik, "het weekdier dat bij voorkeur de parel afscheidt, +is de pareloester, de kostbare pintadine. De parel is niets anders +dan een samentrekking van parelmoer, dat een bolvormige gedaante +aanneemt. Zij hecht zich aan de schelp vast of zit verborgen in de +plooien van het dierlijk lichaam. Op de schelp zit de parel altijd +vast, doch in het vleesch is zij los. De kern is reeds een klein hard +lichaam, hetzij een onvruchtbaar eitje of een zandkorrel, waarom zich +jaren lang de parelmoerachtige stof afscheidt." + +"Vindt men meer dan één parel in denzelfden oester?" vroeg Koenraad. + +"Ja, mijn jongen. Er zijn er die een schat inhouden; men vermeldt +zelfs een oester, doch ik twijfel er aan, die niet minder dan honderd +vijftig haaien bevatte." + +"Honderd vijftig haaien!" + +"Zei ik haaien?" vroeg ik driftig, "ik wil zeggen honderd vijftig +parels; haaien zou bespottelijk zijn." + +"Zeker," zei Koenraad. "Maar kan mijnheer ons ook vertellen hoe men +die parels uit de schelp haalt?" + +"Men doet dit op verschillende wijzen, en dikwijls trekken de +visschers ze met tangen uit de schelp, als de parels er aan vast +zitten. Gewoonlijk echter worden de oesters uitgespreid op matten van +Spaansch riet, die men op het strand heeft uitgelegd. Zoo sterven zij +in de lucht, en na een tiental dagen zijn zij in vrij ver gevorderden +staat van ontbinding gekomen; dan werpt men ze in groote bakken met +zeewater, waarin men ze opent en wascht. Dan begint het dubbele werk +der schilders: eerst splijten zij de platten parelmoer uit de schelp, +welke in kisten van 125 tot 150 kilo verzonden worden; dan nemen zij +het diertje uit den oester, koken dat en ziften het, om er zelfs de +kleinste parels uit te halen." + +"Verschilt de prijs der parels ook volgens de grootte?" vroeg Koenraad. + +"Niet alleen volgens de grootte," antwoordde ik, "maar ook volgens +den vorm, volgens het water, dat is te zeggen de kleur, en naar den +schitterenden en veelkleurigen glans, die ze zoo schoon voor het oog +maakt. De schoonste parels worden maagdelijke genoemd; zij ontstaan +op zich zelven in de weefsels van het weekdier; zij zijn wit, soms +ondoorschijnend, maar soms ook wel doorschijnend en gewoonlijk rond of +langwerpig van vorm. In het eerste geval worden er armbanden, in het +tweede geval oorbellen van gemaakt en daar zij de kostbaarste zijn, +worden zij bij het stuk verkocht. De andere parels zitten aan de +schelp vast, en omdat zij onregelmatiger zijn, worden deze bij het +gewicht verkocht. Tot de minste soort behooren eindelijk de kleine +parels, die onder den naam van zaad bekend zijn, zij worden bij de +maat verkocht en gewoonlijk voor borduurwerk gebruikt." + +"Maar het moet een langdradig en moeilijk werk zijn," zei de Amerikaan, +"om de parels volgens grootte uit te zoeken." + +"Neen, mijn vriend. Dit geschiedt door middel van elf verschillende +zeven, die met een afwisselend aantal gaatjes doorboord zijn. De +parels, die in de zeven met 20 tot 25 gaatjes blijven liggen, zijn de +beste. Tot de tweede soort behooren die, welke niet gaan door zeven, +waarin 100 tot 800 gaatjes geboord zijn; het zaad eindelijk wordt +verkregen door zeven met 900 tot 1000 gaatjes." + +"Dat is vernuftig," zei Koenraad, "en ik zie dus dat het uitzoeken +der parels werktuiglijk geschiedt. Zou mijnheer ons ook kunnen zeggen +wat die pareloesterbanken gewoonlijk opbrengen?" + +"Volgens het boek van Sirr," antwoordde ik, "worden de visscherijen van +Ceylon jaarlijks voor een som van anderhalf millioen haaien verpacht." + +"Gulden!" hernam Koenraad. + +"O, ja, gulden; anderhalf millioen gulden," hernam ik; "maar ik +geloof niet dat die visscherijen thans zooveel meer opbrengen als +vroeger. Het is hetzelfde geval met de Amerikaansche visscherijen +die onder de regeering van Karel den Vijfde twee millioen gulden +opbrachten, en thans slechts twee derde van die som opleveren. Om +kort te gaan, men kan de opbrengst van alle parelvisscherijen bij +elkander op omstreeks vier en een half millioen gulden schatten." + +"Maar," vroeg Koenraad, "wordt er nergens melding gemaakt van beroemde +parels, die voor zeer hoogen prijs verhandeld werden?" + +"Jawel, mijn vriend. Men zegt dat Caesar aan Servilia een parel +aanbood, die een waarde had van 60,000 gulden." + +"Ik heb zelfs eens hooren vertellen," zei de Amerikaan, "dat in de +oudheid een dame parels dronk opgelost in azijn." + +"Cleopatra," zei Koenraad. + +"Dat smaakte vast niet lekker," voegde Ned Land er bij. + +"Afschuwelijk, vriend Ned," antwoordde Koenraad, "maar een klein +glaasje azijn dat f 750.000 kost, is nog al aardig." + +"Het spijt mij dat ik die dame niet tot vrouw heb," sprak de Amerikaan, +terwijl hij zijn arm op weinig dubbelzinnige wijze heen en weer bewoog. + +"Ned Land.... de man van Cleopatra!" riep Koenraad uit. + +"Maar ik had moeten trouwen, Koen," zei Ned ernstig, "en het is mijn +schuld niet dat het niet is gebeurd. Ik had al een halssnoer van parels +voor Kaatje Teeder, mijn bruid, gekocht, doch zij is daarna toch met +een ander getrouwd. Welnu, dat halssnoer had mij niet meer dan twee +dollars gekost, en toch--mijnheer de professor zal mij misschien niet +willen gelooven,--die parels waren zoo groot, dat ze door geen zeef +met twintig gaten zouden zijn heengegaan." + +"Dat waren nagemaakte parels, mijn goede Ned," zei ik lachende, +"eenvoudige glazen bolletjes, van binnen met een Oostersche oplossing +overtogen." + +"Maar die oplossing moet dan toch nog al wat kosten?" vroeg Ned. + +"Zoo goed als niets; het is niets anders dan de zilveren schubben +der blei, in water bewaard en in ammoniak opgelost; het heeft niet +de minste waarde." + +"Daarom heeft Kaatje misschien een ander getrouwd," antwoordde Ned +Land zeer wijsgeerig. + +"Maar," zei ik, "om op onze kostbare parels terug te komen, ik geloof +niet dat eenig vorst er ooit zulk een kostbare bezeten heeft als +kapitein Nemo." + +"Deze?" vroeg Koenraad, terwijl hij op het prachtig kleinood in de +glazenkast wees. + +"Ja, en ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik die parel op een +millioen gulden schat; en zonder twijfel heeft de kapitein er alleen +de moeite voor gedaan om ze op te rapen." + +"Wie zegt ons," riep Ned Land uit, "dat wij er morgen op onze +wandeling, ook niet zulk een zullen vinden?" + +"Kom!" zei Koenraad. + +"Waarom niet?" + +"Waartoe zouden ons zulke schatten aan boord van den Nautilus dienen?" + +"Aan boord nergens toe," zei Ned, "maar.... elders." + +"O, elders!" zei Koenraad hoofdschuddend. + +"Ned Land heeft gelijk," zei ik; "en zoo wij in Europa of Amerika +ooit een parel van een of twee millioen medebrengen, dan zal dit ten +minste groot gewicht en meer waarschijnlijkheid aan het verhaal onzer +lotgevallen geven." + +"Dat geloof ik ook," zei de Amerikaan. + +"Maar," vroeg Koenraad, die altijd meer van die dingen wilde weten, +"is die parelvisscherij gevaarlijk?" + +"Neen," antwoordde ik, "vooral wanneer men zekere voorzorgsmaatregelen +neemt." + +"Wat waagt men daarbij?" schertste Ned Land; "alléén om eenige monden +vol water in te slikken."' + +"Zooals gij zegt, Ned. Maar," voegde ik er bij, terwijl ik trachtte om +op denzelfden vroolijken toon te spreken als kapitein Nemo, "zeg eens, +dappere Ned, ben je bang voor haaien?" + +"Ik," riep de Amerikaan, "en harpoenier van professie! Het is mijn +ambacht om die uit te lachen!" + +"Het is de vraag niet," hernam ik, "om ze met een haak te vangen, +ze op het dek te hijschen, den staart met een bijl af te hakken, ze +den buik open te snijden, het hart en de ingewanden er uit te halen, +en die in zee te smijten!" + +"Wat is het dan....?" + +"Juist." + +"Wat, juist? In het water?" + +"In het water." + +"Kom, kom," zei Ned Land, "met een flinken harpoen. Gij weet, +mijnheer, dat die beesten al heel wonderlijk gevormd zijn. Ze moeten +zich eerst op hun rug keeren, voordat ze u kunnen ophappen.... en in +dien tijd...." + +Ned Land sprak van dat "ophappen" op een manier, die mij een rilling +over het lijf joeg. + +"Welnu, Koen, wat denkt gij van de haaien?" + +"Ik," zei Koenraad, "zal openhartig spreken." + +"Goed!" dacht ik. + +"Als mijnheer het waagt, dan zie ik niet in waarom zijn trouwe knecht +het ook niet zou doen." + + +HOOFDSTUK XXVII + +Een parel van vijf millioen. + +De nacht viel; ik ging naar bed, doch sliep vrij slecht. De haaien +speelden een belangrijke rol in mijn droomen. + +Den volgenden morgen werd ik om vier uur door den hofmeester gewekt. Ik +stond spoedig op, kleedde mij en ging naar het salon. + +De kapitein wachtte mij reeds. + +"Zijt gij klaar om te vertrekken, mijnheer Aronnax?" vroeg hij. + +"Ik ben gereed." + +"Volg mij dan." + +"En mijn makkers?" + +"Zij zijn reeds gewaarschuwd en wachten ons." + +"Moeten wij onze scaphanders niet aantrekken?" + +"Nog niet. Ik heb den Nautilus niet te dicht bij de kust laten komen, +en wij zijn nog niet op de hoogte van de oesterbank van Manaar. Ik heb +de sloep laten gereed maken, en deze zal ons op de juiste plek brengen +en daardoor een vrij lange wandeling uitsparen. Onze duikertoestellen +liggen in de boot en wij trekken die eerst aan als onze onderzeesche +tocht een aanvang neemt." + +De kapitein geleidde mij naar de groote trap, en kwam met mij +op het plat, waar Ned Land en Koenraad, vol verrukking over het +"pleziertochtje", reeds wachtten. + +Vijf matrozen verbeidden met de riemen in de hand onze komst. + +Het was nog duister; wolken bedekten het luchtruim en lieten slechts +enkele sterren zien; ik keek naar het land; maar ik zag alleen een +donkere lijn, die van het zuid- naar het noordwesten drievierde van +den gezichteinder begrensde. Gedurende den nacht had de Nautilus de +westkust van Ceylon gevolgd, en bevond zich thans in het westelijk +gedeelte van de baai van Manaar. Daar strekte zich onder het donker +water de oesterbank uit, dat onuitputtelijk parelveld, meer dan +twintig kilometer lang. + +De kapitein, mijn beide makkers en ik, gingen achter in de boot +zitten. Een stuurman zat aan het roer, en de matrozen hielden de +riemen gereed: de boot werd afgestooten, en wij waren in het ruime sop. + +De boot richtte zich naar het zuiden; de roeiers haastten zich +niet, en ik merkte op dat de riemen, die met kracht en diep door +het water geslagen werden, slechts om de tien seconden een slag +deden zooals gewoonlijk bij de oorlogsmarine geschiedt. Terwijl de +boot voortschoot, vielen de waterdroppels, als waren ze kokend lood, +van de telkens omhoog gehouden riemen op het donker watervlak; een +kleine bries, die ons uit het zuiden tegemoet woei, deed de boot een +weinig slingeren, en eenige golven spatten tegen den voorsteven van +ons ranke vaartuig uiteen. + +Wij zwegen allen; waaraan dacht kapitein Nemo? Misschien aan het land, +dat hij naderde, en dat hij misschien te nabij kwam; geheel anders +dacht er zeker de Amerikaan over, dien het waarschijnlijk nog te ver +af was. Koenraad zat daar eigenlijk alleen uit nieuwsgierigheid. + +Tegen half vijf werden door de eerste lichtstralen aan den horizon +de lijnen der kust beter zichtbaar. In het oosten was die kust vlak; +naar het zuiden meer bergachtig; wij waren er nog vijf kilometer af, +zoodat zij voor ons oog nog te veel met de nevels op zee ineensmolt. De +zee was geheel verlaten, geen enkele boot, geen enkele duiker. Deze +vereenigingsplaats van de parelvisschers was geheel eenzaam, omdat wij, +zooals de kapitein mij reeds voorspeld had, een maand te vroeg kwamen. + +Om zes uur werd het eensklaps dag, met een snelheid, die aan deze +keerkringsstreken eigen is, waar men geen morgen- of avondschemering +kent. De zonnestralen drongen door het wolkengordijn, dat in het oosten +zichtbaar was; en het schitterend hemellichaam verhief zich snel in het +luchtruim. Ik zag duidelijk het land, met hier en daar enkele boomen. + +De sloep naderde het eiland Manaar, dat voor ons lag +uitgestrekt. Kapitein Nemo was opgestaan en overzag de zee. Op een +teeken lieten de matrozen het anker vallen, doch behoefden den ketting +slechts weinig te vieren, daar de zee hier op zijn hoogst één meter +diep was; op deze plek lag een van de hoogste punten der oesterbank. De +sloep zwaaide onmiddellijk voor het anker om, door toedoen der ebbe, +die haar zeewaarts wilde stuwen. + +"Wij zijn er, mijnheer Aronnax," zei toen de kapitein. "Gij ziet deze +enge baai; hier zullen over een maand de talrijke visschersbooten +der pachters bijeenkomen, en de duikers den bodem stoutmoedig +onderzoeken. Deze baai is voor dit soort van visschen allergunstigst; +zij is tegen de sterkste winden beschut, en de zee is er nooit in +sterke deining, wat voor de duikers zeer gelukkig is. Wij zullen nu +onze scaphanders aandoen en onze wandeling beginnen." + +Ik antwoordde niet, en die verdachte golven bekijkende, begon ik, met +behulp van de matrozen, mijn zwaar pak aan te trekken. De kapitein +en mijn beide makkers kleedden zich ook. Geen van de mannen van den +Nautilus zou ons op dien tocht vergezellen. + +Weldra waren wij tot den hals toe in ons kleed van caoutchouc +opgesloten, en draagbanden bevestigden onze luchttoestellen op den +rug. Van de toestellen van Ruhmkorff was geen sprake; vóor dat ik +mijn hoofd in den koperen helm stak, vroeg ik naar de reden van dit +laatste gemis. + +"Die toestellen zouden nutteloos zijn," antwoordde de kapitein; "wij +dalen, op geen groote diepte af, en de zonnestralen zullen onzen +tocht genoeg verlichten. Bovendien zou het niet voorzichtig zijn +onze electrische lantaarns mee te nemen; het licht kon onverwacht +eens eenig gevaarlijk bewoner dier streken aantrekken." + +Terwijl de kapitein dit zeide, wendde ik mij naar Ned Land en +Koenraad; maar zij hadden hun hoofd reeds in den helm gestoken, +en konden dus niet hooren of antwoorden. Ik richtte nog een laatste +vraag tot den kapitein. + +"En onze wapens?" vroeg ik, "onze geweren?" + +"Geweren, waartoe zouden die dienen? Vallen de bergbewoners den beer +niet aan met den dolk in de hand, en is het staal niet zekerder dan +het lood? Hier is een stevig lemmet; steek het in uw gordel en laat +ons in zee gaan." + +Ik keek naar mijn makkers. Zij waren evenals wij gewapend, maar +bovendien drilde Ned Land een vreeselijkers harpoen, dien hij vóór ons +vertrek in de boot had gelegd. Toen liet ik mij, evenals den kapitein, +den helm opschroeven, en bracht onmiddellijk het luchttoestel in +werking. Een oogenblik daarna lieten de matrozen ons één voor éen in +zee zakken, en op anderhalven meter diepte stonden wij toen op een +met fijn zand bedekten bodem. De kapitein wenkte ons met de hand, +wij volgden hem, en langs een zacht glooiende helling voortstappend, +verdwenen wij weldra onder de golven. + +Nu verlieten mij plotseling alle benauwende gedachten; ik werd +verwonderlijk kalm. De gemakkelijkheid mijner bewegingen vermeerderde +mijn gerustheid, en het vreemde van het schouwspel maakte zich geheel +van mijn geest meester. + +De zon verlichtte reeds genoegzaam het water. De minste voorwerpen +waren zichtbaar; na tien minuten gaans waren wij op vijf meter +diepte, en nu bleven wij op dezelfde hoogte. Evenals de watersnippen +in een moeras, vloden troepen kleine visschen voor ons uit, die tot +de éenvinnigen behoorden, omdat zij geen andere vin hadden dan aan +den staart. + +Het langzamerhand hooger klimmen der zon verlichtte het water hoe +langer zoo meer. Op het fijne zand van den bodem volgde een weg, +als het ware met ronde rotssteenen geplaveid, die met weekdieren en +zoöphyten als met een tapijt bedekt waren. Ik herkende daaronder +verscheidene mij reeds bekende soorten, en onder anderen ook een +afschuwelijk dier, namelijk een groote krab, door Darwin reeds +beschreven, en waaraan de natuur het instinct en de noodige kracht +heeft gegeven om zich met kokosnooten te voeden; het dier klimt op +den oever in de boomen, laat de noten vallen, opdat zij daardoor +zouden barsten en opent ze dan met zijne sterke scharen. Onder de +heldere golven liep de krab met een onvergelijkelijke snelheid, +terwijl kleine zeeschildpadden zich slechts langzaam tusschen de +rotssteenen voortbewogen. + +Tegen zeven uur kwamen wij op de oesterbank, waarop millioenen +parelschelpen te vinden waren. Deze kostbare weekdieren zaten aan +den rotsgrond vast met een bruin weefsel, dat hun belette zich van +de plaats te bewegen: in dit opzicht zijn deze dieren minder zelfs +dan de mossels, wien de natuur niet alle beweegkracht ontnomen heeft. + +De kapitein wees mij met de hand die verbazende opeenstapeling van +schelpen, en ik begreep dat deze mijn waarlijk onuitputtelijk was, +want de scheppingskracht der natuur is grooter dan de verdelgingswoede +van den mensch. Ned Land, getrouw aan het instinct om te vernietigen, +haastte zich de grootste schelpen los te rukken en die in een netje +te doen, dat hij aan den gordel had hangen. Maar wij konden niet +stil blijven staan; wij moesten den kapitein volgen, die langs aan +hem alleen bekende paden voortstapte. De grond rees weer vrij sterk, +en soms kon ik mijn arm boven het water uitsteken. Daarna daalde +de bodem nogmaals; soms gingen wij om puntige rotsen heen, in wier +holen en spleten groote schaaldieren op hunne hooge pooten stonden, +evenals kanonnen op hunne affuiten, en ons met starende oogen aankeken; +voor onzen voet kropen palingen, zeeslangen en een soort inktvisschen, +die hunne voelarmen zoolang als zij konden uitrekten. + +Op dit oogenblik opende zich voor ons een uitgestrekte grot, uitgehold +in eene schilderachtige rots, die met al de plantensoorten der +onderzeesche flora scheen begroeid te zijn. Eerst meende ik dat die +grot geheel donker was; de zonnestralen schenen er langzamerhand in +te verdwijnen, en het licht dat er in doorscheen, beteekende zeer +weinig. De kapitein trad de grot binnen; wij volgden hem. Weldra +gewenden mijne oogen zich aan die betrekkelijke duisternis; +ik onderscheidde de zonderling gevormde gewelven, die door +natuurlijke kolommen gedragen werden; ze stonden op voeten van +graniet, evenals kolommen volgens de Etrurische bouworde. Waarom +bracht onze onbegrijpelijke gids ons in die onderzeesche grot? Ik +zou het weldra zien. + +Nadat wij een vrij steile helling waren afgegaan, kwamen wij onder +in een ronden put; daar hield Nemo stil en wees ons met de hand +een voorwerp, dat ik nog niet had opgemerkt Het was een oester +van buitengewone grootte, een reusachtige schelp, een wijwaterbak, +die een zee van wijwater kon bevatten, een schaal van meer dan twee +meter breed, en derhalve veel grooter dan die, welke den salon van +den Nautilus versierde. + +Ik naderde dit bewonderenswaardig weekdier; met zijn weefsel zat +het op een granietrots vast en daar groeide het geheel alleen in +het kalme water der grot. Ik schatte het gewicht van die oester op +driehonderd kilo; zulk een dier heeft vijftien kilo vleesch, en men +zou de maag van een Gargantua of diergelijken reus moeten hebben, +om er een paar dozijn van op te eten. + +De kapitein kende zeker het bestaan van dit schelpdier; het was de +eerste maal niet dat hij het zag, en ik geloof dat hij er ons heen +geleidde, om ons die bijzonderheid der natuur te doen bewonderen; +ik bedroog mij echter, want de kapitein had er bijzonder belang bij +zich van den tegenwoordigen toestand van de oester te vergewissen. + +De oester was geopend; de kapitein ging er heen en zette er zijn +dolk tusschen, om de schelpen te beletten zich te sluiten; daarop +lichtte hij met de hand het vliesachtig bekleedsel op. dat het +dier omhulde. Daar zag ik tusschen de plooien van het vleesch +een vrije parel, zoo groot als een kokosnoot. Haar ronde vorm, +volmaakte zuiverheid en schoone glans maakten die parel tot een +zeldzame kostbaarheid van onschatbare waarde. Door nieuwsgierigheid +geprikkeld, stak ik de hand uit om haar te grijpen, te betasten, te +wegen! Maar de kapitein hield mij tegen, schudde met het hoofd ten +teeken van afkeuring en trok den dolk snel tusschen de schelpen uit, +die zich onmiddellijk besloten. + +Toen begreep ik wat het plan van den kapitein was. Door die parel in +de oester te laten, gaf hij haar de gelegenheid om te groeien. Elk +jaar werd ze grooter door de afscheiding van het dier, dat er telkens +nieuwe lagen omheen legde. De kapitein kende alléén de grot, waar +deze bewonderenswaardige "vrucht" der natuur rijpte; hij kweekte die +om zoo te zeggen aan, om haar eens in zijn kostbare verzameling op +te nemen. Misschien had hij op voorbeeld van Chineezen en Indiërs +die parel doen voortbrengen, door een stukje glas of metaal in de +oester te leggen, dat daar langzamerhand met parelmoerlagen overtogen +was. In allen gevalle, als ik deze parel vergeleek met de mij bekende, +dan moest ik hare waarde op minstens vijf millioen gulden stellen. Het +was een prachtige zeldzaamheid, doch geen voorwerp van weelde; want +welke vrouwelijke ooren hadden haar ooit kunnen dragen? + +Ons bezoek aan dit kostbaar voorwerp was geëindigd. De kapitein verliet +de grot en wij beklommen de oesterbank weer te midden van het heldere +water, dat door het werk der duikers nog niet troebel werd gemaakt. + +Wij liepen elk afzonderlijk, als ware slenteraars, daar ieder staan +bleef of vooruitging, naarmate hij het in zijn hoofd kreeg. Wat +mij aanging, ik koesterde geen vrees meer voor de gevaren, die mijn +verbeelding zoo bespottelijk overdreven had. De bodem naderde merkbaar +het vlak der zee, en weldra stonden wij in zulk ondiep water, dat +mijn hoofd er boven uitstak. Koenraad kwam naar mij toe, en zijn helm +tegen den mijnen aandrukkende, groette hij mij vriendelijk met zijn +oogen. Deze hoogte was echter maar enkele vademen breed, en weldra +waren wij weer geheel in "ons element" verdwenen. Ik geloof wel dat +ik het nu zoo noemen mag. + +Tien minuten daarna hield de kapitein plotseling stil. Ik dacht dat +hij staan bleef om terug te keeren, doch dit was niet het geval, en +met een beweging van de hand beval hij ons naast hem in een holte neer +te hurken; hij wees naar een punt in het water en ik keek oplettend +toe. Op vijf meter afstand verscheen een schaduw, die tot op den +grond daalde. De verontrustende gedachte aan de haaien schoot mij +weer te binnen, doch ik bedroog mij, ditmaal althans hadden wij met +dit zeemonster nog niet te doen. + +Het was een man, een Hindoe, een donkerkleurige visscher, zonder +twijfel een arme duivel, die voordat de tijd nog daar was reeds iets +zocht te verdienen. Ik zag de kiel van zijn boot eenige voeten boven +zijn hoofd. Herhaaldelijk dook hij en kwam hij weer boven. Een steen, +in den vorm van een suikerbrood, dien hij tusschen zijn voeten geklemd +hield, was met een touw aan zijn boot bevestigd en diende hem om +spoediger op den bodem te komen; dit was zijn eenig werktuig. Toen hij +vijf meter diep op den bodem was afgedaald, wierp hij zich op de knieën +en vulde een zak met oesters, die hij op goed geluk losrukte: dan ging +hij weer naar boven, ledigde den zak, trok den steen naar zich toe, +en begon zijn werk opnieuw, dat telkens slechts dertig seconden duurde. + +De duiker zag ons niet; de schaduw der rots verborg ons voor zijn +oog; en bovendien, hoe zou de arme Hindoe ooit gedroomd hebben dat +menschen, zooals hij, daar onder het water in zijn nabijheid stonden, +al zijn bewegingen bespiedden, en geen enkele bijzonderheid van zijn +visscherij onopgemerkt lieten? + +Verscheidene malen daalde en steeg hij; hij bracht telkens niet meer +dan een dozijn oesters naar boven, want hij moest ze met geweld +losscheuren van de rotsbedding, waarop ze met hun sterk weefsel +vastzaten. En hoevele van die oesters, waarvoor hij zijn leven waagde, +waren nog zonder parels! + +Ik beschouwde hem met bijzondere aandacht. Hij werkte geregeld +voort en gedurende een half uur scheen hem geen enkel gevaar +te bedreigen. Ik raakte dus reeds gewoon aan het schouwspel dier +belangwekkende visscherij, toen ik den Hindoe, op het oogenblik, dat +hij weer op den grond neerknielde, eensklaps hevig zag schrikken, +opstaan en een sprong doen om weer naar boven te komen. Ik begreep +zijn ontsteltenis. Een reusachtige schaduw vertoonde zich boven den +ongelukkigen duiker; het was een groote haai, die met vurig oog en +geopende kaken dwars op hem aankwam. + +Ik was stom van ontzetting en niet in staat mij te bewegen. Het +verslindende dier snelde op den Hindoe toe; deze sprong op zijde en +vermeed daardoor wel den beet van het dier, maar geenszins een slag +met den staart, want hij kreeg een klap tegen de borst en viel op den +grond neer. Dit tooneel duurde nauwelijks eenige seconden. De haai +kwam terug, en zich op den rug wentelend, maakte hij zich gereed om +zijn slachtoffer in tweeën te bijten, toen ik den kapitein, die naast +mij zat, plotseling voelde opstaan. Met den dolk in de hand trad hij +recht op het monster toe en maakte zich gereed om het te bestrijden. + +Op het oogenblik dat de haai den ongelukkigen visscher wilde aanvatten, +zag hij zijn nieuwen vijand, en zich weer op den buik wentelend, +zwom hij ijlings naar dezen toe. + +Nog zie ik de houding van kapitein Nemo; een weinig ineengebogen, +wachtte hij met bewonderenswaardige koelbloedigheid het vreeselijk +dier af, en toen het zich op hem wilde werpen, sprong de kapitein +verbazend vlug op zijde, vermeed den schok en stak het beest zijn dolk +in den buik. Dit was slechts een begin, want nu ving een ontzettende +strijd aan. + +De haai brulde om zoo te zeggen; het bloed stroomde uit zijn wond, +het zeewater werd rood gekleurd, zoodat ik door het ondoorschijnende +der vloeistof bijna niets meer zag. Eindelijk bemerkte ik in een helder +oogenblik den stoutmoedigen kapitein weer, die zich aan een der vinnen +van het dier had vastgeklampt, den buik van het monster met dolksteken +als doorploegde, en hem toch den beslissenden stoot niet in het hart +kon geven. De haai bracht het water door zijn woedende stuiptrekkingen +in hevige beweging, zoodat ik verscheiden malen op het punt stond mijn +evenwicht te verliezen. Ik had den kapitein te hulp willen snellen, +doch van afgrijzen als aan den grond genageld, stond ik bewegingloos. + +Ik keek met verwilderd oog; ik zag den strijd van vorm veranderen: +de kapitein werd door het groote gewicht dat op hem drukte, tegen +den grond geworpen; toen openden zich de kaken van het dier op +huiveringwekkende wijze, en het zou met den kapitein gedaan geweest +zijn, als Ned Land niet zoo snel als de gedachte den haai met de punt +van zijn vreeselijken harpoen had getroffen. Het water werd geheel +door bloed gekleurd, en door den haai met onbeschrijfelijke woede in +beweging gebracht. Ned Land had zijn doel niet gemist; het waren de +laatste stuiptrekkingen van het monster, dat in het hart getroffen, +zulke vreeselijke bewegingen maakte, dat Koenraad er door tegen den +grond werd geworpen. + +Ned Land richtte ondertusschen den kapitein op, die gelukkig zonder +eenige wond opstond, recht naar den Hindoe ging, het touw doorsneed, +waarmede deze aan den steen gebonden was, hem in zijn armen nam en +hem met een krachtigcn stoot naar de oppervlakte duwde. + +Wij volgden hem alle drie, en eenige oogenblikken daarna kwamen wij, +wonderbaarlijk gered, bij de boot van den visscher. De tweede zorg +van den kapitein was, om den ongelukkige weer in het leven te roepen; +ik wist niet of hij daarin slagen zou; ik hoopte het wel, want de +arme duivel had niet lang onder water gelegen; maar de slag met den +staart van het monster kon hem gedood hebben. + +Gelukkig zag ik den drenkeling door het krachtig wrijven van den +kapitein en Koenraad langzamerhand het bewustzijn herkrijgen; hij +opende de oogen weder. Hoe groot moeten zijn verbazing en zijn schrik +niet geweest zijn, toen hij vier groote koperen hoofden over zich +heen gebukt zag! En bovenal, wat moest hij wel denken, toen kapitein +Nemo, een zakje met parels te voorschijn halend, hem dit in de hand +drukte? Deze schitterende aalmoes van den waterman werd door den armen +Singalees bevend aangenomen. Zijn verwilderde oogen duidden bovendien +genoegzaam aan, dat hij niet wist aan welke bovenmenschelijke wezens +hij het leven en fortuin tegelijk te danken had. + +Op een teeken van den kapitein gingen wij weer naar de oesterbanken, +en den reeds afgelegden weg nogmaals volgende, kwamen wij na een half +uur gaans bij het anker, waaraan de sloep van den Nautilus vastlag. + +Toen wij aan boord waren, ontdeden wij ons met behulp der matrozen +van de zware koperen helmen. Het eerste woord van den kapitein was +voor den Amerikaan. + +"Ik dank u, Ned Land," zei hij. + +"Het is een wederdienst, kapitein," antwoordde deze, "ik was nog bij +u in schuld." + +Een glimlach speelde om de bleeke lippen des kapiteins, en dit was +alles. "Naar den Nautilus!" beval hij kortaf. + +De sloep vloog over de baren; eenige minuten later ontmoetten wij +het lichaam van den dooden haai. + +Aan de zwarte kleur van het uiteinden der vinnen herkende ik er een van +de vreeselijkste soort uit den Indischen Archipel. Het dier was ruim +8 meter lang; de bek besloeg een derde deel van het lichaam. Het beest +was nog jong, zooals men aan de zes rijen tanden zien kon, die in den +vorm van gelijkbeenige driehoeken in de bovenkaak zaten. Koenraad +bekeek het beest met een wetenschappelijke belangstelling, en +ik ben er zeker van dat hij het reeds bij een bijzondere klasse +indeelde. Terwijl ik dat levenlooze lichaam beschouwde, verscheen +er plotseling een dozijn van die vraatzuchtige dieren om onze sloep; +maar zonder zich om ons te bekommeren, wierpen zij zich op het kreng +en betwistten er elkander de brokken van. + +Om half negen waren wij weder op den Nautilus; daar overdacht ik +de bijzonderheden van onzen tocht naar de oesterbank van Manaar; +twee opmerkingen kwamen mij als vanzelf voor den geest; ik dacht +vooreerst aan de onvergelijkelijke stoutmoedigheid van kapitein Nemo, +en ten anderen aan zijn opoffering voor een menschelijk wezen, een +der schepsels, wier geslacht hij, door altijd op zee te blijven, +vermeed. Hoe het ook zij, die vreemdsoortige man was er nog niet in +geslaagd zijn hart geheel te verstalen. Toen ik hem die opmerking +maakte, antwoordde hij mij met eenigszins bewogen stem: + +"Die Singalees, mijnheer de professor, is een bewoner van het land +der verdrukten, ik behoor en zal tot mijn laatsten ademtocht tot dat +land behooren." + + +HOOFDSTUK XXVIII + +De Roode Zee. + +In den loop van 29 Januari verdween het eiland Ceylon aan den +gezichteinder, en de Nautilus gleed met een vaart van twintig kilometer +door dien doolhof van kanalen, die de Maladiven van de Laccadiven +scheiden. Hij liep onmiddellijk langs het eiland Kittan, dat door +koralen gevormd, door Vasco de Gama in 1499 ontdekt werd, en een van +de negentien voornaamste eilanden is van den Laccadiven-archipel, +welke tusschen 10° en 14° 30' N.B. en 69° en 50° 72' O.L. ligt. + +Wij hadden toen 16220 kilometer afgelegd, sedert wij de Japansche +zee verlaten hadden. + +Den volgenden dag, 30 Januari, kwam de Nautilus weer boven, doch wij +hadden geen land in het gezicht; de richting was N.N.W. en wij naderden +de zee van Osman, tusschen Arabië en Voor-Indië, waarin de Perzische +golf hare monding heeft. Wij voeren in een zee zonder ingang. Waar +bracht ons kapitein Nemo toch heen? Ik zou het niet hebben kunnen +zeggen; Ned Land was daarover zeer ontevreden, toen hij er mij dien +dag naar vroeg. + +"Wij gaan daarheen waar de luimen van den kapitein ons voeren willen, +Ned," zei ik. + +"Die luimen kunnen ons niet ver brengen," antwoordde de Amerikaan. "De +Perzische golf heeft geen uitgang, en als wij er binnenvaren; zullen +wij spoedig langs dienzelfden weg moeten terugkeeren." + +"Welnu, wij zullen dan terugkeeren, Ned, en als de Nautilus daarna +de Roode zee bezoekt, bestaat de straat van Bab-el-Mandeb toch nog +altijd om ons door te laten." + +"Ik zal u wel niet behoeven te zeggen, mijnheer," antwoordde Ned Land, +"dat de Roode zee even goed is afgesloten als de Perzische golf, +omdat het Kanaal van Suez nog niet is doorgegraven; en al ware dit het +geval, dan zou dit geheimzinnig vaartuig zich toch niet in dat door +sluizen afgesloten water wagen. De Roode zee is dus ook de weg niet, +langs welken wij Europa zullen bereiken." + +"Ik heb ook niet gezegd, dat wij naar Europa gaan." + +"Wat veronderstelt gij dan?" + +"Ik veronderstel, dat de Nautilus, na de merkwaardige zee tusschen +Arabië en Egypte bezocht te hebben, naar den Indischen Oceaan terug +zal keeren, hetzij door het kanaal van Mozambique, hetzij langs de +Maskarenen, om zich van daar naar de Kaap de Goede Hoop te richten." + +"En als wij daar zijn?" vroeg Ned Land met bijzonderen nadruk. + +"Welnu, dan zullen wij den Atlantischen Oceaan bezoeken, dien wij +nog niet kennen. Maar zeg eens, vriend Ned, verveelt u dan die +onderzeesche reis? Hebt gij dan reeds overgenoeg van het steeds +afwisselend schouwspel der onderzeesche wonderen? Wat mij aangaat, +ik zal met groote spijt een reis zien eindigen, waartoe zoo weinig +menschen in de gelegenheid zijn geweest." + +"Maar weet gij wel, mijnheer Aronnax," vroeg de Amerikaan, "dat wij +nu haast drie maanden op dien Nautilus gevangen zitten." + +"Neen, Ned, dat weet ik niet, ik wil het niet weten, en ik tel niet +eens de dagen of de uren." + +"En wat zal het einde zijn?" + +"Dat zullen wij mettertijd zien. Bovendien kunnen wij er niets aan +doen, en wij verpraten daarover onnut onzen tijd. Als je mij kwaamt +zeggen, Ned: 'er bestaat kans om te ontsnappen,' dan zou ik er eens +met je over praten; maar zoover is het nog niet, en om ronduit te +spreken, geloof ik ook niet dat de kapitein zich ooit in de Europeesche +zeeën waagt." + +Door dit korte gesprek zal men gewaar worden dat ik dweepte met den +Nautilus en als het ware met den kapitein vereenzelvigd was. Wat Ned +Land aanging, hij eindigde het gesprek met als tot zich zelven te +zeggen: "dat is alles goed en wel, maar volgens mijn meening bestaat +er geen genoegen met dwang." + +Gedurende vier dagen, dus tot 3 Februari, doorkliefde de Nautilus de +zee van Oman met verschillende snelheid en op onderscheiden diepte. Het +vaartuig ging onzeker voorwaarts, alsof men aarzelde welken weg te +kiezen, maar het kwam nimmer over den kreeftskeerkring uit. + +Toen wij die zee verlieten, hadden wij een oogenblik Mascate, de +belangrijkste stad van Oman, in het gezicht. Ik bewonderde het vreemde +uiterlijk dier plaats, te midden van de haar omringende zwarte rotsen, +waartegen de witte forten en huizen zoo helder afsteken. Ik zag den +ronden koepel der moskeeën, de bevallige punten der minarets, en de +met frisch groen bedekte terrassen, maar het was slechts voorbijgaand, +want de Nautilus schoot weldra weer onder de golven voorwaarts. Toen +volgden wij op een afstand van zes kilometer de bochtige kusten van +Mahrah en Hadhrahmout in het zuiden van Arabië, met hare bergen, +waarop zich hier en daar eenige bouwvallen vertoonden. Den 5den +Februari kwamen wij de golf van Aden binnen, die er uitziet als een +trechter, dien men in den hals eener flesch heeft gestoken; die flesch +is de roode zee, en de hals is Bab-el-Mandeb, waardoor het water uit +de Indische zee in de Roode getapt wordt. + +Den volgenden dag dreef de Nautilus in het gezicht van Aden, dat op +een klein schiereiland ligt, een soort van ontoegankelijk Gibraltar, +waar de Engelschen forten hebben gebouwd nadat zij het in 1839 bezet +hadden. Ik zag de achthoekige minarets der stad, die volgens den +geschiedschrijver Edrisi vroeger de rijkste en meest handeldrijvende +stapelplaats der geheele kust was. + +Ik meende wel dat kapitein Nemo nu zou terugkeeren, doch ik bedroog +mij en tot mijn groote verbazing deed hij dit niet. Den 7den Februari +kwamen wij in de straat van Bab-el-Mandeb, dat in het Arabisch +beteekent "Tranenpoort." Zij is twintig kilometer breed en twee en +vijftig lang; de Nautilus liep met volle vaart in minder dan een +uur er door, doch ik zag niets, zelfs niet het eiland Perim, dat de +Engelsche regeering heeft doen bezetten, om daardoor de stelling van +Aden te versterken. Er kwamen voortdurend te veel stoombooten der +Engelsche of Fransche maildiensten door deze nauwe zeestraat dan dat +de Nautilus er zich kon vertoonen; daarom bleef zij wijselijk onder +water. Eindelijk waren wij des middags in de Roode zee. + +De Roode zee, de beroemde golf der bijbelsche overlevering, die +nooit door regen verfrischt wordt, waarin geen enkele stroom zijn +water uitstort, die door gestadige uitdamping onophoudelijk water +verliest, zoodat zonder toevoer uit de Indische zee de hoogte +jaarlijks anderhalven meter verminderen zou! Zonderlinge golf dus, +die wanneer zij als een meer geheel door het land ingesloten was, +misschien volkomen zou uitdrogen; zij verschilt in dit opzicht dus +geheel van de naburige Kaspische en Doode zeeën, wier peil slechts +zooveel door verdamping verlaagt, als de massa water bedraagt, die +er door de rivieren wederom wordt ingebracht. + +De Roode Zee heeft een lengte van 2600 kilometer, en is gemiddeld +240 kilometer breed. In den tijd van de Ptolemaeën en der Romeinsche +keizers was zij de groote slagader van den wereldhandel, en de +doorgraving der landlengte van Suez heeft haar de belangrijkheid van +vroeger eeuwen geheel teruggegeven. + +Ik wilde niet eens trachten te begrijpen, waarom de kapitein besloot +ons in deze golf te brengen, maar zonder voorbehoud keurde ik het goed +dat de Nautilus er binnen voer. Wij vorderden met geringe snelheid, +en dreven dan eens aan de oppervlakte, dan weer onder water, als wij +eenig schip moesten vermijden; zoodat ik gelegenheid had de oppervlakte +en den bodem van deze merkwaardige zee beide te beschouwen. + +Den 8sten Februari kregen wij bij het aanbreken van den dag Mekka in +het gezicht; de stad ligt thans in puin, de muren zouden bij een enkel +kanonschot instorten, en worden ter nauwernood door eenige dadelboomen +beschaduwd. Het was eertijds een belangrijke stad met zes openbare +marktpleinen, zevenentwintig moskeeën en de muren, die door veertien +forten beschermd werden, hadden een omtrek van drie kilometer. + +Daarop naderde de Nautilus de Afrikaansche kust, waar de diepte der +zee veel grooter is. Daar konden wij in het kristalhelder water door de +ruiten van den salon die prachtige struiken van schitterende koralen, +en de uitgestrekte rotswanden beschouwen, waarop een heerlijk schoon +tapijt van zeewier en andere zeeplanten was uitgespreid. Welk een +onbeschrijfelijk schouwspel, en welk een verscheidenheid van vormen en +kleuren langs die klippen en vulkanische eilandjes, die de Lybische +kust omzoomen! Doch die flora verscheen in al hare schoonheid langs +de oostkust, waar de Nautilus weldra heenging; het was op de kust van +Tehema; want toen zagen wij die verscheidenheid van planten niet alleen +onder het vlak der zee, maar zij slingerden zich zelfs tot op tien +voet hoogte ook daar boven in elkander; de laatsten waren grilliger +van vorm, doch minder kleurig dan de eersten, omdat de voedingkracht +van het water de frischheid der kleuren waarschijnlijk meer bevorderde. + +Hoeveel aangename uren bracht ik voor de ramen van den salon +door! Hoeveel nieuwe voorwerpen uit de onderzeesche dieren- en +plantenwereld bewonderde ik niet in den schijn van ons electrisch +licht! Paddenstoelvormige sponzen, leigrijze kliprozen, onder anderen +de thalassiantus aster (bloeiende zeeasters), kriskoralen als fluiten, +slechts wachtende op den adem van Pan, schulpen die men elders niet +aantreft, uitloopende in korte spiralen en vastzittende in holligheden +van sterkoralen, en eindelijk bij duizenden de gewone spons die ik +nog niet had opgemerkt. + +De spons is geen plantaardig voorwerp, zooals nog door sommige +natuuronderzoekers beweerd wordt, maar een dier, dat echter op den +allerlaagsten trap van dierlijk leven en nog beneden de koralen +staat. Dat het een dier is, lijdt geen twijfel; zelfs moet men zich +losmaken van de meening der ouden, die de sponsen beschouwden als +plantdieren, voorwerpen tusschen de planten- en de dierenwereld +staande. Ik moet echter aanmerken, dat de natuuronderzoekers het +niet eens zijn over de plaats, die aan de sponsen moet worden +toegekend. Sommigen rekenen ze tot de poliepen, anderen, waaronder +Milne Edwards, willen ze geheel afzonderlijk geplaatst hebben. + +De sponsachtige lichamen tellen omtrent driehonderd soorten; zij +worden in zeer vele zeeën aangetroffen; zelfs ook in enkele stroomen, +en heeten dan riviersponsen. Maar het meest vindt men ze in de +Middellandsche Zee, in den Griekschen Archipel, langs de Syrische +Kust en in de Roode Zee. Daar vindt men dan ook die fijne, zachte +sponsen, die wel eens met anderhalf honderd frank betaald werden, +de geelachtige Syrische, de harde Barbarijsche en andere, Maar daar +ik geen hoop kon voeden om deze plantdieren in de nabijheid van een +der Levant-steden--van welke ons de landengte van Suez scheidde--in +oogenschouw te kunnen nemen, vergenoegde ik mij er in de Roode Zee +kennis mee te maken. + +Ik riep dus Koenraad bij mij, terwijl de Nautilus, ter diepte van +acht tot negen meter, zachtjes langs de fraaie rotsen der oostelijke +kust gleed. + +Daar groeiden allerlei sponsen, gestengelde, gebladerde, bolvormige, +gevingerde. Zij beantwoordden juist aan de bijnamen; korfjes, bekers, +spinrokken, elandhorens, leeuwenpooten, pauwstaarten, Neptunus +handschoenen, die de visschers, dichterlijker van uitdrukking dan de +mannen der wetenschap, er aan gegeven hebben. Uit haar vezelachtig +weefsel, dat met een half-vloeibare geleiachtige zelfstandigheid bedekt +is, schoten onophoudelijk kleine waterstralen, door een samentrekkende +kracht uitgespoten, nadat dit water eerst leven had gewekt in iedere +holligheid. Deze zelfstandigheid verdween na den dood van de poliep +en gaf, vergezeld met het afgeven van ammoniak, een afschuwelijken +stank. Er blijft dan niets over dan de hoornachtige vezelstof, +waaruit de gewone rotsachtige sponsen bestaan, die naar gelang +van zachtheid en andere dergelijke eigenschappen, tot verschillend +huiselijk gebruik dienen. + +Deze poliepaardige plantdieren zaten aan rotsen, aan schulpen van +weekdieren en zelfs aan de waterplanten. Zij vulden zelfs de kleinste +spleten; sommigen spreidden zich uit, anderen richtten zich overeind +of hingen als koraalvormige uitwassen nederwaarts. Ik vertelde aan +Koenraad, dat die sponsen op tweeërlei wijze gevischt worden, met een +dreg of met de hand. Deze laatste handelwijze, waarvoor duikers noodig +zijn, is de verkieslijkste, want als men het weefsel weet te sparen, +zijn de sponsen er des te meer om waard. + +De andere plantdieren, die naast de sponsachtige leefden, bestonden +voornamelijk in zeer fraaie soorten van zeekwallen; onder de weekdieren +merkte ik onderscheidene soorten van calmars of blakvisschen op, die +volgens d'Orbigny aan de Roode Zee bepaald eigen zijn, gelijk ook +onder de kruipende dieren de schilpadden, die den bijnaam Virgala +hebben en tot de soorten behooren, die een gezochte, voedzame en +smakelijke spijze opleveren. + +Visschen waren er zeer talrijk; sommige soorten zeer merkwaardig. Die, +welke door den Nautilus met haak en lijn werden gevangen, bijv. de rog, +waaronder de gemarmerde, met blauwachtige vlekken en dubbel getanden +staart, die met zilverkleurigen rug, die met een punt-staart en +vinnen ter grootte van een paar meter, de tandelooze, de haaiachtige +en kraakbeenachtige, tot de familie der roggen behoorende; voorts +koffervisschen (osiraciou), waaronder de drommedaris met een bultvormig +uitwas; uitloopende in een omgebogen stekel van anderhalven voet +lengte; ook nog palingen met zilverkleurigen staart, blauwachtigen rug +en bruine borstvinnen met grijs omboord; lipvisschen en een menigte +andere zeedieren. + +Den 9den Februari dreef de Nautilus in het breedste gedeelte der Roode +zee, dat tusschen Suakin op de west- en Ghunfuda op de oostkust, +ter breedte van 190 kilometer gevonden wordt. Nadat de zonshoogte +genomen was, kwam de kapitein op het plat, waar ik mij op dat oogenblik +bevond. Ik besloot bij mij zelven hem niet weer naar beneden te laten +gaan, voordat ik iets meer van zijn verdere plannen wist. Toen hij mij +zag, kwam hij naar mij toe, bood mij een sigaar aan en zei: "Welnu, +mijnheer de professor, hoe vindt gij de Roode zee? Hebt gij de wonderen +goed bekeken die zij bevat, de visschen en zoöphyten, de sponsenbedden +en koraalbosschen? Hebt gij de steden op de kust kunnen zien?" + +"Ja, kapitein," antwoordde ik, "en de Nautilus heeft die studie +wonderwel bevorderd: het is een verstandig schip." + +"Zeker, mijnheer, verstandig, stoutmoedig en onkwetsbaar; het is niet +bevreesd voor de vreeselijke stormen, stroomen of klippen dezer zee."' + +"Deze zee wordt inderdaad als een van de onstuimigste opgegeven, +en indien ik mij niet bedrieg, dan stond zij in de oudheid in den +slechtsten reuk." + +"Afschuwelijk, mijnheer Aronnax; de Grieksche en Latijnsche +geschiedschrijvers spreken niet in haar voordeel, en Strabo zegt, +dat zij vooral zeer onstuimig is in den tijd van de zomerwinden en +van de regens. De Arabische schrijver Edrisi verhaalt, dat tal van +groote schepen op de zandbanken te gronde gingen, en dat niemand het +waagde er 's nachts te varen. Het is, zooals hij zegt, een zee, waar +de vreeselijkste orkanen heersenen, vol onherbergzame eilanden, en die +noch in de diepte, noch op hare oppervlakte iets goeds oplevert. Zoo +is toch de door Arrianus, Agatharchides en Artimidorus uitgedrukte +meening. + +"Men ziet het wel," antwoordde ik, "dat de geschiedschrijvers niet +aan boord van den Nautilus geweest zijn." + +"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein lachend, "en in dat opzicht +zijn de nieuwere schrijvers niet veel verder dan de oude. Er zijn +eeuwen noodig geweest om de kracht van den stroom na te gaan; wie +weet of men over honderd jaar wel een tweeden Nautilus zien zal! De +wetenschap vordert slechts langzaam, mijnheer Aronnax." + +"Zeker," antwoordde ik, "gij zijt met uw vaartuig een eeuw vooruit, +misschien wel meer dan éen. Hoe ongelukkig, dat zulk een uitvinding +met den uitvinder moet te gronde gaan!" + +De kapitein gaf geen antwoord; na eenige minuten zwijgens hernam hij; +"Gij spraakt van de meening der oude geschiedschrijvers over de +gevaren, waarmee de vaart over de Roode zee vergezeld gaat?" + +"Ja," antwoordde ik, "maar was hun vrees niet overdreven?" + +"Ja en neen, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, die de Roode +zee nauwkeurig scheen te kennen. "Wat nu niet meer gevaarlijk is +voor nieuwere goed gebouwde schepen, die zich door stoomkracht naar +willekeur kunnen bewegen, was het wel voor alle soort van vaartuigen +der ouden. Stel u die zeevaarders der oudheid voor in hun schuiten, +wier planken met palmvezels aan elkander genaaid, met gesmolten +hars gebreeuwd, en met zeehondenvet besmeerd waren. Zij hadden geen +instrumenten om hun richting waar te nemen, en zij voeren maar op +de gis, te midden van hun geheel onbekende stroomen. Onder zulke +omstandigheden moesten schipbreuken dikwijls voorkomen; maar in onzen +tijd hebben de stoombooten, die tusschen Suez en Indië dienst doen, +niets meer van de stormen in deze zee te vreezen. Gezagvoerders en +reizigers brengen voor hun vertrek geen zoenoffers meer, en als zij +terugkomen, gaan zij niet meer met kransen en linten getooid, den goden +in den eersten den besten tempel danken voor hun behouden aankomst." + +"Ik stem dit toe, want de stoom schijnt de dankbaarheid in het hart +der zeelieden te hebben uitgedoofd. Maar kapitein, daar gij deze zee +bijzonder schijnt bestudeerd te hebben, zult gij mij misschien wel +kunnen zeggen hoe haar naam ontstaan is?" + +"Hiervoor zijn verschillende uitleggingen, mijnheer. Wilt gij de +meening van een kronijkschrijver uit de 14de eeuw weten?" + +"Gaarne." + +"Die phantast beweert, dat die naam er aan gegeven werd na den +doortocht der Israëlieten, toen de Egyptische Pharao was omgekomen in +de golven, welke zich op Mozes' bevel over hem sloten; 'ten teeken +van dit wonder,' zegt hij, 'werd de zee rood en vermiljoen, en men +noemt haar sedert dien tijd niet anders dan de Roode zee.'" + +"Dat is een dichterlijke verklaring, kapitein, maar daar ben ik niet +mee tevreden. Ik vraag u dus hoe gij zelf er over denkt?" + +"Ik geloof, mijnheer Aronnax, dat men in die benaming de vertaling +zien moet van het Hebreeuwsche woord 'Edom' en als de ouden haar dien +naam gaven, was het om de bijzondere kleur van het water." + +"Tot nog toe heb ik echter enkel helder water, zonder eenige bijzondere +kleur gezien." + +"Zonder twijfel; maar als gij verder de zee inkomt, zult gij die +zonderlinge tint opmerken. Ik herinner mij de golf van Suez bij Tor +geheel roodgekleurd te hebben gezien, even alsof het een meer met +bloed was." + +"En schrijft gij die kleur aan mikroskopisch fijn zeewier toe?" + +"Ja, het is een purperkleurige slijmachtige stof, voortgebracht +door kleine plantjes, waarvan er 40.000 noodig zijn om een kubieken +millimeter te vullen. Misschien zult gij er wel zien, als wij bij +Tor komen." + +"Het is dus de eerste maal niet, kapitein, dat gij met den Nautilus +in de Roode zee komt?" + +"Neen, mijnheer." + +"Omdat gij straks gesproken hebt van den doortocht der Israëlieten +en de vernietiging van het Egyptische leger, wilde ik van u wel eens +weten of gij onder water de sporen van dit groot geschiedkundig feit +ook herkend heb?" + +"Neen, mijnheer de professor, en dit om een goede reden." + +"Welke?" + +"Omdat de plaats, waar Mozes met zijn volk is doorgetrokken, zoo +verzand is, dat de kameelen er ter nauwernood tot aan de knieën door +het water gaan. Gij begrijpt, dat mijn Nautilus er dus geen vaarwater +vinden kan." + +"En die plaats?" vroeg ik. + +"Die plaats is een weinig boven Suez gelegen, in den zeearm, die +vroeger een diepen inham vormde, toen de Roode zee zich nog tot aan +de Bittermeren uitstrekte. Of die doortocht een wonder is geweest +of niet, zeker is het dat de Israëlieten daar doorgetrokken zijn om +het Heilige land te bereiken, en dat het leger van den Egyptischen +koning juist op die plek is omgekomen. Ik geloof dus, dat, als men +in dat zand ging graven, men een groote menigte Egyptische wapenen +en werktuigen zou vinden." + +"Dat is duidelijk," antwoordde ik, "en het is voor de oudheid-kenners +te hopen, dat men vroeg of laat die opgravingen zal beginnen, +wanneer na de doorgraving der landengte van Suez hier nieuwe steden +zullen verrijzen. Voor vaartuigen als de Nautilus is het een zeer +ondoelmatig kanaal!" + +"Zeker, maar nuttig voor de geheele wereld; de ouden hadden het +wel begrepen, dat het in het belang van hun handel zou zijn om de +Roode en Middellandsche Zeeën met elkander te verbinden; doch zij +dachten er niet aan een regelrecht kanaal te graven en zij gebruikten +daarvoor gedeeltelijk den Nijl. Waarschijnlijk werd met het kanaal, +dat deze rivier met de Roode zee verbindt, een aanvang gemaakt onder +Sesostris, ten minste als men de overlevering gelooven mag. Zeker is +het dat in 615 v. Chr. Necho een kanaal begon te graven, dat door +het oostelijkste deel van Egypte gaande, met Nijlwater zou gevoed +worden. Men kon dit kanaal in vier dagen opvaren, en het was zoo breed, +dat twee roeischepen elkander gemakkelijk konden voorbijkomen. Het werd +door Darius Hystaspes voortgezet en waarschijnlijk onder Ptolemaeus +II voltooid. Strabo zag het gebruiken, maar de zwakke helling tusschen +het punt van aanvang bij Bubastis en de Roode zee, maakte het slechts +gedurende eenige maanden van het jaar bevaarbaar. Dit kanaal diende +tot op den tijd van de Antonijnen voor den handel; verlaten, verzand +en later hersteld op last van kalif Omar, werd het in 761 of 762 +door kalif Ahnansor onbevaarbaar gemaakt, omdat hij wilde beletten, +dat men levensmiddelen zou brengen naar Mohammed Ben Abdullah, die +tegen hem in opstand was. Gedurende den tocht naar Egypte vond uw +generaal Bonaparte de sporen dezer werken in de woestijn van Suez, +en door den vloed overvallen, was hij bijna omgekomen, voordat hij +Hadjaroth had kunnen bereiken, waar Mozes 3500 jaren vóór hem zijn +legerkamp had opgeslagen." + +"Welnu, kapitein, wat de ouden niet hebben durven ondernemen, de +verbinding tusschen de beide zeeën, waardoor de weg van Marseille naar +Indië 9000 kilometer korter zal worden, dat heeft de Lesseps gedaan +en binnen kort zal hij Afrika tot een groot eiland gemaakt hebben." + +"Ja, mijnheer Aronnax, gij hebt reden om op uw landgenoot fier te +zijn. Hij is een man die eene natie meer tot eer verstrekt dan de +grootste veldheeren. Hij had, evenals vele anderen, met moeielijkheden +en tegenstand te kampen, maar hij heeft gezegevierd, want hij bezat +een vasten wil. Het is treurig als men bedenkt dat dit werk, dat door +alle natiën te zamen had moeten ondernomen worden, en dat voldoende +zou geweest zijn om de regeering van een vorst beroemd te maken, +slechts gelukt is door de geestkracht van een enkel man; eere zij +dus aan de Lesseps!" + +"Ja, eere aan dien grooten burger," antwoordde ik, verwonderd over +den toon waarop kapitein Nemo gesproken had. + +"Ongelukkig," hernam hij, "kan ik u niet door het Kanaal van Suez +brengen; maar gij kunt overmorgen de lange havenhoofden van Port-Said +zien, als wij in de Middellandsche zee zijn." + +"In de Middellandsche zee?" + +"Ja, mijnheer; verwondert u dat?" + +"Het verwondert mij dat wij er overmorgen reeds zullen zijn." + +"Zoo?" + +"Ja, kapitein, hoewel ik mij eigenlijk over niets meer verwonderen +moest sedert ik bij u aan boord ben." + +"Maar waarom verwondert het u?" + +"Over de ijzingwekkende snelheid, waarmede de Nautilus om Afrika zal +moeten varen, om overmorgen in de Middellandsche zee te zijn!" + +"En wie zegt u dat wij om Afrika heengaan, mijnheer de professor? + +"Wie spreekt er van om langs de Kaap de Goede Hoop te varen?" + +"Althans als de Nautilus niet over land of over de landengte +heengaat...." + +"Of er onder door, mijnheer Aronnax. + +"Er onder door?" + +"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein bedaard. "Sedert lang heeft de +natuur onder de landengte gevormd, wat de menschen er boven op maken." + +"Hoe! bestaat er een doortocht?" + +"Ja een onderaardsche doorgang, waaraan ik den naam van Arabischen +tunnel gegeven heb. Deze begint even beneden Suez en eindigt in de +golf van Pelusium." + +"Maar de landengte bestaat enkel uit beweegbaar zand?" + +"Tot op zekere diepte; maar op vijftig meter vindt men reeds een +onwrikbaren rotsgrond." + +"En hebt gij dien doorgang bij toeval ontdekt?" vroeg ik hoe langer +zoo meer verbaasd. + +"Door toeval en redeneering, of eigenlijk nog meer door de laatste +dan door het eerste." + +"Ik luister, kapitein, doch kan het haast niet gelooven." + +"Och, mijnheer! 'zij hebben ooren en hooren niet,' zal ten allen +tijde waar blijven. Niet alleen bestaat die doorgang, doch ik ben +er verscheiden malen doorgegaan. Zonder dat zou ik mij nu niet in de +Roode zee gewaagd hebben." + +"Ben ik ook onbescheiden, als ik u vraag hoe gij dien tunnel ontdekt +hebt?" + +"Mijnheer," antwoordde mij de kapitein, "er kan geen geheim bestaan +tusschen menschen, die elkander niet meer verlaten moeten." + +Ik lette schijnbaar niet op dit gezegde en wachtte op het verhaal +van den kapitein. + +"Het is de redeneering van een natuuronderzoeker, mijnheer de +professor," zei hij, "die mij er toe gebracht heeft dezen doorgang +te ontdekken, welken ik alleen ken. Ik had opgemerkt dat er in de +Roode en Middellandsche Zeeën een zeker aantal van volkomen dezelfde +vischsoorten gevonden werd. Toen ik hiervan zeker was, vroeg ik mij +af of er geen gemeenschap tusschen de beide zeeën bestond. Zoo ja, +dan moest de onderaardsche stroom noodwendig van de Roode naar de +Middellandsche Zee gaan, omdat het peil der beide zeeën verschilt. Ik +ving dus een groot aantal visschen in den omtrek van Suez, deed hun een +koperen ringetje aan den staart, en wierp ze toen weer in zee. Eenige +maanden daarna ving ik aan de kust van Syrië eenige van die visschen +met zulk een ring. De gemeenschap tusschen de beide zeeën was dus +bewezen. Ik zocht haar met mijn Nautilus, ik ontdekte die, waagde +mij er in, en weldra, mijnheer de professor, zult ook gij door den +Arabischen. tunnel gevaren zijn." + + +HOOFDSTUK XXIX + +De Arabische Tunnel. + +Dienzelfden dag deelde ik aan Koenraad en Ned Land het gedeelte van +het gesprek mede, dat hun belang kon inboezemen. Toen ik hun vertelde +dat wij binnen twee dagen in de Middellandsche Zee zouden zijn, +klapte Koenraad in de handen, maar de Amerikaan trok de schouders op. + +"Een onderzeesche tunnel!" riep hij uit, "een gemeenschap tusschen +de beide zeeën! Wie heeft daar ooit van gehoord?" + +"Vriend Ned," zei Koenraad, "hadt gij ooit van den Nautilus hooren +spreken? Neen! En toch bestaat die. Trek dus niet zoo lichtvaardig +de schouders op, en twijfel niet aan de dingen, onder voorwendsel +dat gij er nooit van hebt hooren spreken." + +"Wij zullen wel eens zien!" antwoordde Ned Land, het hoofd +schuddende. "Maar ik zou niets liever dan aan dien doortocht gelooven; +de Hemel geve dat hij ons inderdaad in de Middellandsche Zee brenge!" + +Denzelfden avond dreef de Nautilus op 21° 30' N.B. aan de oppervlakte +en naderde de Arabische kust. Ik zag Djeddah, de belangrijke +stapelplaats voor de Egyptische. Syrische, Turksche en Indische +waren; ik kon vrij duidelijk de gebouwen en de schepen langs de +kaden en op de reede onderscheiden. De zon, die vrij laag stond, +scheen vlak op de huizen der stad, en deed er de witheid des te meer +van uitkomen. Buiten de stad duidden eenige houten en rieten hutten +verblijf het der Bedouïnen aan. + +Weldra verdween Djeddah uit het gezicht en de Nautilus dook weer +onder het water, dat op dat oogenblik eenigszins phosphoriseerde. + +Den volgenden dag, 10 Februari, verschenen verschillende schepen, +die eene andere richting als wij volgden. De Nautilus zette haar +tocht onder zee door, doch toen om twaalf uur, op het oogenblik dat +de zonshoogte moest genomen worden, de zee verlaten was, kwamen wij +weer boven. + +Ik ging met Ned Land en Koenraad op het plat zitten. De oostkust was +door den vochtigen mist nauwelijks zichtbaar. + +Op den rand der sloep geleund, spraken wij over koetjes en kalfjes, +toen Ned zijn hand uitstrekkende, zei: + +"Ziet gij daar niets, mijnheer?" + +"Neen, Ned," antwoordde ik, "maar gij weet wel dat ik uw oogen +niet heb." + +"Zie eens goed," hernam Ned, "daar aan stuurboord vóór ons uit, +zoowat boven de lantaarn. Ziet gij daar geen voorwerp, dat zich +schijnt te bewegen?" + +"Waarlijk," zei ik, na nauwkeurig te hebben toegezien, "ik zie een +lang zwartachtig lichaam op het water drijven." + +"Een anderen Nautilus?" vroeg Koenraad. + +"Neen," antwoordde Ned, "maar als ik mij niet sterk vergis, is het +een zeedier." + +"Zijn er walvisschen in de Roode Zee?" vroeg Koenraad. + +"Ja, mijn jongen," antwoordde ik, "soms ontmoet men ze nog." + +"Het is geen walvisch," zei de harpoenier, die het voorwerp niet +uit het oog verloor. "De walvisschen en ik zijn oude kennissen, +en ik zou mij daarin met bedriegen." + +"Laten wij maar wachten," merkte Koenraad op; "de Nautilus gaat dien +kant uit, en spoedig zullen wij zien wat het is." + +Inderdaad, het zwarte voorwerp was weldra geen vier kilometer meer +van ons af. Het geleek op een groote klip midden in zee. Wat was +het? Ik kon het nog niet zeggen. + +"O, het beweegt zich! het duikt!" riep Ned Land uit, "duizend duivels, +wat is dat voor een dier? Het heeft geen gespleten staart zooals +walvisschen of potvisschen en de zwemvliezen lijken op stompen." + +"Maar....?" vroeg ik. + +"Daar," riep de Amerikaan, "nu ligt het dier op den rug met de borsten +in de lucht!" + +"Het is een sirene!" zei Koenraad, een wezenlijke sirene, als mijnheer +'t niet kwalijk neemt." + +"De naam van sirene bracht mij op den weg, en ik begreep, dat dit +beest tot die orde van zeedieren behoorde, waarvan de fabel sirenen, +half vrouw en half visch, gemaakt heeft." + +"Neen," zei ik tot Koenraad, "het is geen sirene, maar een zonderling +beest, waarvan er ternauwernood eenige exemplaren in de Roode zee +zijn overgebleven. Het is een dugong." + +Ned Land's oogen schitterden van begeerte op het zien van dit dier; +zijn hand scheen gereed om het te harpoenen. Men zou zelfs gezegd +hebben, dat hij in zee wilde springen, om het in zijn element te +bestrijden. + +"O, mijnheer!" riep hij met een stem, die van aandoening beefde, +"zoo iets heb ik nog nooit gedood!" + +Zijn geheele ziel lag in dit woord, + +Op dat oogenblik kwam kapitein Nemo op het plat. Hij zag den dugong, +begreep de houding van den Amerikaan, en vroeg hem: "Als ge een +harpoen hadt, meester Land, zou die u dan niet in de hand branden?" + +"Zeker, mijnheer." + +"En zoudt gij gaarne voor één dag uw ambacht van visscher weer +opvatten, om dit dier bij de lijst te voegen van die gij reeds +getroffen hebt?" + +"Zeker zou ik dat graag." + +Welnu, gij kunt het eens probeeren." + +"Dank u, mijnheer," riep Ned Land met schitterende oogen. + +"Slechts dit raad ik u," hernam de kapitein, "dat gij het dier zeker +treft, en dit in uw eigen belang." + +"Is zulk een dugong dan gevaarlijk?" vroeg ik, niettegenstaande het +minachtend schouderophalen van Ned. + +"Ja, soms," antwoordde de kapitein. "Dit dier laat zijn aanvallers +niet los, het werpt hun boot om. Maar met Ned Land is dat gevaar niet +te vreezen. Zijn oog is juist, zijn arm zeker. Indien ik hem aanbeveel +om dien dugong niet te missen, doe ik dat, omdat het een fijn stuk wild +is, en ik weet wel, dat Ned niet afkeerig is van een lekker hapje." + +"Zoo," zei de Amerikaan, "veroorlooft dit dier zich ook al de weelde +van lekker te zijn?" + +"Ja, Ned; zijn vleesch wordt zeer gezocht, en men bewaart het in den +Maleischen archipel voor vorstelijke tafels. Men jaagt dan ook zoo +fel op dit uitmuntend dier, dat het, evenals zijns gelijke, de zeekoe, +hoe langer zoo zeldzamer wordt. + +"Als dit dier dan eens bij toeval het laatste van zijn soort was," +vroeg Koenraad ernstig, "zou het dan geen zaak zijn om het in het +belang der wetenschap te sparen?" + +"Misschien," hervatte de Amerikaan, "doch in het belang van den kok +om het te vangen." + +"Doe het dan, meester Land," antwoordde de kapitein. + +Op dat oogenblik kwamen zeven mannen van de equipage, zwijgend en +onverschillig als altijd, op het plat. Een van hen droeg een harpoen +en een lijn zooals de walvischvaarders gebruiken. De sloep werd in zee +gebracht; zes roeiers namen plaats op de banken, en de zevende ging +aan het roer zitten. Ned, Koen en ik namen op een achterbank plaats. + +"Gaat gij niet mee, kapitein?" vroeg ik. + +"Neen, mijnheer, maar ik wensch u goede vangst." + +De sloep stak af en door zes riemen voortgestuwd, naderde Zij snel den +dugong, die op dat oogenblik ongeveer twee kilometer van den Nautilus +af was. Op eenige kabellengten van het dier gekomen, roeiden wij +langzamer, en de riemen werden zoo stil mogelijk door het kalme water +bewogen. Ned Land ging met zijn harpoen in de hand op de voorplecht +der sloep staan. Gewoonlijk is zulk een harpoen bevestigd aan een lang +touw, dat snel afgewonden wordt als het gewonde dier met een harpoen +in het lichaam vlucht. Maar thans was die lijn niet langer dan tien +vadem, doch aan het einde zat een klein vaatje vast, dat drijvende +de plaats moest aanwijzen, waar de dugong zich onder water bevond. + +Ik was opgestaan en bekeek onzen vijand nauwkeurig. Deze dugong geleek +veel op een zeekoe, het lange lichaam eindigde in een zeer langen +staart, en de zijvinnen hadden wezenlijke vingers aan de toppen. Het +onderscheid tusschen dit dier en de zeekoe bestond daarin, dat het +in de bovenkaak twee lange en puntige tanden had, welke aan elke +zijde een naar buiten staand verdedigingswapen vormden. De dugong was +bijzonder groot, want hij was niet minder dan zeven meter lang. Hij +bewoog zich niet en scheen op het water te slapen, een omstandigheid, +die de vangst veel gemakkelijker maakte. + +De sloep naderde voorzichtig tot op drie vadem; de riemen bleven +stil liggen; ik stond half op; Ned Land drilde een weinig achterover +gebogen, zijn harpoen met geoefende hand. Plotseling snorde deze, en +het dier verdween; het wapen, hoe krachtig ook geworpen, had zonder +twijfel niet getroffen. + +"Duizend duivels!" riep de woedende Amerikaan, "ik heb hem niet +geraakt!" + +"Jawel," zei ik, "het dier is gewond, daar drijft bloed; maar je +wapen is hem niet in het lichaam blijven zitten." + +"Mijn harpoen! mijn harpoen!" riep Ned Land. + +De matrozen begonnen weer te roeien, en de stuurman richtte de boot +naar het drijvende vaatje. Toen dit was opgevischt, begonnen wij het +dier weer te vervolgen. Dit kwam van tijd tot tijd boven om adem +te halen. De wond had het niet verzwakt, want het zwom bijzonder +snel. De sloep, door krachtige armen geroeid, vloog den dugong +achterna. Verscheidene malen naderden wij hem tot op eenige vademen, +en de Amerikaan hield zich gereed om hem te treffen, maar het beest +dook dan plotseling, zoodat het onmogelijk was het te bereiken. + +Men begrijpe de woede van Ned Land. Hij wierp het ongelukkige dier de +krachtigste Amerikaansche vloeken naar den kop. Wij vervolgden het +een uur lang, en ik begon te gelooven, dat het moeielijk zou zijn +het te vangen, toen de dugong op het noodlottig denkbeeld kwam zich +te wreken; dit zou hem weldra berouwen. Hij snelde op de sloep aan +om die aan te vallen. Dit ontging niet den Amerikaan. + +"Let op!" riep hij. + +De stuurman zei eenige woorden in zijn vreemde taal, en waarschuwde +daarmee zijn mannen, zeker om op hun hoede te zijn. Toen de dugong +op 7 meter van ons af was, hield hij stil, blies plotseling de lucht +uit door zijn groote neusgaten, die niet vooraan maar boven op zijn +snuit geplaatst waren, en snelde met een sprong plotseling op ons aan. + +De sloep kon den schok niet vermijden; half op zij geworpen, schepte +zij water, dat moest worden uitgehoosd; gelukkig was zij, dank zij +de behendigheid van onzen stuurman, alleen in de schuinte en niet +recht tegen een der zijden door het dier getroffen, zoodat zij niet +was gekanteld. Ned Land stond altijd op de plecht en doorkerfde het +reusachtig monster met harpoensteken, doch het had de tanden over den +rand der sloep geslagen en lichtte deze uit het water op, zooals de +leeuw een bokje zou doen. Wij werden op elkander geworpen, en ik weet +niet hoe dit wel zou geëindigd zijn als de Amerikaan, die altijd nog +woedend op het beest was, het eindelijk niet in het hart had getroffen. + +Ik hoorde de tanden langs de ijzeren platen der sloep knarsen, en +de dugong verdween met den harpoen in het lichaam. Maar weldra kwam +het vaatje weer boven, en weinige oogenblikken daarna verscheen het +lichaam van het dier, doch op den rug gekeerd. De boot roeide er heen, +nam den dugong op sleeptouw, en keerde naar den Nautilus terug. + +Men moest zware en sterke takels gebruiken om het dier op het plat te +hijschen; het woog 5000 kilogram; men sneed het in tegenwoordigheid +van den harpoenier in stukken, omdat deze er op gesteld was al de +bijzonderheden van die bewerking te volgen. Denzelfden dag diende de +hofmeester mij aan het diner eenige plakken van het vleesch van den +dugong voor, dat door den kok zeer lekker was gereed gemaakt. Ik vond +het uitmuntend en beter dan kalfs- zelfs rundvleesch. + +Den volgenden dag, 11 Februari, werd de kombuis van den Nautilus +nogmaals van lekker wildbraad voorzien; een vlucht zeezwaluwen sloeg +op den Nautilus neer; het was een soort zwaluw, die bijzonder in +Egypte te huis behoort, met zwarten bek, grijzen en gespikkelden kop, +met witte vlekjes om het oog, met grijzen rug, vleugels en staart, +witte borst en buik en roode pootjes. Ook vingen wij eenige dozijnen +Nijleenden, wilde vogels met sterken smaak, wier kop en hals wit met +zwarte vlekken zijn. + +De snelheid van den Nautilus was toen middelmatig. Hij vorderde maar +langzaam; ik merkte op, dat het water der Roode zee hoe langer hoe +minder zout werd, naarmate wij Suez naderden. + +Tegen vijf uur 's avonds waren wij op de hoogte van kaap Ras Mohammed; +zij vormt het uiteinde van Steenachtig Arabië, en ligt tusschen de +golven van Suez en Akabah. + +De Nautilus voer de straat van Jubal binnen, die ons in de golf van +Suez brengen moest. Ik zag duidelijk een hoogen berg, die boven de +kaap uitstak; het was de Horeb en de Sinaï op wiens top Mozes God van +aangezicht tot aangezicht had gezien, en dien men steeds voorstelt +als door bliksemstralen omhuld. + +Om zes uur ging de Nautilus, dan eens op, dan onder het water, voorbij +Tor, dat achter in een baai ligt, welker water rood gekleurd schijnt, +zooals de kapitein reeds gezegd had. Toen viel de nacht in te midden +van een doffe stilte, somtijds slechts afgebroken door het geschreeuw +van den pelikaan, of van eenigen nachtvogel, of door het geluid van de +branding tegen de rotsen en het verwijderd gerucht van een stoomboot, +die de golven met raderen of schroef doorkliefde. + +Van acht tot negen uur bleef de Nautilus eenige meters diep onder +water. Volgens mijn berekening moesten wij zeer dicht bij Suez zijn; +door de ramen van den salon zag ik de rotsen, die door ons electrisch +licht helder werden beschenen; het was alsof het zeewater hoe langer +hoe nauwer werd. + +Kwart voor negen kwam het schip weer boven. Ik ging op het +plat. Ongeduldig om door den tunnel te komen, kon ik niet lang stil +blijven staan, en ademde de frissche zeelucht in. Weldra bemerkte ik +in de duisternis een klein lichtje, dat dof door den nevel schijnend, +op een kilometer voor ons zichtbaar was. + +"Een drijvende vuurbaak!" zei een stem naast mij. Ik keerde mij om +en herkende den kapitein. + +"Het is het drijvend licht van Suez," zei hij: "wij zullen nu spoedig +aan den ingang van den tunnel zijn." + +"Die ingang moet niet gemakkelijk wezen?" + +"Neen, mijnheer. Ook ben ik gewoon dan zelf aan het roer te gaan. Als +gij nu naar beneden wilt, mijnheer Aronnax, dan kan de Nautilus in +zee duiken, om niet eer weer aan de oppervlakte te verschijnen vóór +wij den tunnel door zijn." + +Ik volgde den kapitein. Het luik ging dicht; de waterbakken werden +gevuld, en het vaartuig zonk ongeveer tien meter onder de golven. Toen +ik naar mijn kamer wilde gaan, hield Nemo mij staande. + +"Zeg eens, mijnheer de professor," zet hij, "zoudt gij mij gaarne in +den stuurstoel willen vergezellen?" + +"Ik durfde het u niet te vragen," antwoordde ik. + +"Kom maar mee, dan zult gij al het mogelijke van deze onderzeesche +vaart zien." + +De kapitein bracht mij naar de middeltrap; halverwege opende hij een +deur, volgde een bovengang, en kwam in den stuurstoel, die zooals +men weet aan het einde van het plat boven in het vaartuig lag. + +Het was een hut van zes voet in het vierkant, ongeveer zooals de +stuurlieden aan boord van de stoombooten op de Mississippi en den +Hudson hebben. In het midden stond een vertikaal rad, dat ingreep in +de takels van het roer, dat tot achter onder den Nautilus reikte. Vier +groote lenzen, in de vier zijden van de hut aangebracht, lieten den +stuurman naar alle zijden vrijen uitkijk. + +De hut was donker, maar weldra was ik aan de duisternis gewoon, en toen +zag ik ook den stuurman, een krachtig man, die de velgen van het rad +vasthield. Buiten de hut was de zee helder verlicht door de lantaarn, +die achter den stuurstoel, aan de andere zijde van het plat stond. + +"Nu gaan wij den doorgang zoeken," zei kapitein Nemo. + +Electrische draden verbonden den stuurstoel met de machinekamer en +van daar kon de kapitein aan zijn Nautilus dus zoowel richting als +beweging geven. Hij drukte op een metalen knop en aanstonds werd de +snelheid verminderd. + +Ik beschouwde in stilte den hoogen en steilen rotsmuur waar wij langs +voeren; wij volgden dien gedurende een uur en bleven er in den regel +slechts een paar meter van verwijderd. De kapitein hield het oog +geen enkel oogenblik afgewend van het kompas, dat in een ring aan den +zolder hing; op een enkel teeken veranderde de stuurman elk oogenblik +de richting van den Nautilus. Ik zat bij het glas aan bakboordzijde, +en zag prachtige koralen, zoöphyten, zeegrassen, schaaldieren, die +hunne lange pooten uit de spleten der rots staken, enz. + +Kwart over tienen nam de kapitein zelf het stuurrad in handen. Een +breede, donkere en diepe galerij opende zich voor ons; de Nautilus +liep die stoutmoedig binnen. Ik hoorde langs de wanden van het schip +een ongewoon geraas, het was het water van de Roode Zee, dat door den +hellenden tunnel naar de Middellandsche Zee stroomde. De Nautilus +volgde pijlsnel dien stroom, niettegenstaande de inspanning der +machine, die de schroef in omgekeerde richting deed werken. + +Op de muren van den nauwen doorgang zag ik niets dan schitterende en +vurige strepen, door het electrisch licht en de snelheid van de vaart +voortgebracht. Mijn hart klopte hevig; ik hield de handen tegen de +borst gedrukt. + +"Vijf minuten over half elf gaf de kapitein het stuurrad weer over, +en zich naar mij wendend, zei hij: + +"De Middellandsche Zee!" + +In minder dan twintig minuten was de Nautilus, door den stroom +medegesleept, onder de landengte van Suez doorgevaren. + + + +HOOFDSTUK XXX + +De Grieksche Archipel. + +Den volgenden dag, 12 Februari, kwam de Nautilus bij het krieken van +den dag weer boven. Ik haastte mij naar het plat. Op drie kilometer +zuidwaarts van ons zag ik den vagen omtrek der kust van Pelusium; een +stroom had ons van de eene zee naar de andere gevoerd; maar die tunnel, +reeds moeielijk om af te varen, moest onmogelijk op te varen zijn. + +Tegen zeven uur kwamen Ned en Koenraad weer bij mij; de beide +onafscheidelijke vrienden hadden stil geslapen, zonder zich met de +heldendaden van den Nautilus te bemoeien. + +"Welnu, mijnheer de natuurkenner," vroeg de Amerikaan op spottenden +toon, "waar is nu de Middellandsche Zee?" + +"Wij varen op haar oppervlakte, vriend Ned." + +"Wat," vroeg Koenraad, "van nacht?..." + +"Jawel, van nacht zijn wij in eenige minuten onder de onovergankelijke +landengte heengevaren." + +"Ik geloof er niets van," antwoordde de Amerikaan. + +"Gij hebt ongelijk, Ned," hernam ik; "de lage kust, daar in het zuiden +zichtbaar, is de Egyptische kust." + +"Vertel dat aan anderen, mijnheer," zei de stijfhoofdige Amerikaan. + +"Maar als de professor het toch verzekert," bevestigde Koenraad, +"moet je mijnheer gelooven." + +"Bovendien, Ned, kapitein Nemo heeft mij zijn tunnel leeren kennen, +en ik was bij hem in de hut van den stuurman, toen hij zelf den +Nautilus door dezen nauwen doorgang stuurde." + +"Hoor je het, Ned?" zei Koenraad. + +"En jij, die zulke goede oogen hebt, Ned," voegde ik er bij, "kunt +de havenhoofden van Port-Said zien, die ver in zee vooruitsteken." + +De Amerikaan keek nauwkeurig toe. + +"Inderdaad," zei hij, "gij hebt gelijk, mijnheer de professor, en uw +kapitein is een baas; wij zijn waarachtig in de Middellandsche Zee; +goed, laat ons dus nu eens over onze zaken spreken, maar dat vooral +niemand ons hoore!" + +Ik zag wel waar de Amerikaan heen wilde; in allen gevalle achtte ik +het beter er over te praten, omdat hij het begeerde, en wij gingen +met ons drieën bij de lantaarn zitten, waar wij minder gevaar liepen +door den golfslag bespat te worden. + +"Welnu, Ned, nu luisteren wij naar u," zei ik; "wat hebt gij te +vertellen?" + +"Wat ik u te vertellen heb is dood eenvoudig," antwoordde de Amerikaan; +"wij zijn in Europa, en voordat de luimen van kapitein Nemo ons naar +de Poolzeën of den Grooten Oceaan terugvoeren, wil ik den Nautilus +poetsen." + +Ik beken, dat dergelijke gesprekken met Ned Land mij altijd in +verlegenheid brachten. Ik wilde de vrijheid mijner makkers op geenerlei +wijze beletten, doch ik verlangde nog volstrekt niet den kapitein +te verlaten. Door toedoen ven hem en zijn vaartuig vermeerderde ik +dagelijks mijn kennis van de zee, en ik bewerkte mijn boek over de +diepte in dit element zelf. Zou ik ooit zulk een gelegenheid weer +vinden, om de wonderen van den Oceaan te kunnen aanschouwen? Neen, +zeker niet! Ik kon mij dus niet vereenigen met het denkbeeld den +Nautilus vaarwel te zeggen, voordat ik den kring mijner onderzoekingen +over den geheelen omtrek der aarde voltooid had. + +"Vriend Ned," zeide ik, "antwoord mij eens openhartig; verveelt gij +u aan boord? Hebt j' er spijt van dat het lot je in de macht van +kapitein Nemo heeft gebracht?" + +De Amerikaan zweeg eenige oogenblikken; toen sloeg hij de armen over +elkander en zei: "Eerlijk gesproken, heb ik geen berouw van die +onderzeesche reis; ik ben in mijn schik ze meegemaakt te hebben; +maar nu ik haar gemaakt heb, moet er ook een einde aan komen; zoo +denk ik er over." + +"Er zal een eind aan komen, Ned." + +"Waar en wanneer?" + +"Waar? dat weet ik niet. Wanneer? kan ik ook niet zeggen, doch ik +veronderstel dat deze reis zal eindigen, als de zee ons niets meer +leeren kan. Al wat in deze wereld een begin heeft, moet noodwendig +ook een einde hebben." + +"Ik denk als mijnheer," voegde Koenraad er bij, "en het is zeer licht +mogelijk dat, na alle zeeën van den aardbol doorkruist te hebben, +de kapitein ons allen drie ons afscheid geeft." + +"Ja wel," zei de Amerikaan, "of de volle laag." + +"Overdrijf nu niet, meester Land," hernam ik. "Wij hebben niets van +den kapitein te vreezen, maar ik deel ook niet in het gevoelen van +Koenraad. Wij kennen het geheim van den Nautilus, en ik denk niet +dat de kapitein, door ons de vrijheid te schenken, er gemakkelijk +toe zal overgaan dat geheim door ons wereldkundig te maken." + +"Maar wat verwacht gij dan?" vroeg Ned. + +"Dat er zich omstandigheden zullen voordoen, waarvan wij kunnen en +moeten gebruik maken, en dat evengoed over zes maanden als thans." + +"'t Zou wat!" zei Ned Land. "En waar zullen wij over zes maanden zijn, +mijnheer de natuuronderzoeker?" + +"Misschien hier of misschien bij China. Je weet het, dat de Nautilus +een groote snelheid bezit; hij doorklieft het water als een vogel +de lucht; hij vreest geen druk bezochte zeeën. Wie zegt je dat hij +de kusten van Frankrijk, Engeland of Amerika niet zal naderen, waar +wij ten minste even goed een vlucht kunnen beproeven als hier?" + +"Mijnheer Aronnax," antwoordde de Amerikaan, uw redeneering rust op +verkeerden grondslag. U spreekt in het toekomende: "dan zullen wij +hier of daar zijn!" maar ik spreek in het tegenwoordige; "wij zijn +hier en wij moeten daarvan gebruik maken." + +Ik werd door de logica van Ned Land in het nauw gebracht, en ik +voelde dat ik op dat punt geslagen werd. Ik wist niet meer, welke +bewijsgronden ik voor mijn stelling moest aanvoeren. + +"Mijnheer," hervatte Ned, "veronderstellen wij eens het onmogelijke, +dat namelijk de kapitein u heden de vrijheid aanbood, zoudt gij +die aannemen?" + +"Ik weet het niet," antwoordde ik. + +"En als hij er bijvoegde dat het aanbod, dat u heden gedaan werd, +nimmer weer herhaald zou worden, zoudt gij dat aannemen?" + +Ik antwoordde niet. + +"En wat denkt vriend Koen er van?" vroeg Ned Land. + +"Vriend Koen," antwoordde deze bedaard, "heeft niets te zeggen. Evenals +zijn meester en zijn vriend Ned, is hij ongehuwd. Vrouw, kinderen en +bloedverwanten wachten in zijn vaderland niet op hem. Hij is in dienst +van mijnheer, hij denkt als mijnheer, hij spreekt als mijnheer, en +tot zijn spijt behoeft men op hem niet te rekenen om een meerderheid +te verkrijgen. Er zijn dus maar twee personen: mijnheer aan den eenen +en Ned Land aan den anderen kant. Nu hij dit gezegd heeft, luistert +vriend Koen weer toe en is gereed de aanteekeningen er bij te maken." + +Ik moest onwillekeurig glimlachen, toen ik Koenraad zijn persoon zoo +geheel hoorde wegcijferen; de Amerikaan echter moest blijde zijn hem +niet tegen zich te hebben. + +"Welnu, mijnheer," zei Ned Land, "omdat Koenraad dus niet bestaat +kunnen wij met ons beiden de zaak afhandelen. Ik heb gesproken, +u hebt geluisterd: wat hebt u te antwoorden?" + +Ik moest noodwendig een beslissing nemen, en uitvluchten stuitten +mij tegen de borst. + +"Vriend Ned," zei ik, "ziehier mijn antwoord: Je hebt gelijk en mijn +bewijzen houden tegenover de uwe geen steek. Gij moet op den goeden +wil van kapitein Nemo niet rekenen; de voorzichtigheid verbiedt +hem ons de vrijheid terug te geven; derhalve gebiedt deze deugd ons +om van de eerste de beste gelegenheid om den Nautilus te verlaten, +gebruik te maken." + +"Goed, mijnheer Aronnax, dat is verstandig gesproken." + +"Slechts éen opmerking," zei ik, "een enkele: de gelegenheid moet +goed zijn; onze eerste poging om te vluchten moet gelukken; want doet +zij het niet, dan zullen wij de gelegenheid waarschijnlijk nooit weer +krijgen, en kapitein Nemo zal het ons niet vergeven." + +"Dat is alles heel juist," antwoordde de Amerikaan; "maar uw opmerking +is toepasselijk op elke poging om te ontvluchten, hetzij die plaats +hebbe over twee jaar of over twee dagen. Derhalve blijft altijd de +vraag deze: als een gunstige gelegenheid zich voordoet, moet men er +van gebruik maken?" + +"Juist; en zul je me nu eens zeggen, Ned, wat je door een gunstige +gelegenheid verstaat?" + +"Deze: dat de Nautilus wel in een somberen nacht kort bij eenige +Europeesche kust komt." + +"En zou je dan met zwemmen je trachten te redden?" + +"Ja, als wij dicht genoeg bij de kust waren en de Nautilus aan de +oppervlakte dreef; doch zeker niet als wij te ver van land waren en +het vaartuig onder water voer." + +"En wat zou je in dit geval doen?" + +"Dan zou ik trachten me van de sloep meester te maken: ik weet ermee +om te gaan; wij gaan er binnen in zitten en als wij de ijzeren bouten +er uit hebben geschroefd, rijzen wij naar de oppervlakte, zonder dat +zelfs de stuurman onze vlucht zou bemerken." + +"Goed, Ned, loer dus op die gelegenheid; maar vergeet niet, dat een +mislukking ons verderf zou zijn." + +"Ik zal dit niet vergeten, mijnheer!" + +"En wil je nu weten, Ned, wat ik over je plan denk?" + +"Graag, mijnheer Aronnax." + +"Welnu, ik denk, (ik zeg niet: ik hoop) dat deze gunstige gelegenheid +zich nimmer zal voordoen." + +"Waarom niet?" + +"Omdat de kapitein zich niet ontveinzen kan, dat wij niet alle hoop +hebben opgegeven om onze vrijheid te herkrijgen, en dat hij wel op +zijn hoede zal zijn, vooral als wij in het gezicht der Europeesche +kust varen." + +"Ik denk zooals mijnheer," zei Koenraad. + +"Wij zullen wel eens zien," antwoordde Ned Land, die met een +vastberaden gelaat het hoofd schudde. + +"En nu, Ned," voegde ik er bij, "zullen wij verder er over zwijgen: +geen woord meer er over. Den dag waarop je gereed zult zijn, zul je +ons waarschuwen en wij volgen je. Ik verlaat mij geheel op je." + +Dit gesprek, dat later zulke zwaarwichtige gevolgen hebben moest, +eindigde hiermede. Ik moet nu bekennen, dat de gebeurtenissen mijn +voorspelling, tot groote teleurstelling van den Amerikaan, schenen +te bevestigen. Wantrouwde de kapitein ons in die druk bevaren zeeën, +of wilde hij zich slechts onttrekken aan het oog der tallooze schepen +van allerlei natiën, die de Middellandsche Zee doorkliefden? Ik weet +het niet, maar meestentijds bleef hij onder water en ver van de +kust. De Nautilus kwam soms slechts even boven, zoodat de uitkijk van +den stuurman ternauwernood uit het water stak, of wij voeren op groote +diepte, daar wij tusschen den Griekschen archipel en Klein-Azië zelfs +op 2000 meter den bodem niet konden bereiken. + +Zoo wist ik niet anders dat wij het eiland Carpathos, een van de +Sporaden, langs voeren, dan door het vers van Virgilius, dat kapitein +Nemo aanhaalde toen hij met den vinger op de kaart wees: + + + "Est in Carpathio Neptuni gurgite vates, + Coeruleus Proteus...." + + +Het was inderdaad de gewezen verblijfplaats van Proteus, den +ouden herder der kudden van Neptunus, thans het eiland Scarpanto, +tusschen Rhodus en Creta. Ik zag door het raam van den salon alleen +de granietrotsen, waarop het rust. + +Den volgenden dag, 14 Februari, besloot ik eenige uren te besteden +aan het bestudeeren van de visschen uit dien archipel; maar om de +een of andere reden bleven de wanden vast gesloten. Toen ik naging +op welke hoogte de Nautilus zich bevond, merkte ik op, dat wij naar +Candia voeren. Op het oogenblik dat ik mij op de Abraham Lincoln +had ingescheept, was dit geheele eiland in opstand gekomen tegen de +Turksche overheersching; maar ik wist volstrekt niet wat er van dien +opstand tot heden toe geworden is, terwijl de kapitein, die geen +gemeenschap met het land onderhield, mij het zeker niet zou hebben +kunnen zeggen. + +Ik zinspeelde dus in het geheel niet op deze gebeurtenis, toen ik dien +avond met hem alleen in den salon was. Bovendien kwam het mij voor +dat hij stil was en afgetrokken. Toen gaf hij, tegen zijn gewoonte, +bevel om de wanden open te schuiven, en hij liep van het eene glas naar +het andere, om het water nauwkeurig te beschouwen. Waarom? Ik kon het +niet raden, en ik hield mij enkel bezig met de visschen te beschouwen, +die ons voorbij zwommen. Ik zag onder anderen drie centimeter lange +cheilonen, kleine visschen met doorschijnende schubben, loodkleurig +en met roode vlekjes; zij eten veelal zeeplanten, waardoor zij een +uitstekenden smaak hebben; die vischjes waren bij de lekkerbekken te +Rome zeer gezocht; hunne ingewanden met zeeslakkenmelk, pauwenhersens +en papegaaientongetjes klaar gemaakt, vormden den goddelijken schotel, +die Vitellius in verrukking bracht. Een andere zeebewoner uit deze +streken bracht mij de oudheid nogmaals in herinnering. Het was de +remora, die zich aan den buik der haaien vasthecht en zóó medezwemt; +volgens het beweren der ouden kon deze kleine visch, als hij zich +aan de kiel van een schip hechtte, het in de vaart tegenhouden, +en toen een van deze dieren in den slag van Actium het schip van +Antonius tegenhield, maakte het daardoor de verovering voor Augustus +gemakkelijk. Waarvan hangt toch dikwijls het lot der volken af! + +Mijn oogen konden zich van al die wonderen der zee niet afwenden, +toen ik door een onverwachte verschijning werd getroffen. + +Midden in zee verscheen plotseling een man, een duiker, die een +klein leeren zakje aan zijn gordel droeg. Het was geen lijk, dat met +den stroom voortdreef, het was een levend mensch, die met krachtige +hand voortzwom, en nu en dan verdween, om aan de oppervlakte adem te +scheppen, doch aanstonds weer naar beneden dook. Ik keerde mij met +bewogen stem tot den kapitein: "Een man een drenkeling!" riep ik, +"wij moeten hem redden!" De kapitein antwoordde niet en kwam bij +het raam. De man zwom naar ons toe, drukte het gelaat tegen het glas +en keek ons aan. Tot mijn groote verbazing gaf de kapitein hem een +teeken; de duiker gaf met een wenk antwoord, steeg onmiddellijk naar +boven en kwam niet weer terug. + +"Verontrust u niet," zei de kapitein. "Het is Nikolaas van kaap +Matapan, de Visch bijgenaamd. Hij is op al de Cycladen goed bekend; +een voortreffelijk duiker! Het water is zijn element, en hij leeft +er meer in dan op het land, want hij gaat onophoudelijk van het eene +eiland naar het andere, tot zelfs naar Kreta." + +"Kent gij hem, kapitein?" + +"Waarom niet, mijnheer?" + +Toen de kapitein dit gezegd had, ging hij naar een kast, dicht bij +het linker raam van den salon. Bij dit meubel zag ik een met ijzer +beslagen kist staan, op wier deksel een koperen plaat was bevestigd +met het opschrift: "Mobilis in mobile." + +Zonder op mijn tegenwoordigheid te letten, opende de kapitein de +kast; het was een soort geldkist die een groot aantal gouden staven +bevatte. Waar kwam dat kostbaar metaal vandaan? Waar haalde de kapitein +het en wat zou hij er mee doen? + +Ik zei geen woord, ik keek slechts toe. Kapitein Nemo nam de staven +éen voor éen en schoof ze geregeld in een kist, die hij er geheel mede +vulde. Ik hield het er voor, dat deze meer dan duizend kilogrammen +goud bevatte, dat is te zeggen voor ongeveer drie millioen franken. + +De kist werd goed gesloten, en de kapitein schreef er een adres op +met Grieksche letters. Toen dit gedaan was, drukte hij op een knop, +die door middel van een draad gemeenschap had met het verblijf der +equipage. Er verschenen acht man, die niet zonder veel moeite de kist +uit den salon droegen; toen hoorde ik dat zij die met takels de groote +trap optrokken. + +Op dit oogenblik wendde kapitein Nemo zich tot mij: + +"En gij zeidet, mijnheer de professor?" vroeg hij. + +"Ik zei niets, kapitein." + +"Dan wensch ik u een goeden nacht, mijnheer," en daarop verliet hij +den salon. Ik ging, zooals men denken kan, zeer nieuwsgierig naar mijn +kamer. Ik zocht verband tusschen de verschijning van den zwemmer en +die met goud gevulde kist. Weldra voelde ik aan eenige slingering, +dat de Nautilus uit de diepte naar boven kwam en aan de oppervlakte +dreef. Toen hoorde ik op het plat loopen; ik begreep, dat men de +sloep los maakte en in zee bracht; een oogenblik stiet zij tegen +den Nautilus en toen was alles stil. Twee uren daarna hoorde ik +weer hetzelfde geraas en hetzelfde geloop. De sloep werd aan boord +geheschen en vastgeschroefd, waarna de Nautilus weer in de diepte zonk. + +Derhalve waren die schatten aan hun adres bezorgd. Waar en wie was +de zaakgelastigde van den kapitein? + +Den volgenden dag vertelde ik aan Ned en Koenraad wat er dien nacht +gebeurd was en mijn nieuwsgierigheid zeer had opgewekt. Mijn makkers +waren niet minder verbaasd dan ik. + +"Maar waar haalt hij die millioenen van daan?" vroeg Ned Land. Daarop +kon ik geen antwoord geven. Ik ging na het ontbijt naar den salon en +zette mij aan het werk; ik bleef tot vijf uur zitten schrijven. Of +ik het aan mijn lichaamstoestand moest toeschrijven wist ik niet, +doch ik voelde op dat oogenblik een groote hitte, zoo zelfs, dat ik +mijn bovenkleed moest uitdoen. Ik begreep er niets van, want wij +waren op geen hooge breedte, en bovendien kon de Nautilus, die op +vrij groote diepte voer, geen hinder hebben van hooge temperatuur. Ik +keek eens op den manometer; deze wees een diepte van twintig meter, +waar dus de warmte van den dampkring niet meer kon doordringen. + +Ik ging voort met mijn werk, doch de hitte werd bijna onverdraaglijk. + +"Zou er brand aan boord zijn?" vroeg ik mij zelven af. + +Ik wilde den salon verlaten, toen kapitein Nemo binnentrad; hij ging +naar den thermometer, keek dien na en zei: + +"Twee-en-veertig graden." + +"Dat merk ik, kapitein," antwoordde ik; "en als die warmte nog +toeneemt, zullen wij die niet meer kunnen verdragen." + +"Och, mijnheer, die warmte zal niet vermeerderen, als wij het niet +willen." + +"Kunt u die dan naar willekeur regelen?" + +"Neen, maar ik kan mij van het punt verwijderen waar zij ontstaat." + +"Komt zij dan van buiten?" + +"Zonder twijfel; wij varen in een stroom van kokend water." + +"Is het mogelijk?" riep ik uit. + +"Kijk maar." + +De wanden openden zich, en ik zag dat het water om den Nautilus +geheel wit was. Zwaveldampen ontwikkelden zich in de zee, die als +in een ketel kookte. Ik hield mijn hand tegen het glas, doch dit was +zóo heet, dat ik de hand terugtrok. + +"Waar zijn wij?" vroeg ik. + +"Bij het eiland Santorino, mijnheer de professor," antwoordde de +kapitein, "en juist in het kanaal dat Nea-Kameni van Palea-Kameni +scheidt. Ik heb u het zonderling schouwspel van een onderzeesche +vulkanische uitbarsting willen doen zien." + +"Ik dacht," zei ik, "dat de vorming van deze nieuwe eilanden afgeloopen +was." + +"Niets is ooit in deze vulkanische streken afgeloopen," antwoordde +Nemo, "en de aarde wordt hier altijd door onderaardsch vuur in beweging +gebracht. In het negentiende jaar onzer jaartelling verscheen, volgens +Cassiodorus en Plinius, een nieuw eiland, Theia of het Goddelijke +genaamd, op dezelfde plaats waar zich kortelings nieuwe eilandjes +hebben gevormd. Later verdween het onder de golven, om in het jaar 69, +nog eens te verschijnen en nog eenmaal te verdwijnen. Sedert dien tijd +tot op onze dagen bespeurde men geen vulkanische werking, totdat op 3 +Februari 1866 een nieuw eilandje, waaraan men den naam van George gaf, +in de nabijheid van Nea-Kameni, te midden van zwaveldampen opsteeg +en zich drie dagen later daaraan vasthechtte. Zeven dagen later, +13 Februari, verscheen het eilandje Aphroessa, door een kanaal van +tien meter breed van Nea-Kameni gescheiden. Ik was juist in deze +zee toen het verschijnsel zich voordeed, en ik heb het in alle +bijzonderheden kunnen nagaan. Het eilandje Aphroessa was rond, had +drie honderd meter in doorsnede en was tien meter hoog. Het bestond +uit zwarte, glasachtige lava, met stukken veldspaat vermengd. Eindelijk +vertoonde zich den 10den Maart een veel kleiner eiland, Reka genaamd, +bij Nea-Kameni, en sedert dien tijd hebben zich deze drie eilandjes +vereenigd en vormen op dit oogenblik éen geheel." + +"En het kanaal waarin wij ons thans bevinden?" vroeg ik. + +"Hier is het," zei de kapitein, terwijl hij het mij op een kaart +van den Archipel aanwees; "gij ziet, dat ik er de nieuwe eilandjes +heb opgezet." + +"Maar dit kanaal zal zich eens vullen?" + +"Dat is zeer waarschijnlijk, mijnheer Aronnax, want sedert 1866 zijn +er nog acht kleine lava-eilandjes tegenover de haven St. Nicolaas +op Palea-Kameni verrezen. Het is dus waarschijnlijk dat Nea en Palea +zich vrij spoedig zullen vereenigen. Indien in den Grooten Oceaan de +koralen landen vormen, dan zijn het hier vulkanische uitbarstingen: +zie eens, mijnheer, wat er hier onder de eilanden geschiedt." + +Ik kwam weer bij het raam; de Nautilus bewoog zich niet meer; de +hitte werd ondraaglijk; de zee werd rood in plaats van wit, door de +aanwezigheid van ijzerzouten. Niettegenstaande de salon zeer dicht +gesloten was, drong een onverdraaglijke zwavellucht tot ons door, +en ik zag vuurroode vlammen, die het electrisch licht verdoofden. Ik +zweette, ik stikte bijna, ik dacht dat ik gebraden werd. + +"Wij kunnen niet langer in dit kokend water blijven," zei ik tot +den kapitein. + +"Neen, dat zou onvoorzichtig zijn," antwoordde Nemo bedaard. Een bevel +werd gegeven, de Nautilus zette zich weer in beweging en verwijderde +zich van dien oven, waarbij hij het niet langer ongestraft had kunnen +uithouden. Een kwartier later haalden wij weer adem aan het oppervlak +der zee. + +Ik dacht er toen aan, dat, zoo Ned Land een dezer streken had +uitgekozen om te vluchten, wij zeker niet levend uit deze vuurzee +zouden gekomen zijn. + +Den volgenden dag, 16 Februari, verlieten wij dit gedeelte der zee, +dat tusschen Rhodus en Alexandrië soms een diepte van 3000 meter +heeft, en de Nautilus Cerigo rechts latende liggen, verlieten wij +den Griekschen Archipel, na om kaap Matapan te zijn heengevaren. + + +HOOFDSTUK XXXI + +Door de Middellandsche Zee in twee dagen. + +De Middellandsche Zee, de blauwe zee bij uitnemendheid, omringd +door kusten waarop oranjeboomen, aloë's, cactussen en pijnboomen +groeien en mirten hunne welriekende geuren verspreiden, waarlangs +ruwe bergen hunne toppen hemelwaarts verheffen, waarboven het zuiver +en doorschijnend luchtazuur zich welft, de zee, die onophoudelijk +door stormen of door onderaardsch vuur in beweging wordt gebracht, +is voortdurend het slagveld, waar Neptunus en Pluto elkander het +wereldgebied betwisten. Aan haar oevers en op haar golven wordt de +mensch in een van de krachtigste luchtstreken van den aardbodem als +wedergeboren. + +Doch hoe schoon die zee ook zij, ik heb maar een vluchtig overzicht +kunnen nemen van dat waterbekken, dat twee millioen vierkante kilometer +oppervlakte beslaat. De kennis van den kapitein hielp mij hier ook +weinig, want die raadselachtige persoon verscheen bij deze snelle +vaart geen enkele maal. Ik schat den afstand, dien de Nautilus onder +zee aflegde, op ongeveer 2400 kilometer, en deze reis legde hij in +tweemaal vierentwintig uren af. Na den 16den Februari de Grieksche +wateren verlaten te hebben, waren wij den 18den, bij het opkomen van +de zon, reeds door de straat van Gibraltar. Het was mij daardoor vrij +duidelijk dat deze Middellandsche Zee, besloten tusschen bewoonde +landen, die hij wilde ontvluchten, den kapitein bijzonder onaangenaam +moest zijn. Hare golven en koeltjes wekten waarschijnlijk bij hem al +te veel droeve herinneringen, mogelijk al te veel leed op. Hij kon +zich hier met zijn vaartuig niet zoo vrij bewegen als in den Oceaan, +en zijn Nautilus voelde zich tusschen de te nabij elkander liggende +Afrikaansche en Europeesche kusten te bekneld. Wij hadden een snelheid +van vijfenveertig kilometer in het uur. Het spreekt van zelf dat Ned +Land, tot zijn groote spijt, zijn ontvluchtingsplannen moest opgeven; +hij kon zich van de sloep niet bedienen, nu deze werd meegesleept +met een vaart van ongeveer twaalf meter in de seconde. Onder die +omstandigheden den Nautilus te verlaten, zou even gevaarlijk geweest +zijn, als om uit een sneltrein in volle vaart te springen. Bovendien +kwam ons vaartuig alleen des nachts aan de oppervlakte, om een voorraad +versche lucht in te nemen, en het snelde slechts vooruit volgens de +aanwijzingen van het kompas en den log. + +Ik zag dus van het inwendige der Middellandsche Zee alleen wat +een reiziger in een sneltrein van het landschap ziet, waardoor hij +heen vliegt, dat is te zeggen, den verren gezichteinder, en niet +wat onder zijn oogen langs hem gaat. Evenwel konden Koenraad en ik +eenige visschen bekijken, wier snelheid ze eenige oogenblikken in +het vaarwater van den Nautilus deed vertoeven. Wij bleven voor de +glazen van den salon op den uitkijk staan, doch ik kon maar weinige +aanteekeningen maken over de ichthyologie der Middellandsche Zee. Van +de verschillende visschen, die haar bewonen, heb ik enkelen goed, +anderen slechts ter loops gezien, zonder nog te spreken van hen, +die door de snelheid van den Nautilus ons als voorbij vlogen. Ik +zag in het door onze electrische lantaarn helder verlicht gedeelte +lampreien kronkelen van een meter lang, die men bijna in alle zeeën +aantreft, roggen van vijf voet breed, met witten buik en gevlekten +rug. Twaalf voet lange haaien, door duikers in deze zee zoo gevreesd, +wedijverden met hen in snelheid; zeevisschen, bekend om den fijnen +reuk; goudvisschen, prachtige steuren, schoten langs ons glas, en +raakten het somwijlen aan. + +Ik geloof, dat toen wij de Adriatische Zee voorbijvoeren, ik ook twee +of drie potvisschen heb gezien. Koen meende dolfijnen en zeekalven, +en zelfs een voet zes lange schildpad te hebben opgemerkt. + +Toen wij tusschen Sicilië en Tunis doorvoeren, verminderde de +Nautilus zijn snelheid; in deze ruimte tusschen kaap Bon en de +westpunt van Sicilië stijgt de bodem der zee bijna plotseling. Daar +is een wezenlijke bergkam, waarboven slechts zeventien meter water +staan, terwijl de diepte aan weerszijden zeventig meter bedraagt. De +Nautilus moest dus zeer voorzichtig varen, om niet tegen dien +onderzeeschen rotswand te stooten. Ik wees Koenraad op een kaart van +de Middellandsche Zee de plaats van dezen langen rotswand aan. + +"Mijnheer moet mij niet kwalijk nemen," zei hij, "maar dat is een +wezenlijke landtong tusschen Europa en Afrika." + +"Ja, vriend," antwoordde ik; "zij sluit dit gedeelte der zee bij de +kust van Libye geheel af, en de peilingen van Smith hebben bewezen, +dat de beide werelddeelen eertijds tusschen de kapen Boco en Farina +verbonden waren." + +"Ik geloof het graag," zei Koenraad. + +"Ik zal er nog bijvoegen," hervatte ik, "dat er een dergelijke +verbinding tusschen Gibraltar en Ceuta bestaat, die in een +voorwereldlijk tijdperk de Middellandsche Zee geheel afsloot." + +"En," vroeg Koenraad, "als eenige vulkanische uitbarsting die beide +scheidingsmuren eens tot boven de golven verhief?" "Dat is niet +waarschijnlijk, Koenraad." + +"Laat ik eerst uitspreken, mijnheer; als dit verschijnsel eens plaats +vond, zou het onaangenaam zijn voor mijnheer de Lesseps, die zich +zooveel moeite geeft om de landengte door te graven." + +"Dat is waar; maar ik herhaal het, Koen, dit verschijnsel zal niet +plaats hebben. De kracht der onderaardsche werking vermindert +voortdurend. De vulkanen, die in vroeger tijdperken zoo talrijk +waren, dooven langzamerhand uit; de inwendige warmte verflauwt, de +temperatuur der onderste aardlagen daalt eeuw op eeuw vrij merkbaar, +en dit ten nadeele van onze aarde, want die warmte is haar leven." + +"Maar de zon...." + +"De zon is onvoldoende, Koen. Kan zij warmte aan een lijk geven?" + +"Neen, niet zoover ik weet." + +"Welnu, mijn vriend, eens zal de aarde een kil lijk worden; zij zal +onbewoonbaar en onbewoond zijn als de maan, die haar levenskracht +sedert langen tijd verloren heeft." + +"Over hoeveel eeuwen?" vroeg Koenraad. + +"Over eenige honderdduizenden van jaren, mijn jongen." + +"Dan hebben wij nog tijd om onze reis te eindigen, als Ned Land zich +er tenminste niet mee bemoeit," antwoordde Koenraad. + +En Koenraad ging geheel gerustgesteld voort dien hoog liggenden bodem +der zee te bestudeeren, waarover de Nautilus met gematigde snelheid +heenstreek. + +Daar vertoonde zich op een rotsachtigen en vulkanischen bodem een +geheele flora met de schoonste, schitterendste en veelkleurigste +gewassen; ook bewonderde hij er de tallooze week- en schaaldieren, +die er zich tusschen vertoonden, en met welker rangschikking in +klassen en orden hij zich bijzonder vermaakte. + +Gedurende den nacht van den 16den op den 17den Februari waren wij in de +westelijke helft der Middellandsche Zee gekomen, waarvan de grootste +diepte ongeveer 3000 meter bedraagt. De Nautilus daalde daar tot in +de onderste lagen der zee. In plaats van de wonderen der natuur, +aanschouwde mijn oog daar allerhande hartroerende en vreeselijke +tooneelen. Wij waren toch in dat gedeelte der Middellandsche Zee, dat +steeds zoo vruchtbaar is geweest aan allerlei rampen. Hoeveel schepen +hebben er tusschen de kusten van Algerië en Provence geen schipbreuk +geleden, hoeveel vaartuigen zijn er niet verdwenen! De Middellandsche +Zee is, in vergelijking van de uitgestrektheid van den grooten Oceaan, +slechts een meer, maar een meer, welks water grillig en veranderlijk +is in den hoogsten graad: heden is het kalm en kabbelt het zachtkens +tegen de ranke kiel eener kleine boot, dan weer woedt het en bruist +het op door de stormwinden gegeeseld, zoodat zelfs de sterkste schepen +door de korte golven worden stuk geslagen. + +Hoeveel wrakken zag ik dan ook niet bij onzen snellen tocht door de +diepte, sommigen reeds geheel door koraalgewassen, anderen slechts +met wier en roest bedekt; ankers, kanonnen, kogels, schroeven, +stukken van stoommachines, gebarsten ketels, en soms houten wrakken, +die onder water ronddreven, hetzij recht op, hetzij onderste boven +gekeerd! Van deze vergane schepen waren sommigen door aanzeiling, +anderen door het stooten op rots of klip gezonken. Ik zag er, die +rechtop naar beneden waren gegaan, met mast en tuig nog in behoorlijke +orde; het was als of zij voor anker lagen, en gereed waren om weg +te zeilen. Toen de Nautilus er tusschen doorvoer en ze met zijn +electrisch licht bescheen, was het alsof zij hem met de vlag wilden +begroeten en een nommervlag hijschen! Maar neen, het was niets dan de +stilte des doods op dit ongeluksveld. Ik merkte op, dat de bodem der +zee meer met wrakken bedekt was naarmate wij de straat van Gibraltar +naderden. Daar ontmoeten elkander de kusten van Afrika en Europa, en +in dit nauw gedeelte komen ongelukken talrijker voor. Ik zag daar tal +van ijzeren wrakken, phantastische overblijfselen van stoombooten, +sommigen op zijde liggend, anderen overeind als vreeselijk groote +dieren. Van een van die stoombooten was een zijde geheel opengespleten, +de schoorsteen krom gebogen, van de raderen bleef niets dan wat ijzeren +stangen over, het roer was van het achterschip afgescheurd, en hing +er met slechts een keten nog bij, terwijl de geheele achtersteven +door zeezout was ingevreten; welk een vreeselijk schouwspel! Hoeveel +fortuinen waren door die schipbreuk niet te gronde gericht, hoeveel +slachtoffers mee naar de diepte gesleept? Was er nog iemand van de +schepelingen gered om die ontzettende ramp te kunnen navertellen, of +bewaarden de golven het geheim van dit ongeluk? Ik weet niet waarom, +doch de gedachte schoot mij door het brein dat dit de Atlas wel zijn +kon, die voor ongeveer twintig jaren met man en muis verdwenen is, +en waarvan men nimmer meer heeft hooren spreken! O, wat zou men een +treurig tafereel kunnen ophangen van de diepten der zee, van dat +uitgestrekte kerkhof, waar zoovele rijkdommen verloren zijn gegaan, +zooveel slachtoffers den dood hebben gevonden! + +De Nautilus vervolgde kalm en snel als altijd zijn vaart, midden door +al deze wrakken heen. Den 19den Februari, 's morgens om drie uur, +waren wij vóór de straat van Gibraltar. Er zijn daar twee zeestroomen: +de bovenstroom, dien men sedert lang kent, voert het water van den +Oceaan naar de Middellandsche Zee; doch een benedenstroom doet het +tegenovergestelde, zooals de wetenschap in den laatsten tijd heeft +bewezen. De Middellandsche Zee toch neemt steeds toe door het water +van den Oceaan en de rivieren die er in uitmonden. Haar peil zou +dus jaarlijks vrij wat hooger worden, want de uitdamping is niet +voldoende om het evenwicht te herstellen. Docht dit is zoo niet, +zoodat men natuurlijk het bestaan van een benedenstroom heeft moeten +aannemen, die door de straat van Gibraltar het overtollige water van de +Middellandsche Zee naar den Oceaan voert. Van dezen onderstroom maakte +de Nautilus gebruik; hij schoot snel door de nauwe zeestraat. Een +oogenblik slechts zag ik de wonderschoone bouwvallen van den tempel +van Hercules, die volgens Plinius en Avienus met het lage eiland +waarop hij stond gezonken is, en weinige oogenblikken daarna dreven +wij op de golven van den Atlantischen Oceaan. + + +HOOFDSTUK XXXII + +De Golf van Vigo. + +De Atlantische Oceaan, ontzaglijke waterplas van 25 millioen vierkante +kilometer; belangrijke zee, welke de ouden bijna niet kenden, behalve +misschien de Carthagers, de Hollanders der oudheid, die op hun +handelsreizen de westkusten van Europa en Afrika bezochten! Oceaan, +wiens kusten zulk een onmetelijken omtrek hebben, waarin de grootste +rivieren der wereld haar water doen stroomen; prachtige watervlakte, +onophoudelijk doorkliefd door de schepen van alle natiën, versierd +met de vlaggen van alle landen der wereld, en welks zuidelijk uiteinde +wordt gevormd door twee kapen, bij de zeevaarders evenzeer gevreesd, +de Stormkaap en kaap Hoorn! + +De Nautilus doorkliefde het water van den Oceaan met zijn schroef +in drie en een halve maand, na een afstand te hebben afgelegd van +bijna 40.000 kilometer. Waar gingen wij nu heen, en wat zou ons de +toekomst opleveren? + +Toen wij de straat van Gibraltar door waren, had de Nautilus het +ruime sop gekozen; hij rees naar de oppervlakte, waardoor wij dus in +de gelegenheid werden gesteld onze dagelijksche wandelingen op het +plat te vervolgen. + +Ik ging met Ned Land en Koenraad aanstonds naar boven. Op een +afstand van twaalf kilometer zagen wij flauw kaap St. Vincent, het +zuidwestelijk uiteinde van het Iberische schiereiland. De wind woei +vrij sterk uit het zuiden. De zee stond hol, en deed den Nautilus sterk +slingeren. Het was bijna onmogelijk om op het plat te blijven staan, +daar groote golven er telkens overheen sloegen. Wij gingen dus naar +beneden, na een goeden voorraad versche lucht te hebben ingeademd. Ik +ging naar mijn kamer, en Koenraad naar zijn hut, maar Ned Land volgde +mij met een afgetrokken gelaat. Onze snelle reis door de Middellandsche +Zee had hem niet in staat gesteld zijn voornemen ten uitvoer te +brengen en hij ontveinsde zijn teleurstelling maar weinig. Toen hij +de deur had gesloten, ging hij zitten en zag mij zwijgend aan. + +"Vriend Ned," zei ik, "ik begrijp je, maar je hebt je niets te +verwijten. De gedachte aan de vlucht zou een groote dwaasheid geweest +zijn, nu de Nautilus zoo vreeselijk snel voorwaarts ging." + +Ned Land antwoordde niet; zijne gesloten lippen en gefronste +wenkbrauwen duidden genoegzaam aan, dat maar éen gedachte hem bezig +hield. + +"Komaan," zei ik, "niets is nog verloren; wij varen de kust van +Portugal langs. Frankrijk en Engeland zijn niet ver meer verwijderd, +en daar kunnen wij immers ook heen vluchten? Als de Nautilus, buiten de +straat van Gibralter komende, zich naar het zuiden had gewend, als hij +ons mee had gesleept naar de streken, waar bijna geen land te vinden +is, dan zou ik even teleurgesteld zijn als jij; maar nu weten wij, dat +kapitein Nemo de zeeën der beschaafde natiën niet ontvlucht, en binnen +weinige dagen geloof ik wel, dat je met volle zekerheid kunt handelen." + +Ned Land keek mij nog strakker aan, en opende eindelijk den mond. + +"Van avond!" zei hij. + +Ik stond plotseling op; ik was, ik moet het bekennen, weinig voorbereid +op zulk een mededeeling; ik had den Amerikaan willen antwoorden, +doch ik kon geen woord uitbrengen. + +"Wij waren overeengekomen een gelegenheid af te wachten," vervolgde +Ned Land. "Die gelegenheid heb ik nu; van avond zullen wij maar eenige +kilometers van de Spaansche kust verwijderd zijn; de nacht is donker, +de wind is west; ik heb uw woord, mijnheer Aronnax, en ik reken op u." + +Daar ik bleef zwijgen, stond de Amerikaan op en naderde mij. + +"Van avond om negen uur," fluisterde hij; "ik heb Koen +gewaarschuwd. Dan zal de kapitein waarschijnlijk in zijn kamer en +naar bed zijn; de machinisten en matrozen kunnen ons niet zien; +Koenraad en ik zullen naar de hoofdtrap gaan: gij, mijnheer Aronnax, +zult een paar schreden afstands in de bibliotheek wachten op ons +teeken. De riemen, de mast en de zeilen zijn al in de sloep; ik heb +er zelfs eenige levensmiddelen in kunnen brengen; ook heb ik mij van +een sleutel meester gemaakt om de bouten los te schroeven, die de +boot aan den Nautilus verbinden. Alles is dus gereed. Tot van avond." + +"De zee staat hol," zei ik. + +"Dat is waar," antwoordde Ned, "maar dat moet men wagen. De vrijheid is +wel wat waard; bovendien, de boot is sterk, en eenige kilometers met +een goeden wind beteekenen niets. Wie weet of wij morgen geen honderd +kilometer ver in zee zijn? Als de omstandigheden ons begunstigen, +zullen wij tusschen tien en elf uur ergens aan wal stappen of dood +zijn. God behoede u dus, en tot van avond!" + +Daarop ging hij heen, en liet mij versuft zitten; ik had mij +verbeeld, dat als het geval eens daar was, ik den tijd zou hebben +om te overdenken, en de zaak te bepraten. Mijn koppige makker liet +mij daarvoor geen tijd, en wat zou ik hem ook gezegd hebben? Ned +Land had honderdmaal gelijk; het was nu een vrij goede gelegenheid, +en hij maakte er gebruik van. Kon ik mijn woord intrekken en de +verantwoordelijkheid op mij laden van uit geheel persoonlijke belangen +de toekomst mijner makkers in de waagschaal te stellen? Kon morgen +de kapitein ons niet in volle zee, ver van alle land, met zich voeren? + +Op dat oogenblik gaf mij een vrij sterk geruisch te kennen dat de +vergaarbakken van den Nautilus vol liepen en wij weer in de diepte +daalden. + +Ik bleef in mijn kamer, omdat ik den kapitein wilde ontwijken, +die in mijn oog en op mijn gelaat de ontroering niet mocht lezen, +die zich van mij had meester gemaakt. Ik bracht dus een treurigen +dag door, geslingerd tusschen de begeerte om mijne vrijheid terug te +krijgen, en het leedwezen dezen wonderbaarlijken Nautilus te verlaten, +zonder mijn onderzeesche studiën voleindigd te hebben. Ik zou dus dien +Oceaan vaarwelzeggen, zonder er de diepten van te hebben nagespoord, +zonder ook hier de geheimen te hebben ontdekt, welke de Indische en +Groote Oceaan mij hadden ontvouwd! Mijn roman viel mij reeds bij het +eerste deel uit de handen, mijn droom werd op het schoonste oogenblik +afgebroken! Welke onaangename uren gingen er voorbij; dan zag ik +mij met mijn makkers aan wal, dan weer wenschte ik tegen het gezond +verstand in, dat eenige onvoorziene omstandigheden het plan van Ned +Land in duigen mochten doen vallen. + +Tweemaal ging ik naar den salon om het kompas te raadplegen, ten +einde te zien of de Nautilus de kust bleef naderen, of er zich van +verwijderde. Maar neen: de Nautilus bleef altijd bij de Portugeesche +kust; hij voer steeds naar het noorden. Wij moesten er dus partij +van trekken en ons voor de vlucht gereed houden; mijn bagage was niet +zwaar, niets dan mijn aanteekeningen. + +Ik vroeg mij zelven af wat kapitein Nemo wel van onze ontsnapping +zou denken, welke ongerustheid, welk leedwezen deze hem misschien zou +veroorzaken, en wat hij doen zou, ingeval hem ons plan bekend werd, +of het mislukte! Ik had mij ongetwijfeld niet over hem te beklagen; +integendeel. Nimmer werd gastvrijheid gulhartiger aangeboden dan de +zijne; doch als ik hem verliet, kon ik toch niet van ondankbaarheid +worden beschuldigd, want geen eed verbond ons aan hem. Hij rekende +alléén op den drang der omstandigheden, niet op ons woord, om ons +voor altijd aan hem te verbinden; hij had ronduit bekend, dat hij +ons altijd gevangen zou houden, en dit rechtvaardigde ons voornemen. + +Ik had den kapitein sedert ons bezoek aan het eiland Santorino niet +terug gezien. Zou het toeval ons voor mijn vertrek nog bij elkander +brengen? Ik begeerde en ik vreesde het te gelijk. Ik luisterde of ik +hem niet in zijn hut, naast de mijne hoorde loopen, doch geen geluid +trof mijn oor; zijn hut moest ledig zijn. + +Toen vroeg ik mij zelven af of die vreemde man wel aan boord +was. Sedert dien nacht, waarin de sloep den Nautilus had verlaten +om die geheimzinnige reis te doen, waren mijn denkbeelden te zijnen +opzichte wel eenigszins gewijzigd. Ik dacht dat kapitein Nemo, wat hij +ook mocht zeggen, met het bewoonde land nog wel in eenige betrekking +zou staan. Verliet hij nooit den Nautilus? Weken waren soms voorbij +gegaan, dat ik hem niet gezien had. Wat deed hij in dien tijd, en +bedreef hij geen daden, waarvan ik den aard niet kon gissen, terwijl +ik nog altijd meende dat hij een eeuwigen haat aan het menschdom had +gezworen? Duizenden gedachten van dien aard bestormden mij. Het veld +mijner veronderstellingen moest zich uitbreiden in de omstandigheden, +waarin ik mij bevond: ik voelde mij zeer onaangenaam: ik dacht dat +aan den dag geen einde zou komen. De uren sloegen te langzaam voor +mijn ongeduld. + +Mijn middagmaal werd mij, als naar gewoonte, in mijn kamer gebracht. Ik +at slecht, daar ik veel te afgetrokken was. Ik ging te zeven uur van +tafel. Honderd twintig minuten--ik telde ze--scheidden mij nog van het +oogenblik, dat ik met Ned Land zou meegaan. Mijn angst verdubbelde, +mijn pols sloeg hevig: ik kon niet op mijn plaats blijven zitten. Ik +liep heen en weer, omdat ik daardoor de onrust van mijn gemoed hoopte +te doen bedaren. Het denkbeeld in onze gewaagde onderneming niet +te slagen was de minste mijner zorgen, maar de gedachte ons plan +ontdekt te zien vóór wij den Nautilus verlaten hadden, en gebracht +te worden voor den toornigen, of, wat nog erger was, den door onze +vlucht treurigen kapitein, dat deed mijn hart hevig kloppen. + +Ik wilde den salon een laatste maal weerzien; ik ging door de gang, +en kwam in het museum, waar ik zoo vele aangename en nuttige uren had +doorgebracht. Ik bekeek al die rijkdommen, al die schatten, als iemand +die den volgenden dag in levenslange ballingschap wordt weggevoerd, +of die vertrekt om niet weer terug te komen. Die wonderen der natuur, +die meesterstukken der kunst, tusschen welke ik reeds zoovele dagen +mijns levens sleet, zou ik voor altijd verlaten. Ik zou nog eens door +de glazen van den salon in het water van den Oceaan hebben willen zien, +maar de wanden bleven vast gesloten, en een ijzeren plaat scheidde +mij van de zee, die ik nog niet kende. + +Toen ik den salon doorliep, kwam ik bij de deur, die toegang verleende +tot de hut van den kapitein. Tot mijn groote verwondering stond deze +deur half open; ik deed onwillekeurig een schrede achterwaarts; als +kapitein Nemo in zijn kamer was, kon hij mij zien. Toen ik evenwel +geen enkel gerucht hoorde, naderde ik. De hut was verlaten; ik stiet +de deur open en deed eenige schreden naar binnen: altijd dezelfde +ernstige kloosterachtige eenvoud. + +Op dit oogenblik troffen mij eenige teekeningen, die langs de wanden +hingen en waarop ik vroeger niet gelet had. Het waren portretten +van groote historische mannen, wier leven slechts de voortdurende +opoffering aan een groote menschelijke gedachte geweest was: +Kosciusko, de held, die met den Poolschen volkszang op de lippen +gevallen was; Botzaris, de Leonidas van het nieuwe Griekenland; +O'connell, de verdediger van Ierlands onafhankelijkheid; Washington, +de grondlegger der Amerikaansche Unie; Manin, de Italiaansche patriot; +Lincoln, door den dolk van een voorstander der slavernij gevallen, +en eindelijk de martelaar der bevrijding van het ras der zwarten, +John Brown, aan de galg hangend, zooals de pen van Victor Hugo ons +dit zoo vreeselijk geschilderd heeft. + +Welke band bestond er tusschen die heldenzielen en de ziel van +kapitein Nemo? Kon ik uit die portrettenverzameling het geheim van +zijn leven raden? Was hij de kampvechter voor de onderdrukte volken, +en de bevrijder der onder slavernij zuchtende natiën? Had hij in de +laatste staatkundige of maatschappelijke beroeringen van deze eeuw +een rol gespeeld? Was hij een der helden geweest van den vreeselijken +Amerikaanschen oorlog, die zoo ellendig was en zoo roemrijk tevens? + +Plotseling sloeg de pendule acht uur; de eerste slag wekte mij uit +mijn droomen op; ik beefde alsof een onzichtbaar oog mijn geheimste +gedachte had kunnen doorgronden, en ik snelde de kamer uit. + +Mijn oog vestigde zich toen op het kompas; wij voeren altijd naar +het noorden; de log wees een matige snelheid aan, de manometer een +diepte van ongeveer twintig meter. De omstandigheden begunstigden +dus het plan van den Amerikaan. + +Ik ging weer naar mijn kamer, trok warme kleederen aan, zeelaarzen, +een muts van otterbont, een wambuis met het vel van een zeekalf +gevoerd. Ik was gereed, ik wachtte; het geraas van de schroef brak +alleen de stilte at, die aan boord heerschte; ik luisterde en spitste +de ooren; zou mij het gerucht van stemmen niet doen vernemen, dat Ned +Land in zijn plannen verhinderd en overvallen was? Een doodelijke +ongerustheid maakte zich van mij meester; ik trachtte te vergeefs +mijn kalmte terug te krijgen. + +Eenige minuten vóór negen, hield ik het oor tegen de kamerdeur van +den kapitein; ik hoorde niets; ik verliet de hut en kwam weer in +den salon, die bijna donker en verlaten was. Ik opende de deur van +de bibliotheek; dezelfde halve duisternis, dezelfde eenzaamheid; +ik ging bij de deur staan, die naar de hoofdtrap voerde, en wachtte +op het teeken van Ned Land. + +Op dit oogenblik verminderden de wentelingen der schroef en hielden +eindelijk geheel op. Waarom had dit plaats? Begunstigde of verhinderde +dit oponthoud de voornemens van Ned Land? Ik wist het niet. De stilte +werd slechts afgebroken door het kloppen van mijn hart. + +Plotseling voelde ik een lichten schok; ik begreep, dat de Nautilus +stil lag op den bodem van den Oceaan: mijn onrust verdubbelde; het +afgesproken teeken werd door den Amerikaan niet gegeven. De lust +bekroop mij om naar hem toe te gaan, hem te verzoeken zijn plan +uit te stellen. Ik voelde, dat onze vaart niet meer onder de gewone +omstandigheden plaats vond.... + +Op dit oogenblik ging de deur van den salon open, en de kapitein +verscheen. Hij zag mij en zei, zonder inleiding, op aangenamen toon: + +"Zoo, mijnheer de professor, ik zocht u. Kent gij de geschiedenis +van Spanje?" + +Men zou de geschiedenis van zijn eigen land volmaakt goed kunnen +kennen, doch in de omstandigheden waarin ik verkeerde, met een +verwarden geest en een berooid hoofd, er toch geen enkel woord van +kunnen vertellen. + +"Welnu," hernam kapitein Nemo, "hebt gij mijn vraag gehoord? Kent +gij de geschiedenis van Spanje?" + +"Zeer slecht," antwoordde ik. + +"Dat zijn nu geleerden," zei de kapitein lachend, "en zij weten +niets. Kom ga zitten," voegde hij er bij, "ik zal u een merkwaardig +voorval uit die historie meedeelen." + +De kapitein strekte zich op den divan uit, ik ging werktuigelijk +naast hem, doch eenigszins meer in de schaduw zitten. + +"Mijnheer de professor," zei hij, "luister goed naar mij; deze +geschiedenis zal u om zekere reden belang inboezemen, want zij zal +antwoord geven op een vraag, die gij tot nog toe niet hebt kunnen +oplossen." + +"Ik luister, kapitein," zei ik, niet wetende waar hij heen wilde, en +mij zelven afvragend of het ook een zinspeling op onze vlucht zijn zou. + +"Wij zullen, als gij wilt tot 1702 opklimmen, mijnheer," hervatte +de kapitein. "Gij weet toch, dat op dit tijdstip uw koning Lodewijk +XIV meende, dat éen wenk van dien dwingeland voldoende was om de +Pyreneeën te doen wegzinken, en zijn kleinzoon, den hertog van Anjou, +aan de Spanjaarden als koning op te dringen. Deze vorst, die onder +den naam van Philips V meer of minder slecht regeerde, had tegen +lastige vijanden buitenslands te kampen. + +"Het jaar te voren hadden Holland, Oostenrijk en Engeland in den Haag +een verdrag gesloten om aan Philips V de Spaansche kroon te ontnemen, +ten einde deze een aartshertog op het hoofd te plaatsen, wien men +voorloopig den naam van Karel III gaf. + +"Spanje moest zich tegen deze beslissing verzetten, maar het was bijna +geheel van soldaten en matrozen beroofd. Geld echter ontbrak niet, +als de galjoenen, die met het goud en zilver van Amerika bevracht +waren, maar de havens binnenliepen. Tegen het einde van 1712 wachtte +men een rijk konvooi, dat de Fransche regeering door een vloot van 23 +oorlogschepen, onder den admiraal de Château-Renaud, liet begeleiden, +omdat de oorlogsvloten der verbondenen in den Atlantischen Oceaan +kruisten. + +"Dit konvooi moest zich naar Cadix begeven, maar toen de admiraal +vernam, dat de Engelsche vloot in die buurt kruiste, besloot hij een +Fransche haven binnen te loopen. + +"De Spaansche scheepskapiteins verzetten zich tegen deze beslissing; +zij wilden in een spaansche haven binnen vallen, en als dit niet te +Cadix kon geschieden, wilden zij naar de golf van Vigo, die op de +noordwestkust van Spanje ligt en niet geblokkeerd werd. + +"De Fransche admiraal was zwak genoeg om toe te geven en de schepen +liepen de baai van Vigo binnen. Deze vormt een regelmatige open reede, +die moeilijk kon verdedigd worden. Men moest zich dus haasten, de +galjoenen te lossen, voor dat de geallieerde vloten er de lucht van +kregen, en zij zouden ook tijd genoeg voor dat lossen gehad hebben, +ware niet plotseling een ellendig geschil, dat uit naijver ontsproot, +ontstaan. Gij volgt mij toch goed?" vroeg de kapitein. + +"Wel zeker!" zei ik, nog niet wetende waarom hij mij die les in de +geschiedenis gaf. + +"Ik ga dus voort; ziehier wat er gebeurde. De kooplieden van Cadix +hadden een voorrecht, volgens hetwelk zij al de uit Oost-Indie komende +koopwaren mochten ontvangen. Het lossen dus van die schatten in de baai +van Vigo was tegen hun voorrechten. Zij beklaagden zich te Madrid en +verkregen van den zwakken Philips V dat het konvooi, zonder gelost te +worden, op de reede van Vigo zou blijven liggen, totdat de vijandelijke +vloten zich zouden verwijderd hebben. Terwijl men deze beslissing nam, +kwamen de Engelsche schepen in October 1702 in de baai van Vigo aan. De +admiraal de Château-Renaud, verdedigde zich dapper, niettegenstaande +zijn minderheid, maar toen hij zag dat de schatten van het konvooi +den vijand in handen zouden vallen, stak hij de galjoenen in brand, +zoodat zij met hunne onmetelijke rijkdommen in zee verzwolgen werden." + +Kapitein Nemo zweeg. Ik moet bekennen dat ik nog niet begreep, waarom +de geschiedenis mij belangstelling moest inboezemen. + +"Welnu?" + +"Welnu, mijnheer Aronnax," was het antwoord, "wij zijn in die baai van +Vigo, en het hangt maar van u af om er de geheimen van te doorgronden." + +De kapitein stond op en verzocht mij hem te volgen. Ik had den tijd +gehad weer op mijn verhaal te komen; ik gehoorzaamde. De salon was in +duisternis gehuld, maar door de glazen zag ik het verlichte zeewater; +ik keek toe. Rondom den Nautilus was het water op een afstand van +vijf honderd meter helder door de electrische lantaarn verlicht; de +bodem was met fijn en helderwit zand bedekt; mannen van de equipage +met scaphanders aan, waren bezig om half verrotte tonnen, en stuk +gevallen kisten te midden van zwarte wrakken op te ruimen. Uit de +kisten en vaten vielen zilveren en gouden staven; stapels piasters +en edelgesteenten. Het zand was er mee bedekt. Vervolgens kwamen de +mannen met rijken buit beladen op den Nautilus terug, legden er hun +vracht neer en begonnen opnieuw dien oogst van goud en zilver te innen. + +Nu begreep ik alles: hier was het tooneel van den zeeslag van +22 October 1702, hier waren die voor rekening van de Spaansche +regeering geladen galjoenen gezonken, hier kwam kapitein Nemo, +naarmate van zijn behoeften, de millioenen halen, waarmee hij zijn +Nautilus bevrachtte. Het was voor hem, voor hem alléen dat Amerika +zijn kostbare metalen had opgebracht; hij was alleen en onverdeeld +erfgenaam van die aan de Incas en hun door Ferdinand Cortez onderworpen +volken ontroofde schatten! + +"Wist gij, mijnheer de professor," vroeg hij mij glimlachend, "dat +de zee zoovele rijkdommen bevatte?" + +"Ik wist alleen," antwoordde ik, "dat men het zilver, dat in het +zeewater is opgelost, op twee millioen centenaars schat." + +"Zonder twijfel, doch om het er uit te halen zou meer kosten dan het +waard was. Hier integendeel behoef ik maar op te rapen wat de menschen +verloren hebben, en niet alleen in de baai van Vigo, maar op duizend +andere plaatsen van schipbreuken, die ik allen op mijn kaarten heb +aangeteekend. Begrijpt gij nu dat ik meer dan millionnair ben?" + +"Ik begrijp het, kapitein. Vergun mij evenwel de opmerking dat, nu +gij de baai van Vigo op deze wijze onderzoekt, gij de werkzaamheden +eener maatschappij voorkomt." + +"Welke?" + +"Een maatschappij, die van de Spaansche regeering concessie heeft +gekregen om de gezonken galjoenen op te sporen. De aandeelhouders +worden uitgelokt door het vooruitzicht van grove voordeelen, want +men schat de waarde der verzonken schatten op 250 millioen gulden." + +"Die waren er," antwoordde kapitein Nemo, doch nu niet meer." + +"Ik geloof dat graag," zei ik; "een goede raad aan die aandeelhouders +zou dan ook een daad van welwillendheid zijn. Wie weet echter of +men dien raad wel zou aannemen? Want wat spelers vooral betreuren, +is niet zoozeer het verlies van hun geld als wel dat van hun dwaze +verwachtingen. Ik beklaag ze dan ook minder, dan die duizenden +ongelukkigen voor wie deze rijkdommen bij een verstandige verdeeling, +van groot nut zouden geweest zijn, terwijl ze nu nutteloos voor +hen blijven!" + +Ik had deze woorden niet uitgesproken of ik begreep dat ik kapitein +Nemo had moeten grieven. + +"Nutteloos!" antwoordde hij, terwijl hij in vuur geraakte. "Gelooft gij +dan, mijnheer, dat die rijkdommen verloren zijn, nu ik ze verzamel? Is +het volgens uw oordeel voor mij, dat ik mij de moeite geef die schatten +op te rapen? Wie zegt u dat ik er geen goed gebruik van maak? Gelooft +gij dan, dat ik niet weet dat er een lijdende menschheid bestaat, dat +er slaafs onderdrukte volken op deze aarde leven, dat er ongelukkigen +geholpen, slachtoffers gewroken moeten worden? Begrijpt gij mij +niet? ..." + +Kapitein Nemo zweeg plotseling en had er misschien berouw over te +veel gezegd te hebben. Ik had het echter geraden: welke ook de +beweegredenen mochten geweest zijn, die hem gedrongen hadden op +zee de onafhankelijkheid te zoeken, hij was toch voor alles mensch +gebleven! Zijn hart klopte nog warm voor het lijden der menschheid +en zijn oneindig groote liefde strekte zich over slaafsche volken +zoowel als over enkele personen uit! + +En toen begreep ik voor wie de millioenen waren bestemd geweest, door +Nemo weggezonden, toen de Nautilus in den omtrek van het opgestane +Creta dreef! + + +HOOFDSTUK XXXIII + +Een verdwenen land. + +Den volgenden dag, 19 Februari, zag ik den Amerikaan in mijn kamer +komen; ik verwachtte hem; hij zag er zeer teleurgesteld uit. + +"Welnu, mijnheer?" zei hij. + +"Welnu, Ned, het lot is ons gisteren niet gunstig geweest." + +"Die vervloekte kapitein hield ook juist stil op het oogenblik dat +wij zijn schuit zouden ontvluchten." + +"Ja, Ned, hij moest bij zijn bankier zijn." + +"Zijn bankier!" + +"Of liever zijn bank; ik versta daardoor dezen Oceaan, waar schatten +beter in veiligheid zijn dan in de schatkist van den Staat." + +Toen vertelde ik Ned wat er den vorigen dag gebeurd was, met de +stille hoop van hem van het denkbeeld af te brengen om te vluchten, +maar mijn verhaal had geen ander gevolg, dan dat Ned Land zijn spijt +uitdrukte voor eigen rekening ook niet eens een wandeling in de baai +van Vigo te kunnen doen. + +"Komaan," zei hij, "alle hoop is nog niet verloren. Het is maar een +misstoot met den harpoen! Een andermaal zullen wij slagen, en van +avond zal ik als het moet...." + +"Welke is de richting van den Nautilus?" vroeg ik. + +"Ik weet het niet," antwoordde Ned. + +"Welnu, om twaalf uur zullen wij het te weten komen, als de zonshoogte +wordt genomen." + +De Amerikaan ging naar Koenraad terug. Toen ik aangekleed was, +trad ik den salon binnen; het kompas stond niet zeer uitlokkend; +de richting was zuid-zuidwest; wij verwijderden ons dus van Europa. + +Ik wachtte met zeker ongeduld dat onze richting op de kaart zou worden +aangeteekend. Tegen half twaalf, liepen de vergaarbakken ledig, en +het vaartuig kwam weer aan de oppervlakte. Ik ging naar het plat: +Ned Land was er reeds vóor mij. + +Wij hadden geen land meer in het gezicht, niets dan de oneindige +zee. Eenige zeilen aan den gezichteinder, zeker van schepen die tot +kaap San-Roque varen om een gunstigen wind te zoeken, die hen om de +Kaap de Goede Hoop voert. De hemel was bewolkt; een storm was ophanden. + +Ned beproefde in zijn woede om met het oog door den benevelden +gezichteinder te boren; hij hoopte nog dat zich achter dien nevel het +zoo begeerde land uitstrekte. Om twaalf uur scheen de zon maar een +oogenblik; de stuurman maakte daarvan gebruik om de hoogte te nemen; +daar echter de zee te onstuimig werd, gingen wij naar beneden en het +luik werd gesloten. + +Toen ik een uur later op de kaart zag, bemerkte ik dat de Nautilus +er op 16° 17' N.B. en 33° 22' W.L. stond aangeteekend, dus op bijna +zeshonderd kilometer van de naaste kust. Het was nu onmogelijk aan de +vlucht te denken, en ik waag het dus niet de woede van den Amerikaan te +beschrijven, toen ik hem de hoogte mededeelde, waar wij ons bevonden. + +Wat mij aangaat, ik troostte mij spoedig; ik voelde mij als bevrijd +van een last, die mij drukte, en ik kon met betrekkelijke kalmte +mijn gewone werk weer opvatten. Des avonds, te elf uur, ontving ik +onverwacht een bezoek van kapitein Nemo. Hij vroeg mij zeer beleefd of +ik moede was van het waken gedurende den vorigen nacht. Ik antwoordde +ontkennend. + +"Dan zal ik u een merkwaardigen tocht voorstellen, mijnheer Aronnax." + +"Welken kapitein?" + +"Gij hebt de diepte der zee alleen bij dag en zonlicht bezocht. Zoudt +gij ze niet eens bij een duisteren nacht willen zien?" + +"Heel graag." + +"Ik zeg u, dat die wandeling zeer vermoeiend zal zijn. Gij moet lang +loopen en een berg beklimmen, en de wegen zijn niet zoo bijzonder +goed onderhouden," voegde hij er glimlachend bij. + +"Wat gij mij daar zegt, kapitein, verdubbelt mijn nieuwsgierigheid. Ik +ben gereed u te volgen." + +"Kom dan mee, mijnheer de professor, om onze scaphanders te gaan +aandoen." + +In de kleedkamer gekomen, zag ik dat noch mijn makkers, noch iemand van +de bemanning ons op dien tocht zouden volgen. De kapitein had mij zelfs +niet voorgesteld Ned of Koen mee te nemen. Binnen weinige oogenblikken +hadden wij onze toestellen aan. Men plaatste de luchtschouders op +onzen rug, doch de electrische lampen werden ons niet gegeven; ik +merkte dit den kapitein op. "Zij zullen ons geen nut doen," zei hij. + +Ik meende niet goed te hebben verstaan, doch kon mijn opmerking niet +herhalen, omdat het hoofd van den kapitein reeds in den helm was +verdwenen. Ik zette mijn metalen hoofddeksel op, en voelde dat men +mij een met ijzer beslagen stok in de hand gaf; eenige minuten later +stonden wij, na de gewone verschijnselen, op den bodem van den Oceaan, +ter diepte van driehonderd meter. + +Middernacht naderde. Het water was zeer donker, doch de kapitein wees +mij in de verte een roodachtig punt, een soort van breede schemering, +op ongeveer twee kilometer van den Nautilus zichtbaar. Ik had niet +kunnen zeggen wat dit voor vuur was, waardoor het gevoed werd, en hoe +en waarom het in de watermassa kon opflikkeren. In alle gevalle gaf het +ons licht, wel zwak, doch ik gewendde mij weldra aan die bijzondere +schemering, en ik begreep in deze omstandigheid de nutteloosheid +der toestellen van Ruhmkorff. De kapitein en ik liepen, dicht naast +elkander, recht op het aangewezen vuur af. De bodem rees langzaam; wij +maakten met behulp onzer stokken groote stappen, doch wij vorderden +toch niet hard, want onze voeten zakten dikwijls in de modder, die +met zeewier vermengd, en hier en daar met platte steenen bezaaid was. + +Onder het voortstappen hoorde ik iets als gekletter boven mijn +hoofd. Soms verdubbelde dit geluid en bracht een onophoudelijk +leven voort. Weldra begreep ik de oorzaak; het was de regen, +die in den stroom neerviel en op de oppervlakte der zee dit geraas +maakte. Onwillekeurig dacht ik, doornat te zullen worden! Ik kon niet +nalaten over dit dwaze denkbeeld te lachen. Nat door het water, in het +midden van het water! Maar tot mijn verontschuldiging voer ik aan, +dat men met den dikken scaphander aan het lijf, het vochtig element +niet meer voelt, en men zich slechts in een weinig dichter atmosfeer +dan die van de oppervlakte der aarde waant. + +Na een half uur te hebben geloopen, werd de grond rotsachtig. Allerlei +kleine dieren verlichtten den bodem door hun lichtgevend vermogen. Ik +zag hoopen steenen, die door eenige millioenen diertjes en een net van +zeewier bedekt waren. Dikwijls gleed mijn voet op den gladden bodem +uit, en zonder mijn stok zou ik meer dan eens gevallen zijn. Als ik +mij omkeerde, zag ik altijd het licht van den Nautilus, dat in de +verte evenwel begon te verflauwen. + +Die steenhoopen, waarvan ik zooeven sprak, waren op den zeebodem +met een zekere regelmaat verspreid, waarvan ik mij geen verklaring +wist te geven. Ik zag reusachtige groeven, die zich in het duister +verloren, welker lengte ik niet kon schatten; zoo merkte ik ook andere +bijzonderheden op, waarvan ik geen verklaring wist te geven. Het +kwam mij voor, dat mijn zware schoenzolen een veld met beenderen +verbrijzelden, die dof kraakten. Welke was dan die uitgestrekte +vlakte waar wij gingen? Ik had het den kapitein willen vragen, +maar de teekens, door middel waarvan hij met zijn makkers bij hun +onderzeesche tochten sprak, waren voor mij onbegrijpelijk. + +Echter nam de rosse schijn, die ons leidde, toe en vertoonde zich reeds +met vlammen aan den gezichteinder. De aanwezigheid van dien vuurhaard +onder water maakte mij in de hoogste mate nieuwsgierig. Was het een +uitstrooming van electriciteit? Zou ik een natuurlijk verschijnsel +zien, waarvan de geleerden nog niets wisten? Of zou, en deze gedachte +schoot mij door het hoofd, 's menschen hand in dit vuur zichtbaar +zijn? Blies hij dien brand aan? Zou ik in de diepte wellicht makkers +of vrienden van kapitein Nemo ontmoeten, die even vreemd als hij +leefden, en die hij ging opzoeken? Zou ik daaronder misschien een +volkplanting van bannelingen aantreffen, die de ellende der aarde +moede, in de diepten van den Oceaan de onafhankelijkheid gezocht en +gevonden hadden? Al die dwaze, ongerijmde denkbeelden kwamen mij voor +den geest, en in die gemoedstemming, onophoudelijk verbaasd door de +wonderen, die voor mijn oogen voorbijgingen, zou ik niet verwonderd +geweest zijn, als ik in de diepte der zee een van die onderzeesche +steden had ontdekt, waarvan kapitein Nemo droomde. + +Onze weg werd langzamerhand lichter. Het witte licht straalde boven +een berg van ongeveer 800 voet hoog; maar wat ik zag, was eigenlijk +niets als een eenvoudige terugkaatsing van licht tegen het kristal +van water. De bron van dat overklaarbaar licht was aan de andere +zijde van den berg. + +De kapitein stapte zonder aarzelen voort tusschen het doolhof van +steenen, die den bodem van den Atlantischen Oceaan bedekten; hij kende +dien somberen weg; hij had dien zonder twijfel dikwijls bewandeld +en kon er niet verdwalen; ik volgde hem met onwankelbaar vertrouwen; +hij scheen mij toe een der geesten der zee te zijn, en als hij voor +mij uitging, bewonderde ik zijn hooge gestalte, die als een zwart +beeld tegen den lichten gezichteinder afstak. Het was éen uur na +middernacht; wij waren de onderste helling van den berg genaderd, +maar om dien te beklimmen, moesten wij ons langs moeilijk begaanbare +wegen door een dicht bosch wagen. Het was een bosch van doode boomen, +zonder bladeren, zonder sap, boomen die door het water waren gedood +en waarboven hier en daar reusachtige dennen uitstaken. Het was als +'t ware een kolendomein, waarin de verkoolde boomen overeind stonden, +omdat ze in den gedeeltelijk losgewoelden grond nog vastgeworteld +zaten, en wier takjes, als fijn knipwerk van zwart papier, tegen het +heldere water juist waren afgeteekend. Men stelle zich een woud in +den Harz tegen een berghelling voor, doch in het water verzonken. De +paden waren met wier en allerlei zeeplanten volgegroeid en daartusschen +wemelde het van dieren. Ik klom tegen de rots op, doch moest telkens +over uitstekende wortels heenstappen, en zeeplanten scheuren, die +mij in den weg dreven, of tusschen de boomtakken hingen, terwijl ik +een heirleger van visschen verschrikt opjoeg, die tusschen de takken +door wegzwommen. Meegesleept door de schoonheid van dit tooneel, +voelde ik geen afgematheid meer; ik volgde mijn onvermoeiden gids. + +Welk een schouwspel! Hoe het terug te geven? Hoe het gezicht te +beschrijven van die bosschen en rotsen te midden van het water, +van onder in vrees aanjagende en sombere duisternis gehuld en wier +toppen van rosachtig licht omringd waren, voortkomend uit die onbekende +bron van gloed, waarvan de schijn door de terugkaatsing van het water +verdubbelde? Wij beklommen rotsen, waarvan onder dof geluid brokken +afgescheurd werden en naar beneden stortten. Rechts en links waren +donkere galerijen, waarin zich het oog verloor. Daar waren groote +groeven, door een menschenhand schijnbaar gegraven, en ik vroeg mij +zelven af of ik niet plotseling een bewoner dier onderzeesche streken +voor mij zou zien verschijnen. + +Maar kapitein Nemo klom steeds door; ik wilde niet achterblijven, +en volgde met moed; mijn stok was mij daarbij van veel nut; een +misstap zou gevaarlijk geweest zijn op die smalle voetpaden, die +aan den rand van afgronden schenen uitgehouwen te zijn, maar ik liep +met vasten tred door, en werd niet duizelig. Nu eens sprong ik over +een spleet, welker diepte mij in de bergen op aarde zou hebben doen +terugdeinzen, dan eens waagde ik mij over den gladden stam van boomen, +over de randen eens afgronds geworpen, zonder naar beneden te zien, +daar ik geen oogen genoeg had om de schoonheid dezer wildernissen te +bewonderen. Op andere plaatsen schenen rotsblokken, als gedenkteekenen +op hun onregelmatig gehouwen voetstukken, den spot te drijven met de +wetten van evenwicht; tusschen hun steenen uitstekken schoten boomen +te voorschijn als waterstralen, onder een vreeselijke drukking, +en steunden elkander onderling. Dan zag ik wederom door de natuur +gevormde torens, en groote muurbrokken, als van kasteelen voorzien, +met zulk een helling voorover hangen als de wetten der zwaartekracht +op de oppervlakte der aarde niet zouden gedoogd hebben. En ik bemerkte +zelfs het verschil niet tusschen de dichtheid van water en van lucht, +want niettegenstaande mijn zware kleederen, mijn koperen helm en mijn +looden zolen, beklom ik hellingen van onbegrijpelijke steilte met de +vlugheid van een geit of een gems. + +Ik gevoel wel dat ik onwaarheid schijn te vertellen, nu ik dezen +onderzeeschen tocht beschrijf, doch ik schrijf de geschiedenis van +schijnbaar onmogelijke zaken, die echter onbetwistbaar waar zijn. Ik +heb niet gedroomd, maar gezien en getast! + +Twee uren na het verlaten van den Nautilus, hadden wij de uiterste +grens der boomen bereikt, en honderd voet boven ons verhief zich de top +van den berg, die donker afstak tegen het helle licht van den anderen +kant. Hier en daar stonden nog eenige versteende struiken. Duizenden +visschen vloden voor ons uit, evenals vogels, in het hooge gras +verrast. De rots was doorboord met een menigte ondoordringbare +scheuren, diepe holen en groote gaten, waarin zich verschrikkelijke +voorwerpen bewogen. Ik verstijfde van schrik, als ik een spriet- of +voelhoorn zag, die mij den weg versperde, of een vreeselijke schaar, +welke zich in de duisternis der grot met vrij veel geweld opende en +sloot. Duizenden lichtende punten flikkerden in dezen nacht. Het waren +de oogen van reusachtige schaaldieren, in hun schuilplaatsen gedoken +of van vreeselijke kreeften, die als hellebardiers overeind stonden +en haar pooten tegen elkander sloegen alsof ze van ijzer waren; +van reusachtige krabben, die als kanonnen op hun affuiten stonden, +van ontzettende inktvisschen, welke met hun voelarmen door elkander +werkten, als waren ze een broedsel van levende slangen. + +Welke was die vreeselijke, mij nog onbekende dierenwereld? Tot welke +klasse of orde behoorden deze beesten, voor wie de rotsen, waarop zij +huisden, als 't ware een tweede schaal vormden? Waar had de natuur het +geheim van hun bestaan ontdekt, en sedert hoeveel eeuwen leefden zij in +de diepten van de zee? Doch ik kon niet blijven staan. Kapitein Nemo, +meer van nabij met deze afzichtelijke wezens bekend, sloeg er geen +acht meer op. Wij waren op een eerste bergvlak gekomen, waar mij nog +andere verrassingen wachtten; daar zag ik schilderachtige bouwvallen, +die de hand der menschen en niet des scheppers verrieden. Het waren +groote steenhoopen, waaronder men onduidelijk de vormen van kasteelen +en tempels herkende, met een heirleger van bloeiende zoöphyten en +een mantel van zeewier en gras als met klimop bedekt. + +Maar welk gedeelte van den aardbol was het toch, dat door +overstroomingen scheen verzwolgen te zijn? Wie had deze rotsen en +steenen daar zóó neergezet als gedenkteekenen van voorhistorische +tijden? Waar was ik, en waar had een luim van den kapitein mij +heengebracht? Ik had het hem wel willen vragen: maar omdat ik het niet +kon doen, bleef ik staan en greep hem bij den arm. Hij schudde met +het hoofd en wees mij den laatsten bergtop, alsof hij wilde zeggen: +"Kom maar mee, kom maar!" + +Ik volgde hem dus, en binnen weinige minuten had ik den top bereikt, +die boven deze rotsmassa nog tien meter uitstak. Ik keek naar de zijde, +door ons bestegen. De berg verhief zich slechts zeven of acht honderd +voet boven de vlakte, maar aan de andere zijde was hij dubbel zoo +hoog en besloeg het dal, dat zich in dit gedeelte van den Oceaan aan +zijn voeten uitstrekte. Mijn blik drong hier vrij ver door, en omvatte +een groote ruimte, door een hevige uitbarsting verlicht; deze berg was +inderdaad een vulkaan; ongeveer vijftig voet onder den top braakte een +krater, te midden van een regen van steenen en rotsblokken, stroomen +lava uit, als vurige watervallen in het water verdwijnend. Deze vulkaan +verlichtte als een ontzaglijk groote fakkel de vlakte, zoover het oog +reikte. Ik zei dat die onderzeesche vulkaan lava, maar geen vlammen +uitbraakte; voor vlammen is de zuurstof der lucht noodig, zoodat zij +onder het water niet kunnen duren; maar lavastroomen, die het beginsel +hunner gloeiing in zich bevatten, kunnen zelfs roodgloeiend zijn, +zegevierend tegen het water worstelen en dit bij aanraking verdampen; +de lava stroomde dus even als bij de uitbarstingen van den Vesuvius, +naar beneden op een ander Torre del Greco. + +Inderdaad, daar lag onder mijn oogen een verwoeste stad met +ingestorte daken, vernielde tempels, uit elkander gescheurde zuilen +en neergeworpen kolommen, welke men vermoeden kon, dat tot de stevige +Toskaansche bouworde behoord hadden. Verder op lagen de overblijfselen +eener reusachtige waterleiding. Hier lag het hooge muurwerk van een +burcht met gebouwen, waarin men de vormen van het Parthenon giste; daar +overblijfselen van een kade, alsof een haven in vervlogen eeuwen aan +de kust van een verdwenen oceaan, aan koopvaardij- en oorlogsschepen +tot ankerplaats had gestrekt; nog verder lange lijnen van in elkander +gestorte muren, breede en verlaten straten, een geheel Pompeji, daar +in het water verzonken, en door kapitein Nemo onder mijn oog gebracht. + +Waar was ik? Ik wilde het weten, ik wilde spreken, en den koperen helm +mij van 't hoofd rukken. Maar de kapitein kwam naar mij toe, en hield +mij met één beweging tegen; toen raapte hij een stuk krijtsteen op, +liep naar een zwarte basaltrots en schreef daarop het woord: + +"Atlantis." + +Welk een gedachte trof mij! Atlantis, het oude Meropis van Theopompus, +het Atlantis van Plato, het vaste land, dat ontkend werd door Origenes, +Porphyrius, Jamblichus, d'Anville, Malte-Brun en von Humboldt, die deze +verdwijning onder de sprookjes rekenden, doch waaraan geloof geslagen +werd door Posiodonius, Plinius, Ammianus Marcellinus, Tertullianus, +Engel, Sherer, Tournefort, Buffon en d'Avezac; ik had het daar onder +mijn oogen, zooals het de onwedersprekelijke sporen nog droeg van +de ramp, welke het getroffen had! Dit was dan het verzwolgen land, +dat vroeger gelegen was buiten de grenzen van Europa, Azië, Libye, en +de kolommen van Hercules, waar het machtig volk der Atlanten leefde, +waartegen het oude Griekenland zijn eerste oorlogen voerde. + +De geschiedschrijver, die de groote daden van dit heldentijdvak te boek +heeft gesteld, is Plato. Zijn gesprek tusschen Tinaeus en Kritias, is, +om zoo te zeggen, onder den invloed van den dichter en wetgever Solon +geschreven. Deze onderhield zich eens met eenige wijze grijsaards uit +Saïs, een stad, toen reeds acht eeuwen oud, zooals de opschriften op de +tempelmuren getuigen. Een dier wijzen verhaalde de geschiedenis eener +stad, nog duizend jaar ouder; deze oude stad was, toen zij negen eeuwen +bestaan had, door de Atlanten overvallen en gedeeltelijk verwoest; +dit volk, zei hij, woonde in een uitgestrekt land, veel grooter dan +Afrika en Azië bij elkander, en een oppervlakte beslaande van 12° tot +40° N.B. Hun gebied strekte zich tot aan Egypte uit: zij wilden ook +Griekenland de wet voorschrijven, doch daar stieten zij het hoofd +tegen den onweerstaanbaren moed der Hellenen. Eeuwen verliepen; +een geweldige overstrooming, met aardbevingen gepaard, had plaats; +éen dag en éen nacht waren voldoende om dit Atlantis te vernietigen, +waarvan Madeira, de Azorische, Canarische en Kaap-Verdische eilanden +nu nog, als hoogste punten, zich uit de zee verheffen. + +Dit waren de geschiedkundige herinneringen, die het door kapitein +Nemo geschreven woord bij mij levendig deden worden. Zoo stond ik +dan, door het vreemdste lot gedreven, thans op een der bergen van dit +verdwenen land! Ik raakte als het ware met de hand die duizend eeuwen +oude bouwvallen aan, tot een voorwereldlijk tijdperk behoorend! Ik +betrad den grond, waarop de tijdgenooten van den eersten mensch hadden +gewoond; ik verbrijzelde onder mijn voet de skeletten van dieren uit +de fabelachtige tijden, die onder de schaduw van de thans versteende +boomen hadden gerust! + +Ach, waarom had ik niet meer tijd; ik had de steile helling van dezen +berg wel willen afdalen, om dit uitgestrekte land te doorloopen, +dat zonder twijfel Afrika en Amerika aan elkander verbond, en om die +groote voorwereldlijke steden te bezoeken. Daar strekten zich misschien +onder mijn voet het krijgshaftige Makhimos, het vrome Eusebes uit, +wier reusachtige inwoners eeuwen lang leefden en die kracht genoeg +bezaten om deze rotsblokken op elkander te stapelen, nu nog weerstand +biedend aan het geweld der wateren! Eens zal misschien een wonder de +verdwenen bouwvallen weer boven het vlak der zee verheffen. + +In dit gedeelte van den Oceaan heeft men het bestaan van een +aantal onderzeesche vulkanen bewezen, en verscheidene schepen +hebben buitengewone schokken ondervonden, als zij op deze hoogte +voeren. Sommigen hoorden doffe geluiden, den strijd der elementen +te kennen gevende, anderen hebben vulkaan-asch opgevangen, uit zee +naar boven geworpen. De geheele bodem tot aan den evenaar toe, wordt +nog door onderaardsche vulkanische krachten geteisterd. En wie weet +of over eenige eeuwen de toppen dezer vuurspuwende bergen, hooger +geworden door plutonische uitwerpselen en opeenvolgende lavabeddingen, +niet boven het vlak van den Atlantischen Oceaan zullen uitsteken! + +Terwijl ik zoo peinsde, en al de bijzonderheden van dit grootsche +landschap in mijn geheugen trachtte te prenten, bleef kapitein Nemo, +op een met mos bedekte kolom geleund, onbeweeglijk en als versteend +in stomme bewondering staan. Dacht hij aan verdwenen geslachten +en trachtte hij het geheim der toekomst van het menschdom te +ontdekken? Kwam die vreemde man op deze plaats zijn geschiedkundige +herinneringen verlevendigen, en in deze oudheid mee leven, omdat hij +van het leven in den lateren of nieuweren tijd niets wilde weten? Wat +zou ik niet gegeven hebben om zijn gedachten te kennen, daarin te +deelen en ze te begrijpen! + +Wij bleven een uur lang op deze plaats en beschouwden, onder den +lichtenden schijn van de gloeiende en soms verbazend schitterende lava, +de uitgestrekte vlakte. Het koken en woelen onder den grond deed den +berg van tijd tot tijd dreunen en trillen; zware geluiden werden met +de grootste nauwkeurigheid door het water overgebracht en weerkaatsten +met statige kracht. Op dat oogenblik scheen de maan een poos door +het water heen, en wierp over het verzwolgen landschap eenige bleeke +stralen; het was maar een oogenblik, doch van een onbeschrijfelijke +uitwerking. De kapitein richtte zich op, wierp een laatsten blik op +de onmetelijke vlakte, en wenkte mij toen hem te volgen. Wij daalden +den berg spoedig af; toen wij het woud door waren, zag ik de lantaarn +van den Nautilus schitteren als een ster. De kapitein ging er recht +op af, en wij waren weer aan boord toen de eerste stralen van het +morgenlicht schenen over de oppervlakte van den Oceaan. + + +HOOFDSTUK XXXIV + +Onderzeesche kolenmijnen. + +Den volgenden dag, 20 Februari, stond ik zeer laat op. De +vermoeienissen van den nacht hadden mij tot elf uur doen slapen. Ik +kleedde mij haastig, want ik wilde weten, welke richting de Nautilus +had. De instrumenten wezen aan, dat wij altijd met een twintig +kilometervaart op honderd meter diepte naar het Zuiden snelden. + +Koenraad trad binnen; ik vertelde hem onzen nachtelijken tocht, +en daar de wanden geopend waren, kon hij nog een gedeelte zien van +dit verdronken land. De Nautilus voer namelijk tien meter boven de +vlakte van Atlantis; zij bewoog zich als een ballon, die door den wind +boven weilanden wordt voortgestuwd; maar beter zou het zijn te zeggen, +dat wij in den salon zaten als in den waggon van een sneltrein. Het +eerste, wat onder onze oogen voorbijsnelde, waren de phantastisch +gevormde rotsen; de doode boomen, wier onbeweeglijke vormen ons onder +water toegrijnsden; verder de met een tapijt van zeeanemonen bedekte +steenklompen en vreemd gevormde blokken lava, die bewezen met welk +een woede de vulkanische uitbarstingen hadden plaats gehad. + +Terwijl deze zonderlinge streken onder ons electrisch licht zichtbaar +waren, verhaalde ik aan Koenraad de geschiedenis van de Atlanten; ik +sprak hem over de oorlogen van die heldhaftige volken, en behandelde +het vraagstuk omtrent het bestaan van Atlantis als iemand die geen +twijfel meer koestert. Maar Koenraad was afgetrokken, en hoorde mij +ternauwernood aan; spoedig echter begreep ik zijn onverschilligheid +voor deze geschiedkundige vraagstukken. + +Een talloos visschenheir toch trok zijn oogen, en als er visschen +voorbij ons zwommen, dan behoorde Koenraad, in zijn lust tot ordenen +en rangschikken als verzonken, niet meer tot deze wereld. In dat geval +moest ik hem gewoonlijk maar volgen, en met hem onze ichthyologische +studiën voortzetten. + +Over het algemeen verschilden die visschen van den Atlantischen +Oceaan weinig van die wij reeds gezien hadden. Het waren roggen van +reusachtige gedaante, vijf meter lang, en zoo sterk, dat zij boven +water konden uitspringen; haaien van verschillende soort, onder +anderen een van vijf meter lang met driehoekige, scherpe tanden; +steuren, zeepalingen en andere visschen. + +Terwijl wij die verschillende soorten van dieren zaten te bekijken, +liet ik niet na de groote vlakte van Atlantis te beschouwen. Soms +noodzaakten grillige verhevenheden van den grond den Nautilus om zijn +snelheid te minderen, en dan gleed hij met de behendigheid van een +visch tusschen de dicht bij elkander liggende heuvels door. Indien +hij door dit doolhof niet kon heenkomen, verhief de Nautilus zich +als een luchtballon, en wanneer hij over dien hinderpaal heen was, +hervatte hij zijn snelle vaart op eenige meters boven den bodem. Het +was een bewonderenswaardige en aangename vaart, die aan een luchtreis +deed denken, met dit onderscheid evenwel, dat de Nautilus volkomen +aan het roer gehoorzaamde. + +Tegen vier uur des namiddags veranderde de grond een weinig; tot nog +toe was hij met een dikke laag slijk en met tot erts geworden takken +bedekt; nu werd de bodem rotsachtiger en scheen bezaaid met tufsteen, +eenige brokken lava en zwavelachtige bestanddeelen. Ik dacht, dat de +bergstreek dus weldra op de groote vlakten zou volgen, en door zekere +wendingen van den Nautilus zag ik ook inderdaad, dat de zuidelijke +gezichteinder door een hoogen muur begrensd was, die elken uitgang +scheen af te snijden. De top van dien berg stak zeker boven de zee +uit. Het moest een vast land zijn, of ten minste een eiland, hetzij +een der Canarische, hetzij een der Kaap-Verdische. Daar men, misschien +om bijzondere redenen, de zonshoogte niet genomen had, wist ik niet +juist waar wij ons bevonden. In allen gevalle scheen het mij toe, +dat die bergmuur de grens van Atlantis vormde, van welk land wij +evenwel nog slechts een klein gedeelte bezocht hadden. + +De nacht brak mijn waarnemingen niet af. Ik was alleen gebleven, +want Koenraad was naar zijn hut gegaan. De Nautilus verminderde +zijn snelheid, en manoeuvreerde door de zee boven den wonderlijk +gevormden bodem; nu eens streek hij langs de heuvels, alsof hij +er zich op had willen neerleggen, dan steeg hij plotseling weer +naar de oppervlakte. Ik zag tusschenbeiden eenige heldere sterren, +en juist vijf of zes van die sterren uit den Dierenriem, die in het +sterrenbeeld van Orion zichtbaar zijn. + +Ik zou zeker nog lang voor het raam de schoonheden van de zee +en den hemel zijn blijven bewonderen, als de wanden niet werden +dichtgeschoven. Op dit oogenblik was de Nautilus tot aan den +loodrechten rotswand genaderd; hoe hij manoeuvreerde kon ik niet +raden. Ik ging naar mijn kamer; het vaartuig lag stil; ik sliep in, +met het vaste voornemen om na weinige uren weer op te staan; doch +het was den volgenden morgen acht uur toen ik in den salon kwam. De +manometer deed mij zien, dat de Nautilus op de oppervlakte der zee +dreef; bovendien hoorde ik op het plat loopen; doch ik voelde door +de deining der golven geen slingeren. + +Ik ging naar het luik; het was open, maar in plaats van het helder +daglicht, zoo als ik verwachtte, omringde mij dikke duisternis. Waar +waren wij? Had ik mij bedrogen? Was het nog nacht? Neen, geen enkele +ster schitterde, en de nacht is niet zoo volslagen donker. Ik wist +niet wat er van te denken, toen ik iemand hoorde zeggen: + +"Zijt gij het, mijnheer de professor?" + +"O, kapitein," antwoordde ik "waar zijn wij?" + +"Onder den grond, mijnheer." + +"Onder den grond!" riep ik uit, "en de Nautilus drijft nog?" + +"Hij drijft altijd." + +"Maar dat begrijp ik niet." + +"Wacht maar eenige oogenblikken; onze lantaarn wordt aangestoken +en als gij er op gesteld zijt helder voor u uit te zien, zult gij +tevreden zijn." + +Ik betrad het plat en wachtte; de duisternis was zoo volkomen dat +ik den kapitein zelfs niet zag; naar boven kijkend, meende ik recht +boven mijn hoofd een zekeren lichtenden schijn te zien, een soort van +schemering, door een rond gat binnenvallend. Op dat oogenblik werd +de lantaarn ontstoken; het helder licht deed het zwakke schijnsel +geheel verdwijnen. + +Ik sloot een oogenblik mijn oogen, door het electrisch licht als +verblind, en zag om mij heen. De Nautilus lag stil aan een oever, +die als een kaai gevormd was. De zee waarop het vaartuig op dat +oogenblik dreef, was een meer, door een muur als 't ware ingesloten; +het had een middellijn van ongeveer twee kilometer. Het peil, zoo als +de manometer aanwees, stond gelijk met dat van de zee buiten dien muur, +zoodat er noodzakelijk gemeenschap tusschen het meer en de zee moest +bestaan. De hooge rotswanden, waartusschen wij lagen ingesloten, +welfden zich boven ons, en vormden als het ware een omgekeerden +trechter van vijf of zes honderd meter hoogte. Bovenin was een +opening, waardoor ik de schemering gezien had, die waarschijnlijk +aan het daglicht moest worden toegeschreven. + +Voordat ik den inwendigen vorm van deze verbazend groote grot +nauwkeuriger onderzocht, voor ik mij zelven afvroeg of dat het werk +der natuur of van menschenhanden was, trad ik op den kapitein toe en +vroeg hem waar wij waren. + +"Wij zijn midden in een uitgedoofden vulkaan," antwoordde de kapitein, +"waar de zee is binnengestroomd tengevolge van een scheur in den +grond, daarin door een aardbeving ontstaan. Terwijl gij in bed laagt, +mijnheer de professor, is de Nautilus in dit meer gekomen door een +natuurlijken waterweg, die op tien meter onder het oppervlak van den +Oceaan bestaat. Hier heeft mijn vaartuig een zekere gemakkelijke, +geheimzinnige haven, tegen alle winden beveiligd. Waar zult gij ergens +op eenige kust van uw vasteland of van uw eilanden een reede vinden, +die tegen deze veilige ligplaats opwegen of tegen de woede der orkanen +beschermen kan?" + +"Inderdaad, kapitein, hier zijt gij veilig; wie zou u in het hart +van een vulkaan kunnen achterhalen? Maar heb ik aan den top geen +opening ontdekt?" + +"Ja, de krater, die vroeger lavavlammen en rook uitwierp en waar nu +de frissche lucht, die wij inademen, binnenstroomt." + +"Maar welke is die vulkaan?" vroeg ik. + +"Hij behoort tot een van de talrijke eilandjes, die in deze zee als +gezaaid zijn. Hij is voor de schepen een klip, maar voor ons een +groote grot. Het toeval heeft mij die doen ontdekken, en daarin heeft +het mij goed gediend." + +"Maar zou men door dien krater niet naar beneden kunnen afdalen?" + +"Evenmin als ik er uit zou kunnen klimmen; tot op een hoogte van +honderd voet kan men den inwendigen wand bestijgen, maar hooger op +hangt de rots zoo veel over, dat zij niet bestegen kan worden." + +"Ik zie, kapitein, dat de natuur u overal en altijd dient. Gij zijt +op dit meer in veiligheid en niemand als gij kunt het bezoeken. Maar +waarvoor hebt gij die schuilplaats noodig? De Nautilus behoeft toch +geen haven?" + +"Neen, mijnheer, maar hij heeft electriciteit noodig om zich te +bewegen, elementen om deze voort te brengen, sodium om de elementen +te voeden, kool om sodium te krijgen en mijnen om steenkolen uit te +halen. En nu is het juist hier, dat de zee geheele bosschen bedekt, +die in voorwereldlijke tijdperken zijn bedolven geraakt; nu zijn zij +geheel verkoold en voor mij een onuitputtelijke bron." + +"Zijn uw mannen dan hier mijnwerkers, kapitein?" + +"Juist. Die mijnen strekken zich evenals die van New-Castle onder de +golven uit. Hier gaan zij met scaphanders aan met spade en houweel +in de hand, de steenkolen loshakken, die ik zelfs niet uit de mijnen +van het vaste land behoef te halen. Als ik nu aan het stoken ben, om +sodium te verkrijgen, dan geeft de rook, die uit den krater opstijgt, +dezen nog den schijn, alsof de berg in werking was." + +"En zal ik ze aan 't werk zien?" + +"Ditmaal niet, want ik heb haast om onze onderzeesche reis om de +aarde te vervolgen. Ik zal mij derhalve tevreden stellen om wat mee +te nemen van den vooraad sodium, dien ik hier bewaar. Ik heb slechts +éen dag noodig om een genoegzame hoeveelheid aan boord te nemen en dan +zullen wij onze reis vervolgen. Wanneer gij dus deze grot doorwandelen +en eens om het meer heenloopen wilt, maak dan gebruik van dezen dag, +mijnheer Aronnax." + +Ik dankte den kapitein, en ging mijn beide makkers opzoeken, die hun +hut nog niet hadden verlaten. Ik noodigde hen uit mij te volgen, +zonder te zeggen waar wij ons bevonden. Zij kwamen op het plat; +Koenraad, die zich over niets verwonderde, beschouwde het als iets +zeer natuurlijks, dat hij wakker werd onder een berg, nadat hij onder +water naar bed was gegaan. Maar Ned Land dacht er slechts aan eens +te onderzoeken of deze grot geen uitgang had. + +Na het ontbijt, omstreeks tien uur, gingen wij naar den oever. + +"Nu zijn wij weer aan land," zei Koenraad. + +"Dit noem ik geen land," antwoordde de Amerikaan; "bovendien zijn +wij er niet op, maar er onder." + +Tusschen den rotswand en het water was een zandig strand, dat op zijn +grootste breedte vijfhonderd voet breed was; over dit strand kon men +gemakkelijk om het meer heen wandelen. Maar het benedeneinde der hooge +rotswanden vormde een ongelijk terrein, waarop in schilderachtige +opeenstapeling blokken vulkanische steenen en verbazende stukken +puimsteen lagen. Al deze ruw door elkander geworpen steenblokken, +waren door het onderaardsche vuur met een laag glazuur bedekt, die in +het electrisch licht schitterde. Het met steenglas vermengde oeverzand +stoof onder onze treden als een wolk kleine sterren op. + +De grond verhief zich langzamerhand naarmate wij ons van den oever +verwijderden, en wij waren weldra door een lange en bochtige helling +gekomen, waar wij langzamerhand hooger konden klimmen; maar wij +moesten voorzichtig voortgaan tusschen die losliggende steenblokken, +en onze voet gleed daarbij nu en dan uit op de stukken veldspaat en +kwarts. De vulkanische natuur van deze ontzettend groote grot werd +ons hoe langer hoe meer bevestigd; ik deed het mijn makkers opmerken. + +"Kunt gij u voorstellen," vroeg ik hun, "hoe deze trechter er uit +moest zien, toen hij gevuld was met kokende lava en die gloeiende +vloeibare massa zich tot aan de opening van den berg verhief, evenals +het kokend metaal binnen de wanden van een hoogoven?" + +"Dat kan ik mij best voorstellen, mijnheer!" antwoordde Koenraad. "Maar +kan mijnheer mij ook zeggen, waar deze groote hoogoven het werk +gestaakt heeft, en hij nu met het water van een kalm meer gevuld is?" + +"Vermoedelijk. Koenraad, omdat eenige aardbeving onder het oppervlak +van den Oceaan de opening heeft gemaakt, waardoor de Nautilus hier +binnen is gekomen. Toen is het water der zee waarschijnlijk naar +binnen gestort; er is een vreeselijke strijd tusschen de beide +elementen gevoerd, die ten voordeele van Neptunus is geëindigd. Er +zijn evenwel reeds eeuwen overheen gegaan, en de overstroomde vulkaan +is een vreedzame grot geworden." + +"Zeer goed," antwoordde Ned Land, "ik geloof u; maar in ons belang +betreur ik het dat die opening, waarvan mijnheer spreekt, niet boven +het vlak der zee ligt." + +"Maar, vriend Ned," zei Koenraad, "als die opening niet onder water +was, dan had de Nautilus hier niet binnen kunnen komen." + +"En ik voeg er nog bij, Land, dat het water dan ook den vulkaan niet +binnengestroomd, en deze nog een vuurspuwende berg wezen zou. Je +spijt is dus overbodig." + +Wij begonnen te klimmen; de helling werd hoe langer zoo steiler, en +de paden hoe langer zoo nauwer; soms waren er diepe spleten in den +grond, waarover wij moesten heenspringen; dan moesten wij weer om ver +uitstekende en overhangende rotsblokken heen; wij kropen soms op de +knieën of op den buik voort. Maar met hulp van Koenraaads behendigheid +en Neds kracht kwamen wij alle hinderpalen te boven. + +Op een hoogte van ongeveer dertig meter, veranderde de aard van den +grond, zonder dat deze daarom nog begaanbaarder werd; wij stuitten +op zwarte basaltblokken; soms lagen zij met zwavel bedekt over een +vlakte neergeworpen, dan weder vormden zij regelmatige prisma's, die +als kolommen overeind stonden, om het groote gewelf te ondersteunen, +en een prachtig schouwspel opleverden van de bouwkunst der natuur. Op +andere plaatsen liepen tusschen deze basaltblokken lange stroomen +van gestolten lava, waarin strepen jodenlijm of groote massa's zwavel +zichtbaar waren. Het daglicht, dat door den krater naar binnen viel, +verlichtte deze vulkanische overblijfselen, die voor eeuwig in dien +uitgedoofden berg begraven lagen, met een onzeker schijnsel. + +Weldra moesten wij op een hoogte van omstreeks 250 voet door +onoverkomelijke hinderpalen ons klimmen staken. De bergwand begon +over ons heen te hangen, en in plaats van te stijgen, moesten wij +onze wandeling om het meer voortzetten. Op de hoogte, waarop wij ons +bevonden, begon het plantenrijk met het mineraalrijk in aanraking te +komen. Uit de rotsspleten kwamen hier en daar heesters en op enkele +plaatsen zelfs boomen te voorschijn. Ik herkende eenige planten en +bloemen, zooals heliotropen en chrysanthemums; zelfs ontdekte ik +tusschen de lavastroomen in kleine, doch weinig riekende viooltjes, +hoewel ik beken dat ik dit weinigje geur gretig opsnoof. De geur is +de ziel der bloemen, en de bloemen der zee, hoe prachtig ook, hebben +geen ziel! + +Wij waren aan den voet van een boschje vrij zware drakenboomen +genaderd, die door de kracht hunner sterke wortels de rots gebroken +hadden, toen Ned Land uitriep: "O mijnheer, een bijennest!" + +"Een bijennest," antwoordde ik, terwijl ik den schouder ongeloovig +optrok. + +"Ja zeker!" riep de Amerikaan, "de bijen gonzen er om heen." + +Ik naderde en moest mij gewonnen geven. In een gat van een drakenboom, +waren eenige duizenden van de vernuftige insecten, die op de Canarische +eilanden zooveel voorkomen, en wier honig dáár zoo gezocht is. + +De Amerikaan wilde natuurlijk een voorraad honig medenemen, en ik +was zoo onbarmhartig niet om er mij tegen te verzetten; hij stak met +behulp van zijn vuurslag, wat droge bladeren met zwavel vermengd aan, +om de bijen te doen stikken; weldra hield het gegons op, en het nest +leverde verscheidene ponden geurigen honig. Ned Land stak deze in +zijn voorraadzak. + +"Als ik den honig met het deeg van den broodboom vermeng," zei hij, +"dan kan ik u een kostelijken koek aanbieden." + +"Best," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan." + +Op enkele bochten van ons pad vertoonde zich het meer in zijn geheele +uitgestrektheid; het werd door de lantaarn van den Nautilus verlicht, +en wij zagen er geen enkel golfje of rimpeltje op. De Nautilus lag +onbeweeglijk; op het plat liepen menschen heen en weer, als zwarte +schimmen in de zee van het electrisch licht. Op dat oogenblik draaiden +wij om een uitstekend rotspunt heen en zagen toen, dat de bijen niet de +eenige dieren waren, die den vulkaan bewoonden. Roofvogels vlogen hier +en daar in de duisternis rond, of vluchtten weg van hun nesten. Het +waren sperwers en havikken; ook liepen er hier en daar, zoo snel zij +konden, schoone en vette trapganzen. Men kan zich de begeerlijkheid +van den Amerikaan voorstellen, toen hij dit smakelijk wild zag, en +welk een spijt hij gevoelde zijn geweer niet bij zich te hebben. Hij +beproefde ze met steenen te raken, en na verscheidene vruchtelooze +pogingen slaagde hij er eindelijk in, een van die prachtige trapganzen +te treffen. Als ik zeg, dat hij twintigmaal zijn leven waagde om het +dier te grijpen, jok ik niet, maar hij vervolgde het beest zoo lang +totdat hij het in zijn zak had. + +Wij moesten wederom naar beneden, want wij konden onmogelijk +verder. Boven ons geleek de gapende krater op de opening van een +put. Wij konden den hemel vrij duidelijk zien, en ik zag de wolken +oostwaarts drijven. Een half uur na de laatste heldendaad van +Ned Land, waren wij weer aan den oever. Hier groeide niets meer +dan wat zeevenkel, een klein plantje, dat goed is om gekonfijt te +worden. Koenraad plukte er eenige bosjes van. Verder vonden wij een +menigte schelpdieren. + +Hier was een prachtige grot; mijn makkers en ik kregen lust ons op +het fijne zand uit te strekken. Het vuur had de wanden met schitterend +glazuur bedekt. Ned Land betastte ze, als wilde hij onderzoeken hoe dik +zij wel waren; ik kon een glimlach niet onderdrukken. Ons gesprek viel +toen weer op zijn eeuwigdurende plannen om te ontvluchten, en zonder +zijn hoop al te zeer te voeden, kon ik toch deze veronderstelling +maken: dat namelijk kapitein Nemo slechts naar het Zuiden gevaren +was om zijn voorraad sodium te vernieuwen; ik hoopte dus dat hij +nu weer naar de kusten van Europa of Amerika zou varen, waardoor de +Amerikaan dus in de gelegenheid zou zijn, zijn mislukte poging met +beteren uitslag te hervatten. + +Wij lagen ongeveer een uur in de schoone grot uitgestrekt, toen +ons gesprek, dat in den beginne vrij levendig geweest was, begon te +verflauwen; zekere slaperigheid overviel ons, en daar ik geen enkele +reden zag om dit tegen te gaan, dommelde ik zachtjes in; ik droomde, +en wie is meester om zijn droomen te kiezen, ik droomde dat mijn +geheele bestaan zich in dat van een weekdier oploste; het scheen mij +alsof de grot mijn schelp was. Plotseling werd ik door het schreeuwen +van Koenraad gewekt. + +"Op, op!" riep de brave jongen. + +"Wat is er?" vroeg ik, half opstaande. + +"Het water komt op." + +Ik sprong overeind, en zag dat het zeewater als een stortvloed de +grot binnendrong; omdat wij in wezenlijkheid geen weekdieren waren, +moesten wij trachten ons te redden. Binnen weinige oogenblikken waren +wij boven in de grot in veiligheid. "Wat gebeurt er toch?" vroeg +Koenraad; "is er een nieuw wonder voorgevallen?" + +"Wel neen, vrienden," antwoordde ik, "het is eenvoudig de vloed die +ons heeft overvallen. De zee buiten den berg rijst, en de wetten +van het evenwicht leeren dat het meer binnen den berg dan ook rijzen +moet. Wij zijn er met een half nat pak afgekomen, en zullen ons op +den Nautilus gaan verkleeden." + +Drie kwartier daarna hadden wij onzen tocht om het meer geëindigd, +en waren wij weer aan boord. De mannen der equipage brachten op dat +oogenblik de laatste vracht sodium binnen boord, zoodat de Nautilus +aanstonds had kunnen vertrekken; doch de kapitein gaf daartoe +geen bevel. Wilde hij daartoe den nacht afwachten en heimelijk +door de onderzeesche opening varen? Misschien. Hoe het ook zij, +den volgenden morgen had de Nautilus zijn haven verlaten, en voer, +ver van elk vast land, op eenige meters voort onder de golven van +den Atlantischen Oceaan. + + + +HOOFDSTUK XXXV + +De Krooszee. + +De richting van den Nautilus was niet veranderd. Wij moesten voor +het oogenblik dus alle hoop laten varen om naar eenige Europeesche +zee terug te keeren. Kapitein Nemo bleef den koers naar het Zuiden +richten. Waar voerde hij ons heen? Ik kon het mij niet voorstellen. + +Dien dag doorkliefde de Nautilus een zonderling gedeelte van den +Atlantischen Oceaan; iedereen kent het bestaan van den warmen +stroom, die onder den naam van Golfstroom bekend is. Nadat hij de +golf van Mexico onder langs kaap Sable verlaten heeft, richt hij +zich rechtstreeks naar Spitsbergen; doch op ongeveer 44° N.B., even +nadat hij de golf van Mexico heeft verlaten, verdeelt hij zich in +twee takken; de voornaamste richt zich naar de kusten van IJsland +en Noorwegen, terwijl de andere op de hoogte der Azorische eilanden +zuidwaarts stroomt, en daarna tegen de Afrikaansche kust stuitende, +een ovaal beschrijft en naar de Antillen terugkeert. + +Deze tweede tak van den warmen stroom gaat dus met zijn golven om een +koud, bijna stilstaand en onbeweeglijk gedeelte van den Oceaan, dat +men de Krooszee noemt. Het is een meer in het midden van den Oceaan, +om hetwelk het water van den grooten stroom in niet minder dan drie +jaar heenloopt. + +De Krooszee bedekt, om zoo te zeggen, het land dat door den Oceaan is +verzwolgen. Sommige schrijvers hebben zelfs beweerd, dat het zeegras, +hetwelk in deze zee in groote menigte ronddrijft, van de weiden van +dit vroegere vasteland afkomstig is. Waarschijnlijk echter is dit +zeegras en wier afkomstig van de kusten van Europa en Amerika, en +wordt door den Golfstroom tot op deze hoogte medegesleept. Dit was +een van de redenen, die Columbus deden gelooven aan het bestaan van +een nieuwe wereld. Toen de schepen van dezen koenen zeevaarder in de +Krooszee kwamen, hadden zij werk om door dit gras heen te komen, omdat +het tot groote ontsteltenis van de equipage hunne vaart tegenhield; +zij besteedden zelfs drie weken er over om er doorheen te worstelen. + +Zoo was de streek, door den Nautilus op dit oogenblik bezocht: het +was een wezenlijke weide, zulk een dicht tapijt van gras, zeekroos +en wier, dat een schip er niet zonder moeite kon doorvaren. Kapitein +Nemo wilde zich met zijn schroefboot dan ook niet in deze massa gras +wagen, en bleef op eenige meters diepte onder de golven. + +De Krooszee wordt ook wel Sargasso-zee genoemd, naar het Spaansche +woord "Sargazzo" dat zeewier beteekent, omdat deze uitgestrekte +bank door deze plant gevormd wordt. Ziehier waarom deze planten +volgens den geleerden Maury, den schrijver van de Natuurkundige +aardrijksbeschrijving zich vereenigen in dit kalme gedeelte van den +Atlantischen Oceaan. + +"Men kan," zegt hij, "dat verschijnsel verklaren door een proef, +die elkeen kent. Als men in een bak met water eenige stukjes, kurk +of andere voorwerpen laat drijven, en men aan het water een draaiende +beweging geeft, dan zal men die verspreide stukjes zich in het midden +zien bijeen voegen, dat is daar waar het water het minst in beweging +is. Bij het verschijnsel, waarover wij spreken, is de Atlantische +Oceaan de bak, de Golfstroom is het draaiend gedeelte en de Krooszee +het middelpunt, waar de drijvende voorwerpen zich vereenigen." + +Ik deel Maury's gevoelen en heb het verschijnsel op de plaats zelf, +waar schepen slechts zeer zelden komen, kunnen onderzoeken. Boven +ons dreven voorwerpen van allerhande soort, opgehoopt tusschen het +bruinachtig gras, boomstammen, die van de Andes en het Rotsgebergte +waren afgescheurd en door de Amazonen-rivier of de Mississippi werden +voortgestuwd; tallooze overblijfselen van wrakken, zoo met schelpen +en planten begroeid, dat zij niet boven konden drijven. En de tijd zal +ook eens dat andere gevoelen van Maury waar maken, dat deze eeuwenlang +opgehoopte voorwerpen eenmaal versteenen en door de werking van het +water een onuitputtelijke kolenmijn zullen vormen; een kostbare +voorraad dus, dien de Voorzienigheid nu reeds verzamelt voor het +oogenblik, dat de menschen de mijnen op het vasteland hebben uitgeput. + +Den geheelen 22sten Februari brachten wij in die Krooszee door, waar +de visschen, die zooveel van zeeplanten houden en de schaaldieren +overvloedig voedsel vinden. Den volgenden dag had de Oceaan wederom +zijn gewone voorkomen. Van dit oogenblik af bleef de Nautilus gedurende +negentien dagen van 23 Februari tot 12 Maart in het midden van den +Atlantischen Oceaan, en voerde ons mee met een doorloopende snelheid +van zestien kilometer in het uur. De kapitein wilde waarschijnlijk het +geheele programma zijner onderzeesche reis afloopen, en ik twijfelde +er niet aan, of hij zou, na om kaap Hoorn te zijn gestevend, naar +de Stille Zuidzee terugkeeren. Ned Land had dus wel gelijk met bang +te zijn. In deze uitgestrekte zee zonder eilanden behoefde men het +niet te beproeven om van boord te gaan; wij hadden dus geen middel om +ons tegen den wil van kapitein Nemo te verzetten. Het eenige wat wij +doen konden, was ons te onderwerpen; maar wat men van geweld of list +niet meer te wachten had, dacht ik dat door overreding kon verkregen +worden. Als de reis was afgeloopen, zou dan de kapitein er niet in +toestemmen ons de vrijheid terug te geven, onder eede van zijn bestaan +nimmer te verraden? Wij zouden dien eed zeker hebben gehouden, maar +ik moest die teedere zaak met den kapitein zelf behandelen. Zou ik hem +echter die vrijheid wel kunnen vragen? Had hij bij het begin der reis +niet op stelligen toon verklaard, dat het geheim van zijn leven onze +levenslange gevangenschap aan boord van de Nautilus eischte? Moest +mijn stilzwijgen gedurende vier maanden hem niet doen gelooven, +dat ik mij zonder morren in dien toestand schikte? Als ik die zaak +weder aanroerde, zou het dan geen achterdocht bij hem opwekken, die +onze plannen kon benadeelen, als zich daartoe later eenige gunstige +omstandigheid voordeed! Ik overdacht en overwoog al die redenen, en +ik onderwiep ze aan Koenraads oordeel, die niet minder verlegen stond +dan ik. Kortom, hoewel ik niet gemakkelijk uit het veld was te slaan, +begreep ik toch dat de kans om mijn vrienden en bloedverwanten ook +terug te zien, van dag tot dag verminderde, vooral nu kapitein Nemo +als een rechte waaghals stuurde naar het zuidelijk gedeelte van den +Atlantischen Oceaan. + +Gedurende de bovengemelde negentien dagen, had er op onze reis niets +bijzonders plaats. Ik zag den kapitein maar zelden; hij zat te werken; +dikwijls vond ik in de bibliotheek boeken, die hij geopend had laten +liggen, en vooral werken over natuurlijke geschiedenis. Mijn werk over +de diepten der zee, was door hem doorbladerd en met kantteekeningen +overladen, die mijn stellingen dikwijls weerspraken. Doch de kapitein +stelde zich slechts tevreden met aldus mijn werk te verbeteren, zonder +met mij te twisten. Soms hoorde ik de droefgeestige tonen van zijn +orgel, dat hij met veel gevoel bespeelde, maar altijd des nachts, +te midden van de grootste duisternis, als de Nautilus op de groote +verlaten vlakte van den Oceaan als ingeslapen scheen te zijn. + +Gedurende dit gedeelte der reis voeren wij soms dagen lang aan de +oppervlakte der zee; zij was als verlaten; wij zagen slechts nu +en dan een zeilschip, dat voor Indië bevracht, koers zette naar de +Kaap de Goede Hoop. Eens werden wij vervolgd door de sloepen van een +walvischvaarder, die ons zonder twijfel aanzag voor een reusachtigen +walvisch van groote waarde. Maar kapitein Nemo wilde die wakkere +zeelieden hun tijd en moeite niet laten verliezen en eindigde de +jacht met onder water te duiken. Dit voorval scheen Ned Land bijzonder +belang in te boezemen. Ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik zeg, +dat de Amerikaan er spijt over gevoelde, dat onze metalen huid niet +door een der harpoenen van die visschers doodelijk werd getroffen. + +De visschen, die ik met Koenraad gedurende dit gedeelte onzer +reis opmerkte, verschilden weinig van die wij reeds vroeger gezien +hadden. De voornaamste waren eenige exemplaren van de vreeselijke +afdeeling kraakbeenachtige dieren, die niet minder dan twee en dertig +soorten bevat: gestreepte haaien van vijf meter lang en met platten +kop, breeder dan het lichaam, en een ronden staart; op den rug hebben +zij overlangs zeven breede evenwijdige zwarte strepen, en dan grijze +haaien met slechts een rugvin. Er kwamen ook groote zeehonden voorbij, +en dat wel van de meest verslindende soort; men behoeft alle verhalen +van visschers niet te gelooven, doch ziehier eenige staaltjes van +hetgeen zij vertellen: in het lichaam van een van die dieren heeft +men den kop van een buffel en een geheel kalf gevonden, in een ander +twee konijnen, en een matroos met kleeren en al, in een ander een +soldaat met den sabel in de hand, en in nog een ander een ruiter +met zijn paard! Men behoeft aan dat alles geen geloof te hechten, +doch zeker is het, dat geen van die dieren zich in de netten van den +Nautilus lieten vangen ik dus hunne vraatzucht niet kon nagaan. + +Dagen lang hielden troepen bevallige en dartelende dolfijnen ons +gezelschap. Zij zwommen met troepjes van vijf of zes, en joegen de +andere visschen na, evenals een troep wolven in het veld; overigens +zijn zij niet minder vraatzuchtig dan de zeehonden, als ik ten minste +geloof moet slaan aan het verhaal van een hoogleeraar te Kopenhagen, +die verzekert dertien walrussen en vijftien robben in de maag van +een dolfijn gevonden te hebben. + +Ik zag ook zeldzame exemplaren van de klasse der stekelvinnigen +en der zaagvisschen. Sommige schrijvers, trouwens meer dichters +dan natuurkenners, beweren dat deze visschen liefelijk zingen en +een vereeniging van hun stemmen een muziek voortbrengt, waarbij de +menschelijke stem niet kan halen. Ik ontken het niet, maar die dieren +gaven ons tot ons groot leedwezen geen enkele serenade. Eindelijk +zagen wij nog een groote menigte vliegende visschen; niets was +aardiger dan te zien hoe de dolfijnen ze met groote juistheid +wisten na te jagen. Hoe hoog zij zich ook uit zee konden verheffen, +welken boog zij ook beschreven, tot zelfs over den Nautilus heen, +de ongelukkige visschen vonden den bek van den dolfijn altijd geopend +om ze op te vangen. + +Tot op 13 Maart ging onze tocht op dezelfde wijze voort. Dien dag +werd de Nautilus gebezigd om proeven van peiling te doen, welke mij +het grootste belang inboezemden. Sedert ons vertrek uit de Stille +Zuidzee hadden wij ongeveer 52,000 kilometer afgelegd; wij waren nu +op 45° 37' Z.B. 37° 53' W.L. Het was omstreeks dezelfde plaats, waar +kapitein Denham van de Herald op 14.000 meter geen grond vond. Daar +had luitenant Parker van het Amerikaansche fregat Congres op 15,140 +meter den bodem niet kunnen peilen. Kapitein Nemo besloot om den +Nautilus naar de grootste diepte te doen dalen, om die verschillende +peilingen eens na te gaan. Ik maakte mij gereed den uitslag van dit +onderzoek op te teekenen. De zaalwanden openden zich, en het vaartuig +begon zich in beweging te stellen, ten einde die verbazende diepte +te kunnen bereiken. Men kan nagaan dat er geen sprake kon zijn van +door middel van het vullen der vergaderbakken naar den afgrond te +zinken. Misschien zou dat water de specifieke zwaarte van den Nautilus +toch niet genoeg hebben kunnen vermeerderen. Bovendien zou men om weer +te stijgen, het water moeten uitpompen, en dan zouden zeer zeker de +pompen niet krachtig genoeg geweest zijn, om den druk van buiten te +overwinnen. De kapitein besloot dus om de zwaarden of vleugels van +zijn Nautilus in een hoek van 45° te plaatsen en aldus schuins naar +beneden te varen. De schroef kreeg bovendien de grootste snelheid +van beweging en draaide met onbeschrijfelijke kracht door het water. + +Op deze wijze, met de grootste kracht voortgestuwd, trilde de Nautilus +als een snaar en daalde regelmatig naar de diepte. De kapitein en +ik volgden in den salon de naald van den manometer, die zich vrij +snel verplaatste. Weldra waren wij dieper dan dat gedeelte der zee, +waar de meeste visschen hun verblijf houden. Terwijl sommigen van +die dieren slechts aan de oppervlakte van het water kunnen leven, +zijn er daarentegen anderen, hoewel minder talrijk, die zich in +grootere diepte ophouden; er waren er zelfs op 1200 meter diepte, +onder een druk van honderd twintig atmosferen. Ik vroeg den kapitein +of hij ooit visschen op nog grooter laagte gevonden had. + +"Visschen?" antwoordde hij, "zelden; maar wat vermoedt of weet men +bij den tegenwoordigen staat der wetenschap?" + +"Het volgende, kapitein. Men weet, dat als men naar de diepten van +den Oceaan afdaalt, het plantenleven eerder ophoudt dan het dierlijk +leven. Men weet, dat, waar men nog levende wezens vindt, er geen +enkele plant meer groeit. Men weet dat de oesters twee duizend +meter diep onder water leven, en dat Mac Clintock, de held van de +poolzeeën, een levende zeester van een diepte van 2500 meter naar +boven heeft gehaald. Men weet, dat de equipage van de Bull-Dog van de +koninklijke Engelsche marine, een zeester op meer dan vier kilometer +diepte gevischt heeft; maar misschien zult gij zeggen, kapitein, +dat men niets weet." + +"Neen, mijnheer," antwoordde de kapitein, "zoo onbeleefd zal ik niet +zijn. Ik zal u echter vragen, hoe gij het verklaart, dat die dieren +op zulk een diepte kunnen leven?" + +"Ik verklaar dit uit twee oorzaken," antwoordde ik; "vooreerst omdat +de vertikale stroomen, ontstaan door het verschil in zoutgehalte +en door de dichtheid van het water, een beweging veroorzaken, die +genoegzaam is om het leven van zeesterren te onderhouden." + +"Juist," zei de kapitein. + +"Ten anderen omdat, als de zuurstof een levensbehoefte is, men weet dat +de in zeewater opgeloste hoeveelheid zuurstof in de diepte toeneemt in +plaats van te verminderen, en dat de grootere waterdruk in de diepte +de samenpersing daarvan in de hand werkt." + +"Zoo, weet men dat?" antwoordde de kapitein een weinig +verwonderd. "Welnu, mijnheer de professor, dan weet men het goed, want +het is de waarheid. Ik voeg er nog bij, dat de zwemblaas der visschen +meer stikstof dan zuurstof bevat, wanneer zij aan de oppervlakte +van het water gevangen worden, doch daarentegen meer zuurstof dan +stikstof, als men ze uit grootere diepte ophaalt, wat een bewijs is +voor uw stelling. Maar laten wij ons onderzoek voortzetten." + +Ik keek weer op den manometer; deze wees een diepte van zes kilometer +aan; wij waren sedert een uur aan het dalen. De Nautilus daalde +altijd door; het ontvolkte water was bijzonder doorschijnend, en +onbeschrijfelijk helder. Een uur later waren wij dertien kilometer +diep, en nog bemerkten wij niets van den bodem der zee! Toen wij +echter veertien kilometer gedaald waren, begon ik zwarte bergtoppen +te zien, die naar boven staken; maar dat konden wel toppen van bergen +zijn zoo hoog als de Himalaya of de Mont-Blanc, misschien nog hooger, +en dan bleef de diepte van deze afgronden onberekenbaar. + +De Nautilus zonk nog lager, niettegenstaande de vreeselijke drukking +die hij onderging. Ik voelde de stalen platen in de voegen trillen; +de steunbouten bogen zich, de geheele romp kraakte; de glazen van +den salon schenen onder dien druk naar binnen te buigen; en het +krachtige vaartuig zou zeker bezweken zijn, als het geen weerstand +had kunnen bieden als een massief blok, zooals de kapitein mij eenmaal +verzekerd had. + +Terwijl wij rakelings langs de rotsen voeren, zag ik nog eenige +schelpen en sommige exemplaren van zeesterren. Maar weldra verdwenen +ook deze laatste vertegenwoordigers van het dierlijk leven, en op +grooter diepte dan twaalf kilometer overschreed de Nautilus de grenzen +van het onderzeesche leven, even als een luchtballon, die zich in de +lucht hooger dan de voor het leven geschikte dampkring verheft. Wij +hadden een diepte van zestien kilometer bereikt; de Nautilus onderging +een druk van 1600 atmosferen, dat is te zeggen van 1600 kilogram op +elken vierkanten centimeter van zijn oppervlakte. + +"Welk een toestand!" riep ik uit. "Deze laagten te bezoeken waar +de mensch nog nooit is doorgedrongen!" Zie eens, kapitein, zie die +prachtige rotsen, die onbewoonde grotten, die verborgen schuilhoeken +der aarde, waar het leven onmogelijk is! Hoe jammer, dat wij van deze +onbekende oorden niets anders mee kunnen nemen dan de herinnering!" + +"Zou het u aangenaam zijn," vroeg de kapitein, "er iets meer van mee +te nemen dan alleen de herinnering?" + +"Wat wilt gij daarmee zeggen?" + +"Ik wil zeggen, dat niets gemakkelijker is dan een photogram van deze +onderzeesche streken mee te nemen." + +Ik had nauwelijks den tijd om mijn verbazing over dit nieuwe voorstel +te toonen, toen men op een wenk van den kapitein een photografisch +toestel in de zaal bracht. Door de wijd geopende ramen was de +door het electrisch licht beschenen watermassa uiterst helder en +doorschijnend. Er was geen schaduw, geen afwijking of trilling +in ons kunstlicht zichtbaar; de zon zou voor zulk een proef niet +gunstiger kunnen geweest zijn. De Nautilus werd door de schroef +en de helling zijner uitstekende vlakken in toom gehouden en lag +onbeweeglijk stil. Het toestel werd op de onderzeesche rotsen gericht +en in weinige seconden hadden wij een buitengewoon zuiver negatief +beeld. Wij maakten later afdrukken waarvan ik hierbij de afbeelding +in gravure geef. Men ziet daarop die oorspronkelijke rotsen, die +het daglicht nooit heeft beschenen; die benedenste granietklompen, +welke de krachtigste grondslagen der aarde vormen; die diepe grotten, +in de steenmassa uitgehold; die onvergelijkelijk zuivere omtrekken, +zich zoo zwart afteekenend alsof een schilder uit de Vlaamsche school +ze gepenseeld heeft. Verder op, een horizon van bergen; een schoone, +golvende lijn, die den achtergrond van een landschap uitmaakt. Ik kan +geen beschrijving geven van die gladde, zwarte, glanzige rotsen zonder +mosplanten, zonder een enkele vlek, vreemd van vorm en onwrikbaar +vast staande op dien zandbodem, schitterend onder de stralen van het +electrisch licht. Toen de kapitein gedaan had, zei hij: + +"Wij gaan weer naar boven, mijnheer de professor: wij mogen niet +te lang in dezen toestand blijven, en den Nautilus niet al te zeer +blootstellen aan zulk een drukking." + +"Goed, laat ons dan weer naar boven gaan, antwoordde ik. + +"Sta dan vast op uw beenen." + +Voordat ik begreep waarom de kapitein mij dien raad gaf, lag ik +reeds op den grond. Toen men op een teeken van Nemo de schroef en +de buitenvlakken een andere richting had gegeven, vloog de Nautilus +als een ballon in het luchtruim met bliksemsnelheid naar boven. Met +hoorbare trilling boorde hij door de watermassa; wij konden niets +zien. In vier minuten doorkliefde hij de zestien kilometer, die ons +van het vlak der zee scheidden, en sprong toen als een vliegende +visch boven het water uit, waarin het vaartuig weer nederplofte, +terwijl de golven aan alle kanten ontzaglijk hoog opstoven. + + +HOOFDSTUK XXXVI + +Potvisschen en walvisschen. + +In den nacht van 13 op 14 Maart richtte de Nautilus zich weer naar +het zuiden. Ik dacht dat het vaartuig op de hoogte van kaap Hoorn +den steven naar het westen zou wenden, om weer koers te zetten +naar de Stille Zuidzee en aldus de onderzeesche reis om de aarde te +eindigen; doch dit gebeurde niet en het schip vervolgde den tocht +naar zuidelijker streken. Waar wilde de kapitein toch heen? Naar de +Zuidpool? Dat was onzinnig; ik begon wezenlijk te gelooven, dat de +roekeloosheid van Nemo de vrees van Ned Land rechtvaardigde. + +Sinds eenigen tijd sprak de Amerikaan niet meer over zijn +ontvluchtingsplannen. Hij was minder opmerkzaam geworden; ik zag +wel hoezeer hem die langdurige gevangenschap kwelde, en ik begreep +hoeveel toorn hij opkropte. Als hij den kapitein ontmoette, blonk +een dof vuur in zijn oogen en ik vreesde altijd nog dat zijn woeste +natuur hem tot het een of ander uiterste zou drijven. + +Dien dag, 14 Maart, kwamen Koenraad en hij in mijn kamer; ik vroeg +hen naar de oorzaak van hunne komst. + +"Wij wilden u een eenvoudige vraag doen, mijnheer," antwoordde de +Amerikaan. + +"Spreek op, Ned." + +"Hoeveel man denkt gij dat er aan boord van den Nautilus zijn?" + +"Dat kan ik u niet zeggen, mijn vriend." + +"Het komt mij voor," hernam Ned Land, "dat er voor dit vaartuig geen +talrijke equipage noodig is." + +"Inderdaad," antwoordde ik, een tiental mannen moeten, dunkt me, +voldoende zijn." + +"Welnu," zei Ned, "waarom zouden er meer zijn?" + +"Waarom?" vroeg ik. + +Ik keek Ned Land strak aan, omdat zijn doel gemakkelijk te raden was. + +"Omdat," zei ik, "als mijn voorgevoel mij niet bedriegt, en ik het +leven van kapitein Nemo goed begrepen heb, de Nautilus niet alleen een +vaartuig, maar ook een schuilplaats zijn moet voor allen, die even als +de kapitein elke betrekking met het bewoonde land hebben afgebroken." + +"Misschien," zei Koenraad; "maar de Nautilus kan enkel een bepaald +aantal menschen bevatten, en zou mijnheer ons niet eens kunnen zeggen, +wat het grootste aantal zijn kan." + +"Hoe dat, Koen?" + +"Door berekening. Mijnheer kent den inhoud van den Nautilus en dus ook +de hoeveelheid daarin vervatte lucht; als mijnheer nu ook weet hoeveel +lucht elk mensch voor de ademhaling noodig heeft en dit vergelijkt +met de noodzakelijkheid waarin de Nautilus verkeert om elke vier en +twintig uur eens boven te komen...." + +Koenraad eindigde zijn zin niet, maar ik begreep waar hij heen wilde. + +"Ik begrijp u," zei ik, "maar hoewel die berekening gemakkelijk te +maken is, kan zij toch slechts een zeer onzekere uitkomst opleveren." + +"Het doet er niet toe," drong Ned Land aan. + +"Hoor dan eens," hernam ik: "elk mensch heeft ieder uur zooveel +zuurstof noodig als er in honderd liter zuivere lucht vervat is; dus +in vier en twintig uur de zuurstof van 2400 liter lucht. Nu moet men +berekenen hoeveel de Nautilus van deze hoeveelheid lucht bevatten kan." + +"Juist," zei Koenraad. + +"De inhoud van den Nautilus is 1500 ton, en een ton bevat duizend +liter; dus bevat de Nautilus 1500,000 liter lucht, dat door 2400 +gedeeld...." + +Ik berekende het snel op een stukje papier. + +".... geeft 625; dat is dus te zeggen, dat de lucht die de Nautilus +bevat, juist genoeg zou zijn voor 625 menschen gedurende vier en +twintig uur." + +"625!" herhaalde Ned. + +"Doch gij kunt gerust aannemen," voegde ik er bij, "dat passagiers +en equipage bij elkander nog geen tiende deel van dit getal uitmaken." + +"Dat is nog te veel voor drie menschen," mompelde Koenraad. + +"Ik moet je dus alleen geduld aanraden, vriend Ned." + +"En nog meer dan geduld," voegde Koen er bij, "onderwerping." + +Koenraad had het juiste woord gekozen. + +"Bovendien," hernam hij, "kan kapitein Nemo toch niet altijd naar +het Zuiden gaan! Hij moet toch ééns ophouden, al was het maar voor de +ijsbank, en dan moet hij toch naar meer bezochte zeeën terugkeeren! Dan +is het tijd genoeg om de plannen van Ned Land weer op te vatten." + +De Amerikaan schudde het hoofd, streek met de hand over het voorhoofd, +sprak geen woord meer en ging heen. + +"Mijnheer vergunt mij zeker wel om een opmerking te maken," zei +Koenraad toen; "die arme Ned denkt aan alles wat hij niet krijgen +kan; zijn geheele vroegere leven komt hem weer voor den geest; +hij treurt om alles wat wij missen; zijn vroegere herinneringen +kwellen hem, zijn gemoed is vol; men moet hem begrijpen. Wat kan +hij hier uitrichten? Niets: hij is geen geleerde zooals mijnheer, +en kan niet zooals wij liefhebberij hebben in al het wonderschoone, +dat de zee oplevert. Hij zou er alles voor wagen om eens in zijn land +in een kroeg te kunnen zitten!" + +Het is zeker dat de eentonigheid van het scheepsleven voor +den Amerikaan, die aan een vrij en werkzaam leven gewoon was, +onverdraaglijk zijn moest; voorvallen, die hem belang konden +inboezemen, vielen zelden voor; echter herinnerde hem juist dien dag +iets aan zijn schoone dagen als harpoenier. + +Toen wij tegen elf uur des morgens boven dreven, kwam de Nautilus +tusschen een troep walvisschen, een ontmoeting, die mij niet +verwonderde, omdat ik wist dat deze dieren, door felle jachten tot +het uiterste gedreven, naar ver in het noorden of zuiden gelegen +zeeën gevlucht zijn. + +De walvisch heeft altijd een groote rol gespeeld op het gebied +der scheepvaart, en ontzaglijk grooten invloed uitgeoefend op de +aardrijkskundige ontdekkingen. Die visch heeft eerst de Basken, later +Asturiërs, Engelschen en Hollanders aangelokt, hen tegen alle gevaren +der zee gehard gemaakt en hen van het eene uiterste der aarde naar het +andere gevoerd. De walvisschen leven het liefst in de Noordelijke en +Zuidelijke IJszeeën. Oude legenden zeggen zelfs, dat deze dieren de +visschers tot op 28 kilometer van de Noordpool hebben gevoerd! Als +het feit onwaar is, zal het toch eens waar worden, en vermoedelijk +zullen de walvischvaarders bij het vervolgen van die dieren in de +poolzeeën eenmaal de tot nog toe onbekende punten der aarde bereiken. + +Wij zaten op het plat, de zee was kalm, want de Octobermaand schonk +ons op deze hemelbreedte nog eenige schoone herfstdagen. De Amerikaan +bespeurde aan den gezichteinder een walvisch en hij kon zich daarin +niet bedriegen. Als men goed toekeek, zag men den zwarten rug +beurtelings verschijnen en verdwijnen op ongeveer vijf kilometer van +den Nautilus. + +"O!" riep Ned Land, "was ik maar eens aan boord van een +walvischvaarder! Zulk een ontmoeting zou mij genoegen doen! Het is +een groot beest; ziet eens met welk een kracht het de waterstralen +opspuit! Duizend duivels, waarom zit ik ook op deze ijzeren kast +vastgeketend!" + +"Hoe Ned," zei ik, "heb-je de vroegere vischliefhebberij nog niet +afgezworen?" + +"Kan een walvischvaarder zijn oud ambacht ooit vergeten, +mijnheer? Krijgt men wel ooit genoeg van het genot van zulk een jacht?" + +"Heb-je in deze streken nog nooit gevischt, Ned?" + +"Nooit, mijnheer; alleen in de Noordelijke IJszee, zoowel in de +Behring- als Davisstraten." + +"Dan is de zuidelijke walvisch je onbekend; je hebt alleen jacht +gemaakt op de Noordelijke walvisschen, die zich niet wagen in de +zeeën tusschen de keerkringen." + +"Wat zegt gij daar mijnheer?" vroeg de Amerikaan ongeloovig. + +"Ik zeg wat waar is." + +"Komaan! Ik zelf heb in '65, dus nu derdehalf jaar geleden, bij +Groenland een walvisch gevangen, met een harpoen in zijn lichaam die +een walvischvaarder aan de Behringstraat er in had gegooid. Nu vraag +ik eens hoe het mogelijk is dat een walvisch, die aan de westkust +van Amerika gewond wordt, zich aan de oostkust laat dooden, als hij +niet om kaap Hoorn of om de kaap de Goede Hoop, en over den evenaar +is heen gezwommen?" + +"Ik denk er over zooals vriend Ned," zei Koenraad, "en ik ben +nieuwsgierig wat mijnheer zal antwoorden." + +"Mijnheer zal u antwoorden," hervatte ik, "dat de walvisschen +volgens hun soorten in bepaalde zeeën te huis behooren, die zij +niet verlaten. En indien een van deze dieren uit de Behring- en +de Davisstraat gekomen is, dan is dit heel eenvoudig, omdat er een +doorvaart van de eene zee naar de andere bestaat, hetzij langs de +noordkust van Amerika, hetzij langs die van Azië." + +"Moet ik u gelooven?" vroeg Ned, terwijl hij een oogje knipte. + +"Gij moet mijnheer gelooven," antwoordde Koenraad. + +"Dan besluit ik hieruit," hernam de harpoenier, "dat ik de walvisschen +van deze zee niet ken, omdat ik hier nog niet geweest ben." + +"Zooals ik u zei, Ned." + +"Een reden te meer om er kennis mede te maken," antwoordde Koenraad. + +"Kijk eens, kijk eens!" riep de Amerikaan met bewogen stem, "hij +nadert, hij komt naar ons toe, hij daagt mij uit! Hij weet wel, +dat ik onmachtig tegenover hem ben!" + +Ned stampte op den grond en kneep zijn vuist samen alsof hij een +harpoen drilde. + +"Zijn die dieren ook zoo groot als in de noordelijke poolzeeën?" vroeg +hij. + +"Bijna, Ned." + +"Want ik heb groote walvisschen gezien, mijnheer, beesten van ruim +dertig meter lang. Zelfs heb ik wel hooren zeggen, dat de walvisschen +bij de Aleutische eilanden soms vijftig meter lang waren." + +"Dat komt mij overdreven voor," antwoordde ik. "Bij de Aleuten is +een soort van walvisschen met rugvinnen, die even als de potvisschen +kleiner zijn dan de gewone walvisch." + +"O!" riep de Amerikaan, die de oogen niet van de zee afwendde, +"hij komt in ons vaarwater!" + +Daarna hervatte hij het gesprek aldus: "Gij noemt den potvisch een +klein dier; men verhaalt toch van reusachtige potvisschen; het zijn +slimme beesten; sommige, zegt men, bedekken zich met zeeplanten +en wier; men denkt dan dat het eilanden zijn; men landt er op, men +vestigt er zich, legt vuur aan...." + +"En men bouwt er huizen op!" zei Koenraad lachende. + +"Jawel, grappenmaker," antwoordde Ned Land, "en dan op een mooien +dag duikt het beest, en sleept al wat er op is mee naar beneden." + +"Precies als in de reisavonturen van Simbad den zeevaarder," hernam ik +lachend. "Kom, Ned, het schijnt dat je van wonderverhalen houdt! Wat +moeten dat wel voor potvisschen zijn! Ik hoop toch dat je die verhalen +niet gelooft!" + +"Mijnheer de professor," zei Ned Land ernstig, "men moet van de +walvisschen alles gelooven.--Wat een gang heeft deze! Wat schiet hij +vooruit! Men zegt dat die dieren in veertien dagen om de aarde kunnen." + +"Ik ontken het niet." + +"Maar wat gij zeker niet weet, mijnheer Aronnax, is, dat de walvisschen +bij de schepping der wereld veel sneller zwommen." + +"Zoo Ned en waarom?" + +"Omdat zij even als de andere visschen den staart toen dwars hadden +staan, dat is te zeggen dat hun staart vertikaal stond, en het water +links en rechts weg sloeg. Maar toen de Schepper zag dat zij te snel +zwommen, draaide hij hun den staart om, en sedert dien tijd slaan +zij van boven naar beneden in het water, tot groot nadeel voor hun +snelheid." + +"Goed, Ned," zei ik, en dezelfde woorden als de Amerikaan gebruikende, +vroeg ik, "moet ik je gelooven?" + +"Niet al te veel," antwoordde Ned, "niet meer ten minste dan toen ik +u zei, dat er walvisschen van honderd meter lang en honderdduizend +kilo zwaar zijn." + +"Dat is werkelijk nog al veel," zei ik, "maar men moet toch erkennen +dat sommige walvisschen verbazend groot worden, als men hoort, dat +zulk een beest soms tot honderdtwintig ton traan geeft." + +"Dat heb ik met eigen oogen gezien," zei de Amerikaan. + +"Ik geloof het graag, Ned, zoo goed als ik geloof dat sommige +walvisschen even groot zijn als honderd olifanten. Ga nu eens na +welk een stoot het geven moet, als zulk een massa zoo snel mogelijk +vooruitschiet." + +"Is het waar," vroeg Koenraad, "dat zij schepen kunnen doen zinken?" + +"Schepen geloof ik niet," antwoordde ik. "Men verhaalt echter dat in +1820 in deze zuidelijke Poolzee een walvisch zich op de Essex wierp, +en het schip met een snelheid van vier meter in de seconde achteruit +deed stuiven. De golven drongen het achterschip binnen, en deden de +Essex bijna oogenblikkelijk zinken?" + +Ned zag mij aan met een schalksch gelaat. + +"Wat mij aangaat," zei hij, "ik heb ook eens een slag van een +walvischstaart gehad, maar.... in mijn sloep, dat spreekt. Mijn makkers +en ik werden zes meter in de hoogte gesmeten, maar bij dien walvisch +van mijnheer was de mijne nog maar een kleintje." + +"Leven die beesten lang?" vroeg Koenraad. + +"Duizend jaar," antwoordde Ned zonder aarzelen. + +"En hoe weet jij dat, Ned?" + +"Omdat men het zegt." + +"En waarom zegt men dat?" + +"Omdat men het weet." + +"Neen, Ned, men weet het niet, maar men veronderstelt het slechts +en ziehier hoe men de gevolgtrekking maakt. Toen vier honderd jaar +geleden de visschers voor het eerst jacht maakten op walvisschen, +waren die beesten grooter dan nu. Men veronderstelt dus vrij logisch, +dat de mindere grootte der tegenwoordige walvisschen daaraan is +toe te schrijven, dat zij den tijd niet hebben om zich volkomen te +ontwikkelen. Dat is de oorzaak waarom Buffon gezegd heeft, dat deze +dieren duizend jaar konden en moesten leven. Begrepen?" + +Ned Land luisterde niet naar mij; de walvisch kwam steeds nader; +Ned verslond het dier met de oogen. + +"O," riep hij uit, "het is niet éen walvisch, het zijn er tien, +twintig, een heele troep! En niets kunnen doen, aan handen en voeten +gebonden te zijn!" + +"Maar vriend Ned, waarom vraag je den kapitein geen vergunning om er +jacht op te maken?" + +Koenraad had zijn volzin nog niet geëindigd, toen Ned Land al door +het luik naar beneden sprong, om den kapitein te zoeken. Eenige +oogenblikken daarna verschenen beiden op het plat. Kapitein Nemo +beschouwde den troep walvisschen, die op een kilometer afstand van +den Nautilus dartelden. + +"Het zijn zuidelijke walvisschen," zei hij, "de geheele fortuin van +een vloot walvischvaarders zwemt vóór ons." + +"Nou dan, mijnheer," vroeg de Amerikaan, "mag ik er eens jacht op +maken, al was het alleen maar om mijn ambacht van harpoenier niet +te vergeten?" + +"Waarvoor zou dat dienen?" antwoordde de kapitein, "alléen jagen om +te vernielen; wij hebben geen walvischtraan noodig." + +"En in de Roode Zee," hernam Ned, "hebt u ons verlof gegeven om een +dugong te verdelgen." + +"Toen had ik behoefte aan versch vleesch voor mijn manschappen, maar +hier zou het alléen zijn om het genot te hebben van te moorden; ik weet +wel dat dit een voorrecht van den mensch is, maar ik houd niet van dat +moorddadig vermaak. Uws gelijken begaan een laakbare daad, meester +Land, met den zuidelijken evenals den noordelijken walvisch, zulke +goede en weerlooze dieren, te vernietigen. Zoo hebben zij de geheele +Baffinsbaai reeds ontvolkt, en zullen een geheele soort van nuttige +dieren uitroeien. Laat ons dus die arme walvisschen met vrede laten; +zij hebben reeds genoeg met hunne natuurlijke vijanden, de pot- zwaard- +en zaagvisschen te doen, zonder dat gij er u mee hoeft te bemoeien." + +Men kan zich voorstellen welk gezicht de Amerikaan bij deze zedeles +trok. Het was den moriaan gewasschen, om zulk een reden aan een +visscher te willen opgeven. Ned Land keek den kapitein eens aan, en +begreep zeker niet wat hij zeggen wilde. De kapitein had echter gelijk; +de woeste en onnadenkende vervolgingszucht der walvischvaarders zal +eens den laatsten walvisch uit den Oceaan doen verdwijnen. + +Ned Land floot de Yankee-doodle, stak de handen in de zakken en keerde +ons den rug toe. Kapitein Nemo bleef evenwel den troep walvisschen +bekijken, en zei, terwijl hij zich tot mij richtte: + +"Ik had gelijk met te zeggen, dat zonder eens den mensch mee te tellen, +de walvisschen genoeg natuurlijke vijanden hebben; deze zullen hier +heel spoedig met een sterke tegenpartij te doen hebben. Ziet gij +daar op acht kilometer onder den wind, mijnheer Aronnax, die zwarte +beweegbare punten?" + +"Jawel, kapitein," antwoordde ik. + +"Dat zijn potvisschen, vreeselijke dieren, die ik soms bij troepen +van twee en drie honderd ontmoet heb. Men heeft gelijk die monsters +te vernielen, omdat zij wreed en kwaadaardig zijn." + +De Amerikaan keerde zich bij deze woorden driftig om. + +"Welnu, kapitein," zei ik, "dan is het nog tijd, in het belang der +walvisschen," + +"Het is onnoodig zich bloot te stellen, mijnheer de professor: de +Nautilus is voldoende in staat om die potvisschen te verdelgen. Hij +is met een stalen spoor gewapend, die, naar ik mij verbeeld, wel +tegen den harpoen van meester Land kan opwegen." + +De Amerikaan ontzag zich niet de schouders op te halen. Deze beesten +met spoorslagen aanvallen! wie had dat ooit gehoord? + +"Wacht maar, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, "wij zullen u op +een jachtpartij onthalen, die u nog niet kent; geen medelijden met +die woeste visschen; het zijn enkel bek en tanden!" + +Bek en tanden! Men kon den grootkoppigen, soms vijf en twintig meter +langen potvisch geen beteren naam geven. De verbazend groote kop van +dit monster vormt ongeveer een derde deel van zijn lichaam. Flinker +gewapend dan de walvisch, wiens bovenkaak alleen met baarden voorzien +is, heeft hij vijf en twintig groote tanden, twintig centimeter lang, +kegelvormig, en elk twee kilo wegend. In het bovendeel van den kop, +tusschen de kraakbeenderen, bevinden zich drie of vier honderd kilo +van de kostbaarste blanke traan. De potvisch is een wanstaltig dier, +eerder zoogdier dan een visch; hij is slecht gebouwd, en vooral aan +den linkerkant geheel misvormd, terwijl hij alleen met het rechteroog +kan zien. + +De monsterachtige troep bleef steeds naderen; zij hadden de +walvisschen gezien en maakten zich gereed die aan te vallen. Men +kon vooruit berekenen, dat de potvisschen het zouden winnen; niet +alleen omdat zij beter gevormd zijn om hun weerlooze tegenstanders te +overmeesteren, maar ook omdat zij langer onder water kunnen blijven +zonder aan de oppervlakte te komen ademhalen. Het was meer dan tijd +om de walvisschen te hulp te komen. De Nautilus dook een weinig onder +water. Koenraad, Ned en ik gingen aan de ramen van den salon zitten. De +kapitein begaf zich naar den stuurstoel om met zijn vaartuig als met +een verdelgingstoestel te manoeuvreeren. Weldra voelde ik de schroef +vlugger draaien en onze snelheid vermeerderen. + +De strijd tusschen walvisschen en potvisschen was reeds begonnen toen +de Nautilus er bij kwam. Het vaartuig sneed den troep potvisschen af: +deze waren eerst niet zeer verwonderd over de verschijning van een +nieuw monster dat zich in den strijd mengde, doch moesten zich weldra +voor zijn slagen vrijwaren. + +Welk een strijd! Ned Land zelf was in verrukking en klapte in de +handen. De Nautilus was slechts één reusachtige harpoen, door de hand +van den kapitein gedrild. Het schip vloog tegen die vleezige massa's +aan, doorboorde ze geheel en al, zoodat er na dien stoot slechts twee +afzichtelijke helften van het dier overbleven. Het had geen gevoel van +de vreeselijke slagen, welke de potvisschen er met den staart tegen +gaven, evenmin van de stooten, die het uitdeelde. Als een potvisch +gedood was, wierp de Nautilus zich op een ander, ten einde zijn prooi +niet te missen, vloog, gehoorzaam aan het roer, voor- en achteruit, +dook als de visch naar de diepte zwom, kwam er weer mee boven als +de potvisch naar de oppervlakte vluchtte, trof hem in 't midden of +schuins, sneed het beest in tweeën of scheurde het van elkander, +sloeg de monsters in allerlei richtingen en allerhande houdingen met +zijn geweldige spoor. + +Welk een slachting! wat een geweld aan de oppervlakte van den Oceaan; +wat lieten de ontstelde dieren een scherp geblaas en een bijzonder +gebrul hooren! In 't midden van deze gewoonlijk zoo kalme zee, +zweepten zij met den staart het water in hooge golven op. + +Deze Homerische slachting, waaraan de potvisschen niet konden ontkomen, +duurde ongeveer een uur; meermalen beproefden een tien- of twaalftal +met vereende krachten den Nautilus onder hun gewicht te verpletteren; +wij konden door het glas hun vreeselijken muil, hunne groote tanden, +hun woest oog zien; Ned Land was zich zelven niet meer meester, +dreigde ze en schold ze uit. Men voelde dat zij zich aan ons vaartuig +vastklampten, evenals honden, die een stuk wild in het kreupelhout +vastpakken. Maar de Nautilus bracht de schroef slechts wat sneller in +beweging, sleepte hen mee of voerde ze naar het oppervlak der zee, +zonder zich om hun verbazend gewicht of om hun krachtige aanvallen +te bekreunen. Eindelijk was de menigte potvisschen wat opgedund, en +werd de zee wederom kalm; ik voelde dat wij weer boven kwamen. Het +luik werd geopend, en wij snelden naar het plat. + +De zee was met verminkte krengen bedekt. Een geweldige uitbarsting +zou de vleeschklompen niet beter gedood, vaneengescheurd en vernield +hebben. Wij dreven te midden van reusachtige lichamen die blauwachtig +op den rug, wit aan den buik en met groote builen of uitwassen bedekt +waren. Eenige potvisschen zagen wij, zoover het oog reikte, angstig +vluchten; de golven waren verscheiden kilometer in den omtrek rood +geverfd, de Nautilus dreef te midden eener zee van bloed. + +Kapitein Nemo kwam bij ons. + +"Welnu, wat zegt gij er van, Ned?" vroeg hij. + +"Het is een verschrikkelijk schouwspel," zei de Amerikaan, wiens +geestdrift vrij wat bekoeld was. "Maar ik ben geen slager, ik ben +slechts jager, en dit is een slachting." + +"Het is een verdelging van schadelijke dieren," antwoordde de kapitein, +"en de Nautilus is geen slachtersmes." + +"Ik houd meer van mijn harpoen," hervatte Ned. + +"Elk zijn meug!" antwoordde kapitein Nemo, terwijl hij Ned Land strak +aankeek. Ik vreesde dat deze zich soms tot eenige drift liet vervoeren, +wat noodlottige gevolgen had kunnen hebben; maar zijn toorn werd +afgeleid door het gezicht van een walvisch, waar de Nautilus op dat +oogenblik tegen aandreef. Het dier had aan den beet der potvisschen +niet kunnen ontsnappen. Ik herkende den Zuidelijken walvisch, +aan den afgeplatten, geheel zwarten kop. Hij is van den noordkaper +of noordelijken walvisch onderscheiden door de aaneenhechting der +zeven halswervels en doordat hij twee ribben meer heeft dan zijn +noordelijke natuurgenoot. De ongelukkige walvisch lag op zijde; de +potvisschen hadden hem verscheiden wonden in den buik toegebracht; +hij was dood. Een jong, dat door de moeder niet was kunnen beschermd +worden tegen den moorddadigen aanval, hing nog aan zijn gescheurde +vinnen. Door den open bek liep het zeewater, en maakte tusschen de +baarden binnenstroomend, een geluid als de branding der zee. + +Kapitein Nemo liet den Nautilus naast het dier sturen; twee man der +equipage gingen op den visch staan, en ik zag niet zonder verbazing +dat zij uit de tepels van het dier al de melk haalden, welke er in +was, dat is te zeggen zoo wat twee of drie tonnen vol. De kapitein +bood mij een kop van die lauwe melk aan; ik kon eenigen afkeer van +dien vreemden drank niet ontveinzen. Hij verzekerde mij dat de melk +voortreffelijk, en er geen onderscheid met koemelk in te proeven +was. Ik proefde dus en moest hem gelijk geven. Het was dus voor ons +een nuttige aanwinst, want die melk maakte in den vorm van boter en +kaas een aangename afwisseling met onze gewone spijzen. + +Van dien dag af merkte ik, niet zonder ongerustheid, dat de verhouding +van Ned Land tegenover den kapitein hoe langer hoe slechter werd, en ik +nam mij voor de handelingen van den Amerikaan van nabij gade te slaan. + + +HOOFDSTUK XXXVII + +De ijsbank. + +De Nautilus had zijn vaart naar het Zuiden ongestoord weer +voortgezet; het schip volgde den vijftigsten meridiaan met verbazende +snelheid. Wilde de kapitein de pool dan bereiken? Ik dacht het niet, +want tot nog toe hadden alle plannen om tot dit punt van den aardbol +te geraken, schipbreuk geleden. Bovendien was het jaargetijde reeds +vrij ver gevorderd, daar 13 Maart in het Zuiden met 13 September in +het Noorden overeenkomt. + +Den 14den Maart zag ik op 55° breedte drijvende ijsschotsen; het +waren brokken van zes of acht meter lengte, die daar ronddreven als +klippen waartegen de golven braken. De Nautilus bleef boven drijven; +Ned Land die vroeger reeds in de Noordelijke IJszee gevischt had, +kende die ijsbergen, maar Koen en ik bewonderden ze voor de eerste +maal. Aan den zuidelijken gezichteinder strekte zich een schitterend +witte streep uit. Engelsche walvischvaarders hebben er den naam van +"ijsschittering" aan gegeven. Hoe dik de wolken ook zijn mogen, +zij kunnen deze heldere streep niet verduisteren; zij kondigt een +ijsbank aan. Inderdaad, weldra verschenen grootere stukken, welker +helderheid afwisselde naar gelang van de nevels, waarin wij gehuld +waren. Sommige van die gevaarten hadden groenachtige aderen, alsof +zwavelzuur koper er zulke golvende lijnen op getrokken had; andere +zagen er uit als verbazend groote amathysten, waar de lichtstralen +doorheen vielen, wederom andere kaatsten het daglicht tegen de +duizende kristalvlakjes terug; nog andere waren hagelwit als kalksteen, +en zouden als ze van marmer waren geweest, bouwstof genoeg voor een +geheele stad hebben opgeleverd. Hoe verder wij naar het Zuiden gingen, +hoe meer de drijvende eilanden in grootte en getal toenamen. Duizenden +vogels hadden er hun nesten op gebouwd; zij verdoofden ons door hun +geschreeuw. Sommige zagen den Nautilus voor een dooden walvisch aan, +streken er op neer en pikten op de ijzeren platen. + +Bij deze vaart tusschen de ijsbergen was kapitein Nemo dikwijls +op het plat. Hij beschouwde deze eenzame stilte met de grootste +oplettendheid; ik zag zijn kalm gelaat zich soms verlevendigen. Zeide +hij mogelijk bij zich zelven dat hij in die poolzeeën, waar niemand kon +doordringen, zich te huis gevoelde, en hij alleen de ondoordringbare +ruimte beheerschte? Misschien wel, doch hij sprak niet, hij stond +onbeweeglijk, en scheen nu en dan slechts tot zich zelven te komen als +hij zijn schip moest besturen. Hij richtte zijn Nautilus met volmaakte +bekwaamheid, en vermeed behendig den schok met de ijsgevaarten, van +welke sommige verscheiden kilometer lang en zeventig of tachtig meter +hoog waren. Soms scheen het alsof de gezichteinder geheel gesloten +was: op 60° Z.B. was bijna alle ruimte om te varen verdwenen; maar de +kapitein zocht nauwkeurig, en vond weldra weer een kleine opening, +waardoor hij stoutmoedig heengleed, echter wetende, dat zij zich +onmiddellijk achter hem zou sluiten. + +Zoo gleed de Nautilus, door een bekwame hand bestuurd, tusschen al +die ijsbergen, die eindelooze ijsvelden, die drijvende ijsschotsen, +die langere of kortere ijsbrokken door. De temperatuur was vrij laag; +de thermometer wees in de lucht twee of drie graden onder nul. Doch +wij waren warm gekleed met bont, waarvoor zeekalven en ijsberen de +huiden hadden geleverd. Het inwendige van den Nautilus werd door +de electrische toestellen regelmatig verwarmd, en tartte dus de +vinnigste koude. Bovendien zou het voldoende geweest zijn, eenige +meters onder water te duiken, om er een dragelijke temperatuur te +vinden. Twee maanden eerder zouden wij op deze hoogte aanhoudend +dag hebben gehad, maar nu werd het gedurende drie of vier uur reeds +nacht en later zouden deze poolstreken gedurende zes maanden in een +nachtelijk duister gehuld zijn. + +Den 15den Maart kwamen wij op de hoogte der Nieuw-Shetlandsche en +der Orkney-eilanden. De kapitein deelde mij mede dat deze streken +vroeger door een ontzaglijke menigte zeekalven werden bewoond, maar dat +Engelsche en Amerikaansche walvischvaarders in hun verdelgingswoede +de jongen en de wijfjes doodden, en stilte des doods hadden verwekt, +waar vroeger leven en beweging was. + +Den 16den Maart, tegen acht uur 's morgens, voer de Nautilus op +den vijfentwintigsten meridiaan over den zuiderpoolcirkel; het ijs +omringde ons van alle kanten en sloot den gezichteinder. Evenwel +stuurde kapitein Nemo van spleet tot spleet en voer immer verder. + +"Maar waar gaat hij toch heen?" vroeg ik. + +"Recht door zee!" antwoordde Koenraad. "Als hij niet verder kan, +zal hij wel ophouden." + +"Daar zou ik nog geen eed op durven doen," antwoordde ik. + +Doch om ronduit te spreken, moet ik bekennen, dat deze avontuurlijke +tocht mij niet onaangenaam was. Ik kan niet zeggen hoe mij de +schoonheden van deze nieuwe streken in verrukking brachten. De +ijsbergen namen prachtige gedaanten aan. Hier vormden zij een +Oostersche stad met ontelbare koepels en moskeeën, daar vormden +zij als het ware een in puin gestort oord, dat door een aardbeving +verwoest was. De gezichten veranderden elk oogenblik, hetzij door +den schuinen stand der zonnestralen, hetzij door grauwen nevel of +sneeuwstormen. Dan hoorden wij van alle kanten vreeselijke knallen, +ineenstorting of val van groote ijsbergen, waardoor het landschap +elk oogenblik van gedaante veranderde. + +Als de Nautilus soms onder water voer, wanneer zulke kolossen in +elkander stortten, dan plantte zich het gedruisch onder water met een +vreeselijke kracht voort; en de val van die gevaarten bracht dan de zee +tot zelfs op groote diepte in heftige beweging. De Nautilus slingerde +dan als een schip, dat aan de woede der elementen is blootgesteld. + +Dikwijls zag ik geen enkelen uitgang en dacht dat wij bepaald waren +ingesloten; maar kapitein Nemo werd door een soort van instinct geleid, +en ontdekte bij de minste sporen zelf steeds nieuwe openingen, waar +hij met zijn Nautilus doorheen kon komen. Hij bedroog zich nimmer +op het gezicht van het minste spoor van het blauwgekleurde zeewater +tusschen de ijsvlakten. Ik twijfelde er dus niet aan, of hij had zijn +Nautilus reeds meer in deze zuidelijke poolzeeën gebracht. + +Den 16den Maart echter sloot de ijsmassa ons geheel en al den weg +af; het was de ijsbank nog wel niet, doch groote ijsvelden, door de +koude aan elkander bevestigd. Deze hinderpaal kon kapitein Nemo niet +ophouden, hij dreef zijn vaartuig met vreeselijke kracht tegen de +ijsvlakte in. De Nautilus drong als een wig in deze brosse massa, +en spleet haar met geweldig gekraak van elkander; het was de oude +stormram, door een onbeperkte kracht in beweging gebracht. De stukken +ijs werden hoog in de lucht geslingerd en vielen als hagelsteenen weer +op ons neer, alleen door zijn voortstuwende kracht boorde ons vaartuig +zich een weg. Soms vloog de Nautilus in zijn onstuimige vaart op het +ijs, en verbrijzelde dit dan onder zijn zwaarte, dan weer schoot hij +er onder, doch deed de oppervlakte, door er slechts wat tegenaan te +stampen, vaneen barsten. Gedurende al die dagen overvielen ons hevige +sneeuwvlagen; soms mistte het zoo sterk, dat men van het eene einde +van het plat niet naar het andere kon zien; de wind draaide plotseling +door alle streken van het kompas. De sneeuw vroor zoo hard aan elkaar, +dat wij die met het houweel vaneen moesten slaan. Bij een temperatuur +van vijf graden onder nul werd de geheele buitenzijde van den Nautilus +met ijs bedekt. Op een schip zou men geen enkele manoeuvre hebben +kunnen uitvoeren, omdat het geheele want vastgevroren zou geweest zijn; +een vaartuig zonder zeilen, door electriciteit in beweging gebracht, +zoodat het geen steenkolen noodig had, kon ongestraft zich op zulk +een breedte wagen. + +Onder deze omstandigheden bleef de barometerstand gewoonlijk zeer laag; +hij daalde zelfs tot 735 m.M. De aanwijzing van het kompas leverde geen +enkelen waarborg meer op. De naalden wezen tegengestelde richtingen +aan, toen wij de magnetische Zuidpool naderden, welke niet met de +Zuidpool der aarde samenvalt. Volgens Hansten ligt zij op omstreeks +70° Z.B. en 130° W.L., doch volgens de waarnemingen van Duperrez op +70° 30' Z.B. en 135° W.L. Wij moesten tal van waarnemingen doen met +verschillende kompassen, die in de onderscheidene deelen van het +vaartuig waren neergezet, en daaruit een gemiddelde zoeken. Doch +dikwijls bepaalde men den afgelegden weg slechts op de gis, hoewel +die maatregel al bijzonder weinig voldoende was, te midden van die +bochtige doorvaarten, welker richting ieder oogenblik veranderde. + +Eindelijk lag de Nautilus den 18den Maart, na tal van nuttelooze +pogingen om verder te komen, geheel ingesloten. Het waren geen +ijsvelden of ijsklompen meer, doch het was een eindelooze en +onbewegelijke hinderpaal, welke uit aan elkander vastgevroren bergen +bestond. + +"De ijsbank!" zei de Amerikaan. + +Ik begreep dat dit voor Ned Land evenals voor alle zeevaarders, die +ons voor waren gegaan, een onoverkomelijke hinderpaal was. Toen de +zon tegen den namiddag een oogenblik verscheen, nam kapitein Nemo +vrij nauwkeurig onze hoogte; wij waren op 51° 30' lengte en 67° 30' +breedte. Het was in deze zuidelijke poolzeeën een vrij ver gevorderd +punt; van een zee was er evenwel niets te zien. Vóór den Nautilus +strekte zich een groote vlakte uit, bezaaid met grillig gevormde +ijsblokken, in de zonderlinge wanorde, die het bevroren vlak eener +rivier kenmerkt, eenigen tijd voordat zij aan het kruien gaat, maar +hier in veel geduchter afmetingen, zooals zich laat begrijpen. + +Hier en daar staken scherpe punten tot op twee honderd voet hoogte +uit; verder zag ik een rij scherpe en hoekige grijs getinte klippen, +waarop enkele zonnestralen als in een spiegel door den mist heen +terugkaatsten. En in die eenzame natuur heerschte een doodsche +stilte, ter nauwernood soms afgebroken door het geklapwiek van een +stormvogel. Alles was bevroren, zelfs het geluid. + +De Nautilus moest dus op zijn avontuurlijken tocht in het midden van +deze ijsvelden blijven steken. + +"Als uw kapitein nog verder gaat, mijnheer,".... zei mij dien dag +Ned Land. + +"Welnu?" + +"Dan is hij een baas." + +"Waarom, Ned." + +"Omdat niemand over de ijsbank kan heenkomen. Uw kapitein is bij de +hand, maar hij is voor den duivel niet sterker dan de natuur, en waar +deze een grens heeft gesteld, moet men, of men wil of niet, ophouden." + +"Je hebt gelijk, Ned, en toch zou ik wel eens willen weten, wat er +achter die ijsbank zit! Er is niets dat mij boozer kan maken dan +een muur." + +"Mijnheer heeft gelijk," zei Koenraad; "muren zijn maar uitgevonden +om geleerden te hinderen; er moesten nergens muren zijn." + +"Goed," antwoordde de Amerikaan. "Achter de ijsbank weet men wel wat +er te vinden is." + +"Wat dan?" vroeg ik. + +"IJs en nog eens ijs!" + +"Gij zijt daar zeker van, Ned," antwoordde ik, "doch ik niet; daarom +juist zou ik het wel eens willen onderzoeken." + +"Welnu, mijnheer," hervatte de Amerikaan, "laat dat denkbeeld +varen. Gij ligt hier voor die ijsbank, laat u dat genoeg zijn, want +gij noch uw kapitein Nemo, noch zijn Nautilus kunnen verder. En of +hij wil of niet, hij zal naar het noorden, dat is naar het land der +fatsoenlijke menschen, moeten terugkeeren." + +Ik erken dat Ned Land gelijk had, en zoolang er geen schepen gebouwd +worden, om over die ijsvelden te varen, zullen wij wel altijd voor +die ijsbank blijven steken. + +Niettegenstaande zijn pogingen en krachtige middelen, die hij inspande +om het ijs te doen barsten, was de Nautilus tot onbeweeglijkheid +gedoemd. Als iemand niet verder kan, is hij gewoonlijk van de zaak af +door terug te keeren; maar hier was het even onmogelijk om terug te +keeren als om vooruit te komen, want alle doorgangen waren achter ons +gesloten, en als ons vaartuig nog eenigen tijd stil bleef liggen, zou +het wel geheel in en onder het ijs besloten zijn. Dit gebeurde zelfs +tegen twee uur 's middags, en het ijs vormde zich tegen de wanden +van den Nautilus met verbazende snelheid. Ik moet erkennen, dat het +gedrag van kapitein Nemo op zijn minst genomen onvoorzichtig was. + +Ik stond op dit oogenblik op het plat; de kapitein beschouwde onzen +toestand gedurende eenige minuten, en zei toen: + +"Welnu, mijnheer, wat denkt gij er van?" + +"Ik denk dat wij vast zitten, kapitein." + +"Vast, hoe meent gij dat?" + +"Ik meen dat wij noch voor noch achteruit, noch ergens heen kunnen; +dit noemt men geloof ik 'vast zitten,' ten minster onder beschaafde +natiën." + +"Gij denkt dus, mijnheer Aronnax, dat de Nautilus niet meer los +kan komen?" + +"Moeilijk, kapitein, want het jaargetijde is reeds te vergevorderd +om te verwachten, dat het ijs nog zal losgaan?" + +"O, mijnheer de professor," antwoordde kapitein Nemo op spottenden +toon, "gij verandert nooit! Gij ziet slechts hinderpalen en +moeilijkheden! Ik verzeker u daarentegen, dat de Nautilus niet alleen +los zal komen, maar ook nog vrij wat verder gaan." + +"Nog verder naar het Zuiden?" vroeg ik, terwijl ik den kapitein +aankeek. + +"Ja, mijnheer, wij gaan naar de Zuidpool!" + +"Naar de Pool!" riep ik uit, terwijl ik een teeken van ongeloof niet +kon onderdrukken. + +"Ja," antwoordde de kapitein koeltjes, "naar de Zuidpool, naar dat +onbekende punt, waar alle meridianen samenvallen. Gij weet, dat ik +met den Nautilus doe wat ik wil." + +Ja, ik wist het. Ik wist dat die man stoutmoedig tot roekeloosheid +toe was. Maar om de hinderpalen te overwinnen, die het bereiken van de +Zuidpool beletten, die vrij wat ongenaakbaarder is dan de Noordpool, +tot welke koene reizigers nog niet eens hebben kunnen doordringen, +scheen mij een onzinnige onderneming, welke alleen in het brein van +een krankzinnige kon opkomen! Ik vroeg den kapitein of hij die pool +reeds ontdekt had, waar geen sterveling nog ooit den voet zette. + +"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "maar wij zullen die samen +ontdekken. Waar anderen schipbreuk hebben geleden, zal ik slagen. Ik +heb den Nautilus nog nimmer zoover in de Zuidelijke IJszee gewaagd, +doch ik herhaal het u, wij zullen nog verder gaan." + +"Ik wil u gelooven, kapitein," hernam ik op eenigszins spottenden +toon. "Ik geloof u! Komaan, voorwaarts! Er bestaan voor ons geen +hinderpalen! Laten wij deze ijsbank doorbreken! Laten wij haar in de +lucht doen springen, en als zij dan nog weerstand biedt, moeten wij +den Nautilus vleugels aandoen, om er overheen te vliegen." + +"Er overheen, mijnheer?" antwoordde kapitein Nemo bedaard, "neen, +niet er overheen, maar er onder door!" + +"Er onder door!" riep ik uit. + +Plotseling trof mij een denkbeeld, dat mij het geheele plan van den +kapitein openbaarde. Ik had hem begrepen. De wonderbare hoedanigheden +van den Nautilus zouden hem in deze bovenmenschelijke onderneming +wel te hulp komen! + +"Ik zie dat wij elkander beginnen te begrijpen, mijnheer de professor," +zei de kapitein glimlachend; "gij doorziet reeds de mogelijkheid, +ik zou zeggen het welslagen dezer onderneming. Wat voor een gewoon +vaartuig onmogelijk is, wordt voor den Nautilus gemakkelijk. Indien +er aan de Pool eenig vasteland is, zullen wij daarvoor blijven steken; +is er daarentegen open zee; dan gaan wij naar de Pool zelf!" + +"Als het oppervlak der zee," zei ik, medegesleept door de redeneering +van den kapitein, "door het ijs onbevaarbaar is, dan is de diepte toch +vrij, omdat de wetten der natuur daar het water door zijn grootere +dichtheid een warmtegraad boven het vriespunt hebben gegeven. En +indien ik mij niet bedrieg, dan staat het ijs van deze bank, dat +onder water is, tot dat wat er boven uitsteekt als vier tot één?" + +"Bijna, mijnheer. Als deze ijsbergen éen meter boven water uitsteken, +dan zijn zij drie meter ingedompeld; omdat nu deze ijsbergen niet +hooger zijn dan honderd meter, zijn zij maar drie honderd meter diep +onder water. En wat is drie honderd meter voor den Nautilus!" + +"Niets, kapitein." + +"Wij kunnen zelfs op veel grooter diepte die gelijkmatige temperatuur +van het zeewater opzoeken, en daar tarten wij ongestraft de dertig +of veertig graad koude van de oppervlakte." + +"Juist, kapitein, zeer juist!" antwoordde ik, in vuur gerakend. + +"De eenige moeilijkheid," hernam kapitein Nemo, "zal zijn om +verscheiden dagen onder water te blijven, zonder onze lucht te kunnen +ververschen." + +"Anders niet?" vroeg ik. "De Nautilus heeft groote vergaarbakken, +wij zullen die vullen, en deze kunnen ons al de zuurstof, die wij +noodig hebben, verschaffen." + +"Goed gevonden, mijnheer Aronnax," antwoordde de kapitein glimlachende; +"doch omdat ik niet wil, dat ge mij van roekeloosheid beschuldigt, +moet ik u al mijn zwarigheden tegenwerpen." + +"Hebt gij die nog?" + +"Eén enkele; het is mogelijk, dat, als er aan de Zuidpool een zee +is, deze geheel bevroren is, en wij derhalve niet aan de oppervlakte +kunnen komen!" + +"Goed, kapitein, maar vergeet gij, dat de Nautilus met een geducht +spoor is gewapend, en kunnen wij daarmee niet schuin tegen de ijsmassa +rammelen, om deze door den schok open te boren?" + +"Komaan, mijnheer de professor, gij zijt van daag vindingrijk!" + +"Bovendien, kapitein," zei ik, mij opwindend, "waarom zou er niet even +goed aan de Zuid- als aan de Noordpool een open zee zijn? In geen van +beide halfronden valt de Pool der aarde samen met die der strengste +koude, en men moet, totdat het tegendeel bewezen is, veronderstellen, +dat er op die beide punten òf een vasteland, òf een open zee bestaat." + +"Ik geloof het ook, mijnheer Aronnax," antwoordde kapitein Nemo. "Ik +zal u alleen nog doen opmerken, dat gij, na zoovele zwarigheden tegen +mijn plan gemaakt te hebben, mij nu met bewijsgronden ten voordeele +daarvan overstelpt." + +Kapitein Nemo sprak de waarheid; ik was zoover gekomen dat ik nog +stoutmoediger werd dan hij! Ik sleepte hem mee naar de Pool! Ik +liep hem reeds vooruit, en dat nog wel zeer verre!.... Maar neen, +onnoozele dwaas! Kapitein Nemo kende beter dan ik het voor en tegen +in deze zaak, en hij schepte er vermaak in, om mij door hersenschimmen +in vervoering te zien. + +Hij verloor echter geen oogenblik; op een gegeven teeken verscheen +de eerste stuurman; de twee mannen spraken eenige oogenblikken met +elkander in hun onbegrijpelijke taal, en hetzij de stuurman reeds +vooruit gewaarschuwd was, hetzij hij het plan voor uitvoerbaar hield, +hij liet geen de minste verwondering blijken. + +Doch hoe onverschillig hij ook geweest mocht zijn, hij was het toch +niet zoozeer als Koenraad, toen ik den braven jongen ons voornemen +meedeelde, om tot aan de Zuidpool door te dringen. + +Een "zooals mijnheer goedvindt," was zijn antwoord op deze mededeeling, +en daarmee kon ik mij tevreden stellen. Wat Ned Land aangaat, deze +trok den schouder zoo hoog op als ooit iemand gedaan had. + +"Ziet gij, mijnheer," zei hij, "ik heb medelijden met u en uw +kapitein Nemo!" + +"Maar wij gaan naar de Pool, Ned." + +"Wel mogelijk, maar dan komt gij niet terug." + +En Ned Land ging naar zijn hut "om geen ongeluk te begaan," zooals +hij zei. + +Ondertusschen werden er reeds toebereidselen voor deze koene +onderneming gemaakt. De krachtige pompen van den Nautilus persten +de lucht in de vergaarbakken. Tegen vier uur deelde kapitein Nemo +mij mee dat het luik van het plat zou gesloten worden. Ik wierp een +laatsten blik op de dikke ijsbank, waar wij onder door zouden gaan; +het was helder weer; de lucht was zuiver, de koude vinnig, 12° onder +nul; maar omdat de wind was gaan liggen, scheen mij deze temperatuur +niet onverdragelijk. + +Een tiental mannen beklommen de zijwanden van den Nautilus en hakten +het ijs rondom het vaartuig weg, zoodat zij het weldra los hadden; +het was spoedig gedaan, omdat het pas gevormde ijs nog dun was. Toen +gingen wij allen naar binnen, de gewone vergaarbakken werden gevuld +met het water, dat onder de kiel nog niet bevroren was. + +Ik had met Koenraad in den salon plaats genomen. Door het open raam +beschouwden wij de diepten van de Zuidelijke IJszee. De thermometer +rees weer, en de naald van den manometer begon af te wijken. + +Op omstreeks drie honderd meter diepte, dreven wij, zooals kapitein +Nemo voorspeld had, onder het gegolfde ondervlak der ijsbank. Maar +de Nautilus zonk nog dieper; wij bereikten een laagte van acht +honderd meter. De temperatuur van het water, die aan het oppervlak +12° was, bedroeg nu niet meer dan 10°; wij hadden dus reeds 2° +gewonnen. Het spreekt van zelf, dat de temperatuur in den Nautilus door +verwarmingstoestellen vrij wat hooger liep. Het vaartuig gehoorzaamde +aan alle bewegingen met de grootste nauwkeurigheid. + +"Wij zullen er wel onder door komen, als mijnheer het goedvindt," +zei Koenraad. + +"Ik reken er op!" antwoordde ik, op den toon der grootste overtuiging. + +Onder de open zee had de Nautilus regelrecht koers naar de Zuidpool +gezet, zonder van den twee en vijftigsten lengtegraad af te wijken. Van +67° 30' tot 90° bleven er ons nog 20° 30' te doorloopen; dat is nog +ongeveer 2500 kilometer. De Nautilus had een gemiddelde snelheid van 60 +kilometer in het uur, dus ongeveer van een sneltrein. Indien wij deze +snelheid behielden, waren veertig uur voldoende om de Pool te bereiken. + +Gedurende een gedeelte van den nacht bleven Koen en ik, door het +ongewone van onzen toestand teruggehouden, vóór het raam van den +salon zitten. De zee werd door onze electrische lantaarn verlicht, +maar zij was geheel verlaten; de visschen hielden zich in deze altijd +bevroren zeeën niet op, zij gebruikten die alleen om er uit de IJszee +naar de open poolzee door te zwemmen; wij liepen verbazend snel; +ik voelde dit aan het trillen van het lange ijzeren vaartuig. + +Tegen twee uur in den morgen ging ik eenige uren rust nemen. Koenraad +deed hetzelfde. Toen ik door de gangen ging, ontmoette ik den kapitein +niet; ik veronderstelde dat hij aan het roer stond. + +Den volgenden dag, 19 Maart, ging ik om vijf uur 's morgens reeds +weder in den salon zitten. De electrische log wees aan dat de snelheid +van den Nautilus wat gematigd was; het vaartuig rees, maar zeer +voorzichtig; de vergaarbakken werden langzaam ledig gepompt. + +Mijn hart klopte hevig; zouden wij boven komen en aan de Pool de vrije +lucht inademen? Neen, een schok verkondigde mij, dat de Nautilus onder +tegen de ijsbank gestooten had, en dat deze, blijkens het doffe geluid +van den slag nog zeer dik was. Wij lagen nog op 330 meter diepte, +zoodat er een dikte van 440 meter ijs boven ons hoofd lag. De ijsbank +was dus hier hooger dan in het begin; dit was weinig geruststellend. + +Gedurende dien dag herhaalde de Nautilus deze proef meermalen, doch +stiet telkens tegen den ijsbodem boven ons. Op sommige oogenblikken +vonden wij die op 900 meter diepte, zoodat de bank 1200 meter hoog +of dik was; dit was dus driemaal dikker dan op de plaats waar wij +naar beneden waren gegaan. + +Ik teekende die verschillende diepten nauwkeurig op, en ik kreeg +op die wijze als het ware een profiel van dezen onderzeeschen +bergketen. 's Avonds was er nog geen enkele verandering in onzen +toestand gekomen, altijd nog ijs op vier of vijfhonderd meter beneden; +de dikte verminderde dus wel wat, doch hoe groot was die nog tusschen +het oppervlak van de zee en ons! + +Het was toen acht uur; sedert vier uren reeds had de lucht volgens de +dagelijksche gewoonte ververscht moeten worden; ik had er echter niet +veel last van, hoewel kapitein Nemo toch zijn toevlucht nog niet tot +zijn luchtvergaarbakken had genomen. Gedurende dien nacht was mijn +slaap onrustig. Hoop en vrees hielden mij beurtelings gekluisterd; +ik stond verscheiden malen op, en voelde aanhoudend, dat de Nautilus +de dikte van het ijs onderzocht. Tegen drie uur 's morgens zag ik +dat het ondervlak der ijsbank op vijftig meter diepte lag; de bank +ging dus langzamerhand in een ijsveld over, de berg werd derhalve +weer vlak. Ik hield mijn oogen op den manometer gevestigd; wij rezen +voortdurend in schuine richting langs het ijsvlak, dat in het licht +der electrische lantaarn schitterde. De ijsbank nam van boven en van +onderen telkens af; zij werd van kilometer tot kilometer dunner. + +Eindelijk om zes uur 's morgens, op dien gedenkwaardigen 20sten Maart, +opende zich de deur van den salon, en kapitein Nemo verscheen. + +"Open zee!" zei hij. + + +HOOFDSTUK XXXVIII + +De Zuidpool. + +Ik snelde naar het plat. Het was zoo. Wij waren in open zee! Er waren +maar enkele schotsen of drijvende ijsbergen zichtbaar; zoover het oog +reikte, zag ik niets dan zee; in de lucht fladderden duizenden vogels; +millioenen visschen zwommen in het water, dat naarmate van de diepte +donker blauw of olijfgroen was. De honderdgradige thermometer wees +drie boven nul. Het was achter de ijsbank, waarvan de massa zich aan +den noordelijken gezichteinder uitstrekte, als het ware lente. + +"Zijn wij aan de pool?" vroeg ik met kloppend hart aan den kapitein. + +"Ik weet het niet," antwoordde hij. "Om twaalf uur zullen wij eens +hoogte nemen." + +"Maar de zon zal door dien mist niet heendringen," zei ik, terwijl +ik de grauwe lucht bekeek. + +"Als zij maar even schijnen wil, is het al genoeg," antwoordde de +kapitein. + +Tien kilometer van den Nautilus verhief zich naar het Zuiden een +eenzaam eiland, tot op twee honderd meter boven de zee. Wij voeren +er heen, doch met de grootste omzichtigheid, want het vaarwater kon +vol klippen zijn. Een uur daarna waren wij op het eiland; twee uur +daarna hadden wij het rondgevaren. Het had vijf kilometer in omtrek; +een nauw kanaal scheidde het van een groot land, misschien wel +een vastland, waarvan wij het einde niet konden zien. Het bestaan +van dit land scheen de veronderstelling van Maury te wettigen. Die +schrandere Amerikaan had namelijk opgemerkt, dat tusschen de Zuidpool +en de zestigste parallel de zee met zeer groote drijvende ijsschotsen +bedekt is, wat men in het Noorden nimmer ziet; daaruit had hij het +gevolg getrokken, dat er aan de Zuidpool een groot vasteland moest +wezen, omdat zulke ijsschotsen nimmer in volle zee, maar alleen op +kusten kunnen ontstaan. Volgens zijn berekening vormt het ijs aan de +Zuidpool een massa van 4000 kilometer oppervlakte. + +De Nautilus was, uit vrees van op een klip te stooten, blijven liggen +op drie kabellengten van een strand, waarboven, zich prachtige rotsen +verhieven; de sloep werd in zee gebracht, de kapitein en twee zijner +manschappen, die de instrumenten droegen, stapten erin. Koenraad en +ik insgelijks. Het was tien uur in den morgen: ik had Ned Land niet +gezien; de Amerikaan wilde zeker zelfs aan de Zuidpool niet erkennen, +dat hij ongelijk had. + +Eenige riemslagen brachten ons aan het strand. Toen Koenraad aan land +wilde springen, hield ik hem tegen. + +"Aan u de eer, mijnheer," zei ik tot den kapitein, "om het eerst den +voet op dezen grond te zetten." + +"Indien ik niet aarzel," antwoordde hij, "dit Poolland te betreden, +is het, omdat tot nog toe geen menschelijk wezen hier zijn voet +heeft gezet." + +Toen sprong hij op het strand; hij was zichtbaar ontroerd. Hij beklom +een uitstekend rotspunt, en daar stond hij met over elkander geslagen +armen, een vurig oog, onbeweeglijk en stilzwijgend, als om bezit van +deze streken te nemen. Toen hij zoo ongeveer vijf minuten gestaan had, +keerde hij tot ons terug. + +"Als gij maar wilt, mijnheer!" riep hij mij toe. + +Ik ging met Koen aan land, terwijl de beide mannen in de sloep bleven. + +De bodem was met roodachtig zand, als met fijn gestampte tichelsteenen +bedekt; daartusschen zagen wij stukken lava, puimsteen en andere +vulkanische producten. Op sommige plaatsen stegen lichte rookwolkjes, +die een sterken zwaveldamp verbreidden, uit den grond, en deden dus +zien, dat het onderaardsche vuur nog al zijn kracht had behouden. Toen +wij evenwel op een hooge rots gekomen waren, zag ik verscheiden +kilometer in de rondte geen enkelen vulkaan. Men zal zich herinneren, +dat kapitein Ross in deze streken op 77° 32' breedte de vulkanen +Erebus en Terror in volle werking zag. + +De plantengroei was op dit land uiterst gering; op de zwarte rotsen +groeiden enkele mossen, deze vormden met enkele mikroskopische plantjes +de geheele flora. + +Het strand was bezaaid met allerlei soort schelpen, hoorns +en zeesterren. Maar in de lucht vooral was de fauna sterk +vertegenwoordigd; daar vlogen en fladderden duizenden vogels van +allerhande soorten, die ons met hun gekras doof schreeuwden. Anderen +zaten in groot aantal op de rotsen, en lieten ons zonder vrees +voorbijgaan, zoodat wij ze soms zelfs met den voet aanraakten. Het +waren vetganzen, steltloopers, groote albatrossen en stormvogels; +"sommige zoo vet," zei ik tot Koenraad, "dat de bewoners der +Ferroe-eilanden hun maar een pit in het lichaam draaien, om die dan +aan te steken." + +"Als men nog een weinig verder ging, zouden het volmaakte lampen +zijn," antwoordde Koenraad, "doch men kan toch niet vergen, dat de +natuur ze ook nog met een pit voorziet." + +Nadat wij omstreeks vijf honderd meter waren voortgegaan, vonden +wij den grond als bezaaid met nesten, waaruit zwermen van vogels +opvlogen. Later liet de kapitein er eenige honderden van vangen, omdat +ze zeer smakelijk om te eten waren; die beesten waren zoo weinig schuw, +dat men ze met steenen kon dood gooien. + +De mist trok niet op, om elf uur was de zon nog niet doorgekomen; ik +maakte mij daar ongerust over, want zonder zon waren geen waarnemingen +mogelijk; hoe zouden wij toch nauwkeurig kunnen weten of wij de +Zuidpool bereikt hadden? + +Toen ik weer bij den kapitein kwam, lag hij op een stuk rots geleund +en bekeek de lucht; hij scheen ongeduldig en teleurgesteld. Maar wat +daaraan te doen? De stoutmoedige en veelvermogende man voerde geen +bevel over de zon zooals over de zee. Het was twaalf uur, en nog had +de dagvorst zich geen oogenblik vertoond; men kon zelfs niet zien +waar hij ergens achter dit nevelgordijn verborgen was. Weldra loste +de mist zich in de sneeuw op. + +"Tot morgen!" zei de kapitein bedaard, en wij roeiden weer naar den +Nautilus. In onze afwezigheid had men de netten uitgeworpen, en ik +beschouwde met belangstelling de visschen, die men in deze zuidelijke +poolzee gevangen had. De zuidelijke poolzee is de wijkplaats voor een +groote menigte trekvisschen, die de keerkringsstormen ontwijken, maar +om de prooi te worden van bruinvisschen en robben. Ik zag er eenige +kraakbeenachtige schaaldieren van een decimeter lengte, witachtig met +blauwe en bruine vlekken, gewapend met angels; voorts een wonderlijk +soort van zeedieren, drie voet lang, met rank lichaam, een gladde, +witte huid met zilveren weerschijn, drie rugvinnen, een ronden kop, +wier muil uitloopt in een omgebogen snuit. Ik proefde er van, maar +vond ze zeer onsmakelijk; Koen daarentegen prees ze zeer. + +De sneeuwstorm duurde tot den volgenden dag; het was onmogelijk om op +het plat te blijven staan. In den salon, waar ik de bijzonderheden van +onzen tocht opteekende, hoorde ik het geschreeuw van stormvogels en +albatrossen in den orkaan. De Nautilus bleef niet stil liggen, doch +voer langs de kust voort, en ging nog een tiental kilometer verder +naar het Zuiden, te midden van een halve schemering, veroorzaakt door +dat de zon maar even boven den gezichteinder verscheen. + +Den volgenden dag, 20 Maart, had het sneeuwen opgehouden, doch het +was vinniger koud; de thermometer stond twee graad onder nul. De mist +trok op, en ik hoopte, dat wij dien dag zonshoogte konden nemen. + +Daar kapitein Nemo nog niet verschenen was, gingen Koenraad en +ik in de sloep en roeiden naar wal. De aard van den grond was nog +altijd even vulkanisch; overal zagen wij sporen van lava, basalt +en andere vulkanische uitwerpselen, zonder dat wij een krater +ontdekten. Hier vlogen ook weer duizenden vogels om ons heen, die +dit Poolland bevolkten. Doch zij deelden hun woonplaats met groote +troepen zoogdieren, die ons met hun zachte oogen aankeken. Het waren +zeekalven van verschillende soorten, waarvan sommige op den grond en +andere op drijvende ijsschollen lagen, terwijl wederom andere in zee +rondspartelden. Zij vluchtten niet voor ons, daar zij den mensch niet +kenden, en ik zag er genoeg bij elkaar om eenige honderden schepen +mee van leeftocht te voorzien. + +"Drommels," zei Koenraad, "het is gelukkig dat Ned Land niet bij +ons is." + +"Waarom, Koen?" + +"Omdat die dolle harpoenier alles zou doodslaan." + +"Alles, dat is nog al veel; maar ik geloof niet, dat wij onzen +Amerikaanschen vriend hadden kunnen beletten eenige van die prachtige +exemplaren te harpoenen. Kapitein Nemo zou daar zeer boos om zijn +geworden, want hij vergiet ongaarne het bloed van weerlooze dieren." + +"Hij heeft gelijk." + +"Zeker, Koen. Maar zeg eens, heb jij op die schoone dieren nooit +jacht gemaakt?" + +"Mijnheer weet wel," antwoordde Koenraad, "dat ik niet zeer sterk +ben in de practijk, maar als mijnheer mij de namen van die beesten +genoemd heeft...." + +"Het zijn zeekalven en robben." + +"Twee soorten uit de orde de vleeschetende zoogdieren," antwoordde +Koen haastig. + +"Goed, Koen," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan," + +Het was acht uur; wij moesten nog vier uur wachten voor wij de zon +zouden kunnen waarnemen. Ik ging naar een uitgestrekte baai, die een +inham vormde in de granietrotsen op den oever. Zoover ons gezicht +reikte, waren de oevers van de ijsschotsen met zeedieren bedekt, +en onwillekeurig zag ik uit naar den ouden Proteus, den herder, die +volgens de fabelleer de kudden van Neptunus weidde. Het waren meestal +zeekalven; de wijfjes pasten op de jongen, de mannetjes hielden de +wacht. Als zij van de eene plaats naar de andere gingen, deden zij +kleine sprongen, en steunden daarbij gedeeltelijk op hun zwemvliezen, +die bij de met hen verwante zeekoeien veel hadden van armen. Ik moet +erkennen, dat die dieren met hun bevallige bewegingen en gladharige +huid verwonderlijk zwommen; als zij op het strand lagen, namen zij +allerlei bevallige houdingen aan; het is dus geen wonder, dat de ouden +ze dichterlijk met tritons en sirenen vergeleken. Er waren er onder, +die men, omdat zij een lengte van zes tot zeven meter bereikten, +zeeolifanten noemt. + +"Zijn die dieren niet gevaarlijk?" vroeg Koenraad. + +"Neen," antwoordde ik, "behalve als men ze aanvalt. Als een zeekalf +zijn jong verdedigt, is het beest woedend, en het is niet zelden +gebeurd dat het een sloep verbrijzelt." + +"Het dier heeft gelijk," zei Koen. + +"Dat ontken ik niet." + +Twee kilometer verder stuitten wij op een voorgebergte, dat de baai +tegen den zuidewind beschutte. Het rees loodrecht uit zee op, en het +zeeschuim spatte er tegen aan; aan de andere zijde der rots hoorden +wij een geraas alsof er een troep vee loeide. + +"Mooi," zei Koen, "een stierenconcert." + +"Neen, mijn vriend, dat zijn zeedieren." + +"Vechten zij?" + +"Zij vechten en spelen." + +"Dat moeten wij eens zien, als mijnheer het goedvindt." + +"Zeker, Koen." + +En wij beklommen de zwarte rotsen, waarbij dikwijls onverwacht groote +steenen naar beneden vielen, terwijl het ijs ons pad hier en daar vrij +glad maakte. Ik viel meermalen, en bezeerde mij dan erg. Koenraad +was voorzichtiger, of stond vaster op zijn beenen, ten minste hij +struikelde bijna niet en hielp mij telkens op, waarbij hij zeide: +"Als mijnheer zoo goed wilde zijn om zijn beenen verder van elkaar +te zetten, zou mijnheer beter blijven staan." + +Toen wij boven op de rots kwamen, zagen wij een groote witte vlakte +voor ons vol walrussen; de beesten speelden met elkander, en brulden +van genoegen, maar niet van woede. Zij geleken wel wat op zeekalven, +maar waren wat grooter; hun bovensnijtanden staken uit den bek en waren +ongeveer twee en een halven decimeter lang; de tanden zijn harder +dan die van den olifant en worden minder spoedig geel, waarom zij +zeer gezocht zijn. Er wordt dan ook onophoudelijk jacht op gemaakt, +zoodat ze weldra tot den laatste zullen uitgeroeid zijn; althans er +worden er jaarlijks meer dan vierduizend gedood. + +Na een tijd lang te hebben staan kijken, dacht ik er over om +terug te keeren. Het was elf uur, en als kapitein Nemo een gunstig +oogenblik voor waarnemingen had, wenschte ik daarbij te zijn. Ik +verwachtte echter niet, dat de zon zich dien dag zou vertoonen, want +de gezichteinder was met dikke wolken bedekt; het scheen alsof de zon +dat ontoegankelijk punt van den aardbol voor stervelingen niet wilde +aanwijzen. Ik ging echter naar den Nautilus terug en volgde een smal +voetpad, dat over den top der klip liep. Om half twaalf waren wij op +de landingsplaats; de kapitein had zich met de sloep aan wal laten +brengen, met zijn instrumenten bij zich. Hij keek naar den noordelijken +gezichteinder, waar de zon haar korte loopbaan beschreef. Ik ging +naast hem staan en wachtte zonder spreken. Het werd twaalf uur, +maar even als den vorigen dag bleef de zon onzichtbaar. + +Het was treurig; nogmaals konden er geen waarnemingen geschieden. Als +dit den volgenden dag niet gebeurde, moesten wij de zaak bepaald +opgeven. Want wij hadden juist den 20sten Maart, den volgenden dag +was het dag- en nachtevening en zou de zon voor zes maanden onder +den gezichteinder verdwijnen; dan begon de lange Poolnacht. Sedert +21 September was zij aan den noordelijken gezichteinder verdwenen, +had zich in een spiraalvormige loopbaan verheven tot 21 December en +was toen weer gaan dalen, om den volgenden dag haar laatste stralen +over het Poolland te werpen. + +Ik deelde mijn opmerkingen en mijn vrees aan den kapitein mede. + +"Gij hebt gelijk, mijnheer Aronnax," zei hij, "als ik morgen de +zonshoogte niet kan waarnemen, moet ik dit zes maanden uitstellen. Maar +als de zon zich morgen vertoont, zal het, juist omdat het dan 21 +Maart is, gemakkelijk wezen om te twaalf uur onze waarneming te doen." + +"Hoe zoo?" vroeg ik. + +"Ik heb den chronometer alleen noodig," antwoordde hij. "Als morgen om +twaalf uur de zonneschijf door den noordelijken horizon juist midden +door gedeeld wordt, zijn wij aan de Zuidpool. Het spreekt van zelf, +dat ik de straalbreking daarbij in rekening moet brengen." + +"Juist," zei ik. "Maar toch is deze waarneming niet wiskundig zeker, +omdat de dag- en nachtevening niet precies om twaalf uur plaats heeft." + +"Zonder twijfel, mijnheer, maar ik zal mij toch geen honderd meter +vergissen, en meer hebben wij niet noodig; tot morgen dus." + +De kapitein keerde naar boord terug. Koenraad en ik bleven tot vijf +uur aan land, om te ontdekken en ons te oefenen. Ik kreeg geen enkel +merkwaardig voorwerp in handen, behalve het bijzonder groot ei van +een vetgans, waarvoor een liefhebber misschien vijfhonderd gulden +zou betaald hebben. Het ei was van Isabella-kleur en zeldzaam door de +streepjes en figuurtjes, die er als hieroglyphen op stonden. Ik gaf +het aan Koenraad, en deze bracht het met de noodige voorzichtigheid +ongeschonden aan boord. Ik legde dit zeldzame ei onder een van de +glasramen in den salon. Daarna soupeerde ik met een heerlijk stukje +lever van een zeekalf, dat wel wat naar varkensvleesch smaakte. Toen +ik naar bed ging, deed ik als de Hindoes, en riep voor den volgenden +dag de gunsten in van de zon. + +Den volgenden morgen, 21 Maart, was ik op het plat, en vond er +kapitein Nemo. + +"Het weer klaart wat op," zei hij. "Ik heb goeden moed. Na het ontbijt +zullen wij aan land gaan om een geschikte plaats voor onze waarneming +uit te kiezen." + +Toen zocht ik Ned Land op en wilde hem overhalen met ons mee te +gaan, maar de koppige Amerikaan weigerde, en ik zag wel dat zijn +stilzwijgen en zijn halsstarrigheid met den dag toenamen. Evenwel +betreurde ik in deze omstandigheden zijn koppigheid niet, want er +waren te veel zeekalven aan land, en men moest zulk een harpoenier +niet aan onweerstaanbare verzoeking blootstellen. + +Na het ontbijt ging ik aan wal. De Nautilus was des nachts nog eenige +kilometers opgevaren. Hij lag op ruim vier kilometer van de kust, boven +welke een bergtop van vier- of vijfhonderd meter uitstak. Behalve +mijn persoon bevonden zich in de sloep de kapitein, twee zijner +manschappen en de instrumenten, dat is te zeggen: een chronometer, +een kijker en een barometer. + +Gedurende onzen overtocht zag ik tal van walvisschen. Drie soorten +treft men in de zuidelijke Poolzee aan; de Engelschen noemen ze +right-whale, hump-back, en fine-back. De eerste heeft geen rugvinnen, +de tweede groote plooien in den buik en witachtige vinnen, de derde +is geelbruin van kleur en de vlugste van alle walvisschen. Men kan +deze reusachtige dieren reeds in de verte ontwaren aan het water, +dat zij tot aanmerkelijke hoogte opspuiten, met een kracht die wolken +van damp doet opgaan. Deze dieren dartelden in het stille water, +zoodat ik begreep, dat de Poolzee hun een toevluchtsoord was tegen +de vijanden, die hen met hevigheid vervolgden. + +Ik onderscheidde ook lange schoolen visschen, tot de klasse der +kabeljauwen behoorende, benevens groote troepen weekdieren en +zeekwallen, wiegelende tusschen de kammen der golfjes. + +Om negen uur waren wij aan land. De hemel werd helderder en de +wolken dreven naar het Zuiden. De mist, die op het water lag, trok +op. Kapitein Nemo richtte den steven naar den bergtop, waarvan hij +misschien zijn observatorium wilde maken. Het beklimmen daarvan koste +veel moeite, door de puntige stukken lava en puimsteen, te midden +eener atmosfeer, bedorven door opstijging van zwavelachtige dampen, +die in hun kolommen tusschen de rotsspleten naar boven drongen. Voor +iemand, op het land niet meer gewoon, beklom de kapitein de steile +hellingen met een vlugheid en behendigheid, die ik niet kon nabootsen +en een gemzenjager hem zou benijd hebben. + +Wij hadden twee uur noodig om den top dezer rots van porfier en +basalt te bereiken. Van daar strekte onze blik zich uit over een zee, +die aan den noordelijken gezichteinder duidelijk van de lucht was +afgescheiden. Voor onze voeten strekte zich een schitterend witte +vlakte uit, boven ons hoofd welfde zich een lichtblauwe hemel zonder +eenigen nevel; in het noorden vertoonde zich de zonneschijf als een +vurige bol, waarvan de gezichteinder aan de onderzijde een stuk scheen +te hebben afgesneden. Uit de zee werden prachtige waterstralen als +fonteinen door de walvisschen opgespoten. In de verte lag de Nautilus +als een slapende walvisch op het water. Achter ons, in het Zuiden +en Oosten, strekte zich een verbazend groot land uit, dat met een +ontzaglijke menigte rotsblokken en ijsschotsen bedekt was en waarvan +men het einde niet kon bespeuren. + +Toen kapitein Nemo op den top kwam, ging hij met den barometer +zorgvuldig de hoogte na, omdat hij dit bij zijn waarneming in rekening +moest brengen. Kwartier voor twaalven scheen de zon, die slechts +door straalbreking zichtbaar was, als een gouden schijf en wierp +haar stralen op dit eenzaam land en over die zee, door den mensch +nog nooit met schepen doorkliefd. + +Kapitein Nemo bekeek met een kijker, die door middel van spiegels +de straalbreking verbeterde, het hemellichaam, dat in zeer schuine +richting langzamerhand onder den gezichteinder wegzonk. Ik had den +chronometer in de hand; mijn hart klopte hevig: indien het verdwijnen +van de benedenste helft der schijf samenviel met het twaalfde uur op +den chronometer, dan waren wij aan de POOL. + +"Twaalf uur!" riep ik. + +"De Zuidpool!" antwoordde de kapitein met ernstige stem, terwijl hij +mij den kijker gaf, waardoor ik kon zien, dat de dagvorst door den +gezichteinder juist in twee helften verdeeld was. Ik zag de laatste +stralen op de rotspunten terugkaatsen en de schaduwen langzamerhand +toenemen. + +Op dat oogenblik legde de kapitein de hand op mijn schouder en zei: +"In 1600 bereikten de Hollanders, door een zeestroom meegesleept, +den 64sten graad; de beroemde Cook drong door tot 67° 30' en in 1774 +zelfs tot 71° 15'; de Engelschman Weddel kwam tot 74° 15' en James Ross +bereikte in 1842 met de Erebus en Terror 78° 4'; welnu ik, kapitein +Nemo, heb op 21 Maart 1868 de Zuidpool op 90° bereikt, en ik neem bezit +van dit gedeelte van den aardbol, dat als zesde werelddeel gelden kan." + +"In wiens naam, kapitein?" + +"In mijn naam, mijnheer!" + +Terwijl hij dit zei, ontrolde kapitein Nemo een zwarte vlag, waar +midden in een witte N was geborduurd. Daarop keerde hij zich naar +de zon, wier laatste stralen nog aan den gezichteinder verschenen, +en riep hij uit: + +"Vaarwel, zon! Verdwijn, schitterende dagvorst! Verberg u achter +deze vrije zee, en laat een nacht van zes maanden met zijn schaduwen +neerdalen over mijn nieuw gebied!" + + +HOOFDSTUK XXXIX + +Ongeluk of toeval. + +Den volgenden dag, 22 Maart, maakte men zich te zes uur des morgens +reeds tot het vertrek gereed. De laatste schemering verdween; het was +scherp koud; de sterren flikkerden zeer helder; boven ons schitterde +het wonderschoone Zuiderkruis, de poolster der zuiderstreken. + +De thermometer stond op twaalf graden onder nul, en als de wind wat +aanwakkerde, sneed deze ons het gezicht bijna stuk. De zee scheen +overal te zullen dichtvriezen. Tallooze zwarte plekken toonden +reeds de vorming van het jonge ijs; de zee zou dus gedurende de +zes wintermaanden waarschijnlijk geheel ontoegankelijk zijn. Waar +bleven de walvisschen in dien tijd? Zonder twijfel zochten zij, +onder de ijsbank door, een open zee. De zeekalven en walrussen, +die beter tegen het ruwe klimaat konden, bleven in deze bevroren +streken. Deze dieren graven, door instinct gedreven, gaten in het +ijs en weten die open te houden. Door die gaten kunnen zij ademhalen, +en als dan de vogels ook voor de koude vluchten, dan zijn deze dieren +de eenige bewoners dezer poolstreken. + +De vergaarbakken waren vol water en de Nautilus zonk langzamerhand naar +beneden. Op een diepte van 350 meter hield hij stil; de schroef begon +te werken, en wij stevenden met een snelheid van vijftien kilometer +in het uur naar het noorden. Tegen den avond dreven wij reeds onder +de onmetelijke ijsbank. Uit voorzichtigheid waren de ramen van den +salon gesloten, want de Nautilus kon wel eens tegen een drijvend +ijsblok stooten; ik bracht dien dag dus door met mijn aanteekeningen +in het net te schrijven. Mijn geest was nog vervuld van de wonderen +der Pool; zonder moeite of gevaar hadden wij dit ontoegankelijk punt +bereikt, alsof wij er over een effen spoorbaan waren heengereden. En +nu keerden wij inderdaad terug. Moest ik mij nogmaals op dergelijke +verrassingen voorbereiden? Ik dacht het wel, want het aantal der +onderzeesche wonderen is niet te tellen. Sedert vijf en een halve +maand, dat wij aan boord waren, hadden wij 14000 kilometer afgelegd +en hoeveel zonderlings, wonderbaarlijks of vreeselijks had die +reis reeds niet opgeleverd; de jacht in de bosschen van Crespo, de +stranding in de Torresstraat, het koralen kerkhof, de parelvisscherij +bij Ceylon, de Arabische tunnel, de vulkanische verschijnselen van +Santorino, de schatten in de baai van Vigo, het verdwenen Atlantis, +de Zuidpool! Dien nacht stonden mij al die zaken telkens in mijn +droomen weer voor den geest. + +Om drie uur in den morgen werd ik wakker door een hevigen schok. Ik +ging in mijn bed overeind zitten en luisterde, toen ik plotseling +midden in de kamer werd geworpen. De Nautilus had dus gestooten en +hing blijkbaar geheel op zijde. Te midden van de grootste duisternis +tastte ik langs den wand en kroop door de gangen naar den salon, +die verlicht was. De meubels waren omver geworpen. Gelukkig stonden +de glazen kasten met kostbaarheden overeind, omdat zij op den vloer +waren vastgeschroefd. De schilderijen aan stuurboord hingen pal +tegen den wand, die aan bakboord waren er bijna een halven meter van +verwijderd. De Nautilus helde dus naar stuurboordzijde over en lag +geheel onbeweeglijk. + +Ik hoorde voetstappen en het geluid van stemmen, doch de kapitein +verscheen niet. Op het oogenblik dat ik den salon, wilde verlaten, +kwamen Ned Land en Koenraad binnen. + +"Wat is er gaande?" vroeg ik aanstonds. + +"Dat kom ik mijnheer vragen," antwoordde Koenraad. + +"Duizend duivels!" bromde de Amerikaan, "ik weet het wel. De Nautilus +is gestrand en nu geloof ik niet, dat de kast zich er uit zal redden, +zooals de eerste keer in de Torresstraat." + +"Maar wij zijn ten minste aan de oppervlakte der zee?" vroeg ik. + +"Dat weten wij niet," antwoordde Koenraad. + +"Dat kunnen wij gemakkelijk zien," en naar den manometer gaande, zag ik +tot mijn groote verbazing, dat wij op een diepte van 360 meter lagen. + +"Wat beteekent dat?" riep ik uit. + +"Dat moet den kapitein gevraagd worden," zei Koenraad. + +"Waar is hij te vinden?" vroeg Ned Land. + +"Volgt mij," zei ik tot mijn beide makkers. + +Wij verlieten den salon; in de bibliotheek was niemand. Ik dacht, +dat de kapitein misschien bij den stuurman was; het beste was dus +hem te wachten, waarom wij alle drie naar den salon teruggingen. + +Ik ga de verwenschingen van Ned Land met stilzwijgen voorbij; hij kon +zich naar hartelust opwinden; ik liet hem uitrazen zonder hem in de +rede te vallen. Wij wachtten zoo wat twintig minuten en luisterden +naar elk gerucht, toen de kapitein binnen kwam; hij scheen ons niet +te zien. Zijn gelaat, dat gewoonlijk zoo kalm was, drukte nu eenige +ongerustheid uit. Hij bekeek langzaam het kompas, den manometer, +en wees met den vinger op een punt der wereldkaart, daar waar de +zuidelijke poolzee zich bevond. + +Ik wilde hem niet storen; toen hij zich echter na eenige oogenblikken +naar mij toekeerde, vroeg ik hem het tegenovergestelde van mijn vraag +in de Torresstraat. + +"Een toeval, kapitein?" + +"Neen, mijnheer ditmaal is het een ongeluk." + +"Ernstig?" + +"Misschien." + +"Is er oogenblikkelijk gevaar?" + +"Neen." + +"Heeft de Nautilus gestooten?" + +"Ja." + +"En hoe kwam dit?" + +"Door een speling der natuur, niet door menschelijke onbekwaamheid. Er +is bij onze vaart geen enkele fout begaan. Doch men kan de wetten van +het evenwicht niet tegengaan, men kan zich wel tegen de menschelijke +wetten, maar niet tegen die van de natuur verzetten." + +Het oogenblik was zonderling gekozen om zich aan wijsgeerige +bespiegelingen over te geven; het antwoord verklaarde mij bovendien +niets. + +"Mag ik ook weten, kapitein, waardoor dit ongeluk veroorzaakt +wordt?" vroeg ik. + +"Een ontzaglijk ijsblok, een heele ijsberg heeft zich +omgekeerd. Wanneer de ijsbergen van onder door het water of door +herhaalde schokken worden ondermijnd, dan rijst hun zwaartepunt en +kunnen zij omkantelen: dit is nu gebeurd. Een van die ijsgevaarten +heeft bij zijn kanteling tegen den Nautilus gestooten, is daarna +langs liet vaartuig heen gegleden, doch heeft, toen het na den val +weer begon te rijzen, het schip met onweerstaanbare kracht naar boven +geduwd; wij zitten nog eenigermate vast en liggen daarom op zijde." + +"Kan dan de Nautilus niet loskomen, als de vergaarbakken leeg worden +gepompt?" + +"Dat gebeurt op dit oogenblik, mijnheer: gij kunt de pompen hooren +werken, kijk maar eens naar den wijzer van den manometer; die wijst +aan, dat de Nautilus rijst; maar de ijsberg rijst met ons, en als +niets die rijzing tegenhoudt, zal onze stand niet veranderen." + +De Nautilus helde altijd nog naar stuurboordzijde over; hij zou eerst +recht gaan liggen als de ijsbank stuitte. Doch wie weet of wij dan de +onderzijde van de ijsbank niet zouden bereiken en tusschen de beide +ijsmassaas verpletterd worden? + +Ik dacht over onzen toestand na; de kapitein keek enkel naar den +manometer. De Nautilus was nu ongeveer vijftig meter gerezen, maar hij +lag nog altijd op zijde. Plotseling voelden wij een lichte beweging +in het vaartuig; het richtte zich dus een weinig op; laagzamerhand +namen de schilderijen in den salon den vorigen stand weer in, en +stonden de wanden weer bijna loodrecht; niemand van ons sprak een +woord; met kloppend hart voelden wij ons oprichten; de vloer lag weer +horizontaal onder onze voeten: tien minuten gingen zoo voorbij. + +"Eindelijk liggen wij recht!" riep ik. + +"Jawel!" zei de kapitein, terwijl hij naar de deur ging. + +"Zullen wij weer voort kunnen varen?" + +"Zeker," antwoordde hij, "omdat de waterbakken nog niet ledig zijn; +als ze dat waren, moest de Nautilus naar de oppervlakte stijgen." + +De kapitein ging heen, en ik bemerkte weldra dat men de stijgende +beweging van den Nautilus op zijn bevel had doen ophouden. Hij zou +ook weldra tegen den onderkant van de ijsbank zijn aangestooten en +het was beter om het vaartuig vrij te laten drijven. + +"Dat zijn wij mooi ontkomen!" zei Koenraad. + +"Ja zeker; wij konden tusschen die ijsblokken verpletterd of ten +minste vastgekneld zijn, en dan zonder versche lucht!" + +"Ja, ja, wij zijn er best afgekomen!" + +"Als het gedaan is!" mompelde Ned Land. + +Ik wilde met den Amerikaan niet gaan twisten en antwoordde derhalve +niet. Bovendien openden zich op dit oogenblik de zijwanden, en viel +het electrisch licht naar binnen. Wij waren in het ruime sop, maar +op tien meter afstand verhief zich aan elke zij van den Nautilus +een schitterende ijsmuur; dit was boven en onder ons evenzeer +het geval. Boven ons, want de onderzijde der ijsbank vormde een +reuzengewelf; onder ons, omdat de losgeraakte ijsberg bij zijn +rijzen gestuit was tegen een paar naar beneden uitstekende wanden, +en dus een vasten stand had ingenomen. De Nautilus bewoog zich nu in +een tunnel van ijs; het was gemakkelijk om er uit te komen, hetzij +het vaartuig voor- of achteruit ging, om dan later weer in eenige +honderden meters dieper vaarwater den vrijen tocht onder de ijsbank +door voort te zetten. + +Het licht in het plafond was uit en toch was de salon schitterend +verlicht; dit kwam omdat de ijswanden het licht van de lantaarn +krachtig terugkaatsten. Ik zou geen woorden kunnen vinden om +de prachtige uitwerking der lichtstralen op die grillig gevormde +ijsblokken te beschrijven; elke hoek, elke spleet, elk kristal wierp +een ander schijnsel van zich, dat verschilde naarmate er gekleurde +aderen door het ijs liepen. Het was een mijn van de schitterendste +edelgesteenten; vooral waren het de blauwe lichtstralen van de saffier, +die zich aan het groen der smaragden paarden. Hier en daar was het +alsof er diamanten tusschen waren gestrooid, zoodat het oog den glans +ternauwernood kon verdragen. Het licht van de lantaarn werd honderd +malen versterkt, evenals het licht eener lamp door allerlei lenzen +in een vuurtoren. + +"Wat is dat schoon!" riep Koenraad. + +"Ja," zei ik, "het is een prachtig schouwspel; dunkt je ook niet, Ned?" + +"Ja, voor den drommel!" antwoordde Ned Land. "Het is prachtig, maar +ik ben woedend dat ik het bekennen moet. Zoo iets heb ik van mijn +leven niet gezien; maar dat moois kan ons duur te staan komen, want +ik geloof dat wij nu dingen zien, die God voor het oog der menschen +heeft willen verbergen!" + +Ned had gelijk; het was al te prachtig. Plotseling keerde ik mij om +op een kreet van Koenraad. + +"Wat is er?" vroeg ik. + +"Mijnheer moet zijn oogen dicht doen en niet kijken!" Koen hield zelf +de handen voor de oogen. + +"Maar wat is er dan?" + +"Ik ben blind!" riep hij. + +Ik keek onwillekeurig naar het raam, maar kon mijn oogen niet naar die +zijde gericht houden. Ik begreep wat het was: de Nautilus had zich +met groote snelheid in beweging gezet; alle schitterende kristallen +der ijsmuren waren daardoor voor het oog vurige strepen geworden, de +schittering dezer millioenen diamanten smolt tot één vuur te zamen. De +Nautilus voer daardoor als het ware in een zee van vuur. De wanden +van den salon werden daarop dichtgeschoven; wij hielden de handen +voor de oogen, omdat ons netvlies aangedaan was alsof wij in het al +te felle zonlicht hadden zitten staren; er was eenige tijd noodig +voordat onze oogen aan de duisternis gewend waren. Eindelijk namen +wij de handen voor de oogen weg. + +"Zoo iets had ik nooit kunnen gelooven," zei Koenraad. + +"En ik geloof het nog niet," antwoordde de Amerikaan. + +"Als wij weer aan land komen," voegde Koenraad er bij, "zullen +wij verzadigd zijn van al die wonderen: maar wat zullen wij dan +wel denken van die ellendige landjes en al dat nietige werk van +menschenhanden! Neen, de bewoonde aarde is onzer niet meer waardig." + +Die woorden, in den mond van een kalmen Vlaming, bewezen genoegzaam +in welke mate zijn opgewondenheid gestegen was. + +Maar de Amerikaan koelde hem wat af door te zeggen: + +"De bewoonde aarde!" en schudde het hoofd. "Wees maar bedaard, vriend +Koen, die zullen wij niet weerzien!" + +Het was toen vijf uur in den morgen. Op dat oogenblik stiet de +voorsteven van den Nautilus. Ik begreep dat de ijzeren spoor tegen +een ijsblok had gestooten. Misschien was het een klein toeval, want +die onderzeesche tunnel, hier en daar door ijsblokken verstopt, +moest niet gemakkelijk te bevaren zijn. Ik dacht dus dat kapitein +Nemo zijn tocht zou wijzigen en de hinderpalen te boven komen, of al +de kronkelingen van den tunnel zou volgen. In allen gevalle kon onze +tocht voorwaarts niet geheel en al verhinderd worden; doch tegen mijn +verwachting begon de Nautilus achteruit te loopen. + +"Wij gaan terug!" riep Koenraad. + +"Ja," antwoordde ik, "de tunnel schijnt aan die zijde geen opening +te hebben." + +"En dan?" + +"Dan is onze beweging gemakkelijk te verklaren. Wij gaan achteruit +en zullen er door de zuidelijke opening uitkomen. Dat is alles." + +Toen ik zoo sprak, wilde ik kalmer schijnen dan ik het inderdaad +was. Echter ging de Nautilus hoe langer hoe sneller achterwaarts en +sleepte ons in razende vaart mee. + +"Dat is een oponthoud," zei ik. + +"Wat komen er eenige uren op aan, als wij er maar uitkomen!" + +Ik liep gedurende eenige oogenblikken van den salon naar de bibliotheek +heen en weer; mijn makkers zaten zwijgend te peinzen; ik viel op een +rustbank neer en nam een boek in de hand, waar ik slechts werktuiglijk +een oog in wierp. + +Een kwartier daarna naderde Koenraad mij en zei: + +"Leest mijnheer daar een belangwekkend boek?" + +"Zeer belangwekkend," antwoordde ik. + +"Dat geloof ik wel, het is mijnheers eigen boek," zei hij lachend. + +"Mijn boek?" + +Waarlijk, ik had mijn werk over de groote diepten der zee in handen. Ik +had dit zelf niet gezien. Ik sloeg het boek dicht, en hervatte mijn +wandeling. Ned en Koen wilden weggaan. + +"Blijft hier, vrienden," zei ik, terwijl ik hen tegenhield. "Wij +moeten bij elkander blijven totdat wij uit den tunnel zijn." + +"Zooals mijnheer goedvindt," antwoordde Koenraad. + +Er verliepen eenige uren. Ik zag dikwijls naar de instrumenten die aan +den wand hingen. De manometer wees aan dat de Nautilus voortdurend op +een diepte van 300 meter bleef; het kompas dat hij steeds zuidwaarts +voer; de log, dat hij met een snelheid van twintig kilometer in +het uur achteruitging, een snelheid, die in zulk een nauw vaarwater +buitensporig was. Maar kapitein Nemo wist, dat hij zich niet te zeer +kon haasten, en dat minuten voor hem eeuwen waren. + +Vijf minuten voor half negen, stootte de Nautilus ten tweeden male, +doch ditmaal van achteren. Ik verbleekte; mijn makkers kwamen dichter +bij mij; ik greep Koenraads hand; wij ondervroegen elkander met de +oogen, en dat op welsprekender wijze dan wij het met woorden hadden +kunnen doen. + +Op dat oogenblik kwam de kapitein in den salon, en ik trad op hem toe. + +"Is onze weg naar het Zuiden versperd?" vroeg ik. + +"Ja, mijnheer; de ijsberg heeft zich omgekeerd en alle uitgangen +gestopt." + +"Zijn wij dus ingesloten?" + +"Ja." + + +HOOFDSTUK XL + +Geen lucht. + +Derhalve een ondoordringbare ijsmuur boven, beneden en rondom den +Nautilus; wij zaten in de ijsbank gevangen! De Amerikaan sloeg met +de vuist op de tafel; Koenraad zweeg, ik keek den kapitein aan; +zijn gelaat had de gewone kalmte hernomen. Hij had de armen over +elkander geslagen, en scheen na te denken. De Nautilus bewoog zich +niet. Daarna nam de kapitein het woord: + +"Mijne heeren," zei hij op bedaarden toon, "er zijn twee wijzen van +sterven in de omstandigheden waarin wij verkeeren." + +Deze onverklaarbare man had iets van een hoogleeraar in de wiskunde, +die voor zijn leerlingen de een of andere stelling bewees. + +"De eerste manier," vervolgde hij, "is om te sterven door +verplettering, de tweede door verstikking. Ik spreek niet van de +mogelijkheid om den hongerdood te sterven, want de proviand van den +Nautilus zal langer duren dan wij. Laten wij dus alleen over de beide +eerste gevallen spreken." + +"Voor stikken behoeven wij niet bang te zijn, kapitein," antwoordde ik, +"want onze vergaarbakken zijn vol." + +"Juist," hernam Nemo, "maar dat is maar voor twee dagen genoeg. Wij +zijn nu al zes en dertig uren onder water, zoodat het zeer noodig +is de lucht in den Nautilus te ververschen. Over tweemaal vier en +twintig uren zal onze voorraad uitgeput zijn." + +"Welnu, kapitein, dan moeten wij vóor dien tijd bevrijd zijn." + +"Wij zullen het tenminste beproeven, door den muur te doorboren, +die ons insluit." + +"Aan welken kant?" vroeg ik. + +"Dat zal de peiling leeren. Ik zal den Nautilus op den onderkant +van den tunnel laten rusten, en dan zullen mijn manschappen met hun +scaphanders aan, den ijsberg aan de minst dikke zijde aantasten." + +"Mogen de wanden van den salon open?" + +"Zeker, want wij liggen stil." + +De kapitein ging heen. Een gesis onderrichtte mij weldra dat de +waterbakken volstroomden. De Nautilus daalde langzaam, en stuitte +eindelijk op den ijsvloer op een diepte van 350 meter. + +"Vrienden," zei ik, "de toestand is ernstig, doch ik reken op uw moed +en geestkracht." + +"Mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "ik zal u nu niet vervelen met +mijn klaagliederen. Ik ben bereid om alles te doen voor het algemeen +behoud." + +"Goed zoo, Ned," zei ik, terwijl ik hem de hand toestak. + +"En ik voeg er nog bij," hernam hij, "dat ik even goed het houweel +als den harpoen hanteer, en dat als de kapitein denkt dat ik hem +nuttig kan zijn, hij over mij kan beschikken." + +"Hij zal je hulp niet weigeren; kom maar mee." + +Ik bracht den Amerikaan naar het vertrek waar de mannen van den +Nautilus bezig waren de scaphanders aan te doen. Ik deelde den kapitein +Neds voorstel mede, dat hij aannam. De Amerikaan trok een scaphander +aan en was even spoedig als de anderen gereed. Elk hunner droeg een +toestel van Rouquayrol met een voorraad zuivere lucht op den rug. De +vergaarbakken van den Nautilus werden daardoor nog al beroofd, doch, +'t was noodig. De lampen van Ruhmkorff waren onnoodig in dit electrisch +verlichte water. + +Toen Ned was aangekleed, ging ik naar den salon terug, waar de wanden +geopend waren, en naast Koenraad staande, bekeek ik de ijsmuren eens, +waartusschen de Nautilus lag. + +Eenige oogenblikken later zagen wij een twaalftal mannen op het ijs +komen; Ned Land was door zijn lengte te herkennen. De kapitein was +er ook bij. + +Voordat hij in de muren liet hakken, beval hij boringen te doen om +den goeden uitslag te verzekeren en te verhaasten. Er werden diepe +gaten in de zijmuren gemaakt, doch na vijftien meter diep geboord te +hebben, stiet men nog altijd op den ijsmuur. Het was onnoodig den muur +boven ons te onderzoeken, omdat zich daar de ijsbank zelf bevond, +die meer dan vierhonderd meter dik was. Toen liet de kapitein den +bodem onderzoeken; daar scheidden ons maar tien meter ijs van het +water; er moest dus een stuk worden uitgehakt, dat zoo groot was +als de doorsnee van ons vaartuig; er waren dus 6500 kubieke meter +op te ruimen, om daardoor een gat te krijgen, waardoor wij onder het +ijsveld weer in het vaarwater zouden kunnen komen. + +Het werk werd onmiddellijk aangevangen en met onvermoeide werkzaamheid +voortgezet. In plaats van om den Nautilus te graven, want dit zou een +zeer moeielijk werk zijn geweest, liet de kapitein een groote geul op +acht meter afstands rondom den Nautilus afbakenen; daarna boorden zijn +manschappen er op verschillende punten te gelijk in. Weldra viel men +met het houweel op deze vaste massa aan, waarvan men spoedig groote +blokken loshakte. Volgens de wetten der zwaartekracht vlogen de +blokken, die minder wogen dan het water, om zoo te zeggen naar het +gewelf, dat daardoor zooveel dikker als de bodem dunner werd. Doch +dit kwam er niet op aan, als de bodem maar slonk. + +Na twee uren van onafgebroken arbeid kwam Ned Land afgemat weer +binnen. Zijn makkers en hij werden door anderen vervangen, waartoe +ook Koenraad en ik behoorden. De stuurman van den Nautilus bestierde +onzen arbeid. + +Het scheen mij toe dat het water erg koud was, doch ik werd spoedig +warm door het werk. Ik was vrij in mijn bewegingen, hoewel mijn lichaam +een drukking van dertig atmosferen ondervond. Toen ik na twee uren +werkens weer binnen kwam om wat te eten en te rusten, vond ik een +merkbaar verschil tusschen de lucht uit het toestel van Rouquayrol +en de atmosfeer die ons in den Nautilus omringde. Sedert tweemaal +vier en twintig uur was de lucht niet ververscht en de levenskracht +er dus van afgenomen. + +Echter hadden wij in twaalf uren tijds maar één meter dikte van het +ijs opgeruimd; als dus het werk op dezelfde wijze werd door-gezet, +dan zouden wij nog vijf nachten en vier dagen hebben noodig gehad om +te eindigen. + +"Vijf nachten en vier dagen!" zei ik tot mijn makkers, "en wij hebben +maar voor twee dagen lucht in onze vergaarbakken." + +"Zonder nog te rekenen, dat, als wij uit die vervloekte gevangenis +verlost zijn," zei Ned, "wij dan nog onder de ijsbank zitten en geen +gemeenschap hebben met de buitenlucht." + +Die opmerking was juist, want wie kon berekenen hoeveel tijd wij op +zijn minst noodig hadden voor onze bevrijding? Zouden wij niet gestikt +zijn voordat de Nautilus weer de oppervlakte kon bereiken? Was het +vaartuig bestemd in dit ijsgraf te verdwijnen met allen die er in +waren? Onze toestand scheen verschrikkelijk. Maar ieder onzer staarde +die toekomst moedig tegen, en allen waren vast besloten om ten einde +toe hun plicht te doen. + +Zooals ik dacht, was er gedurende den nacht weer een meter dikte van +het ijs afgehakt. Doch toen ik den volgenden morgen met mijn scaphander +aan, onder een temperatuur van zes tot zeven graden onder nul door het +zeewater liep, zag ik dat de zijmuren ons langzamerhand naderden. Het +water, dat op eenigen afstand niet verwarmd werd door onzen arbeid +en door de beweging, begon langzamerhand te stollen. Wat beteekenden +tegenover dit nieuw en dreigend gevaar onze kansen op behoud, en hoe +zouden wij deze ijsvorming kunnen tegengaan, die de Nautilus als een +stuk glas uit elkander zou doen springen? + +Ik deelde mijn makkers dit nieuw gevaar niet mede. Waarom behoefde ik +de geestkracht uit te dooven, die zij voor hun reddingswerk zoozeer +noodig hadden? Doch toen ik weer aan boord kwam, deelde ik den kapitein +deze omstandigheden mede. + +"Ik weet het," antwoordde hij op dien kalmen toon, die de vreeselijkste +omstandigheden niet konden doen veranderen. "Het is een gevaar te +meer, maar ik zie geen middel om het te verhoeden. Onze eenige kans +op behoud is sneller te werken dan de vorst; het is er om te doen de +eersten te zijn; dat is alles!" + +De eersten te zijn! Ik had mij toch reeds moeten gewennen aan die +wijzen van spreken! + +Dien dag werkte ik verscheiden uren, zoo hard ik kon. Dit werken gaf +mij moed. Bovendien, met werken kon ik den Nautilus en die bedorven +atmosfeer van ons vaartuig verlaten, en dus wat zuivere lucht inademen. + +Tegen den avond was de groeve nog een meter dieper gemaakt. Toen +ik weer aan boord kwam, stikte ik bijna door het koolzuur waarmee +de atmosfeer daar binnen verzadigd was. O, waarom hadden wij geen +scheikundige middelen om dit gas te verdrijven! Aan zuurstof hadden +wij geen gebrek, het water bevatte een groote hoeveelheid, en als +wij dit door onzen toestand wisten te ontbinden, zou het ons door de +zuurstof nieuwe levenskracht hebben geschonken! Ik dacht er wel aan, +doch waartoe zou het gediend hebben, daar het koolzuur in alle deelen +van ons vaartuig was doorgedrongen. Om het koolzuur weg te nemen, +hadden wij groote vazen met bijtende potasch moeten vullen en die +aanhoudend schudden; en juist deze stof ontbrak aan boord. + +Dien avond moest de kapitein de kranen van zijn luchtvergaderbakken +openen, om zoodoende de atmosfeer in den Nautilus eenigszins te +ververschen. Zonder die voorzorg zouden wij den volgenden morgen niet +zijn opgestaan. + +Den volgenden morgen, 26 Maart, begon ik weer te werken. Wij waren +aan den vijfden meter bezig. De zij- en bovenmuren van de ijsbank +naderden ons van oogenblik tot oogenblik. Het was duidelijk dat zij ons +zouden insluiten voordat de Nautilus los was. Ik werd éen oogenblik +wanhopend; het houweel viel mij bijna uit de handen. Waarom behoefde +ik nog te hakken, als ik toch moest stikken in het water dat tot ijs +stolde; het was een straf, die de grootste wreedaard niet zou hebben +uitgedacht. Ik dacht dat ik tusschen de vreeselijke kaken van een +monster zat, die onweerstaanbaar tot elkander naderden. + +Op dat oogenblik kwam de kapitein, die het werk bestierde, doch zelf +ook meewerkte, langs mij heen; ik stiet hem aan den arm en wees hem +op de muren onzer gevangenis. Aan stuurboordzijde was de muur tot +op vier meter van den Nautilus genaderd. "Wij gingen naar binnen en +trokken onze scaphanders uit, waarna ik met hem in den salon ging. + +"Mijnheer Aronnax," zei hij, "wij moeten iets groots wagen of wij +zullen in dit water evenals in cement worden vastgemetseld." + +"Ja," antwoordde ik, "maar wat dan?" + +"O," riep hij uit, "als mijn Nautilus aan die drukking weerstand kon +bieden zonder verpletterd worden!" + +"Welnu?" vroeg ik, daar ik hem niet begreep. + +"Begrijpt gij niet dat die vorst ons dan te hulp zou komen? Ziet +gij niet, dat zij dan die ijsbank, die ons ingesloten houdt, +zou doen vaneenspringen, evenals het ijs de hardste steenen doet +splijten? Gevoelt gij niet dat die vorst dan ons reddingsmiddel zijn +zou, in plaats van ons te verdelgen?" + +"Ja, kapitein, misschien; maar welke groote kracht de Nautilus ook +bezit, zoo zou hij toch aan die verbazende drukking geen weerstand +kunnen bieden, en geheel platgedrukt worden." + +"Ik weet het, mijnheer. Wij moeten derhalve niet rekenen op de hulp +der natuur, maar op ons zelven. Wij moeten dat invriezen beletten; +niet alléen naderen ons de zijmuren, doch vóor en achter ons hebben wij +niet veel meer dan tien voet water. Aan alle kanten vriezen wij in." + +"Hoe lang kunnen wij met behulp van de luchtvergaarbakken nog +ademhalen?" vroeg ik. + +De kapitein keek mij aan en zei: "Overmorgen zijn zij leeg." + +Een huivering liep mij over de leden. En toch behoefde ik mij over +dit antwoord niet te verwonderen. Den 22en Maart was de Nautilus in de +open Poolzee ondergedoken; wij hadden nu den 26en. Sedert vijf dagen +leefden wij van saamgeperste lucht! En wat er nog overbleef moest +voor de werklieden bewaard blijven. Nu ik deze dingen beschrijf, +gevoel ik daarvan nog zóozeer den indruk, dat een onwillekeurige +huivering zich van mij meester maakt, en ik mij verbeeld gebrek te +hebben aan versche lucht! + +De kapitein dacht ondertusschen na en stond onbeweeglijk. Het was +duidelijk dat een denkbeeld hem door het brein voer; maar hij scheen +dit weer te verwerpen, want hij schudde met het hoofd; eindelijk +mompelde hij: + +"Kokend water!" + +"Kokend water?" vroeg ik. + +"Ja, mijnheer; wij zijn in een betrekkelijk kleine ruimte +opgesloten. Zouden stroomen kokend water, die de pompen van den +Nautilus voortdurend kunnen aanvoeren, de temperatuur niet genoegzaam +kunnen doen stijgen om bevriezing tegen te houden?" + +"Wij kunnen het probeeren," zei ik vastberaden. + +"Ik zal het doen, mijnheer." + +De thermometer wees buiten toen zeven graden. Ik ging met den kapitein +naar de keuken, waar groote distilleerketels stonden om ons drinkbaar +water te bezorgen. Zij werden vol water gevuld, en daarna werd al de +electrische warmte der toestellen door de slangen gelaten; binnen +weinige minuten kookte het water; het werd naar de pompen geleid, +terwijl er telkens weer nieuw water in de ketels kwam. De warmte was +zoo groot, dat als het koude zeewater alleen door de toestellen heen +was gegaan, het kokend in de pompen kwam. De werking begon, en drie +uur daarna wees de thermometer zes graden onder nul aan; wij hadden +dus éen graad gewonnen; twee uren later wees de thermometer maar vier +graden aan. + +"Wij zullen slagen," zei ik tot den kapitein, nadat ik herhaaldelijk +den thermometer had waargenomen. + +"Ik geloof het wel," antwoordde hij, "wij zullen niet verpletterd +worden; wij hebben dus alleen nog maar voor verstikking te vreezen." + +Gedurende den nacht steeg de temperatuur tot éen graad onder nul; +hooger konden wij niet komen; maar daar het zeewater eerst bij een +koude van twee graden bevriest, was ik eindelijk verzekerd dat wij +niet konden invriezen. + +Den volgenden dag, 27 Maart, was een dikte van zes meter weggehakt. Wij +moesten nog door vier meter heen, dus nog 48 uren werken; in den +Nautilus kon de lucht niet ververscht worden, zoodat het dien dag +hoe langer hoe benauwder werd. + +Een onbeschrijfelijke zwaarte drukte mij. Tegen drie uur in den +namiddag werd ze onuitstaanbaar; ik deed niets als vreeselijk gapen; +mijn borst hijgde naar adem; verdooving overviel mij; ik lag bijna +kracht- en bijna wezenloos uitgestrekt. Mijn brave Koen had dezelfde +gewaarwordingen, doch verliet mij niet; hij vatte mij bij de hand +en sprak mij moed in; ik hoorde hem zelfs mompelen: "O, als ik maar +niet behoefde te ademen, om mijnheer meer lucht te geven!" De tranen +kwamen mij in de oogen, toen ik dit hoorde. + +Daar onze toestand in het vaartuig ondraaglijk was, trokken wij +haastig en tevreden onze scaphanders aan, om op onze beurt aan het +werk te gaan! De houweelslagen weerklonken op het ijs; onze armen +werden moede, de handen deden ons pijn, doch wat beteekende dit? Wij +ademden versche lucht is! Wij ademden! + +En toch werkte niemand langer dan hij mocht. Als zijn taak volbracht +was, gaf ieder aan zijn hijgenden opvolger het toestel over, dat hem +nieuwe levenskracht deed toestroomen. Als het oogenblik daar was, +gaf hij zijn toestel aan een ander en kwam hij weer even bedaard, +zonder morren, in de bedorven atmosfeer van het vaartuig. + +Dien dag werd het werk met nog grooter kracht voortgezet. Er moesten +nog maar twee meter worden losgehakt. Slechts twee meter scheidden ons +van de open zee. Maar de vergaarbakken waren bijna leeg; het weinigje +lucht dat er nog over was, moest voor het werkvolk bewaard blijven; +niets voor den Nautilus. + +Toen ik weer binnen boord kwam, stikte ik bijna. Welk een nacht! Ik kan +dien niet beschrijven; zulk lijden kan niet beschreven worden. Den +volgenden morgen was ademhaling bijna onmogelijk. Ik had zware +hoofdpijn, en alles duizelde mij alsof ik dronken was. Mijn makkers +gevoelden hetzelfde; eenige matrozen der bemanning lagen stervende. + +Dien dag, den zesden na onze insluiting, vond kapitein Nemo, dat het +met houweelen en bijlen te langzaam ging, en wilde hij de ijsbank, +die ons nog van de open zee scheidde, doorstooten. Die man had zijn +kalmte en geestkracht behouden; hij onderdrukte door zijn zielskracht +zijn lichamelijk lijden. Hij dacht, berekende en handelde. + +Op zijn bevel werd het vaartuig verlicht, dat is te zeggen door de +zwaarte te verminderen; toen het, door het uitpompen van eenig water +uit de vergaarbakken, dreef, bracht hij het boven de groote opening, +die men juist volgens den omtrek van den Nautilus gehakt had. Toen +de vergaarbakken daarna weer vol werden gepompt, zakte het vaartuig +juist in de opening. Op dat oogenblik kwam de geheele bemanning weer +binnen boord, en werden de dubbele deuren gesloten. De Nautilus rustte +toen op een ijskorst, die nauwelijks een meter dikte had en overal +doorboord was. + +De kranen der vergaarbakken werden toen wagewijd open gezet en honderd +kubieke meters water stroomden naar binnen, waardoor de zwaarte van +den Nautilus met 150.000 kilogrammen vermeerderde. Wij wachtten, +wij luisterden en vergaten in gespannen verwachting ons lijden. Ons +behoud stond als 't ware op een laatsten worp. + +Niettegenstaande het gesuis in mijn hoofd, hoorde ik weldra een +gekraak onder den Nautilus; wij zakten; het ijs kraakte zonderling +evenals papier, dat gescheurd wordt, en de Nautilus daalde. + +"Wij zijn er door!" fluisterde Koenraad mij in 't oor. + +Ik kon geen antwoord geven; ik greep hem bij de hand en drukte die +onwillekeurig. + +Plotseling zonk de Nautilus door zijn ontzaglijke zwaarte als een +kogel in het water; het was alsof het vaartuig in een leege ruimte +naar beneden viel! + +Toen begonnen de pompen met de grootste macht het water uit de +vergaderbakken te werpen; na weinige minuten kwam het vaartuig +tot stilstand, en wees de manometer aan dat wij rezen; de schroef +werkte met verbazende snelheid, zoodat de Nautilus onder de krachtige +bewegingen trilde; wij gingen noordwaarts. + +Maar hoelang zou die vaart onder de ijsbank nog duren? Nog een dag? Dan +was ik dood! + +Half liggend, half zittend op een rustbank in de bibliotheek, +stikte ik bijna. Mijn gelaat was paars, mijn lippen waren blauw, al +mijn krachten verlamd. Ik zag noch hoorde iets meer. Ik kon aan geen +tijdruimte meer denken. Ik weet dus niet hoelang dit duurde, maar ik +begreep dat mijn doodstrijd begon! Ik voelde dat ik ging sterven!.... + +Plotseling kwam ik weer bij zinnen. Een zuivere lucht drong in +mijn longen. Waren wij aan de oppervlakte? Waren wij eindelijk +onder de ijsbank uit? Neen, het waren Ned en Koenraad, mijn twee +wakkere vrienden, die zich opofferden om mij te redden. In éen van +de toestellen bleef nog een beetje lucht over; in plaats van dit +voor zich te behouden, hadden zij het voor mij bewaard, en terwijl +zij zelven bijna stikten, goten zij mij het leven in. Ik wilde het +toestel van mij afstooten, doch zij hielden mij de handen vast, +en ik ademde eenige oogenblikken met het grootste genot. + +Ik keek naar de klok, het was elf uur in den morgen. Wij moesten dus +28 Maart hebben. De Nautilus voer met een duizelingwekkende snelheid +van veertig kilometer per uur. + +Waar was de kapitein? Was hij bezweken? Waren zijn makkers dood +evenals hij? + +Op dat oogenblik wees de manometer aan, dat wij nog maar ruim +zes meter ijs boven ons hadden; een betrekkelijk dunne ijskorst +scheidde ons dus van den dampkring af; kon die niet doorgebroken +worden? Misschien; in allen gevalle scheen de Nautilus het te zullen +beproeven; ik gevoelde inderdaad dat het vaartuig een schuinen stand +aannam, dat de achtersteven daalde en de spoor zich naar de hoogte +hief. Er was slechts eenig water noodig geweest om deze verplaatsing +van het zwaartepunt te weeg te brengen. Toen begon de krachtige +schroef te werken, en werd de Nautilus als een ram tegen het ijsveld +gebruikt, het vaartuig deed de ijsbank splijten door stoot op stoot; +eindelijk barstte zij geheel open en de Nautilus sprong met een +vreeselijken aanval op de ijsmassa, die hij door zijn ontzettend +gewicht verbrijzelde. + +Het luik werd geopend of liever losgerukt, en de lucht drong in alle +deelen van ons vaartuig door. + + + +HOOFDSTUK XLI + +Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier. + +Hoe ik op het plat kwam, weet ik niet. Misschien had de Amerikaan +mij er heen gebracht, doch ik haalde weer adem, de zuivere zeelucht +drong in mijn longen door. Mijn twee makkers ademden evenals ik de +versche lucht met volle teugen in. Ongelukkigen, die te lang honger +hebben geleden, kunnen zich niet straffeloos op de hun voorgezette +spijzen werpen. Wij daarentegen behoefden ons niet in te houden; +wij konden volop genieten, en het was een zachte zeewind, die ons +dit genot toevoerde! + +"O," riep Koenraad, "wat is dat heerlijk, wat is die zuurstof +goed! Mijnheer behoeft niet bang te zijn om adem te halen; er is +genoeg voor ons allen." + +Ned Land sprak niet, maar hij opende zijn mond zoo wijd, dat de haaien +er zelfs bang voor zouden geworden zijn. En welk een ademhaling! De +Amerikaan "trok" als een kachel, die fel brandde. + +Spoedig hadden wij onze krachten terug, en toen ik om mij heen +zag, bemerkte ik dat wij alleen op het plat waren. Niemand van de +bemanning, zelfs de kapitein niet. De zonderlinge matrozen van den +Nautilus waren tevreden met de lucht, die in hun vaartuig drong; +niemand kwam van de vrije lucht genieten. + +Het eerste dat ik sprak, waren woorden van dankbaarheid jegens mijn +makkers. Ned en Koen hadden in de laatste uren van dit langdurig lijden +mijn leven gerekt. Al mijn erkentelijkheid kon zulk een opoffering +niet genoegzaam vergelden. + +"Het is de moeite niet waard om er over te spreken, mijnheer," zei +Ned Land. "Welke verdienste steekt erin? Niets. Het was maar een +berekening. Uw leven was meer waard dan het onze; wij moesten het +uwe redden." + +"Neen, Ned," antwoordde ik, "het was niet meer waard. Niemands leven is +meer waard dan dat van een edelmoedig en goed mensch, en dat ben jij?" + +"Goed, goed," zei Ned verlegen. + +"En gij, mijn brave Koen, hebt gij veel geleden?" + +"Niet al te veel, om u de waarheid te zeggen. Ik heb wel een paar +monden vol lucht willen hebben, maar ik geloof dat ik mij er weldra +aan zou hebben gewend. Bovendien zag ik dat mijnheer flauw viel, en +ik had dus niet den minsten lust om adem te halen; mijn ademhaling +werd daardoor als het ware belet." + +"Vrienden," antwooidde ik hevig aangedaan, "wij zijn voor altijd aan +elkander verbonden, en gij hebt recht op mij...." + +"Waarvan ik misbruik zal maken," antwoordde de Amerikaan. + +"Wat?" vroeg Koenraad. + +"Ja," hervatte Ned Land, "het recht om u met mij te nemen als ik +dezen duivelschen Nautilus zal verlaten." + +"Gaan wij dus den goeden kant op?" vroeg Koenraad. + +"Ja," zei ik, "omdat wij naar den zonnekant gaan, en waar zich de +zon bevindt is het Noorden." + +"Zonder twijfel," meende Ned Land, "maar wij moeten nu nog weten +of wij naar den Grooten of den Atlantischen Oceaan gaan, dat is te +zeggen naar een druk of weinig bevaren zee?" + +Hierop kon ik geen antwoord geven, en ik vreesde, dat de kapitein ons +eer naar dien Grooten Oceaan zou terugvoeren, die de kusten van Azië +en Amerika bespoelt. Hij volbracht aldus zijn onderzeesche reis om de +aarde, en keerde naar die zee terug, waar de Nautilus zijn volkomen +vrijheid vond. Doch als wij naar de Stille Zuidzee terugkeerden, ver +van eenig bewoond land, wat werd er dan van Ned Lands plannen? Binnen +kort zouden wij omtrent dit belangrijk punt zijn ingelicht, want +de Nautilus vorderde hard. Weldra waren wij over den poolcirkel, en +zetten regelrecht koers naar kaap Hoorn. Wij waren den 31sten Maart, +tegen zeven uur 's avonds, op de hoogte van de zuidpunt van Amerika. + +Toen was al ons lijden vergeten, en de herinnering aan onze +gevangenschap werd uit onzen geest als weggevaagd. Wij dachten enkel +aan de toekomst. Kapitein Nemo verscheen noch in den salon, noch +op het plat. De eerste stuurman nam dagelijks de hoogte der zon, +en teekende die op de kaart aan, waardoor ik geheel op de hoogte +bleef van de richting van den Nautilus. Dien avond werd het tot mijn +groote tevredenheid duidelijk, dat wij door den Atlantischen Oceaan +naar het Noorden gingen. Ik vertelde dit aan Ned en Koenraad. + +"Een goede tijding," zei de eerste; "maar waar gaat de Nautilus heen?" + +"Dat zou ik je niet kunnen zeggen, Ned." + +"Zou de kapitein nu ook de Noordpool willen opzoeken en dan door de +beruchte noordelijke doorvaart in den Grooten Oceaan komen?" + +"Gij behoeft hem daarvoor niet te tarten," antwoordde Koenraad. + +"Welnu," zei de Amerikaan, "dan zullen wij hem vóor dien tijd de +hielen laten zien." + +"In allen gevalle," voegde Koenraad er bij, "is die kapitein een +baas, en wij behoeven er geen berouw over te gevoelen, hem te hebben +leeren kennen." + +"Vooral als wij van hem af zijn," zei Ned Land. + +Den volgenden dag, 1 April, toen de Nautilus weer aan de oppervlakte +kwam, zagen wij eenige minuten voor twaalven de westkust. Het was het +Vuurland, waaraan de eerste zeereizigers dien naam gaven, toen zij +tallooze rookkolommen uit de hutten der inlanders zagen opstijgen. Het +is een aaneenschakeling van eilandjes, 53° tot 56° Z.B. en 67° 50' tot +77° 15' W.L. De kust scheen lang te zijn, maar in de verte verhieven +zich hooge bergen; ik geloof zelfs dat ik den Sarmiento zien kon, +die 2070 meter hoog is; deze berg is een hooge piramide van leisteen, +wier top, naarmate deze zichtbaar of met wolken omhuld is, fraai of +leelijk weder aankondigt, zooals Ned Land zei. + +"Dat is een flinke barometer, vriend." + +"Ja, mijnheer, een natuurlijke barometer, die mij nog nooit bedrogen +heeft, toen ik in de buurt van de straat van Magelhaen voer." + +Op dat oogenblik teekende de top zich helder af tegen den blauwen +hemel; dit was een voorteeken van schoon weder. Wij bedrogen ons +niet. Toen de Nautilus weer onder water gedoken was, naderde hij de +kust, waarlangs hij eenige kilometers ver heen voer. Door de ramen van +den salon zag ik een menigte lianen en andere zeeplanten, waartusschen +schelp- en weekdieren in groote menigte nestelden; otters en zeekalven +speelden daartusschen rond en aten een menigte kleine dieren en planten +op, zoodat zij volgens Engelsche mode, visch met groenten gebruikten. + +Tegen den avond kwamen wij bij den archipel der Malouinen, wier +scherpe toppen ik den volgenden morgen kon zien. De zee was hier +maar middelmatig diep; ik dacht derhalve, en niet zonder reden, +dat deze eilanden vroeger met het Vuurland als een groot vasteland +verbonden waren. Zij werden waarschijnlijk door den beroemden +John Davis ontdekt, die er den naam van Davis Zuidereilanden aan +gaf. Later noemde Richard Hawkens ze Maagdeneilanden, totdat zij in +'t begin der achttiende eeuw door visschers van St. Malo Malouinen, +en eindelijk door de Engelschen Falklandseilanden genoemd werden. + +In deze streken werden schoone visschen gevangen, eenden en ganzen +vielen bij dozijnen op het plat neer; zij werden gemakkelijk gevangen +en in de kombuis gebracht. + +Toen de hoogste bergtoppen der Malouinen aan den gezichteinder +verdwenen waren, liet de Nautilus zich tot op een diepte van +twintig meter zinken en volgde nu de Amerikaansche kust. Kapitein +Nemo vertoonde zich in het geheel niet. Wij bleven op de hoogte +van Patagonië tot den 3den April, dan eens op, dan eens onder het +zeevlak. De Nautilus dreef voorbij de groote golf, welke door de +monding van den Rio la Plata gevormd wordt, en was 4 April op de hoogte +der kust van Uraguay, maar bleef er omstreeks vijftig kilometer van +af. Hij voer altijd nog noordwaarts en volgde de lange bochten der +Zuid-Afrikaansche kust. Wij hadden sedert ons vertrek uit de wateren +van Japan ongeveer 64000 kilometer afgelegd. + +Tegen elf uur des morgens gingen wij onder den Steenbokskeerkring +door op ongeveer 37° W.L. en stevenden om kaap Frio. Tot groote spijt +van Ned Land scheen de kapitein de bewoonde kuststreek van Brazilië +te willen ontvlieden, want de Nautilus stoof met duizelingwekkende +snelheid vooruit. Geen visch, geen vogel, hoe snel ook, kon ons volgen, +en alle natuurlijke bijzonderheden dezer zeeën ontsnapten aan ons +oog. Deze snelheid werd gedurende verscheidene dagen volgehouden, +en in den avond van 9 April verkenden wij reeds kaap Roque, de +oostelijke punt van Zuid-Amerika. Doch toen week de Nautilus opnieuw +af, en zocht een grootere diepte te bereiken in de vallei tusschen +deze kaap en Sierra Leone in Afrika. Op de hoogten der Antillen +verdeelt deze vallei zich in tweeën en eindigt aan de noordzijde +in een verbazende diepte van 9000 meter. Op deze plaats ligt op de +hoogte der kleine Antillen een klip van zes kilometer lengte, terwijl +er bij de Kaap-Verdische eilanden een andere rotswand van geen mindere +grootte wordt aangetroffen, die aldus het geheele verzonken Atlantis +insluit. Beneden in deze uitgestrekte vallei liggen eenige berghoogten, +welke in de onderzeesche streken schoone gezichten opleveren. Ik +kan daarover spreken na inzage van de geteekende kaarten, die in de +boekerij van den Nautilus te vinden waren, en zeker door kapitein +Nemo zelven volgens persoonlijke waarneming waren opgemaakt. + +Gedurende twee dagen voeren wij door dit onbevolkt en diep water. Maar +den 11den April verhief het vaartuig zich plotseling en wij zagen +wederom land in den omtrek van de monding der Amazonenrivier, die zulk +een breede zoutwatergolf vormt, dat de zee verscheidene kilometers +ver vóor die monding geen zout water bevat. + +Wij gingen onder den evenaar door. Twintig kilometer westwaarts +van ons hadden wij Guyana, waar wij bij onze vlucht zeker een goede +ontvangst zouden genoten hebben, maar de wind stak hevig op, en de +woede der golven zou ons met een sloep aan groote gevaren hebben +blootgesteld. Ned Land begreep dit zonder twijfel en sprak nergens +van. Ik maakte ook van mijn kant geen enkele toespeling op zijn +ontvluchtingsplannen, want ik wilde hem tot geen poging aanmoedigen, +waarbij hij zeker schipbreuk zou geleden hebben. + +Voor dit uitstel kon ik mij gemakkelijk schadeloos stellen door +belangwekkende studiën, want gedurende den 11den en 12den April +bleef de Nautilus op de oppervlakte drijven, en haalden zijn netten +telkens een wonderbaarlijke hoeveelheid visch naar boven; ook kruipende +dieren en zoöphyten zaten daartusschen. Er waren er onder van allerlei +zeldzame soorten, wier opsomming te lang zou duren. Een geval wil ik +echter mededeelen. + +Een der netten bevatte een soort van zeer platten rog, die, als +men hem den staart had afgesneden, een volkomen schijf zou gevormd +hebben, en die ongeveer twintig kilogram woog. Deze visch was van +onder wit en van boven rood, met groote ronde donkerblauwe vlekken, +en half dubbele vinnen. Op het vlak geworpen, sprong die visch zoo +vreeselijk en maakte zooveel geweld, dat hij met een laatsten sprong +in zee zou geweest zijn. Maar Koenraad, die den rog wilde behouden, +wierp zich er op, en greep het dier, voordat ik het beletten kon, +met twee handen vast. Plotseling werd hij met de beenen in de lucht +achterover geworpen, en viel hij als verpletterd neer. + +"Help, mijnheer, help mij!" riep hij; het was de eerste maal dat de +arme jongen mij niet in den derden persoon aansprak. + +Ned Land en ik hielpen hem op de been, wreven hem zoo hard als wij +konden, en toen hij weer bij zijn zinnen was gekomen, mompelde die +eeuwige klassenindeeler: + +"Klasse der kraakbeenigen, familie der roggen, soort krampvisch!" + +"Juist, mijn vriend," zei ik, "het is een krampvisch, die je zoo +toegetakeld heeft." + +"O, mijnheer kan mij vrij gelooven," antwoordde Koen, "ik zal mij +duchtig wreken," + +"En hoe?" + +"Door hem op te eten." En dit deed hij dienzelfden avond nog, maar +alléen uit weerwraak, want het was inderdaad een taaie kost. + +De ongelukkige Koenraad had te doen gehad met een krampvisch van de +gevaarlijkste soort, namelijk de cumana. Dit wonderlijk dier treft +te midden van zulk een sterken geleider als het water de visschen +op verscheiden meters afstand; zoo groot toch is de kracht van zijn +electrisch vermogen, waarvan de beide voornaamste oppervlakken niet +minder dan drie vierkante meter groot zijn. + +Den volgenden dag, 12 April, naderde de Nautilus de Amerikaansche +kust, bij de monding der Maroni; op die hoogte hielden zich groote +troepen zeekoeien op, die, zooals ik aan mijn beide makkers vertelde, +door de natuur als met opzet in deze streken geplaatst waren om de +onderzeesche weiden af te grazen en daardoor de te groote opeenhooping +van zeegras tegen te gaan. + +"En weet gij," voegde ik er bij, "wat er gebeurd is, nu de mensch die +nuttige dieren bijna geheel heeft uitgeroeid. Het rottende gras heeft +de lucht verpest, en de vergiftigde lucht heeft de gele koorts doen +ontstaan, die deze prachtige streken soms zoo deerlijk teistert. In +deze warme streken heeft zich het vergif uitgebreid, en de kwaal is nu +verbreid van de monding van den Rio de la Plata tot aan Florida. En als +wij Toussenel moeten gelooven, is die ramp nog niets in vergelijking +van hetgeen onze nakomelingen zullen ondervinden, wanneer er geen +walvisschen en walrussen meer te vinden zijn; dan zal de zee vol +weekdieren, inktvisschen en ander tuig van dat soort zijn, zoodat +zij dan een middelpunt van besmetting zal worden, omdat men er dan +'de groote magen' niet meer aantreft, aan welke de Voorzienigheid de +taak had opgedragen om de zee te zuiveren." + +Zonder zich aan die theorie te storen, ving de bemanning van den +Nautilus een half dozijn van die dieren, omdat hun vleesch een +heerlijken voorraad voor de kombuis opleverde, veel lekkerder dan kalf- +of rundvleesch. Deze jacht was alles behalve belangwekkend, omdat die +zeekoeien zich zonder tegenstand laten dooden; verscheiden duizenden +kilogrammen vleesch werden aan boord gebracht om gedroogd te worden. + +Toen de vangst was afgeloopen, naderde de Nautilus de kust. Hier +lag een groot aantal zeeschildpadden op de golven te slapen; het +zou moeielijk zijn geweest zich van die dieren meester te maken, +omdat het minste geritsel ze doet ontwaken, en hun stevige schaal +ondoordringbaar is voor den harpoen. Ze werden evenwel gevangen door +middel van zuigervisschen, dien men een ring met een koord aan den +staart vastmaakte. Toen deze visschen in zee werden geworpen, begonnen +zij aanstonds hun werk en hechtten zich aan den buik der schildpadden +vast; zij klemden zich zoo aan, dat zij zich eerder zouden hebben laten +verscheuren dan loslaten. Men trok ze weer naar boord, en daarmee de +schildpadden, waar zij zich aan vast hadden gehecht. Men ving er op die +wijze verscheidene, die een meter breed waren en 200 kilo wogen. De +schaal, in groote dunne bruine en doorschijnende vakken afgedeeld, +maakte ze nog kostbaarder. Bovendien leverden zij een voortreffelijke +spijs op. + +Deze vischvangst was het einde van ons verbijf in die streken van de +Amazonen-rivier, en toen de duisternis inviel, begaf de Nautilus zich +weer in volle zee. + + + +HOOFDSTUK XLII + +De inktvisschen. + +Gedurende eenige dagen verwijderde de Nautilus zich hoe langer hoe meer +van de Amerikaansche kust. Waarschijnlijk wilde hij niet in de golf +van Mexico of in de zee der Antillen komen; echter zou het hem daar +met aan water ontbroken hebben, want de gemiddelde diepte dezer zeeën +is 1804 meter; doch waarschijnlijk beviel deze streek vol eilanden, +en waar het van stoombooten wemelde, niet aan kapitein Nemo. + +Den 16den April hadden wij Martinique en Guadeloupe, op omstreeks +dertig kilometer afstand, in het gezicht. Een oogenblik zag ik de +hoogste bergtoppen. Ned Land, die er op rekende in de golf van Mexico +zijn plan ten uitvoer te brengen, door of naar het land te vluchten +of een der talrijke booten te bereiken, die den dienst tusschen +de verschillende eilanden doen, was zeer teleurgesteld; de vlucht +was zeker mogelijk geweest, als Ned Land zich buiten weten van den +kapitein van de sloep had kunnen meester maken, maar midden in den +Oceaan was daar geen denken aan. + +Ned Land, Koenraad en ik hadden daarover een vrij lang gesprek: +sedert zes maanden zaten wij op den Nautilus opgesloten; wij hadden +68000 kilometer afgelegd, en, zooals Ned Land zei, zag het er niet +naar uit, dat dit nog spoedig zou eindigen. Hij stelde mij dus +iets voor, waar ik in het geheel niet verdacht op was; het was: +den kapitein duidelijk deze vraag te stellen of hij dacht ons voor +onbepaalden tijd bij zich aan boord te houden. Zulk een poging stuitte +mij tegen de borst; volgens mijn meening zou het niets uitwerken; +wij behoefden niet te rekenen op den kapitein van den Nautilus, maar +op ons zelven. Bovendien werd die man sinds eenigen tijd somberder, +meer teruggetrokken en minder gezellig. Hij scheen mij te mijden; +ik ontmoette hem maar zelden. Vroeger schepte hij er vermaak in mij +de onderzeesche wonderen te verklaren, doch nu liet hij mij aan mijn +studiën over, en kwam niet meer in den salon. + +Welke verandering had er met hem plaatsgehad? Waarom? Ik had mij niets +te verwijten; hinderde hem misschien onze tegenwoordigheid? Echter +behoefde ik er niet op te rekenen, dat hij de man er naar was om ons +de vrijheid terug te geven. + +Ik verzocht Ned dus mij eerst eens te laten nadenken, voordat ik +handelde. Indien deze poging niet slaagde, kon zij slechts zijn +achterdocht opwekken, onzen toestand onhoudbaar maken en de plannen van +den Amerikaan benadeelen. Ik zal er nog bijvoegen dat ik op geenerlei +wijze onze slechte gezondheid als bewijs kon aanvoeren; als men die +ellendige oogenblikken onder de ijsbank van de Zuidpool uitzondert, +dan was onze gezondheid nooit beter geweest. Het krachtig voedsel, de +zuivere lucht, de geregelde levenswijs, de gelijkmatige temperatuur, +dat alles weerde elke ziekte, en voor iemand, die geen heimwee had +naar de genoegens op het land, voor iemand als kapitein Nemo, die +zich te huis gevoelt, die door middelen, welke voor ieder behalve +voor hem, geheimen zijn, zijn doel zocht te bereiken, voor zoo iemand +begreep ik zulk een bestaan. Maar wij hadden niet met de menschheid +gebroken. Ik voor mij wilde mijn zonderlinge en nieuwe studiën niet +met mij te gronde doen gaan. Nu heb ik het recht een boek over de +zee te schrijven, ik wilde dit vroeger of later het licht doen zien. + +Wat had ik b.v. hier bij de Antillen, op tien meter onder de +oppervlakte, door de ramen van den salon nog een aantal bijzonderheden +voor mijn oogen, die ik in mijn dagboek kon opteekenen! Allerhande +soorten van vreemdsoortige en gedrochtelijke dieren wemelden daar +door elkander, en ik zou zeker nog veel meer gezien hebben als de +Nautilus niet naar de diepte was gegaan, en zich zelfs tot op 3500 +meter had laten zinken. + +Den 20sten April waren wij weer op een gemiddelde diepte van 1500 +meter; de Lucaische eilanden lagen toen het dichtst bij ons; zij +liggen daar als een hoop steenen aan de oppervlakte der zee. Daar +verhieven zich hooge onderzeesche klippen, rechte rotswanden op +breeden grondslag, waartusschen zwarte afgronden lagen, in welker +diepte ons electrisch licht zelfs niet kon doordringen. Die rotsen +waren met reusachtige zeeplanten bedekt, die in een wereld van Titans +te huis behoorden. + +Van de groote planten, waarvan ik met Ned en Koen zat te praten, +kwamen wij natuurlijk op reusachtige zeedieren. Het eene dier is +blijkbaar bestemd om het andere te verslinden. Door de ramen van +den bijna stilliggenden Nautilus zagen wij evenwel niet veel anders +dan kleine beesten, toen Ned Land mijn aandacht vestigde op een +schrikkelijk gewemel tusschen het groote en hooge zeewier. + +"Welnu," zei ik, "dat zijn de ware grotten voor inktvisschen en het +zou mij niet verwonderen, als wij eenige van die monsters zagen." + +"Hoe?" vroeg Koenraad, "inktvisschen van de klasse der koppootigen?" + +"Neen," antwoordde ik; "inktvisschen van zeer groote afmeting. Maar +vriend Ned heeft zich zeker vergist, want ik zie niets." + +"Dat spijt mij," hernam Koen; "ik zou van aangezicht tot aangezicht wel +eens een van die inktvisschen willen zien, waarover ik zoo dikwijls heb +hooren spreken, en die heele schepen naar de diepte kunnen slepen. Die +beesten noemt men krakens...." + +"Kraak jij die noot zelf maar," zei de Amerikaan met een spottend +gezicht. + +"Krakens," ging Koen voort, zonder op de aardigheid van zijn makker +te letten. + +"Men zal mij nimmer doen gelooven," zei Ned Land, "dat zulke dieren +bestaan." + +"Waarom niet?" antwoordde Koen, "wij hebben wel aan den eenhoorn van +mijnheer geloof geslagen." + +"Wij hadden ongelijk, Koen." + +"Zonder twijfel, maar sommigen gelooven er zonder twijfel nog aan." + +"Wel waarschijnlijk, Koen, maar ik geloof aan het bestaan van zulke +monsters niet, voordat ik ze zelf heb gedood." + +"Gelooft mijnheer dus niet aan reusachtige inktvisschen?" vroeg +Koenraad. + +"Kom, wie heeft daar ooit aan geloofd, voor den duivel!" riep de +Amerikaan. + +"Zeer veel menschen, vriend Ned." + +"Geen visschers toch; misschien geleerden." + +"Neen, Ned, visschers en geleerden beiden." + +"Maar ik, die tot u spreek," zei Koenraad met het ernstigste gezicht +van de wereld, "herinner mij zeer goed dat ik een groot schip door een +voelarm van zulk een koppootig weekdier naar beneden heb zien slepen." + +"Heb jij dat gezien?" vroeg de Amerikaan. + +"Ja Ned!" + +"Met je eigen oogen?" + +"Met mijn eigen oogen." + +"Kom, loop heen." + +"Op St. Malo;" antwoordde Koenraad met onverstoorbare kalmte. + +"In de haven?" vroeg Ned spottend. + +"Neen, in de kerk," antwoordde Koen. + +"In de kerk!" riep de Amerikaan uit. + +"Ja, vriend Ned, het was een schilderij waarop de inktvisch was +afgebeeld." + +"Mooi zoo!" barstte Ned Land het uit van 't lachen, "mijnheer Koen +houdt mij geducht voor den gek." + +"Waarachtig, hij heeft gelijk," zei ik. "Ik heb van dat schilderstuk +hooren spreken; maar het tafereel is uit een legende genomen; en je +weet wat men van die legenden uit de natuurlijke geschiedenis moet +denken! Bovendien als men over monsters spreekt, dan gaat men in zijn +verbeelding aan het afdwalen! Niet alleen heeft men beweerd dat zulke +monsters schepen naar den afgrond konden meeslepen, maar zekere Olaus +Magnus spreekt van een koppootig weekdier, dat een kilometer lang was +en meer op een eiland dan op een dier geleek. Men verhaalt ook dat de +bisschop van Nidros eens een altaar op een groote rots bouwde; toen +de mis gedaan was, begon de rots zich te bewegen en verdween in zee; +de rots was een inktvisch." + +"En is dat alles?" vroeg de Amerikaan. + +"Neen," antwoordde ik. "Een andere bisschop Pontoppidam van Bergen, +spreekt ook van een inktvisch waarop een regiment ruiterij kon +manoeuvreeren!" + +"Die oude bisschoppen konden goed liegen!" zei Ned Land. + +"Eindelijk nog vertellen natuurkenners uit de oudheid van monsters, +wier bek op een golf geleek, en die te groot waren om door de straat +van Gibraltar te komen." + +"Mooi zoo!" lachte de Amerikaan. + +"Maar wat is nu van al die verhalen waar?" vroeg Koenraad. + +"Niets, mijn vrienden, niets althans wat de grenzen der +waarschijnlijkheid te buiten gaat, om aan fabels of legenden te +gelooven. Doch er moet voor de phantazieën van die vertellers +een oorzaak, of ten minste een voorwendsel bestaan. Men kan niet +ontkennen dat er inktvisschen van zeer groote afmeting bestaan, doch +zij zijn toch altijd kleiner dan walvisschen. Aristoteles spreekt van +een inktvisch van vijf ellebogen, dat is 3,1 meter. Onze visschers +zien er dikwijls, die langer zijn dan 1,80 m. De museums van Triëst +en Montpellier bewaren skeletten van inktvisschen, die twee meter +lang zijn. Bovendien zouden, volgens de bewering van natuurkenners, +dieren die maar twee meter lang zijn, voelarmen van negen meter hebben, +en dat is genoeg om er een vreeselijk monster van te maken." + +"En vischt men ze nu nog wel eens op?" vroeg Ned Land. + +"Al vangen zij er geen, dan zien de zeelieden ze toch van tijd tot +tijd. Een van mijn vrienden, kapitein Paul Bos uit Hâvre, heeft +mij dikwijls verzekerd dat hij een van die reusachtige monsters in +de Indische Zee ontmoet had. Maar het verwonderlijke feit, dat geen +twijfel aan het bestaan van die reusachtige dieren toelaat, is eenige +jaren geleden in 1861 gebeurd." + +"Wat is dat dan?" vroeg de Amerikaan. + +"In 1861 zag de bemanning van de Alecton ten N. W. van Teneriffe, op +ongeveer dezelfde breedte waar wij ons nu bevinden, een monsterachtigen +inktvisch in het zog van het schip zwemmen. De kapitein Bouguer naderde +het dier en men viel het met harpoen en geweer aan, doch zonder goed +gevolg, want kogels en harpoenen gingen door het beest heen, waarvan +het vleesch zoo week was als gelei. Na vele vluchtelooze pogingen +gelukte het der bemanning een strik om den staart van het weekdier +te werpen. Deze strik gleed vast tegen de staartvinnen en bleef daar +zitten. Men beproefde toen om het monster aan boord te hijschen, +maar de zwaarte van het dier was zoo groot, dat de staart door het +knellen van het touw er afscheurde en het beest zonder dit sieraad +in zee viel." + +"Dat is dan toch een feit," zei Ned Land. + +"Ontwijfelbaar, wakkere Ned; ook heeft men daarom voorgesteld dien +inktvisch 'de inktvisch van Bouguer' te noemen." + +"En hoe lang was hij?" vroeg de Amerikaan. + +"Was hij geen zes meter ongeveer lang?" vroeg Koenraad, die aan een +raam naar de kloven in de rotsen stond te kijken. + +"Juist," antwoordde ik. + +"Had hij geen acht voelarmen rondom den kop zitten," hernam Koenraad, +"die als een slangennest in het water door elkander krioelden!" + +"Juist." + +"Had hij geen verbazend groote oogen, die boven op den kop stonden?" + +"Ja, Koenraad." + +"En zag de bek er niet uit als die van een papegaai, maar veel +grooter?" + +"Inderdaad, Koenraad." + +"Welnu, als mijnheer mij niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad +dood bedaard, "dan is hier, zoo niet de inktvisch van Bouguer, dan +toch éen van zijn broertjes." + +Ik keek Koenraad aan; Ned Land vloog naar het venster. + +"Wat verschrikkelijk beest!" riep hij. + +Ik keek op mijn beurt, en kon een gevoel van afgrijzen niet +onderdrukken. Voor mijn oogen spartelde een vreeselijk monster, dat +waard was om in de legenden der wonderwereld een plaats in te nemen. + +Het was een inktvisch van kolossale afmetingen, van acht meter +lengte. Hij zwom in de richting van den Nautilus met verbazende +snelheid achteruit. Hij staarde ons met zijn groote bleekgroene oogen +aan. Zijn acht voelarmen, of liever zijn acht pooten, die aan den kop +vastzaten, en waarom deze dieren koppootigen genoemd worden, waren +tweemaal zoo lang als het lichaam, en kronkelden als de slangen op +het hoofd der Furiën. Men zag duidelijk de tweehonderd zuignappen, +die aan den binnenkant der voelarmen zaten en er als half bolvormige +vliesjes of blaasjes uitzagen. Soms drukte hij die zuignappen tegen het +glas en veroorzaakte daardoor een kleine luchtleegte. De bek van dit +monster was zoo hard als hoorn, en opende en sloot zich in vertikale +richting. De tong, hoornachtig en met eenige rijen tanden gewapend, +kwam trillend van tusschen deze nijptang te voorschijn. Welk een +speling der natuur, een weekdier met een vogelbek! Het spilvormige +en in het midden opgezwollen lichaam vormde een vleezige massa, die +waarschijnlijk 20 of 25000 kilogrammen woog. De kleur veranderde +bijzonder snel, naarmate van de woede van het dier, en ging van +lichtgrijs over tot bruinrood. Waarom werd het dier nijdig? Zonder +twijfel op den Nautilus, die grooter was dan hij, en waarop zijn +voelarmen en zuignappen geen vat hadden. En toch, wat zijn de +inktvisschen monsterachtig, welk eene macht in hun bewegingen, +welk een levenskracht heeft de Schepper hun gegeven, daar zij drie +harten hebben! + +Het toeval deed ons dit dier ontmoeten, en ik wilde de gelegenheid niet +laten voorbijgaan om dit staaltje der koppootige weekdieren nauwkeurig +te bestudeeren. Ik overwon het afgrijzen, dat mij het gezicht van +dit beest inboezemde, en begon het met een potlood uit te teekenen. + +"Het is misschien hetzelfde als dat van de Alecton," zei Koenraad. + +"Neen," antwoordde de Amerikaan, "deze is in zijn geheel, en de ander +had zijn staart verloren." + +"Dat is geen reden," antwoordde ik. "De voelarmen en de staart van deze +dieren groeien telkens opnieuw aan, en in zeven jaren tijds heeft de +staart van den inktvisch van Bouguer zeker tijd genoeg gehad om aan +te groeien." + +"Bovendien," antwoordde Koenraad, "als dit dier het al niet is, +dan is het misschien een van deze hier." + +Werkelijk verschenen andere dieren voor het andere raam. Ik telden +er zeven. Zij begeleidden den Nautilus, ik hoorde het krassen van +hun bek tegen den ijzeren buitenwand van het schip. Wij werden op +onze wenken gediend. + +Ik vervolgde mijn werk. De monsters bleven met zulk een juistheid +van beweging in ons vaarwater, dat zij onbeweeglijk schenen te zijn. + +Plotseling hield de Nautilus stil. Een schok deed het vaartuig trillen. + +"Hebben wij gestooten?" vroeg ik. + +"Dan zitten wij in ieder geval toch niet vast," zei de Amerikaan, +"want wij drijven." + +De Nautilus dreef zonder twijfel, maar ging niet meer vooruit. De +schroef draaide niet meer; een minuut ging voorbij. Kapitein Nemo +kwam met zijn stuurman binnen. Ik had hem sinds eenigen tijd niet +meer gezien. Hij zag er somber uit. Zonder tot ons te spreken, +misschien zelfs zonder ons te zien, ging hij naar het raam, bekeek +de inktvisschen en zei iets tot zijn stuurman. Deze verwijderde zich; +de ramen werden gesloten en het licht aan het plafond werd ontstoken. + +Ik trad op den kapitein toe. + +"Een fraaie verzameling inktvisschen," zei ik, op den lossen toon +van een liefhebber, die voor een aquarium staat te kijken. + +"Zeker, mijnheer de natuurkenner," antwoordde hij; "en wij zullen ze +eens gaan bevechten!" + +Ik keek den kapitein aan, en meende niet goed gehoord te hebben. + +"Bevechten?" vroeg ik. + +"Ja, mijnheer. De schroef zit vast, ik geloof dat de voelarmen van +een van die dieren er tusschen zit; daarom kunnen wij niet vooruit." + +"Wat zult gij dan doen?" + +"Naar boven stijgen en al dat ongedierte vernielen." + +"Dat is niet gemakkelijk." + +"Zeker niet, want de electrische kogels werken niets uit in dat weeke +vleesch, waar zij geen tegenstand genoeg vinden om te springen. Maar +wij zullen ze met bijlen aanvallen." + +"En met den harpoen, mijnheer," zei de Amerikaan, "als gij ten minste +mijn hulp niet versmaadt." + +"Ik neem die aan." + +"Wij zullen u vergezellen," zei ik, en den kapitein volgend, begaven +wij ons naar de middeltrap. + +Daar stonden een tiental mannen met enterbijlen in de hand, ten aanval +gereed. Koen en ik namen ieder een bijl, Ned Land greep een harpoen. + +De Nautilus was ondertusschen aan de oppervlakte der zee gekomen. Een +der matrozen stond op de bovenste trede en maakte de schroeven van +het luik los. Maar deze waren ternauwernood los, of het luik sprong +met vreeselijk geweld open, zeker door de voelarmen van een der +inktvisschen opengerukt. + +Aanstonds kwam een van die voelarmen als een slang door de opening, +en twintig anderen kronkelden daarboven. Met een bijlslag hieuw de +kapitein den vreeselijken voelarm af, die kronkelend langs de trappen +naar beneden gleed. + +Op het oogenblik dat wij de een op den ander drongen, om het plat te +bereiken, kronkelden twee andere voelarmen door de lucht, grepen den +man die vóor den kapitein stond, en slingerden hem met onweerstaanbaar +geweld in de hoogte. De kapitein stiet een kreet uit en sprong naar +buiten; wij ijlden hem na. + +Welk een tooneel! De ongelukkige, door een voelarm gegrepen en door +de zuignappen vastgehouden, werd door deze vreeselijke slang heen en +weer geslingerd; hij steunde, stikte en riep: "help! help!" Deze in +het Fransch gesproken woorden deden mij verstomd staan. Ik had dus +éen, misschien wel meer landgenooten aan boord! Die hartverscheurende +kreet zal mij mijn leven lang in de ooren klinken! + +De ongelukkige was verloren. Wie kon hem aan dit geweld +ontrukken! Kapitein Nemo wierp zich echter op den inktvisch en sloeg +hem met de bijl nog een voelarm af. Zijn stuurman streed woedend met +andere monsters, die tegen den Nautilus opkropen. De geheele bemanning +was aan het rondhakken. Ned Land, Koen en ik hieuwen er ook dapper op +los in die vleezige massa's. Een vreeselijke muskusstank verspreidde +zich. Het was ijzingwekkend! + +Een oogenblik meende ik dat de ongelukkige, die door den inktvisch +gegrepen was, zou worden bevrijd. Er waren reeds zeven van de acht +armen afgehouwen. Een enkele nog zwaaide het slachtoffer als een +veertje heen en weder, en kronkelde in de hoogte; maar op het oogenblik +dat kapitein Nemo en zijn stuurman zich op het dier wilden werpen, +spoog het een straal zwartachtig vocht uit, dat zich in een zak, die +aan het onderlijf zit, afscheidt. Wij werden er door verblind. Toen het +voorbij was, was de inktvisch verdwenen en daarmede mijn ongelukkige +landgenoot! + +Hoe woedden wij toen tegen die monsters! Wij waren ons zelven geen +meester meer. Tien of twaalf inkvisschen waren op het plat of tegen +de zijden van den Nautilus opgekropen. Wij sprongen tusschen al die +slangen heen en weer, die op het dek in bloed en zwart vocht lagen te +rillen; het scheen dat die glibberige voelarmen, evenals de koppen van +de hydra, telkens weer aangroeiden. Met elken stoot drong de harpoen +van Ned Land in een der oogen van een inktvisch, en stiet het er uit; +maar plotseling werd mijn stoutmoedige makker omver geworpen door +den voelarm van een der monsters, dien hij niet had kunnen vermijden. + +Hoe is het mogelijk dat mijn hart van aandoening en afgrijzen niet +gebarsten is! De vreeselijke bek van den inktvisch opende zich boven +Ned. De ongelukkige zou in tweeen worden gescheurd. Ik snelde hem te +hulp; maar de kapitein was mij voorgekomen. Zijn bijl verdween tusschen +de beide verschrikkelijke kaken, en Ned Land, op wonderdadige wijze +gered, sprong overeind en stak zijn harpoen in het drievoudig hart +van het monster. + +"Ik was u dit nog schuldig," zei de kapitein tot den Amerikaan; +Ned boog, zonder te antwoordden. + +Deze strijd had een kwartier geduurd. Het grootste aantal der monsters +was overwonnen, verminkt of doodgeslagen, de overigen lieten eindelijk +hun aanval varen en verdwenen onder de golven. + +Kapitein Nemo zag rood van het bloed; hij stond onbeweeglijk bij de +lantaarn, beschouwde de zee, die een van zijn makkers had verzwolgen, +en dikke tranen rolden hem langs de wangen. + + +HOOFDSTUK XLIII + +De Golfstroom. + +Niemand onzer zal ooit het vreeselijk tooneel van dien 20sten April +vergeten; ik heb het opgeschreven onder den indruk eener hevige +gemoedsbeweging. Later heb ik dat verhaal nog eens nagezien; ik +heb het Koenraad en den Amerikaan voorgelezen; zij vonden het feit +nauwkeurig genoeg beschreven, doch zeiden dat het den indruk nog +niet genoeg terug gaf. Om zulke tafereelen te schilderen, zou men +de pen van een onzer uitmuntendste dichters, van den schrijver der +"Travailleurs de la mer" moeten bezitten. + +Ik zeide dat de kapitein weende, toen hij de zee beschouwde; hij was +erg aangedaan. Het was zijn tweede makker, dien hij sinds onze komst +aan boord verloor. En welk een dood! Deze vriend was verpletterd, +verstikt, in elkander gedrukt door den vreeselijken arm van den +inktvisch, wellicht later tusschen de ijzerharde kaken verbrijzeld, +en zou niet met zijn makkers rusten onder het kalme water in een +koralen graf! + +Te midden van die worsteling had de wanhoopskreet, door den +ongelukkige geuit, mij het hart verscheurd. De arme Franschman +had zijn vreemdsoortige taal op dit oogenblik vergeten, om in zijn +moedertaal een laatsten kreet te slaken! Ik had dus een landgenoot +onder de bemanning van den Nautilus, die met lichaam en ziel aan +kapitein Nemo gehecht was, en evenals hij den omgang met de menschen +ontvluchtte! Was hij de eenige Franschman in die vreemdsoortige +vereeniging, die duidelijk uit menschen van verschillenden landaard +was samengesteld? Dit was nog een van die onoplosbare raadsels, +welke mij zonder ophouden voor den geest kwamen! + +Kapitein Nemo ging weer naar zijn kamer en gedurende eenige dagen +zag ik hem niet. Naar het vaartuig te oordeelen, waarvan hij de +ziel was, en dat al zijn indrukken ondervond, moest hij treurig, +wanhopig zelfs, en besluiteloos zijn. De Nautilus voer niet meer in +bepaalde richting. Het schip kwam en ging, of liet zich als een dood +lichaam door de golven voortwiegen. De schroef was weer vrij, en toch +bediende het er zich ter nauwernood van. De kapitein voer onzeker; +hij kon de plek van den pas geleverden strijd niet verlaten, de zee, +die een van de zijnen verzwolgen had! + +Zóo gingen er tien dagen voorbij. Het was eerst den derden Mei, +dat de Nautilus weer in rechte lijn naar het Noorden voer, nadat wij +vooraf bij het kanaal van Bahama de Lucaïsche eilanden nogmaals in +het gezicht hadden gehad. Wij volgden toen den loop van den grooten +zeestroom, die zijn oevers, zijn eigenaardige visschen en bijzondere +temperatuur heeft; dit is de Golfstroom. + +Het is inderdaad een stroom, die vrij te midden van den Atlantischen +Oceaan golft, en wiens water zich bijna niet met dat van de wereldzee +vermengt. Het is een stroom van zout water, veel zouter dan dat van +den omringenden Oceaan. De gemiddelde diepte is een kilometer, de +breedte zestig kilometer. Op sommige plaatsen bereikt de stroom een +snelheid van vier kilometer in het uur. De onveranderlijke watermassa +is grooter dan die van alle stroomen van den aardbol bij elkander. + +De oorspong van den Golfstroom, door Maury ontdekt, is in de golf +van Gascogne. Daar vormt hij zich, hoewel er dan nog weinig verschil +in warmtegraad en kleur bestaat. Hij wendt zich naar het Zuiden, +gaat langs de westkust van Afrika, ziet zijn golven door de stralen +der zon in de verzengde luchtstreek verwarmen, stroomt dan door den +Atlantischen Oceaan, bereikt kaap Roque op de kust van Brazilië, +en verdeeld zich dan in twee takken, waarvan de een het warme water +van de zee der Antillen opneemt. Dan begint de Golfstroom zijn rol te +spelen, door het evenwicht te herstellen tusschen de verschillende +temperaturen, en het water van de heele luchtstreek in aanraking +te brengen met het water der koudere streken. Verhit in de golf +van Mexico, stroomt hij noordwaarts langs de kust van Noord-Amerika +naar New-Foundland, en wijkt dan oostwaarts af door toedoen van den +kouden stroom, die uit de Davisstraat komt; daarna gaat de golfstroom +door den Oceaan langs een loxodromische lijn, verdeelt zich om +streeks 43° N.B. in twee takken, waarvan de een door toedoen van den +noordoostpassaat naar de golf van Gascogne en de Azoren terugkeert, +en de ander de luchtgesteldheid op de kusten van Ierland en Noorwegen +verzacht, zelfs tot Spitsbergen doorstroomt, waar de temperatuur van +het water tot vier graden daalt en dan de open poolzee vormt. + +Het was in dezen stroom, dat de Nautilus op dat oogenblik voer. Als hij +het kanaal van Bahama verlaat, is de Golfstroom 56 kilometer breed en +350 meter diep, en stroomt met een snelheid van acht kilometer in het +uur. Deze snelheid neemt geregeld af naarmate hij verder noordwaarts +gaat, en het is te wenschen dat deze regelmatigheid blijft bestaan, +want als die snelheid, zooals men wel eens heeft meenen op te merken, +en die richting zich wijzigden, dan zou het klimaat in Europa wel +eens zulk een verandering kunnen ondergaan, dat de gevolgen er van +niet te berekenen zijn. + +Tegen den middag stond ik met Koenraad op het plat. Ik deelde hem +eenige bijzonderheden omtrent den Golfstroom mede. Toen ik geëindigd +had, verzocht ik hem, de hand eens in het water te steken. Koenraad +deed het en was verwonderd geen enkele gewaarwording van warmte of +koude te voelen. + +"De oorzaak is," zei ik, "dat de temperatuur van het water van den +Golfstroom, als hij de golf van Mexico verlaat, bijna niet verschilt +van die van ons bloed. Deze Golfstroom is een groote warmteaanbrenger, +waardoor sommige kusten van Europa met een eeuwigdurend groen zijn +bedekt. En als wij Maury mogen gelooven, zou deze stroom, zoo men hem +geheel kon benutten, hitte genoeg opleveren, om een stroom ijzer, +zoo groot als de Amazonenrivier of de Missouri, in voortdurenden +staat van gloeihitte te houden." + +Op dat oogenblik was de snelheid van den Golfstroom 2.25 M. per +seconde. De stroom is zóo te onderscheiden van de omringende zee, +dat het opeengedrongen water als het ware over dat van den Oceaan +heenstroomt, en dat van den Golfstroom en het koudere zeewater +ongelijk van hoogte is. Bovendien is het water donkerkleurig en +sterk zouthoudend, en steekt door de zuivere indigokleur tegen het +omringende groene zeewater bijzonder af. De grensscheiding tusschen +dit water is zoo juist afgebakend, dat de Nautilus op de hoogte van +de Carolinen met den voorsteven in den Golfstroom was, terwijl de +schroef nog de golven van den Oceaan doorkliefde. + +Deze stroom sleept een gansche wereld van levende wezens met zich. De +argonauten, die in de Middellandsche Zee nog al eens voorkomen, +zwommen er bij groote troepen. Allerhande soorten van visschen, +roggen, haaien enz. spartelden verder om ons heen, en 's nachts +lichtte het water van den Golfstroom zóozeer, dat het in licht met +onze lantaarn wedijverden, vooral als ons stormachtig weder dreigde, +zooals nog al dikwijls gebeurde. + +Den 8sten Mei waren wij op de hoogte van kaap Hatteras, bij de +Noordelijke Carolinen. De Golfstroom is daar 300 kilometer breed en +200 meter diep. De Nautilus bleef in het onzekere rondvaren; alle +waakzaamheid scheen aan boord te zijn opgeheven. Ik moet bekennen +dat onder zulke omstandigheden de vlucht kon gelukken. De bewoonde +kust toch bood overal een veilig toevluchtsoord aan. De zee werd +onophoudelijk doorkruist door een groot aantal stoombooten, die +tusschen New-York of Boston en de golf van Mexico dienst doen, +en nacht en dag bevaren door schoeners, die op de Amerikaansche +kust voor kustvaart worden gebruikt. Wij konden dus wel verwachten +goed te worden ontvangen. Het was derhalve een gunstige gelegenheid, +niettegenstaande de dertig kilometer, die den Nautilus van de kusten +der Vereenigde Staten scheidden. + +Een noodlottige omstandigheid echter werkte de plannen van den +Amerikaan tegen: het weder was zeer slecht; wij waren in die streken +waar stormen dikwijls voorkomen en de cyclonen ontstaan, die door den +Golfstroom worden veroorzaakt. Het was in een zeker verderf loopen, +zich in een kleine boot op zulk een zee te wagen; Ned Land moest dit +bekennen; derhalve kropte hij zijn leed op, want hij had een hevigen +aanval van heimwee, waarvan de vlucht hem alleen had kunnen genezen. + +"Mijnheer," zei hij eens, "daar moet een einde aan komen. Ik wil +eindelijk weten waar ik mij aan te houden heb. Uw Nemo gaat hoe +langer hoe verder van land af, en trekt weer naar het noorden. Doch +ik verklaar u, dat ik genoeg van de Zuidpool heb en ik hem niet naar +de Noordpool zal volgen." + +"Wat wilt gij dan, Ned, want een vlucht is op het oogenblik toch +onmogelijk?" + +"Ik blijf bij mijn meening; wij moeten den kapitein er over +spreken. Gij hebt niets gezegd, toen gij in de buurt van uw land +waart; nu wil ik spreken, nu wij in de wateren van het mijne zijn. Als +ik er aan denk dat de Nautilus over weinige dagen op de hoogte van +Nieuw-Schotland zijn zal, en dat daar bij Newfoundland een groote +golf gevonden wordt, waar de St. Laurens uit stroomt, en dat die +St. Laurens mijn stroom is, de stroom van Quebec, mijn geboortestad; +en als ik aan dat alles denk, dan stijgt mij het bloed naar het hoofd, +en mijn haren rijzen te berge. Kijk, mijnheer, ik zou nog liever in +zee springen dan hier blijven: ik stik!" + +Het geduld van den Amerikaan was blijkbaar ten einde. Zijn krachtige +natuur kon zich aan deze langdurige gevangenschap niet gewennen. Zijn +gezicht veranderde bij den dag. Zijn karakter werd hoe langer +hoe somberder; ik gevoelde wat hij lijden moest, want ik begon +ook heimwee te krijgen. Er waren bijna zeven maanden verloopen, +zonder dat wij iets van het land hadden gehoord. Bovendien begon +ik de zaken op geheel andere wijze te beschouwen, nu de kapitein +zich zoo afzonderde en zijn humeur, vooral sedert den strijd met +de inktvisschen, zoo veranderd was. Ik gevoelde niet meer dezelfde +geestdrift als in de eerste dagen. Men moest een Vlaming zijn als +Koenraad, om zich in dien toestand te schikken, een toestand, die +goed was voor walvisschen of andere zeebewoners. Ik geloof waarlijk, +dat als die goede jongen kieuwen in plaats van longen had gehad, +hij een uitstekende visch zou geweest zijn. + +"Welnu, mijnheer?" hernam Ned, toen hij zag dat ik niet antwoordde. + +"Welnu, Ned, wilt gij dat ik aan kapitein Nemo vraag, welke plannen +hij met ons heeft?" + +"Ja, mijnheer." + +"En dit niettegenstaande hij het al gezegd heeft?" + +"Zeker. Ik verlang een bepaalde beslissing. Spreek voor mij alleen +en in mijn naam, als gij wilt." + +"Maar ik ontmoet hem zelden; zelfs mijdt hij mij." + +"Een reden te meer hem op te zoeken." + +"Ik zal hem ondervragen, Ned." + +"Wanneer?" vroeg de Amerikaan aandringend. + +"Zoodra ik hem ontmoet." + +"Mijnheer Aronnax, wilt gij dat ik hem ga opzoeken?" + +"Neen, laat mij begaan; morgen ...," + +"Vandaag," zei Ned Land. + +"Goed, vandaag zal ik hem opzoeken," antwoordde ik, daar de Amerikaan +met zelf te gaan, alles zou bedorven hebben. + +Ik bleef alleen. Toen de zaak beslist was, besloot ik er dadelijk een +einde aan te maken. Ik heb liever dat iets achter den rug is, dan +dat het nog geschieden moet. Ik kwam weer in mijn kamer; ik hoorde +in die van den kapitein loopen; ik mocht dus de gelegenheid van hem +te spreken te krijgen niet laten ontglippen. Ik klopte aan de deur, +maar kreeg geen antwoord. Ik klopte nog eens, en draaide toen de kruk +om; de deur ging open. Ik trad binnen. De kapitein zat voorovergebogen +aan de tafel en had mij niet gehoord. Besloten niet heen te gaan voor +ik hem ondervraagd had, naderde ik; hij hief plotseling het hoofd op, +fronste de wenkbrauwen en zei op ruwen roon: + +"Gij hier! wat wilt gij?" + +"U spreken, kapitein" + +"Maar ik ben bezig, mijnheer, ik werk. De vrijheid, die ik u geef om +u af te zonderen, mag ik die zelf niet hebben?" + +De ontvangst was niet zeer aanmoedigend, maar ik was besloten alles +aan te hooren, ten einde alles te beantwoorden. + +"Mijnheer," zei ik koeltjes, "ik heb te spreken over een zaak, die +geen uitstel lijdt." + +"Welke, mijnheer?" vroeg hij op spottenden toon. "Hebt gij een +ontdekking gedaan, die mij nog ontgaan was? Heeft de zee u nieuwe +geheimen geopenbaard?" + +Hij was ver van de wijs, maar voordat ik kon antwoorden, wees hij +mij op een handschrift, dat voor hem op de tafel lag, en zei op +ernstigen toon: + +"Hier ligt een handschrift in verscheiden talen, mijnheer Aronnax, +Het behelst het overzicht van mijn studiën over de zee, en zoo God +wil, zal het niet met mij te gronde gaan. Dit handschrift, door mij +onderteekend, en aangevuld met de geschiedenis van mijn leven, zal in +een hermetisch gesloten kistje worden geborgen. De laatst overlevende +van ons aan boord van den Nautilus, zal het in zee werpen, en dan +kan het gaan waarheen de golven het voeren willen." + +De naam van den man! Zijn levensgeschiedenis, door hem zelven +geschreven! Zijn geheim zou dus eenmaal ontsluierd worden? Maar op +dat oogenblik zag ik in die medeeling alleen een middel om het gesprek +te beginnen. + +"Kapitein," antwoordde ik, "ik kan de gedachte slechts goedkeuren, +die u aldus doet handelen. De vrucht uwer studiën moet niet +verloren gaan; maar het middel, dat gij daartoe aangrijpt, schijnt +mij kinderachtig. Wie weet werwaarts de winden dit kistje zullen +heenvoeren en in welke handen het zal vallen? Zoudt gij niet iets +beters kunnen uitdenken? Kunt gij, of kan een uwer manschappen ...." + +"Nooit, mijnheer," zei de kapitein, terwijl hij mij haastig in de +rede viel. + +"Maar ik en mijn makkers zijn gereed dit handschrift te bewaren, +en als gij ons de vrijheid hergeeft...." + +"De vrijheid!" zei kapitein Nemo, terwijl hij opstond. + +"Ja, mijnheer, en het is daarover dat ik u kwam spreken. Sedert +zeven maanden zijn wij bij u aan boord, en nu vraag ik u heden in +naam mijner makkers en van mij zelven, of het uw plan is ons altijd +bij u te houden?" + +"Mijnheer Aronnax," zei kapitein Nemo, "ik zal u heden hetzelfde +antwoord geven als voor zeven maanden: hij, die in den Nautilus komt, +verlaat hem niet meer." + +"Het is dus slavernij, waartoe gij ons veroordeelt?" + +"Noem het zooals gij wilt." + +"Maar de slaaf behoudt toch overal het recht om de vrijheid te +herkrijgen! Welke ook de middelen zijn, die zich daarvoor aanbieden, +hij mag ze allen aangrijpen." + +"Wie weigert u ditzelfde recht?" antwoordde Nemo. "Heb ik er ooit +aan gedacht u door een eed aan mij te binden?" + +De kapitein keek mij aan, terwijl hij de armen over elkander sloeg. + +"Mijnheer," zei ik, "het zou noch in uwen, noch in mijnen smaak vallen +om voor de tweede maal op dit onderwerp terug te komen. Maar omdat wij +er nu eenmal mee bezig zijn, kunnen wij het ten einde toe behandelen; +ik herhaal u dat hier niet alleen sprake is van mijn persoon. Voor +mij is studie een hulpmiddel, een krachtige afleiding, een wegslepend +iets, een hartstocht, die mij alles doet vergeten. Evenals gij ben ik +iemand, die gaarne eenzaam en vergeten leef, in de geringe verwachting +van eens aan het nageslacht de vruchten mijner studiën na te laten, +door middel van een kistje, dat ik aan de gril van golven en wind zou +toevertrouwen. In éen woord, ik kan u bewonderen en zonder verdriet +volgen in een rol, die ik slechts in sommige opzichten begrijp; maar +uw leven heeft nog andere gezichtspunten, waardoor ik het beschouw, +als omringd van moeielijkheden en geheimzinnigheden waarmede mijn +makkers en ik niets te maken hebben. En zelfs als ons hart voor u +heeft kunnen kloppen, bewogen als het was door innige droefheid, +of getroffen door grootsche of moedige daden, hebben wij zelfs het +geringste bewijs van dit medegevoel in ons hart moeten terugdringen, +een medegevoel, dat het gezicht van het schoone en goede in ons opwekt, +hetzij dit komt van een vriend of van een vijand. Welnu, het is dit +gevoel, dat wij vreemd zijn aan al wat u betreft, dat onze toestand +hier onhoudbaar en onmogelijk maakt, zelfs voor mij, maar vooral +onmogelijk voor Ned Land. Ieder mensch is waard dat men aan hem denkt, +alleen omdat hij mensch is. Hebt gij u zelven wel afgevraagd, welke +wraakzuchtige plannen zucht naar vrijheid en afschuw van slavernij +in een karakter als dat van den Amerikaan kunnen doen rijpen, wat +hij kan denken, pogen, beproeven?...." + +Ik hield op; kapitein Nemo was opgestaan. + +"Laat Ned Land al denken en beproeven wat hij wil, het kan mij niets +schelen! Ik heb hem niet opgezocht; het is niet voor mijn genoegen +dat ik hem aan boord houd! Wat u betreft, mijnheer Aronnax, gij +zijt een van die menschen die alles kunnen begrijpen, zelfs het +stilzwijgen. Ik heb u niets meer te antwoorden. Laat deze eerste +maal, dat gij mij over die zaak komt spreken, ook de laatste zijn, +want een tweede maal zou ik u zelfs niet kunnen aanhooren." + +Ik ging heen. Van dien dag af was onze toestand zeer gespannen; +ik deelde ons gesprek aan mijn beide makkers mede. + +"Nu weten wij," zei Ned, "dat er van dien man niets te hopen is. De +Nautilus nadert Long-Island; wij zullen dus vluchten, hoe het weer +ook moge zijn." + +Maar de lucht werd hoe langer hoe dreigender; er waren voorteekenen +van een naderenden orkaan; het zwerk werd melkachtig wit; in plaats +van kleine wolkjes, rezen aan den gezichteinder dikke zwarte wolken, +en dreven snel voort. De zee begon hol te staan en groote golven te +vormen. De vogels verdwenen, met uitzondering van de stormvogels; de +barometer daalde sterk en duidde een sterke drukking van den dampkring +aan; het mengsel in het stormglas loste op door den invloed van de +electriciteit, waarmee de dampkring verzadigd was. De worsteling der +elementen was aanstaande. + +Op den 18den Mei barstte de storm los, juist toen de Nautilus op de +hoogte van Long-Island op eenige kilometers van New-York was. Ik kan +dien strijd der elementen beschrijven, want in plaats van naar de +diepte te gaan, wilde kapitein Nemo door een onverklaarbare gril, den +storm aan de oppervlakte trotseeren. De wind woei uit het zuid-westen; +eerst was het een flinke bries, die met een snelheid van 15 meter in +de seconde woei; deze vermeerderde tegen drie uren des namiddags tot +25 meter; het was de snelheid van den storm. + +Kapitein Nemo bleef onwrikbaar op het plat zitten. Hij had zich om +het midden van het lichaam vastgesjord, om door de groote golven, +die over hem heen sloegen, niet weggeslagen te worden. Ik was ook +op het plat komen zitten, en had mij eveneens vastgebonden, terwijl +ik gedeeltelijk den storm, gedeeltelijk dien onvergelijkelijken man +bewonderde, die het hoofd bood aan zulk een orkaan! + +De woeste zee werd door de regenvlagen gezweept; ik zag geen +van de kleine golven meer, die zich in de laagte tusschen twee +groote gewoonlijk vormen. Niets als lange donkerkleurige baren, +wier kruinen zich dreigend verhieven. Zij werden hoe langer hoe +hooger, en schenen als in woede elkander te vervolgen. Nu eens lag de +Nautilus op zijde, dan stond hij recht overeind, slingerde en stampte +verschrikkelijk. Tegen vijf uur viel de regen bij stroomen neer, +doch wind noch golven werden er door tot bedaren gebracht. De orkaan +woedde met een snelheid van 45 meter in de seconde, dat is ongeveer +160 kilometer in het uur. Als een orkaan zóo hevig is, dan werpt +hij huizen omver, licht daken op, verbreekt ijzeren hekken, en kan +zelfs 24-ponders van hunne plaats brengen. En toch rechtvaardigde de +Nautilus in dien storm het gezegde van een bekwaam scheepsbouwmeester, +die eens zei: "Er is geen goed gebouwd vaartuig, dat aan de woede der +zee geen weerstand kan bieden." Het was geen vaste rots, waarop die +golven zouden breken, maar wel een stalen spil, die zich kon bewegen +en aan een roer gehoorzaamde, en zonder tuig of masten, de woede der +elementen straffeloos kon trotseeren. + +Ik bekeek de vreeselijke zeeën zoo nauwkeurig als onze toestand dit +toeliet. Zij waren tot zelfs vijftien meter hoog, 150 tot 175 meter +lang, en rolden voort met een snelheid van vijftien meter in de +seconde. De watermassa en de kracht ervan nam toe met de diepte van +het water. Ik begreep toen welke rol de golven speelden, daar zij lucht +opnemen en die met geweld naar de diepte der zee dringen, waar ze met +de zuurstof dus het leven aanbrengen. De kracht van die golven heeft +men berekend; zij kan zich zelfs verheffen tot 27000 kilogrammen op den +vierkanten meter; wanneer zij ergens tegen aanklotsen. Het waren zulke +baren, die op de Hebriden een rotsblok van 48000 kilogrammen hebben +omvergeworpen, of die in den storm van 23 December 1864 een gedeelte +van de stad Yeddo omverwierpen, en met een snelheid van 200 kilometer +in het uur, dienzelfden dag nog de kust van Amerika bereikten. + +Gedurende den nacht nam de hevigheid van den storm nog toe. De +barometer daalde, evenals in 1860 op het eiland Bourbon, gedurende een +cykloon tot 710 m.M. In de schemering zag ik aan den gezichteinder +een groot schip, dat met den storm worstelde; het voer onder halven +stoom, om zich op de golven overeind te houden; waarschijnlijk was +het een van de stoombooten van de lijn van New-York naar Liverpool +of Havre. Het verdween weldra in de duisternis. + +Om tien uur 's avonds stond de hemel in vuur; vreeselijke +bliksemstralen doorkliefden de lucht; ik kon het schitterend licht +aan de oogen niet uitstaan, terwijl kapitein Nemo het zonder blikken +beschouwde, en als 't ware den stormwind in zich opnam. Een vreeselijk +gebulder vervulde de lucht; het was een geraas dat ontstond door het +gebrul der golven, door het geloei van den storm en het ratelen der +donderslagen. De wind barstte aan alle kanten tegelijk los, en de +cykloon, die in het oosten onstond, keerde daarheen door het noorden, +westen en zuiden terug, juist andersom als met zulke draaiende stormen +in het zuidelijk halfrond het geval is. + +O, wat rechtvaardigt die Golfstroom zijn naam: het vaderland der +stormen te zijn! Hier worden die vreeselijke cyklonen gevormd, +door het verschil in de temperatuur van de luchtlagen, die boven de +stroomen liggen. + +Op den regen volgde een stroom van vuur; de regendruppels veranderden +in vurige vonken; men zou gezegd hebben dat kapitein Nemo een +hem waardigen dood had willen sterven, en hij daarom gaarne door +den bliksem getroffen wilde worden. Bij het ontzettend stampen en +slingeren van den Nautilus, verhief deze zich een oogenblik met de +voorpunt in de lucht, en ik zag er evenals van een bliksemafleider +tal van vonken afspringen. + +Dood moede en bijna machteloos, kroop ik langzaam naar het luik; ik +opende het en ging naar den salon. Toen kreeg de storm zijn grootste +kracht; het was onmogelijk op de beenen te blijven staan. Kapitein Nemo +kwam tegen middernacht binnen; ik hoorde dat de vergaarbakken vol water +werden gepompt, en de Nautilus zonk langzaam onder het vlak der zee. + +Door de geopende ramen van den salon zag ik groote visschen als +spoken schuw voorbijsnellen; enkele werden onder mijn oogen door +den bliksem getroffen. De Nautilus daalde nog altijd; ik dacht dat +wij op vijftien meter diepte in kalm water zouden zijn, maar neen, +de bovenvlakte was in al te heftige beweging; wij moesten de kalmte +in een diepte van vijftig meter opzoeken. Maar welk een rust, welk +een kalmte heerschte ook daar! Wie zou gezegd hebben, dat op dat +oogenblik een orkaan woedde aan de oppervlakte van den Oceaan?! + + + +HOOFDSTUK XLIV + +47° 24' N.B. en 17° 28' O.L. + +Door dien storm waren wij oostwaarts geworpen, waardoor de hoop op een +ontvluchting, naar New-York of de St. Laurens, in rook verdween. De +arme Ned was wanhopig en zonderde zich evenals kapitein Nemo af. Koen +en ik verlieten elkander niet meer. + +Ik heb gezegd dat de Nautilus oostwaarts was gedreven; het zou +nauwkeuriger geweest zijn, als ik gezegd had noordoostwaarts. Gedurende +eenige dagen dwaalde ons vaartuig, dan op dan onder de golven, +terwijl er op zee een mist hing, die voor de scheepvaart zoo +gevaarlijk is. Deze mist ontstaat door het smelten van het ijs, +waardoor de dampkring zeer vochtig blijft. Hoeveel schepen zijn er +in deze streken niet vergaan, terwijl zij de onzekere lichten aan +de kust opzochten. Welke rampen werden niet door die dikke misten +veroorzaakt! Hoe menig schip stiet op een klip, omdat de bemanning door +het gebulder van den wind de branding niet hoorde! Hoeveel schepen +stieten niet tegen elkander, hoewel zij de lichten ontstoken hadden +en aanhoudend door schel fluiten of klokluiden waarschuwden! + +De bodem der zee geleek dan ook veel op een slagveld, waar al +de overwonnenen waren gezonken; sommige schepen reeds oud en met +zeeplanten begroeid, andere nog nieuw, zoodat de lichtstralen van onze +lantaarn op het ijzer- en koperwerk weerkaatsten. Hoeveel schepen +waren daar niet onder, die met man en muis met een scheepslading +landverhuizers waren vergaan, omdat zij op die gevaarlijke plaatsen +op riffen en banken hadden gestooten! Want sedert verscheiden jaren +waren er heel wat slachtoffers, gevoegd bij al hetgeen de zee reeds +had verzwolgen; de koninklijke Mail, de Inmann- en Montreallijnen +hadden daartoe tal van booten geleverd; de Solway, de Isis, de +Paramata, de Hungarian, de Canadian, de Anglo-Saxon, de Humboldt, de +United-States, die alle gestooten hadden, de Arctic, de Lyonnais, die +door aanzeiling vergaan, de President, de Pacific, de City-of-Glasgow +die door onbekende oorzaken verdwenen waren; dit waren alle sombere +wrakken, tusschen welke de Nautilus doorvoer, alsof zij tusschen een +rij dooden doorging. + +Den 10den Mei waren wij tegenover de zuidelijkste punt van +Newfoundland; de zich daar bevindende zandbank bestaat uit een +opeenstapeling van allerlei aanslibsel van de zee, uit een verzameling +van de organische bestanddeelen, welke òf door den Golfstroom van +den evenaar, òf door den koudwaterstroom, die langs de Amerikaansche +kust gaat, van de Noordpool worden aangevoerd. Daar stapelden zich ook +die groote zwerfblokken op, door de ijsschollen meegesleept. Dáar is +het groote knekelhuis van visschen, weekdieren of zöophyten, welke +er met millioenen omkomen. + +Bij die zandbank is de zee niet diep; eenige honderden vademen op zijn +hoogst. Maar zuidwaarts wordt de diepte plotseling zeer aanzienlijk, +namelijk 3000 meter. Daar verbreedt zich de Golfstroom; hij verliest +zijn snelheid en temperatuur, hij wordt een zee. + +Onder de massa visschen, die wij in dichte drommen voorbij de ramen +zagen zwemmen, trokken vooral de kabeljauwen onze aandacht, die zich +bij voorkeur op de zandbanken van Newfoundland ophouden. Men kan dezen +kabeljauw den bergvisch noemen, want Newfoundland is niets anders dan +een onderzeesche berg. Toen de Nautilus door de dichte scholen van +die dieren heenstoof, kon Koenraad de volgende opmerking niet voor +zich houden: "Wat! kabeljauwen! ik dacht dat ze zoo plat waren als +bot of tong?" + +"Wat zijt gij onnoozel," zei ik. "De kabeljauw is plat bij den +kruidenier, waar ze opengesneden, platgeslagen en gedroogd als +stokvisch voor de ramen ligt; maar in het water zijn zij rond en +juist geschikt om te zwemmen," + +"Ik wil het wel gelooven, mijnheer," antwoordde Koenraad, "maar wat +een zwerm, 't lijkt wel een mierennest!" + +"En er zouden er nog veel meer zijn," merkte ik op, "zonder hun +vijanden de zeeschorpioenen en de menschen. Weet gij wel hoeveel +eieren een enkel wijfje bij zich heeft?" + +"Ik zal eens goed raden," zei Koenraad, "500,000." + +"Elf millioen, mijn vriend!" + +"Elf millioen! dat geloof ik niet, of ik moet ze zelf tellen." + +"Tel ze maar, Koen, maar gij doet beter met mij maar te +gelooven. Bovendien vangen de Franschen, Engelschen, Hollanders, +Amerikanen, Denen, Nooren en anderen ze bij duizenden. Men eet ze in +verbazende massa, en zonder de wonderbaarlijke vruchtbaarheid van die +visschen, zou de zee weldra ontvolkt zijn. Zoo zijn er bijvoorbeeld in +Engeland alleen 5000 schepen met 75000 zeelieden voortdurend met deze +vischvangst bezig. Elk schip brengt er gemiddeld 4000 mede, en dat +maakt reeds 20 millioen. Op de kusten van Noorwegen is het hetzelfde." + +"Goed," antwoordde Koenraad, "ik geloof mijnheer, ik zal ze niet +natellen." + +"Wat?" + +"De elf millioen eieren; maar ik wilde toch éen opmerking maken." + +"Welke?" + +"Dat als alle eieren uitkwamen, vier kabeljauwen genoeg waren +om Engeland, Amerika en Noorwegen van een voldoenden voorraad te +voorzien." + +Terwijl wij strijkelings over de bank van Newfoundland heen liepen, +zag ik duidelijk de lange zetlijnen, elk met tweehonderd haken, welke +elk schip met een paar dozijn tegelijk uithangt. Elke lijn zat aan de +oppervlakte der zee vast aan een groot stuk kurk. De Nautilus moest +behendig tusschen dit onderzeesche net doorvaren; doch hij bleef +niet lang in deze streken, want het schip zette den koers voort tot +op 42° N.B. Het is op de hoogte van St. John, dat de onderzeesche +telegraafkabel aan land komt. + +In plaats van verder noordwaarts te varen, ging de Nautilus meer +naar het oosten, alsof hij de richting van den telegraafkabel +wilde volgen. Den 17den Mei zag ik op ongeveer 500 kilometer van +Newfoundland, en op een diepte van 2800 meter den kabel op den grond +liggen. Koenraad, dien ik niet gewaarschuwd had, zag het ding eerst +voor een reusachtige zeeslang aan, en wilde het op zijn gewone wijze +in een klasse indeelen. Doch ik hielp hem spoedig uit zijn dwaling +en om hem te troosten, vertelde ik hem verscheidene bijzonderheden +van het leggen van dien kabel. + +De eerste kabel werd in 1857 en 1858 vervaardigd en gelegd; doch +nadat men ongeveer 400 telegrammen had overgeseind, hield hij op te +werken. In 1883 vervaardigden de ingenieurs een nieuwen kabel van +3400 kilometer lengte en 4500 ton zwaarte, en scheepten dien op de +Great-Eastern in. Den 25sten Mei bevond de Nautilus zich op een diepte +van 3836 meter, juist op de plaats waar deze draad gebroken was, +waardoor de onderneming in duigen viel; het was op 638 kilometer +van de Iersche kust. Men bemerkte 's middags te twee uur, dat de +gemeenschap met Europa afgebroken was. De telegrafisten aan boord +besloten den kabel af te hakken, voordat men dien opvischte, en om +elf uur 's avonds hadden zij het beschadigde gedeelte weer binnen +boord geheschen. Men herstelde de breuk en de kabel werd opnieuw +in zee gelaten. Maar eenige dagen later brak hij weer en kon uit de +diepte van den Oceaan niet weer worden opgevischt. + +De Amerikanen verloren den moed niet. De moedige Cyrus Field, de +drijver der geheele onderneming, die er zijn geheele fortuin aan +waagde, opende een nieuwe inschrijving. Een nieuwe kabel werd met de +meeste voorzorgen vervaardigd. De geleidingsdraden waren van elkander +afgezonderd door gutta percha, en het geheel omwoeld met werk, dat +weer door een metalen buis werd beschermd. De Great-Eastern stak +13 Juli 1866 weer in zee. Het werk ging goed, evenwel gebeurde er +iets dat noodlottig had kunnen worden. Verscheidene malen hadden de +ingenieurs opgemerkt, dat er kort te voren spijkers in den kabel waren +geslagen, om dezen van binnen te vernielen of te bederven. Kapitein +Anderson hield een vergadering met zijn officieren en ingenieurs, +en daar werd besloten, dat als de schuldige aan boord werd gevat, +hij zonder vonnis in zee zou geworpen worden. Sedert dat oogenblik +werd de misdadige poging niet weer gewaagd. + +Den 23sten Juli was de Great-Eastern nog slechts op 800 kilometer +van Newfoundland, toen men uit Ierland de tijding overseinde van +den wapenstilstand tusschen Pruisen en Oostenrijk, na den slag van +Sadowa. Den 27sten zag men door den nevel heen de haven van Heart's +Content. De onderneming was gelukkig geslaagd, en het jonge Amerika +seinde naar het oude Europa het eerst déze wijze woorden, welke zoo +zelden begrepen worden: "Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede +op aarde, in de menschen een welbehagen" (Luk. II: 14). + +Ik verwachtte wel dat ik den telegraafkabel niet in zijn +oorspronkelijken toestand terug zou zien, zooals hij uit de fabriek +gekomen was. De lange slang was bedekt met schelpen, en geheel bekleed +met een korst van steenachtige kalk, haar beschermend tegen weekdieren, +die er soms gaatjes in konden boren. De kabel lag stil, zonder iets te +gevoelen van de beweging der zee, en onder een drukking, welke gunstig +werkt op het overbrengen der electrische vonken van Amerika naar Europa +in 32/100 van een seconde. De kabel kan oneindig lang duren, want men +heeft opgemerkt, dat het omkleedsel van gutta-percha beter wordt door +het zeewater. Bovendien ligt de kabel op dit zoo gelukkig gekozen +plateau nimmer op zulk een diepte dat hij kan breken. De Nautilus +volgde hem tot op de grootste diepte, 4431 meter, en daar zag ik hem +nog liggen, zonder dat hij gespannen scheen te zijn. Daarop naderden +wij de plaats, waar in 1863 het ongeluk met den tweeden kabel had +plaats gehad. + +De bodem der zee vormde daar een breede vallei van 120 kilometer, +waarin men den Montblanc had kunnen plaatsen, zonder dat dan de top +nog boven het vlak der zee had uitgestoken. In het oosten wordt deze +vallei afgesloten door een steilen muur van 2000 meter hoog. Wij +kwamen er den 28sten Mei, en de Nautilus bevond zich toen op niet +meer dan 150 kilometer afstand van Ierland. Zou kapitein Nemo nog +verder opwaarts varen, om in de nabijheid van Groot Britannië te +komen? Neen. Tot mijn verbazing wendde hij den steven zuidwaarts, +en voer weer naar de Europeesche zeeën. Een oogenblik zag ik kaap +Clear en den vuurtoren der Fastnetrots, die als baken dient voor de +duizenden schepen van Glasgow en Liverpool. + +Een belangrijke vraag deed zich toen voor mij voor: zou de +Nautilus zich in het Kanaal durven wagen? Ned Land, die weer voor +den dag was gekomen, sedert wij het land waren genaderd, deed mij +honderden vragen. Wat kon ik hem antwoorden? Kapitein Nemo bleef +onzichtbaar. Nadat hij den Amerikaan even de kusten van zijn vaderland +had laten zien, wilde hij mij misschien die van Frankrijk even toonen. + +Ondertusschen voer de Nautilus steeds zuidwaarts. Op 30 Mei hadden +wij Landsend en de Sorling-eilanden in het gezicht. Als Nemo het +Kanaal wilde binnengaan, moest hij oostwaarts varen; doch hij deed +het niet. Gedurende den 31sten Mei beschreef de Nautilus een menigte +kringen, welke mij zeer nieuwsgierig maakten. Hij scheen een plaats +op te zoeken, die hij slechts met moeite kon vinden. Om twaalf uur nam +de kapitein zelf zonshoogte, maar zei niets; hij scheen somberder dan +ooit. Wat kon hem zoo treurig stemmen? Was het de nabijheid van het +Europeesche strand? Herinnerde hij zich zijn vaderland? Wat gevoelde +hij dan? Berouw of smart? Lang hield mij deze gedachte bezig, en ik +had als 't ware een voorgevoel, dat het toeval mij binnenkort het +geheim van den kapitein zou doen ontdekken. + +Den volgenden dag, 31 Mei, deed de Nautilus nog hetzelfde. Het was +duidelijk dat hij een bepaald punt van den Oceaan opzocht. Kapitein +Nemo kwam zonshoogte nemen, evenals hij den vorigen dag gedaan had; de +zee was kalm, de hemel helder. Acht kilometer oostwaarts van ons zag +ik een groot stoomschip aan den gezichteinder; het toonde geen vlag, +zoodat ik niet kon zien tot welke natie het behoorde. Kapitein Nemo nam +eenige minuten vóordat de zon door den meridiaan ging, zijn sextant +en keek met de grootste oplettendheid; de kalmte der zee maakte zijn +waarnemingen des te gemakkelijker. De Nautilus lag onbeweeglijk, en +slingerde of stootte niet. Ik stond op dat oogenblik op het plat. Toen +de waarneming was afgeloopen, zei de kapitein slechts: + +"Hier is het!"' + +Hij ging door het luik naar beneden. Had hij het stoomschip gezien, +dat langzamer liep en ons scheen te naderen? Ik zou het niet kunnen +zeggen. Ik kwam in den salon; de luiken gingen dicht, en ik hoorde het +water in de vergaarbakken stroomen. De Nautilus begon te zakken. Eenige +minuten later bleef hij op een diepte van 833 meter op den bodem +der zee rusten. Het licht aan de zoldering van den salon ging uit, +de ramen werden geopend, en door het glas zag ik het zeewater op een +halven kilometer in de rondte sterk door onze lantaarn verlicht. + +Aan bakboordzijde bespeurde ik mets als het oneindig stille water; +aan stuurboord echter zag ik iets zeer groots in de hoogte steken, dat +mijn aandacht trok. Men zou gezegd hebben, dat het bouwvallen waren, +begraven onder een massa witte schelpen, welke deze als een sneeuwkleed +overdekten. Toen ik die massa nauwkeuriger bekeek, meende ik de vormen +van een schip te herkennen, waarvan de masten gedeeltelijk gebroken +waren, en dat met den voorsteven het eerst moest gezonken zijn. Dit +ongeluk had zeker al zeer lang geleden plaats gehad. Dit wrak, als het +ware omkorst door de uit de zee afgescheiden kalk, moest daar al heel +wat jaren op den bodem van den Oceaan gerust hebben. Welk schip was +dit? Waarom bezocht de Nautilus dat graf? Was het dan geen schipbreuk +waardoor dit schip te gronde was gegaan? Ik wist niet wat ik er van +denken moest, toen ik vlak naast mij den kapitein met langzame stem +het volgende hoorde zeggen: + +"Vroeger heette dat schip de Marseillais; het had 74 stukken en liep +in 1762 van stapel. In 1788 streed het op 13 Augustus, onder kapitein +La Poype-Vertrieux, dapper tegen de Preston. Op 4 Juli 1774 woonde +het met het eskader van den admiraal d'Estaing de inneming bij van +Grenada; in 1781 nam het op 5 September deel aan het gevecht, door +graaf de Grasse in de Chesapeakbaai geleverd. In 1794 veranderde de +regeering der Fransche republiek den naam van het schip. Den 16den +April van hetzelfde jaar voegde het zich te Brest bij het eskader +van Villaret-Joyeuse, die in last had een konvooi met graan te +begeleiden, dat onder den admiraal van Stabel uit Amerika kwam. Op +11 en 12 Februari van het jaar II ontmoette dit eskader de Engelsche +schepen. Het is heden de 13de Prairial, 1 Juni 1868, mijnheer. Het is +vandaag juist 74 jaar geleden, dat op deze zelfde plaats, op 47° 24' +N.B. en 17° 28' O.L., dit schip na een heldhaftigen strijd zijn drie +masten verloor, dat het water in het ruim binnendrong, dat een derde +van de bemanning buiten gevecht gesteld was, doch dat het liever met +zijn 258 zeelieden wilde zinken dan zich overgeven! De vlag werd op +den achtersteven vastgespijkerd en het slagschip verdween onder de +golven met den kreet: 'Leve de republiek.'" + +"De Vengeur!" riep ik. + +"Juist mijnheer, de Vengeur! Een schoone naam!" mompelde kapitein Nemo, +terwijl hij de armen over elkander kruiste. + + +HOOFDSTUK XLV + +Een zoenoffer. + +Deze wijze van spreken, het onverwachte van dit tooneel, het kalm +verhaal van het schip, dat met zijn vaderlandslievende bemanning +gezonken was, de ontroering, waarmede de zonderlinge man de laatste +woorden had uitgesproken, de naam van den Vengeur, welks beteekenis +mij niet kon ontsnappen, alles vereenigde zich om mij te treffen. Ik +had de oogen van den kapitein niet afgewend. Hij had de handen +voor zich uitgestrekt en beschouwde met een vurig oog het beroemde +wrak. Misschien zou ik nimmer te weten komen wie hij was, waar hij +vandaan kwam en waar hij heenging; maar ik zag meer en meer den mensch +zich uit den geleerde ontwikkelen. Het was geen gewone menschenhaat, +die den kapitein en zijn makkers in den Nautilus hield opgesloten, +maar een monsterachtige of verheven haat, dien de tijd niet kon +verzwakken. Zocht deze haat zich te wreken? Dit zou de toekomst mij +weldra ophelderen. + +De Nautilus steeg ondertusschen weer langzaam naar de oppervlakte, +en ik zag de onduidelijke vormen van den Vengeur verdwijnen. Weldra +bemerkte ik door een geringe schommeling dat wij aan de oppervlakte +waren. Op dit oogenblik hoorde ik een doffen knal. Ik keek den kapitein +aan, deze bewoog zich niet. + +"Kapitein?" vroeg ik. + +Hij antwoordde niet. + +Ik verliet hem en ging naar het plat, waar Koen en de Amerikaan +reeds waren. + +"Waar komt die knal vandaan?" vroeg ik. + +Ik keek in de richting van het schip dat ik reeds had opgemerkt. Het +was nabij den Nautilus gekomen en ik kon zien dat het hard aanstoomde; +het was nog maar zes kilometer van ons af. + +"Een kanonschot," antwoordde Ned Land. + +"Als ik het tuig en de kleine masten bezie," zei de Amerikaan "dan zou +ik wedden dat het een oorlogschip is. Ik wou dat het naar ons toe kwam, +en dezen vervloekten Nautilus, als 't noodig was, in den grond boorde." + +"Vriend Ned," zei Koenraad, "wat kan het den Nautilus voor kwaad +doen? Zal dat schip ons onder water aanvallen? Zal het ons onder in +zee beschieten?" + +"Zeg eens, Ned," vroeg ik, "kun jij zien aan welke natie dit schip +behoort?" + +De Amerikaan trok de wenkbrauwen samen, kneep de oogleden op elkander +en de oogen half dicht, en keek eenige oogenblikken zoo scherp als +hij kon naar het schip. + +"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "ik kan het niet zien. Het heeft +geen vlag in top, maar ik kan u verzekeren, dat het een oorlogschip +is, want een lange wimpel waait van den grooten mast." + +Gedurende een kwartier bekeken wij het vaartuig, dat naar ons +toekwam. Ik kon evenwel niet gelooven, dat het op dien afstand den +Nautilus had herkend, noch veel minder dus dat het wist wat dit voor +een onderzeesch werktuig was. Weldra vertelde de Amerikaan mij, dat het +een groote gepantserde, met een spoor gewapende tweedekker was. Een +dikke rookwolk steeg uit de beide schoorsteenen op. De gereefde +zeilen zaten op de ra's vastgebonden; het vertoonde geen vlag. De +afstand verhinderde ons de kieur van den wimpel te onderscheiden, +die als een dun lintje in de lucht wapperde. Het naderde met groote +snelheid. Als kapitein Nemo het schip liet naderen, bood zich een +kans tot redding aan. + +"Mijnheer," zei Ned Land, "als dit schip ons op éen kilometer afstands +voorbijkomt, spring ik in zee, en noodig u uit hetzelfde te doen." + +Ik antwoordde niets op het voorstel van den Amerikaan, en ik ging +voort met het schip te bekijken, dat zichtbaar grooter werd. Of het +een Engelschman, Franschman, Amerikaan of Rus was, het is zeker, +dat het ons goed zou opnemen, als wij het konden bereiken. + +"Mijnheer zal zich wel willen herinneren," zei Koenraad toen, "dat +wij nog al iets van zwemmen kennen. Hij kan zich op mij verlaten om +hem naar dit schip te sturen, als hij het goedvindt om vriend Ned +te volgen." + +Ik wilde antwoorden, toen een lichte witte rookwolk uit een van de +zijden van het schip te voorschijn kwam, doch eenige seconden later +spoot het water door toedoen van een zwaar vallend voorwerp over de +achterplecht van den Nautilus en nog iets later trof een knal mijn oor. + +"Wat? schieten zij op ons!" riep ik. + +"Brave lui!" mompelde de Amerikaan. + +"Zij zien ons dus niet voor schipbreukelingen aan op een vlot!" + +"Als mijnheer het niet kwalijk neemt...." + +"Mooi," riep Ned, terwijl hij het water van zich afschudde, waarmee +een nieuwe kogel hem bespat had. + +"Als mijnheer het niet kwalijk neemt, hebben zij den eenhoorn herkend, +en zij schieten op hem!" + +"Maar zij kunnen toch zien, dat zij met menschen te doen hebben," +antwoordde ik. + +"Het is misschien juist daarom!" hernam Ned Land, terwijl hij mij +aankeek. + +Het werd in mijn geest plotseling helder; zonder twijfel wist men nu +waaraan men zich met het bestaan van het zoogenaamde monster houden +moest. Zonder twijfel had kapitein Farragut van de Abraham Lincoln, +toen hij er zoo dicht bij was en de Amerikaan er met den harpoen +naar wierp, gezien dat de eenhoorn een onderzeesch schip was, dat +veel gevaarlijker kon zijn dan een bovennatuurlijk zeemonster. Ja, +zoo moest het zijn en overal vervolgde men nu zonder twijfel dit +verschrikkelijk vernielingswerktuig. + +Het was inderdaad verschrikkelijk als kapitein Nemo, zooals men +wel veronderstellen kon, den Nautilus gebruikte als een werktuig +tot wraakoefening. Had hij ook in dien nacht, toen hij ons in den +Indischen Oceaan in onze hut opsloot, geen schip aangevallen? Was die +op het koralen kerkhof begraven man geen slachtoffer geweest van een +schok door den Nautilus teweeggebracht? Ja, ik herhaal het; zoo moest +het zijn. Een deel van het geheimzinnig leven van kapitein Nemo werd +daardoor ontsluierd. En indien men al niet kon ontdekken wie hij was, +dan vervolgden de tegen hem verbonden natiën niet meer een denkbeeldig +wezen, maar een man, die hun een onverzoenlijken haat had gezworen. + +Het geheele vreeselijk verleden kwam mij weer voor den geest. In +plaats van vrienden op het naderend schip te ontmoeten, konden wij +er alleen vijanden zonder genade op aantreffen. + +Ondertusschen regende het kogels rondom ons. Eenige troffen slechts +even de oppervlakte der zee, en sprongen dan op opzettenden afstand +weg. Maar geen enkele trof den Nautilus. Het gepantserde vaartuig +was nog maar drie kilometer van ons af. Niettegenstaande het hevig +kanonvuur verscheen de kapitein niet op het plat, en als toch een van +die kegelvormige kogels den Nautilus vlak op een der platen getroffen +had, zou dit noodlottig hebben kunnen worden. + +Toen zei de Amerikaan: + +"Mijnheer, wij moeten alles beproeven om uit dien ellendigen toestand +te geraken. Laten wij seinen geven! Duizend duivels, men zal misschien +dan toch begrijpen dat wij eerlijke lieden zijn!" + +Ned Land nam zijn zakdoek om er mee in de lucht te zwaaien; doch +nauwelijks had hij dien ontplooid, of een ijzeren hand wierp hem, +niettenstaande Neds verbazende sterkte, tegen den grond. + +"Ellendeling!" riep de kapitein, "wil je dan dat ik je op de spoor +van den Nautilus vastspijker, voordat ik dat schip aangrijp?" + +Kapitein Nemo was vreeselijk om aan te hooren, doch nog +verschrikkelijker om aan te zien. Zijn gelaat was doodsbleek van woede; +zijn oogen waren verschrikkelijk samengetrokken; hij sprak niet meer, +hij brulde; hij stond daar voorover gebukt en drukte den Amerikaan +bijna in elkander. Eindelijk liet hij hem los, en zich naar het +oorlogschip wendend, waarvan de kogels om hem heen regenden, riep +hij met krachtige stem: + +"O, je weet wie ik ben, vervloekt schip, ik heb je vlag niet te zien +en te herkennen! Zie, ik zal je de mijne toonen!" En kapitein Nemo +ontrolde voor op het plat een zwarte vlag, gelijk aan die, welke hij +aan de Zuidpool geplant had. + +Op dit oogenblik raakte een kogel het bekleedsel van den Nautilus, +echter zonder het te beschadigen, en sprong dicht bij den kapitein +terug in zee. Deze trok de schouders op en zei toen kortaf tegen mij: + +"Ga naar beneden met uw makkers!" + +"Mijnheer!" riep ik, "wilt gij dit schip aanvallen?" + +"Ik ga het in den grond boren, mijnheer." + +"Dat zult gij niet." + +"Ik zal het wel doen," antwoordde de kapitein koeltjes. "Krijg het +niet in uw hoofd, om mij te beoordeelen, mijnheer. Het noodlot toont +u iets, wat gij niet moest zien. De aanval is begonnen, de verdediging +zal verschrikkelijk zijn. Ga naar binnen." + +"Welk schip is het?" + +"Weet gij dat niet? des te beter, dan zal ten minste de herkomst er +van een geheim voor u blijven. Ga naar beneden!" + +Wij konden niets anders doen dan gehoorzamen. Een vijftiental matrozen +van den Nautilus omringden den kapitein en beschouwden het naderend +vaartuig met een onverzoenlijk gevoel van haat. Men begreep, dat +dezelfde dorst naar wraak hen allen bezielde; ik ging naar beneden! op +het oogenblik dat een nieuwe kogel weer op den Nautilus afsprong, +en hoorde den kapitein roepen: + +"Schiet, dwaas vaartuig! Verspil nutteloos je kogels! Je zult aan +de spoor van den Nautilus niet ontsnappen. Maar hier moet je niet te +gronde gaan! Ik wil niet dat je wrak op dezelfde plaats ligt als dat +van den roemrijken Vengeur!"' + +Ik ging weer naar mijn kamer; de kapitein en de stuurman waren op het +plat gebleven. De schroef werd in beweging gebracht en de Nautilus +verwijderde zich met groote snelheid, om buiten het bereik der kogels +te komen. Doch de vervolging duurde voort, en kapitein Nemo vergenoegde +zich toen met den afstand in het oog te houden. + +Tegen vier uur des namiddags kon ik het ongeduld en de onrust, die +mij kwelden, niet meer bedwingen, en ik ging naar de middeltrap. Het +luik stond open, ik waagde mij op het plat. De kapitein liep er in +ontroering heen en weer. Hij keek naar het schip, dat op vijf of +zes kilometer onder den wind van ons afbleef. Hij draaide er als een +wild dier omheen, en het oostwaarts achter zich aanlokkend, liet hij +zich vervolgen. Evenwel viel hij niet aan; misschien aarzelde hij +nog. Ik wilde een laatste poging aanwenden; maar nauwelijks had ik +den mond opengedaan, of hij legde mij het zwijgen op, door te zeggen: +"Ik ben de rechtvaardigheid, ik ben het recht! Ik ben de verdrukte, +daar is de onderdrukker! Daardoor is al wat ik heb liefgehad, bemind +en geëerd, vernietigd; vaderland, vrouw, kinderen, vader en moeder! Al +wat ik haat is daar vóor mij. Zwijg dus!" + +Ik wierp een laatsten blik op het schip, dat de snelheid +vermeerderde. Daarna ging ik weer naar Koenraad en Ned Land. + +"Wij zullen vluchten!" zei ik. + +"Goed," antwoordde Ned! "maar wat is het voor een schip?" + +"Ik weet het niet; maar waar het ook vandaan zij, vóór middernacht +is het in den grond geboord. In allen gevalle is het beter met dit +schip te zinken, dan deelgenooten te zijn van een wraak, waarvan wij +de billijkheid niet kunnen beoordeelen!" + +"Zoo denk ik er ook over," antwoordde Ned Land bedaard. "Wij moeten +den nacht afwachten." + +De nacht kwam. Er heerschte doodelijke stilte aan boord. Het kompas +deed ons zien, dat de Nautilus niet van richting veranderd was. Ik +hoorde het geraas van de schroef, die zich met groote regelmatigheid +bewoog. Het vaartuig bleef op de oppervlakte, en een lichte deining +deed het heen en weder schommelen. Mijn makkers en ik hadden besloten +om te vluchten, op het oogenblik dat het schip dicht genoeg bij +was, hetzij om ons te hooren, hetzij om ons te zien, want de maan, +die over drie dagen vol moest zijn, stond helder aan den hemel. Als +wij maar eerst aan boord van het schip waren, zouden wij, als wij +den slag, waar het mede bedreigd werd, niet konden afwenden, alles +doen wat in ons vermogen stond en de omstandigheden ons zouden +veroorloven. Verscheidene malen meende ik dat de Nautilus zich +gereed maakte tot den aanval, maar hij vergenoegde zich met zijn +vijand te laten naderen, en dan zette hij na weinige oogenblikken +zijn vlucht voort. + +Een gedeelte van den nacht ging voorbij, zonder dat er iets +voorviel. Wij loerden op een gelegenheid om ons plan te volbrengen. Wij +spraken weinig, want wij waren te ontroerd. Ned Land had wel in zee +willen springen. Ik dwong hem te wachten. Volgens mijn gevoelen zou +de Nautilus den tweedekker op de oppervlakte aanvallen, en dan ware +het niet alleen mogelijk, maar zelf gemakkelijk om te vluchten. Om +drie uur 's morgens ging ik vol ongerustheid naar het plat; kapitein +Nemo had het niet verlaten; hij stond overeind, voorop, bij zijn vlag, +welke een zacht koeltje boven zijn hoofd deed wapperen. Hij verloor +het schip niet uit het oog. Zijn buitengewoon scherpe blik scheen +het aan te trekken, te begoochelen, en zekerder met zich mee te +sleepen, dan dat hij het op sleeptouw had. De maan was toen op haar +grootste hoogte. Jupiter kwam in het oosten op. Te midden van die +stille natuur wedijverden lucht en zee in kalmte, en de nachtvorstin +liet haar stralen schitteren in den schoonsten spiegel, waarin hare +stralen ooit weerkaatst hadden. En als ik dacht aan deze kalmte der +elementen, en deze vergeleek met al den hartstocht en gramschap, +die in den onbegrijpelijken Nautilus waren opgesloten, dan voelde ik +een rilling door mijn leden gaan. + +Het schip bleef op twee kilometer afstands. Het was naderbij gekomen, +altijd vooruitstoomende in de richting van dien lichtglans, die de +tegenwoordigheid van den Nautilus aanduidde. Ik zag het groene en +roode seinlicht der stoomboot, en de helderwitte lantaarn, die aan +den fokkemast hing. Het tuig werd door den maneschijn slechts flauw +in zee teruggekaatst, en ik kon zien, dat het de vuren vreeselijk +opstookte. Een menigte vonken, stukjes brandende kool, vlogen uit de +schoorsteenen als sterren door de lucht. + +Ik bleef tot zes uur 's morgens op het plat, zonder dat de kapitein +mij scheen gezien te hebben. Het schip hield op anderhalven kilometer +achter ons, en met het krieken van den dag opende het opnieuw zijn +kanonvuur. Het oogenblik kon niet ver meer af zijn, dat de Nautilus +zijn vijand zou aanvallen en mijn makkers en ik den man, dien ik +niet durfde beoordeelen, voor altijd zouden verlaten. Ik wilde +naar beneden gaan, om hen te waarschuwen, toen de stuurman op het +plat kwam; verscheiden matrozen kwamen mee. Kapitein Nemo zag hen +niet, of wilde ze niet zien. Er werden eenige toebereidselen voor +het gevecht gemaakt; deze waren zeer eenvoudig. De leuning om het +plat werd neergeslagen, eveneens werden de lantaarn en het uitstek +van den stuurstoel naar binnengeschoven, zoodat zij niet boven het +buitenkleedsel van den Nautilus uitstaken: op de oppervlakte van den +langen ijzeren cylinder stak niets meer uit, wat in de beweging kon +hinderen. Ik ging weer naar den salon. De Nautilus dreef altijd boven; +het zeewater werd door de morgenschemering reeds eenigszins verlicht; +bij de deining der golven werden de ramen van den salon van tijd tot +tijd rood gekleurd door de stralen der opkomende zon. De vreeselijke +dag van 2 Juni brak aan. Om vijf uur wees de log, dat de Nautilus zijn +snelheid verminderde, ik begreep dat hij het stoomschip liet naderen; +daarenboven konden wij de kanonschoten duidelijker hooren. De kogels +vielen in het water en drongen daar met zonderling gesis in door. + +"Vrienden," zei ik, "het oogenblik is gekomen, een handdruk, en God +helpe ons!" + +Ned Land was vastberaden, Koenraad kalm, ik zenuwachtig, ik kon mij +ternauwernood inhouden. + +Wij gingen in de bibliotheek. Op het oogenblik dat ik de deur opende, +die naar de middeltrap geleidde, hoorde ik het luik plotseling +toeslaan. De Amerikaan vloog de trap op, doch ik hield hem tegen. Een +welbekend gesis deed ons hooren, dat het water in de vergaarbakken werd +gepompt. Inderdaad, weinige oogenblikken daarna was de Nautilus eenige +nieters onder het vlak der zee gezonken. Ik begreep die beweging. Het +was te laat om te handelen. De Nautilus dacht er niet aan om den +tweedekker in zijn ondoordringbaar pantser te treffen, maar wel onder +de waterlijn, waar de metalen huid het houtwerk niet meer beschermde. + +Wij waren opnieuw opgesloten en gedwongen getuigen van het treurspel +dat zou aanvangen. Bovendien hadden wij nauwelijks tijd om na te +denken. In mijn kamer gevlucht, keken wij elkander aan zonder een +woord te spreken. Mijn geest was geheel verstomd; ik kon niet meer +denken; ik was in den vreeselijken toestand, die een ontzettende +uitbarsting vooraf gaat! Ik hoorde, ik luisterde; ik was geheel en al +gehoor! Evenwel nam de snelheid van den Nautilus sterk toe; hij nam +op die wijze zijn aanloop; het geheele vaartuig trilde. Plotseling gaf +ik een schreeuw! Een betrekkelijk geringe schok had plaats. Ik voelde +de doordringende kracht van de spoor; ik hoorde gekraak en geknars; +maar de Nautilus, door groote kracht voortgestuwd, ging door het +schip heen als een mes door een stuk deeg! Ik kon het niet langer +uitstaan. Ontsteld en geheel ontdaan, vloog ik mijn kamer uit en den +salon binnen. Daar was kapitein Nemo; zwijgend, somber, onverzoenlijk +zag hij door het raam aan bakboordzijde. Een groote massa zonk in +het water en om niets van den doodstrijd te verliezen, daalde de +Nautilus met het schip naar de diepte. Op tien meter afstands zag ik +de doorboorde kiel, waar het water met donderend geweld binnendrong; +daarna de beide rijen geschutpoorten en de verschansingen. Het dek +was vol zwarte gedaanten, die in doodsangst heen en weer liepen. Het +water rees; de ongelukkigen vlogen in het want, grepen zich aan de +masten vast, wrongen nog onder water de handen. Het was een menschelijk +mierennest, dat plotseling door de zee werd verzwolgen! + +Verstijfd van schrik, stom van angst, rezen mij de haren te berge; +ik had de oogen wijd opengespalkt, haalde ter nauwernood adem, ik kon +geen geluid geven en keek toe! Een onweerstaanbare aantrekkingskracht +dwong mij voor het raam te blijven staan! + +Het kolossale schip zonk langzaam. De Nautilus volgde het en bespiedde +al zijn bewegingen; plotseling had er een ontploffing plaats. De +samengeperste lucht deed het dek openbarsten, alsof de kruitkamer +vuur had gevat. Het water werd zóo teruggeslagen, dat de Nautilus er +door op zijde werd geduwd. Toen zonk het ongelukkige schip sneller; +de masten daalden vol slachtoffers onder water, daarna de ra's, +die bogen onder de menigte schepelingen, en eindelijk de top van den +grooten mast. Toen verdween de sombere massa, en daarmee al de lijken, +die in een ontzettend zog werden meegesleept. + +Ik keerde mij naar den kapitein. De vreeselijke rechter, +wezenlijke aartsengel van den haat, staarde nog altijd naar zijn +slachtoffers. Toen alles gedaan was, ging kapitein Nemo naar zijn +kamer en trad die binnen. Ik volgde hem met de oogen. + +Op den wand, recht voor mij uit, zag ik onder de portretten zijner +helden, de afbeeldsels van een nog jonge vrouw en twee kleine +kinderen. Kapitein Nemo zag ze eenige oogenblikken aan, stak toen +de armen er naar uit, en barstte in snikken uit, terwijl hij op zijn +knieën viel. + + +HOOFDSTUK XLVI + +De laatste woorden van Kapitein Nemo. + +De ramen waren dichtgeschoven, maar het licht scheen niet weer in +den salon. In het binnenste van den Nautilus heerschte stilte en +duisternis. Wij verlieten deze vreeselijke plek op honderd meter +onder water met een verbazende snelheid. Waar gingen wij heen? Naar +het noorden of naar het zuiden? Waarheen vluchtte die man, na zulk +een vreeselijke wraak te hebben genomen? + +Ik was naar mijn kamer gegaan, waar ik Ned Land en Koenraad +stilzwijgend bij elkander zag zitten. Ik gevoelde nu een +onoverkomelijken afkeer van kapitein Nemo. Wat hij ook van de menschen +te lijden had gehad, toch had hij geen recht om zóo te vergelden. Ik +had mij, zoo geen medeplichtige, ten minste getuige van zijn wraak +gemaakt! Dit was reeds te veel. + +Om elf uur verscheen weer het electrisch licht. Ik ging in den salon; +deze was verlaten. Ik raadpleegde verschillende instrumenten. De +Nautilus voer naar het noorden met een snelheid van vijfentwintig +kilometer in het uur, dan eens op, dan tien meter onder de zee. Op +de kaart ziende, bemerkte ik dat wij door het Kanaal met een +onvergelijkelijke snelheid naar de Noordzee liepen. Wij voeren zoo +snel, dat ik nauwelijks de menigte visschen kon onderscheiden, tusschen +welke wij doorvlogen, 's Avonds hadden wij 300 kilometer afgelegd; +het werd duister en de zee was somber, totdat de maan opkwam. Ik ging +naar mijn kamer, doch kon niet slapen, want ik werd door benauwde +droomen gekweld; telkens kwam mij dat vreeselijk vernielingstooneel +voor den geest. + +Wie zou kunnen zeggen, waar ons de Nautilus in dien Oceaan sedert dat +oogenblik heensleepte? Altijd met een onberekenbare snelheid! Altijd +te midden van een dikken noordschen mist! Waren wij bij Spitsbergen of +bij Nova Zembla? Voeren wij door onbekende zeeën, door de Witte Zee, +die van Kara of de golf van Obi, langs de bijna niet bekende kust +van noordelijk Azië? Ik kan het niet zeggen; ik kon den tijd die er +verliep, niet berekenen; de klokken aan boord stonden stil. Het scheen, +dat evenals in de poolstreken, nacht en dag elkander niet meer geregeld +opvolgden. Ik voelde mij in een vreemde wereld rondvoeren; ieder +oogenblik verwachtte ik een menschelijk wezen te zien verschijnen, +dat grooter dan eenig sterveling, zich voor den waterval zou stellen, +die den toegang tot de noordpool verhindert. + +Ik reken (maar misschien bedrieg ik mij) dat deze zwerftocht van +den Nautilus vijftien of twintig dagen aanhield, en ik weet niet +hoe lang hij nog zou geduurd hebben, zonder het ongeluk, dat er +een einde aan maakte. Er was van kapitein Nemo geen sprake meer; +evenmin van zijn stuurman. Wij zagen niemand van de bemanning; de +Nautilus voer bijna aanhoudend onder water; als wij boven kwamen om +de lucht te ververschen, opende en sloot het luik zich als 't ware +van zelf. Op de kaart werd geen enkele aanteekening meer gemaakt; +ik wist niet waar wij waren. + +Ik moet ook zeggen, dat de Amerikaan, die zijn krachten en geduld +scheen verloren te hebben, niet meer te voorschijn kwam. Koenraad kon +geen enkel woord uit hem krijgen, en vreesde dat hij in een aanval +van woede, of onder den indruk van een vreeselijk heimwee, de hand +aan zich zelven zou slaan. Hij bewaakte hem dus voortdurend met de +grootste bezorgdheid. + +Men begrijpt, dat onder die omstandigheden onze toestand niet meer +houdbaar was. + +Eens op een morgen (ik weet niet welke dag het was) zat ik nog +zeer vroeg in droeve gepeinzen verzonken; toen ik opkeek, stond Ned +Land vóór mij, en ik hoorde hem met zachte stem zeggen: "Wij zullen +vluchten." + +Ik stond op. "Wanneer vluchten wij?" vroeg ik. + +"Van nacht. Men schijnt aan boord niet meer te waken; men zou zeggen +dat ze allen verslagen zijn. Zult gij u gereed houden, mijnheer?" + +"Ja, maar waar zijn wij?" + +"In het gezicht van land, dat ik van morgen door den nevel heen op +twintig kilometer in het oosten gezien heb." + +"Welk land is het?" + +"Ik weet het niet, maar wat het ook zijn moge, wij zullen er heen +vluchten." + +"Ja, Ned. Ja, wij zullen van nacht aan den haal gaan, al moest de +zee ons ook verzwelgen." + +"De zee staat hol, het waait hard, maar ik ben niet bang om twintig +kilometer in de kleine sloep van den Nautilus af te leggen; zonder +dat de bemanning het gemerkt heeft, heb ik er eenige levensmiddelen +en een paar flesschen water in verborgen." + +"Ik zal u volgen." + +"Bovendien," voegde de Amerikaan er bij, "als ik overvallen word, +verdedig ik mij en steek mij dood." + +"Wij zullen te zamen sterven, Ned." + +Ik was tot alles besloten. De Amerikaan verliet mij, ik ging naar +het plat, waarop ik door den zwaren golfslag ter nauwernood kon +blijven staan. De zee stond dreigend, maar omdat daar achter dien +nevel land lag, moesten wij vluchten. Wij moesten geen dag, geen uur +zelfs verliezen. + +Ik kwam weer in den salon, waar ik tegelijk vreesde en toch verlangde +om den kapitein te ontmoeten; ik wilde hem nog wel eens zien, en dan +weer wilde ik dit niet. Wat zou ik hem gezegd hebben? Kon ik het +onwillekeurig afgrijzen verbergen, dat hij mij inboezemde? Neen, +het was beter, dat ik hem niet meer zag; het was beter hem te +vergeten! En toch.... + +Wat duurde die laatste dag, dat ik aan boord van den Nautilus zou +blijven, lang. Ik bleef alleen. Ned Land en Koenraad ontweken mij, +uit vrees van zich te verraden. + +Ik at om zes uur, doch had geen honger; ik deed moeite om wat te eten, +hoewel het met tegenzin geschiedde, daar ik mij wilde versterken. Om +half zeven kwam Ned Land in mijn kamer, en zei: + +"Wij zullen elkander vóór ons vertrek niet terug zien. Om tien uur is +de maan nog niet op, daarom zullen wij dan van de duisternis gebruik +maken; kom dan in de sloep; Koen en ik wachten u daar." + +Daarom ging de Amerikaan de deur uit, zonder mij tijd te gunnen om +te antwoorden. Ik wilde eens zien in welke richting de Nautilus voer +en ging naar den salon; wij liepen met verbazende snelheid naar het +noord-noordoosten, op een diepte van vijftig meter. + +Ik wierp een laatsten blik op al die natuurwonderen, op al die +kunstschatten, welke in dit museum op elkander waren gestapeld, +op de verzameling, zonder weerga, bestemd om eens in de diepte der +zee te verzinken met hem, die haar gevormd had. Ik wilde een laatsten +indruk van dat alles in mijn geest krijgen; zoo bleef ik een uur in den +salon ronddwalen, terwijl ik, onder de stroomen van electrisch licht +uit het plafond, de onder de glazen schitterende rijkdommen bekeek; +toen ging ik weer naar mijn kamer. Daar deed ik dikker kleederen aan, +ik verzamelde mijn aanteekeningen, en verborg die zorgvuldig. Mijn +hart klopte hoorbaar. Zeker zouden mijn verwarring en onrust mij +bij kapitein Nemo verraden hebben. Wat deed hij op dat oogenblik. Ik +luisterde aan de deur zijner kamer. Ik hoorde iemand loopen; kapitein +Nemo was daar; hij was niet naar bed gegaan. Bij elk geritsel scheen +het mij toe dat hij verschijnen en mij vragen zou, waarom ik wilde +vluchten. Ik was voortdurend in onrust; mijn verbeelding vermeerderde +den angst; dit werd zóo sterk, dat ik mij zei ven afvroeg of het niet +beter was bij den kapitein in zijn kamer te gaan, hem eens ferm onder +de oogen te zien en hem met blik en gebaar te tarten! + +Het was een dwaze inval, ik hield mij gelukkig in, en ging op mijn +bed liggen om die onrust een weinig te doen bedaren! Langzamerhand +werd ik wat kalmer, maar mijn al te opgewonden geest deed mij als +'t ware mijn geheele verblijf aan boord van den Nautilus vluchtig +overzien. Alle gelukkige of ongelukkige gebeurtenissen, die mij +sedert mijn verdwijning van de Abraham Lincoln waren overkomen, de +onderzeesche jacht, de Torresstraat, de woeste Papoea's, de stranding, +het koralen kerkhof, de Arabische tunnel, het eiland Santorino, +de duiker van Creta, de baai van Vigo, Atlantis, de ijsbank, de +Zuidpool, de insluiting in het ijs, het gevecht met de inktvisschen, +de storm in den Golfstroom, de Vengeur en het verschrikkelijk +tooneel van het schip, dat met zijn geheele bemanning in den grond +werd geboord!.... Al die gebeurtenissen kwamen mij achtereenvolgens +voor oogen, evenals een beschilderd doek, dat achter op het tooneel +voorbijschuift. Kapitein Nemo werd in mijn verbeelding ontzaglijk +groot te midden van al die vreemde voorvallen. Zijn vormen werden +breed, hij nam een bovenmenschelijke gedaante aan. Hij was niet meer +mijns gelijke, het was de waterbewoner, de beheerscher der zeeën. + +Het sloeg toen half tien; ik zat met het hoofd tusschen de handen, uit +vrees dat het anders uit elkander zou barsten, en sloot de oogen. Ik +wilde niet meer denken. Nog een half uur wachten. Een half uur van +angst, dat mij krankzinnig kon doen worden! + +Op dat oogenblik hoorde ik de akkoorden van een orgel, een treurige +harmonie, als de droeve klacht eener ziel, die haar aardsche kluisters +wil verbreken. Ik luisterde zoo scherp mogelijk toe, haalde nauwelijks +adem, en was evenals kapitein Nemo weldra in een muzikale verrukking, +die ons de wereld met al wat haar aankleeft doet vergeten. Daarna +ontstelde ik door een plotseling invallende gedachte; kapitein Nemo +had zijn kamer verlaten, hij was in den salon, waar ik doorheen moest +om te vluchten. Daar zou ik hem dus een laatste maal ontmoeten. Hij +zou mij zien en misschien toespreken! Een beweging van hem kon mij +vernietigen, een enkel woord mij aan boord kluisteren! + +Ondertusschen zou het tien uur slaan, het oogenblik was gekomen waarop +ik mijn kamer verlaten, en mij bij mijn makkers moest voegen. Ik +mocht niet meer aarzelen, al stond de kapitein ook vóor mij. Ik +opende voorzichtig de deur, en toch dacht ik, toen zij opendraaide, +dat de scharnieren een vreeselijk geweld maakten. Misschien bestond +dat geraas slechts in verbeelding! + +Ik sloop door de donkere gangen van den Nautilus en bleef bij eiken +stap staan, om het kloppen van mijn hart te onderdrukken. Ik kwam bij +de deur van den salon en opende die zachtjes; in den salon heerschte +een volslagen duisternis; slechts zeer zwak klonken de tonen van het +orgel; kapitein Nemo zat dáar; hij zag mij niet; ik geloof dat hij +mij niet gezien zou hebben, als alles helder verlicht ware geweest, +zoo geheel was hij in verrukking geraakt! Ik sloop voorzichtig over +het tapijt, en paste wel op nergens tegen te stooten, daar het minste +geraas mijn tegenwoordigheid had kunnen verraden. Ik had vijf minuten +noodig om de deur te bereiken, waardoor ik in de bibliotheek kon +komen. Ik zou deze juist openen, toen een zucht van kapitein Nemo mij +als op de plaats vastnagelde. Zelfs kon ik hem even zien, daar eenige +lichstralen uit de bibliotheek onder de deur doordrongen. Hij kwam +met over elkander geslagen armen naar mij toe, en gleed, meer dan hij +liep, zwijgend evenals een spook voorwaarts. Hij snikte nu en dan, +en ik hoorde hem deze woorden mompelen (de laatste welke ik van hem +vernam); "Almachtige God! Genoeg! Genoeg!" + +Was dit een bekentenis van het berouwvol geweten van dien man?.... + +Ontsteld vloog ik de bibliotheek binnen; ik beklom de middeltrap +en kwam door de bovengang bij de sloep; ik kroop er binnen door de +opening, waardoor mijn twee makkers reeds heen gekomen waren. + +"Vluchten! vluchten!" riep ik. + +"Aanstonds!" antwoordde de Amerikaan. + +De opening in het pantser van den Nautilus werd eerst gesloten; daarna +de opening in de sloep, en toen begon Ned Land de schroeven los te +draaien, welke ons nog aan het onderzeesche vaartuig vasthechtten. + +Plotseling hoorde wij daarbinnen een rumoer. Luide stemmen gaven +elkander antwoord. Wat was er gebeurd? Had men onze vlucht bemerkt? Ik +voelde dat Ned Land mij een dolk in de hand stopte. + +"Ja!" mompelde ik, "wij zullen weten te sterven." + +De Amerikaan hield met zijn werk op, maar een twintigmalen herhaald, +een verschrikkelijk woord deed mij de oorzaak van het rumoer kennen, +dat aan boord van den Nautilus heerschte. Het was niet op ons, dat +haar bemanning het gemunt had! + +"De Maalstroom! de Maalstroom!" werd er geroepen. + +De Maalstroom! Verschrikkelijker naam in vreeselijker toestand kon +ons zeker niet in de ooren klinken. Waren wij dan op die gevaarlijke +plek aan de kust van Noorwegen? Werd de Nautilus naar dien afgrond +gesleept op het oogenblik dat wij de sloep zouden losmaken? + +Men weet, dat op het oogenblik van den vloed, het water dat tusschen de +eilanden Ferroë en de Loffoden opeengedrongen is, met onweerstaanbaar +geweld voortstroomt; het vormt een draaikolk, waar nimmer een schip +uit is kunnen komen. Van alle kanten stroomen monsterachtige groote +golven aan; zij vormen den afgrond, die den juisten naam draagt van +"navel van den Oceaan," en wiens aantrekkingskracht zich nog op een +afstand van vijftien kilometer laat gevoelen. Daar worden schepen, +ja zelfs walvisschen en ijsberen uit de poolzeeën in meegesleept. + +Hierheen was nu de Nautilus (misschien wel met opzet) door den +kapitein heengevoerd en beschreef een spiraal waarvan de kringen +al kleiner en kleiner werden; de sloep, die nog vast zat, werd met +duizelingwekkende snelheid meegevoerd. Ik voelde het, ik ondervond +de onaangename gewaarwording, die het gevolg is van een langdurig +draaiende beweging. Wij waren vreeselijk ontsteld, en onze angst +zoo hoog mogelijk geklommen. Het bloed stolde ons in de aderen, +onze zenuwen waren gespannen, het koude zweet brak ons uit! Wat +vreeselijk geweld rondom onze sloep; welk geloei, dat de echo zeker +eenige kilometers ver herhaalde! Welk getier maakte het water, als +het tegen de scherpe rotspunten op den bodem aansloeg, waarop zelfs de +hardste voorwerpen verbrijzeld worden. Welk een toestand! Wij werden +vreeselijk heen en weer geslingerd. De Nautilus verdedigde zich als +een mensch: de stalen banden en platen kraakten; soms verhief hij +zich weer, en wij met hem! + +"Houd u goed vast!" riep Ned; "ik zal de schroeven weer aanzetten. Als +wij aan den Nautilus vastblijven, kunnen wij misschien nog gered +worden....!" + +Nauwelijks had hij dit gezegd, of een vreeselijk gekraak liet zich +hooren. De schroeven braken af, en de sleep van het schip afgescheurd, +werd te midden van de draaikolk als een steen weggeslingerd. + +Ik sloeg met het hoofd tegen een ijzeren bout, en verloor door dien +schok mijn bewustzijn. + + +HOOFDSTUK XLVII + +Besluit. + +Dit is nu het einde van onze onderzeesche reis. Wat er gedurende +dien nacht gebeurde, hoe de sloep uit dien vreeseüjken Maalstroom +geraakte, hoe Ned Land, Koenraad en ik uit dien afgrond gered werden, +zou ik niet kunnen zeggen, doch toen ik de oogen weer opende, lag ik +in de hut van een visscher, op een der Loffodeneilanden. Mijn beide +makkers stonden frisch en gezond bij mij en drukten mij de handen; +wij omhelsden elkander hartelijk. + +Op dit oogenblik kunnen wij er nog niet aan denken om naar Frankrijk +terug te keeren. De middelen van gemeenschap tusschen het noorden +van Noorwegen en de zuidelijker streken zijn zeldzaam. Ik moet dus +wachten totdat de boot voorbijkomt, die tweemaal in de maand geregeld +naar de Noordkaap vaart. + +Het is dus bij de brave lieden, die ons hebben opgenomen, dat ik het +verhaal onzer lotgevallen nog eens nalees; het is nauwkeurig; geen +enkel feit is vergeten, geen enkele bijzonderheid overdreven. Het +is het getrouw verhaal van dien onwaarschijnlijken tocht onder een +element, dat nog ontoegankelijk is voor den mensch, doch waarin de +vooruitgang der wetenschap wel eenmaal den weg zal aanwijzen. + +Zal men mij gelooven? Ik weet het niet. Het kan mij evenwel niet veel +schelen. Wat ik nu kan bevestigen, is, dat ik recht heb te spreken +over die zeeën, onder welke ik in minder dan tien maanden tijds +een afstand van 80000 kilometer heb afgelegd, over die onderzeesche +reis om de aarde, die mij in den Grooten en Indischen Oceaan, in de +Roode en Middellandsche Zeeën, in den Atlantischen Oceaan en in de +Noordelijke en Zuidelijke Ijszeeën zoovele wonderen heeft doen zien! + +Maar wat is er van den Nautilus geworden? Heeft hij aan den Maalstroom +kunnen weerstand bieden? Leeft kapitein Nemo nog? Vervolgt hij onder +de zee zijn vreeselijke wraakoefening, of is hij met het laatste +zoenoffer geëindigd? Zal de zee eens het handschrift op het strand +werpen, dat de geschiedenis van zijn leven bevat? Zal ik eindelijk +den naam van dien man te weten komen? Zal het gezonken schip ons door +zijn herkomst ook zeggen tot welke natie kapitein Nemo behoort? + +Ik hoop het. Ik wensch ook, dat zijn krachtige machine het geweld +der zee, in haren vreeselijksten afgrond overwonnen heeft, en +dat de Nautilus behouden is gebleven, daar waar zooveel schepen +zijn vergaan! Als dit zoo is, als kapitein Nemo den Oceaan, zijn +aangenomen vaderland, nog bewoont, moge dan de haat in zijn woest +hart zijn uitgedoofd! Moge het aanschouwen van zooveel wonderen den +geest van wraak in hem hebben vernietigd. Moge de rechter dan plaats +gemaakt hebben voor den geleerde, die voortgaat de zeeën bedaard +te onderzoeken! Als zijn bestemming vreemd is, dan is zij toch ook +verheven. Heb ik dit niet bij ondervinding? Heb ik niet gedurende +tien maanden zelf op die zonderlinge wijze geleefd? Op de vraag, +die vóór zesduizend jaren door den Prediker gedaan is: "Wie heeft +ooit de diepten van den afgrond kunnen peilen?" hebben nu maar twee +menschen het recht te antwoorden: Kapitein NEMO en ik. + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk +Halfrond, by Jules Verne + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK 20.000 MIJLEN ONDER ZEE *** + +***** This file should be named 11393-8.txt or 11393-8.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + https://www.gutenberg.org/1/1/3/9/11393/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Distributed Proofreaders Team + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +https://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at https://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at https://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit https://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including including checks, online payments and credit card +donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + +Each eBook is in a subdirectory of the same number as the eBook's +eBook number, often in several formats including plain vanilla ASCII, +compressed (zipped), HTML and others. + +Corrected EDITIONS of our eBooks replace the old file and take over +the old filename and etext number. The replaced older file is renamed. +VERSIONS based on separate sources are treated as new eBooks receiving +new filenames and etext numbers. + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + https://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. + +EBooks posted prior to November 2003, with eBook numbers BELOW #10000, +are filed in directories based on their release date. If you want to +download any of these eBooks directly, rather than using the regular +search system you may utilize the following addresses and just +download by the etext year. + + https://www.gutenberg.org/etext06 + + (Or /etext 05, 04, 03, 02, 01, 00, 99, + 98, 97, 96, 95, 94, 93, 92, 92, 91 or 90) + +EBooks posted since November 2003, with etext numbers OVER #10000, are +filed in a different way. The year of a release date is no longer part +of the directory path. The path is based on the etext number (which is +identical to the filename). The path to the file is made up of single +digits corresponding to all but the last digit in the filename. For +example an eBook of filename 10234 would be found at: + + https://www.gutenberg.org/1/0/2/3/10234 + +or filename 24689 would be found at: + https://www.gutenberg.org/2/4/6/8/24689 + +An alternative method of locating eBooks: + https://www.gutenberg.org/GUTINDEX.ALL + + diff --git a/old/11393-8.zip b/old/11393-8.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..c3ebdea --- /dev/null +++ b/old/11393-8.zip diff --git a/old/11393.txt b/old/11393.txt new file mode 100644 index 0000000..0b9d09f --- /dev/null +++ b/old/11393.txt @@ -0,0 +1,9014 @@ +The Project Gutenberg EBook of 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk Halfrond +by Jules Verne + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk Halfrond + Volume 2 (of 2) + +Author: Jules Verne + +Release Date: March 1, 2004 [EBook #11393] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ASCII + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK 20.000 MIJLEN ONDER ZEE *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Distributed Proofreaders Team + + + + + Jules Verne. + + 20.000 + + Mijlen onder Zee + + Westelijk Halfrond. + + + +INHOUD. + + +XXV. De Indische Oceaan. +XXVI. Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo. +XXVII. Een parel van vijf millioen. +XXVIII. De Roode Zee. +XXIX. De Arabische Tunnel. +XXX. De Grieksche Archipel. +XXXI. Door de Middellandsche Zee in twee dagen. +XXXII. De Golf van Vigo. +XXXIII. Een verdwenen land. +XXXIV. Onderzeesche kolenmijnen. +XXXV. De Krooszee. +XXXVI. Potvisschen en walvisschen. +XXXVII. De ijsbank. +XXXVIII. De Zuidpool. +XXXIX. Ongeluk of toeval. +XL. Geen lucht. +XLI. Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier. +XLII. De inktvisschen. +XLIII. De Golfstroom. +XLIV. 47 deg. 24' N.B. en 17 deg. 28' O.L. +XLV. Een zoenoffer. +XLVI. De laatste woorden van Kapitein Nemo. +XLVII. Besluit. + + + +HOOFDSTUK XXV + +De Indische Oceaan. + +Thans begint het tweede gedeelte mijner onderzeesche reis. Het eerste +eindigt met het aangrijpend tooneel op het kerkhof, dat zulk een diepen +indruk op mijn geest maakte. Zoo ging dus het leven van kapitein +Nemo in die onmetelijke zee voorbij, en zelfs had hij zich een graf +bereid in den ontoegankelijken afgrond. Daar zou zelfs geen enkel +zeemonster den laatsten slaap storen van de mannen van den Nautilus, +van de vrienden, die zoowel in het leven als in den dood innig aan +elkander verbonden waren! "zelfs buiten het bereik der menschen," +had de kapitein er bijgevoegd! Altijd dat vreeselijk, onverzoenlijk +wantrouwen jegens de menschelijke maatschappij! + +Ik voor mij vergenoegde mij niet meer met de door Koenraad gemaakte +veronderstellingen. De brave jongen zag in den gezagvoerder van den +Nautilus slechts een van die miskende geleerden, die de menschheid +enkel met verachting voor haar onverschilligheid betalen. Hij +beschouwde hem nog als een onbegrepen vernuft, dat het bedrog der +wereld moede, naar die ontoegankelijke oorden gevlucht was, waar +zijn vernuft vrije speling had. Volgens mijn meening verklaarde die +veronderstelling slechts een van Nemo's karaktertrekken. + +Ik meende evenwel andere reden voor zijn gedrag en zijn karakter +te vinden in het geheimzinnige van den laatsten nacht, toen wij +in onze gevangenis door slaap overmand lagen, in zijn zoo driftig +genomen voorzorg om mij den kijker voor het oog weg te rukken, +omdat ik den gezichteinder wilde onderzoeken, in de doodelijke +wond van dien matroos, door een onverklaarbaren schok van den +Nautilus veroorzaakt. Neen, kapitein Nemo ontvluchtte niet alleen +de menschen! Zijn vreeselijk vaartuig diende niet alleen om hem +geheel onafhankelijk te maken, maar misschien ook om--ik weet niet +welke--verschrikkelijke wraak uit te oefenen. + +Op dit oogenblik is mij alles nog niet recht duidelijk; ik zie in +deze duisternis maar enkele flikkeringen; en ik moet mij tevreden +stellen met het opschrijven mijner denkbeelden onder den indruk der +verschillende gebeurtenissen. + +Bovendien bindt ons niets aan kapitein Nemo. Hij weet dat wij den +Nautilus onmogelijk kunnen ontvluchten. Wij zijn zelfs niet op ons +woord van eer gevangen. Geen belofte bindt ons aan hem. Wij zijn +slechts gevangenen, die onder den schijn van beleefdheid als gasten +behandeld worden. Ned Land heeft echter de hoop niet opgegeven om de +vrijheid terug te krijgen. Zeker zal hij gebruik maken van de eerste +gelegenheid de beste, die het toeval hem aanbiedt. Zonder twijfel zal +ik zijn voorbeeld volgen. En toch zal ik niet zonder eenig leedwezen +datgene met mij nemen, wat de edelmoedigheid van den kapitein ons +van de geheimen van den Nautilus heeft laten doorgronden. Moet ik +dien man haten of bewonderen? Is hij slachtoffer of beul? En dan +zou ik, om openhartig te spreken, voor ik hem verliet, gaarne die +onderzeesche reis om de aarde volbrengen, waarvan het begin zoo +schoon is geweest. Ik zou gaarne al de wonderen aanschouwen, die de +wereldzeeen voor ons verborgen houden. Ik zou willen gezien hebben +wat niemand nog heeft aanschouwd, zelfs al moest ik met mijn leven +dien onleschbaren dorst naar kennis betalen! Wat heb ik tot nog +toe ontdekt? Niets of bijna niets, want wij hebben nog maar 24000 +kilometer door den Grooten Oceaan afgelegd! + +Echter weet ik wel dat de Nautilus het bewoonde land nadert, en dat, +als zich eenige kans op ontvluchten voordoet, het wreed zou zijn mijn +makkers aan mijn zucht naar het onbekende op te offeren. Ik zal hen +moeten volgen, misschien zelfs wel geleiden. + +Maar zal die gelegenheid zich ooit voordoen? De mensch, die door +geweld van vrijen wil beroofd is, verlangt dit wel, doch de geleerde, +de weetgierige vreest het. + +Dien dag, 21 Januari 1868, kwam de eerste stuurman om twaalf uur +zonshoogte nemen. Ik ging op het plat, stak een sigaar op, en volgde +zijn berekening. Het kwam mij als vrij zeker voor, dat die man geen +Fransch verstond, want ik maakte verscheiden malen luide eenige +aanmerkingen, die onwillekeurig zijn aandacht hadden moeten trekken, +als hij ze begrepen had, doch hij bleef ongevoelig en deed er het +zwijgen toe. + +Terwijl hij met den sextant bezig was, kwam een der matrozen, dezelfde +stevige zeebonk, die ons op onzen eersten onderzeeschen tocht bij het +eiland Crespo vergezeld had, de glazen van de lantaarn schoonmaken. Ik +beschouwde toen zeer nauwkeurig de inrichting van dit werktuig, +welks werking vierhonderdvoudigd werd door ringvormige lenzen, +die evenals de glazen op vuurtorens gesteld waren, en daardoor het +licht in de vereischte richting deden schijnen. De electrische lamp +was zoodanig ingericht, dat zij zoo krachtig mogelijk werkte. Het +licht toch schitterde in het luchtledige, waardoor tegelijkertijd +regelmatigheid en helderheid bevorderd werd; bovendien werden daardoor +de koolspitsen gespaard, waartusschen zich de lichtstraal vertoonde; +dit was voor den kapitein een belangrijke zuinigheidsmaatregel, daar +hij die stukken graphiet niet gemakkelijk had kunnen vernieuwen. Onder +deze omstandigheden echter sleten ze bijna in het geheel niet. + +Toen de Nautilus op het punt was den tocht onder zee te volgen, ging +ik naar den salon. Het luik werd gesloten, en onze richting was recht +naar het Westen. + +Wij doorkliefden toen de golven van den Indischen Oceaan, die een +oppervlakte van 550 millioen hectaren beslaat, en wiens water zoo +helder is, dat men er duizelig van wordt, als men daarin neerkijkt. De +Nautilus dreef gewoonlijk tusschen honderd en tweehonderd meter +diepte. Dit duurde zoo eenige dagen. Voor iemand, die niet zooals ik +ontzaglijk veel van de zee hield, zouden de uren langzaam en eentonig +zijn voorbijgegaan; maar die dagelijksche wandelingen op het plat, waar +wij de verfrisschende lucht van den Oceaan inademden, het schouwspel +van de rijkbevolkte zee door het glas van den salon, het lezen van +boeken uit de bibliotheek, het aanhouden van mijn dagboek, dat alles +hield mij steeds bezig, en liet mij geen oogenblik verveling gevoelen. + +Onze gezondheid bleef zeer goed. De leefregel aan boord beviel mij +wel, en ik voor mij zou aan Ned Land gaarne al die veranderingen +geschonken hebben, die hij bij wijze van verzet dagelijks op onze +spijskaart verzon. Bovendien behoefden wij in al die gelijkmatige +temperatuur zelfs geen verkoudheid te vreezen. + +Gedurende verscheidene dagen zagen wij een groote menigte zeevogels, +een soort van meeuwen. Eenige er van werden zeer behendig gedood, +en leverden, goed klaar gemaakt, ons een voortreffelijk waterwild +op. Onder de grootste vogels, die zich ver van liet land wagen, +en als zij te moe zijn om te vliegen op het water uitrusten, zag ik +prachtige albatrossen, die een leelijk geschreeuw doen hooren, dat veel +heeft van het balken van een ezel. Ook zag ik vlugge fregatvogels, +die snel de visschen uit het water ophaalden, en een groot aantal +schoone zeeduiven, wier witte met rozenrood getinte vederen het +gitzwart der vleugels des te beter deden uitkomen. + +De netten van den Nautilus haalden verscheiden soorten van +zeeschildpadden op, wier schaal voor zeer kostbaar wordt gehouden. Die +kruipende dieren duiken gemakkelijk onder water, en kunnen lang onder +blijven, als zij de vleezige klep maar sluiten, welke zij aan het +einde van den neus hebben. Sommige van die dieren sliepen nog toen +men ze ving, en waren in hun schild gedoken om daardoor veilig te +zijn tegen andere zeedieren. Hun vleesch smaakte over het algemeen +slechts middelmatig, doch de eieren waren een uitgezochte lekkernij. + +De visschen wekten voortdurend onze bewondering, als wij de geheimen +van hun leven door de geopende wanden van den salon bespiedden. Ik +zag verscheiden soorten, die ik tot nog toe niet had opgemerkt. + +Van 21 tot 23 Januari liep de Nautilus met een vaart van tweeen +twintig kilometer. Indien wij de onderscheiden soorten van visschen +goed konden waarnemen, was dit, omdat zij door het electrisch licht +aangetrokken, ons zochten bij te houden. De meesten bleven achter, +sommigen echter bleven geruimen tijd in ons zog. + +Den 24sten 's morgens zagen wij op 12 deg. 5' Z.B. en 94 deg. 33' O.L. het +koraleneiland Keeling, waarop prachtige kokospalmen groeiden, en dat +door Darwin en kapitein Fits-Roy bezocht werd. De Nautilus ging op +kleinen afstand dit onbewoonde eiland voorbij. Onze netten haalden +onderscheiden soorten van poliepen, stekelhuidige en schelpdieren op, +waarvan enkele de kostbare verzameling van kapitein Nemo verrijkten. + +Weldra verdween het eiland aan den gezichteinder, en het vaartuig +richtte zich naar het noordwesten, naar het Indische schiereiland. + +"Bewoond land," zei mij Ned Land, "is beter dan die eilandjes +van Australie, waar men meer wilden dan reebokken ziet. Daar in +Indie, mijnheer, zijn straat- en spoorwegen, Engelsche, Fransche +en Hindoesteden. Men behoeft geen vijf kilometer te loopen om een +landgenoot te ontmoeten. Zeg eens, zou het oogenblik niet gekomen +zijn om bakzeil te trekken?" + +"Neen, Ned, neen," antwoordde ik op stelligen toon. "Laat ons meevaren; +de Nautilus nadert het bewoonde land; zij zal ook naar Europa gaan, +laat hij ons daarheen brengen. Als wij eens in onze zeeen zijn gekomen, +zullen wij zien wat de voorzichtigheid ons zal aanraden. Overigens +geloof ik niet dat kapitein Nemo ons zal toestaan om op de kust +van Malabar of Coromandel te gaan jagen, zooals in de bosschen van +Nieuw-Guinea." + +"Welnu, mijnheer, kan men dit niet zonder zijn vergunning doen?" + +Ik antwoordde niet, omdat ik met den Amerikaan niet wilde +redetwisten. Eigenlijk verlangde ik vurig om ten einde toe al datgene +te genieten, wat het lot mij wilde schenken, toen het mij aan boord +van den Nautilus gebracht had. + +Van het eiland Keeling af begonnen wij minder snel te loopen; +de gang van het vaartuig was veel grilliger, daar wij soms tot op +groote diepten afdaalden. Wij gingen zoo tot op een diepte van twee +of drie kilometer, zonder ooit te onderzoeken, hoe diep die Indische +zee wel was, welker bodem een schietlood van dertien kilometer lengte +niet had kunnen bereiken. Wat de temperatuur dier diepten aangaat, +deze was volgens den thermometer altijd onveranderd vier graden boven +nul. Alleen merkte ik op, dat het water op minder diepen bodem altijd +kouder was. + +Den 25sten Januari was de zee geheel verlaten; de Nautilus +dreef den ganschen dag aan de oppervlakte en joeg het water met +zijn krachtige schroef eenige voeten omhoog. Wie zou het vaartuig +onderzulke omstandigheden niet voor een reusachtige zeemonster hebben +gehouden? Ik bracht drie vierde van dien dag door op het plat, om de +zee te beschouwen. Ik zag niets aan den gezichteinder, behalve tegen +vier uur in den middag, toen ik een groote stoomboot in westelijke +richting zag voortstoomen. Een oogenblik kon ik de masten zien, +doch men kon aan boord van die boot den Nautilus niet gewaar worden, +omdat hij bijna gelijk met het water dreef. Ik dacht dat deze boot aan +de Peninsular and Oriental Company behoorde, die den dienst verricht +tusschen Ceylon en Sidney, en Melbourne aandoet. + +Tegen vijf uur 's avonds, even voor de korte schemering, die in de +keerkringsstreken dag en nacht bijna onmiddellijk op elkander doet +volgen, werden Koenraad en ik door een zonderling schouwspel getroffen. + +Er bestaat een bevallig diertje, dat volgens de ouden het geluk +voorspelde: Aristoteles, Athenacus, Plinius en Oppianus hadden +het beestje nauwkeurig bekeken en daarvoor al de dichterlijke +beschrijvingen van de Grieksche en Romeinsche geleerden opgehaald; +zij gaven er de namen aan van Nautilus en Pompilus; maar de nieuwere +wetenschap heeft deze benaming niet behouden, want dit weekdier is +thans bekend onder den naam van "Argonaut". + +Welnu, het was een troep van die Argonauten, die op dat oogenblik op +de zee zwommen, wij telden er verscheiden honderden; deze bevallige +weekdieren zwommen achteruit door middel van een pijp, die hen in +beweging brengt, en waardoor zij het water, dat zij bij de ademhaling +binnen krijgen, weeruitspuiten. Van hun acht voelarmen dreven er zes, +die zeer lang en dun waren, op het water; terwijl de beide anderen, +die aan de einden omgekruld waren, overeind stonden, en dienst deden +als kleine zeilen. Ik zag duidelijk hun spieraalvormige schelp, door +Cuvier bij een netgevormde sloep vergeleken; het was inderdaad een +schuitje, dat het dier draagt en het heeft afgescheiden, zonder dat +het er aan vast is gehecht. + +"De Argonaut kan zijn schelp verlaten," zei ik tot Koenraad, "maar +hij verlaat ze nooit." + +"Dan doet hij net als kapitein Nemo," antwoordde Koenraad, "daarom +zou hij zijn vaartuig liever 'Argonaut' hebben moeten noemen." + +Gedurende een uur dreef de Nautilus te midden van die weekdieren, toen +werden deze plotseling door ik weet niet welken schrik bevangen. Als +op een gegeven teeken gingen de zeiltjes naar beneden, de voelarmen +werden ingetrokken, het lichaam kromp samen, de schelpen keerden om, +veranderden daardoor haar zwaartepunt en verdwenen plotseling onder +de golven. Het was het werk van een oogenblik; nimmer manoeuvreerden +de schepen van een vloot met meer juistheid. + +Op dat oogenblik viel de duisternis plotseling in, en de zee, tot +nog toe nauwelijks door een windje bewogen, begon haar golven over +den Nautilus te werpen. + +Den volgenden dag, 26 Januari, passeerden wij op den 28sten +meridiaan den evenaar, en kwamen daardoor wederom in het noordelijk +halfrond. Dien dag werden wij omringd door een grooten troep haaien, +vreeselijke dieren, waarvan deze zee wemelt, en die haar zeer +gevaarlijk maken. Het waren haaien met bruinen rug en witten buik, +met elf rijen tanden, zoogenaamde ooghaaien met een groote vlek +op den hals, waaromheen een kring loopt, die haar op een oog doet +gelijken, en Isabellahaaien met ronden snuit en bezaaid met donkere +vlekken. Dikwijls stieten deze sterke dieren tegen het glas van den +salon met een kracht, die ons vrij ongerust maakte. Ned Land was zich +zelve dan niet meer meester. Hij wilde weer naar de oppervlakte om die +monsters te harpoenen, die hem met bijzondere hardnekkigheid schenen +uit te dagen. Maar de Nautilus verdubbelde weldra hare snelheid en +liet de vlugste van die zeemonsters verre achter zich. + +Den 27sten Januari zagen wij aan den ingang der golf van Bengalen +verscheidene malen lijken, die aan de oppervlakte dreven; het waren +lijken uit de Indische steden, door den Ganges naar zee gestuwd, en +die door de gieren nog niet geheel verslonden waren. Maar de haaien +ontbraken niet om die aasvogels in hun noodlottig werk bij te staan. + +Tegen zeven uur 's avonds voer de Nautilus halfweg onder water door een +melkzee; zoover het oog reikte scheen de Oceaan melkwit. Was dit ten +gevolge van het schijnsel der maan? Neen, want de maan, die slechts +twee dagen oud was, gaf nog niet veel schijn van zich, en was op dat +oogenblik bovendien nog onder den gezichteinder verborgen. + +De hemel, hoewel vol heldere sterren, scheen zwart in vergelijking +van het stille water. + +Koenraad kon zijn oogen niet gelooven, en vroeg mij wat de oorzaak +van dit zonderling verschijnsel zijn kon. Gelukkig kon ik hem van +antwoord dienen. + +"Dit noemt men een melkzee," zei ik, "een groote uitgestrektheid van +witte golven, zooals men dikwijls bij de kusten van Amboina en in +deze streken ziet." + +"Maar kan mijnheer mij zeggen," vroeg Koenraad, "waardoor dit +verschijnsel ontstaat? Want ik veronderstel toch dat het water niet +in melk veranderd is." + +"Neen, mijn jongen, en deze witheid, die je verwondert, ontstaat +slechts door millioenen infusiediertjes, een soort van glimwormen, die +er kleurloos en geelachtig uitzien: zij zijn niet dikker dan een haar, +en maar een vijfde millimeter lang; eenige van die diertjes hangen, +verscheidene kilometers lang aan elkander." + +"Verscheiden kilometers!" riep Koenraad. + +"Ja, vriend, en tracht nu maar niet om dan het aantal dier schepseltjes +te berekenen. Je zoudt er niet in slagen, want als ik me niet bedrieg, +hebben enkele zeevaarders we! eens veertig kilometer lang door zulk +een melkzee gevaren." + +Ik weet niet of Koenraad mijn raad ter harte nam, maar hij scheen diep +in gedachten verzonken, omdat hij vast eens wilde uitrekenen, hoeveel +vijfde millimeters er op een lengte van veertig kilometer begrepen +zijn. Ik bleef het verschijnsel beschouwen. De Nautilus doorkliefde +gedurende verscheiden uren deze witte golven; en ik merkte op dat +hij zonder eenig geruisch door dit op zeepsop gelijkend water voer, +als ware het schuim, dat de in verschillende richting stroomende +golven dikwijls in de een of andere baai doen ontstaan. + +Tegen middernacht herkreeg de zee plotseling haar gewone kleur maar +achter ons tot aan den gezichteinder weerkaatste de hemel de witte +kleur der golven en bleef nog lang den schijn dragen alsof een zwak +noorderlicht haar verlichtte. + + +HOOFDSTUK XXVI + +Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo. + +Den 28sten Januari, toen de Nautilus om 12 uur weer aan het oppervlak +verscheen, bevonden wij ons op 9 deg. 4' N.B., en hadden acht kilometer +westwaarts land in het gezicht. Eerst zag ik een opeenstapeling van +omstreeks 7000 meter hooge bergen met zeer grillige vormen. Toen +de zonshoogte genomen was, ging ik naar den salon, en zag dat wij, +naar hetgeen op de kaart werd aangeteekend, ons dicht bij Ceylon +bevonden, dat als een parel aan de onderste punt van het Indische +schiereiland hangt. + +Ik ging in de bibliotheek, om er een werk over dit eiland te halen, +dat als een van de vruchtbaarste der wereld beschouwd wordt. Ik +vond een bock: Ceylon and the Cingales getiteld. Toen ik in den +salon kwam, keek ik eerst de ligging van Ceylon na, waaraan de ouden +zooveel verschillende namen gegeven hebben; het ligt tusschen 5 deg. 55' +en 9 deg. 49' N.B. en 79 deg. 42' en 82 deg. 5' O.L. van Greenwich; het is 275 +kilometer lang, 150 breed en 900 in omtrek; de oppervlakte beslaat +24448 vierkante kilometer, het is dus iets kleiner dan Ierland. + +Op dat oogenblik verscheen de kapitein met zijn eersten stuurman. Hij +wierp een blik op de kaart, en keerde zich vervolgens tot mij. + +"Het eiland Ceylon," zei hij, "is een land dat beroemd is door de +parelvisscherij. Zoudt gij lust hebben, mijnheer, om een van die +visscherijen te bezoeken?" + +"Zonder twijfel, kapitein." + +"Goed, dat is gemakkelijk; doch zoo wij al die visscherijen gaan +bekijken, dan zullen wij toch de visschers zelven niet zien; de +jaarlijksche vangst is nog niet begonnen; het doet er evenwel niet +toe; ik zal bevel geven om naar de Golf van Manaar te gaan, waar wij +vermoedelijk van nacht zullen aankomen." + +De kapitein sprak eenige woorden tot zijn stuurman, die daarop +aanstonds wegging. Weldra dook de Nautilus weer onder water, en de +manometer wees aan dat zij op tien meter diepte voer. + +Ik zocht toen op de kaart naar de Golf van Manaar; ik vond haar op +den negenden parallel, aan de noordwestkust van Ceylon; zij wordt +door Indie en Ceylon ingesloten, en aan de noordzijde begrensd door de +eilandjes Manaar en Rameseram en de daar tusschen liggende rotspunten, +die onder den naam van Adamsbrug bekend zijn. Om deze golf te bereiken, +moest men de geheele westkust van Ceylon langs. + +"Men vischt parels, mijnheer de professor," zei de kapitein, "in de +golf van Bengalen, in de Indische zee, in de Chineesche en Japansche +zeeen, langs de kusten van Zuid-Amerika, in de golf van Panama, +en in die van Californie; maar bij Ceylon levert deze visscherij de +meeste voordeelen op; wij komen er zeker wat vroeg, want de visschers +komen niet voor Maart aan de golf van Manaar bijeen, waar zij zich +dan gedurende dertig dagen met hun driehonderd schuiten bezig houden +om de schatten der zee naar boven te halen. Elke schuit bevat tien +roeiers en evenveel visschers; deze worden in twee groepen verdeeld, +die om beurten tot op een diepte van twaalf meter duiken, terwijl +zij een zwaren steen aan hun beenen hebben hangen, en door middel +van een touw aan de schuit verbonden blijven." + +"Derhalve is altijd nog die oude manier in zwang?" vroeg ik. + +"Altijd nog," antwoordde kapitein Nemo, "hoewel deze visscherijen +aan het vernuftigste volk der aarde behooren, aan de Engelschen, +wien zij door den vrede van Amiens in 1802 werden afgestaan." + +"Ik geloof dat de schaphanders, zooals gij ze gebruikt, bij zulk een +visscherij grooten dienst zouden kunnen bewijzen." + +"Ja, want die arme parelvisschers kunnen niet lang onder water +blijven. De Engelschman Perceval spreekt in zijn reis door Ceylon +van een Kaffer, die vijf minuten onder water bleef, doch dit schijnt +mij niet zeer geloofwaardig. Ik weet wel, dat eenige duikers het +57 seconden uithouden, en zeer bekwame zelfs 87, maar dit zijn +uitzonderingen, en als die ongelukkigen weer in de schuit komen, +dan loopt hun het water, met bloed vermengd, uit neus en ooren. Ik +geloof dat dertig seconden de gemiddelde tijd is, dat zij onder +water kunnen blijven, en zij zich haasten om alle pareloesters, die +zij kunnen lostrekken in een netje te steken; maar over het algemeen +worden die visschers niet oud; hun gezicht wordt zwak, zij krijgen +zweren aan de oogen, en wonden over het geheele lichaam, soms zelfs +worden zij onder water door een beroerte getroffen." + +"Ja," zei ik, "het is een treurig ambacht, en dat slechts dient om +aan modegrillen te voldoen. Maar zeg mij eens, kapitein, hoeveel +parels kan een schuit per dag wel opvisschen?" + +"Veertig tot vijftig duizend. Men zegt zelfs, toen in 1814 de Engelsche +regeering voor eigen rekening liet visschen, de duikers in twintig +dagen 76 millioen oesters naar boven brachten." + +"Die visschers worden toch behoorlijk betaald?" + +"Zeer slecht, mijnheer de professor; te Panama verdienen zij maar +een rijksdaalder per week. Meestal krijgen zij twee en een halven +cent voor een oester, die parels bevat, en hoeveel zijn er niet, +waar niets inzit!" + +"Welk een schandelijke belooning voor menschen die hun meesters rijk +maken! 't Is een gruwel!" + +"Dus zult gij met uw makkers," zei kapitein Nemo, "de oesterbank +van Manaar bezoeken, en indien zich daar toevallig eenig voorbarig +visscher ophoudt, zult gij hem aan het werk zien." + +"Goed, kapitein." + +"Zeg eens, mijnheer Aronnax, zijt gij niet bang voor haaien?" + +"Haaien?" vroeg ik. De vraag van den kapitein scheen mij geheel +overbodig. + +"Welnu?" hernam kapitein Nemo. + +"Ik moet eerlijk bekennen, kapitein, dat ik mij aan die soort visschen +nog niet zoo volkomen gewend heb." + +"Wij zijn er aan gewoon," antwoordde de kapitein, "en mettertijd zult +gij het ook zijn. Overigens zijt gij gewapend, en misschien zullen wij +dan onderweg wel op een haai jacht maken; het is een belangwekkende +jacht. Dus tot morgen vroeg, mijnheer." + +De kapitein zei dit op lossen toon en verliet den salon. + +Als men u uitnoodigde om in de Zwitsersche bergen op de berenjacht +te gaan, zoudt gij zeggen: "Goed, morgen zullen wij op de beren jacht +maken!" Als iemand u een uitnoodiging zond om in de Noord-Afrikaansche +vlakte op leeuwen jacht te maken, zoudt gij antwoorden: "Zoo, het +schijnt dat wij op leeuwen of tijgers gaan jagen!" Maar wanneer men +u op die wijze verzocht, om de haaien in hun natuurlijk element na +te jagen, zoudt gij er misschien nog wel eens over willen nadenken, +voordat gij die uitnoodiging aannaamt. + +Wat mij aangaat, ik streek met de hand over het voorhoofd waarop +eenige zweetdroppels kleefden. + +"Ik wil eens nadenken," zei ik tot mij zelf, "en mijn tijd er voor +nemen. Om otters in de onderzeesche wouden te jagen, zooals wij bij +het eiland Crespo gedaan hebben, dat gaat nog; maar om onder zee +te wandelen, als men bijna zeker is er haaien te ontmoeten, dat is +iets anders! Ik weet wel dat in sommige streken, bij voorbeeld op +de Andaman-eilanden, de negers niet aarzelen, om met een dolk in de +eene en een netje in de andere hand een haai aan te vallen, maar ik +weet ook, dat velen van hen, die deze vreeselijke dieren aanvallen, +niet levend terugkeeren. Bovendien ben ik geen neger, en al was ik er +een, dan geloof ik dat een aarzeling van mijn zijde wel verschoonbaar +zou zijn." + +En ik ging aan het droomen van haaien, die ik mij voorstelde met +groote kaken, met een ruim aantal rijen tanden gewapend, waarmee zij +een mensch wel in tweeen kunnen bijten. Ik voelde reeds wat pijn in +de lenden. En dan kon ik de onverschilligheid niet verduwen, waarmee +de kapitein mij die ellendige uitnoodiging gedaan had. Zou men niet +gezegd hebben dat het niets anders was dan om den vos in zijn bosschen +te gaan opjagen? + +"Goed," dacht ik, "Koen zal nooit met mij mee willen gaan, en dat +zal er mij van verschoonen om den kapitein te vergezellen." + +Wat Ned Land aangaat, ik beken dat ik mij niet zoo geheel van zijn +voorzichtigheid verzekerd hield. Een gevaar, hoe groot ook, had voor +zijn strijdlustig karakter altijd eenige aantrekkingskracht. + +Ik begon weer in het boek van Sirr te lezen, maar ik doorbladerde het +slechts werktuigelijk; tusschen de regels in zag ik de vreeselijke +geopende kaken. + +Op dat oogenblik kwamen Koenraad en de Amerikaan binnen met een kalm +en zelfs vroolijk gelaat; zij wisten ook niet wat hun wachtte. + +"Jongens, mijnheer," zei Ned Land, "uw kapitein Nemo, de duivel hale +hem! heeft ons een zeer aardige uitnoodiging gedaan." "O, zoo," zei ik, +"gij weet dus...." + +"Als mijnheer het niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad, +"de kapitein van den Nautilus heeft ons uitgenoodigd om morgen, +in mijnheers gezelschap, de prachtige parelvisscherij van Ceylon te +bezoeken. Hij heeft dit zoo beleefd mogelijk gedaan." + +"Heeft hij u niets meer gezegd?" + +"Niets, mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "dan alleen dit dat hij +u ook over die wandeling gesproken had." + +"Juist." zei ik, "en heeft hij u geen enkele bijzonderheid medegedeeld +over...?" + +"Niets, mijnheer. Gij gaat toch mee, niet waar?" + +"Ik.... zonder twijfel. Ik zie dat gij er veel lust in hebt, Ned." + +"O veel, zeer veel." + +"Het is misschien gevaarlijk," voegde ik er op beteekenisvollen +toon bij. + +"Gevaarlijk?" vroeg Ned Land; "en dat een wandelingetje naar een +oesterbank!" + +De kapitein had het dus zeker onnoodig gevonden, om bij mijn makkers +het denkbeeld aan haaien op te wekken. Ik keek hen in verwarring +aan, alsof zij reeds een van hunne ledematen misten. Moest ik hen +waarschuwen? Ja zeker, maar ik wist niet goed hoe ik dit zou aanleggen. + +"Mijnheer," zei Koenraad, "zal ons zeker wel eenige bijzonderheden +van de parelvisscherij willen mededeelen?" + +"Over de visscherij zelf," vroeg ik, "of over de ongelukken die...." + +"Over de visscherij," antwoordde Ned Land. "Het is goed het terrein +te kennen voor men er zich op waagt." + +"Welnu, gaat dan zitten, vrienden, en ik zal u alles meedeelen wat +het boek van Sirr er mij zelf van geleerd heeft." + +Ned en Koen namen plaats op een rustbank, waarna de eerste mij vroeg: + +"Mijnheer, wat is een parel?" + +"De parel," antwoordde ik, "is voor den dichter een traan der zee, +voor de Oosterlingen een hard geworden dauwdruppel, voor de vrouwen +een kostbaarheid van langwerpigen vorm, met glasachtig uiterlijk en +van een parelmoerachtige stof, welke zij aan vingers, hals of ooren +dragen, voor een scheikundige is ze een verbinding van phosphorzure +en koolzure kalk, met een weinig gelatine, en eindelijk voor de +natuuronderzoekers een eenvoudige ziekelijke afscheiding van het +orgaan, dat bij zekere schelpdieren het parelmoer doet geboren worden." + +"Familie der weekdieren, klasse der koploozen, orde der schaaldieren," +mompelde Koenraad. + +"Juist, geleerde Koen. Al de schaaldieren, die het parelmoer, +namelijk die blauwe of blauwachtige, violette of witte stof, welke +het binnenste der schelp bekleedt, afscheiden, zijn geschikt om parels +voort te brengen." + +"De mossels ook?" vroeg de Amerikaan. + +"Ja, de mossels uit zekere streken van Schotland, Wales, Ierland, +Saksen, Bohemen en Frankrijk." + +"Goed, dan zal ik er voortaan op letten," antwoordde de Amerikaan. + +"Maar," hernam ik, "het weekdier dat bij voorkeur de parel afscheidt, +is de pareloester, de kostbare pintadine. De parel is niets anders +dan een samentrekking van parelmoer, dat een bolvormige gedaante +aanneemt. Zij hecht zich aan de schelp vast of zit verborgen in de +plooien van het dierlijk lichaam. Op de schelp zit de parel altijd +vast, doch in het vleesch is zij los. De kern is reeds een klein hard +lichaam, hetzij een onvruchtbaar eitje of een zandkorrel, waarom zich +jaren lang de parelmoerachtige stof afscheidt." + +"Vindt men meer dan een parel in denzelfden oester?" vroeg Koenraad. + +"Ja, mijn jongen. Er zijn er die een schat inhouden; men vermeldt +zelfs een oester, doch ik twijfel er aan, die niet minder dan honderd +vijftig haaien bevatte." + +"Honderd vijftig haaien!" + +"Zei ik haaien?" vroeg ik driftig, "ik wil zeggen honderd vijftig +parels; haaien zou bespottelijk zijn." + +"Zeker," zei Koenraad. "Maar kan mijnheer ons ook vertellen hoe men +die parels uit de schelp haalt?" + +"Men doet dit op verschillende wijzen, en dikwijls trekken de +visschers ze met tangen uit de schelp, als de parels er aan vast +zitten. Gewoonlijk echter worden de oesters uitgespreid op matten van +Spaansch riet, die men op het strand heeft uitgelegd. Zoo sterven zij +in de lucht, en na een tiental dagen zijn zij in vrij ver gevorderden +staat van ontbinding gekomen; dan werpt men ze in groote bakken met +zeewater, waarin men ze opent en wascht. Dan begint het dubbele werk +der schilders: eerst splijten zij de platten parelmoer uit de schelp, +welke in kisten van 125 tot 150 kilo verzonden worden; dan nemen zij +het diertje uit den oester, koken dat en ziften het, om er zelfs de +kleinste parels uit te halen." + +"Verschilt de prijs der parels ook volgens de grootte?" vroeg Koenraad. + +"Niet alleen volgens de grootte," antwoordde ik, "maar ook volgens +den vorm, volgens het water, dat is te zeggen de kleur, en naar den +schitterenden en veelkleurigen glans, die ze zoo schoon voor het oog +maakt. De schoonste parels worden maagdelijke genoemd; zij ontstaan +op zich zelven in de weefsels van het weekdier; zij zijn wit, soms +ondoorschijnend, maar soms ook wel doorschijnend en gewoonlijk rond of +langwerpig van vorm. In het eerste geval worden er armbanden, in het +tweede geval oorbellen van gemaakt en daar zij de kostbaarste zijn, +worden zij bij het stuk verkocht. De andere parels zitten aan de +schelp vast, en omdat zij onregelmatiger zijn, worden deze bij het +gewicht verkocht. Tot de minste soort behooren eindelijk de kleine +parels, die onder den naam van zaad bekend zijn, zij worden bij de +maat verkocht en gewoonlijk voor borduurwerk gebruikt." + +"Maar het moet een langdradig en moeilijk werk zijn," zei de Amerikaan, +"om de parels volgens grootte uit te zoeken." + +"Neen, mijn vriend. Dit geschiedt door middel van elf verschillende +zeven, die met een afwisselend aantal gaatjes doorboord zijn. De +parels, die in de zeven met 20 tot 25 gaatjes blijven liggen, zijn de +beste. Tot de tweede soort behooren die, welke niet gaan door zeven, +waarin 100 tot 800 gaatjes geboord zijn; het zaad eindelijk wordt +verkregen door zeven met 900 tot 1000 gaatjes." + +"Dat is vernuftig," zei Koenraad, "en ik zie dus dat het uitzoeken +der parels werktuiglijk geschiedt. Zou mijnheer ons ook kunnen zeggen +wat die pareloesterbanken gewoonlijk opbrengen?" + +"Volgens het boek van Sirr," antwoordde ik, "worden de visscherijen van +Ceylon jaarlijks voor een som van anderhalf millioen haaien verpacht." + +"Gulden!" hernam Koenraad. + +"O, ja, gulden; anderhalf millioen gulden," hernam ik; "maar ik +geloof niet dat die visscherijen thans zooveel meer opbrengen als +vroeger. Het is hetzelfde geval met de Amerikaansche visscherijen +die onder de regeering van Karel den Vijfde twee millioen gulden +opbrachten, en thans slechts twee derde van die som opleveren. Om +kort te gaan, men kan de opbrengst van alle parelvisscherijen bij +elkander op omstreeks vier en een half millioen gulden schatten." + +"Maar," vroeg Koenraad, "wordt er nergens melding gemaakt van beroemde +parels, die voor zeer hoogen prijs verhandeld werden?" + +"Jawel, mijn vriend. Men zegt dat Caesar aan Servilia een parel +aanbood, die een waarde had van 60,000 gulden." + +"Ik heb zelfs eens hooren vertellen," zei de Amerikaan, "dat in de +oudheid een dame parels dronk opgelost in azijn." + +"Cleopatra," zei Koenraad. + +"Dat smaakte vast niet lekker," voegde Ned Land er bij. + +"Afschuwelijk, vriend Ned," antwoordde Koenraad, "maar een klein +glaasje azijn dat f 750.000 kost, is nog al aardig." + +"Het spijt mij dat ik die dame niet tot vrouw heb," sprak de Amerikaan, +terwijl hij zijn arm op weinig dubbelzinnige wijze heen en weer bewoog. + +"Ned Land.... de man van Cleopatra!" riep Koenraad uit. + +"Maar ik had moeten trouwen, Koen," zei Ned ernstig, "en het is mijn +schuld niet dat het niet is gebeurd. Ik had al een halssnoer van parels +voor Kaatje Teeder, mijn bruid, gekocht, doch zij is daarna toch met +een ander getrouwd. Welnu, dat halssnoer had mij niet meer dan twee +dollars gekost, en toch--mijnheer de professor zal mij misschien niet +willen gelooven,--die parels waren zoo groot, dat ze door geen zeef +met twintig gaten zouden zijn heengegaan." + +"Dat waren nagemaakte parels, mijn goede Ned," zei ik lachende, +"eenvoudige glazen bolletjes, van binnen met een Oostersche oplossing +overtogen." + +"Maar die oplossing moet dan toch nog al wat kosten?" vroeg Ned. + +"Zoo goed als niets; het is niets anders dan de zilveren schubben +der blei, in water bewaard en in ammoniak opgelost; het heeft niet +de minste waarde." + +"Daarom heeft Kaatje misschien een ander getrouwd," antwoordde Ned +Land zeer wijsgeerig. + +"Maar," zei ik, "om op onze kostbare parels terug te komen, ik geloof +niet dat eenig vorst er ooit zulk een kostbare bezeten heeft als +kapitein Nemo." + +"Deze?" vroeg Koenraad, terwijl hij op het prachtig kleinood in de +glazenkast wees. + +"Ja, en ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik die parel op een +millioen gulden schat; en zonder twijfel heeft de kapitein er alleen +de moeite voor gedaan om ze op te rapen." + +"Wie zegt ons," riep Ned Land uit, "dat wij er morgen op onze +wandeling, ook niet zulk een zullen vinden?" + +"Kom!" zei Koenraad. + +"Waarom niet?" + +"Waartoe zouden ons zulke schatten aan boord van den Nautilus dienen?" + +"Aan boord nergens toe," zei Ned, "maar.... elders." + +"O, elders!" zei Koenraad hoofdschuddend. + +"Ned Land heeft gelijk," zei ik; "en zoo wij in Europa of Amerika +ooit een parel van een of twee millioen medebrengen, dan zal dit ten +minste groot gewicht en meer waarschijnlijkheid aan het verhaal onzer +lotgevallen geven." + +"Dat geloof ik ook," zei de Amerikaan. + +"Maar," vroeg Koenraad, die altijd meer van die dingen wilde weten, +"is die parelvisscherij gevaarlijk?" + +"Neen," antwoordde ik, "vooral wanneer men zekere voorzorgsmaatregelen +neemt." + +"Wat waagt men daarbij?" schertste Ned Land; "alleen om eenige monden +vol water in te slikken."' + +"Zooals gij zegt, Ned. Maar," voegde ik er bij, terwijl ik trachtte om +op denzelfden vroolijken toon te spreken als kapitein Nemo, "zeg eens, +dappere Ned, ben je bang voor haaien?" + +"Ik," riep de Amerikaan, "en harpoenier van professie! Het is mijn +ambacht om die uit te lachen!" + +"Het is de vraag niet," hernam ik, "om ze met een haak te vangen, +ze op het dek te hijschen, den staart met een bijl af te hakken, ze +den buik open te snijden, het hart en de ingewanden er uit te halen, +en die in zee te smijten!" + +"Wat is het dan....?" + +"Juist." + +"Wat, juist? In het water?" + +"In het water." + +"Kom, kom," zei Ned Land, "met een flinken harpoen. Gij weet, +mijnheer, dat die beesten al heel wonderlijk gevormd zijn. Ze moeten +zich eerst op hun rug keeren, voordat ze u kunnen ophappen.... en in +dien tijd...." + +Ned Land sprak van dat "ophappen" op een manier, die mij een rilling +over het lijf joeg. + +"Welnu, Koen, wat denkt gij van de haaien?" + +"Ik," zei Koenraad, "zal openhartig spreken." + +"Goed!" dacht ik. + +"Als mijnheer het waagt, dan zie ik niet in waarom zijn trouwe knecht +het ook niet zou doen." + + +HOOFDSTUK XXVII + +Een parel van vijf millioen. + +De nacht viel; ik ging naar bed, doch sliep vrij slecht. De haaien +speelden een belangrijke rol in mijn droomen. + +Den volgenden morgen werd ik om vier uur door den hofmeester gewekt. Ik +stond spoedig op, kleedde mij en ging naar het salon. + +De kapitein wachtte mij reeds. + +"Zijt gij klaar om te vertrekken, mijnheer Aronnax?" vroeg hij. + +"Ik ben gereed." + +"Volg mij dan." + +"En mijn makkers?" + +"Zij zijn reeds gewaarschuwd en wachten ons." + +"Moeten wij onze scaphanders niet aantrekken?" + +"Nog niet. Ik heb den Nautilus niet te dicht bij de kust laten komen, +en wij zijn nog niet op de hoogte van de oesterbank van Manaar. Ik heb +de sloep laten gereed maken, en deze zal ons op de juiste plek brengen +en daardoor een vrij lange wandeling uitsparen. Onze duikertoestellen +liggen in de boot en wij trekken die eerst aan als onze onderzeesche +tocht een aanvang neemt." + +De kapitein geleidde mij naar de groote trap, en kwam met mij +op het plat, waar Ned Land en Koenraad, vol verrukking over het +"pleziertochtje", reeds wachtten. + +Vijf matrozen verbeidden met de riemen in de hand onze komst. + +Het was nog duister; wolken bedekten het luchtruim en lieten slechts +enkele sterren zien; ik keek naar het land; maar ik zag alleen een +donkere lijn, die van het zuid- naar het noordwesten drievierde van +den gezichteinder begrensde. Gedurende den nacht had de Nautilus de +westkust van Ceylon gevolgd, en bevond zich thans in het westelijk +gedeelte van de baai van Manaar. Daar strekte zich onder het donker +water de oesterbank uit, dat onuitputtelijk parelveld, meer dan +twintig kilometer lang. + +De kapitein, mijn beide makkers en ik, gingen achter in de boot +zitten. Een stuurman zat aan het roer, en de matrozen hielden de +riemen gereed: de boot werd afgestooten, en wij waren in het ruime sop. + +De boot richtte zich naar het zuiden; de roeiers haastten zich +niet, en ik merkte op dat de riemen, die met kracht en diep door +het water geslagen werden, slechts om de tien seconden een slag +deden zooals gewoonlijk bij de oorlogsmarine geschiedt. Terwijl de +boot voortschoot, vielen de waterdroppels, als waren ze kokend lood, +van de telkens omhoog gehouden riemen op het donker watervlak; een +kleine bries, die ons uit het zuiden tegemoet woei, deed de boot een +weinig slingeren, en eenige golven spatten tegen den voorsteven van +ons ranke vaartuig uiteen. + +Wij zwegen allen; waaraan dacht kapitein Nemo? Misschien aan het land, +dat hij naderde, en dat hij misschien te nabij kwam; geheel anders +dacht er zeker de Amerikaan over, dien het waarschijnlijk nog te ver +af was. Koenraad zat daar eigenlijk alleen uit nieuwsgierigheid. + +Tegen half vijf werden door de eerste lichtstralen aan den horizon +de lijnen der kust beter zichtbaar. In het oosten was die kust vlak; +naar het zuiden meer bergachtig; wij waren er nog vijf kilometer af, +zoodat zij voor ons oog nog te veel met de nevels op zee ineensmolt. De +zee was geheel verlaten, geen enkele boot, geen enkele duiker. Deze +vereenigingsplaats van de parelvisschers was geheel eenzaam, omdat wij, +zooals de kapitein mij reeds voorspeld had, een maand te vroeg kwamen. + +Om zes uur werd het eensklaps dag, met een snelheid, die aan deze +keerkringsstreken eigen is, waar men geen morgen- of avondschemering +kent. De zonnestralen drongen door het wolkengordijn, dat in het oosten +zichtbaar was; en het schitterend hemellichaam verhief zich snel in het +luchtruim. Ik zag duidelijk het land, met hier en daar enkele boomen. + +De sloep naderde het eiland Manaar, dat voor ons lag +uitgestrekt. Kapitein Nemo was opgestaan en overzag de zee. Op een +teeken lieten de matrozen het anker vallen, doch behoefden den ketting +slechts weinig te vieren, daar de zee hier op zijn hoogst een meter +diep was; op deze plek lag een van de hoogste punten der oesterbank. De +sloep zwaaide onmiddellijk voor het anker om, door toedoen der ebbe, +die haar zeewaarts wilde stuwen. + +"Wij zijn er, mijnheer Aronnax," zei toen de kapitein. "Gij ziet deze +enge baai; hier zullen over een maand de talrijke visschersbooten +der pachters bijeenkomen, en de duikers den bodem stoutmoedig +onderzoeken. Deze baai is voor dit soort van visschen allergunstigst; +zij is tegen de sterkste winden beschut, en de zee is er nooit in +sterke deining, wat voor de duikers zeer gelukkig is. Wij zullen nu +onze scaphanders aandoen en onze wandeling beginnen." + +Ik antwoordde niet, en die verdachte golven bekijkende, begon ik, met +behulp van de matrozen, mijn zwaar pak aan te trekken. De kapitein +en mijn beide makkers kleedden zich ook. Geen van de mannen van den +Nautilus zou ons op dien tocht vergezellen. + +Weldra waren wij tot den hals toe in ons kleed van caoutchouc +opgesloten, en draagbanden bevestigden onze luchttoestellen op den +rug. Van de toestellen van Ruhmkorff was geen sprake; voor dat ik +mijn hoofd in den koperen helm stak, vroeg ik naar de reden van dit +laatste gemis. + +"Die toestellen zouden nutteloos zijn," antwoordde de kapitein; "wij +dalen, op geen groote diepte af, en de zonnestralen zullen onzen +tocht genoeg verlichten. Bovendien zou het niet voorzichtig zijn +onze electrische lantaarns mee te nemen; het licht kon onverwacht +eens eenig gevaarlijk bewoner dier streken aantrekken." + +Terwijl de kapitein dit zeide, wendde ik mij naar Ned Land en +Koenraad; maar zij hadden hun hoofd reeds in den helm gestoken, +en konden dus niet hooren of antwoorden. Ik richtte nog een laatste +vraag tot den kapitein. + +"En onze wapens?" vroeg ik, "onze geweren?" + +"Geweren, waartoe zouden die dienen? Vallen de bergbewoners den beer +niet aan met den dolk in de hand, en is het staal niet zekerder dan +het lood? Hier is een stevig lemmet; steek het in uw gordel en laat +ons in zee gaan." + +Ik keek naar mijn makkers. Zij waren evenals wij gewapend, maar +bovendien drilde Ned Land een vreeselijkers harpoen, dien hij voor ons +vertrek in de boot had gelegd. Toen liet ik mij, evenals den kapitein, +den helm opschroeven, en bracht onmiddellijk het luchttoestel in +werking. Een oogenblik daarna lieten de matrozen ons een voor een in +zee zakken, en op anderhalven meter diepte stonden wij toen op een +met fijn zand bedekten bodem. De kapitein wenkte ons met de hand, +wij volgden hem, en langs een zacht glooiende helling voortstappend, +verdwenen wij weldra onder de golven. + +Nu verlieten mij plotseling alle benauwende gedachten; ik werd +verwonderlijk kalm. De gemakkelijkheid mijner bewegingen vermeerderde +mijn gerustheid, en het vreemde van het schouwspel maakte zich geheel +van mijn geest meester. + +De zon verlichtte reeds genoegzaam het water. De minste voorwerpen +waren zichtbaar; na tien minuten gaans waren wij op vijf meter +diepte, en nu bleven wij op dezelfde hoogte. Evenals de watersnippen +in een moeras, vloden troepen kleine visschen voor ons uit, die tot +de eenvinnigen behoorden, omdat zij geen andere vin hadden dan aan +den staart. + +Het langzamerhand hooger klimmen der zon verlichtte het water hoe +langer zoo meer. Op het fijne zand van den bodem volgde een weg, +als het ware met ronde rotssteenen geplaveid, die met weekdieren en +zooephyten als met een tapijt bedekt waren. Ik herkende daaronder +verscheidene mij reeds bekende soorten, en onder anderen ook een +afschuwelijk dier, namelijk een groote krab, door Darwin reeds +beschreven, en waaraan de natuur het instinct en de noodige kracht +heeft gegeven om zich met kokosnooten te voeden; het dier klimt op +den oever in de boomen, laat de noten vallen, opdat zij daardoor +zouden barsten en opent ze dan met zijne sterke scharen. Onder de +heldere golven liep de krab met een onvergelijkelijke snelheid, +terwijl kleine zeeschildpadden zich slechts langzaam tusschen de +rotssteenen voortbewogen. + +Tegen zeven uur kwamen wij op de oesterbank, waarop millioenen +parelschelpen te vinden waren. Deze kostbare weekdieren zaten aan +den rotsgrond vast met een bruin weefsel, dat hun belette zich van +de plaats te bewegen: in dit opzicht zijn deze dieren minder zelfs +dan de mossels, wien de natuur niet alle beweegkracht ontnomen heeft. + +De kapitein wees mij met de hand die verbazende opeenstapeling van +schelpen, en ik begreep dat deze mijn waarlijk onuitputtelijk was, +want de scheppingskracht der natuur is grooter dan de verdelgingswoede +van den mensch. Ned Land, getrouw aan het instinct om te vernietigen, +haastte zich de grootste schelpen los te rukken en die in een netje +te doen, dat hij aan den gordel had hangen. Maar wij konden niet +stil blijven staan; wij moesten den kapitein volgen, die langs aan +hem alleen bekende paden voortstapte. De grond rees weer vrij sterk, +en soms kon ik mijn arm boven het water uitsteken. Daarna daalde +de bodem nogmaals; soms gingen wij om puntige rotsen heen, in wier +holen en spleten groote schaaldieren op hunne hooge pooten stonden, +evenals kanonnen op hunne affuiten, en ons met starende oogen aankeken; +voor onzen voet kropen palingen, zeeslangen en een soort inktvisschen, +die hunne voelarmen zoolang als zij konden uitrekten. + +Op dit oogenblik opende zich voor ons een uitgestrekte grot, uitgehold +in eene schilderachtige rots, die met al de plantensoorten der +onderzeesche flora scheen begroeid te zijn. Eerst meende ik dat die +grot geheel donker was; de zonnestralen schenen er langzamerhand in +te verdwijnen, en het licht dat er in doorscheen, beteekende zeer +weinig. De kapitein trad de grot binnen; wij volgden hem. Weldra +gewenden mijne oogen zich aan die betrekkelijke duisternis; +ik onderscheidde de zonderling gevormde gewelven, die door +natuurlijke kolommen gedragen werden; ze stonden op voeten van +graniet, evenals kolommen volgens de Etrurische bouworde. Waarom +bracht onze onbegrijpelijke gids ons in die onderzeesche grot? Ik +zou het weldra zien. + +Nadat wij een vrij steile helling waren afgegaan, kwamen wij onder +in een ronden put; daar hield Nemo stil en wees ons met de hand +een voorwerp, dat ik nog niet had opgemerkt Het was een oester +van buitengewone grootte, een reusachtige schelp, een wijwaterbak, +die een zee van wijwater kon bevatten, een schaal van meer dan twee +meter breed, en derhalve veel grooter dan die, welke den salon van +den Nautilus versierde. + +Ik naderde dit bewonderenswaardig weekdier; met zijn weefsel zat +het op een granietrots vast en daar groeide het geheel alleen in +het kalme water der grot. Ik schatte het gewicht van die oester op +driehonderd kilo; zulk een dier heeft vijftien kilo vleesch, en men +zou de maag van een Gargantua of diergelijken reus moeten hebben, +om er een paar dozijn van op te eten. + +De kapitein kende zeker het bestaan van dit schelpdier; het was de +eerste maal niet dat hij het zag, en ik geloof dat hij er ons heen +geleidde, om ons die bijzonderheid der natuur te doen bewonderen; +ik bedroog mij echter, want de kapitein had er bijzonder belang bij +zich van den tegenwoordigen toestand van de oester te vergewissen. + +De oester was geopend; de kapitein ging er heen en zette er zijn +dolk tusschen, om de schelpen te beletten zich te sluiten; daarop +lichtte hij met de hand het vliesachtig bekleedsel op. dat het +dier omhulde. Daar zag ik tusschen de plooien van het vleesch +een vrije parel, zoo groot als een kokosnoot. Haar ronde vorm, +volmaakte zuiverheid en schoone glans maakten die parel tot een +zeldzame kostbaarheid van onschatbare waarde. Door nieuwsgierigheid +geprikkeld, stak ik de hand uit om haar te grijpen, te betasten, te +wegen! Maar de kapitein hield mij tegen, schudde met het hoofd ten +teeken van afkeuring en trok den dolk snel tusschen de schelpen uit, +die zich onmiddellijk besloten. + +Toen begreep ik wat het plan van den kapitein was. Door die parel in +de oester te laten, gaf hij haar de gelegenheid om te groeien. Elk +jaar werd ze grooter door de afscheiding van het dier, dat er telkens +nieuwe lagen omheen legde. De kapitein kende alleen de grot, waar +deze bewonderenswaardige "vrucht" der natuur rijpte; hij kweekte die +om zoo te zeggen aan, om haar eens in zijn kostbare verzameling op +te nemen. Misschien had hij op voorbeeld van Chineezen en Indiers +die parel doen voortbrengen, door een stukje glas of metaal in de +oester te leggen, dat daar langzamerhand met parelmoerlagen overtogen +was. In allen gevalle, als ik deze parel vergeleek met de mij bekende, +dan moest ik hare waarde op minstens vijf millioen gulden stellen. Het +was een prachtige zeldzaamheid, doch geen voorwerp van weelde; want +welke vrouwelijke ooren hadden haar ooit kunnen dragen? + +Ons bezoek aan dit kostbaar voorwerp was geeindigd. De kapitein verliet +de grot en wij beklommen de oesterbank weer te midden van het heldere +water, dat door het werk der duikers nog niet troebel werd gemaakt. + +Wij liepen elk afzonderlijk, als ware slenteraars, daar ieder staan +bleef of vooruitging, naarmate hij het in zijn hoofd kreeg. Wat +mij aanging, ik koesterde geen vrees meer voor de gevaren, die mijn +verbeelding zoo bespottelijk overdreven had. De bodem naderde merkbaar +het vlak der zee, en weldra stonden wij in zulk ondiep water, dat +mijn hoofd er boven uitstak. Koenraad kwam naar mij toe, en zijn helm +tegen den mijnen aandrukkende, groette hij mij vriendelijk met zijn +oogen. Deze hoogte was echter maar enkele vademen breed, en weldra +waren wij weer geheel in "ons element" verdwenen. Ik geloof wel dat +ik het nu zoo noemen mag. + +Tien minuten daarna hield de kapitein plotseling stil. Ik dacht dat +hij staan bleef om terug te keeren, doch dit was niet het geval, en +met een beweging van de hand beval hij ons naast hem in een holte neer +te hurken; hij wees naar een punt in het water en ik keek oplettend +toe. Op vijf meter afstand verscheen een schaduw, die tot op den +grond daalde. De verontrustende gedachte aan de haaien schoot mij +weer te binnen, doch ik bedroog mij, ditmaal althans hadden wij met +dit zeemonster nog niet te doen. + +Het was een man, een Hindoe, een donkerkleurige visscher, zonder +twijfel een arme duivel, die voordat de tijd nog daar was reeds iets +zocht te verdienen. Ik zag de kiel van zijn boot eenige voeten boven +zijn hoofd. Herhaaldelijk dook hij en kwam hij weer boven. Een steen, +in den vorm van een suikerbrood, dien hij tusschen zijn voeten geklemd +hield, was met een touw aan zijn boot bevestigd en diende hem om +spoediger op den bodem te komen; dit was zijn eenig werktuig. Toen hij +vijf meter diep op den bodem was afgedaald, wierp hij zich op de knieen +en vulde een zak met oesters, die hij op goed geluk losrukte: dan ging +hij weer naar boven, ledigde den zak, trok den steen naar zich toe, +en begon zijn werk opnieuw, dat telkens slechts dertig seconden duurde. + +De duiker zag ons niet; de schaduw der rots verborg ons voor zijn +oog; en bovendien, hoe zou de arme Hindoe ooit gedroomd hebben dat +menschen, zooals hij, daar onder het water in zijn nabijheid stonden, +al zijn bewegingen bespiedden, en geen enkele bijzonderheid van zijn +visscherij onopgemerkt lieten? + +Verscheidene malen daalde en steeg hij; hij bracht telkens niet meer +dan een dozijn oesters naar boven, want hij moest ze met geweld +losscheuren van de rotsbedding, waarop ze met hun sterk weefsel +vastzaten. En hoevele van die oesters, waarvoor hij zijn leven waagde, +waren nog zonder parels! + +Ik beschouwde hem met bijzondere aandacht. Hij werkte geregeld +voort en gedurende een half uur scheen hem geen enkel gevaar +te bedreigen. Ik raakte dus reeds gewoon aan het schouwspel dier +belangwekkende visscherij, toen ik den Hindoe, op het oogenblik, dat +hij weer op den grond neerknielde, eensklaps hevig zag schrikken, +opstaan en een sprong doen om weer naar boven te komen. Ik begreep +zijn ontsteltenis. Een reusachtige schaduw vertoonde zich boven den +ongelukkigen duiker; het was een groote haai, die met vurig oog en +geopende kaken dwars op hem aankwam. + +Ik was stom van ontzetting en niet in staat mij te bewegen. Het +verslindende dier snelde op den Hindoe toe; deze sprong op zijde en +vermeed daardoor wel den beet van het dier, maar geenszins een slag +met den staart, want hij kreeg een klap tegen de borst en viel op den +grond neer. Dit tooneel duurde nauwelijks eenige seconden. De haai +kwam terug, en zich op den rug wentelend, maakte hij zich gereed om +zijn slachtoffer in tweeen te bijten, toen ik den kapitein, die naast +mij zat, plotseling voelde opstaan. Met den dolk in de hand trad hij +recht op het monster toe en maakte zich gereed om het te bestrijden. + +Op het oogenblik dat de haai den ongelukkigen visscher wilde aanvatten, +zag hij zijn nieuwen vijand, en zich weer op den buik wentelend, +zwom hij ijlings naar dezen toe. + +Nog zie ik de houding van kapitein Nemo; een weinig ineengebogen, +wachtte hij met bewonderenswaardige koelbloedigheid het vreeselijk +dier af, en toen het zich op hem wilde werpen, sprong de kapitein +verbazend vlug op zijde, vermeed den schok en stak het beest zijn dolk +in den buik. Dit was slechts een begin, want nu ving een ontzettende +strijd aan. + +De haai brulde om zoo te zeggen; het bloed stroomde uit zijn wond, +het zeewater werd rood gekleurd, zoodat ik door het ondoorschijnende +der vloeistof bijna niets meer zag. Eindelijk bemerkte ik in een helder +oogenblik den stoutmoedigen kapitein weer, die zich aan een der vinnen +van het dier had vastgeklampt, den buik van het monster met dolksteken +als doorploegde, en hem toch den beslissenden stoot niet in het hart +kon geven. De haai bracht het water door zijn woedende stuiptrekkingen +in hevige beweging, zoodat ik verscheiden malen op het punt stond mijn +evenwicht te verliezen. Ik had den kapitein te hulp willen snellen, +doch van afgrijzen als aan den grond genageld, stond ik bewegingloos. + +Ik keek met verwilderd oog; ik zag den strijd van vorm veranderen: +de kapitein werd door het groote gewicht dat op hem drukte, tegen +den grond geworpen; toen openden zich de kaken van het dier op +huiveringwekkende wijze, en het zou met den kapitein gedaan geweest +zijn, als Ned Land niet zoo snel als de gedachte den haai met de punt +van zijn vreeselijken harpoen had getroffen. Het water werd geheel +door bloed gekleurd, en door den haai met onbeschrijfelijke woede in +beweging gebracht. Ned Land had zijn doel niet gemist; het waren de +laatste stuiptrekkingen van het monster, dat in het hart getroffen, +zulke vreeselijke bewegingen maakte, dat Koenraad er door tegen den +grond werd geworpen. + +Ned Land richtte ondertusschen den kapitein op, die gelukkig zonder +eenige wond opstond, recht naar den Hindoe ging, het touw doorsneed, +waarmede deze aan den steen gebonden was, hem in zijn armen nam en +hem met een krachtigcn stoot naar de oppervlakte duwde. + +Wij volgden hem alle drie, en eenige oogenblikken daarna kwamen wij, +wonderbaarlijk gered, bij de boot van den visscher. De tweede zorg +van den kapitein was, om den ongelukkige weer in het leven te roepen; +ik wist niet of hij daarin slagen zou; ik hoopte het wel, want de +arme duivel had niet lang onder water gelegen; maar de slag met den +staart van het monster kon hem gedood hebben. + +Gelukkig zag ik den drenkeling door het krachtig wrijven van den +kapitein en Koenraad langzamerhand het bewustzijn herkrijgen; hij +opende de oogen weder. Hoe groot moeten zijn verbazing en zijn schrik +niet geweest zijn, toen hij vier groote koperen hoofden over zich +heen gebukt zag! En bovenal, wat moest hij wel denken, toen kapitein +Nemo, een zakje met parels te voorschijn halend, hem dit in de hand +drukte? Deze schitterende aalmoes van den waterman werd door den armen +Singalees bevend aangenomen. Zijn verwilderde oogen duidden bovendien +genoegzaam aan, dat hij niet wist aan welke bovenmenschelijke wezens +hij het leven en fortuin tegelijk te danken had. + +Op een teeken van den kapitein gingen wij weer naar de oesterbanken, +en den reeds afgelegden weg nogmaals volgende, kwamen wij na een half +uur gaans bij het anker, waaraan de sloep van den Nautilus vastlag. + +Toen wij aan boord waren, ontdeden wij ons met behulp der matrozen +van de zware koperen helmen. Het eerste woord van den kapitein was +voor den Amerikaan. + +"Ik dank u, Ned Land," zei hij. + +"Het is een wederdienst, kapitein," antwoordde deze, "ik was nog bij +u in schuld." + +Een glimlach speelde om de bleeke lippen des kapiteins, en dit was +alles. "Naar den Nautilus!" beval hij kortaf. + +De sloep vloog over de baren; eenige minuten later ontmoetten wij +het lichaam van den dooden haai. + +Aan de zwarte kleur van het uiteinden der vinnen herkende ik er een van +de vreeselijkste soort uit den Indischen Archipel. Het dier was ruim +8 meter lang; de bek besloeg een derde deel van het lichaam. Het beest +was nog jong, zooals men aan de zes rijen tanden zien kon, die in den +vorm van gelijkbeenige driehoeken in de bovenkaak zaten. Koenraad +bekeek het beest met een wetenschappelijke belangstelling, en +ik ben er zeker van dat hij het reeds bij een bijzondere klasse +indeelde. Terwijl ik dat levenlooze lichaam beschouwde, verscheen +er plotseling een dozijn van die vraatzuchtige dieren om onze sloep; +maar zonder zich om ons te bekommeren, wierpen zij zich op het kreng +en betwistten er elkander de brokken van. + +Om half negen waren wij weder op den Nautilus; daar overdacht ik +de bijzonderheden van onzen tocht naar de oesterbank van Manaar; +twee opmerkingen kwamen mij als vanzelf voor den geest; ik dacht +vooreerst aan de onvergelijkelijke stoutmoedigheid van kapitein Nemo, +en ten anderen aan zijn opoffering voor een menschelijk wezen, een +der schepsels, wier geslacht hij, door altijd op zee te blijven, +vermeed. Hoe het ook zij, die vreemdsoortige man was er nog niet in +geslaagd zijn hart geheel te verstalen. Toen ik hem die opmerking +maakte, antwoordde hij mij met eenigszins bewogen stem: + +"Die Singalees, mijnheer de professor, is een bewoner van het land +der verdrukten, ik behoor en zal tot mijn laatsten ademtocht tot dat +land behooren." + + +HOOFDSTUK XXVIII + +De Roode Zee. + +In den loop van 29 Januari verdween het eiland Ceylon aan den +gezichteinder, en de Nautilus gleed met een vaart van twintig kilometer +door dien doolhof van kanalen, die de Maladiven van de Laccadiven +scheiden. Hij liep onmiddellijk langs het eiland Kittan, dat door +koralen gevormd, door Vasco de Gama in 1499 ontdekt werd, en een van +de negentien voornaamste eilanden is van den Laccadiven-archipel, +welke tusschen 10 deg. en 14 deg. 30' N.B. en 69 deg. en 50 deg. 72' O.L. ligt. + +Wij hadden toen 16220 kilometer afgelegd, sedert wij de Japansche +zee verlaten hadden. + +Den volgenden dag, 30 Januari, kwam de Nautilus weer boven, doch wij +hadden geen land in het gezicht; de richting was N.N.W. en wij naderden +de zee van Osman, tusschen Arabie en Voor-Indie, waarin de Perzische +golf hare monding heeft. Wij voeren in een zee zonder ingang. Waar +bracht ons kapitein Nemo toch heen? Ik zou het niet hebben kunnen +zeggen; Ned Land was daarover zeer ontevreden, toen hij er mij dien +dag naar vroeg. + +"Wij gaan daarheen waar de luimen van den kapitein ons voeren willen, +Ned," zei ik. + +"Die luimen kunnen ons niet ver brengen," antwoordde de Amerikaan. "De +Perzische golf heeft geen uitgang, en als wij er binnenvaren; zullen +wij spoedig langs dienzelfden weg moeten terugkeeren." + +"Welnu, wij zullen dan terugkeeren, Ned, en als de Nautilus daarna +de Roode zee bezoekt, bestaat de straat van Bab-el-Mandeb toch nog +altijd om ons door te laten." + +"Ik zal u wel niet behoeven te zeggen, mijnheer," antwoordde Ned Land, +"dat de Roode zee even goed is afgesloten als de Perzische golf, +omdat het Kanaal van Suez nog niet is doorgegraven; en al ware dit het +geval, dan zou dit geheimzinnig vaartuig zich toch niet in dat door +sluizen afgesloten water wagen. De Roode zee is dus ook de weg niet, +langs welken wij Europa zullen bereiken." + +"Ik heb ook niet gezegd, dat wij naar Europa gaan." + +"Wat veronderstelt gij dan?" + +"Ik veronderstel, dat de Nautilus, na de merkwaardige zee tusschen +Arabie en Egypte bezocht te hebben, naar den Indischen Oceaan terug +zal keeren, hetzij door het kanaal van Mozambique, hetzij langs de +Maskarenen, om zich van daar naar de Kaap de Goede Hoop te richten." + +"En als wij daar zijn?" vroeg Ned Land met bijzonderen nadruk. + +"Welnu, dan zullen wij den Atlantischen Oceaan bezoeken, dien wij +nog niet kennen. Maar zeg eens, vriend Ned, verveelt u dan die +onderzeesche reis? Hebt gij dan reeds overgenoeg van het steeds +afwisselend schouwspel der onderzeesche wonderen? Wat mij aangaat, +ik zal met groote spijt een reis zien eindigen, waartoe zoo weinig +menschen in de gelegenheid zijn geweest." + +"Maar weet gij wel, mijnheer Aronnax," vroeg de Amerikaan, "dat wij +nu haast drie maanden op dien Nautilus gevangen zitten." + +"Neen, Ned, dat weet ik niet, ik wil het niet weten, en ik tel niet +eens de dagen of de uren." + +"En wat zal het einde zijn?" + +"Dat zullen wij mettertijd zien. Bovendien kunnen wij er niets aan +doen, en wij verpraten daarover onnut onzen tijd. Als je mij kwaamt +zeggen, Ned: 'er bestaat kans om te ontsnappen,' dan zou ik er eens +met je over praten; maar zoover is het nog niet, en om ronduit te +spreken, geloof ik ook niet dat de kapitein zich ooit in de Europeesche +zeeen waagt." + +Door dit korte gesprek zal men gewaar worden dat ik dweepte met den +Nautilus en als het ware met den kapitein vereenzelvigd was. Wat Ned +Land aanging, hij eindigde het gesprek met als tot zich zelven te +zeggen: "dat is alles goed en wel, maar volgens mijn meening bestaat +er geen genoegen met dwang." + +Gedurende vier dagen, dus tot 3 Februari, doorkliefde de Nautilus de +zee van Oman met verschillende snelheid en op onderscheiden diepte. Het +vaartuig ging onzeker voorwaarts, alsof men aarzelde welken weg te +kiezen, maar het kwam nimmer over den kreeftskeerkring uit. + +Toen wij die zee verlieten, hadden wij een oogenblik Mascate, de +belangrijkste stad van Oman, in het gezicht. Ik bewonderde het vreemde +uiterlijk dier plaats, te midden van de haar omringende zwarte rotsen, +waartegen de witte forten en huizen zoo helder afsteken. Ik zag den +ronden koepel der moskeeen, de bevallige punten der minarets, en de +met frisch groen bedekte terrassen, maar het was slechts voorbijgaand, +want de Nautilus schoot weldra weer onder de golven voorwaarts. Toen +volgden wij op een afstand van zes kilometer de bochtige kusten van +Mahrah en Hadhrahmout in het zuiden van Arabie, met hare bergen, +waarop zich hier en daar eenige bouwvallen vertoonden. Den 5den +Februari kwamen wij de golf van Aden binnen, die er uitziet als een +trechter, dien men in den hals eener flesch heeft gestoken; die flesch +is de roode zee, en de hals is Bab-el-Mandeb, waardoor het water uit +de Indische zee in de Roode getapt wordt. + +Den volgenden dag dreef de Nautilus in het gezicht van Aden, dat op +een klein schiereiland ligt, een soort van ontoegankelijk Gibraltar, +waar de Engelschen forten hebben gebouwd nadat zij het in 1839 bezet +hadden. Ik zag de achthoekige minarets der stad, die volgens den +geschiedschrijver Edrisi vroeger de rijkste en meest handeldrijvende +stapelplaats der geheele kust was. + +Ik meende wel dat kapitein Nemo nu zou terugkeeren, doch ik bedroog +mij en tot mijn groote verbazing deed hij dit niet. Den 7den Februari +kwamen wij in de straat van Bab-el-Mandeb, dat in het Arabisch +beteekent "Tranenpoort." Zij is twintig kilometer breed en twee en +vijftig lang; de Nautilus liep met volle vaart in minder dan een +uur er door, doch ik zag niets, zelfs niet het eiland Perim, dat de +Engelsche regeering heeft doen bezetten, om daardoor de stelling van +Aden te versterken. Er kwamen voortdurend te veel stoombooten der +Engelsche of Fransche maildiensten door deze nauwe zeestraat dan dat +de Nautilus er zich kon vertoonen; daarom bleef zij wijselijk onder +water. Eindelijk waren wij des middags in de Roode zee. + +De Roode zee, de beroemde golf der bijbelsche overlevering, die +nooit door regen verfrischt wordt, waarin geen enkele stroom zijn +water uitstort, die door gestadige uitdamping onophoudelijk water +verliest, zoodat zonder toevoer uit de Indische zee de hoogte +jaarlijks anderhalven meter verminderen zou! Zonderlinge golf dus, +die wanneer zij als een meer geheel door het land ingesloten was, +misschien volkomen zou uitdrogen; zij verschilt in dit opzicht dus +geheel van de naburige Kaspische en Doode zeeen, wier peil slechts +zooveel door verdamping verlaagt, als de massa water bedraagt, die +er door de rivieren wederom wordt ingebracht. + +De Roode Zee heeft een lengte van 2600 kilometer, en is gemiddeld +240 kilometer breed. In den tijd van de Ptolemaeen en der Romeinsche +keizers was zij de groote slagader van den wereldhandel, en de +doorgraving der landlengte van Suez heeft haar de belangrijkheid van +vroeger eeuwen geheel teruggegeven. + +Ik wilde niet eens trachten te begrijpen, waarom de kapitein besloot +ons in deze golf te brengen, maar zonder voorbehoud keurde ik het goed +dat de Nautilus er binnen voer. Wij vorderden met geringe snelheid, +en dreven dan eens aan de oppervlakte, dan weer onder water, als wij +eenig schip moesten vermijden; zoodat ik gelegenheid had de oppervlakte +en den bodem van deze merkwaardige zee beide te beschouwen. + +Den 8sten Februari kregen wij bij het aanbreken van den dag Mekka in +het gezicht; de stad ligt thans in puin, de muren zouden bij een enkel +kanonschot instorten, en worden ter nauwernood door eenige dadelboomen +beschaduwd. Het was eertijds een belangrijke stad met zes openbare +marktpleinen, zevenentwintig moskeeen en de muren, die door veertien +forten beschermd werden, hadden een omtrek van drie kilometer. + +Daarop naderde de Nautilus de Afrikaansche kust, waar de diepte der +zee veel grooter is. Daar konden wij in het kristalhelder water door de +ruiten van den salon die prachtige struiken van schitterende koralen, +en de uitgestrekte rotswanden beschouwen, waarop een heerlijk schoon +tapijt van zeewier en andere zeeplanten was uitgespreid. Welk een +onbeschrijfelijk schouwspel, en welk een verscheidenheid van vormen en +kleuren langs die klippen en vulkanische eilandjes, die de Lybische +kust omzoomen! Doch die flora verscheen in al hare schoonheid langs +de oostkust, waar de Nautilus weldra heenging; het was op de kust van +Tehema; want toen zagen wij die verscheidenheid van planten niet alleen +onder het vlak der zee, maar zij slingerden zich zelfs tot op tien +voet hoogte ook daar boven in elkander; de laatsten waren grilliger +van vorm, doch minder kleurig dan de eersten, omdat de voedingkracht +van het water de frischheid der kleuren waarschijnlijk meer bevorderde. + +Hoeveel aangename uren bracht ik voor de ramen van den salon +door! Hoeveel nieuwe voorwerpen uit de onderzeesche dieren- en +plantenwereld bewonderde ik niet in den schijn van ons electrisch +licht! Paddenstoelvormige sponzen, leigrijze kliprozen, onder anderen +de thalassiantus aster (bloeiende zeeasters), kriskoralen als fluiten, +slechts wachtende op den adem van Pan, schulpen die men elders niet +aantreft, uitloopende in korte spiralen en vastzittende in holligheden +van sterkoralen, en eindelijk bij duizenden de gewone spons die ik +nog niet had opgemerkt. + +De spons is geen plantaardig voorwerp, zooals nog door sommige +natuuronderzoekers beweerd wordt, maar een dier, dat echter op den +allerlaagsten trap van dierlijk leven en nog beneden de koralen +staat. Dat het een dier is, lijdt geen twijfel; zelfs moet men zich +losmaken van de meening der ouden, die de sponsen beschouwden als +plantdieren, voorwerpen tusschen de planten- en de dierenwereld +staande. Ik moet echter aanmerken, dat de natuuronderzoekers het +niet eens zijn over de plaats, die aan de sponsen moet worden +toegekend. Sommigen rekenen ze tot de poliepen, anderen, waaronder +Milne Edwards, willen ze geheel afzonderlijk geplaatst hebben. + +De sponsachtige lichamen tellen omtrent driehonderd soorten; zij +worden in zeer vele zeeen aangetroffen; zelfs ook in enkele stroomen, +en heeten dan riviersponsen. Maar het meest vindt men ze in de +Middellandsche Zee, in den Griekschen Archipel, langs de Syrische +Kust en in de Roode Zee. Daar vindt men dan ook die fijne, zachte +sponsen, die wel eens met anderhalf honderd frank betaald werden, +de geelachtige Syrische, de harde Barbarijsche en andere, Maar daar +ik geen hoop kon voeden om deze plantdieren in de nabijheid van een +der Levant-steden--van welke ons de landengte van Suez scheidde--in +oogenschouw te kunnen nemen, vergenoegde ik mij er in de Roode Zee +kennis mee te maken. + +Ik riep dus Koenraad bij mij, terwijl de Nautilus, ter diepte van +acht tot negen meter, zachtjes langs de fraaie rotsen der oostelijke +kust gleed. + +Daar groeiden allerlei sponsen, gestengelde, gebladerde, bolvormige, +gevingerde. Zij beantwoordden juist aan de bijnamen; korfjes, bekers, +spinrokken, elandhorens, leeuwenpooten, pauwstaarten, Neptunus +handschoenen, die de visschers, dichterlijker van uitdrukking dan de +mannen der wetenschap, er aan gegeven hebben. Uit haar vezelachtig +weefsel, dat met een half-vloeibare geleiachtige zelfstandigheid bedekt +is, schoten onophoudelijk kleine waterstralen, door een samentrekkende +kracht uitgespoten, nadat dit water eerst leven had gewekt in iedere +holligheid. Deze zelfstandigheid verdween na den dood van de poliep +en gaf, vergezeld met het afgeven van ammoniak, een afschuwelijken +stank. Er blijft dan niets over dan de hoornachtige vezelstof, +waaruit de gewone rotsachtige sponsen bestaan, die naar gelang +van zachtheid en andere dergelijke eigenschappen, tot verschillend +huiselijk gebruik dienen. + +Deze poliepaardige plantdieren zaten aan rotsen, aan schulpen van +weekdieren en zelfs aan de waterplanten. Zij vulden zelfs de kleinste +spleten; sommigen spreidden zich uit, anderen richtten zich overeind +of hingen als koraalvormige uitwassen nederwaarts. Ik vertelde aan +Koenraad, dat die sponsen op tweeerlei wijze gevischt worden, met een +dreg of met de hand. Deze laatste handelwijze, waarvoor duikers noodig +zijn, is de verkieslijkste, want als men het weefsel weet te sparen, +zijn de sponsen er des te meer om waard. + +De andere plantdieren, die naast de sponsachtige leefden, bestonden +voornamelijk in zeer fraaie soorten van zeekwallen; onder de weekdieren +merkte ik onderscheidene soorten van calmars of blakvisschen op, die +volgens d'Orbigny aan de Roode Zee bepaald eigen zijn, gelijk ook +onder de kruipende dieren de schilpadden, die den bijnaam Virgala +hebben en tot de soorten behooren, die een gezochte, voedzame en +smakelijke spijze opleveren. + +Visschen waren er zeer talrijk; sommige soorten zeer merkwaardig. Die, +welke door den Nautilus met haak en lijn werden gevangen, bijv. de rog, +waaronder de gemarmerde, met blauwachtige vlekken en dubbel getanden +staart, die met zilverkleurigen rug, die met een punt-staart en +vinnen ter grootte van een paar meter, de tandelooze, de haaiachtige +en kraakbeenachtige, tot de familie der roggen behoorende; voorts +koffervisschen (osiraciou), waaronder de drommedaris met een bultvormig +uitwas; uitloopende in een omgebogen stekel van anderhalven voet +lengte; ook nog palingen met zilverkleurigen staart, blauwachtigen rug +en bruine borstvinnen met grijs omboord; lipvisschen en een menigte +andere zeedieren. + +Den 9den Februari dreef de Nautilus in het breedste gedeelte der Roode +zee, dat tusschen Suakin op de west- en Ghunfuda op de oostkust, +ter breedte van 190 kilometer gevonden wordt. Nadat de zonshoogte +genomen was, kwam de kapitein op het plat, waar ik mij op dat oogenblik +bevond. Ik besloot bij mij zelven hem niet weer naar beneden te laten +gaan, voordat ik iets meer van zijn verdere plannen wist. Toen hij mij +zag, kwam hij naar mij toe, bood mij een sigaar aan en zei: "Welnu, +mijnheer de professor, hoe vindt gij de Roode zee? Hebt gij de wonderen +goed bekeken die zij bevat, de visschen en zooephyten, de sponsenbedden +en koraalbosschen? Hebt gij de steden op de kust kunnen zien?" + +"Ja, kapitein," antwoordde ik, "en de Nautilus heeft die studie +wonderwel bevorderd: het is een verstandig schip." + +"Zeker, mijnheer, verstandig, stoutmoedig en onkwetsbaar; het is niet +bevreesd voor de vreeselijke stormen, stroomen of klippen dezer zee."' + +"Deze zee wordt inderdaad als een van de onstuimigste opgegeven, +en indien ik mij niet bedrieg, dan stond zij in de oudheid in den +slechtsten reuk." + +"Afschuwelijk, mijnheer Aronnax; de Grieksche en Latijnsche +geschiedschrijvers spreken niet in haar voordeel, en Strabo zegt, +dat zij vooral zeer onstuimig is in den tijd van de zomerwinden en +van de regens. De Arabische schrijver Edrisi verhaalt, dat tal van +groote schepen op de zandbanken te gronde gingen, en dat niemand het +waagde er 's nachts te varen. Het is, zooals hij zegt, een zee, waar +de vreeselijkste orkanen heersenen, vol onherbergzame eilanden, en die +noch in de diepte, noch op hare oppervlakte iets goeds oplevert. Zoo +is toch de door Arrianus, Agatharchides en Artimidorus uitgedrukte +meening. + +"Men ziet het wel," antwoordde ik, "dat de geschiedschrijvers niet +aan boord van den Nautilus geweest zijn." + +"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein lachend, "en in dat opzicht +zijn de nieuwere schrijvers niet veel verder dan de oude. Er zijn +eeuwen noodig geweest om de kracht van den stroom na te gaan; wie +weet of men over honderd jaar wel een tweeden Nautilus zien zal! De +wetenschap vordert slechts langzaam, mijnheer Aronnax." + +"Zeker," antwoordde ik, "gij zijt met uw vaartuig een eeuw vooruit, +misschien wel meer dan een. Hoe ongelukkig, dat zulk een uitvinding +met den uitvinder moet te gronde gaan!" + +De kapitein gaf geen antwoord; na eenige minuten zwijgens hernam hij; +"Gij spraakt van de meening der oude geschiedschrijvers over de +gevaren, waarmee de vaart over de Roode zee vergezeld gaat?" + +"Ja," antwoordde ik, "maar was hun vrees niet overdreven?" + +"Ja en neen, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, die de Roode +zee nauwkeurig scheen te kennen. "Wat nu niet meer gevaarlijk is +voor nieuwere goed gebouwde schepen, die zich door stoomkracht naar +willekeur kunnen bewegen, was het wel voor alle soort van vaartuigen +der ouden. Stel u die zeevaarders der oudheid voor in hun schuiten, +wier planken met palmvezels aan elkander genaaid, met gesmolten +hars gebreeuwd, en met zeehondenvet besmeerd waren. Zij hadden geen +instrumenten om hun richting waar te nemen, en zij voeren maar op +de gis, te midden van hun geheel onbekende stroomen. Onder zulke +omstandigheden moesten schipbreuken dikwijls voorkomen; maar in onzen +tijd hebben de stoombooten, die tusschen Suez en Indie dienst doen, +niets meer van de stormen in deze zee te vreezen. Gezagvoerders en +reizigers brengen voor hun vertrek geen zoenoffers meer, en als zij +terugkomen, gaan zij niet meer met kransen en linten getooid, den goden +in den eersten den besten tempel danken voor hun behouden aankomst." + +"Ik stem dit toe, want de stoom schijnt de dankbaarheid in het hart +der zeelieden te hebben uitgedoofd. Maar kapitein, daar gij deze zee +bijzonder schijnt bestudeerd te hebben, zult gij mij misschien wel +kunnen zeggen hoe haar naam ontstaan is?" + +"Hiervoor zijn verschillende uitleggingen, mijnheer. Wilt gij de +meening van een kronijkschrijver uit de 14de eeuw weten?" + +"Gaarne." + +"Die phantast beweert, dat die naam er aan gegeven werd na den +doortocht der Israelieten, toen de Egyptische Pharao was omgekomen in +de golven, welke zich op Mozes' bevel over hem sloten; 'ten teeken +van dit wonder,' zegt hij, 'werd de zee rood en vermiljoen, en men +noemt haar sedert dien tijd niet anders dan de Roode zee.'" + +"Dat is een dichterlijke verklaring, kapitein, maar daar ben ik niet +mee tevreden. Ik vraag u dus hoe gij zelf er over denkt?" + +"Ik geloof, mijnheer Aronnax, dat men in die benaming de vertaling +zien moet van het Hebreeuwsche woord 'Edom' en als de ouden haar dien +naam gaven, was het om de bijzondere kleur van het water." + +"Tot nog toe heb ik echter enkel helder water, zonder eenige bijzondere +kleur gezien." + +"Zonder twijfel; maar als gij verder de zee inkomt, zult gij die +zonderlinge tint opmerken. Ik herinner mij de golf van Suez bij Tor +geheel roodgekleurd te hebben gezien, even alsof het een meer met +bloed was." + +"En schrijft gij die kleur aan mikroskopisch fijn zeewier toe?" + +"Ja, het is een purperkleurige slijmachtige stof, voortgebracht +door kleine plantjes, waarvan er 40.000 noodig zijn om een kubieken +millimeter te vullen. Misschien zult gij er wel zien, als wij bij +Tor komen." + +"Het is dus de eerste maal niet, kapitein, dat gij met den Nautilus +in de Roode zee komt?" + +"Neen, mijnheer." + +"Omdat gij straks gesproken hebt van den doortocht der Israelieten +en de vernietiging van het Egyptische leger, wilde ik van u wel eens +weten of gij onder water de sporen van dit groot geschiedkundig feit +ook herkend heb?" + +"Neen, mijnheer de professor, en dit om een goede reden." + +"Welke?" + +"Omdat de plaats, waar Mozes met zijn volk is doorgetrokken, zoo +verzand is, dat de kameelen er ter nauwernood tot aan de knieen door +het water gaan. Gij begrijpt, dat mijn Nautilus er dus geen vaarwater +vinden kan." + +"En die plaats?" vroeg ik. + +"Die plaats is een weinig boven Suez gelegen, in den zeearm, die +vroeger een diepen inham vormde, toen de Roode zee zich nog tot aan +de Bittermeren uitstrekte. Of die doortocht een wonder is geweest +of niet, zeker is het dat de Israelieten daar doorgetrokken zijn om +het Heilige land te bereiken, en dat het leger van den Egyptischen +koning juist op die plek is omgekomen. Ik geloof dus, dat, als men +in dat zand ging graven, men een groote menigte Egyptische wapenen +en werktuigen zou vinden." + +"Dat is duidelijk," antwoordde ik, "en het is voor de oudheid-kenners +te hopen, dat men vroeg of laat die opgravingen zal beginnen, +wanneer na de doorgraving der landengte van Suez hier nieuwe steden +zullen verrijzen. Voor vaartuigen als de Nautilus is het een zeer +ondoelmatig kanaal!" + +"Zeker, maar nuttig voor de geheele wereld; de ouden hadden het +wel begrepen, dat het in het belang van hun handel zou zijn om de +Roode en Middellandsche Zeeen met elkander te verbinden; doch zij +dachten er niet aan een regelrecht kanaal te graven en zij gebruikten +daarvoor gedeeltelijk den Nijl. Waarschijnlijk werd met het kanaal, +dat deze rivier met de Roode zee verbindt, een aanvang gemaakt onder +Sesostris, ten minste als men de overlevering gelooven mag. Zeker is +het dat in 615 v. Chr. Necho een kanaal begon te graven, dat door +het oostelijkste deel van Egypte gaande, met Nijlwater zou gevoed +worden. Men kon dit kanaal in vier dagen opvaren, en het was zoo breed, +dat twee roeischepen elkander gemakkelijk konden voorbijkomen. Het werd +door Darius Hystaspes voortgezet en waarschijnlijk onder Ptolemaeus +II voltooid. Strabo zag het gebruiken, maar de zwakke helling tusschen +het punt van aanvang bij Bubastis en de Roode zee, maakte het slechts +gedurende eenige maanden van het jaar bevaarbaar. Dit kanaal diende +tot op den tijd van de Antonijnen voor den handel; verlaten, verzand +en later hersteld op last van kalif Omar, werd het in 761 of 762 +door kalif Ahnansor onbevaarbaar gemaakt, omdat hij wilde beletten, +dat men levensmiddelen zou brengen naar Mohammed Ben Abdullah, die +tegen hem in opstand was. Gedurende den tocht naar Egypte vond uw +generaal Bonaparte de sporen dezer werken in de woestijn van Suez, +en door den vloed overvallen, was hij bijna omgekomen, voordat hij +Hadjaroth had kunnen bereiken, waar Mozes 3500 jaren voor hem zijn +legerkamp had opgeslagen." + +"Welnu, kapitein, wat de ouden niet hebben durven ondernemen, de +verbinding tusschen de beide zeeen, waardoor de weg van Marseille naar +Indie 9000 kilometer korter zal worden, dat heeft de Lesseps gedaan +en binnen kort zal hij Afrika tot een groot eiland gemaakt hebben." + +"Ja, mijnheer Aronnax, gij hebt reden om op uw landgenoot fier te +zijn. Hij is een man die eene natie meer tot eer verstrekt dan de +grootste veldheeren. Hij had, evenals vele anderen, met moeielijkheden +en tegenstand te kampen, maar hij heeft gezegevierd, want hij bezat +een vasten wil. Het is treurig als men bedenkt dat dit werk, dat door +alle natien te zamen had moeten ondernomen worden, en dat voldoende +zou geweest zijn om de regeering van een vorst beroemd te maken, +slechts gelukt is door de geestkracht van een enkel man; eere zij +dus aan de Lesseps!" + +"Ja, eere aan dien grooten burger," antwoordde ik, verwonderd over +den toon waarop kapitein Nemo gesproken had. + +"Ongelukkig," hernam hij, "kan ik u niet door het Kanaal van Suez +brengen; maar gij kunt overmorgen de lange havenhoofden van Port-Said +zien, als wij in de Middellandsche zee zijn." + +"In de Middellandsche zee?" + +"Ja, mijnheer; verwondert u dat?" + +"Het verwondert mij dat wij er overmorgen reeds zullen zijn." + +"Zoo?" + +"Ja, kapitein, hoewel ik mij eigenlijk over niets meer verwonderen +moest sedert ik bij u aan boord ben." + +"Maar waarom verwondert het u?" + +"Over de ijzingwekkende snelheid, waarmede de Nautilus om Afrika zal +moeten varen, om overmorgen in de Middellandsche zee te zijn!" + +"En wie zegt u dat wij om Afrika heengaan, mijnheer de professor? + +"Wie spreekt er van om langs de Kaap de Goede Hoop te varen?" + +"Althans als de Nautilus niet over land of over de landengte +heengaat...." + +"Of er onder door, mijnheer Aronnax. + +"Er onder door?" + +"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein bedaard. "Sedert lang heeft de +natuur onder de landengte gevormd, wat de menschen er boven op maken." + +"Hoe! bestaat er een doortocht?" + +"Ja een onderaardsche doorgang, waaraan ik den naam van Arabischen +tunnel gegeven heb. Deze begint even beneden Suez en eindigt in de +golf van Pelusium." + +"Maar de landengte bestaat enkel uit beweegbaar zand?" + +"Tot op zekere diepte; maar op vijftig meter vindt men reeds een +onwrikbaren rotsgrond." + +"En hebt gij dien doorgang bij toeval ontdekt?" vroeg ik hoe langer +zoo meer verbaasd. + +"Door toeval en redeneering, of eigenlijk nog meer door de laatste +dan door het eerste." + +"Ik luister, kapitein, doch kan het haast niet gelooven." + +"Och, mijnheer! 'zij hebben ooren en hooren niet,' zal ten allen +tijde waar blijven. Niet alleen bestaat die doorgang, doch ik ben +er verscheiden malen doorgegaan. Zonder dat zou ik mij nu niet in de +Roode zee gewaagd hebben." + +"Ben ik ook onbescheiden, als ik u vraag hoe gij dien tunnel ontdekt +hebt?" + +"Mijnheer," antwoordde mij de kapitein, "er kan geen geheim bestaan +tusschen menschen, die elkander niet meer verlaten moeten." + +Ik lette schijnbaar niet op dit gezegde en wachtte op het verhaal +van den kapitein. + +"Het is de redeneering van een natuuronderzoeker, mijnheer de +professor," zei hij, "die mij er toe gebracht heeft dezen doorgang +te ontdekken, welken ik alleen ken. Ik had opgemerkt dat er in de +Roode en Middellandsche Zeeen een zeker aantal van volkomen dezelfde +vischsoorten gevonden werd. Toen ik hiervan zeker was, vroeg ik mij +af of er geen gemeenschap tusschen de beide zeeen bestond. Zoo ja, +dan moest de onderaardsche stroom noodwendig van de Roode naar de +Middellandsche Zee gaan, omdat het peil der beide zeeen verschilt. Ik +ving dus een groot aantal visschen in den omtrek van Suez, deed hun een +koperen ringetje aan den staart, en wierp ze toen weer in zee. Eenige +maanden daarna ving ik aan de kust van Syrie eenige van die visschen +met zulk een ring. De gemeenschap tusschen de beide zeeen was dus +bewezen. Ik zocht haar met mijn Nautilus, ik ontdekte die, waagde +mij er in, en weldra, mijnheer de professor, zult ook gij door den +Arabischen. tunnel gevaren zijn." + + +HOOFDSTUK XXIX + +De Arabische Tunnel. + +Dienzelfden dag deelde ik aan Koenraad en Ned Land het gedeelte van +het gesprek mede, dat hun belang kon inboezemen. Toen ik hun vertelde +dat wij binnen twee dagen in de Middellandsche Zee zouden zijn, +klapte Koenraad in de handen, maar de Amerikaan trok de schouders op. + +"Een onderzeesche tunnel!" riep hij uit, "een gemeenschap tusschen +de beide zeeen! Wie heeft daar ooit van gehoord?" + +"Vriend Ned," zei Koenraad, "hadt gij ooit van den Nautilus hooren +spreken? Neen! En toch bestaat die. Trek dus niet zoo lichtvaardig +de schouders op, en twijfel niet aan de dingen, onder voorwendsel +dat gij er nooit van hebt hooren spreken." + +"Wij zullen wel eens zien!" antwoordde Ned Land, het hoofd +schuddende. "Maar ik zou niets liever dan aan dien doortocht gelooven; +de Hemel geve dat hij ons inderdaad in de Middellandsche Zee brenge!" + +Denzelfden avond dreef de Nautilus op 21 deg. 30' N.B. aan de oppervlakte +en naderde de Arabische kust. Ik zag Djeddah, de belangrijke +stapelplaats voor de Egyptische. Syrische, Turksche en Indische +waren; ik kon vrij duidelijk de gebouwen en de schepen langs de +kaden en op de reede onderscheiden. De zon, die vrij laag stond, +scheen vlak op de huizen der stad, en deed er de witheid des te meer +van uitkomen. Buiten de stad duidden eenige houten en rieten hutten +verblijf het der Bedouinen aan. + +Weldra verdween Djeddah uit het gezicht en de Nautilus dook weer +onder het water, dat op dat oogenblik eenigszins phosphoriseerde. + +Den volgenden dag, 10 Februari, verschenen verschillende schepen, +die eene andere richting als wij volgden. De Nautilus zette haar +tocht onder zee door, doch toen om twaalf uur, op het oogenblik dat +de zonshoogte moest genomen worden, de zee verlaten was, kwamen wij +weer boven. + +Ik ging met Ned Land en Koenraad op het plat zitten. De oostkust was +door den vochtigen mist nauwelijks zichtbaar. + +Op den rand der sloep geleund, spraken wij over koetjes en kalfjes, +toen Ned zijn hand uitstrekkende, zei: + +"Ziet gij daar niets, mijnheer?" + +"Neen, Ned," antwoordde ik, "maar gij weet wel dat ik uw oogen +niet heb." + +"Zie eens goed," hernam Ned, "daar aan stuurboord voor ons uit, +zoowat boven de lantaarn. Ziet gij daar geen voorwerp, dat zich +schijnt te bewegen?" + +"Waarlijk," zei ik, na nauwkeurig te hebben toegezien, "ik zie een +lang zwartachtig lichaam op het water drijven." + +"Een anderen Nautilus?" vroeg Koenraad. + +"Neen," antwoordde Ned, "maar als ik mij niet sterk vergis, is het +een zeedier." + +"Zijn er walvisschen in de Roode Zee?" vroeg Koenraad. + +"Ja, mijn jongen," antwoordde ik, "soms ontmoet men ze nog." + +"Het is geen walvisch," zei de harpoenier, die het voorwerp niet +uit het oog verloor. "De walvisschen en ik zijn oude kennissen, +en ik zou mij daarin met bedriegen." + +"Laten wij maar wachten," merkte Koenraad op; "de Nautilus gaat dien +kant uit, en spoedig zullen wij zien wat het is." + +Inderdaad, het zwarte voorwerp was weldra geen vier kilometer meer +van ons af. Het geleek op een groote klip midden in zee. Wat was +het? Ik kon het nog niet zeggen. + +"O, het beweegt zich! het duikt!" riep Ned Land uit, "duizend duivels, +wat is dat voor een dier? Het heeft geen gespleten staart zooals +walvisschen of potvisschen en de zwemvliezen lijken op stompen." + +"Maar....?" vroeg ik. + +"Daar," riep de Amerikaan, "nu ligt het dier op den rug met de borsten +in de lucht!" + +"Het is een sirene!" zei Koenraad, een wezenlijke sirene, als mijnheer +'t niet kwalijk neemt." + +"De naam van sirene bracht mij op den weg, en ik begreep, dat dit +beest tot die orde van zeedieren behoorde, waarvan de fabel sirenen, +half vrouw en half visch, gemaakt heeft." + +"Neen," zei ik tot Koenraad, "het is geen sirene, maar een zonderling +beest, waarvan er ternauwernood eenige exemplaren in de Roode zee +zijn overgebleven. Het is een dugong." + +Ned Land's oogen schitterden van begeerte op het zien van dit dier; +zijn hand scheen gereed om het te harpoenen. Men zou zelfs gezegd +hebben, dat hij in zee wilde springen, om het in zijn element te +bestrijden. + +"O, mijnheer!" riep hij met een stem, die van aandoening beefde, +"zoo iets heb ik nog nooit gedood!" + +Zijn geheele ziel lag in dit woord, + +Op dat oogenblik kwam kapitein Nemo op het plat. Hij zag den dugong, +begreep de houding van den Amerikaan, en vroeg hem: "Als ge een +harpoen hadt, meester Land, zou die u dan niet in de hand branden?" + +"Zeker, mijnheer." + +"En zoudt gij gaarne voor een dag uw ambacht van visscher weer +opvatten, om dit dier bij de lijst te voegen van die gij reeds +getroffen hebt?" + +"Zeker zou ik dat graag." + +Welnu, gij kunt het eens probeeren." + +"Dank u, mijnheer," riep Ned Land met schitterende oogen. + +"Slechts dit raad ik u," hernam de kapitein, "dat gij het dier zeker +treft, en dit in uw eigen belang." + +"Is zulk een dugong dan gevaarlijk?" vroeg ik, niettegenstaande het +minachtend schouderophalen van Ned. + +"Ja, soms," antwoordde de kapitein. "Dit dier laat zijn aanvallers +niet los, het werpt hun boot om. Maar met Ned Land is dat gevaar niet +te vreezen. Zijn oog is juist, zijn arm zeker. Indien ik hem aanbeveel +om dien dugong niet te missen, doe ik dat, omdat het een fijn stuk wild +is, en ik weet wel, dat Ned niet afkeerig is van een lekker hapje." + +"Zoo," zei de Amerikaan, "veroorlooft dit dier zich ook al de weelde +van lekker te zijn?" + +"Ja, Ned; zijn vleesch wordt zeer gezocht, en men bewaart het in den +Maleischen archipel voor vorstelijke tafels. Men jaagt dan ook zoo +fel op dit uitmuntend dier, dat het, evenals zijns gelijke, de zeekoe, +hoe langer zoo zeldzamer wordt. + +"Als dit dier dan eens bij toeval het laatste van zijn soort was," +vroeg Koenraad ernstig, "zou het dan geen zaak zijn om het in het +belang der wetenschap te sparen?" + +"Misschien," hervatte de Amerikaan, "doch in het belang van den kok +om het te vangen." + +"Doe het dan, meester Land," antwoordde de kapitein. + +Op dat oogenblik kwamen zeven mannen van de equipage, zwijgend en +onverschillig als altijd, op het plat. Een van hen droeg een harpoen +en een lijn zooals de walvischvaarders gebruiken. De sloep werd in zee +gebracht; zes roeiers namen plaats op de banken, en de zevende ging +aan het roer zitten. Ned, Koen en ik namen op een achterbank plaats. + +"Gaat gij niet mee, kapitein?" vroeg ik. + +"Neen, mijnheer, maar ik wensch u goede vangst." + +De sloep stak af en door zes riemen voortgestuwd, naderde Zij snel den +dugong, die op dat oogenblik ongeveer twee kilometer van den Nautilus +af was. Op eenige kabellengten van het dier gekomen, roeiden wij +langzamer, en de riemen werden zoo stil mogelijk door het kalme water +bewogen. Ned Land ging met zijn harpoen in de hand op de voorplecht +der sloep staan. Gewoonlijk is zulk een harpoen bevestigd aan een lang +touw, dat snel afgewonden wordt als het gewonde dier met een harpoen +in het lichaam vlucht. Maar thans was die lijn niet langer dan tien +vadem, doch aan het einde zat een klein vaatje vast, dat drijvende +de plaats moest aanwijzen, waar de dugong zich onder water bevond. + +Ik was opgestaan en bekeek onzen vijand nauwkeurig. Deze dugong geleek +veel op een zeekoe, het lange lichaam eindigde in een zeer langen +staart, en de zijvinnen hadden wezenlijke vingers aan de toppen. Het +onderscheid tusschen dit dier en de zeekoe bestond daarin, dat het +in de bovenkaak twee lange en puntige tanden had, welke aan elke +zijde een naar buiten staand verdedigingswapen vormden. De dugong was +bijzonder groot, want hij was niet minder dan zeven meter lang. Hij +bewoog zich niet en scheen op het water te slapen, een omstandigheid, +die de vangst veel gemakkelijker maakte. + +De sloep naderde voorzichtig tot op drie vadem; de riemen bleven +stil liggen; ik stond half op; Ned Land drilde een weinig achterover +gebogen, zijn harpoen met geoefende hand. Plotseling snorde deze, en +het dier verdween; het wapen, hoe krachtig ook geworpen, had zonder +twijfel niet getroffen. + +"Duizend duivels!" riep de woedende Amerikaan, "ik heb hem niet +geraakt!" + +"Jawel," zei ik, "het dier is gewond, daar drijft bloed; maar je +wapen is hem niet in het lichaam blijven zitten." + +"Mijn harpoen! mijn harpoen!" riep Ned Land. + +De matrozen begonnen weer te roeien, en de stuurman richtte de boot +naar het drijvende vaatje. Toen dit was opgevischt, begonnen wij het +dier weer te vervolgen. Dit kwam van tijd tot tijd boven om adem +te halen. De wond had het niet verzwakt, want het zwom bijzonder +snel. De sloep, door krachtige armen geroeid, vloog den dugong +achterna. Verscheidene malen naderden wij hem tot op eenige vademen, +en de Amerikaan hield zich gereed om hem te treffen, maar het beest +dook dan plotseling, zoodat het onmogelijk was het te bereiken. + +Men begrijpe de woede van Ned Land. Hij wierp het ongelukkige dier de +krachtigste Amerikaansche vloeken naar den kop. Wij vervolgden het +een uur lang, en ik begon te gelooven, dat het moeielijk zou zijn +het te vangen, toen de dugong op het noodlottig denkbeeld kwam zich +te wreken; dit zou hem weldra berouwen. Hij snelde op de sloep aan +om die aan te vallen. Dit ontging niet den Amerikaan. + +"Let op!" riep hij. + +De stuurman zei eenige woorden in zijn vreemde taal, en waarschuwde +daarmee zijn mannen, zeker om op hun hoede te zijn. Toen de dugong +op 7 meter van ons af was, hield hij stil, blies plotseling de lucht +uit door zijn groote neusgaten, die niet vooraan maar boven op zijn +snuit geplaatst waren, en snelde met een sprong plotseling op ons aan. + +De sloep kon den schok niet vermijden; half op zij geworpen, schepte +zij water, dat moest worden uitgehoosd; gelukkig was zij, dank zij +de behendigheid van onzen stuurman, alleen in de schuinte en niet +recht tegen een der zijden door het dier getroffen, zoodat zij niet +was gekanteld. Ned Land stond altijd op de plecht en doorkerfde het +reusachtig monster met harpoensteken, doch het had de tanden over den +rand der sloep geslagen en lichtte deze uit het water op, zooals de +leeuw een bokje zou doen. Wij werden op elkander geworpen, en ik weet +niet hoe dit wel zou geeindigd zijn als de Amerikaan, die altijd nog +woedend op het beest was, het eindelijk niet in het hart had getroffen. + +Ik hoorde de tanden langs de ijzeren platen der sloep knarsen, en +de dugong verdween met den harpoen in het lichaam. Maar weldra kwam +het vaatje weer boven, en weinige oogenblikken daarna verscheen het +lichaam van het dier, doch op den rug gekeerd. De boot roeide er heen, +nam den dugong op sleeptouw, en keerde naar den Nautilus terug. + +Men moest zware en sterke takels gebruiken om het dier op het plat te +hijschen; het woog 5000 kilogram; men sneed het in tegenwoordigheid +van den harpoenier in stukken, omdat deze er op gesteld was al de +bijzonderheden van die bewerking te volgen. Denzelfden dag diende de +hofmeester mij aan het diner eenige plakken van het vleesch van den +dugong voor, dat door den kok zeer lekker was gereed gemaakt. Ik vond +het uitmuntend en beter dan kalfs- zelfs rundvleesch. + +Den volgenden dag, 11 Februari, werd de kombuis van den Nautilus +nogmaals van lekker wildbraad voorzien; een vlucht zeezwaluwen sloeg +op den Nautilus neer; het was een soort zwaluw, die bijzonder in +Egypte te huis behoort, met zwarten bek, grijzen en gespikkelden kop, +met witte vlekjes om het oog, met grijzen rug, vleugels en staart, +witte borst en buik en roode pootjes. Ook vingen wij eenige dozijnen +Nijleenden, wilde vogels met sterken smaak, wier kop en hals wit met +zwarte vlekken zijn. + +De snelheid van den Nautilus was toen middelmatig. Hij vorderde maar +langzaam; ik merkte op, dat het water der Roode zee hoe langer hoe +minder zout werd, naarmate wij Suez naderden. + +Tegen vijf uur 's avonds waren wij op de hoogte van kaap Ras Mohammed; +zij vormt het uiteinde van Steenachtig Arabie, en ligt tusschen de +golven van Suez en Akabah. + +De Nautilus voer de straat van Jubal binnen, die ons in de golf van +Suez brengen moest. Ik zag duidelijk een hoogen berg, die boven de +kaap uitstak; het was de Horeb en de Sinai op wiens top Mozes God van +aangezicht tot aangezicht had gezien, en dien men steeds voorstelt +als door bliksemstralen omhuld. + +Om zes uur ging de Nautilus, dan eens op, dan onder het water, voorbij +Tor, dat achter in een baai ligt, welker water rood gekleurd schijnt, +zooals de kapitein reeds gezegd had. Toen viel de nacht in te midden +van een doffe stilte, somtijds slechts afgebroken door het geschreeuw +van den pelikaan, of van eenigen nachtvogel, of door het geluid van de +branding tegen de rotsen en het verwijderd gerucht van een stoomboot, +die de golven met raderen of schroef doorkliefde. + +Van acht tot negen uur bleef de Nautilus eenige meters diep onder +water. Volgens mijn berekening moesten wij zeer dicht bij Suez zijn; +door de ramen van den salon zag ik de rotsen, die door ons electrisch +licht helder werden beschenen; het was alsof het zeewater hoe langer +hoe nauwer werd. + +Kwart voor negen kwam het schip weer boven. Ik ging op het +plat. Ongeduldig om door den tunnel te komen, kon ik niet lang stil +blijven staan, en ademde de frissche zeelucht in. Weldra bemerkte ik +in de duisternis een klein lichtje, dat dof door den nevel schijnend, +op een kilometer voor ons zichtbaar was. + +"Een drijvende vuurbaak!" zei een stem naast mij. Ik keerde mij om +en herkende den kapitein. + +"Het is het drijvend licht van Suez," zei hij: "wij zullen nu spoedig +aan den ingang van den tunnel zijn." + +"Die ingang moet niet gemakkelijk wezen?" + +"Neen, mijnheer. Ook ben ik gewoon dan zelf aan het roer te gaan. Als +gij nu naar beneden wilt, mijnheer Aronnax, dan kan de Nautilus in +zee duiken, om niet eer weer aan de oppervlakte te verschijnen voor +wij den tunnel door zijn." + +Ik volgde den kapitein. Het luik ging dicht; de waterbakken werden +gevuld, en het vaartuig zonk ongeveer tien meter onder de golven. Toen +ik naar mijn kamer wilde gaan, hield Nemo mij staande. + +"Zeg eens, mijnheer de professor," zet hij, "zoudt gij mij gaarne in +den stuurstoel willen vergezellen?" + +"Ik durfde het u niet te vragen," antwoordde ik. + +"Kom maar mee, dan zult gij al het mogelijke van deze onderzeesche +vaart zien." + +De kapitein bracht mij naar de middeltrap; halverwege opende hij een +deur, volgde een bovengang, en kwam in den stuurstoel, die zooals +men weet aan het einde van het plat boven in het vaartuig lag. + +Het was een hut van zes voet in het vierkant, ongeveer zooals de +stuurlieden aan boord van de stoombooten op de Mississippi en den +Hudson hebben. In het midden stond een vertikaal rad, dat ingreep in +de takels van het roer, dat tot achter onder den Nautilus reikte. Vier +groote lenzen, in de vier zijden van de hut aangebracht, lieten den +stuurman naar alle zijden vrijen uitkijk. + +De hut was donker, maar weldra was ik aan de duisternis gewoon, en toen +zag ik ook den stuurman, een krachtig man, die de velgen van het rad +vasthield. Buiten de hut was de zee helder verlicht door de lantaarn, +die achter den stuurstoel, aan de andere zijde van het plat stond. + +"Nu gaan wij den doorgang zoeken," zei kapitein Nemo. + +Electrische draden verbonden den stuurstoel met de machinekamer en +van daar kon de kapitein aan zijn Nautilus dus zoowel richting als +beweging geven. Hij drukte op een metalen knop en aanstonds werd de +snelheid verminderd. + +Ik beschouwde in stilte den hoogen en steilen rotsmuur waar wij langs +voeren; wij volgden dien gedurende een uur en bleven er in den regel +slechts een paar meter van verwijderd. De kapitein hield het oog +geen enkel oogenblik afgewend van het kompas, dat in een ring aan den +zolder hing; op een enkel teeken veranderde de stuurman elk oogenblik +de richting van den Nautilus. Ik zat bij het glas aan bakboordzijde, +en zag prachtige koralen, zooephyten, zeegrassen, schaaldieren, die +hunne lange pooten uit de spleten der rots staken, enz. + +Kwart over tienen nam de kapitein zelf het stuurrad in handen. Een +breede, donkere en diepe galerij opende zich voor ons; de Nautilus +liep die stoutmoedig binnen. Ik hoorde langs de wanden van het schip +een ongewoon geraas, het was het water van de Roode Zee, dat door den +hellenden tunnel naar de Middellandsche Zee stroomde. De Nautilus +volgde pijlsnel dien stroom, niettegenstaande de inspanning der +machine, die de schroef in omgekeerde richting deed werken. + +Op de muren van den nauwen doorgang zag ik niets dan schitterende en +vurige strepen, door het electrisch licht en de snelheid van de vaart +voortgebracht. Mijn hart klopte hevig; ik hield de handen tegen de +borst gedrukt. + +"Vijf minuten over half elf gaf de kapitein het stuurrad weer over, +en zich naar mij wendend, zei hij: + +"De Middellandsche Zee!" + +In minder dan twintig minuten was de Nautilus, door den stroom +medegesleept, onder de landengte van Suez doorgevaren. + + + +HOOFDSTUK XXX + +De Grieksche Archipel. + +Den volgenden dag, 12 Februari, kwam de Nautilus bij het krieken van +den dag weer boven. Ik haastte mij naar het plat. Op drie kilometer +zuidwaarts van ons zag ik den vagen omtrek der kust van Pelusium; een +stroom had ons van de eene zee naar de andere gevoerd; maar die tunnel, +reeds moeielijk om af te varen, moest onmogelijk op te varen zijn. + +Tegen zeven uur kwamen Ned en Koenraad weer bij mij; de beide +onafscheidelijke vrienden hadden stil geslapen, zonder zich met de +heldendaden van den Nautilus te bemoeien. + +"Welnu, mijnheer de natuurkenner," vroeg de Amerikaan op spottenden +toon, "waar is nu de Middellandsche Zee?" + +"Wij varen op haar oppervlakte, vriend Ned." + +"Wat," vroeg Koenraad, "van nacht?..." + +"Jawel, van nacht zijn wij in eenige minuten onder de onovergankelijke +landengte heengevaren." + +"Ik geloof er niets van," antwoordde de Amerikaan. + +"Gij hebt ongelijk, Ned," hernam ik; "de lage kust, daar in het zuiden +zichtbaar, is de Egyptische kust." + +"Vertel dat aan anderen, mijnheer," zei de stijfhoofdige Amerikaan. + +"Maar als de professor het toch verzekert," bevestigde Koenraad, +"moet je mijnheer gelooven." + +"Bovendien, Ned, kapitein Nemo heeft mij zijn tunnel leeren kennen, +en ik was bij hem in de hut van den stuurman, toen hij zelf den +Nautilus door dezen nauwen doorgang stuurde." + +"Hoor je het, Ned?" zei Koenraad. + +"En jij, die zulke goede oogen hebt, Ned," voegde ik er bij, "kunt +de havenhoofden van Port-Said zien, die ver in zee vooruitsteken." + +De Amerikaan keek nauwkeurig toe. + +"Inderdaad," zei hij, "gij hebt gelijk, mijnheer de professor, en uw +kapitein is een baas; wij zijn waarachtig in de Middellandsche Zee; +goed, laat ons dus nu eens over onze zaken spreken, maar dat vooral +niemand ons hoore!" + +Ik zag wel waar de Amerikaan heen wilde; in allen gevalle achtte ik +het beter er over te praten, omdat hij het begeerde, en wij gingen +met ons drieen bij de lantaarn zitten, waar wij minder gevaar liepen +door den golfslag bespat te worden. + +"Welnu, Ned, nu luisteren wij naar u," zei ik; "wat hebt gij te +vertellen?" + +"Wat ik u te vertellen heb is dood eenvoudig," antwoordde de Amerikaan; +"wij zijn in Europa, en voordat de luimen van kapitein Nemo ons naar +de Poolzeen of den Grooten Oceaan terugvoeren, wil ik den Nautilus +poetsen." + +Ik beken, dat dergelijke gesprekken met Ned Land mij altijd in +verlegenheid brachten. Ik wilde de vrijheid mijner makkers op geenerlei +wijze beletten, doch ik verlangde nog volstrekt niet den kapitein +te verlaten. Door toedoen ven hem en zijn vaartuig vermeerderde ik +dagelijks mijn kennis van de zee, en ik bewerkte mijn boek over de +diepte in dit element zelf. Zou ik ooit zulk een gelegenheid weer +vinden, om de wonderen van den Oceaan te kunnen aanschouwen? Neen, +zeker niet! Ik kon mij dus niet vereenigen met het denkbeeld den +Nautilus vaarwel te zeggen, voordat ik den kring mijner onderzoekingen +over den geheelen omtrek der aarde voltooid had. + +"Vriend Ned," zeide ik, "antwoord mij eens openhartig; verveelt gij +u aan boord? Hebt j' er spijt van dat het lot je in de macht van +kapitein Nemo heeft gebracht?" + +De Amerikaan zweeg eenige oogenblikken; toen sloeg hij de armen over +elkander en zei: "Eerlijk gesproken, heb ik geen berouw van die +onderzeesche reis; ik ben in mijn schik ze meegemaakt te hebben; +maar nu ik haar gemaakt heb, moet er ook een einde aan komen; zoo +denk ik er over." + +"Er zal een eind aan komen, Ned." + +"Waar en wanneer?" + +"Waar? dat weet ik niet. Wanneer? kan ik ook niet zeggen, doch ik +veronderstel dat deze reis zal eindigen, als de zee ons niets meer +leeren kan. Al wat in deze wereld een begin heeft, moet noodwendig +ook een einde hebben." + +"Ik denk als mijnheer," voegde Koenraad er bij, "en het is zeer licht +mogelijk dat, na alle zeeen van den aardbol doorkruist te hebben, +de kapitein ons allen drie ons afscheid geeft." + +"Ja wel," zei de Amerikaan, "of de volle laag." + +"Overdrijf nu niet, meester Land," hernam ik. "Wij hebben niets van +den kapitein te vreezen, maar ik deel ook niet in het gevoelen van +Koenraad. Wij kennen het geheim van den Nautilus, en ik denk niet +dat de kapitein, door ons de vrijheid te schenken, er gemakkelijk +toe zal overgaan dat geheim door ons wereldkundig te maken." + +"Maar wat verwacht gij dan?" vroeg Ned. + +"Dat er zich omstandigheden zullen voordoen, waarvan wij kunnen en +moeten gebruik maken, en dat evengoed over zes maanden als thans." + +"'t Zou wat!" zei Ned Land. "En waar zullen wij over zes maanden zijn, +mijnheer de natuuronderzoeker?" + +"Misschien hier of misschien bij China. Je weet het, dat de Nautilus +een groote snelheid bezit; hij doorklieft het water als een vogel +de lucht; hij vreest geen druk bezochte zeeen. Wie zegt je dat hij +de kusten van Frankrijk, Engeland of Amerika niet zal naderen, waar +wij ten minste even goed een vlucht kunnen beproeven als hier?" + +"Mijnheer Aronnax," antwoordde de Amerikaan, uw redeneering rust op +verkeerden grondslag. U spreekt in het toekomende: "dan zullen wij +hier of daar zijn!" maar ik spreek in het tegenwoordige; "wij zijn +hier en wij moeten daarvan gebruik maken." + +Ik werd door de logica van Ned Land in het nauw gebracht, en ik +voelde dat ik op dat punt geslagen werd. Ik wist niet meer, welke +bewijsgronden ik voor mijn stelling moest aanvoeren. + +"Mijnheer," hervatte Ned, "veronderstellen wij eens het onmogelijke, +dat namelijk de kapitein u heden de vrijheid aanbood, zoudt gij +die aannemen?" + +"Ik weet het niet," antwoordde ik. + +"En als hij er bijvoegde dat het aanbod, dat u heden gedaan werd, +nimmer weer herhaald zou worden, zoudt gij dat aannemen?" + +Ik antwoordde niet. + +"En wat denkt vriend Koen er van?" vroeg Ned Land. + +"Vriend Koen," antwoordde deze bedaard, "heeft niets te zeggen. Evenals +zijn meester en zijn vriend Ned, is hij ongehuwd. Vrouw, kinderen en +bloedverwanten wachten in zijn vaderland niet op hem. Hij is in dienst +van mijnheer, hij denkt als mijnheer, hij spreekt als mijnheer, en +tot zijn spijt behoeft men op hem niet te rekenen om een meerderheid +te verkrijgen. Er zijn dus maar twee personen: mijnheer aan den eenen +en Ned Land aan den anderen kant. Nu hij dit gezegd heeft, luistert +vriend Koen weer toe en is gereed de aanteekeningen er bij te maken." + +Ik moest onwillekeurig glimlachen, toen ik Koenraad zijn persoon zoo +geheel hoorde wegcijferen; de Amerikaan echter moest blijde zijn hem +niet tegen zich te hebben. + +"Welnu, mijnheer," zei Ned Land, "omdat Koenraad dus niet bestaat +kunnen wij met ons beiden de zaak afhandelen. Ik heb gesproken, +u hebt geluisterd: wat hebt u te antwoorden?" + +Ik moest noodwendig een beslissing nemen, en uitvluchten stuitten +mij tegen de borst. + +"Vriend Ned," zei ik, "ziehier mijn antwoord: Je hebt gelijk en mijn +bewijzen houden tegenover de uwe geen steek. Gij moet op den goeden +wil van kapitein Nemo niet rekenen; de voorzichtigheid verbiedt +hem ons de vrijheid terug te geven; derhalve gebiedt deze deugd ons +om van de eerste de beste gelegenheid om den Nautilus te verlaten, +gebruik te maken." + +"Goed, mijnheer Aronnax, dat is verstandig gesproken." + +"Slechts een opmerking," zei ik, "een enkele: de gelegenheid moet +goed zijn; onze eerste poging om te vluchten moet gelukken; want doet +zij het niet, dan zullen wij de gelegenheid waarschijnlijk nooit weer +krijgen, en kapitein Nemo zal het ons niet vergeven." + +"Dat is alles heel juist," antwoordde de Amerikaan; "maar uw opmerking +is toepasselijk op elke poging om te ontvluchten, hetzij die plaats +hebbe over twee jaar of over twee dagen. Derhalve blijft altijd de +vraag deze: als een gunstige gelegenheid zich voordoet, moet men er +van gebruik maken?" + +"Juist; en zul je me nu eens zeggen, Ned, wat je door een gunstige +gelegenheid verstaat?" + +"Deze: dat de Nautilus wel in een somberen nacht kort bij eenige +Europeesche kust komt." + +"En zou je dan met zwemmen je trachten te redden?" + +"Ja, als wij dicht genoeg bij de kust waren en de Nautilus aan de +oppervlakte dreef; doch zeker niet als wij te ver van land waren en +het vaartuig onder water voer." + +"En wat zou je in dit geval doen?" + +"Dan zou ik trachten me van de sloep meester te maken: ik weet ermee +om te gaan; wij gaan er binnen in zitten en als wij de ijzeren bouten +er uit hebben geschroefd, rijzen wij naar de oppervlakte, zonder dat +zelfs de stuurman onze vlucht zou bemerken." + +"Goed, Ned, loer dus op die gelegenheid; maar vergeet niet, dat een +mislukking ons verderf zou zijn." + +"Ik zal dit niet vergeten, mijnheer!" + +"En wil je nu weten, Ned, wat ik over je plan denk?" + +"Graag, mijnheer Aronnax." + +"Welnu, ik denk, (ik zeg niet: ik hoop) dat deze gunstige gelegenheid +zich nimmer zal voordoen." + +"Waarom niet?" + +"Omdat de kapitein zich niet ontveinzen kan, dat wij niet alle hoop +hebben opgegeven om onze vrijheid te herkrijgen, en dat hij wel op +zijn hoede zal zijn, vooral als wij in het gezicht der Europeesche +kust varen." + +"Ik denk zooals mijnheer," zei Koenraad. + +"Wij zullen wel eens zien," antwoordde Ned Land, die met een +vastberaden gelaat het hoofd schudde. + +"En nu, Ned," voegde ik er bij, "zullen wij verder er over zwijgen: +geen woord meer er over. Den dag waarop je gereed zult zijn, zul je +ons waarschuwen en wij volgen je. Ik verlaat mij geheel op je." + +Dit gesprek, dat later zulke zwaarwichtige gevolgen hebben moest, +eindigde hiermede. Ik moet nu bekennen, dat de gebeurtenissen mijn +voorspelling, tot groote teleurstelling van den Amerikaan, schenen +te bevestigen. Wantrouwde de kapitein ons in die druk bevaren zeeen, +of wilde hij zich slechts onttrekken aan het oog der tallooze schepen +van allerlei natien, die de Middellandsche Zee doorkliefden? Ik weet +het niet, maar meestentijds bleef hij onder water en ver van de +kust. De Nautilus kwam soms slechts even boven, zoodat de uitkijk van +den stuurman ternauwernood uit het water stak, of wij voeren op groote +diepte, daar wij tusschen den Griekschen archipel en Klein-Azie zelfs +op 2000 meter den bodem niet konden bereiken. + +Zoo wist ik niet anders dat wij het eiland Carpathos, een van de +Sporaden, langs voeren, dan door het vers van Virgilius, dat kapitein +Nemo aanhaalde toen hij met den vinger op de kaart wees: + + + "Est in Carpathio Neptuni gurgite vates, + Coeruleus Proteus...." + + +Het was inderdaad de gewezen verblijfplaats van Proteus, den +ouden herder der kudden van Neptunus, thans het eiland Scarpanto, +tusschen Rhodus en Creta. Ik zag door het raam van den salon alleen +de granietrotsen, waarop het rust. + +Den volgenden dag, 14 Februari, besloot ik eenige uren te besteden +aan het bestudeeren van de visschen uit dien archipel; maar om de +een of andere reden bleven de wanden vast gesloten. Toen ik naging +op welke hoogte de Nautilus zich bevond, merkte ik op, dat wij naar +Candia voeren. Op het oogenblik dat ik mij op de Abraham Lincoln +had ingescheept, was dit geheele eiland in opstand gekomen tegen de +Turksche overheersching; maar ik wist volstrekt niet wat er van dien +opstand tot heden toe geworden is, terwijl de kapitein, die geen +gemeenschap met het land onderhield, mij het zeker niet zou hebben +kunnen zeggen. + +Ik zinspeelde dus in het geheel niet op deze gebeurtenis, toen ik dien +avond met hem alleen in den salon was. Bovendien kwam het mij voor +dat hij stil was en afgetrokken. Toen gaf hij, tegen zijn gewoonte, +bevel om de wanden open te schuiven, en hij liep van het eene glas naar +het andere, om het water nauwkeurig te beschouwen. Waarom? Ik kon het +niet raden, en ik hield mij enkel bezig met de visschen te beschouwen, +die ons voorbij zwommen. Ik zag onder anderen drie centimeter lange +cheilonen, kleine visschen met doorschijnende schubben, loodkleurig +en met roode vlekjes; zij eten veelal zeeplanten, waardoor zij een +uitstekenden smaak hebben; die vischjes waren bij de lekkerbekken te +Rome zeer gezocht; hunne ingewanden met zeeslakkenmelk, pauwenhersens +en papegaaientongetjes klaar gemaakt, vormden den goddelijken schotel, +die Vitellius in verrukking bracht. Een andere zeebewoner uit deze +streken bracht mij de oudheid nogmaals in herinnering. Het was de +remora, die zich aan den buik der haaien vasthecht en zoo medezwemt; +volgens het beweren der ouden kon deze kleine visch, als hij zich +aan de kiel van een schip hechtte, het in de vaart tegenhouden, +en toen een van deze dieren in den slag van Actium het schip van +Antonius tegenhield, maakte het daardoor de verovering voor Augustus +gemakkelijk. Waarvan hangt toch dikwijls het lot der volken af! + +Mijn oogen konden zich van al die wonderen der zee niet afwenden, +toen ik door een onverwachte verschijning werd getroffen. + +Midden in zee verscheen plotseling een man, een duiker, die een +klein leeren zakje aan zijn gordel droeg. Het was geen lijk, dat met +den stroom voortdreef, het was een levend mensch, die met krachtige +hand voortzwom, en nu en dan verdween, om aan de oppervlakte adem te +scheppen, doch aanstonds weer naar beneden dook. Ik keerde mij met +bewogen stem tot den kapitein: "Een man een drenkeling!" riep ik, +"wij moeten hem redden!" De kapitein antwoordde niet en kwam bij +het raam. De man zwom naar ons toe, drukte het gelaat tegen het glas +en keek ons aan. Tot mijn groote verbazing gaf de kapitein hem een +teeken; de duiker gaf met een wenk antwoord, steeg onmiddellijk naar +boven en kwam niet weer terug. + +"Verontrust u niet," zei de kapitein. "Het is Nikolaas van kaap +Matapan, de Visch bijgenaamd. Hij is op al de Cycladen goed bekend; +een voortreffelijk duiker! Het water is zijn element, en hij leeft +er meer in dan op het land, want hij gaat onophoudelijk van het eene +eiland naar het andere, tot zelfs naar Kreta." + +"Kent gij hem, kapitein?" + +"Waarom niet, mijnheer?" + +Toen de kapitein dit gezegd had, ging hij naar een kast, dicht bij +het linker raam van den salon. Bij dit meubel zag ik een met ijzer +beslagen kist staan, op wier deksel een koperen plaat was bevestigd +met het opschrift: "Mobilis in mobile." + +Zonder op mijn tegenwoordigheid te letten, opende de kapitein de +kast; het was een soort geldkist die een groot aantal gouden staven +bevatte. Waar kwam dat kostbaar metaal vandaan? Waar haalde de kapitein +het en wat zou hij er mee doen? + +Ik zei geen woord, ik keek slechts toe. Kapitein Nemo nam de staven +een voor een en schoof ze geregeld in een kist, die hij er geheel mede +vulde. Ik hield het er voor, dat deze meer dan duizend kilogrammen +goud bevatte, dat is te zeggen voor ongeveer drie millioen franken. + +De kist werd goed gesloten, en de kapitein schreef er een adres op +met Grieksche letters. Toen dit gedaan was, drukte hij op een knop, +die door middel van een draad gemeenschap had met het verblijf der +equipage. Er verschenen acht man, die niet zonder veel moeite de kist +uit den salon droegen; toen hoorde ik dat zij die met takels de groote +trap optrokken. + +Op dit oogenblik wendde kapitein Nemo zich tot mij: + +"En gij zeidet, mijnheer de professor?" vroeg hij. + +"Ik zei niets, kapitein." + +"Dan wensch ik u een goeden nacht, mijnheer," en daarop verliet hij +den salon. Ik ging, zooals men denken kan, zeer nieuwsgierig naar mijn +kamer. Ik zocht verband tusschen de verschijning van den zwemmer en +die met goud gevulde kist. Weldra voelde ik aan eenige slingering, +dat de Nautilus uit de diepte naar boven kwam en aan de oppervlakte +dreef. Toen hoorde ik op het plat loopen; ik begreep, dat men de +sloep los maakte en in zee bracht; een oogenblik stiet zij tegen +den Nautilus en toen was alles stil. Twee uren daarna hoorde ik +weer hetzelfde geraas en hetzelfde geloop. De sloep werd aan boord +geheschen en vastgeschroefd, waarna de Nautilus weer in de diepte zonk. + +Derhalve waren die schatten aan hun adres bezorgd. Waar en wie was +de zaakgelastigde van den kapitein? + +Den volgenden dag vertelde ik aan Ned en Koenraad wat er dien nacht +gebeurd was en mijn nieuwsgierigheid zeer had opgewekt. Mijn makkers +waren niet minder verbaasd dan ik. + +"Maar waar haalt hij die millioenen van daan?" vroeg Ned Land. Daarop +kon ik geen antwoord geven. Ik ging na het ontbijt naar den salon en +zette mij aan het werk; ik bleef tot vijf uur zitten schrijven. Of +ik het aan mijn lichaamstoestand moest toeschrijven wist ik niet, +doch ik voelde op dat oogenblik een groote hitte, zoo zelfs, dat ik +mijn bovenkleed moest uitdoen. Ik begreep er niets van, want wij +waren op geen hooge breedte, en bovendien kon de Nautilus, die op +vrij groote diepte voer, geen hinder hebben van hooge temperatuur. Ik +keek eens op den manometer; deze wees een diepte van twintig meter, +waar dus de warmte van den dampkring niet meer kon doordringen. + +Ik ging voort met mijn werk, doch de hitte werd bijna onverdraaglijk. + +"Zou er brand aan boord zijn?" vroeg ik mij zelven af. + +Ik wilde den salon verlaten, toen kapitein Nemo binnentrad; hij ging +naar den thermometer, keek dien na en zei: + +"Twee-en-veertig graden." + +"Dat merk ik, kapitein," antwoordde ik; "en als die warmte nog +toeneemt, zullen wij die niet meer kunnen verdragen." + +"Och, mijnheer, die warmte zal niet vermeerderen, als wij het niet +willen." + +"Kunt u die dan naar willekeur regelen?" + +"Neen, maar ik kan mij van het punt verwijderen waar zij ontstaat." + +"Komt zij dan van buiten?" + +"Zonder twijfel; wij varen in een stroom van kokend water." + +"Is het mogelijk?" riep ik uit. + +"Kijk maar." + +De wanden openden zich, en ik zag dat het water om den Nautilus +geheel wit was. Zwaveldampen ontwikkelden zich in de zee, die als +in een ketel kookte. Ik hield mijn hand tegen het glas, doch dit was +zoo heet, dat ik de hand terugtrok. + +"Waar zijn wij?" vroeg ik. + +"Bij het eiland Santorino, mijnheer de professor," antwoordde de +kapitein, "en juist in het kanaal dat Nea-Kameni van Palea-Kameni +scheidt. Ik heb u het zonderling schouwspel van een onderzeesche +vulkanische uitbarsting willen doen zien." + +"Ik dacht," zei ik, "dat de vorming van deze nieuwe eilanden afgeloopen +was." + +"Niets is ooit in deze vulkanische streken afgeloopen," antwoordde +Nemo, "en de aarde wordt hier altijd door onderaardsch vuur in beweging +gebracht. In het negentiende jaar onzer jaartelling verscheen, volgens +Cassiodorus en Plinius, een nieuw eiland, Theia of het Goddelijke +genaamd, op dezelfde plaats waar zich kortelings nieuwe eilandjes +hebben gevormd. Later verdween het onder de golven, om in het jaar 69, +nog eens te verschijnen en nog eenmaal te verdwijnen. Sedert dien tijd +tot op onze dagen bespeurde men geen vulkanische werking, totdat op 3 +Februari 1866 een nieuw eilandje, waaraan men den naam van George gaf, +in de nabijheid van Nea-Kameni, te midden van zwaveldampen opsteeg +en zich drie dagen later daaraan vasthechtte. Zeven dagen later, +13 Februari, verscheen het eilandje Aphroessa, door een kanaal van +tien meter breed van Nea-Kameni gescheiden. Ik was juist in deze +zee toen het verschijnsel zich voordeed, en ik heb het in alle +bijzonderheden kunnen nagaan. Het eilandje Aphroessa was rond, had +drie honderd meter in doorsnede en was tien meter hoog. Het bestond +uit zwarte, glasachtige lava, met stukken veldspaat vermengd. Eindelijk +vertoonde zich den 10den Maart een veel kleiner eiland, Reka genaamd, +bij Nea-Kameni, en sedert dien tijd hebben zich deze drie eilandjes +vereenigd en vormen op dit oogenblik een geheel." + +"En het kanaal waarin wij ons thans bevinden?" vroeg ik. + +"Hier is het," zei de kapitein, terwijl hij het mij op een kaart +van den Archipel aanwees; "gij ziet, dat ik er de nieuwe eilandjes +heb opgezet." + +"Maar dit kanaal zal zich eens vullen?" + +"Dat is zeer waarschijnlijk, mijnheer Aronnax, want sedert 1866 zijn +er nog acht kleine lava-eilandjes tegenover de haven St. Nicolaas +op Palea-Kameni verrezen. Het is dus waarschijnlijk dat Nea en Palea +zich vrij spoedig zullen vereenigen. Indien in den Grooten Oceaan de +koralen landen vormen, dan zijn het hier vulkanische uitbarstingen: +zie eens, mijnheer, wat er hier onder de eilanden geschiedt." + +Ik kwam weer bij het raam; de Nautilus bewoog zich niet meer; de +hitte werd ondraaglijk; de zee werd rood in plaats van wit, door de +aanwezigheid van ijzerzouten. Niettegenstaande de salon zeer dicht +gesloten was, drong een onverdraaglijke zwavellucht tot ons door, +en ik zag vuurroode vlammen, die het electrisch licht verdoofden. Ik +zweette, ik stikte bijna, ik dacht dat ik gebraden werd. + +"Wij kunnen niet langer in dit kokend water blijven," zei ik tot +den kapitein. + +"Neen, dat zou onvoorzichtig zijn," antwoordde Nemo bedaard. Een bevel +werd gegeven, de Nautilus zette zich weer in beweging en verwijderde +zich van dien oven, waarbij hij het niet langer ongestraft had kunnen +uithouden. Een kwartier later haalden wij weer adem aan het oppervlak +der zee. + +Ik dacht er toen aan, dat, zoo Ned Land een dezer streken had +uitgekozen om te vluchten, wij zeker niet levend uit deze vuurzee +zouden gekomen zijn. + +Den volgenden dag, 16 Februari, verlieten wij dit gedeelte der zee, +dat tusschen Rhodus en Alexandrie soms een diepte van 3000 meter +heeft, en de Nautilus Cerigo rechts latende liggen, verlieten wij +den Griekschen Archipel, na om kaap Matapan te zijn heengevaren. + + +HOOFDSTUK XXXI + +Door de Middellandsche Zee in twee dagen. + +De Middellandsche Zee, de blauwe zee bij uitnemendheid, omringd +door kusten waarop oranjeboomen, aloe's, cactussen en pijnboomen +groeien en mirten hunne welriekende geuren verspreiden, waarlangs +ruwe bergen hunne toppen hemelwaarts verheffen, waarboven het zuiver +en doorschijnend luchtazuur zich welft, de zee, die onophoudelijk +door stormen of door onderaardsch vuur in beweging wordt gebracht, +is voortdurend het slagveld, waar Neptunus en Pluto elkander het +wereldgebied betwisten. Aan haar oevers en op haar golven wordt de +mensch in een van de krachtigste luchtstreken van den aardbodem als +wedergeboren. + +Doch hoe schoon die zee ook zij, ik heb maar een vluchtig overzicht +kunnen nemen van dat waterbekken, dat twee millioen vierkante kilometer +oppervlakte beslaat. De kennis van den kapitein hielp mij hier ook +weinig, want die raadselachtige persoon verscheen bij deze snelle +vaart geen enkele maal. Ik schat den afstand, dien de Nautilus onder +zee aflegde, op ongeveer 2400 kilometer, en deze reis legde hij in +tweemaal vierentwintig uren af. Na den 16den Februari de Grieksche +wateren verlaten te hebben, waren wij den 18den, bij het opkomen van +de zon, reeds door de straat van Gibraltar. Het was mij daardoor vrij +duidelijk dat deze Middellandsche Zee, besloten tusschen bewoonde +landen, die hij wilde ontvluchten, den kapitein bijzonder onaangenaam +moest zijn. Hare golven en koeltjes wekten waarschijnlijk bij hem al +te veel droeve herinneringen, mogelijk al te veel leed op. Hij kon +zich hier met zijn vaartuig niet zoo vrij bewegen als in den Oceaan, +en zijn Nautilus voelde zich tusschen de te nabij elkander liggende +Afrikaansche en Europeesche kusten te bekneld. Wij hadden een snelheid +van vijfenveertig kilometer in het uur. Het spreekt van zelf dat Ned +Land, tot zijn groote spijt, zijn ontvluchtingsplannen moest opgeven; +hij kon zich van de sloep niet bedienen, nu deze werd meegesleept +met een vaart van ongeveer twaalf meter in de seconde. Onder die +omstandigheden den Nautilus te verlaten, zou even gevaarlijk geweest +zijn, als om uit een sneltrein in volle vaart te springen. Bovendien +kwam ons vaartuig alleen des nachts aan de oppervlakte, om een voorraad +versche lucht in te nemen, en het snelde slechts vooruit volgens de +aanwijzingen van het kompas en den log. + +Ik zag dus van het inwendige der Middellandsche Zee alleen wat +een reiziger in een sneltrein van het landschap ziet, waardoor hij +heen vliegt, dat is te zeggen, den verren gezichteinder, en niet +wat onder zijn oogen langs hem gaat. Evenwel konden Koenraad en ik +eenige visschen bekijken, wier snelheid ze eenige oogenblikken in +het vaarwater van den Nautilus deed vertoeven. Wij bleven voor de +glazen van den salon op den uitkijk staan, doch ik kon maar weinige +aanteekeningen maken over de ichthyologie der Middellandsche Zee. Van +de verschillende visschen, die haar bewonen, heb ik enkelen goed, +anderen slechts ter loops gezien, zonder nog te spreken van hen, +die door de snelheid van den Nautilus ons als voorbij vlogen. Ik +zag in het door onze electrische lantaarn helder verlicht gedeelte +lampreien kronkelen van een meter lang, die men bijna in alle zeeen +aantreft, roggen van vijf voet breed, met witten buik en gevlekten +rug. Twaalf voet lange haaien, door duikers in deze zee zoo gevreesd, +wedijverden met hen in snelheid; zeevisschen, bekend om den fijnen +reuk; goudvisschen, prachtige steuren, schoten langs ons glas, en +raakten het somwijlen aan. + +Ik geloof, dat toen wij de Adriatische Zee voorbijvoeren, ik ook twee +of drie potvisschen heb gezien. Koen meende dolfijnen en zeekalven, +en zelfs een voet zes lange schildpad te hebben opgemerkt. + +Toen wij tusschen Sicilie en Tunis doorvoeren, verminderde de +Nautilus zijn snelheid; in deze ruimte tusschen kaap Bon en de +westpunt van Sicilie stijgt de bodem der zee bijna plotseling. Daar +is een wezenlijke bergkam, waarboven slechts zeventien meter water +staan, terwijl de diepte aan weerszijden zeventig meter bedraagt. De +Nautilus moest dus zeer voorzichtig varen, om niet tegen dien +onderzeeschen rotswand te stooten. Ik wees Koenraad op een kaart van +de Middellandsche Zee de plaats van dezen langen rotswand aan. + +"Mijnheer moet mij niet kwalijk nemen," zei hij, "maar dat is een +wezenlijke landtong tusschen Europa en Afrika." + +"Ja, vriend," antwoordde ik; "zij sluit dit gedeelte der zee bij de +kust van Libye geheel af, en de peilingen van Smith hebben bewezen, +dat de beide werelddeelen eertijds tusschen de kapen Boco en Farina +verbonden waren." + +"Ik geloof het graag," zei Koenraad. + +"Ik zal er nog bijvoegen," hervatte ik, "dat er een dergelijke +verbinding tusschen Gibraltar en Ceuta bestaat, die in een +voorwereldlijk tijdperk de Middellandsche Zee geheel afsloot." + +"En," vroeg Koenraad, "als eenige vulkanische uitbarsting die beide +scheidingsmuren eens tot boven de golven verhief?" "Dat is niet +waarschijnlijk, Koenraad." + +"Laat ik eerst uitspreken, mijnheer; als dit verschijnsel eens plaats +vond, zou het onaangenaam zijn voor mijnheer de Lesseps, die zich +zooveel moeite geeft om de landengte door te graven." + +"Dat is waar; maar ik herhaal het, Koen, dit verschijnsel zal niet +plaats hebben. De kracht der onderaardsche werking vermindert +voortdurend. De vulkanen, die in vroeger tijdperken zoo talrijk +waren, dooven langzamerhand uit; de inwendige warmte verflauwt, de +temperatuur der onderste aardlagen daalt eeuw op eeuw vrij merkbaar, +en dit ten nadeele van onze aarde, want die warmte is haar leven." + +"Maar de zon...." + +"De zon is onvoldoende, Koen. Kan zij warmte aan een lijk geven?" + +"Neen, niet zoover ik weet." + +"Welnu, mijn vriend, eens zal de aarde een kil lijk worden; zij zal +onbewoonbaar en onbewoond zijn als de maan, die haar levenskracht +sedert langen tijd verloren heeft." + +"Over hoeveel eeuwen?" vroeg Koenraad. + +"Over eenige honderdduizenden van jaren, mijn jongen." + +"Dan hebben wij nog tijd om onze reis te eindigen, als Ned Land zich +er tenminste niet mee bemoeit," antwoordde Koenraad. + +En Koenraad ging geheel gerustgesteld voort dien hoog liggenden bodem +der zee te bestudeeren, waarover de Nautilus met gematigde snelheid +heenstreek. + +Daar vertoonde zich op een rotsachtigen en vulkanischen bodem een +geheele flora met de schoonste, schitterendste en veelkleurigste +gewassen; ook bewonderde hij er de tallooze week- en schaaldieren, +die er zich tusschen vertoonden, en met welker rangschikking in +klassen en orden hij zich bijzonder vermaakte. + +Gedurende den nacht van den 16den op den 17den Februari waren wij in de +westelijke helft der Middellandsche Zee gekomen, waarvan de grootste +diepte ongeveer 3000 meter bedraagt. De Nautilus daalde daar tot in +de onderste lagen der zee. In plaats van de wonderen der natuur, +aanschouwde mijn oog daar allerhande hartroerende en vreeselijke +tooneelen. Wij waren toch in dat gedeelte der Middellandsche Zee, dat +steeds zoo vruchtbaar is geweest aan allerlei rampen. Hoeveel schepen +hebben er tusschen de kusten van Algerie en Provence geen schipbreuk +geleden, hoeveel vaartuigen zijn er niet verdwenen! De Middellandsche +Zee is, in vergelijking van de uitgestrektheid van den grooten Oceaan, +slechts een meer, maar een meer, welks water grillig en veranderlijk +is in den hoogsten graad: heden is het kalm en kabbelt het zachtkens +tegen de ranke kiel eener kleine boot, dan weer woedt het en bruist +het op door de stormwinden gegeeseld, zoodat zelfs de sterkste schepen +door de korte golven worden stuk geslagen. + +Hoeveel wrakken zag ik dan ook niet bij onzen snellen tocht door de +diepte, sommigen reeds geheel door koraalgewassen, anderen slechts +met wier en roest bedekt; ankers, kanonnen, kogels, schroeven, +stukken van stoommachines, gebarsten ketels, en soms houten wrakken, +die onder water ronddreven, hetzij recht op, hetzij onderste boven +gekeerd! Van deze vergane schepen waren sommigen door aanzeiling, +anderen door het stooten op rots of klip gezonken. Ik zag er, die +rechtop naar beneden waren gegaan, met mast en tuig nog in behoorlijke +orde; het was als of zij voor anker lagen, en gereed waren om weg +te zeilen. Toen de Nautilus er tusschen doorvoer en ze met zijn +electrisch licht bescheen, was het alsof zij hem met de vlag wilden +begroeten en een nommervlag hijschen! Maar neen, het was niets dan de +stilte des doods op dit ongeluksveld. Ik merkte op, dat de bodem der +zee meer met wrakken bedekt was naarmate wij de straat van Gibraltar +naderden. Daar ontmoeten elkander de kusten van Afrika en Europa, en +in dit nauw gedeelte komen ongelukken talrijker voor. Ik zag daar tal +van ijzeren wrakken, phantastische overblijfselen van stoombooten, +sommigen op zijde liggend, anderen overeind als vreeselijk groote +dieren. Van een van die stoombooten was een zijde geheel opengespleten, +de schoorsteen krom gebogen, van de raderen bleef niets dan wat ijzeren +stangen over, het roer was van het achterschip afgescheurd, en hing +er met slechts een keten nog bij, terwijl de geheele achtersteven +door zeezout was ingevreten; welk een vreeselijk schouwspel! Hoeveel +fortuinen waren door die schipbreuk niet te gronde gericht, hoeveel +slachtoffers mee naar de diepte gesleept? Was er nog iemand van de +schepelingen gered om die ontzettende ramp te kunnen navertellen, of +bewaarden de golven het geheim van dit ongeluk? Ik weet niet waarom, +doch de gedachte schoot mij door het brein dat dit de Atlas wel zijn +kon, die voor ongeveer twintig jaren met man en muis verdwenen is, +en waarvan men nimmer meer heeft hooren spreken! O, wat zou men een +treurig tafereel kunnen ophangen van de diepten der zee, van dat +uitgestrekte kerkhof, waar zoovele rijkdommen verloren zijn gegaan, +zooveel slachtoffers den dood hebben gevonden! + +De Nautilus vervolgde kalm en snel als altijd zijn vaart, midden door +al deze wrakken heen. Den 19den Februari, 's morgens om drie uur, +waren wij voor de straat van Gibraltar. Er zijn daar twee zeestroomen: +de bovenstroom, dien men sedert lang kent, voert het water van den +Oceaan naar de Middellandsche Zee; doch een benedenstroom doet het +tegenovergestelde, zooals de wetenschap in den laatsten tijd heeft +bewezen. De Middellandsche Zee toch neemt steeds toe door het water +van den Oceaan en de rivieren die er in uitmonden. Haar peil zou +dus jaarlijks vrij wat hooger worden, want de uitdamping is niet +voldoende om het evenwicht te herstellen. Docht dit is zoo niet, +zoodat men natuurlijk het bestaan van een benedenstroom heeft moeten +aannemen, die door de straat van Gibraltar het overtollige water van de +Middellandsche Zee naar den Oceaan voert. Van dezen onderstroom maakte +de Nautilus gebruik; hij schoot snel door de nauwe zeestraat. Een +oogenblik slechts zag ik de wonderschoone bouwvallen van den tempel +van Hercules, die volgens Plinius en Avienus met het lage eiland +waarop hij stond gezonken is, en weinige oogenblikken daarna dreven +wij op de golven van den Atlantischen Oceaan. + + +HOOFDSTUK XXXII + +De Golf van Vigo. + +De Atlantische Oceaan, ontzaglijke waterplas van 25 millioen vierkante +kilometer; belangrijke zee, welke de ouden bijna niet kenden, behalve +misschien de Carthagers, de Hollanders der oudheid, die op hun +handelsreizen de westkusten van Europa en Afrika bezochten! Oceaan, +wiens kusten zulk een onmetelijken omtrek hebben, waarin de grootste +rivieren der wereld haar water doen stroomen; prachtige watervlakte, +onophoudelijk doorkliefd door de schepen van alle natien, versierd +met de vlaggen van alle landen der wereld, en welks zuidelijk uiteinde +wordt gevormd door twee kapen, bij de zeevaarders evenzeer gevreesd, +de Stormkaap en kaap Hoorn! + +De Nautilus doorkliefde het water van den Oceaan met zijn schroef +in drie en een halve maand, na een afstand te hebben afgelegd van +bijna 40.000 kilometer. Waar gingen wij nu heen, en wat zou ons de +toekomst opleveren? + +Toen wij de straat van Gibraltar door waren, had de Nautilus het +ruime sop gekozen; hij rees naar de oppervlakte, waardoor wij dus in +de gelegenheid werden gesteld onze dagelijksche wandelingen op het +plat te vervolgen. + +Ik ging met Ned Land en Koenraad aanstonds naar boven. Op een +afstand van twaalf kilometer zagen wij flauw kaap St. Vincent, het +zuidwestelijk uiteinde van het Iberische schiereiland. De wind woei +vrij sterk uit het zuiden. De zee stond hol, en deed den Nautilus sterk +slingeren. Het was bijna onmogelijk om op het plat te blijven staan, +daar groote golven er telkens overheen sloegen. Wij gingen dus naar +beneden, na een goeden voorraad versche lucht te hebben ingeademd. Ik +ging naar mijn kamer, en Koenraad naar zijn hut, maar Ned Land volgde +mij met een afgetrokken gelaat. Onze snelle reis door de Middellandsche +Zee had hem niet in staat gesteld zijn voornemen ten uitvoer te +brengen en hij ontveinsde zijn teleurstelling maar weinig. Toen hij +de deur had gesloten, ging hij zitten en zag mij zwijgend aan. + +"Vriend Ned," zei ik, "ik begrijp je, maar je hebt je niets te +verwijten. De gedachte aan de vlucht zou een groote dwaasheid geweest +zijn, nu de Nautilus zoo vreeselijk snel voorwaarts ging." + +Ned Land antwoordde niet; zijne gesloten lippen en gefronste +wenkbrauwen duidden genoegzaam aan, dat maar een gedachte hem bezig +hield. + +"Komaan," zei ik, "niets is nog verloren; wij varen de kust van +Portugal langs. Frankrijk en Engeland zijn niet ver meer verwijderd, +en daar kunnen wij immers ook heen vluchten? Als de Nautilus, buiten de +straat van Gibralter komende, zich naar het zuiden had gewend, als hij +ons mee had gesleept naar de streken, waar bijna geen land te vinden +is, dan zou ik even teleurgesteld zijn als jij; maar nu weten wij, dat +kapitein Nemo de zeeen der beschaafde natien niet ontvlucht, en binnen +weinige dagen geloof ik wel, dat je met volle zekerheid kunt handelen." + +Ned Land keek mij nog strakker aan, en opende eindelijk den mond. + +"Van avond!" zei hij. + +Ik stond plotseling op; ik was, ik moet het bekennen, weinig voorbereid +op zulk een mededeeling; ik had den Amerikaan willen antwoorden, +doch ik kon geen woord uitbrengen. + +"Wij waren overeengekomen een gelegenheid af te wachten," vervolgde +Ned Land. "Die gelegenheid heb ik nu; van avond zullen wij maar eenige +kilometers van de Spaansche kust verwijderd zijn; de nacht is donker, +de wind is west; ik heb uw woord, mijnheer Aronnax, en ik reken op u." + +Daar ik bleef zwijgen, stond de Amerikaan op en naderde mij. + +"Van avond om negen uur," fluisterde hij; "ik heb Koen +gewaarschuwd. Dan zal de kapitein waarschijnlijk in zijn kamer en +naar bed zijn; de machinisten en matrozen kunnen ons niet zien; +Koenraad en ik zullen naar de hoofdtrap gaan: gij, mijnheer Aronnax, +zult een paar schreden afstands in de bibliotheek wachten op ons +teeken. De riemen, de mast en de zeilen zijn al in de sloep; ik heb +er zelfs eenige levensmiddelen in kunnen brengen; ook heb ik mij van +een sleutel meester gemaakt om de bouten los te schroeven, die de +boot aan den Nautilus verbinden. Alles is dus gereed. Tot van avond." + +"De zee staat hol," zei ik. + +"Dat is waar," antwoordde Ned, "maar dat moet men wagen. De vrijheid is +wel wat waard; bovendien, de boot is sterk, en eenige kilometers met +een goeden wind beteekenen niets. Wie weet of wij morgen geen honderd +kilometer ver in zee zijn? Als de omstandigheden ons begunstigen, +zullen wij tusschen tien en elf uur ergens aan wal stappen of dood +zijn. God behoede u dus, en tot van avond!" + +Daarop ging hij heen, en liet mij versuft zitten; ik had mij +verbeeld, dat als het geval eens daar was, ik den tijd zou hebben +om te overdenken, en de zaak te bepraten. Mijn koppige makker liet +mij daarvoor geen tijd, en wat zou ik hem ook gezegd hebben? Ned +Land had honderdmaal gelijk; het was nu een vrij goede gelegenheid, +en hij maakte er gebruik van. Kon ik mijn woord intrekken en de +verantwoordelijkheid op mij laden van uit geheel persoonlijke belangen +de toekomst mijner makkers in de waagschaal te stellen? Kon morgen +de kapitein ons niet in volle zee, ver van alle land, met zich voeren? + +Op dat oogenblik gaf mij een vrij sterk geruisch te kennen dat de +vergaarbakken van den Nautilus vol liepen en wij weer in de diepte +daalden. + +Ik bleef in mijn kamer, omdat ik den kapitein wilde ontwijken, +die in mijn oog en op mijn gelaat de ontroering niet mocht lezen, +die zich van mij had meester gemaakt. Ik bracht dus een treurigen +dag door, geslingerd tusschen de begeerte om mijne vrijheid terug te +krijgen, en het leedwezen dezen wonderbaarlijken Nautilus te verlaten, +zonder mijn onderzeesche studien voleindigd te hebben. Ik zou dus dien +Oceaan vaarwelzeggen, zonder er de diepten van te hebben nagespoord, +zonder ook hier de geheimen te hebben ontdekt, welke de Indische en +Groote Oceaan mij hadden ontvouwd! Mijn roman viel mij reeds bij het +eerste deel uit de handen, mijn droom werd op het schoonste oogenblik +afgebroken! Welke onaangename uren gingen er voorbij; dan zag ik +mij met mijn makkers aan wal, dan weer wenschte ik tegen het gezond +verstand in, dat eenige onvoorziene omstandigheden het plan van Ned +Land in duigen mochten doen vallen. + +Tweemaal ging ik naar den salon om het kompas te raadplegen, ten +einde te zien of de Nautilus de kust bleef naderen, of er zich van +verwijderde. Maar neen: de Nautilus bleef altijd bij de Portugeesche +kust; hij voer steeds naar het noorden. Wij moesten er dus partij +van trekken en ons voor de vlucht gereed houden; mijn bagage was niet +zwaar, niets dan mijn aanteekeningen. + +Ik vroeg mij zelven af wat kapitein Nemo wel van onze ontsnapping +zou denken, welke ongerustheid, welk leedwezen deze hem misschien zou +veroorzaken, en wat hij doen zou, ingeval hem ons plan bekend werd, +of het mislukte! Ik had mij ongetwijfeld niet over hem te beklagen; +integendeel. Nimmer werd gastvrijheid gulhartiger aangeboden dan de +zijne; doch als ik hem verliet, kon ik toch niet van ondankbaarheid +worden beschuldigd, want geen eed verbond ons aan hem. Hij rekende +alleen op den drang der omstandigheden, niet op ons woord, om ons +voor altijd aan hem te verbinden; hij had ronduit bekend, dat hij +ons altijd gevangen zou houden, en dit rechtvaardigde ons voornemen. + +Ik had den kapitein sedert ons bezoek aan het eiland Santorino niet +terug gezien. Zou het toeval ons voor mijn vertrek nog bij elkander +brengen? Ik begeerde en ik vreesde het te gelijk. Ik luisterde of ik +hem niet in zijn hut, naast de mijne hoorde loopen, doch geen geluid +trof mijn oor; zijn hut moest ledig zijn. + +Toen vroeg ik mij zelven af of die vreemde man wel aan boord +was. Sedert dien nacht, waarin de sloep den Nautilus had verlaten +om die geheimzinnige reis te doen, waren mijn denkbeelden te zijnen +opzichte wel eenigszins gewijzigd. Ik dacht dat kapitein Nemo, wat hij +ook mocht zeggen, met het bewoonde land nog wel in eenige betrekking +zou staan. Verliet hij nooit den Nautilus? Weken waren soms voorbij +gegaan, dat ik hem niet gezien had. Wat deed hij in dien tijd, en +bedreef hij geen daden, waarvan ik den aard niet kon gissen, terwijl +ik nog altijd meende dat hij een eeuwigen haat aan het menschdom had +gezworen? Duizenden gedachten van dien aard bestormden mij. Het veld +mijner veronderstellingen moest zich uitbreiden in de omstandigheden, +waarin ik mij bevond: ik voelde mij zeer onaangenaam: ik dacht dat +aan den dag geen einde zou komen. De uren sloegen te langzaam voor +mijn ongeduld. + +Mijn middagmaal werd mij, als naar gewoonte, in mijn kamer gebracht. Ik +at slecht, daar ik veel te afgetrokken was. Ik ging te zeven uur van +tafel. Honderd twintig minuten--ik telde ze--scheidden mij nog van het +oogenblik, dat ik met Ned Land zou meegaan. Mijn angst verdubbelde, +mijn pols sloeg hevig: ik kon niet op mijn plaats blijven zitten. Ik +liep heen en weer, omdat ik daardoor de onrust van mijn gemoed hoopte +te doen bedaren. Het denkbeeld in onze gewaagde onderneming niet +te slagen was de minste mijner zorgen, maar de gedachte ons plan +ontdekt te zien voor wij den Nautilus verlaten hadden, en gebracht +te worden voor den toornigen, of, wat nog erger was, den door onze +vlucht treurigen kapitein, dat deed mijn hart hevig kloppen. + +Ik wilde den salon een laatste maal weerzien; ik ging door de gang, +en kwam in het museum, waar ik zoo vele aangename en nuttige uren had +doorgebracht. Ik bekeek al die rijkdommen, al die schatten, als iemand +die den volgenden dag in levenslange ballingschap wordt weggevoerd, +of die vertrekt om niet weer terug te komen. Die wonderen der natuur, +die meesterstukken der kunst, tusschen welke ik reeds zoovele dagen +mijns levens sleet, zou ik voor altijd verlaten. Ik zou nog eens door +de glazen van den salon in het water van den Oceaan hebben willen zien, +maar de wanden bleven vast gesloten, en een ijzeren plaat scheidde +mij van de zee, die ik nog niet kende. + +Toen ik den salon doorliep, kwam ik bij de deur, die toegang verleende +tot de hut van den kapitein. Tot mijn groote verwondering stond deze +deur half open; ik deed onwillekeurig een schrede achterwaarts; als +kapitein Nemo in zijn kamer was, kon hij mij zien. Toen ik evenwel +geen enkel gerucht hoorde, naderde ik. De hut was verlaten; ik stiet +de deur open en deed eenige schreden naar binnen: altijd dezelfde +ernstige kloosterachtige eenvoud. + +Op dit oogenblik troffen mij eenige teekeningen, die langs de wanden +hingen en waarop ik vroeger niet gelet had. Het waren portretten +van groote historische mannen, wier leven slechts de voortdurende +opoffering aan een groote menschelijke gedachte geweest was: +Kosciusko, de held, die met den Poolschen volkszang op de lippen +gevallen was; Botzaris, de Leonidas van het nieuwe Griekenland; +O'connell, de verdediger van Ierlands onafhankelijkheid; Washington, +de grondlegger der Amerikaansche Unie; Manin, de Italiaansche patriot; +Lincoln, door den dolk van een voorstander der slavernij gevallen, +en eindelijk de martelaar der bevrijding van het ras der zwarten, +John Brown, aan de galg hangend, zooals de pen van Victor Hugo ons +dit zoo vreeselijk geschilderd heeft. + +Welke band bestond er tusschen die heldenzielen en de ziel van +kapitein Nemo? Kon ik uit die portrettenverzameling het geheim van +zijn leven raden? Was hij de kampvechter voor de onderdrukte volken, +en de bevrijder der onder slavernij zuchtende natien? Had hij in de +laatste staatkundige of maatschappelijke beroeringen van deze eeuw +een rol gespeeld? Was hij een der helden geweest van den vreeselijken +Amerikaanschen oorlog, die zoo ellendig was en zoo roemrijk tevens? + +Plotseling sloeg de pendule acht uur; de eerste slag wekte mij uit +mijn droomen op; ik beefde alsof een onzichtbaar oog mijn geheimste +gedachte had kunnen doorgronden, en ik snelde de kamer uit. + +Mijn oog vestigde zich toen op het kompas; wij voeren altijd naar +het noorden; de log wees een matige snelheid aan, de manometer een +diepte van ongeveer twintig meter. De omstandigheden begunstigden +dus het plan van den Amerikaan. + +Ik ging weer naar mijn kamer, trok warme kleederen aan, zeelaarzen, +een muts van otterbont, een wambuis met het vel van een zeekalf +gevoerd. Ik was gereed, ik wachtte; het geraas van de schroef brak +alleen de stilte at, die aan boord heerschte; ik luisterde en spitste +de ooren; zou mij het gerucht van stemmen niet doen vernemen, dat Ned +Land in zijn plannen verhinderd en overvallen was? Een doodelijke +ongerustheid maakte zich van mij meester; ik trachtte te vergeefs +mijn kalmte terug te krijgen. + +Eenige minuten voor negen, hield ik het oor tegen de kamerdeur van +den kapitein; ik hoorde niets; ik verliet de hut en kwam weer in +den salon, die bijna donker en verlaten was. Ik opende de deur van +de bibliotheek; dezelfde halve duisternis, dezelfde eenzaamheid; +ik ging bij de deur staan, die naar de hoofdtrap voerde, en wachtte +op het teeken van Ned Land. + +Op dit oogenblik verminderden de wentelingen der schroef en hielden +eindelijk geheel op. Waarom had dit plaats? Begunstigde of verhinderde +dit oponthoud de voornemens van Ned Land? Ik wist het niet. De stilte +werd slechts afgebroken door het kloppen van mijn hart. + +Plotseling voelde ik een lichten schok; ik begreep, dat de Nautilus +stil lag op den bodem van den Oceaan: mijn onrust verdubbelde; het +afgesproken teeken werd door den Amerikaan niet gegeven. De lust +bekroop mij om naar hem toe te gaan, hem te verzoeken zijn plan +uit te stellen. Ik voelde, dat onze vaart niet meer onder de gewone +omstandigheden plaats vond.... + +Op dit oogenblik ging de deur van den salon open, en de kapitein +verscheen. Hij zag mij en zei, zonder inleiding, op aangenamen toon: + +"Zoo, mijnheer de professor, ik zocht u. Kent gij de geschiedenis +van Spanje?" + +Men zou de geschiedenis van zijn eigen land volmaakt goed kunnen +kennen, doch in de omstandigheden waarin ik verkeerde, met een +verwarden geest en een berooid hoofd, er toch geen enkel woord van +kunnen vertellen. + +"Welnu," hernam kapitein Nemo, "hebt gij mijn vraag gehoord? Kent +gij de geschiedenis van Spanje?" + +"Zeer slecht," antwoordde ik. + +"Dat zijn nu geleerden," zei de kapitein lachend, "en zij weten +niets. Kom ga zitten," voegde hij er bij, "ik zal u een merkwaardig +voorval uit die historie meedeelen." + +De kapitein strekte zich op den divan uit, ik ging werktuigelijk +naast hem, doch eenigszins meer in de schaduw zitten. + +"Mijnheer de professor," zei hij, "luister goed naar mij; deze +geschiedenis zal u om zekere reden belang inboezemen, want zij zal +antwoord geven op een vraag, die gij tot nog toe niet hebt kunnen +oplossen." + +"Ik luister, kapitein," zei ik, niet wetende waar hij heen wilde, en +mij zelven afvragend of het ook een zinspeling op onze vlucht zijn zou. + +"Wij zullen, als gij wilt tot 1702 opklimmen, mijnheer," hervatte +de kapitein. "Gij weet toch, dat op dit tijdstip uw koning Lodewijk +XIV meende, dat een wenk van dien dwingeland voldoende was om de +Pyreneeen te doen wegzinken, en zijn kleinzoon, den hertog van Anjou, +aan de Spanjaarden als koning op te dringen. Deze vorst, die onder +den naam van Philips V meer of minder slecht regeerde, had tegen +lastige vijanden buitenslands te kampen. + +"Het jaar te voren hadden Holland, Oostenrijk en Engeland in den Haag +een verdrag gesloten om aan Philips V de Spaansche kroon te ontnemen, +ten einde deze een aartshertog op het hoofd te plaatsen, wien men +voorloopig den naam van Karel III gaf. + +"Spanje moest zich tegen deze beslissing verzetten, maar het was bijna +geheel van soldaten en matrozen beroofd. Geld echter ontbrak niet, +als de galjoenen, die met het goud en zilver van Amerika bevracht +waren, maar de havens binnenliepen. Tegen het einde van 1712 wachtte +men een rijk konvooi, dat de Fransche regeering door een vloot van 23 +oorlogschepen, onder den admiraal de Chateau-Renaud, liet begeleiden, +omdat de oorlogsvloten der verbondenen in den Atlantischen Oceaan +kruisten. + +"Dit konvooi moest zich naar Cadix begeven, maar toen de admiraal +vernam, dat de Engelsche vloot in die buurt kruiste, besloot hij een +Fransche haven binnen te loopen. + +"De Spaansche scheepskapiteins verzetten zich tegen deze beslissing; +zij wilden in een spaansche haven binnen vallen, en als dit niet te +Cadix kon geschieden, wilden zij naar de golf van Vigo, die op de +noordwestkust van Spanje ligt en niet geblokkeerd werd. + +"De Fransche admiraal was zwak genoeg om toe te geven en de schepen +liepen de baai van Vigo binnen. Deze vormt een regelmatige open reede, +die moeilijk kon verdedigd worden. Men moest zich dus haasten, de +galjoenen te lossen, voor dat de geallieerde vloten er de lucht van +kregen, en zij zouden ook tijd genoeg voor dat lossen gehad hebben, +ware niet plotseling een ellendig geschil, dat uit naijver ontsproot, +ontstaan. Gij volgt mij toch goed?" vroeg de kapitein. + +"Wel zeker!" zei ik, nog niet wetende waarom hij mij die les in de +geschiedenis gaf. + +"Ik ga dus voort; ziehier wat er gebeurde. De kooplieden van Cadix +hadden een voorrecht, volgens hetwelk zij al de uit Oost-Indie komende +koopwaren mochten ontvangen. Het lossen dus van die schatten in de baai +van Vigo was tegen hun voorrechten. Zij beklaagden zich te Madrid en +verkregen van den zwakken Philips V dat het konvooi, zonder gelost te +worden, op de reede van Vigo zou blijven liggen, totdat de vijandelijke +vloten zich zouden verwijderd hebben. Terwijl men deze beslissing nam, +kwamen de Engelsche schepen in October 1702 in de baai van Vigo aan. De +admiraal de Chateau-Renaud, verdedigde zich dapper, niettegenstaande +zijn minderheid, maar toen hij zag dat de schatten van het konvooi +den vijand in handen zouden vallen, stak hij de galjoenen in brand, +zoodat zij met hunne onmetelijke rijkdommen in zee verzwolgen werden." + +Kapitein Nemo zweeg. Ik moet bekennen dat ik nog niet begreep, waarom +de geschiedenis mij belangstelling moest inboezemen. + +"Welnu?" + +"Welnu, mijnheer Aronnax," was het antwoord, "wij zijn in die baai van +Vigo, en het hangt maar van u af om er de geheimen van te doorgronden." + +De kapitein stond op en verzocht mij hem te volgen. Ik had den tijd +gehad weer op mijn verhaal te komen; ik gehoorzaamde. De salon was in +duisternis gehuld, maar door de glazen zag ik het verlichte zeewater; +ik keek toe. Rondom den Nautilus was het water op een afstand van +vijf honderd meter helder door de electrische lantaarn verlicht; de +bodem was met fijn en helderwit zand bedekt; mannen van de equipage +met scaphanders aan, waren bezig om half verrotte tonnen, en stuk +gevallen kisten te midden van zwarte wrakken op te ruimen. Uit de +kisten en vaten vielen zilveren en gouden staven; stapels piasters +en edelgesteenten. Het zand was er mee bedekt. Vervolgens kwamen de +mannen met rijken buit beladen op den Nautilus terug, legden er hun +vracht neer en begonnen opnieuw dien oogst van goud en zilver te innen. + +Nu begreep ik alles: hier was het tooneel van den zeeslag van +22 October 1702, hier waren die voor rekening van de Spaansche +regeering geladen galjoenen gezonken, hier kwam kapitein Nemo, +naarmate van zijn behoeften, de millioenen halen, waarmee hij zijn +Nautilus bevrachtte. Het was voor hem, voor hem alleen dat Amerika +zijn kostbare metalen had opgebracht; hij was alleen en onverdeeld +erfgenaam van die aan de Incas en hun door Ferdinand Cortez onderworpen +volken ontroofde schatten! + +"Wist gij, mijnheer de professor," vroeg hij mij glimlachend, "dat +de zee zoovele rijkdommen bevatte?" + +"Ik wist alleen," antwoordde ik, "dat men het zilver, dat in het +zeewater is opgelost, op twee millioen centenaars schat." + +"Zonder twijfel, doch om het er uit te halen zou meer kosten dan het +waard was. Hier integendeel behoef ik maar op te rapen wat de menschen +verloren hebben, en niet alleen in de baai van Vigo, maar op duizend +andere plaatsen van schipbreuken, die ik allen op mijn kaarten heb +aangeteekend. Begrijpt gij nu dat ik meer dan millionnair ben?" + +"Ik begrijp het, kapitein. Vergun mij evenwel de opmerking dat, nu +gij de baai van Vigo op deze wijze onderzoekt, gij de werkzaamheden +eener maatschappij voorkomt." + +"Welke?" + +"Een maatschappij, die van de Spaansche regeering concessie heeft +gekregen om de gezonken galjoenen op te sporen. De aandeelhouders +worden uitgelokt door het vooruitzicht van grove voordeelen, want +men schat de waarde der verzonken schatten op 250 millioen gulden." + +"Die waren er," antwoordde kapitein Nemo, doch nu niet meer." + +"Ik geloof dat graag," zei ik; "een goede raad aan die aandeelhouders +zou dan ook een daad van welwillendheid zijn. Wie weet echter of +men dien raad wel zou aannemen? Want wat spelers vooral betreuren, +is niet zoozeer het verlies van hun geld als wel dat van hun dwaze +verwachtingen. Ik beklaag ze dan ook minder, dan die duizenden +ongelukkigen voor wie deze rijkdommen bij een verstandige verdeeling, +van groot nut zouden geweest zijn, terwijl ze nu nutteloos voor +hen blijven!" + +Ik had deze woorden niet uitgesproken of ik begreep dat ik kapitein +Nemo had moeten grieven. + +"Nutteloos!" antwoordde hij, terwijl hij in vuur geraakte. "Gelooft gij +dan, mijnheer, dat die rijkdommen verloren zijn, nu ik ze verzamel? Is +het volgens uw oordeel voor mij, dat ik mij de moeite geef die schatten +op te rapen? Wie zegt u dat ik er geen goed gebruik van maak? Gelooft +gij dan, dat ik niet weet dat er een lijdende menschheid bestaat, dat +er slaafs onderdrukte volken op deze aarde leven, dat er ongelukkigen +geholpen, slachtoffers gewroken moeten worden? Begrijpt gij mij +niet? ..." + +Kapitein Nemo zweeg plotseling en had er misschien berouw over te +veel gezegd te hebben. Ik had het echter geraden: welke ook de +beweegredenen mochten geweest zijn, die hem gedrongen hadden op +zee de onafhankelijkheid te zoeken, hij was toch voor alles mensch +gebleven! Zijn hart klopte nog warm voor het lijden der menschheid +en zijn oneindig groote liefde strekte zich over slaafsche volken +zoowel als over enkele personen uit! + +En toen begreep ik voor wie de millioenen waren bestemd geweest, door +Nemo weggezonden, toen de Nautilus in den omtrek van het opgestane +Creta dreef! + + +HOOFDSTUK XXXIII + +Een verdwenen land. + +Den volgenden dag, 19 Februari, zag ik den Amerikaan in mijn kamer +komen; ik verwachtte hem; hij zag er zeer teleurgesteld uit. + +"Welnu, mijnheer?" zei hij. + +"Welnu, Ned, het lot is ons gisteren niet gunstig geweest." + +"Die vervloekte kapitein hield ook juist stil op het oogenblik dat +wij zijn schuit zouden ontvluchten." + +"Ja, Ned, hij moest bij zijn bankier zijn." + +"Zijn bankier!" + +"Of liever zijn bank; ik versta daardoor dezen Oceaan, waar schatten +beter in veiligheid zijn dan in de schatkist van den Staat." + +Toen vertelde ik Ned wat er den vorigen dag gebeurd was, met de +stille hoop van hem van het denkbeeld af te brengen om te vluchten, +maar mijn verhaal had geen ander gevolg, dan dat Ned Land zijn spijt +uitdrukte voor eigen rekening ook niet eens een wandeling in de baai +van Vigo te kunnen doen. + +"Komaan," zei hij, "alle hoop is nog niet verloren. Het is maar een +misstoot met den harpoen! Een andermaal zullen wij slagen, en van +avond zal ik als het moet...." + +"Welke is de richting van den Nautilus?" vroeg ik. + +"Ik weet het niet," antwoordde Ned. + +"Welnu, om twaalf uur zullen wij het te weten komen, als de zonshoogte +wordt genomen." + +De Amerikaan ging naar Koenraad terug. Toen ik aangekleed was, +trad ik den salon binnen; het kompas stond niet zeer uitlokkend; +de richting was zuid-zuidwest; wij verwijderden ons dus van Europa. + +Ik wachtte met zeker ongeduld dat onze richting op de kaart zou worden +aangeteekend. Tegen half twaalf, liepen de vergaarbakken ledig, en +het vaartuig kwam weer aan de oppervlakte. Ik ging naar het plat: +Ned Land was er reeds voor mij. + +Wij hadden geen land meer in het gezicht, niets dan de oneindige +zee. Eenige zeilen aan den gezichteinder, zeker van schepen die tot +kaap San-Roque varen om een gunstigen wind te zoeken, die hen om de +Kaap de Goede Hoop voert. De hemel was bewolkt; een storm was ophanden. + +Ned beproefde in zijn woede om met het oog door den benevelden +gezichteinder te boren; hij hoopte nog dat zich achter dien nevel het +zoo begeerde land uitstrekte. Om twaalf uur scheen de zon maar een +oogenblik; de stuurman maakte daarvan gebruik om de hoogte te nemen; +daar echter de zee te onstuimig werd, gingen wij naar beneden en het +luik werd gesloten. + +Toen ik een uur later op de kaart zag, bemerkte ik dat de Nautilus +er op 16 deg. 17' N.B. en 33 deg. 22' W.L. stond aangeteekend, dus op bijna +zeshonderd kilometer van de naaste kust. Het was nu onmogelijk aan de +vlucht te denken, en ik waag het dus niet de woede van den Amerikaan te +beschrijven, toen ik hem de hoogte mededeelde, waar wij ons bevonden. + +Wat mij aangaat, ik troostte mij spoedig; ik voelde mij als bevrijd +van een last, die mij drukte, en ik kon met betrekkelijke kalmte +mijn gewone werk weer opvatten. Des avonds, te elf uur, ontving ik +onverwacht een bezoek van kapitein Nemo. Hij vroeg mij zeer beleefd of +ik moede was van het waken gedurende den vorigen nacht. Ik antwoordde +ontkennend. + +"Dan zal ik u een merkwaardigen tocht voorstellen, mijnheer Aronnax." + +"Welken kapitein?" + +"Gij hebt de diepte der zee alleen bij dag en zonlicht bezocht. Zoudt +gij ze niet eens bij een duisteren nacht willen zien?" + +"Heel graag." + +"Ik zeg u, dat die wandeling zeer vermoeiend zal zijn. Gij moet lang +loopen en een berg beklimmen, en de wegen zijn niet zoo bijzonder +goed onderhouden," voegde hij er glimlachend bij. + +"Wat gij mij daar zegt, kapitein, verdubbelt mijn nieuwsgierigheid. Ik +ben gereed u te volgen." + +"Kom dan mee, mijnheer de professor, om onze scaphanders te gaan +aandoen." + +In de kleedkamer gekomen, zag ik dat noch mijn makkers, noch iemand van +de bemanning ons op dien tocht zouden volgen. De kapitein had mij zelfs +niet voorgesteld Ned of Koen mee te nemen. Binnen weinige oogenblikken +hadden wij onze toestellen aan. Men plaatste de luchtschouders op +onzen rug, doch de electrische lampen werden ons niet gegeven; ik +merkte dit den kapitein op. "Zij zullen ons geen nut doen," zei hij. + +Ik meende niet goed te hebben verstaan, doch kon mijn opmerking niet +herhalen, omdat het hoofd van den kapitein reeds in den helm was +verdwenen. Ik zette mijn metalen hoofddeksel op, en voelde dat men +mij een met ijzer beslagen stok in de hand gaf; eenige minuten later +stonden wij, na de gewone verschijnselen, op den bodem van den Oceaan, +ter diepte van driehonderd meter. + +Middernacht naderde. Het water was zeer donker, doch de kapitein wees +mij in de verte een roodachtig punt, een soort van breede schemering, +op ongeveer twee kilometer van den Nautilus zichtbaar. Ik had niet +kunnen zeggen wat dit voor vuur was, waardoor het gevoed werd, en hoe +en waarom het in de watermassa kon opflikkeren. In alle gevalle gaf het +ons licht, wel zwak, doch ik gewendde mij weldra aan die bijzondere +schemering, en ik begreep in deze omstandigheid de nutteloosheid +der toestellen van Ruhmkorff. De kapitein en ik liepen, dicht naast +elkander, recht op het aangewezen vuur af. De bodem rees langzaam; wij +maakten met behulp onzer stokken groote stappen, doch wij vorderden +toch niet hard, want onze voeten zakten dikwijls in de modder, die +met zeewier vermengd, en hier en daar met platte steenen bezaaid was. + +Onder het voortstappen hoorde ik iets als gekletter boven mijn +hoofd. Soms verdubbelde dit geluid en bracht een onophoudelijk +leven voort. Weldra begreep ik de oorzaak; het was de regen, +die in den stroom neerviel en op de oppervlakte der zee dit geraas +maakte. Onwillekeurig dacht ik, doornat te zullen worden! Ik kon niet +nalaten over dit dwaze denkbeeld te lachen. Nat door het water, in het +midden van het water! Maar tot mijn verontschuldiging voer ik aan, +dat men met den dikken scaphander aan het lijf, het vochtig element +niet meer voelt, en men zich slechts in een weinig dichter atmosfeer +dan die van de oppervlakte der aarde waant. + +Na een half uur te hebben geloopen, werd de grond rotsachtig. Allerlei +kleine dieren verlichtten den bodem door hun lichtgevend vermogen. Ik +zag hoopen steenen, die door eenige millioenen diertjes en een net van +zeewier bedekt waren. Dikwijls gleed mijn voet op den gladden bodem +uit, en zonder mijn stok zou ik meer dan eens gevallen zijn. Als ik +mij omkeerde, zag ik altijd het licht van den Nautilus, dat in de +verte evenwel begon te verflauwen. + +Die steenhoopen, waarvan ik zooeven sprak, waren op den zeebodem +met een zekere regelmaat verspreid, waarvan ik mij geen verklaring +wist te geven. Ik zag reusachtige groeven, die zich in het duister +verloren, welker lengte ik niet kon schatten; zoo merkte ik ook andere +bijzonderheden op, waarvan ik geen verklaring wist te geven. Het +kwam mij voor, dat mijn zware schoenzolen een veld met beenderen +verbrijzelden, die dof kraakten. Welke was dan die uitgestrekte +vlakte waar wij gingen? Ik had het den kapitein willen vragen, +maar de teekens, door middel waarvan hij met zijn makkers bij hun +onderzeesche tochten sprak, waren voor mij onbegrijpelijk. + +Echter nam de rosse schijn, die ons leidde, toe en vertoonde zich reeds +met vlammen aan den gezichteinder. De aanwezigheid van dien vuurhaard +onder water maakte mij in de hoogste mate nieuwsgierig. Was het een +uitstrooming van electriciteit? Zou ik een natuurlijk verschijnsel +zien, waarvan de geleerden nog niets wisten? Of zou, en deze gedachte +schoot mij door het hoofd, 's menschen hand in dit vuur zichtbaar +zijn? Blies hij dien brand aan? Zou ik in de diepte wellicht makkers +of vrienden van kapitein Nemo ontmoeten, die even vreemd als hij +leefden, en die hij ging opzoeken? Zou ik daaronder misschien een +volkplanting van bannelingen aantreffen, die de ellende der aarde +moede, in de diepten van den Oceaan de onafhankelijkheid gezocht en +gevonden hadden? Al die dwaze, ongerijmde denkbeelden kwamen mij voor +den geest, en in die gemoedstemming, onophoudelijk verbaasd door de +wonderen, die voor mijn oogen voorbijgingen, zou ik niet verwonderd +geweest zijn, als ik in de diepte der zee een van die onderzeesche +steden had ontdekt, waarvan kapitein Nemo droomde. + +Onze weg werd langzamerhand lichter. Het witte licht straalde boven +een berg van ongeveer 800 voet hoog; maar wat ik zag, was eigenlijk +niets als een eenvoudige terugkaatsing van licht tegen het kristal +van water. De bron van dat overklaarbaar licht was aan de andere +zijde van den berg. + +De kapitein stapte zonder aarzelen voort tusschen het doolhof van +steenen, die den bodem van den Atlantischen Oceaan bedekten; hij kende +dien somberen weg; hij had dien zonder twijfel dikwijls bewandeld +en kon er niet verdwalen; ik volgde hem met onwankelbaar vertrouwen; +hij scheen mij toe een der geesten der zee te zijn, en als hij voor +mij uitging, bewonderde ik zijn hooge gestalte, die als een zwart +beeld tegen den lichten gezichteinder afstak. Het was een uur na +middernacht; wij waren de onderste helling van den berg genaderd, +maar om dien te beklimmen, moesten wij ons langs moeilijk begaanbare +wegen door een dicht bosch wagen. Het was een bosch van doode boomen, +zonder bladeren, zonder sap, boomen die door het water waren gedood +en waarboven hier en daar reusachtige dennen uitstaken. Het was als +'t ware een kolendomein, waarin de verkoolde boomen overeind stonden, +omdat ze in den gedeeltelijk losgewoelden grond nog vastgeworteld +zaten, en wier takjes, als fijn knipwerk van zwart papier, tegen het +heldere water juist waren afgeteekend. Men stelle zich een woud in +den Harz tegen een berghelling voor, doch in het water verzonken. De +paden waren met wier en allerlei zeeplanten volgegroeid en daartusschen +wemelde het van dieren. Ik klom tegen de rots op, doch moest telkens +over uitstekende wortels heenstappen, en zeeplanten scheuren, die +mij in den weg dreven, of tusschen de boomtakken hingen, terwijl ik +een heirleger van visschen verschrikt opjoeg, die tusschen de takken +door wegzwommen. Meegesleept door de schoonheid van dit tooneel, +voelde ik geen afgematheid meer; ik volgde mijn onvermoeiden gids. + +Welk een schouwspel! Hoe het terug te geven? Hoe het gezicht te +beschrijven van die bosschen en rotsen te midden van het water, +van onder in vrees aanjagende en sombere duisternis gehuld en wier +toppen van rosachtig licht omringd waren, voortkomend uit die onbekende +bron van gloed, waarvan de schijn door de terugkaatsing van het water +verdubbelde? Wij beklommen rotsen, waarvan onder dof geluid brokken +afgescheurd werden en naar beneden stortten. Rechts en links waren +donkere galerijen, waarin zich het oog verloor. Daar waren groote +groeven, door een menschenhand schijnbaar gegraven, en ik vroeg mij +zelven af of ik niet plotseling een bewoner dier onderzeesche streken +voor mij zou zien verschijnen. + +Maar kapitein Nemo klom steeds door; ik wilde niet achterblijven, +en volgde met moed; mijn stok was mij daarbij van veel nut; een +misstap zou gevaarlijk geweest zijn op die smalle voetpaden, die +aan den rand van afgronden schenen uitgehouwen te zijn, maar ik liep +met vasten tred door, en werd niet duizelig. Nu eens sprong ik over +een spleet, welker diepte mij in de bergen op aarde zou hebben doen +terugdeinzen, dan eens waagde ik mij over den gladden stam van boomen, +over de randen eens afgronds geworpen, zonder naar beneden te zien, +daar ik geen oogen genoeg had om de schoonheid dezer wildernissen te +bewonderen. Op andere plaatsen schenen rotsblokken, als gedenkteekenen +op hun onregelmatig gehouwen voetstukken, den spot te drijven met de +wetten van evenwicht; tusschen hun steenen uitstekken schoten boomen +te voorschijn als waterstralen, onder een vreeselijke drukking, +en steunden elkander onderling. Dan zag ik wederom door de natuur +gevormde torens, en groote muurbrokken, als van kasteelen voorzien, +met zulk een helling voorover hangen als de wetten der zwaartekracht +op de oppervlakte der aarde niet zouden gedoogd hebben. En ik bemerkte +zelfs het verschil niet tusschen de dichtheid van water en van lucht, +want niettegenstaande mijn zware kleederen, mijn koperen helm en mijn +looden zolen, beklom ik hellingen van onbegrijpelijke steilte met de +vlugheid van een geit of een gems. + +Ik gevoel wel dat ik onwaarheid schijn te vertellen, nu ik dezen +onderzeeschen tocht beschrijf, doch ik schrijf de geschiedenis van +schijnbaar onmogelijke zaken, die echter onbetwistbaar waar zijn. Ik +heb niet gedroomd, maar gezien en getast! + +Twee uren na het verlaten van den Nautilus, hadden wij de uiterste +grens der boomen bereikt, en honderd voet boven ons verhief zich de top +van den berg, die donker afstak tegen het helle licht van den anderen +kant. Hier en daar stonden nog eenige versteende struiken. Duizenden +visschen vloden voor ons uit, evenals vogels, in het hooge gras +verrast. De rots was doorboord met een menigte ondoordringbare +scheuren, diepe holen en groote gaten, waarin zich verschrikkelijke +voorwerpen bewogen. Ik verstijfde van schrik, als ik een spriet- of +voelhoorn zag, die mij den weg versperde, of een vreeselijke schaar, +welke zich in de duisternis der grot met vrij veel geweld opende en +sloot. Duizenden lichtende punten flikkerden in dezen nacht. Het waren +de oogen van reusachtige schaaldieren, in hun schuilplaatsen gedoken +of van vreeselijke kreeften, die als hellebardiers overeind stonden +en haar pooten tegen elkander sloegen alsof ze van ijzer waren; +van reusachtige krabben, die als kanonnen op hun affuiten stonden, +van ontzettende inktvisschen, welke met hun voelarmen door elkander +werkten, als waren ze een broedsel van levende slangen. + +Welke was die vreeselijke, mij nog onbekende dierenwereld? Tot welke +klasse of orde behoorden deze beesten, voor wie de rotsen, waarop zij +huisden, als 't ware een tweede schaal vormden? Waar had de natuur het +geheim van hun bestaan ontdekt, en sedert hoeveel eeuwen leefden zij in +de diepten van de zee? Doch ik kon niet blijven staan. Kapitein Nemo, +meer van nabij met deze afzichtelijke wezens bekend, sloeg er geen +acht meer op. Wij waren op een eerste bergvlak gekomen, waar mij nog +andere verrassingen wachtten; daar zag ik schilderachtige bouwvallen, +die de hand der menschen en niet des scheppers verrieden. Het waren +groote steenhoopen, waaronder men onduidelijk de vormen van kasteelen +en tempels herkende, met een heirleger van bloeiende zooephyten en +een mantel van zeewier en gras als met klimop bedekt. + +Maar welk gedeelte van den aardbol was het toch, dat door +overstroomingen scheen verzwolgen te zijn? Wie had deze rotsen en +steenen daar zoo neergezet als gedenkteekenen van voorhistorische +tijden? Waar was ik, en waar had een luim van den kapitein mij +heengebracht? Ik had het hem wel willen vragen: maar omdat ik het niet +kon doen, bleef ik staan en greep hem bij den arm. Hij schudde met +het hoofd en wees mij den laatsten bergtop, alsof hij wilde zeggen: +"Kom maar mee, kom maar!" + +Ik volgde hem dus, en binnen weinige minuten had ik den top bereikt, +die boven deze rotsmassa nog tien meter uitstak. Ik keek naar de zijde, +door ons bestegen. De berg verhief zich slechts zeven of acht honderd +voet boven de vlakte, maar aan de andere zijde was hij dubbel zoo +hoog en besloeg het dal, dat zich in dit gedeelte van den Oceaan aan +zijn voeten uitstrekte. Mijn blik drong hier vrij ver door, en omvatte +een groote ruimte, door een hevige uitbarsting verlicht; deze berg was +inderdaad een vulkaan; ongeveer vijftig voet onder den top braakte een +krater, te midden van een regen van steenen en rotsblokken, stroomen +lava uit, als vurige watervallen in het water verdwijnend. Deze vulkaan +verlichtte als een ontzaglijk groote fakkel de vlakte, zoover het oog +reikte. Ik zei dat die onderzeesche vulkaan lava, maar geen vlammen +uitbraakte; voor vlammen is de zuurstof der lucht noodig, zoodat zij +onder het water niet kunnen duren; maar lavastroomen, die het beginsel +hunner gloeiing in zich bevatten, kunnen zelfs roodgloeiend zijn, +zegevierend tegen het water worstelen en dit bij aanraking verdampen; +de lava stroomde dus even als bij de uitbarstingen van den Vesuvius, +naar beneden op een ander Torre del Greco. + +Inderdaad, daar lag onder mijn oogen een verwoeste stad met +ingestorte daken, vernielde tempels, uit elkander gescheurde zuilen +en neergeworpen kolommen, welke men vermoeden kon, dat tot de stevige +Toskaansche bouworde behoord hadden. Verder op lagen de overblijfselen +eener reusachtige waterleiding. Hier lag het hooge muurwerk van een +burcht met gebouwen, waarin men de vormen van het Parthenon giste; daar +overblijfselen van een kade, alsof een haven in vervlogen eeuwen aan +de kust van een verdwenen oceaan, aan koopvaardij- en oorlogsschepen +tot ankerplaats had gestrekt; nog verder lange lijnen van in elkander +gestorte muren, breede en verlaten straten, een geheel Pompeji, daar +in het water verzonken, en door kapitein Nemo onder mijn oog gebracht. + +Waar was ik? Ik wilde het weten, ik wilde spreken, en den koperen helm +mij van 't hoofd rukken. Maar de kapitein kwam naar mij toe, en hield +mij met een beweging tegen; toen raapte hij een stuk krijtsteen op, +liep naar een zwarte basaltrots en schreef daarop het woord: + +"Atlantis." + +Welk een gedachte trof mij! Atlantis, het oude Meropis van Theopompus, +het Atlantis van Plato, het vaste land, dat ontkend werd door Origenes, +Porphyrius, Jamblichus, d'Anville, Malte-Brun en von Humboldt, die deze +verdwijning onder de sprookjes rekenden, doch waaraan geloof geslagen +werd door Posiodonius, Plinius, Ammianus Marcellinus, Tertullianus, +Engel, Sherer, Tournefort, Buffon en d'Avezac; ik had het daar onder +mijn oogen, zooals het de onwedersprekelijke sporen nog droeg van +de ramp, welke het getroffen had! Dit was dan het verzwolgen land, +dat vroeger gelegen was buiten de grenzen van Europa, Azie, Libye, en +de kolommen van Hercules, waar het machtig volk der Atlanten leefde, +waartegen het oude Griekenland zijn eerste oorlogen voerde. + +De geschiedschrijver, die de groote daden van dit heldentijdvak te boek +heeft gesteld, is Plato. Zijn gesprek tusschen Tinaeus en Kritias, is, +om zoo te zeggen, onder den invloed van den dichter en wetgever Solon +geschreven. Deze onderhield zich eens met eenige wijze grijsaards uit +Sais, een stad, toen reeds acht eeuwen oud, zooals de opschriften op de +tempelmuren getuigen. Een dier wijzen verhaalde de geschiedenis eener +stad, nog duizend jaar ouder; deze oude stad was, toen zij negen eeuwen +bestaan had, door de Atlanten overvallen en gedeeltelijk verwoest; +dit volk, zei hij, woonde in een uitgestrekt land, veel grooter dan +Afrika en Azie bij elkander, en een oppervlakte beslaande van 12 deg. tot +40 deg. N.B. Hun gebied strekte zich tot aan Egypte uit: zij wilden ook +Griekenland de wet voorschrijven, doch daar stieten zij het hoofd +tegen den onweerstaanbaren moed der Hellenen. Eeuwen verliepen; +een geweldige overstrooming, met aardbevingen gepaard, had plaats; +een dag en een nacht waren voldoende om dit Atlantis te vernietigen, +waarvan Madeira, de Azorische, Canarische en Kaap-Verdische eilanden +nu nog, als hoogste punten, zich uit de zee verheffen. + +Dit waren de geschiedkundige herinneringen, die het door kapitein +Nemo geschreven woord bij mij levendig deden worden. Zoo stond ik +dan, door het vreemdste lot gedreven, thans op een der bergen van dit +verdwenen land! Ik raakte als het ware met de hand die duizend eeuwen +oude bouwvallen aan, tot een voorwereldlijk tijdperk behoorend! Ik +betrad den grond, waarop de tijdgenooten van den eersten mensch hadden +gewoond; ik verbrijzelde onder mijn voet de skeletten van dieren uit +de fabelachtige tijden, die onder de schaduw van de thans versteende +boomen hadden gerust! + +Ach, waarom had ik niet meer tijd; ik had de steile helling van dezen +berg wel willen afdalen, om dit uitgestrekte land te doorloopen, +dat zonder twijfel Afrika en Amerika aan elkander verbond, en om die +groote voorwereldlijke steden te bezoeken. Daar strekten zich misschien +onder mijn voet het krijgshaftige Makhimos, het vrome Eusebes uit, +wier reusachtige inwoners eeuwen lang leefden en die kracht genoeg +bezaten om deze rotsblokken op elkander te stapelen, nu nog weerstand +biedend aan het geweld der wateren! Eens zal misschien een wonder de +verdwenen bouwvallen weer boven het vlak der zee verheffen. + +In dit gedeelte van den Oceaan heeft men het bestaan van een +aantal onderzeesche vulkanen bewezen, en verscheidene schepen +hebben buitengewone schokken ondervonden, als zij op deze hoogte +voeren. Sommigen hoorden doffe geluiden, den strijd der elementen +te kennen gevende, anderen hebben vulkaan-asch opgevangen, uit zee +naar boven geworpen. De geheele bodem tot aan den evenaar toe, wordt +nog door onderaardsche vulkanische krachten geteisterd. En wie weet +of over eenige eeuwen de toppen dezer vuurspuwende bergen, hooger +geworden door plutonische uitwerpselen en opeenvolgende lavabeddingen, +niet boven het vlak van den Atlantischen Oceaan zullen uitsteken! + +Terwijl ik zoo peinsde, en al de bijzonderheden van dit grootsche +landschap in mijn geheugen trachtte te prenten, bleef kapitein Nemo, +op een met mos bedekte kolom geleund, onbeweeglijk en als versteend +in stomme bewondering staan. Dacht hij aan verdwenen geslachten +en trachtte hij het geheim der toekomst van het menschdom te +ontdekken? Kwam die vreemde man op deze plaats zijn geschiedkundige +herinneringen verlevendigen, en in deze oudheid mee leven, omdat hij +van het leven in den lateren of nieuweren tijd niets wilde weten? Wat +zou ik niet gegeven hebben om zijn gedachten te kennen, daarin te +deelen en ze te begrijpen! + +Wij bleven een uur lang op deze plaats en beschouwden, onder den +lichtenden schijn van de gloeiende en soms verbazend schitterende lava, +de uitgestrekte vlakte. Het koken en woelen onder den grond deed den +berg van tijd tot tijd dreunen en trillen; zware geluiden werden met +de grootste nauwkeurigheid door het water overgebracht en weerkaatsten +met statige kracht. Op dat oogenblik scheen de maan een poos door +het water heen, en wierp over het verzwolgen landschap eenige bleeke +stralen; het was maar een oogenblik, doch van een onbeschrijfelijke +uitwerking. De kapitein richtte zich op, wierp een laatsten blik op +de onmetelijke vlakte, en wenkte mij toen hem te volgen. Wij daalden +den berg spoedig af; toen wij het woud door waren, zag ik de lantaarn +van den Nautilus schitteren als een ster. De kapitein ging er recht +op af, en wij waren weer aan boord toen de eerste stralen van het +morgenlicht schenen over de oppervlakte van den Oceaan. + + +HOOFDSTUK XXXIV + +Onderzeesche kolenmijnen. + +Den volgenden dag, 20 Februari, stond ik zeer laat op. De +vermoeienissen van den nacht hadden mij tot elf uur doen slapen. Ik +kleedde mij haastig, want ik wilde weten, welke richting de Nautilus +had. De instrumenten wezen aan, dat wij altijd met een twintig +kilometervaart op honderd meter diepte naar het Zuiden snelden. + +Koenraad trad binnen; ik vertelde hem onzen nachtelijken tocht, +en daar de wanden geopend waren, kon hij nog een gedeelte zien van +dit verdronken land. De Nautilus voer namelijk tien meter boven de +vlakte van Atlantis; zij bewoog zich als een ballon, die door den wind +boven weilanden wordt voortgestuwd; maar beter zou het zijn te zeggen, +dat wij in den salon zaten als in den waggon van een sneltrein. Het +eerste, wat onder onze oogen voorbijsnelde, waren de phantastisch +gevormde rotsen; de doode boomen, wier onbeweeglijke vormen ons onder +water toegrijnsden; verder de met een tapijt van zeeanemonen bedekte +steenklompen en vreemd gevormde blokken lava, die bewezen met welk +een woede de vulkanische uitbarstingen hadden plaats gehad. + +Terwijl deze zonderlinge streken onder ons electrisch licht zichtbaar +waren, verhaalde ik aan Koenraad de geschiedenis van de Atlanten; ik +sprak hem over de oorlogen van die heldhaftige volken, en behandelde +het vraagstuk omtrent het bestaan van Atlantis als iemand die geen +twijfel meer koestert. Maar Koenraad was afgetrokken, en hoorde mij +ternauwernood aan; spoedig echter begreep ik zijn onverschilligheid +voor deze geschiedkundige vraagstukken. + +Een talloos visschenheir toch trok zijn oogen, en als er visschen +voorbij ons zwommen, dan behoorde Koenraad, in zijn lust tot ordenen +en rangschikken als verzonken, niet meer tot deze wereld. In dat geval +moest ik hem gewoonlijk maar volgen, en met hem onze ichthyologische +studien voortzetten. + +Over het algemeen verschilden die visschen van den Atlantischen +Oceaan weinig van die wij reeds gezien hadden. Het waren roggen van +reusachtige gedaante, vijf meter lang, en zoo sterk, dat zij boven +water konden uitspringen; haaien van verschillende soort, onder +anderen een van vijf meter lang met driehoekige, scherpe tanden; +steuren, zeepalingen en andere visschen. + +Terwijl wij die verschillende soorten van dieren zaten te bekijken, +liet ik niet na de groote vlakte van Atlantis te beschouwen. Soms +noodzaakten grillige verhevenheden van den grond den Nautilus om zijn +snelheid te minderen, en dan gleed hij met de behendigheid van een +visch tusschen de dicht bij elkander liggende heuvels door. Indien +hij door dit doolhof niet kon heenkomen, verhief de Nautilus zich +als een luchtballon, en wanneer hij over dien hinderpaal heen was, +hervatte hij zijn snelle vaart op eenige meters boven den bodem. Het +was een bewonderenswaardige en aangename vaart, die aan een luchtreis +deed denken, met dit onderscheid evenwel, dat de Nautilus volkomen +aan het roer gehoorzaamde. + +Tegen vier uur des namiddags veranderde de grond een weinig; tot nog +toe was hij met een dikke laag slijk en met tot erts geworden takken +bedekt; nu werd de bodem rotsachtiger en scheen bezaaid met tufsteen, +eenige brokken lava en zwavelachtige bestanddeelen. Ik dacht, dat de +bergstreek dus weldra op de groote vlakten zou volgen, en door zekere +wendingen van den Nautilus zag ik ook inderdaad, dat de zuidelijke +gezichteinder door een hoogen muur begrensd was, die elken uitgang +scheen af te snijden. De top van dien berg stak zeker boven de zee +uit. Het moest een vast land zijn, of ten minste een eiland, hetzij +een der Canarische, hetzij een der Kaap-Verdische. Daar men, misschien +om bijzondere redenen, de zonshoogte niet genomen had, wist ik niet +juist waar wij ons bevonden. In allen gevalle scheen het mij toe, +dat die bergmuur de grens van Atlantis vormde, van welk land wij +evenwel nog slechts een klein gedeelte bezocht hadden. + +De nacht brak mijn waarnemingen niet af. Ik was alleen gebleven, +want Koenraad was naar zijn hut gegaan. De Nautilus verminderde +zijn snelheid, en manoeuvreerde door de zee boven den wonderlijk +gevormden bodem; nu eens streek hij langs de heuvels, alsof hij +er zich op had willen neerleggen, dan steeg hij plotseling weer +naar de oppervlakte. Ik zag tusschenbeiden eenige heldere sterren, +en juist vijf of zes van die sterren uit den Dierenriem, die in het +sterrenbeeld van Orion zichtbaar zijn. + +Ik zou zeker nog lang voor het raam de schoonheden van de zee +en den hemel zijn blijven bewonderen, als de wanden niet werden +dichtgeschoven. Op dit oogenblik was de Nautilus tot aan den +loodrechten rotswand genaderd; hoe hij manoeuvreerde kon ik niet +raden. Ik ging naar mijn kamer; het vaartuig lag stil; ik sliep in, +met het vaste voornemen om na weinige uren weer op te staan; doch +het was den volgenden morgen acht uur toen ik in den salon kwam. De +manometer deed mij zien, dat de Nautilus op de oppervlakte der zee +dreef; bovendien hoorde ik op het plat loopen; doch ik voelde door +de deining der golven geen slingeren. + +Ik ging naar het luik; het was open, maar in plaats van het helder +daglicht, zoo als ik verwachtte, omringde mij dikke duisternis. Waar +waren wij? Had ik mij bedrogen? Was het nog nacht? Neen, geen enkele +ster schitterde, en de nacht is niet zoo volslagen donker. Ik wist +niet wat er van te denken, toen ik iemand hoorde zeggen: + +"Zijt gij het, mijnheer de professor?" + +"O, kapitein," antwoordde ik "waar zijn wij?" + +"Onder den grond, mijnheer." + +"Onder den grond!" riep ik uit, "en de Nautilus drijft nog?" + +"Hij drijft altijd." + +"Maar dat begrijp ik niet." + +"Wacht maar eenige oogenblikken; onze lantaarn wordt aangestoken +en als gij er op gesteld zijt helder voor u uit te zien, zult gij +tevreden zijn." + +Ik betrad het plat en wachtte; de duisternis was zoo volkomen dat +ik den kapitein zelfs niet zag; naar boven kijkend, meende ik recht +boven mijn hoofd een zekeren lichtenden schijn te zien, een soort van +schemering, door een rond gat binnenvallend. Op dat oogenblik werd +de lantaarn ontstoken; het helder licht deed het zwakke schijnsel +geheel verdwijnen. + +Ik sloot een oogenblik mijn oogen, door het electrisch licht als +verblind, en zag om mij heen. De Nautilus lag stil aan een oever, +die als een kaai gevormd was. De zee waarop het vaartuig op dat +oogenblik dreef, was een meer, door een muur als 't ware ingesloten; +het had een middellijn van ongeveer twee kilometer. Het peil, zoo als +de manometer aanwees, stond gelijk met dat van de zee buiten dien muur, +zoodat er noodzakelijk gemeenschap tusschen het meer en de zee moest +bestaan. De hooge rotswanden, waartusschen wij lagen ingesloten, +welfden zich boven ons, en vormden als het ware een omgekeerden +trechter van vijf of zes honderd meter hoogte. Bovenin was een +opening, waardoor ik de schemering gezien had, die waarschijnlijk +aan het daglicht moest worden toegeschreven. + +Voordat ik den inwendigen vorm van deze verbazend groote grot +nauwkeuriger onderzocht, voor ik mij zelven afvroeg of dat het werk +der natuur of van menschenhanden was, trad ik op den kapitein toe en +vroeg hem waar wij waren. + +"Wij zijn midden in een uitgedoofden vulkaan," antwoordde de kapitein, +"waar de zee is binnengestroomd tengevolge van een scheur in den +grond, daarin door een aardbeving ontstaan. Terwijl gij in bed laagt, +mijnheer de professor, is de Nautilus in dit meer gekomen door een +natuurlijken waterweg, die op tien meter onder het oppervlak van den +Oceaan bestaat. Hier heeft mijn vaartuig een zekere gemakkelijke, +geheimzinnige haven, tegen alle winden beveiligd. Waar zult gij ergens +op eenige kust van uw vasteland of van uw eilanden een reede vinden, +die tegen deze veilige ligplaats opwegen of tegen de woede der orkanen +beschermen kan?" + +"Inderdaad, kapitein, hier zijt gij veilig; wie zou u in het hart +van een vulkaan kunnen achterhalen? Maar heb ik aan den top geen +opening ontdekt?" + +"Ja, de krater, die vroeger lavavlammen en rook uitwierp en waar nu +de frissche lucht, die wij inademen, binnenstroomt." + +"Maar welke is die vulkaan?" vroeg ik. + +"Hij behoort tot een van de talrijke eilandjes, die in deze zee als +gezaaid zijn. Hij is voor de schepen een klip, maar voor ons een +groote grot. Het toeval heeft mij die doen ontdekken, en daarin heeft +het mij goed gediend." + +"Maar zou men door dien krater niet naar beneden kunnen afdalen?" + +"Evenmin als ik er uit zou kunnen klimmen; tot op een hoogte van +honderd voet kan men den inwendigen wand bestijgen, maar hooger op +hangt de rots zoo veel over, dat zij niet bestegen kan worden." + +"Ik zie, kapitein, dat de natuur u overal en altijd dient. Gij zijt +op dit meer in veiligheid en niemand als gij kunt het bezoeken. Maar +waarvoor hebt gij die schuilplaats noodig? De Nautilus behoeft toch +geen haven?" + +"Neen, mijnheer, maar hij heeft electriciteit noodig om zich te +bewegen, elementen om deze voort te brengen, sodium om de elementen +te voeden, kool om sodium te krijgen en mijnen om steenkolen uit te +halen. En nu is het juist hier, dat de zee geheele bosschen bedekt, +die in voorwereldlijke tijdperken zijn bedolven geraakt; nu zijn zij +geheel verkoold en voor mij een onuitputtelijke bron." + +"Zijn uw mannen dan hier mijnwerkers, kapitein?" + +"Juist. Die mijnen strekken zich evenals die van New-Castle onder de +golven uit. Hier gaan zij met scaphanders aan met spade en houweel +in de hand, de steenkolen loshakken, die ik zelfs niet uit de mijnen +van het vaste land behoef te halen. Als ik nu aan het stoken ben, om +sodium te verkrijgen, dan geeft de rook, die uit den krater opstijgt, +dezen nog den schijn, alsof de berg in werking was." + +"En zal ik ze aan 't werk zien?" + +"Ditmaal niet, want ik heb haast om onze onderzeesche reis om de +aarde te vervolgen. Ik zal mij derhalve tevreden stellen om wat mee +te nemen van den vooraad sodium, dien ik hier bewaar. Ik heb slechts +een dag noodig om een genoegzame hoeveelheid aan boord te nemen en dan +zullen wij onze reis vervolgen. Wanneer gij dus deze grot doorwandelen +en eens om het meer heenloopen wilt, maak dan gebruik van dezen dag, +mijnheer Aronnax." + +Ik dankte den kapitein, en ging mijn beide makkers opzoeken, die hun +hut nog niet hadden verlaten. Ik noodigde hen uit mij te volgen, +zonder te zeggen waar wij ons bevonden. Zij kwamen op het plat; +Koenraad, die zich over niets verwonderde, beschouwde het als iets +zeer natuurlijks, dat hij wakker werd onder een berg, nadat hij onder +water naar bed was gegaan. Maar Ned Land dacht er slechts aan eens +te onderzoeken of deze grot geen uitgang had. + +Na het ontbijt, omstreeks tien uur, gingen wij naar den oever. + +"Nu zijn wij weer aan land," zei Koenraad. + +"Dit noem ik geen land," antwoordde de Amerikaan; "bovendien zijn +wij er niet op, maar er onder." + +Tusschen den rotswand en het water was een zandig strand, dat op zijn +grootste breedte vijfhonderd voet breed was; over dit strand kon men +gemakkelijk om het meer heen wandelen. Maar het benedeneinde der hooge +rotswanden vormde een ongelijk terrein, waarop in schilderachtige +opeenstapeling blokken vulkanische steenen en verbazende stukken +puimsteen lagen. Al deze ruw door elkander geworpen steenblokken, +waren door het onderaardsche vuur met een laag glazuur bedekt, die in +het electrisch licht schitterde. Het met steenglas vermengde oeverzand +stoof onder onze treden als een wolk kleine sterren op. + +De grond verhief zich langzamerhand naarmate wij ons van den oever +verwijderden, en wij waren weldra door een lange en bochtige helling +gekomen, waar wij langzamerhand hooger konden klimmen; maar wij +moesten voorzichtig voortgaan tusschen die losliggende steenblokken, +en onze voet gleed daarbij nu en dan uit op de stukken veldspaat en +kwarts. De vulkanische natuur van deze ontzettend groote grot werd +ons hoe langer hoe meer bevestigd; ik deed het mijn makkers opmerken. + +"Kunt gij u voorstellen," vroeg ik hun, "hoe deze trechter er uit +moest zien, toen hij gevuld was met kokende lava en die gloeiende +vloeibare massa zich tot aan de opening van den berg verhief, evenals +het kokend metaal binnen de wanden van een hoogoven?" + +"Dat kan ik mij best voorstellen, mijnheer!" antwoordde Koenraad. "Maar +kan mijnheer mij ook zeggen, waar deze groote hoogoven het werk +gestaakt heeft, en hij nu met het water van een kalm meer gevuld is?" + +"Vermoedelijk. Koenraad, omdat eenige aardbeving onder het oppervlak +van den Oceaan de opening heeft gemaakt, waardoor de Nautilus hier +binnen is gekomen. Toen is het water der zee waarschijnlijk naar +binnen gestort; er is een vreeselijke strijd tusschen de beide +elementen gevoerd, die ten voordeele van Neptunus is geeindigd. Er +zijn evenwel reeds eeuwen overheen gegaan, en de overstroomde vulkaan +is een vreedzame grot geworden." + +"Zeer goed," antwoordde Ned Land, "ik geloof u; maar in ons belang +betreur ik het dat die opening, waarvan mijnheer spreekt, niet boven +het vlak der zee ligt." + +"Maar, vriend Ned," zei Koenraad, "als die opening niet onder water +was, dan had de Nautilus hier niet binnen kunnen komen." + +"En ik voeg er nog bij, Land, dat het water dan ook den vulkaan niet +binnengestroomd, en deze nog een vuurspuwende berg wezen zou. Je +spijt is dus overbodig." + +Wij begonnen te klimmen; de helling werd hoe langer zoo steiler, en +de paden hoe langer zoo nauwer; soms waren er diepe spleten in den +grond, waarover wij moesten heenspringen; dan moesten wij weer om ver +uitstekende en overhangende rotsblokken heen; wij kropen soms op de +knieen of op den buik voort. Maar met hulp van Koenraaads behendigheid +en Neds kracht kwamen wij alle hinderpalen te boven. + +Op een hoogte van ongeveer dertig meter, veranderde de aard van den +grond, zonder dat deze daarom nog begaanbaarder werd; wij stuitten +op zwarte basaltblokken; soms lagen zij met zwavel bedekt over een +vlakte neergeworpen, dan weder vormden zij regelmatige prisma's, die +als kolommen overeind stonden, om het groote gewelf te ondersteunen, +en een prachtig schouwspel opleverden van de bouwkunst der natuur. Op +andere plaatsen liepen tusschen deze basaltblokken lange stroomen +van gestolten lava, waarin strepen jodenlijm of groote massa's zwavel +zichtbaar waren. Het daglicht, dat door den krater naar binnen viel, +verlichtte deze vulkanische overblijfselen, die voor eeuwig in dien +uitgedoofden berg begraven lagen, met een onzeker schijnsel. + +Weldra moesten wij op een hoogte van omstreeks 250 voet door +onoverkomelijke hinderpalen ons klimmen staken. De bergwand begon +over ons heen te hangen, en in plaats van te stijgen, moesten wij +onze wandeling om het meer voortzetten. Op de hoogte, waarop wij ons +bevonden, begon het plantenrijk met het mineraalrijk in aanraking te +komen. Uit de rotsspleten kwamen hier en daar heesters en op enkele +plaatsen zelfs boomen te voorschijn. Ik herkende eenige planten en +bloemen, zooals heliotropen en chrysanthemums; zelfs ontdekte ik +tusschen de lavastroomen in kleine, doch weinig riekende viooltjes, +hoewel ik beken dat ik dit weinigje geur gretig opsnoof. De geur is +de ziel der bloemen, en de bloemen der zee, hoe prachtig ook, hebben +geen ziel! + +Wij waren aan den voet van een boschje vrij zware drakenboomen +genaderd, die door de kracht hunner sterke wortels de rots gebroken +hadden, toen Ned Land uitriep: "O mijnheer, een bijennest!" + +"Een bijennest," antwoordde ik, terwijl ik den schouder ongeloovig +optrok. + +"Ja zeker!" riep de Amerikaan, "de bijen gonzen er om heen." + +Ik naderde en moest mij gewonnen geven. In een gat van een drakenboom, +waren eenige duizenden van de vernuftige insecten, die op de Canarische +eilanden zooveel voorkomen, en wier honig daar zoo gezocht is. + +De Amerikaan wilde natuurlijk een voorraad honig medenemen, en ik +was zoo onbarmhartig niet om er mij tegen te verzetten; hij stak met +behulp van zijn vuurslag, wat droge bladeren met zwavel vermengd aan, +om de bijen te doen stikken; weldra hield het gegons op, en het nest +leverde verscheidene ponden geurigen honig. Ned Land stak deze in +zijn voorraadzak. + +"Als ik den honig met het deeg van den broodboom vermeng," zei hij, +"dan kan ik u een kostelijken koek aanbieden." + +"Best," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan." + +Op enkele bochten van ons pad vertoonde zich het meer in zijn geheele +uitgestrektheid; het werd door de lantaarn van den Nautilus verlicht, +en wij zagen er geen enkel golfje of rimpeltje op. De Nautilus lag +onbeweeglijk; op het plat liepen menschen heen en weer, als zwarte +schimmen in de zee van het electrisch licht. Op dat oogenblik draaiden +wij om een uitstekend rotspunt heen en zagen toen, dat de bijen niet de +eenige dieren waren, die den vulkaan bewoonden. Roofvogels vlogen hier +en daar in de duisternis rond, of vluchtten weg van hun nesten. Het +waren sperwers en havikken; ook liepen er hier en daar, zoo snel zij +konden, schoone en vette trapganzen. Men kan zich de begeerlijkheid +van den Amerikaan voorstellen, toen hij dit smakelijk wild zag, en +welk een spijt hij gevoelde zijn geweer niet bij zich te hebben. Hij +beproefde ze met steenen te raken, en na verscheidene vruchtelooze +pogingen slaagde hij er eindelijk in, een van die prachtige trapganzen +te treffen. Als ik zeg, dat hij twintigmaal zijn leven waagde om het +dier te grijpen, jok ik niet, maar hij vervolgde het beest zoo lang +totdat hij het in zijn zak had. + +Wij moesten wederom naar beneden, want wij konden onmogelijk +verder. Boven ons geleek de gapende krater op de opening van een +put. Wij konden den hemel vrij duidelijk zien, en ik zag de wolken +oostwaarts drijven. Een half uur na de laatste heldendaad van +Ned Land, waren wij weer aan den oever. Hier groeide niets meer +dan wat zeevenkel, een klein plantje, dat goed is om gekonfijt te +worden. Koenraad plukte er eenige bosjes van. Verder vonden wij een +menigte schelpdieren. + +Hier was een prachtige grot; mijn makkers en ik kregen lust ons op +het fijne zand uit te strekken. Het vuur had de wanden met schitterend +glazuur bedekt. Ned Land betastte ze, als wilde hij onderzoeken hoe dik +zij wel waren; ik kon een glimlach niet onderdrukken. Ons gesprek viel +toen weer op zijn eeuwigdurende plannen om te ontvluchten, en zonder +zijn hoop al te zeer te voeden, kon ik toch deze veronderstelling +maken: dat namelijk kapitein Nemo slechts naar het Zuiden gevaren +was om zijn voorraad sodium te vernieuwen; ik hoopte dus dat hij +nu weer naar de kusten van Europa of Amerika zou varen, waardoor de +Amerikaan dus in de gelegenheid zou zijn, zijn mislukte poging met +beteren uitslag te hervatten. + +Wij lagen ongeveer een uur in de schoone grot uitgestrekt, toen +ons gesprek, dat in den beginne vrij levendig geweest was, begon te +verflauwen; zekere slaperigheid overviel ons, en daar ik geen enkele +reden zag om dit tegen te gaan, dommelde ik zachtjes in; ik droomde, +en wie is meester om zijn droomen te kiezen, ik droomde dat mijn +geheele bestaan zich in dat van een weekdier oploste; het scheen mij +alsof de grot mijn schelp was. Plotseling werd ik door het schreeuwen +van Koenraad gewekt. + +"Op, op!" riep de brave jongen. + +"Wat is er?" vroeg ik, half opstaande. + +"Het water komt op." + +Ik sprong overeind, en zag dat het zeewater als een stortvloed de +grot binnendrong; omdat wij in wezenlijkheid geen weekdieren waren, +moesten wij trachten ons te redden. Binnen weinige oogenblikken waren +wij boven in de grot in veiligheid. "Wat gebeurt er toch?" vroeg +Koenraad; "is er een nieuw wonder voorgevallen?" + +"Wel neen, vrienden," antwoordde ik, "het is eenvoudig de vloed die +ons heeft overvallen. De zee buiten den berg rijst, en de wetten +van het evenwicht leeren dat het meer binnen den berg dan ook rijzen +moet. Wij zijn er met een half nat pak afgekomen, en zullen ons op +den Nautilus gaan verkleeden." + +Drie kwartier daarna hadden wij onzen tocht om het meer geeindigd, +en waren wij weer aan boord. De mannen der equipage brachten op dat +oogenblik de laatste vracht sodium binnen boord, zoodat de Nautilus +aanstonds had kunnen vertrekken; doch de kapitein gaf daartoe +geen bevel. Wilde hij daartoe den nacht afwachten en heimelijk +door de onderzeesche opening varen? Misschien. Hoe het ook zij, +den volgenden morgen had de Nautilus zijn haven verlaten, en voer, +ver van elk vast land, op eenige meters voort onder de golven van +den Atlantischen Oceaan. + + + +HOOFDSTUK XXXV + +De Krooszee. + +De richting van den Nautilus was niet veranderd. Wij moesten voor +het oogenblik dus alle hoop laten varen om naar eenige Europeesche +zee terug te keeren. Kapitein Nemo bleef den koers naar het Zuiden +richten. Waar voerde hij ons heen? Ik kon het mij niet voorstellen. + +Dien dag doorkliefde de Nautilus een zonderling gedeelte van den +Atlantischen Oceaan; iedereen kent het bestaan van den warmen +stroom, die onder den naam van Golfstroom bekend is. Nadat hij de +golf van Mexico onder langs kaap Sable verlaten heeft, richt hij +zich rechtstreeks naar Spitsbergen; doch op ongeveer 44 deg. N.B., even +nadat hij de golf van Mexico heeft verlaten, verdeelt hij zich in +twee takken; de voornaamste richt zich naar de kusten van IJsland +en Noorwegen, terwijl de andere op de hoogte der Azorische eilanden +zuidwaarts stroomt, en daarna tegen de Afrikaansche kust stuitende, +een ovaal beschrijft en naar de Antillen terugkeert. + +Deze tweede tak van den warmen stroom gaat dus met zijn golven om een +koud, bijna stilstaand en onbeweeglijk gedeelte van den Oceaan, dat +men de Krooszee noemt. Het is een meer in het midden van den Oceaan, +om hetwelk het water van den grooten stroom in niet minder dan drie +jaar heenloopt. + +De Krooszee bedekt, om zoo te zeggen, het land dat door den Oceaan is +verzwolgen. Sommige schrijvers hebben zelfs beweerd, dat het zeegras, +hetwelk in deze zee in groote menigte ronddrijft, van de weiden van +dit vroegere vasteland afkomstig is. Waarschijnlijk echter is dit +zeegras en wier afkomstig van de kusten van Europa en Amerika, en +wordt door den Golfstroom tot op deze hoogte medegesleept. Dit was +een van de redenen, die Columbus deden gelooven aan het bestaan van +een nieuwe wereld. Toen de schepen van dezen koenen zeevaarder in de +Krooszee kwamen, hadden zij werk om door dit gras heen te komen, omdat +het tot groote ontsteltenis van de equipage hunne vaart tegenhield; +zij besteedden zelfs drie weken er over om er doorheen te worstelen. + +Zoo was de streek, door den Nautilus op dit oogenblik bezocht: het +was een wezenlijke weide, zulk een dicht tapijt van gras, zeekroos +en wier, dat een schip er niet zonder moeite kon doorvaren. Kapitein +Nemo wilde zich met zijn schroefboot dan ook niet in deze massa gras +wagen, en bleef op eenige meters diepte onder de golven. + +De Krooszee wordt ook wel Sargasso-zee genoemd, naar het Spaansche +woord "Sargazzo" dat zeewier beteekent, omdat deze uitgestrekte +bank door deze plant gevormd wordt. Ziehier waarom deze planten +volgens den geleerden Maury, den schrijver van de Natuurkundige +aardrijksbeschrijving zich vereenigen in dit kalme gedeelte van den +Atlantischen Oceaan. + +"Men kan," zegt hij, "dat verschijnsel verklaren door een proef, +die elkeen kent. Als men in een bak met water eenige stukjes, kurk +of andere voorwerpen laat drijven, en men aan het water een draaiende +beweging geeft, dan zal men die verspreide stukjes zich in het midden +zien bijeen voegen, dat is daar waar het water het minst in beweging +is. Bij het verschijnsel, waarover wij spreken, is de Atlantische +Oceaan de bak, de Golfstroom is het draaiend gedeelte en de Krooszee +het middelpunt, waar de drijvende voorwerpen zich vereenigen." + +Ik deel Maury's gevoelen en heb het verschijnsel op de plaats zelf, +waar schepen slechts zeer zelden komen, kunnen onderzoeken. Boven +ons dreven voorwerpen van allerhande soort, opgehoopt tusschen het +bruinachtig gras, boomstammen, die van de Andes en het Rotsgebergte +waren afgescheurd en door de Amazonen-rivier of de Mississippi werden +voortgestuwd; tallooze overblijfselen van wrakken, zoo met schelpen +en planten begroeid, dat zij niet boven konden drijven. En de tijd zal +ook eens dat andere gevoelen van Maury waar maken, dat deze eeuwenlang +opgehoopte voorwerpen eenmaal versteenen en door de werking van het +water een onuitputtelijke kolenmijn zullen vormen; een kostbare +voorraad dus, dien de Voorzienigheid nu reeds verzamelt voor het +oogenblik, dat de menschen de mijnen op het vasteland hebben uitgeput. + +Den geheelen 22sten Februari brachten wij in die Krooszee door, waar +de visschen, die zooveel van zeeplanten houden en de schaaldieren +overvloedig voedsel vinden. Den volgenden dag had de Oceaan wederom +zijn gewone voorkomen. Van dit oogenblik af bleef de Nautilus gedurende +negentien dagen van 23 Februari tot 12 Maart in het midden van den +Atlantischen Oceaan, en voerde ons mee met een doorloopende snelheid +van zestien kilometer in het uur. De kapitein wilde waarschijnlijk het +geheele programma zijner onderzeesche reis afloopen, en ik twijfelde +er niet aan, of hij zou, na om kaap Hoorn te zijn gestevend, naar +de Stille Zuidzee terugkeeren. Ned Land had dus wel gelijk met bang +te zijn. In deze uitgestrekte zee zonder eilanden behoefde men het +niet te beproeven om van boord te gaan; wij hadden dus geen middel om +ons tegen den wil van kapitein Nemo te verzetten. Het eenige wat wij +doen konden, was ons te onderwerpen; maar wat men van geweld of list +niet meer te wachten had, dacht ik dat door overreding kon verkregen +worden. Als de reis was afgeloopen, zou dan de kapitein er niet in +toestemmen ons de vrijheid terug te geven, onder eede van zijn bestaan +nimmer te verraden? Wij zouden dien eed zeker hebben gehouden, maar +ik moest die teedere zaak met den kapitein zelf behandelen. Zou ik hem +echter die vrijheid wel kunnen vragen? Had hij bij het begin der reis +niet op stelligen toon verklaard, dat het geheim van zijn leven onze +levenslange gevangenschap aan boord van de Nautilus eischte? Moest +mijn stilzwijgen gedurende vier maanden hem niet doen gelooven, +dat ik mij zonder morren in dien toestand schikte? Als ik die zaak +weder aanroerde, zou het dan geen achterdocht bij hem opwekken, die +onze plannen kon benadeelen, als zich daartoe later eenige gunstige +omstandigheid voordeed! Ik overdacht en overwoog al die redenen, en +ik onderwiep ze aan Koenraads oordeel, die niet minder verlegen stond +dan ik. Kortom, hoewel ik niet gemakkelijk uit het veld was te slaan, +begreep ik toch dat de kans om mijn vrienden en bloedverwanten ook +terug te zien, van dag tot dag verminderde, vooral nu kapitein Nemo +als een rechte waaghals stuurde naar het zuidelijk gedeelte van den +Atlantischen Oceaan. + +Gedurende de bovengemelde negentien dagen, had er op onze reis niets +bijzonders plaats. Ik zag den kapitein maar zelden; hij zat te werken; +dikwijls vond ik in de bibliotheek boeken, die hij geopend had laten +liggen, en vooral werken over natuurlijke geschiedenis. Mijn werk over +de diepten der zee, was door hem doorbladerd en met kantteekeningen +overladen, die mijn stellingen dikwijls weerspraken. Doch de kapitein +stelde zich slechts tevreden met aldus mijn werk te verbeteren, zonder +met mij te twisten. Soms hoorde ik de droefgeestige tonen van zijn +orgel, dat hij met veel gevoel bespeelde, maar altijd des nachts, +te midden van de grootste duisternis, als de Nautilus op de groote +verlaten vlakte van den Oceaan als ingeslapen scheen te zijn. + +Gedurende dit gedeelte der reis voeren wij soms dagen lang aan de +oppervlakte der zee; zij was als verlaten; wij zagen slechts nu +en dan een zeilschip, dat voor Indie bevracht, koers zette naar de +Kaap de Goede Hoop. Eens werden wij vervolgd door de sloepen van een +walvischvaarder, die ons zonder twijfel aanzag voor een reusachtigen +walvisch van groote waarde. Maar kapitein Nemo wilde die wakkere +zeelieden hun tijd en moeite niet laten verliezen en eindigde de +jacht met onder water te duiken. Dit voorval scheen Ned Land bijzonder +belang in te boezemen. Ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik zeg, +dat de Amerikaan er spijt over gevoelde, dat onze metalen huid niet +door een der harpoenen van die visschers doodelijk werd getroffen. + +De visschen, die ik met Koenraad gedurende dit gedeelte onzer +reis opmerkte, verschilden weinig van die wij reeds vroeger gezien +hadden. De voornaamste waren eenige exemplaren van de vreeselijke +afdeeling kraakbeenachtige dieren, die niet minder dan twee en dertig +soorten bevat: gestreepte haaien van vijf meter lang en met platten +kop, breeder dan het lichaam, en een ronden staart; op den rug hebben +zij overlangs zeven breede evenwijdige zwarte strepen, en dan grijze +haaien met slechts een rugvin. Er kwamen ook groote zeehonden voorbij, +en dat wel van de meest verslindende soort; men behoeft alle verhalen +van visschers niet te gelooven, doch ziehier eenige staaltjes van +hetgeen zij vertellen: in het lichaam van een van die dieren heeft +men den kop van een buffel en een geheel kalf gevonden, in een ander +twee konijnen, en een matroos met kleeren en al, in een ander een +soldaat met den sabel in de hand, en in nog een ander een ruiter +met zijn paard! Men behoeft aan dat alles geen geloof te hechten, +doch zeker is het, dat geen van die dieren zich in de netten van den +Nautilus lieten vangen ik dus hunne vraatzucht niet kon nagaan. + +Dagen lang hielden troepen bevallige en dartelende dolfijnen ons +gezelschap. Zij zwommen met troepjes van vijf of zes, en joegen de +andere visschen na, evenals een troep wolven in het veld; overigens +zijn zij niet minder vraatzuchtig dan de zeehonden, als ik ten minste +geloof moet slaan aan het verhaal van een hoogleeraar te Kopenhagen, +die verzekert dertien walrussen en vijftien robben in de maag van +een dolfijn gevonden te hebben. + +Ik zag ook zeldzame exemplaren van de klasse der stekelvinnigen +en der zaagvisschen. Sommige schrijvers, trouwens meer dichters +dan natuurkenners, beweren dat deze visschen liefelijk zingen en +een vereeniging van hun stemmen een muziek voortbrengt, waarbij de +menschelijke stem niet kan halen. Ik ontken het niet, maar die dieren +gaven ons tot ons groot leedwezen geen enkele serenade. Eindelijk +zagen wij nog een groote menigte vliegende visschen; niets was +aardiger dan te zien hoe de dolfijnen ze met groote juistheid +wisten na te jagen. Hoe hoog zij zich ook uit zee konden verheffen, +welken boog zij ook beschreven, tot zelfs over den Nautilus heen, +de ongelukkige visschen vonden den bek van den dolfijn altijd geopend +om ze op te vangen. + +Tot op 13 Maart ging onze tocht op dezelfde wijze voort. Dien dag +werd de Nautilus gebezigd om proeven van peiling te doen, welke mij +het grootste belang inboezemden. Sedert ons vertrek uit de Stille +Zuidzee hadden wij ongeveer 52,000 kilometer afgelegd; wij waren nu +op 45 deg. 37' Z.B. 37 deg. 53' W.L. Het was omstreeks dezelfde plaats, waar +kapitein Denham van de Herald op 14.000 meter geen grond vond. Daar +had luitenant Parker van het Amerikaansche fregat Congres op 15,140 +meter den bodem niet kunnen peilen. Kapitein Nemo besloot om den +Nautilus naar de grootste diepte te doen dalen, om die verschillende +peilingen eens na te gaan. Ik maakte mij gereed den uitslag van dit +onderzoek op te teekenen. De zaalwanden openden zich, en het vaartuig +begon zich in beweging te stellen, ten einde die verbazende diepte +te kunnen bereiken. Men kan nagaan dat er geen sprake kon zijn van +door middel van het vullen der vergaderbakken naar den afgrond te +zinken. Misschien zou dat water de specifieke zwaarte van den Nautilus +toch niet genoeg hebben kunnen vermeerderen. Bovendien zou men om weer +te stijgen, het water moeten uitpompen, en dan zouden zeer zeker de +pompen niet krachtig genoeg geweest zijn, om den druk van buiten te +overwinnen. De kapitein besloot dus om de zwaarden of vleugels van +zijn Nautilus in een hoek van 45 deg. te plaatsen en aldus schuins naar +beneden te varen. De schroef kreeg bovendien de grootste snelheid +van beweging en draaide met onbeschrijfelijke kracht door het water. + +Op deze wijze, met de grootste kracht voortgestuwd, trilde de Nautilus +als een snaar en daalde regelmatig naar de diepte. De kapitein en +ik volgden in den salon de naald van den manometer, die zich vrij +snel verplaatste. Weldra waren wij dieper dan dat gedeelte der zee, +waar de meeste visschen hun verblijf houden. Terwijl sommigen van +die dieren slechts aan de oppervlakte van het water kunnen leven, +zijn er daarentegen anderen, hoewel minder talrijk, die zich in +grootere diepte ophouden; er waren er zelfs op 1200 meter diepte, +onder een druk van honderd twintig atmosferen. Ik vroeg den kapitein +of hij ooit visschen op nog grooter laagte gevonden had. + +"Visschen?" antwoordde hij, "zelden; maar wat vermoedt of weet men +bij den tegenwoordigen staat der wetenschap?" + +"Het volgende, kapitein. Men weet, dat als men naar de diepten van +den Oceaan afdaalt, het plantenleven eerder ophoudt dan het dierlijk +leven. Men weet, dat, waar men nog levende wezens vindt, er geen +enkele plant meer groeit. Men weet dat de oesters twee duizend +meter diep onder water leven, en dat Mac Clintock, de held van de +poolzeeen, een levende zeester van een diepte van 2500 meter naar +boven heeft gehaald. Men weet, dat de equipage van de Bull-Dog van de +koninklijke Engelsche marine, een zeester op meer dan vier kilometer +diepte gevischt heeft; maar misschien zult gij zeggen, kapitein, +dat men niets weet." + +"Neen, mijnheer," antwoordde de kapitein, "zoo onbeleefd zal ik niet +zijn. Ik zal u echter vragen, hoe gij het verklaart, dat die dieren +op zulk een diepte kunnen leven?" + +"Ik verklaar dit uit twee oorzaken," antwoordde ik; "vooreerst omdat +de vertikale stroomen, ontstaan door het verschil in zoutgehalte +en door de dichtheid van het water, een beweging veroorzaken, die +genoegzaam is om het leven van zeesterren te onderhouden." + +"Juist," zei de kapitein. + +"Ten anderen omdat, als de zuurstof een levensbehoefte is, men weet dat +de in zeewater opgeloste hoeveelheid zuurstof in de diepte toeneemt in +plaats van te verminderen, en dat de grootere waterdruk in de diepte +de samenpersing daarvan in de hand werkt." + +"Zoo, weet men dat?" antwoordde de kapitein een weinig +verwonderd. "Welnu, mijnheer de professor, dan weet men het goed, want +het is de waarheid. Ik voeg er nog bij, dat de zwemblaas der visschen +meer stikstof dan zuurstof bevat, wanneer zij aan de oppervlakte +van het water gevangen worden, doch daarentegen meer zuurstof dan +stikstof, als men ze uit grootere diepte ophaalt, wat een bewijs is +voor uw stelling. Maar laten wij ons onderzoek voortzetten." + +Ik keek weer op den manometer; deze wees een diepte van zes kilometer +aan; wij waren sedert een uur aan het dalen. De Nautilus daalde +altijd door; het ontvolkte water was bijzonder doorschijnend, en +onbeschrijfelijk helder. Een uur later waren wij dertien kilometer +diep, en nog bemerkten wij niets van den bodem der zee! Toen wij +echter veertien kilometer gedaald waren, begon ik zwarte bergtoppen +te zien, die naar boven staken; maar dat konden wel toppen van bergen +zijn zoo hoog als de Himalaya of de Mont-Blanc, misschien nog hooger, +en dan bleef de diepte van deze afgronden onberekenbaar. + +De Nautilus zonk nog lager, niettegenstaande de vreeselijke drukking +die hij onderging. Ik voelde de stalen platen in de voegen trillen; +de steunbouten bogen zich, de geheele romp kraakte; de glazen van +den salon schenen onder dien druk naar binnen te buigen; en het +krachtige vaartuig zou zeker bezweken zijn, als het geen weerstand +had kunnen bieden als een massief blok, zooals de kapitein mij eenmaal +verzekerd had. + +Terwijl wij rakelings langs de rotsen voeren, zag ik nog eenige +schelpen en sommige exemplaren van zeesterren. Maar weldra verdwenen +ook deze laatste vertegenwoordigers van het dierlijk leven, en op +grooter diepte dan twaalf kilometer overschreed de Nautilus de grenzen +van het onderzeesche leven, even als een luchtballon, die zich in de +lucht hooger dan de voor het leven geschikte dampkring verheft. Wij +hadden een diepte van zestien kilometer bereikt; de Nautilus onderging +een druk van 1600 atmosferen, dat is te zeggen van 1600 kilogram op +elken vierkanten centimeter van zijn oppervlakte. + +"Welk een toestand!" riep ik uit. "Deze laagten te bezoeken waar +de mensch nog nooit is doorgedrongen!" Zie eens, kapitein, zie die +prachtige rotsen, die onbewoonde grotten, die verborgen schuilhoeken +der aarde, waar het leven onmogelijk is! Hoe jammer, dat wij van deze +onbekende oorden niets anders mee kunnen nemen dan de herinnering!" + +"Zou het u aangenaam zijn," vroeg de kapitein, "er iets meer van mee +te nemen dan alleen de herinnering?" + +"Wat wilt gij daarmee zeggen?" + +"Ik wil zeggen, dat niets gemakkelijker is dan een photogram van deze +onderzeesche streken mee te nemen." + +Ik had nauwelijks den tijd om mijn verbazing over dit nieuwe voorstel +te toonen, toen men op een wenk van den kapitein een photografisch +toestel in de zaal bracht. Door de wijd geopende ramen was de +door het electrisch licht beschenen watermassa uiterst helder en +doorschijnend. Er was geen schaduw, geen afwijking of trilling +in ons kunstlicht zichtbaar; de zon zou voor zulk een proef niet +gunstiger kunnen geweest zijn. De Nautilus werd door de schroef +en de helling zijner uitstekende vlakken in toom gehouden en lag +onbeweeglijk stil. Het toestel werd op de onderzeesche rotsen gericht +en in weinige seconden hadden wij een buitengewoon zuiver negatief +beeld. Wij maakten later afdrukken waarvan ik hierbij de afbeelding +in gravure geef. Men ziet daarop die oorspronkelijke rotsen, die +het daglicht nooit heeft beschenen; die benedenste granietklompen, +welke de krachtigste grondslagen der aarde vormen; die diepe grotten, +in de steenmassa uitgehold; die onvergelijkelijk zuivere omtrekken, +zich zoo zwart afteekenend alsof een schilder uit de Vlaamsche school +ze gepenseeld heeft. Verder op, een horizon van bergen; een schoone, +golvende lijn, die den achtergrond van een landschap uitmaakt. Ik kan +geen beschrijving geven van die gladde, zwarte, glanzige rotsen zonder +mosplanten, zonder een enkele vlek, vreemd van vorm en onwrikbaar +vast staande op dien zandbodem, schitterend onder de stralen van het +electrisch licht. Toen de kapitein gedaan had, zei hij: + +"Wij gaan weer naar boven, mijnheer de professor: wij mogen niet +te lang in dezen toestand blijven, en den Nautilus niet al te zeer +blootstellen aan zulk een drukking." + +"Goed, laat ons dan weer naar boven gaan, antwoordde ik. + +"Sta dan vast op uw beenen." + +Voordat ik begreep waarom de kapitein mij dien raad gaf, lag ik +reeds op den grond. Toen men op een teeken van Nemo de schroef en +de buitenvlakken een andere richting had gegeven, vloog de Nautilus +als een ballon in het luchtruim met bliksemsnelheid naar boven. Met +hoorbare trilling boorde hij door de watermassa; wij konden niets +zien. In vier minuten doorkliefde hij de zestien kilometer, die ons +van het vlak der zee scheidden, en sprong toen als een vliegende +visch boven het water uit, waarin het vaartuig weer nederplofte, +terwijl de golven aan alle kanten ontzaglijk hoog opstoven. + + +HOOFDSTUK XXXVI + +Potvisschen en walvisschen. + +In den nacht van 13 op 14 Maart richtte de Nautilus zich weer naar +het zuiden. Ik dacht dat het vaartuig op de hoogte van kaap Hoorn +den steven naar het westen zou wenden, om weer koers te zetten +naar de Stille Zuidzee en aldus de onderzeesche reis om de aarde te +eindigen; doch dit gebeurde niet en het schip vervolgde den tocht +naar zuidelijker streken. Waar wilde de kapitein toch heen? Naar de +Zuidpool? Dat was onzinnig; ik begon wezenlijk te gelooven, dat de +roekeloosheid van Nemo de vrees van Ned Land rechtvaardigde. + +Sinds eenigen tijd sprak de Amerikaan niet meer over zijn +ontvluchtingsplannen. Hij was minder opmerkzaam geworden; ik zag +wel hoezeer hem die langdurige gevangenschap kwelde, en ik begreep +hoeveel toorn hij opkropte. Als hij den kapitein ontmoette, blonk +een dof vuur in zijn oogen en ik vreesde altijd nog dat zijn woeste +natuur hem tot het een of ander uiterste zou drijven. + +Dien dag, 14 Maart, kwamen Koenraad en hij in mijn kamer; ik vroeg +hen naar de oorzaak van hunne komst. + +"Wij wilden u een eenvoudige vraag doen, mijnheer," antwoordde de +Amerikaan. + +"Spreek op, Ned." + +"Hoeveel man denkt gij dat er aan boord van den Nautilus zijn?" + +"Dat kan ik u niet zeggen, mijn vriend." + +"Het komt mij voor," hernam Ned Land, "dat er voor dit vaartuig geen +talrijke equipage noodig is." + +"Inderdaad," antwoordde ik, een tiental mannen moeten, dunkt me, +voldoende zijn." + +"Welnu," zei Ned, "waarom zouden er meer zijn?" + +"Waarom?" vroeg ik. + +Ik keek Ned Land strak aan, omdat zijn doel gemakkelijk te raden was. + +"Omdat," zei ik, "als mijn voorgevoel mij niet bedriegt, en ik het +leven van kapitein Nemo goed begrepen heb, de Nautilus niet alleen een +vaartuig, maar ook een schuilplaats zijn moet voor allen, die even als +de kapitein elke betrekking met het bewoonde land hebben afgebroken." + +"Misschien," zei Koenraad; "maar de Nautilus kan enkel een bepaald +aantal menschen bevatten, en zou mijnheer ons niet eens kunnen zeggen, +wat het grootste aantal zijn kan." + +"Hoe dat, Koen?" + +"Door berekening. Mijnheer kent den inhoud van den Nautilus en dus ook +de hoeveelheid daarin vervatte lucht; als mijnheer nu ook weet hoeveel +lucht elk mensch voor de ademhaling noodig heeft en dit vergelijkt +met de noodzakelijkheid waarin de Nautilus verkeert om elke vier en +twintig uur eens boven te komen...." + +Koenraad eindigde zijn zin niet, maar ik begreep waar hij heen wilde. + +"Ik begrijp u," zei ik, "maar hoewel die berekening gemakkelijk te +maken is, kan zij toch slechts een zeer onzekere uitkomst opleveren." + +"Het doet er niet toe," drong Ned Land aan. + +"Hoor dan eens," hernam ik: "elk mensch heeft ieder uur zooveel +zuurstof noodig als er in honderd liter zuivere lucht vervat is; dus +in vier en twintig uur de zuurstof van 2400 liter lucht. Nu moet men +berekenen hoeveel de Nautilus van deze hoeveelheid lucht bevatten kan." + +"Juist," zei Koenraad. + +"De inhoud van den Nautilus is 1500 ton, en een ton bevat duizend +liter; dus bevat de Nautilus 1500,000 liter lucht, dat door 2400 +gedeeld...." + +Ik berekende het snel op een stukje papier. + +".... geeft 625; dat is dus te zeggen, dat de lucht die de Nautilus +bevat, juist genoeg zou zijn voor 625 menschen gedurende vier en +twintig uur." + +"625!" herhaalde Ned. + +"Doch gij kunt gerust aannemen," voegde ik er bij, "dat passagiers +en equipage bij elkander nog geen tiende deel van dit getal uitmaken." + +"Dat is nog te veel voor drie menschen," mompelde Koenraad. + +"Ik moet je dus alleen geduld aanraden, vriend Ned." + +"En nog meer dan geduld," voegde Koen er bij, "onderwerping." + +Koenraad had het juiste woord gekozen. + +"Bovendien," hernam hij, "kan kapitein Nemo toch niet altijd naar +het Zuiden gaan! Hij moet toch eens ophouden, al was het maar voor de +ijsbank, en dan moet hij toch naar meer bezochte zeeen terugkeeren! Dan +is het tijd genoeg om de plannen van Ned Land weer op te vatten." + +De Amerikaan schudde het hoofd, streek met de hand over het voorhoofd, +sprak geen woord meer en ging heen. + +"Mijnheer vergunt mij zeker wel om een opmerking te maken," zei +Koenraad toen; "die arme Ned denkt aan alles wat hij niet krijgen +kan; zijn geheele vroegere leven komt hem weer voor den geest; +hij treurt om alles wat wij missen; zijn vroegere herinneringen +kwellen hem, zijn gemoed is vol; men moet hem begrijpen. Wat kan +hij hier uitrichten? Niets: hij is geen geleerde zooals mijnheer, +en kan niet zooals wij liefhebberij hebben in al het wonderschoone, +dat de zee oplevert. Hij zou er alles voor wagen om eens in zijn land +in een kroeg te kunnen zitten!" + +Het is zeker dat de eentonigheid van het scheepsleven voor +den Amerikaan, die aan een vrij en werkzaam leven gewoon was, +onverdraaglijk zijn moest; voorvallen, die hem belang konden +inboezemen, vielen zelden voor; echter herinnerde hem juist dien dag +iets aan zijn schoone dagen als harpoenier. + +Toen wij tegen elf uur des morgens boven dreven, kwam de Nautilus +tusschen een troep walvisschen, een ontmoeting, die mij niet +verwonderde, omdat ik wist dat deze dieren, door felle jachten tot +het uiterste gedreven, naar ver in het noorden of zuiden gelegen +zeeen gevlucht zijn. + +De walvisch heeft altijd een groote rol gespeeld op het gebied +der scheepvaart, en ontzaglijk grooten invloed uitgeoefend op de +aardrijkskundige ontdekkingen. Die visch heeft eerst de Basken, later +Asturiers, Engelschen en Hollanders aangelokt, hen tegen alle gevaren +der zee gehard gemaakt en hen van het eene uiterste der aarde naar het +andere gevoerd. De walvisschen leven het liefst in de Noordelijke en +Zuidelijke IJszeeen. Oude legenden zeggen zelfs, dat deze dieren de +visschers tot op 28 kilometer van de Noordpool hebben gevoerd! Als +het feit onwaar is, zal het toch eens waar worden, en vermoedelijk +zullen de walvischvaarders bij het vervolgen van die dieren in de +poolzeeen eenmaal de tot nog toe onbekende punten der aarde bereiken. + +Wij zaten op het plat, de zee was kalm, want de Octobermaand schonk +ons op deze hemelbreedte nog eenige schoone herfstdagen. De Amerikaan +bespeurde aan den gezichteinder een walvisch en hij kon zich daarin +niet bedriegen. Als men goed toekeek, zag men den zwarten rug +beurtelings verschijnen en verdwijnen op ongeveer vijf kilometer van +den Nautilus. + +"O!" riep Ned Land, "was ik maar eens aan boord van een +walvischvaarder! Zulk een ontmoeting zou mij genoegen doen! Het is +een groot beest; ziet eens met welk een kracht het de waterstralen +opspuit! Duizend duivels, waarom zit ik ook op deze ijzeren kast +vastgeketend!" + +"Hoe Ned," zei ik, "heb-je de vroegere vischliefhebberij nog niet +afgezworen?" + +"Kan een walvischvaarder zijn oud ambacht ooit vergeten, +mijnheer? Krijgt men wel ooit genoeg van het genot van zulk een jacht?" + +"Heb-je in deze streken nog nooit gevischt, Ned?" + +"Nooit, mijnheer; alleen in de Noordelijke IJszee, zoowel in de +Behring- als Davisstraten." + +"Dan is de zuidelijke walvisch je onbekend; je hebt alleen jacht +gemaakt op de Noordelijke walvisschen, die zich niet wagen in de +zeeen tusschen de keerkringen." + +"Wat zegt gij daar mijnheer?" vroeg de Amerikaan ongeloovig. + +"Ik zeg wat waar is." + +"Komaan! Ik zelf heb in '65, dus nu derdehalf jaar geleden, bij +Groenland een walvisch gevangen, met een harpoen in zijn lichaam die +een walvischvaarder aan de Behringstraat er in had gegooid. Nu vraag +ik eens hoe het mogelijk is dat een walvisch, die aan de westkust +van Amerika gewond wordt, zich aan de oostkust laat dooden, als hij +niet om kaap Hoorn of om de kaap de Goede Hoop, en over den evenaar +is heen gezwommen?" + +"Ik denk er over zooals vriend Ned," zei Koenraad, "en ik ben +nieuwsgierig wat mijnheer zal antwoorden." + +"Mijnheer zal u antwoorden," hervatte ik, "dat de walvisschen +volgens hun soorten in bepaalde zeeen te huis behooren, die zij +niet verlaten. En indien een van deze dieren uit de Behring- en +de Davisstraat gekomen is, dan is dit heel eenvoudig, omdat er een +doorvaart van de eene zee naar de andere bestaat, hetzij langs de +noordkust van Amerika, hetzij langs die van Azie." + +"Moet ik u gelooven?" vroeg Ned, terwijl hij een oogje knipte. + +"Gij moet mijnheer gelooven," antwoordde Koenraad. + +"Dan besluit ik hieruit," hernam de harpoenier, "dat ik de walvisschen +van deze zee niet ken, omdat ik hier nog niet geweest ben." + +"Zooals ik u zei, Ned." + +"Een reden te meer om er kennis mede te maken," antwoordde Koenraad. + +"Kijk eens, kijk eens!" riep de Amerikaan met bewogen stem, "hij +nadert, hij komt naar ons toe, hij daagt mij uit! Hij weet wel, +dat ik onmachtig tegenover hem ben!" + +Ned stampte op den grond en kneep zijn vuist samen alsof hij een +harpoen drilde. + +"Zijn die dieren ook zoo groot als in de noordelijke poolzeeen?" vroeg +hij. + +"Bijna, Ned." + +"Want ik heb groote walvisschen gezien, mijnheer, beesten van ruim +dertig meter lang. Zelfs heb ik wel hooren zeggen, dat de walvisschen +bij de Aleutische eilanden soms vijftig meter lang waren." + +"Dat komt mij overdreven voor," antwoordde ik. "Bij de Aleuten is +een soort van walvisschen met rugvinnen, die even als de potvisschen +kleiner zijn dan de gewone walvisch." + +"O!" riep de Amerikaan, die de oogen niet van de zee afwendde, +"hij komt in ons vaarwater!" + +Daarna hervatte hij het gesprek aldus: "Gij noemt den potvisch een +klein dier; men verhaalt toch van reusachtige potvisschen; het zijn +slimme beesten; sommige, zegt men, bedekken zich met zeeplanten +en wier; men denkt dan dat het eilanden zijn; men landt er op, men +vestigt er zich, legt vuur aan...." + +"En men bouwt er huizen op!" zei Koenraad lachende. + +"Jawel, grappenmaker," antwoordde Ned Land, "en dan op een mooien +dag duikt het beest, en sleept al wat er op is mee naar beneden." + +"Precies als in de reisavonturen van Simbad den zeevaarder," hernam ik +lachend. "Kom, Ned, het schijnt dat je van wonderverhalen houdt! Wat +moeten dat wel voor potvisschen zijn! Ik hoop toch dat je die verhalen +niet gelooft!" + +"Mijnheer de professor," zei Ned Land ernstig, "men moet van de +walvisschen alles gelooven.--Wat een gang heeft deze! Wat schiet hij +vooruit! Men zegt dat die dieren in veertien dagen om de aarde kunnen." + +"Ik ontken het niet." + +"Maar wat gij zeker niet weet, mijnheer Aronnax, is, dat de walvisschen +bij de schepping der wereld veel sneller zwommen." + +"Zoo Ned en waarom?" + +"Omdat zij even als de andere visschen den staart toen dwars hadden +staan, dat is te zeggen dat hun staart vertikaal stond, en het water +links en rechts weg sloeg. Maar toen de Schepper zag dat zij te snel +zwommen, draaide hij hun den staart om, en sedert dien tijd slaan +zij van boven naar beneden in het water, tot groot nadeel voor hun +snelheid." + +"Goed, Ned," zei ik, en dezelfde woorden als de Amerikaan gebruikende, +vroeg ik, "moet ik je gelooven?" + +"Niet al te veel," antwoordde Ned, "niet meer ten minste dan toen ik +u zei, dat er walvisschen van honderd meter lang en honderdduizend +kilo zwaar zijn." + +"Dat is werkelijk nog al veel," zei ik, "maar men moet toch erkennen +dat sommige walvisschen verbazend groot worden, als men hoort, dat +zulk een beest soms tot honderdtwintig ton traan geeft." + +"Dat heb ik met eigen oogen gezien," zei de Amerikaan. + +"Ik geloof het graag, Ned, zoo goed als ik geloof dat sommige +walvisschen even groot zijn als honderd olifanten. Ga nu eens na +welk een stoot het geven moet, als zulk een massa zoo snel mogelijk +vooruitschiet." + +"Is het waar," vroeg Koenraad, "dat zij schepen kunnen doen zinken?" + +"Schepen geloof ik niet," antwoordde ik. "Men verhaalt echter dat in +1820 in deze zuidelijke Poolzee een walvisch zich op de Essex wierp, +en het schip met een snelheid van vier meter in de seconde achteruit +deed stuiven. De golven drongen het achterschip binnen, en deden de +Essex bijna oogenblikkelijk zinken?" + +Ned zag mij aan met een schalksch gelaat. + +"Wat mij aangaat," zei hij, "ik heb ook eens een slag van een +walvischstaart gehad, maar.... in mijn sloep, dat spreekt. Mijn makkers +en ik werden zes meter in de hoogte gesmeten, maar bij dien walvisch +van mijnheer was de mijne nog maar een kleintje." + +"Leven die beesten lang?" vroeg Koenraad. + +"Duizend jaar," antwoordde Ned zonder aarzelen. + +"En hoe weet jij dat, Ned?" + +"Omdat men het zegt." + +"En waarom zegt men dat?" + +"Omdat men het weet." + +"Neen, Ned, men weet het niet, maar men veronderstelt het slechts +en ziehier hoe men de gevolgtrekking maakt. Toen vier honderd jaar +geleden de visschers voor het eerst jacht maakten op walvisschen, +waren die beesten grooter dan nu. Men veronderstelt dus vrij logisch, +dat de mindere grootte der tegenwoordige walvisschen daaraan is +toe te schrijven, dat zij den tijd niet hebben om zich volkomen te +ontwikkelen. Dat is de oorzaak waarom Buffon gezegd heeft, dat deze +dieren duizend jaar konden en moesten leven. Begrepen?" + +Ned Land luisterde niet naar mij; de walvisch kwam steeds nader; +Ned verslond het dier met de oogen. + +"O," riep hij uit, "het is niet een walvisch, het zijn er tien, +twintig, een heele troep! En niets kunnen doen, aan handen en voeten +gebonden te zijn!" + +"Maar vriend Ned, waarom vraag je den kapitein geen vergunning om er +jacht op te maken?" + +Koenraad had zijn volzin nog niet geeindigd, toen Ned Land al door +het luik naar beneden sprong, om den kapitein te zoeken. Eenige +oogenblikken daarna verschenen beiden op het plat. Kapitein Nemo +beschouwde den troep walvisschen, die op een kilometer afstand van +den Nautilus dartelden. + +"Het zijn zuidelijke walvisschen," zei hij, "de geheele fortuin van +een vloot walvischvaarders zwemt voor ons." + +"Nou dan, mijnheer," vroeg de Amerikaan, "mag ik er eens jacht op +maken, al was het alleen maar om mijn ambacht van harpoenier niet +te vergeten?" + +"Waarvoor zou dat dienen?" antwoordde de kapitein, "alleen jagen om +te vernielen; wij hebben geen walvischtraan noodig." + +"En in de Roode Zee," hernam Ned, "hebt u ons verlof gegeven om een +dugong te verdelgen." + +"Toen had ik behoefte aan versch vleesch voor mijn manschappen, maar +hier zou het alleen zijn om het genot te hebben van te moorden; ik weet +wel dat dit een voorrecht van den mensch is, maar ik houd niet van dat +moorddadig vermaak. Uws gelijken begaan een laakbare daad, meester +Land, met den zuidelijken evenals den noordelijken walvisch, zulke +goede en weerlooze dieren, te vernietigen. Zoo hebben zij de geheele +Baffinsbaai reeds ontvolkt, en zullen een geheele soort van nuttige +dieren uitroeien. Laat ons dus die arme walvisschen met vrede laten; +zij hebben reeds genoeg met hunne natuurlijke vijanden, de pot- zwaard- +en zaagvisschen te doen, zonder dat gij er u mee hoeft te bemoeien." + +Men kan zich voorstellen welk gezicht de Amerikaan bij deze zedeles +trok. Het was den moriaan gewasschen, om zulk een reden aan een +visscher te willen opgeven. Ned Land keek den kapitein eens aan, en +begreep zeker niet wat hij zeggen wilde. De kapitein had echter gelijk; +de woeste en onnadenkende vervolgingszucht der walvischvaarders zal +eens den laatsten walvisch uit den Oceaan doen verdwijnen. + +Ned Land floot de Yankee-doodle, stak de handen in de zakken en keerde +ons den rug toe. Kapitein Nemo bleef evenwel den troep walvisschen +bekijken, en zei, terwijl hij zich tot mij richtte: + +"Ik had gelijk met te zeggen, dat zonder eens den mensch mee te tellen, +de walvisschen genoeg natuurlijke vijanden hebben; deze zullen hier +heel spoedig met een sterke tegenpartij te doen hebben. Ziet gij +daar op acht kilometer onder den wind, mijnheer Aronnax, die zwarte +beweegbare punten?" + +"Jawel, kapitein," antwoordde ik. + +"Dat zijn potvisschen, vreeselijke dieren, die ik soms bij troepen +van twee en drie honderd ontmoet heb. Men heeft gelijk die monsters +te vernielen, omdat zij wreed en kwaadaardig zijn." + +De Amerikaan keerde zich bij deze woorden driftig om. + +"Welnu, kapitein," zei ik, "dan is het nog tijd, in het belang der +walvisschen," + +"Het is onnoodig zich bloot te stellen, mijnheer de professor: de +Nautilus is voldoende in staat om die potvisschen te verdelgen. Hij +is met een stalen spoor gewapend, die, naar ik mij verbeeld, wel +tegen den harpoen van meester Land kan opwegen." + +De Amerikaan ontzag zich niet de schouders op te halen. Deze beesten +met spoorslagen aanvallen! wie had dat ooit gehoord? + +"Wacht maar, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, "wij zullen u op +een jachtpartij onthalen, die u nog niet kent; geen medelijden met +die woeste visschen; het zijn enkel bek en tanden!" + +Bek en tanden! Men kon den grootkoppigen, soms vijf en twintig meter +langen potvisch geen beteren naam geven. De verbazend groote kop van +dit monster vormt ongeveer een derde deel van zijn lichaam. Flinker +gewapend dan de walvisch, wiens bovenkaak alleen met baarden voorzien +is, heeft hij vijf en twintig groote tanden, twintig centimeter lang, +kegelvormig, en elk twee kilo wegend. In het bovendeel van den kop, +tusschen de kraakbeenderen, bevinden zich drie of vier honderd kilo +van de kostbaarste blanke traan. De potvisch is een wanstaltig dier, +eerder zoogdier dan een visch; hij is slecht gebouwd, en vooral aan +den linkerkant geheel misvormd, terwijl hij alleen met het rechteroog +kan zien. + +De monsterachtige troep bleef steeds naderen; zij hadden de +walvisschen gezien en maakten zich gereed die aan te vallen. Men +kon vooruit berekenen, dat de potvisschen het zouden winnen; niet +alleen omdat zij beter gevormd zijn om hun weerlooze tegenstanders te +overmeesteren, maar ook omdat zij langer onder water kunnen blijven +zonder aan de oppervlakte te komen ademhalen. Het was meer dan tijd +om de walvisschen te hulp te komen. De Nautilus dook een weinig onder +water. Koenraad, Ned en ik gingen aan de ramen van den salon zitten. De +kapitein begaf zich naar den stuurstoel om met zijn vaartuig als met +een verdelgingstoestel te manoeuvreeren. Weldra voelde ik de schroef +vlugger draaien en onze snelheid vermeerderen. + +De strijd tusschen walvisschen en potvisschen was reeds begonnen toen +de Nautilus er bij kwam. Het vaartuig sneed den troep potvisschen af: +deze waren eerst niet zeer verwonderd over de verschijning van een +nieuw monster dat zich in den strijd mengde, doch moesten zich weldra +voor zijn slagen vrijwaren. + +Welk een strijd! Ned Land zelf was in verrukking en klapte in de +handen. De Nautilus was slechts een reusachtige harpoen, door de hand +van den kapitein gedrild. Het schip vloog tegen die vleezige massa's +aan, doorboorde ze geheel en al, zoodat er na dien stoot slechts twee +afzichtelijke helften van het dier overbleven. Het had geen gevoel van +de vreeselijke slagen, welke de potvisschen er met den staart tegen +gaven, evenmin van de stooten, die het uitdeelde. Als een potvisch +gedood was, wierp de Nautilus zich op een ander, ten einde zijn prooi +niet te missen, vloog, gehoorzaam aan het roer, voor- en achteruit, +dook als de visch naar de diepte zwom, kwam er weer mee boven als +de potvisch naar de oppervlakte vluchtte, trof hem in 't midden of +schuins, sneed het beest in tweeen of scheurde het van elkander, +sloeg de monsters in allerlei richtingen en allerhande houdingen met +zijn geweldige spoor. + +Welk een slachting! wat een geweld aan de oppervlakte van den Oceaan; +wat lieten de ontstelde dieren een scherp geblaas en een bijzonder +gebrul hooren! In 't midden van deze gewoonlijk zoo kalme zee, +zweepten zij met den staart het water in hooge golven op. + +Deze Homerische slachting, waaraan de potvisschen niet konden ontkomen, +duurde ongeveer een uur; meermalen beproefden een tien- of twaalftal +met vereende krachten den Nautilus onder hun gewicht te verpletteren; +wij konden door het glas hun vreeselijken muil, hunne groote tanden, +hun woest oog zien; Ned Land was zich zelven niet meer meester, +dreigde ze en schold ze uit. Men voelde dat zij zich aan ons vaartuig +vastklampten, evenals honden, die een stuk wild in het kreupelhout +vastpakken. Maar de Nautilus bracht de schroef slechts wat sneller in +beweging, sleepte hen mee of voerde ze naar het oppervlak der zee, +zonder zich om hun verbazend gewicht of om hun krachtige aanvallen +te bekreunen. Eindelijk was de menigte potvisschen wat opgedund, en +werd de zee wederom kalm; ik voelde dat wij weer boven kwamen. Het +luik werd geopend, en wij snelden naar het plat. + +De zee was met verminkte krengen bedekt. Een geweldige uitbarsting +zou de vleeschklompen niet beter gedood, vaneengescheurd en vernield +hebben. Wij dreven te midden van reusachtige lichamen die blauwachtig +op den rug, wit aan den buik en met groote builen of uitwassen bedekt +waren. Eenige potvisschen zagen wij, zoover het oog reikte, angstig +vluchten; de golven waren verscheiden kilometer in den omtrek rood +geverfd, de Nautilus dreef te midden eener zee van bloed. + +Kapitein Nemo kwam bij ons. + +"Welnu, wat zegt gij er van, Ned?" vroeg hij. + +"Het is een verschrikkelijk schouwspel," zei de Amerikaan, wiens +geestdrift vrij wat bekoeld was. "Maar ik ben geen slager, ik ben +slechts jager, en dit is een slachting." + +"Het is een verdelging van schadelijke dieren," antwoordde de kapitein, +"en de Nautilus is geen slachtersmes." + +"Ik houd meer van mijn harpoen," hervatte Ned. + +"Elk zijn meug!" antwoordde kapitein Nemo, terwijl hij Ned Land strak +aankeek. Ik vreesde dat deze zich soms tot eenige drift liet vervoeren, +wat noodlottige gevolgen had kunnen hebben; maar zijn toorn werd +afgeleid door het gezicht van een walvisch, waar de Nautilus op dat +oogenblik tegen aandreef. Het dier had aan den beet der potvisschen +niet kunnen ontsnappen. Ik herkende den Zuidelijken walvisch, +aan den afgeplatten, geheel zwarten kop. Hij is van den noordkaper +of noordelijken walvisch onderscheiden door de aaneenhechting der +zeven halswervels en doordat hij twee ribben meer heeft dan zijn +noordelijke natuurgenoot. De ongelukkige walvisch lag op zijde; de +potvisschen hadden hem verscheiden wonden in den buik toegebracht; +hij was dood. Een jong, dat door de moeder niet was kunnen beschermd +worden tegen den moorddadigen aanval, hing nog aan zijn gescheurde +vinnen. Door den open bek liep het zeewater, en maakte tusschen de +baarden binnenstroomend, een geluid als de branding der zee. + +Kapitein Nemo liet den Nautilus naast het dier sturen; twee man der +equipage gingen op den visch staan, en ik zag niet zonder verbazing +dat zij uit de tepels van het dier al de melk haalden, welke er in +was, dat is te zeggen zoo wat twee of drie tonnen vol. De kapitein +bood mij een kop van die lauwe melk aan; ik kon eenigen afkeer van +dien vreemden drank niet ontveinzen. Hij verzekerde mij dat de melk +voortreffelijk, en er geen onderscheid met koemelk in te proeven +was. Ik proefde dus en moest hem gelijk geven. Het was dus voor ons +een nuttige aanwinst, want die melk maakte in den vorm van boter en +kaas een aangename afwisseling met onze gewone spijzen. + +Van dien dag af merkte ik, niet zonder ongerustheid, dat de verhouding +van Ned Land tegenover den kapitein hoe langer hoe slechter werd, en ik +nam mij voor de handelingen van den Amerikaan van nabij gade te slaan. + + +HOOFDSTUK XXXVII + +De ijsbank. + +De Nautilus had zijn vaart naar het Zuiden ongestoord weer +voortgezet; het schip volgde den vijftigsten meridiaan met verbazende +snelheid. Wilde de kapitein de pool dan bereiken? Ik dacht het niet, +want tot nog toe hadden alle plannen om tot dit punt van den aardbol +te geraken, schipbreuk geleden. Bovendien was het jaargetijde reeds +vrij ver gevorderd, daar 13 Maart in het Zuiden met 13 September in +het Noorden overeenkomt. + +Den 14den Maart zag ik op 55 deg. breedte drijvende ijsschotsen; het +waren brokken van zes of acht meter lengte, die daar ronddreven als +klippen waartegen de golven braken. De Nautilus bleef boven drijven; +Ned Land die vroeger reeds in de Noordelijke IJszee gevischt had, +kende die ijsbergen, maar Koen en ik bewonderden ze voor de eerste +maal. Aan den zuidelijken gezichteinder strekte zich een schitterend +witte streep uit. Engelsche walvischvaarders hebben er den naam van +"ijsschittering" aan gegeven. Hoe dik de wolken ook zijn mogen, +zij kunnen deze heldere streep niet verduisteren; zij kondigt een +ijsbank aan. Inderdaad, weldra verschenen grootere stukken, welker +helderheid afwisselde naar gelang van de nevels, waarin wij gehuld +waren. Sommige van die gevaarten hadden groenachtige aderen, alsof +zwavelzuur koper er zulke golvende lijnen op getrokken had; andere +zagen er uit als verbazend groote amathysten, waar de lichtstralen +doorheen vielen, wederom andere kaatsten het daglicht tegen de +duizende kristalvlakjes terug; nog andere waren hagelwit als kalksteen, +en zouden als ze van marmer waren geweest, bouwstof genoeg voor een +geheele stad hebben opgeleverd. Hoe verder wij naar het Zuiden gingen, +hoe meer de drijvende eilanden in grootte en getal toenamen. Duizenden +vogels hadden er hun nesten op gebouwd; zij verdoofden ons door hun +geschreeuw. Sommige zagen den Nautilus voor een dooden walvisch aan, +streken er op neer en pikten op de ijzeren platen. + +Bij deze vaart tusschen de ijsbergen was kapitein Nemo dikwijls +op het plat. Hij beschouwde deze eenzame stilte met de grootste +oplettendheid; ik zag zijn kalm gelaat zich soms verlevendigen. Zeide +hij mogelijk bij zich zelven dat hij in die poolzeeen, waar niemand kon +doordringen, zich te huis gevoelde, en hij alleen de ondoordringbare +ruimte beheerschte? Misschien wel, doch hij sprak niet, hij stond +onbeweeglijk, en scheen nu en dan slechts tot zich zelven te komen als +hij zijn schip moest besturen. Hij richtte zijn Nautilus met volmaakte +bekwaamheid, en vermeed behendig den schok met de ijsgevaarten, van +welke sommige verscheiden kilometer lang en zeventig of tachtig meter +hoog waren. Soms scheen het alsof de gezichteinder geheel gesloten +was: op 60 deg. Z.B. was bijna alle ruimte om te varen verdwenen; maar de +kapitein zocht nauwkeurig, en vond weldra weer een kleine opening, +waardoor hij stoutmoedig heengleed, echter wetende, dat zij zich +onmiddellijk achter hem zou sluiten. + +Zoo gleed de Nautilus, door een bekwame hand bestuurd, tusschen al +die ijsbergen, die eindelooze ijsvelden, die drijvende ijsschotsen, +die langere of kortere ijsbrokken door. De temperatuur was vrij laag; +de thermometer wees in de lucht twee of drie graden onder nul. Doch +wij waren warm gekleed met bont, waarvoor zeekalven en ijsberen de +huiden hadden geleverd. Het inwendige van den Nautilus werd door +de electrische toestellen regelmatig verwarmd, en tartte dus de +vinnigste koude. Bovendien zou het voldoende geweest zijn, eenige +meters onder water te duiken, om er een dragelijke temperatuur te +vinden. Twee maanden eerder zouden wij op deze hoogte aanhoudend +dag hebben gehad, maar nu werd het gedurende drie of vier uur reeds +nacht en later zouden deze poolstreken gedurende zes maanden in een +nachtelijk duister gehuld zijn. + +Den 15den Maart kwamen wij op de hoogte der Nieuw-Shetlandsche en +der Orkney-eilanden. De kapitein deelde mij mede dat deze streken +vroeger door een ontzaglijke menigte zeekalven werden bewoond, maar dat +Engelsche en Amerikaansche walvischvaarders in hun verdelgingswoede +de jongen en de wijfjes doodden, en stilte des doods hadden verwekt, +waar vroeger leven en beweging was. + +Den 16den Maart, tegen acht uur 's morgens, voer de Nautilus op +den vijfentwintigsten meridiaan over den zuiderpoolcirkel; het ijs +omringde ons van alle kanten en sloot den gezichteinder. Evenwel +stuurde kapitein Nemo van spleet tot spleet en voer immer verder. + +"Maar waar gaat hij toch heen?" vroeg ik. + +"Recht door zee!" antwoordde Koenraad. "Als hij niet verder kan, +zal hij wel ophouden." + +"Daar zou ik nog geen eed op durven doen," antwoordde ik. + +Doch om ronduit te spreken, moet ik bekennen, dat deze avontuurlijke +tocht mij niet onaangenaam was. Ik kan niet zeggen hoe mij de +schoonheden van deze nieuwe streken in verrukking brachten. De +ijsbergen namen prachtige gedaanten aan. Hier vormden zij een +Oostersche stad met ontelbare koepels en moskeeen, daar vormden +zij als het ware een in puin gestort oord, dat door een aardbeving +verwoest was. De gezichten veranderden elk oogenblik, hetzij door +den schuinen stand der zonnestralen, hetzij door grauwen nevel of +sneeuwstormen. Dan hoorden wij van alle kanten vreeselijke knallen, +ineenstorting of val van groote ijsbergen, waardoor het landschap +elk oogenblik van gedaante veranderde. + +Als de Nautilus soms onder water voer, wanneer zulke kolossen in +elkander stortten, dan plantte zich het gedruisch onder water met een +vreeselijke kracht voort; en de val van die gevaarten bracht dan de zee +tot zelfs op groote diepte in heftige beweging. De Nautilus slingerde +dan als een schip, dat aan de woede der elementen is blootgesteld. + +Dikwijls zag ik geen enkelen uitgang en dacht dat wij bepaald waren +ingesloten; maar kapitein Nemo werd door een soort van instinct geleid, +en ontdekte bij de minste sporen zelf steeds nieuwe openingen, waar +hij met zijn Nautilus doorheen kon komen. Hij bedroog zich nimmer +op het gezicht van het minste spoor van het blauwgekleurde zeewater +tusschen de ijsvlakten. Ik twijfelde er dus niet aan, of hij had zijn +Nautilus reeds meer in deze zuidelijke poolzeeen gebracht. + +Den 16den Maart echter sloot de ijsmassa ons geheel en al den weg +af; het was de ijsbank nog wel niet, doch groote ijsvelden, door de +koude aan elkander bevestigd. Deze hinderpaal kon kapitein Nemo niet +ophouden, hij dreef zijn vaartuig met vreeselijke kracht tegen de +ijsvlakte in. De Nautilus drong als een wig in deze brosse massa, +en spleet haar met geweldig gekraak van elkander; het was de oude +stormram, door een onbeperkte kracht in beweging gebracht. De stukken +ijs werden hoog in de lucht geslingerd en vielen als hagelsteenen weer +op ons neer, alleen door zijn voortstuwende kracht boorde ons vaartuig +zich een weg. Soms vloog de Nautilus in zijn onstuimige vaart op het +ijs, en verbrijzelde dit dan onder zijn zwaarte, dan weer schoot hij +er onder, doch deed de oppervlakte, door er slechts wat tegenaan te +stampen, vaneen barsten. Gedurende al die dagen overvielen ons hevige +sneeuwvlagen; soms mistte het zoo sterk, dat men van het eene einde +van het plat niet naar het andere kon zien; de wind draaide plotseling +door alle streken van het kompas. De sneeuw vroor zoo hard aan elkaar, +dat wij die met het houweel vaneen moesten slaan. Bij een temperatuur +van vijf graden onder nul werd de geheele buitenzijde van den Nautilus +met ijs bedekt. Op een schip zou men geen enkele manoeuvre hebben +kunnen uitvoeren, omdat het geheele want vastgevroren zou geweest zijn; +een vaartuig zonder zeilen, door electriciteit in beweging gebracht, +zoodat het geen steenkolen noodig had, kon ongestraft zich op zulk +een breedte wagen. + +Onder deze omstandigheden bleef de barometerstand gewoonlijk zeer laag; +hij daalde zelfs tot 735 m.M. De aanwijzing van het kompas leverde geen +enkelen waarborg meer op. De naalden wezen tegengestelde richtingen +aan, toen wij de magnetische Zuidpool naderden, welke niet met de +Zuidpool der aarde samenvalt. Volgens Hansten ligt zij op omstreeks +70 deg. Z.B. en 130 deg. W.L., doch volgens de waarnemingen van Duperrez op +70 deg. 30' Z.B. en 135 deg. W.L. Wij moesten tal van waarnemingen doen met +verschillende kompassen, die in de onderscheidene deelen van het +vaartuig waren neergezet, en daaruit een gemiddelde zoeken. Doch +dikwijls bepaalde men den afgelegden weg slechts op de gis, hoewel +die maatregel al bijzonder weinig voldoende was, te midden van die +bochtige doorvaarten, welker richting ieder oogenblik veranderde. + +Eindelijk lag de Nautilus den 18den Maart, na tal van nuttelooze +pogingen om verder te komen, geheel ingesloten. Het waren geen +ijsvelden of ijsklompen meer, doch het was een eindelooze en +onbewegelijke hinderpaal, welke uit aan elkander vastgevroren bergen +bestond. + +"De ijsbank!" zei de Amerikaan. + +Ik begreep dat dit voor Ned Land evenals voor alle zeevaarders, die +ons voor waren gegaan, een onoverkomelijke hinderpaal was. Toen de +zon tegen den namiddag een oogenblik verscheen, nam kapitein Nemo +vrij nauwkeurig onze hoogte; wij waren op 51 deg. 30' lengte en 67 deg. 30' +breedte. Het was in deze zuidelijke poolzeeen een vrij ver gevorderd +punt; van een zee was er evenwel niets te zien. Voor den Nautilus +strekte zich een groote vlakte uit, bezaaid met grillig gevormde +ijsblokken, in de zonderlinge wanorde, die het bevroren vlak eener +rivier kenmerkt, eenigen tijd voordat zij aan het kruien gaat, maar +hier in veel geduchter afmetingen, zooals zich laat begrijpen. + +Hier en daar staken scherpe punten tot op twee honderd voet hoogte +uit; verder zag ik een rij scherpe en hoekige grijs getinte klippen, +waarop enkele zonnestralen als in een spiegel door den mist heen +terugkaatsten. En in die eenzame natuur heerschte een doodsche +stilte, ter nauwernood soms afgebroken door het geklapwiek van een +stormvogel. Alles was bevroren, zelfs het geluid. + +De Nautilus moest dus op zijn avontuurlijken tocht in het midden van +deze ijsvelden blijven steken. + +"Als uw kapitein nog verder gaat, mijnheer,".... zei mij dien dag +Ned Land. + +"Welnu?" + +"Dan is hij een baas." + +"Waarom, Ned." + +"Omdat niemand over de ijsbank kan heenkomen. Uw kapitein is bij de +hand, maar hij is voor den duivel niet sterker dan de natuur, en waar +deze een grens heeft gesteld, moet men, of men wil of niet, ophouden." + +"Je hebt gelijk, Ned, en toch zou ik wel eens willen weten, wat er +achter die ijsbank zit! Er is niets dat mij boozer kan maken dan +een muur." + +"Mijnheer heeft gelijk," zei Koenraad; "muren zijn maar uitgevonden +om geleerden te hinderen; er moesten nergens muren zijn." + +"Goed," antwoordde de Amerikaan. "Achter de ijsbank weet men wel wat +er te vinden is." + +"Wat dan?" vroeg ik. + +"IJs en nog eens ijs!" + +"Gij zijt daar zeker van, Ned," antwoordde ik, "doch ik niet; daarom +juist zou ik het wel eens willen onderzoeken." + +"Welnu, mijnheer," hervatte de Amerikaan, "laat dat denkbeeld +varen. Gij ligt hier voor die ijsbank, laat u dat genoeg zijn, want +gij noch uw kapitein Nemo, noch zijn Nautilus kunnen verder. En of +hij wil of niet, hij zal naar het noorden, dat is naar het land der +fatsoenlijke menschen, moeten terugkeeren." + +Ik erken dat Ned Land gelijk had, en zoolang er geen schepen gebouwd +worden, om over die ijsvelden te varen, zullen wij wel altijd voor +die ijsbank blijven steken. + +Niettegenstaande zijn pogingen en krachtige middelen, die hij inspande +om het ijs te doen barsten, was de Nautilus tot onbeweeglijkheid +gedoemd. Als iemand niet verder kan, is hij gewoonlijk van de zaak af +door terug te keeren; maar hier was het even onmogelijk om terug te +keeren als om vooruit te komen, want alle doorgangen waren achter ons +gesloten, en als ons vaartuig nog eenigen tijd stil bleef liggen, zou +het wel geheel in en onder het ijs besloten zijn. Dit gebeurde zelfs +tegen twee uur 's middags, en het ijs vormde zich tegen de wanden +van den Nautilus met verbazende snelheid. Ik moet erkennen, dat het +gedrag van kapitein Nemo op zijn minst genomen onvoorzichtig was. + +Ik stond op dit oogenblik op het plat; de kapitein beschouwde onzen +toestand gedurende eenige minuten, en zei toen: + +"Welnu, mijnheer, wat denkt gij er van?" + +"Ik denk dat wij vast zitten, kapitein." + +"Vast, hoe meent gij dat?" + +"Ik meen dat wij noch voor noch achteruit, noch ergens heen kunnen; +dit noemt men geloof ik 'vast zitten,' ten minster onder beschaafde +natien." + +"Gij denkt dus, mijnheer Aronnax, dat de Nautilus niet meer los +kan komen?" + +"Moeilijk, kapitein, want het jaargetijde is reeds te vergevorderd +om te verwachten, dat het ijs nog zal losgaan?" + +"O, mijnheer de professor," antwoordde kapitein Nemo op spottenden +toon, "gij verandert nooit! Gij ziet slechts hinderpalen en +moeilijkheden! Ik verzeker u daarentegen, dat de Nautilus niet alleen +los zal komen, maar ook nog vrij wat verder gaan." + +"Nog verder naar het Zuiden?" vroeg ik, terwijl ik den kapitein +aankeek. + +"Ja, mijnheer, wij gaan naar de Zuidpool!" + +"Naar de Pool!" riep ik uit, terwijl ik een teeken van ongeloof niet +kon onderdrukken. + +"Ja," antwoordde de kapitein koeltjes, "naar de Zuidpool, naar dat +onbekende punt, waar alle meridianen samenvallen. Gij weet, dat ik +met den Nautilus doe wat ik wil." + +Ja, ik wist het. Ik wist dat die man stoutmoedig tot roekeloosheid +toe was. Maar om de hinderpalen te overwinnen, die het bereiken van de +Zuidpool beletten, die vrij wat ongenaakbaarder is dan de Noordpool, +tot welke koene reizigers nog niet eens hebben kunnen doordringen, +scheen mij een onzinnige onderneming, welke alleen in het brein van +een krankzinnige kon opkomen! Ik vroeg den kapitein of hij die pool +reeds ontdekt had, waar geen sterveling nog ooit den voet zette. + +"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "maar wij zullen die samen +ontdekken. Waar anderen schipbreuk hebben geleden, zal ik slagen. Ik +heb den Nautilus nog nimmer zoover in de Zuidelijke IJszee gewaagd, +doch ik herhaal het u, wij zullen nog verder gaan." + +"Ik wil u gelooven, kapitein," hernam ik op eenigszins spottenden +toon. "Ik geloof u! Komaan, voorwaarts! Er bestaan voor ons geen +hinderpalen! Laten wij deze ijsbank doorbreken! Laten wij haar in de +lucht doen springen, en als zij dan nog weerstand biedt, moeten wij +den Nautilus vleugels aandoen, om er overheen te vliegen." + +"Er overheen, mijnheer?" antwoordde kapitein Nemo bedaard, "neen, +niet er overheen, maar er onder door!" + +"Er onder door!" riep ik uit. + +Plotseling trof mij een denkbeeld, dat mij het geheele plan van den +kapitein openbaarde. Ik had hem begrepen. De wonderbare hoedanigheden +van den Nautilus zouden hem in deze bovenmenschelijke onderneming +wel te hulp komen! + +"Ik zie dat wij elkander beginnen te begrijpen, mijnheer de professor," +zei de kapitein glimlachend; "gij doorziet reeds de mogelijkheid, +ik zou zeggen het welslagen dezer onderneming. Wat voor een gewoon +vaartuig onmogelijk is, wordt voor den Nautilus gemakkelijk. Indien +er aan de Pool eenig vasteland is, zullen wij daarvoor blijven steken; +is er daarentegen open zee; dan gaan wij naar de Pool zelf!" + +"Als het oppervlak der zee," zei ik, medegesleept door de redeneering +van den kapitein, "door het ijs onbevaarbaar is, dan is de diepte toch +vrij, omdat de wetten der natuur daar het water door zijn grootere +dichtheid een warmtegraad boven het vriespunt hebben gegeven. En +indien ik mij niet bedrieg, dan staat het ijs van deze bank, dat +onder water is, tot dat wat er boven uitsteekt als vier tot een?" + +"Bijna, mijnheer. Als deze ijsbergen een meter boven water uitsteken, +dan zijn zij drie meter ingedompeld; omdat nu deze ijsbergen niet +hooger zijn dan honderd meter, zijn zij maar drie honderd meter diep +onder water. En wat is drie honderd meter voor den Nautilus!" + +"Niets, kapitein." + +"Wij kunnen zelfs op veel grooter diepte die gelijkmatige temperatuur +van het zeewater opzoeken, en daar tarten wij ongestraft de dertig +of veertig graad koude van de oppervlakte." + +"Juist, kapitein, zeer juist!" antwoordde ik, in vuur gerakend. + +"De eenige moeilijkheid," hernam kapitein Nemo, "zal zijn om +verscheiden dagen onder water te blijven, zonder onze lucht te kunnen +ververschen." + +"Anders niet?" vroeg ik. "De Nautilus heeft groote vergaarbakken, +wij zullen die vullen, en deze kunnen ons al de zuurstof, die wij +noodig hebben, verschaffen." + +"Goed gevonden, mijnheer Aronnax," antwoordde de kapitein glimlachende; +"doch omdat ik niet wil, dat ge mij van roekeloosheid beschuldigt, +moet ik u al mijn zwarigheden tegenwerpen." + +"Hebt gij die nog?" + +"Een enkele; het is mogelijk, dat, als er aan de Zuidpool een zee +is, deze geheel bevroren is, en wij derhalve niet aan de oppervlakte +kunnen komen!" + +"Goed, kapitein, maar vergeet gij, dat de Nautilus met een geducht +spoor is gewapend, en kunnen wij daarmee niet schuin tegen de ijsmassa +rammelen, om deze door den schok open te boren?" + +"Komaan, mijnheer de professor, gij zijt van daag vindingrijk!" + +"Bovendien, kapitein," zei ik, mij opwindend, "waarom zou er niet even +goed aan de Zuid- als aan de Noordpool een open zee zijn? In geen van +beide halfronden valt de Pool der aarde samen met die der strengste +koude, en men moet, totdat het tegendeel bewezen is, veronderstellen, +dat er op die beide punten of een vasteland, of een open zee bestaat." + +"Ik geloof het ook, mijnheer Aronnax," antwoordde kapitein Nemo. "Ik +zal u alleen nog doen opmerken, dat gij, na zoovele zwarigheden tegen +mijn plan gemaakt te hebben, mij nu met bewijsgronden ten voordeele +daarvan overstelpt." + +Kapitein Nemo sprak de waarheid; ik was zoover gekomen dat ik nog +stoutmoediger werd dan hij! Ik sleepte hem mee naar de Pool! Ik +liep hem reeds vooruit, en dat nog wel zeer verre!.... Maar neen, +onnoozele dwaas! Kapitein Nemo kende beter dan ik het voor en tegen +in deze zaak, en hij schepte er vermaak in, om mij door hersenschimmen +in vervoering te zien. + +Hij verloor echter geen oogenblik; op een gegeven teeken verscheen +de eerste stuurman; de twee mannen spraken eenige oogenblikken met +elkander in hun onbegrijpelijke taal, en hetzij de stuurman reeds +vooruit gewaarschuwd was, hetzij hij het plan voor uitvoerbaar hield, +hij liet geen de minste verwondering blijken. + +Doch hoe onverschillig hij ook geweest mocht zijn, hij was het toch +niet zoozeer als Koenraad, toen ik den braven jongen ons voornemen +meedeelde, om tot aan de Zuidpool door te dringen. + +Een "zooals mijnheer goedvindt," was zijn antwoord op deze mededeeling, +en daarmee kon ik mij tevreden stellen. Wat Ned Land aangaat, deze +trok den schouder zoo hoog op als ooit iemand gedaan had. + +"Ziet gij, mijnheer," zei hij, "ik heb medelijden met u en uw +kapitein Nemo!" + +"Maar wij gaan naar de Pool, Ned." + +"Wel mogelijk, maar dan komt gij niet terug." + +En Ned Land ging naar zijn hut "om geen ongeluk te begaan," zooals +hij zei. + +Ondertusschen werden er reeds toebereidselen voor deze koene +onderneming gemaakt. De krachtige pompen van den Nautilus persten +de lucht in de vergaarbakken. Tegen vier uur deelde kapitein Nemo +mij mee dat het luik van het plat zou gesloten worden. Ik wierp een +laatsten blik op de dikke ijsbank, waar wij onder door zouden gaan; +het was helder weer; de lucht was zuiver, de koude vinnig, 12 deg. onder +nul; maar omdat de wind was gaan liggen, scheen mij deze temperatuur +niet onverdragelijk. + +Een tiental mannen beklommen de zijwanden van den Nautilus en hakten +het ijs rondom het vaartuig weg, zoodat zij het weldra los hadden; +het was spoedig gedaan, omdat het pas gevormde ijs nog dun was. Toen +gingen wij allen naar binnen, de gewone vergaarbakken werden gevuld +met het water, dat onder de kiel nog niet bevroren was. + +Ik had met Koenraad in den salon plaats genomen. Door het open raam +beschouwden wij de diepten van de Zuidelijke IJszee. De thermometer +rees weer, en de naald van den manometer begon af te wijken. + +Op omstreeks drie honderd meter diepte, dreven wij, zooals kapitein +Nemo voorspeld had, onder het gegolfde ondervlak der ijsbank. Maar +de Nautilus zonk nog dieper; wij bereikten een laagte van acht +honderd meter. De temperatuur van het water, die aan het oppervlak +12 deg. was, bedroeg nu niet meer dan 10 deg.; wij hadden dus reeds 2 deg. +gewonnen. Het spreekt van zelf, dat de temperatuur in den Nautilus door +verwarmingstoestellen vrij wat hooger liep. Het vaartuig gehoorzaamde +aan alle bewegingen met de grootste nauwkeurigheid. + +"Wij zullen er wel onder door komen, als mijnheer het goedvindt," +zei Koenraad. + +"Ik reken er op!" antwoordde ik, op den toon der grootste overtuiging. + +Onder de open zee had de Nautilus regelrecht koers naar de Zuidpool +gezet, zonder van den twee en vijftigsten lengtegraad af te wijken. Van +67 deg. 30' tot 90 deg. bleven er ons nog 20 deg. 30' te doorloopen; dat is nog +ongeveer 2500 kilometer. De Nautilus had een gemiddelde snelheid van 60 +kilometer in het uur, dus ongeveer van een sneltrein. Indien wij deze +snelheid behielden, waren veertig uur voldoende om de Pool te bereiken. + +Gedurende een gedeelte van den nacht bleven Koen en ik, door het +ongewone van onzen toestand teruggehouden, voor het raam van den +salon zitten. De zee werd door onze electrische lantaarn verlicht, +maar zij was geheel verlaten; de visschen hielden zich in deze altijd +bevroren zeeen niet op, zij gebruikten die alleen om er uit de IJszee +naar de open poolzee door te zwemmen; wij liepen verbazend snel; +ik voelde dit aan het trillen van het lange ijzeren vaartuig. + +Tegen twee uur in den morgen ging ik eenige uren rust nemen. Koenraad +deed hetzelfde. Toen ik door de gangen ging, ontmoette ik den kapitein +niet; ik veronderstelde dat hij aan het roer stond. + +Den volgenden dag, 19 Maart, ging ik om vijf uur 's morgens reeds +weder in den salon zitten. De electrische log wees aan dat de snelheid +van den Nautilus wat gematigd was; het vaartuig rees, maar zeer +voorzichtig; de vergaarbakken werden langzaam ledig gepompt. + +Mijn hart klopte hevig; zouden wij boven komen en aan de Pool de vrije +lucht inademen? Neen, een schok verkondigde mij, dat de Nautilus onder +tegen de ijsbank gestooten had, en dat deze, blijkens het doffe geluid +van den slag nog zeer dik was. Wij lagen nog op 330 meter diepte, +zoodat er een dikte van 440 meter ijs boven ons hoofd lag. De ijsbank +was dus hier hooger dan in het begin; dit was weinig geruststellend. + +Gedurende dien dag herhaalde de Nautilus deze proef meermalen, doch +stiet telkens tegen den ijsbodem boven ons. Op sommige oogenblikken +vonden wij die op 900 meter diepte, zoodat de bank 1200 meter hoog +of dik was; dit was dus driemaal dikker dan op de plaats waar wij +naar beneden waren gegaan. + +Ik teekende die verschillende diepten nauwkeurig op, en ik kreeg +op die wijze als het ware een profiel van dezen onderzeeschen +bergketen. 's Avonds was er nog geen enkele verandering in onzen +toestand gekomen, altijd nog ijs op vier of vijfhonderd meter beneden; +de dikte verminderde dus wel wat, doch hoe groot was die nog tusschen +het oppervlak van de zee en ons! + +Het was toen acht uur; sedert vier uren reeds had de lucht volgens de +dagelijksche gewoonte ververscht moeten worden; ik had er echter niet +veel last van, hoewel kapitein Nemo toch zijn toevlucht nog niet tot +zijn luchtvergaarbakken had genomen. Gedurende dien nacht was mijn +slaap onrustig. Hoop en vrees hielden mij beurtelings gekluisterd; +ik stond verscheiden malen op, en voelde aanhoudend, dat de Nautilus +de dikte van het ijs onderzocht. Tegen drie uur 's morgens zag ik +dat het ondervlak der ijsbank op vijftig meter diepte lag; de bank +ging dus langzamerhand in een ijsveld over, de berg werd derhalve +weer vlak. Ik hield mijn oogen op den manometer gevestigd; wij rezen +voortdurend in schuine richting langs het ijsvlak, dat in het licht +der electrische lantaarn schitterde. De ijsbank nam van boven en van +onderen telkens af; zij werd van kilometer tot kilometer dunner. + +Eindelijk om zes uur 's morgens, op dien gedenkwaardigen 20sten Maart, +opende zich de deur van den salon, en kapitein Nemo verscheen. + +"Open zee!" zei hij. + + +HOOFDSTUK XXXVIII + +De Zuidpool. + +Ik snelde naar het plat. Het was zoo. Wij waren in open zee! Er waren +maar enkele schotsen of drijvende ijsbergen zichtbaar; zoover het oog +reikte, zag ik niets dan zee; in de lucht fladderden duizenden vogels; +millioenen visschen zwommen in het water, dat naarmate van de diepte +donker blauw of olijfgroen was. De honderdgradige thermometer wees +drie boven nul. Het was achter de ijsbank, waarvan de massa zich aan +den noordelijken gezichteinder uitstrekte, als het ware lente. + +"Zijn wij aan de pool?" vroeg ik met kloppend hart aan den kapitein. + +"Ik weet het niet," antwoordde hij. "Om twaalf uur zullen wij eens +hoogte nemen." + +"Maar de zon zal door dien mist niet heendringen," zei ik, terwijl +ik de grauwe lucht bekeek. + +"Als zij maar even schijnen wil, is het al genoeg," antwoordde de +kapitein. + +Tien kilometer van den Nautilus verhief zich naar het Zuiden een +eenzaam eiland, tot op twee honderd meter boven de zee. Wij voeren +er heen, doch met de grootste omzichtigheid, want het vaarwater kon +vol klippen zijn. Een uur daarna waren wij op het eiland; twee uur +daarna hadden wij het rondgevaren. Het had vijf kilometer in omtrek; +een nauw kanaal scheidde het van een groot land, misschien wel +een vastland, waarvan wij het einde niet konden zien. Het bestaan +van dit land scheen de veronderstelling van Maury te wettigen. Die +schrandere Amerikaan had namelijk opgemerkt, dat tusschen de Zuidpool +en de zestigste parallel de zee met zeer groote drijvende ijsschotsen +bedekt is, wat men in het Noorden nimmer ziet; daaruit had hij het +gevolg getrokken, dat er aan de Zuidpool een groot vasteland moest +wezen, omdat zulke ijsschotsen nimmer in volle zee, maar alleen op +kusten kunnen ontstaan. Volgens zijn berekening vormt het ijs aan de +Zuidpool een massa van 4000 kilometer oppervlakte. + +De Nautilus was, uit vrees van op een klip te stooten, blijven liggen +op drie kabellengten van een strand, waarboven, zich prachtige rotsen +verhieven; de sloep werd in zee gebracht, de kapitein en twee zijner +manschappen, die de instrumenten droegen, stapten erin. Koenraad en +ik insgelijks. Het was tien uur in den morgen: ik had Ned Land niet +gezien; de Amerikaan wilde zeker zelfs aan de Zuidpool niet erkennen, +dat hij ongelijk had. + +Eenige riemslagen brachten ons aan het strand. Toen Koenraad aan land +wilde springen, hield ik hem tegen. + +"Aan u de eer, mijnheer," zei ik tot den kapitein, "om het eerst den +voet op dezen grond te zetten." + +"Indien ik niet aarzel," antwoordde hij, "dit Poolland te betreden, +is het, omdat tot nog toe geen menschelijk wezen hier zijn voet +heeft gezet." + +Toen sprong hij op het strand; hij was zichtbaar ontroerd. Hij beklom +een uitstekend rotspunt, en daar stond hij met over elkander geslagen +armen, een vurig oog, onbeweeglijk en stilzwijgend, als om bezit van +deze streken te nemen. Toen hij zoo ongeveer vijf minuten gestaan had, +keerde hij tot ons terug. + +"Als gij maar wilt, mijnheer!" riep hij mij toe. + +Ik ging met Koen aan land, terwijl de beide mannen in de sloep bleven. + +De bodem was met roodachtig zand, als met fijn gestampte tichelsteenen +bedekt; daartusschen zagen wij stukken lava, puimsteen en andere +vulkanische producten. Op sommige plaatsen stegen lichte rookwolkjes, +die een sterken zwaveldamp verbreidden, uit den grond, en deden dus +zien, dat het onderaardsche vuur nog al zijn kracht had behouden. Toen +wij evenwel op een hooge rots gekomen waren, zag ik verscheiden +kilometer in de rondte geen enkelen vulkaan. Men zal zich herinneren, +dat kapitein Ross in deze streken op 77 deg. 32' breedte de vulkanen +Erebus en Terror in volle werking zag. + +De plantengroei was op dit land uiterst gering; op de zwarte rotsen +groeiden enkele mossen, deze vormden met enkele mikroskopische plantjes +de geheele flora. + +Het strand was bezaaid met allerlei soort schelpen, hoorns +en zeesterren. Maar in de lucht vooral was de fauna sterk +vertegenwoordigd; daar vlogen en fladderden duizenden vogels van +allerhande soorten, die ons met hun gekras doof schreeuwden. Anderen +zaten in groot aantal op de rotsen, en lieten ons zonder vrees +voorbijgaan, zoodat wij ze soms zelfs met den voet aanraakten. Het +waren vetganzen, steltloopers, groote albatrossen en stormvogels; +"sommige zoo vet," zei ik tot Koenraad, "dat de bewoners der +Ferroe-eilanden hun maar een pit in het lichaam draaien, om die dan +aan te steken." + +"Als men nog een weinig verder ging, zouden het volmaakte lampen +zijn," antwoordde Koenraad, "doch men kan toch niet vergen, dat de +natuur ze ook nog met een pit voorziet." + +Nadat wij omstreeks vijf honderd meter waren voortgegaan, vonden +wij den grond als bezaaid met nesten, waaruit zwermen van vogels +opvlogen. Later liet de kapitein er eenige honderden van vangen, omdat +ze zeer smakelijk om te eten waren; die beesten waren zoo weinig schuw, +dat men ze met steenen kon dood gooien. + +De mist trok niet op, om elf uur was de zon nog niet doorgekomen; ik +maakte mij daar ongerust over, want zonder zon waren geen waarnemingen +mogelijk; hoe zouden wij toch nauwkeurig kunnen weten of wij de +Zuidpool bereikt hadden? + +Toen ik weer bij den kapitein kwam, lag hij op een stuk rots geleund +en bekeek de lucht; hij scheen ongeduldig en teleurgesteld. Maar wat +daaraan te doen? De stoutmoedige en veelvermogende man voerde geen +bevel over de zon zooals over de zee. Het was twaalf uur, en nog had +de dagvorst zich geen oogenblik vertoond; men kon zelfs niet zien +waar hij ergens achter dit nevelgordijn verborgen was. Weldra loste +de mist zich in de sneeuw op. + +"Tot morgen!" zei de kapitein bedaard, en wij roeiden weer naar den +Nautilus. In onze afwezigheid had men de netten uitgeworpen, en ik +beschouwde met belangstelling de visschen, die men in deze zuidelijke +poolzee gevangen had. De zuidelijke poolzee is de wijkplaats voor een +groote menigte trekvisschen, die de keerkringsstormen ontwijken, maar +om de prooi te worden van bruinvisschen en robben. Ik zag er eenige +kraakbeenachtige schaaldieren van een decimeter lengte, witachtig met +blauwe en bruine vlekken, gewapend met angels; voorts een wonderlijk +soort van zeedieren, drie voet lang, met rank lichaam, een gladde, +witte huid met zilveren weerschijn, drie rugvinnen, een ronden kop, +wier muil uitloopt in een omgebogen snuit. Ik proefde er van, maar +vond ze zeer onsmakelijk; Koen daarentegen prees ze zeer. + +De sneeuwstorm duurde tot den volgenden dag; het was onmogelijk om op +het plat te blijven staan. In den salon, waar ik de bijzonderheden van +onzen tocht opteekende, hoorde ik het geschreeuw van stormvogels en +albatrossen in den orkaan. De Nautilus bleef niet stil liggen, doch +voer langs de kust voort, en ging nog een tiental kilometer verder +naar het Zuiden, te midden van een halve schemering, veroorzaakt door +dat de zon maar even boven den gezichteinder verscheen. + +Den volgenden dag, 20 Maart, had het sneeuwen opgehouden, doch het +was vinniger koud; de thermometer stond twee graad onder nul. De mist +trok op, en ik hoopte, dat wij dien dag zonshoogte konden nemen. + +Daar kapitein Nemo nog niet verschenen was, gingen Koenraad en +ik in de sloep en roeiden naar wal. De aard van den grond was nog +altijd even vulkanisch; overal zagen wij sporen van lava, basalt +en andere vulkanische uitwerpselen, zonder dat wij een krater +ontdekten. Hier vlogen ook weer duizenden vogels om ons heen, die +dit Poolland bevolkten. Doch zij deelden hun woonplaats met groote +troepen zoogdieren, die ons met hun zachte oogen aankeken. Het waren +zeekalven van verschillende soorten, waarvan sommige op den grond en +andere op drijvende ijsschollen lagen, terwijl wederom andere in zee +rondspartelden. Zij vluchtten niet voor ons, daar zij den mensch niet +kenden, en ik zag er genoeg bij elkaar om eenige honderden schepen +mee van leeftocht te voorzien. + +"Drommels," zei Koenraad, "het is gelukkig dat Ned Land niet bij +ons is." + +"Waarom, Koen?" + +"Omdat die dolle harpoenier alles zou doodslaan." + +"Alles, dat is nog al veel; maar ik geloof niet, dat wij onzen +Amerikaanschen vriend hadden kunnen beletten eenige van die prachtige +exemplaren te harpoenen. Kapitein Nemo zou daar zeer boos om zijn +geworden, want hij vergiet ongaarne het bloed van weerlooze dieren." + +"Hij heeft gelijk." + +"Zeker, Koen. Maar zeg eens, heb jij op die schoone dieren nooit +jacht gemaakt?" + +"Mijnheer weet wel," antwoordde Koenraad, "dat ik niet zeer sterk +ben in de practijk, maar als mijnheer mij de namen van die beesten +genoemd heeft...." + +"Het zijn zeekalven en robben." + +"Twee soorten uit de orde de vleeschetende zoogdieren," antwoordde +Koen haastig. + +"Goed, Koen," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan," + +Het was acht uur; wij moesten nog vier uur wachten voor wij de zon +zouden kunnen waarnemen. Ik ging naar een uitgestrekte baai, die een +inham vormde in de granietrotsen op den oever. Zoover ons gezicht +reikte, waren de oevers van de ijsschotsen met zeedieren bedekt, +en onwillekeurig zag ik uit naar den ouden Proteus, den herder, die +volgens de fabelleer de kudden van Neptunus weidde. Het waren meestal +zeekalven; de wijfjes pasten op de jongen, de mannetjes hielden de +wacht. Als zij van de eene plaats naar de andere gingen, deden zij +kleine sprongen, en steunden daarbij gedeeltelijk op hun zwemvliezen, +die bij de met hen verwante zeekoeien veel hadden van armen. Ik moet +erkennen, dat die dieren met hun bevallige bewegingen en gladharige +huid verwonderlijk zwommen; als zij op het strand lagen, namen zij +allerlei bevallige houdingen aan; het is dus geen wonder, dat de ouden +ze dichterlijk met tritons en sirenen vergeleken. Er waren er onder, +die men, omdat zij een lengte van zes tot zeven meter bereikten, +zeeolifanten noemt. + +"Zijn die dieren niet gevaarlijk?" vroeg Koenraad. + +"Neen," antwoordde ik, "behalve als men ze aanvalt. Als een zeekalf +zijn jong verdedigt, is het beest woedend, en het is niet zelden +gebeurd dat het een sloep verbrijzelt." + +"Het dier heeft gelijk," zei Koen. + +"Dat ontken ik niet." + +Twee kilometer verder stuitten wij op een voorgebergte, dat de baai +tegen den zuidewind beschutte. Het rees loodrecht uit zee op, en het +zeeschuim spatte er tegen aan; aan de andere zijde der rots hoorden +wij een geraas alsof er een troep vee loeide. + +"Mooi," zei Koen, "een stierenconcert." + +"Neen, mijn vriend, dat zijn zeedieren." + +"Vechten zij?" + +"Zij vechten en spelen." + +"Dat moeten wij eens zien, als mijnheer het goedvindt." + +"Zeker, Koen." + +En wij beklommen de zwarte rotsen, waarbij dikwijls onverwacht groote +steenen naar beneden vielen, terwijl het ijs ons pad hier en daar vrij +glad maakte. Ik viel meermalen, en bezeerde mij dan erg. Koenraad +was voorzichtiger, of stond vaster op zijn beenen, ten minste hij +struikelde bijna niet en hielp mij telkens op, waarbij hij zeide: +"Als mijnheer zoo goed wilde zijn om zijn beenen verder van elkaar +te zetten, zou mijnheer beter blijven staan." + +Toen wij boven op de rots kwamen, zagen wij een groote witte vlakte +voor ons vol walrussen; de beesten speelden met elkander, en brulden +van genoegen, maar niet van woede. Zij geleken wel wat op zeekalven, +maar waren wat grooter; hun bovensnijtanden staken uit den bek en waren +ongeveer twee en een halven decimeter lang; de tanden zijn harder +dan die van den olifant en worden minder spoedig geel, waarom zij +zeer gezocht zijn. Er wordt dan ook onophoudelijk jacht op gemaakt, +zoodat ze weldra tot den laatste zullen uitgeroeid zijn; althans er +worden er jaarlijks meer dan vierduizend gedood. + +Na een tijd lang te hebben staan kijken, dacht ik er over om +terug te keeren. Het was elf uur, en als kapitein Nemo een gunstig +oogenblik voor waarnemingen had, wenschte ik daarbij te zijn. Ik +verwachtte echter niet, dat de zon zich dien dag zou vertoonen, want +de gezichteinder was met dikke wolken bedekt; het scheen alsof de zon +dat ontoegankelijk punt van den aardbol voor stervelingen niet wilde +aanwijzen. Ik ging echter naar den Nautilus terug en volgde een smal +voetpad, dat over den top der klip liep. Om half twaalf waren wij op +de landingsplaats; de kapitein had zich met de sloep aan wal laten +brengen, met zijn instrumenten bij zich. Hij keek naar den noordelijken +gezichteinder, waar de zon haar korte loopbaan beschreef. Ik ging +naast hem staan en wachtte zonder spreken. Het werd twaalf uur, +maar even als den vorigen dag bleef de zon onzichtbaar. + +Het was treurig; nogmaals konden er geen waarnemingen geschieden. Als +dit den volgenden dag niet gebeurde, moesten wij de zaak bepaald +opgeven. Want wij hadden juist den 20sten Maart, den volgenden dag +was het dag- en nachtevening en zou de zon voor zes maanden onder +den gezichteinder verdwijnen; dan begon de lange Poolnacht. Sedert +21 September was zij aan den noordelijken gezichteinder verdwenen, +had zich in een spiraalvormige loopbaan verheven tot 21 December en +was toen weer gaan dalen, om den volgenden dag haar laatste stralen +over het Poolland te werpen. + +Ik deelde mijn opmerkingen en mijn vrees aan den kapitein mede. + +"Gij hebt gelijk, mijnheer Aronnax," zei hij, "als ik morgen de +zonshoogte niet kan waarnemen, moet ik dit zes maanden uitstellen. Maar +als de zon zich morgen vertoont, zal het, juist omdat het dan 21 +Maart is, gemakkelijk wezen om te twaalf uur onze waarneming te doen." + +"Hoe zoo?" vroeg ik. + +"Ik heb den chronometer alleen noodig," antwoordde hij. "Als morgen om +twaalf uur de zonneschijf door den noordelijken horizon juist midden +door gedeeld wordt, zijn wij aan de Zuidpool. Het spreekt van zelf, +dat ik de straalbreking daarbij in rekening moet brengen." + +"Juist," zei ik. "Maar toch is deze waarneming niet wiskundig zeker, +omdat de dag- en nachtevening niet precies om twaalf uur plaats heeft." + +"Zonder twijfel, mijnheer, maar ik zal mij toch geen honderd meter +vergissen, en meer hebben wij niet noodig; tot morgen dus." + +De kapitein keerde naar boord terug. Koenraad en ik bleven tot vijf +uur aan land, om te ontdekken en ons te oefenen. Ik kreeg geen enkel +merkwaardig voorwerp in handen, behalve het bijzonder groot ei van +een vetgans, waarvoor een liefhebber misschien vijfhonderd gulden +zou betaald hebben. Het ei was van Isabella-kleur en zeldzaam door de +streepjes en figuurtjes, die er als hieroglyphen op stonden. Ik gaf +het aan Koenraad, en deze bracht het met de noodige voorzichtigheid +ongeschonden aan boord. Ik legde dit zeldzame ei onder een van de +glasramen in den salon. Daarna soupeerde ik met een heerlijk stukje +lever van een zeekalf, dat wel wat naar varkensvleesch smaakte. Toen +ik naar bed ging, deed ik als de Hindoes, en riep voor den volgenden +dag de gunsten in van de zon. + +Den volgenden morgen, 21 Maart, was ik op het plat, en vond er +kapitein Nemo. + +"Het weer klaart wat op," zei hij. "Ik heb goeden moed. Na het ontbijt +zullen wij aan land gaan om een geschikte plaats voor onze waarneming +uit te kiezen." + +Toen zocht ik Ned Land op en wilde hem overhalen met ons mee te +gaan, maar de koppige Amerikaan weigerde, en ik zag wel dat zijn +stilzwijgen en zijn halsstarrigheid met den dag toenamen. Evenwel +betreurde ik in deze omstandigheden zijn koppigheid niet, want er +waren te veel zeekalven aan land, en men moest zulk een harpoenier +niet aan onweerstaanbare verzoeking blootstellen. + +Na het ontbijt ging ik aan wal. De Nautilus was des nachts nog eenige +kilometers opgevaren. Hij lag op ruim vier kilometer van de kust, boven +welke een bergtop van vier- of vijfhonderd meter uitstak. Behalve +mijn persoon bevonden zich in de sloep de kapitein, twee zijner +manschappen en de instrumenten, dat is te zeggen: een chronometer, +een kijker en een barometer. + +Gedurende onzen overtocht zag ik tal van walvisschen. Drie soorten +treft men in de zuidelijke Poolzee aan; de Engelschen noemen ze +right-whale, hump-back, en fine-back. De eerste heeft geen rugvinnen, +de tweede groote plooien in den buik en witachtige vinnen, de derde +is geelbruin van kleur en de vlugste van alle walvisschen. Men kan +deze reusachtige dieren reeds in de verte ontwaren aan het water, +dat zij tot aanmerkelijke hoogte opspuiten, met een kracht die wolken +van damp doet opgaan. Deze dieren dartelden in het stille water, +zoodat ik begreep, dat de Poolzee hun een toevluchtsoord was tegen +de vijanden, die hen met hevigheid vervolgden. + +Ik onderscheidde ook lange schoolen visschen, tot de klasse der +kabeljauwen behoorende, benevens groote troepen weekdieren en +zeekwallen, wiegelende tusschen de kammen der golfjes. + +Om negen uur waren wij aan land. De hemel werd helderder en de +wolken dreven naar het Zuiden. De mist, die op het water lag, trok +op. Kapitein Nemo richtte den steven naar den bergtop, waarvan hij +misschien zijn observatorium wilde maken. Het beklimmen daarvan koste +veel moeite, door de puntige stukken lava en puimsteen, te midden +eener atmosfeer, bedorven door opstijging van zwavelachtige dampen, +die in hun kolommen tusschen de rotsspleten naar boven drongen. Voor +iemand, op het land niet meer gewoon, beklom de kapitein de steile +hellingen met een vlugheid en behendigheid, die ik niet kon nabootsen +en een gemzenjager hem zou benijd hebben. + +Wij hadden twee uur noodig om den top dezer rots van porfier en +basalt te bereiken. Van daar strekte onze blik zich uit over een zee, +die aan den noordelijken gezichteinder duidelijk van de lucht was +afgescheiden. Voor onze voeten strekte zich een schitterend witte +vlakte uit, boven ons hoofd welfde zich een lichtblauwe hemel zonder +eenigen nevel; in het noorden vertoonde zich de zonneschijf als een +vurige bol, waarvan de gezichteinder aan de onderzijde een stuk scheen +te hebben afgesneden. Uit de zee werden prachtige waterstralen als +fonteinen door de walvisschen opgespoten. In de verte lag de Nautilus +als een slapende walvisch op het water. Achter ons, in het Zuiden +en Oosten, strekte zich een verbazend groot land uit, dat met een +ontzaglijke menigte rotsblokken en ijsschotsen bedekt was en waarvan +men het einde niet kon bespeuren. + +Toen kapitein Nemo op den top kwam, ging hij met den barometer +zorgvuldig de hoogte na, omdat hij dit bij zijn waarneming in rekening +moest brengen. Kwartier voor twaalven scheen de zon, die slechts +door straalbreking zichtbaar was, als een gouden schijf en wierp +haar stralen op dit eenzaam land en over die zee, door den mensch +nog nooit met schepen doorkliefd. + +Kapitein Nemo bekeek met een kijker, die door middel van spiegels +de straalbreking verbeterde, het hemellichaam, dat in zeer schuine +richting langzamerhand onder den gezichteinder wegzonk. Ik had den +chronometer in de hand; mijn hart klopte hevig: indien het verdwijnen +van de benedenste helft der schijf samenviel met het twaalfde uur op +den chronometer, dan waren wij aan de POOL. + +"Twaalf uur!" riep ik. + +"De Zuidpool!" antwoordde de kapitein met ernstige stem, terwijl hij +mij den kijker gaf, waardoor ik kon zien, dat de dagvorst door den +gezichteinder juist in twee helften verdeeld was. Ik zag de laatste +stralen op de rotspunten terugkaatsen en de schaduwen langzamerhand +toenemen. + +Op dat oogenblik legde de kapitein de hand op mijn schouder en zei: +"In 1600 bereikten de Hollanders, door een zeestroom meegesleept, +den 64sten graad; de beroemde Cook drong door tot 67 deg. 30' en in 1774 +zelfs tot 71 deg. 15'; de Engelschman Weddel kwam tot 74 deg. 15' en James Ross +bereikte in 1842 met de Erebus en Terror 78 deg. 4'; welnu ik, kapitein +Nemo, heb op 21 Maart 1868 de Zuidpool op 90 deg. bereikt, en ik neem bezit +van dit gedeelte van den aardbol, dat als zesde werelddeel gelden kan." + +"In wiens naam, kapitein?" + +"In mijn naam, mijnheer!" + +Terwijl hij dit zei, ontrolde kapitein Nemo een zwarte vlag, waar +midden in een witte N was geborduurd. Daarop keerde hij zich naar +de zon, wier laatste stralen nog aan den gezichteinder verschenen, +en riep hij uit: + +"Vaarwel, zon! Verdwijn, schitterende dagvorst! Verberg u achter +deze vrije zee, en laat een nacht van zes maanden met zijn schaduwen +neerdalen over mijn nieuw gebied!" + + +HOOFDSTUK XXXIX + +Ongeluk of toeval. + +Den volgenden dag, 22 Maart, maakte men zich te zes uur des morgens +reeds tot het vertrek gereed. De laatste schemering verdween; het was +scherp koud; de sterren flikkerden zeer helder; boven ons schitterde +het wonderschoone Zuiderkruis, de poolster der zuiderstreken. + +De thermometer stond op twaalf graden onder nul, en als de wind wat +aanwakkerde, sneed deze ons het gezicht bijna stuk. De zee scheen +overal te zullen dichtvriezen. Tallooze zwarte plekken toonden +reeds de vorming van het jonge ijs; de zee zou dus gedurende de +zes wintermaanden waarschijnlijk geheel ontoegankelijk zijn. Waar +bleven de walvisschen in dien tijd? Zonder twijfel zochten zij, +onder de ijsbank door, een open zee. De zeekalven en walrussen, +die beter tegen het ruwe klimaat konden, bleven in deze bevroren +streken. Deze dieren graven, door instinct gedreven, gaten in het +ijs en weten die open te houden. Door die gaten kunnen zij ademhalen, +en als dan de vogels ook voor de koude vluchten, dan zijn deze dieren +de eenige bewoners dezer poolstreken. + +De vergaarbakken waren vol water en de Nautilus zonk langzamerhand naar +beneden. Op een diepte van 350 meter hield hij stil; de schroef begon +te werken, en wij stevenden met een snelheid van vijftien kilometer +in het uur naar het noorden. Tegen den avond dreven wij reeds onder +de onmetelijke ijsbank. Uit voorzichtigheid waren de ramen van den +salon gesloten, want de Nautilus kon wel eens tegen een drijvend +ijsblok stooten; ik bracht dien dag dus door met mijn aanteekeningen +in het net te schrijven. Mijn geest was nog vervuld van de wonderen +der Pool; zonder moeite of gevaar hadden wij dit ontoegankelijk punt +bereikt, alsof wij er over een effen spoorbaan waren heengereden. En +nu keerden wij inderdaad terug. Moest ik mij nogmaals op dergelijke +verrassingen voorbereiden? Ik dacht het wel, want het aantal der +onderzeesche wonderen is niet te tellen. Sedert vijf en een halve +maand, dat wij aan boord waren, hadden wij 14000 kilometer afgelegd +en hoeveel zonderlings, wonderbaarlijks of vreeselijks had die +reis reeds niet opgeleverd; de jacht in de bosschen van Crespo, de +stranding in de Torresstraat, het koralen kerkhof, de parelvisscherij +bij Ceylon, de Arabische tunnel, de vulkanische verschijnselen van +Santorino, de schatten in de baai van Vigo, het verdwenen Atlantis, +de Zuidpool! Dien nacht stonden mij al die zaken telkens in mijn +droomen weer voor den geest. + +Om drie uur in den morgen werd ik wakker door een hevigen schok. Ik +ging in mijn bed overeind zitten en luisterde, toen ik plotseling +midden in de kamer werd geworpen. De Nautilus had dus gestooten en +hing blijkbaar geheel op zijde. Te midden van de grootste duisternis +tastte ik langs den wand en kroop door de gangen naar den salon, +die verlicht was. De meubels waren omver geworpen. Gelukkig stonden +de glazen kasten met kostbaarheden overeind, omdat zij op den vloer +waren vastgeschroefd. De schilderijen aan stuurboord hingen pal +tegen den wand, die aan bakboord waren er bijna een halven meter van +verwijderd. De Nautilus helde dus naar stuurboordzijde over en lag +geheel onbeweeglijk. + +Ik hoorde voetstappen en het geluid van stemmen, doch de kapitein +verscheen niet. Op het oogenblik dat ik den salon, wilde verlaten, +kwamen Ned Land en Koenraad binnen. + +"Wat is er gaande?" vroeg ik aanstonds. + +"Dat kom ik mijnheer vragen," antwoordde Koenraad. + +"Duizend duivels!" bromde de Amerikaan, "ik weet het wel. De Nautilus +is gestrand en nu geloof ik niet, dat de kast zich er uit zal redden, +zooals de eerste keer in de Torresstraat." + +"Maar wij zijn ten minste aan de oppervlakte der zee?" vroeg ik. + +"Dat weten wij niet," antwoordde Koenraad. + +"Dat kunnen wij gemakkelijk zien," en naar den manometer gaande, zag ik +tot mijn groote verbazing, dat wij op een diepte van 360 meter lagen. + +"Wat beteekent dat?" riep ik uit. + +"Dat moet den kapitein gevraagd worden," zei Koenraad. + +"Waar is hij te vinden?" vroeg Ned Land. + +"Volgt mij," zei ik tot mijn beide makkers. + +Wij verlieten den salon; in de bibliotheek was niemand. Ik dacht, +dat de kapitein misschien bij den stuurman was; het beste was dus +hem te wachten, waarom wij alle drie naar den salon teruggingen. + +Ik ga de verwenschingen van Ned Land met stilzwijgen voorbij; hij kon +zich naar hartelust opwinden; ik liet hem uitrazen zonder hem in de +rede te vallen. Wij wachtten zoo wat twintig minuten en luisterden +naar elk gerucht, toen de kapitein binnen kwam; hij scheen ons niet +te zien. Zijn gelaat, dat gewoonlijk zoo kalm was, drukte nu eenige +ongerustheid uit. Hij bekeek langzaam het kompas, den manometer, +en wees met den vinger op een punt der wereldkaart, daar waar de +zuidelijke poolzee zich bevond. + +Ik wilde hem niet storen; toen hij zich echter na eenige oogenblikken +naar mij toekeerde, vroeg ik hem het tegenovergestelde van mijn vraag +in de Torresstraat. + +"Een toeval, kapitein?" + +"Neen, mijnheer ditmaal is het een ongeluk." + +"Ernstig?" + +"Misschien." + +"Is er oogenblikkelijk gevaar?" + +"Neen." + +"Heeft de Nautilus gestooten?" + +"Ja." + +"En hoe kwam dit?" + +"Door een speling der natuur, niet door menschelijke onbekwaamheid. Er +is bij onze vaart geen enkele fout begaan. Doch men kan de wetten van +het evenwicht niet tegengaan, men kan zich wel tegen de menschelijke +wetten, maar niet tegen die van de natuur verzetten." + +Het oogenblik was zonderling gekozen om zich aan wijsgeerige +bespiegelingen over te geven; het antwoord verklaarde mij bovendien +niets. + +"Mag ik ook weten, kapitein, waardoor dit ongeluk veroorzaakt +wordt?" vroeg ik. + +"Een ontzaglijk ijsblok, een heele ijsberg heeft zich +omgekeerd. Wanneer de ijsbergen van onder door het water of door +herhaalde schokken worden ondermijnd, dan rijst hun zwaartepunt en +kunnen zij omkantelen: dit is nu gebeurd. Een van die ijsgevaarten +heeft bij zijn kanteling tegen den Nautilus gestooten, is daarna +langs liet vaartuig heen gegleden, doch heeft, toen het na den val +weer begon te rijzen, het schip met onweerstaanbare kracht naar boven +geduwd; wij zitten nog eenigermate vast en liggen daarom op zijde." + +"Kan dan de Nautilus niet loskomen, als de vergaarbakken leeg worden +gepompt?" + +"Dat gebeurt op dit oogenblik, mijnheer: gij kunt de pompen hooren +werken, kijk maar eens naar den wijzer van den manometer; die wijst +aan, dat de Nautilus rijst; maar de ijsberg rijst met ons, en als +niets die rijzing tegenhoudt, zal onze stand niet veranderen." + +De Nautilus helde altijd nog naar stuurboordzijde over; hij zou eerst +recht gaan liggen als de ijsbank stuitte. Doch wie weet of wij dan de +onderzijde van de ijsbank niet zouden bereiken en tusschen de beide +ijsmassaas verpletterd worden? + +Ik dacht over onzen toestand na; de kapitein keek enkel naar den +manometer. De Nautilus was nu ongeveer vijftig meter gerezen, maar hij +lag nog altijd op zijde. Plotseling voelden wij een lichte beweging +in het vaartuig; het richtte zich dus een weinig op; laagzamerhand +namen de schilderijen in den salon den vorigen stand weer in, en +stonden de wanden weer bijna loodrecht; niemand van ons sprak een +woord; met kloppend hart voelden wij ons oprichten; de vloer lag weer +horizontaal onder onze voeten: tien minuten gingen zoo voorbij. + +"Eindelijk liggen wij recht!" riep ik. + +"Jawel!" zei de kapitein, terwijl hij naar de deur ging. + +"Zullen wij weer voort kunnen varen?" + +"Zeker," antwoordde hij, "omdat de waterbakken nog niet ledig zijn; +als ze dat waren, moest de Nautilus naar de oppervlakte stijgen." + +De kapitein ging heen, en ik bemerkte weldra dat men de stijgende +beweging van den Nautilus op zijn bevel had doen ophouden. Hij zou +ook weldra tegen den onderkant van de ijsbank zijn aangestooten en +het was beter om het vaartuig vrij te laten drijven. + +"Dat zijn wij mooi ontkomen!" zei Koenraad. + +"Ja zeker; wij konden tusschen die ijsblokken verpletterd of ten +minste vastgekneld zijn, en dan zonder versche lucht!" + +"Ja, ja, wij zijn er best afgekomen!" + +"Als het gedaan is!" mompelde Ned Land. + +Ik wilde met den Amerikaan niet gaan twisten en antwoordde derhalve +niet. Bovendien openden zich op dit oogenblik de zijwanden, en viel +het electrisch licht naar binnen. Wij waren in het ruime sop, maar +op tien meter afstand verhief zich aan elke zij van den Nautilus +een schitterende ijsmuur; dit was boven en onder ons evenzeer +het geval. Boven ons, want de onderzijde der ijsbank vormde een +reuzengewelf; onder ons, omdat de losgeraakte ijsberg bij zijn +rijzen gestuit was tegen een paar naar beneden uitstekende wanden, +en dus een vasten stand had ingenomen. De Nautilus bewoog zich nu in +een tunnel van ijs; het was gemakkelijk om er uit te komen, hetzij +het vaartuig voor- of achteruit ging, om dan later weer in eenige +honderden meters dieper vaarwater den vrijen tocht onder de ijsbank +door voort te zetten. + +Het licht in het plafond was uit en toch was de salon schitterend +verlicht; dit kwam omdat de ijswanden het licht van de lantaarn +krachtig terugkaatsten. Ik zou geen woorden kunnen vinden om +de prachtige uitwerking der lichtstralen op die grillig gevormde +ijsblokken te beschrijven; elke hoek, elke spleet, elk kristal wierp +een ander schijnsel van zich, dat verschilde naarmate er gekleurde +aderen door het ijs liepen. Het was een mijn van de schitterendste +edelgesteenten; vooral waren het de blauwe lichtstralen van de saffier, +die zich aan het groen der smaragden paarden. Hier en daar was het +alsof er diamanten tusschen waren gestrooid, zoodat het oog den glans +ternauwernood kon verdragen. Het licht van de lantaarn werd honderd +malen versterkt, evenals het licht eener lamp door allerlei lenzen +in een vuurtoren. + +"Wat is dat schoon!" riep Koenraad. + +"Ja," zei ik, "het is een prachtig schouwspel; dunkt je ook niet, Ned?" + +"Ja, voor den drommel!" antwoordde Ned Land. "Het is prachtig, maar +ik ben woedend dat ik het bekennen moet. Zoo iets heb ik van mijn +leven niet gezien; maar dat moois kan ons duur te staan komen, want +ik geloof dat wij nu dingen zien, die God voor het oog der menschen +heeft willen verbergen!" + +Ned had gelijk; het was al te prachtig. Plotseling keerde ik mij om +op een kreet van Koenraad. + +"Wat is er?" vroeg ik. + +"Mijnheer moet zijn oogen dicht doen en niet kijken!" Koen hield zelf +de handen voor de oogen. + +"Maar wat is er dan?" + +"Ik ben blind!" riep hij. + +Ik keek onwillekeurig naar het raam, maar kon mijn oogen niet naar die +zijde gericht houden. Ik begreep wat het was: de Nautilus had zich +met groote snelheid in beweging gezet; alle schitterende kristallen +der ijsmuren waren daardoor voor het oog vurige strepen geworden, de +schittering dezer millioenen diamanten smolt tot een vuur te zamen. De +Nautilus voer daardoor als het ware in een zee van vuur. De wanden +van den salon werden daarop dichtgeschoven; wij hielden de handen +voor de oogen, omdat ons netvlies aangedaan was alsof wij in het al +te felle zonlicht hadden zitten staren; er was eenige tijd noodig +voordat onze oogen aan de duisternis gewend waren. Eindelijk namen +wij de handen voor de oogen weg. + +"Zoo iets had ik nooit kunnen gelooven," zei Koenraad. + +"En ik geloof het nog niet," antwoordde de Amerikaan. + +"Als wij weer aan land komen," voegde Koenraad er bij, "zullen +wij verzadigd zijn van al die wonderen: maar wat zullen wij dan +wel denken van die ellendige landjes en al dat nietige werk van +menschenhanden! Neen, de bewoonde aarde is onzer niet meer waardig." + +Die woorden, in den mond van een kalmen Vlaming, bewezen genoegzaam +in welke mate zijn opgewondenheid gestegen was. + +Maar de Amerikaan koelde hem wat af door te zeggen: + +"De bewoonde aarde!" en schudde het hoofd. "Wees maar bedaard, vriend +Koen, die zullen wij niet weerzien!" + +Het was toen vijf uur in den morgen. Op dat oogenblik stiet de +voorsteven van den Nautilus. Ik begreep dat de ijzeren spoor tegen +een ijsblok had gestooten. Misschien was het een klein toeval, want +die onderzeesche tunnel, hier en daar door ijsblokken verstopt, +moest niet gemakkelijk te bevaren zijn. Ik dacht dus dat kapitein +Nemo zijn tocht zou wijzigen en de hinderpalen te boven komen, of al +de kronkelingen van den tunnel zou volgen. In allen gevalle kon onze +tocht voorwaarts niet geheel en al verhinderd worden; doch tegen mijn +verwachting begon de Nautilus achteruit te loopen. + +"Wij gaan terug!" riep Koenraad. + +"Ja," antwoordde ik, "de tunnel schijnt aan die zijde geen opening +te hebben." + +"En dan?" + +"Dan is onze beweging gemakkelijk te verklaren. Wij gaan achteruit +en zullen er door de zuidelijke opening uitkomen. Dat is alles." + +Toen ik zoo sprak, wilde ik kalmer schijnen dan ik het inderdaad +was. Echter ging de Nautilus hoe langer hoe sneller achterwaarts en +sleepte ons in razende vaart mee. + +"Dat is een oponthoud," zei ik. + +"Wat komen er eenige uren op aan, als wij er maar uitkomen!" + +Ik liep gedurende eenige oogenblikken van den salon naar de bibliotheek +heen en weer; mijn makkers zaten zwijgend te peinzen; ik viel op een +rustbank neer en nam een boek in de hand, waar ik slechts werktuiglijk +een oog in wierp. + +Een kwartier daarna naderde Koenraad mij en zei: + +"Leest mijnheer daar een belangwekkend boek?" + +"Zeer belangwekkend," antwoordde ik. + +"Dat geloof ik wel, het is mijnheers eigen boek," zei hij lachend. + +"Mijn boek?" + +Waarlijk, ik had mijn werk over de groote diepten der zee in handen. Ik +had dit zelf niet gezien. Ik sloeg het boek dicht, en hervatte mijn +wandeling. Ned en Koen wilden weggaan. + +"Blijft hier, vrienden," zei ik, terwijl ik hen tegenhield. "Wij +moeten bij elkander blijven totdat wij uit den tunnel zijn." + +"Zooals mijnheer goedvindt," antwoordde Koenraad. + +Er verliepen eenige uren. Ik zag dikwijls naar de instrumenten die aan +den wand hingen. De manometer wees aan dat de Nautilus voortdurend op +een diepte van 300 meter bleef; het kompas dat hij steeds zuidwaarts +voer; de log, dat hij met een snelheid van twintig kilometer in +het uur achteruitging, een snelheid, die in zulk een nauw vaarwater +buitensporig was. Maar kapitein Nemo wist, dat hij zich niet te zeer +kon haasten, en dat minuten voor hem eeuwen waren. + +Vijf minuten voor half negen, stootte de Nautilus ten tweeden male, +doch ditmaal van achteren. Ik verbleekte; mijn makkers kwamen dichter +bij mij; ik greep Koenraads hand; wij ondervroegen elkander met de +oogen, en dat op welsprekender wijze dan wij het met woorden hadden +kunnen doen. + +Op dat oogenblik kwam de kapitein in den salon, en ik trad op hem toe. + +"Is onze weg naar het Zuiden versperd?" vroeg ik. + +"Ja, mijnheer; de ijsberg heeft zich omgekeerd en alle uitgangen +gestopt." + +"Zijn wij dus ingesloten?" + +"Ja." + + +HOOFDSTUK XL + +Geen lucht. + +Derhalve een ondoordringbare ijsmuur boven, beneden en rondom den +Nautilus; wij zaten in de ijsbank gevangen! De Amerikaan sloeg met +de vuist op de tafel; Koenraad zweeg, ik keek den kapitein aan; +zijn gelaat had de gewone kalmte hernomen. Hij had de armen over +elkander geslagen, en scheen na te denken. De Nautilus bewoog zich +niet. Daarna nam de kapitein het woord: + +"Mijne heeren," zei hij op bedaarden toon, "er zijn twee wijzen van +sterven in de omstandigheden waarin wij verkeeren." + +Deze onverklaarbare man had iets van een hoogleeraar in de wiskunde, +die voor zijn leerlingen de een of andere stelling bewees. + +"De eerste manier," vervolgde hij, "is om te sterven door +verplettering, de tweede door verstikking. Ik spreek niet van de +mogelijkheid om den hongerdood te sterven, want de proviand van den +Nautilus zal langer duren dan wij. Laten wij dus alleen over de beide +eerste gevallen spreken." + +"Voor stikken behoeven wij niet bang te zijn, kapitein," antwoordde ik, +"want onze vergaarbakken zijn vol." + +"Juist," hernam Nemo, "maar dat is maar voor twee dagen genoeg. Wij +zijn nu al zes en dertig uren onder water, zoodat het zeer noodig +is de lucht in den Nautilus te ververschen. Over tweemaal vier en +twintig uren zal onze voorraad uitgeput zijn." + +"Welnu, kapitein, dan moeten wij voor dien tijd bevrijd zijn." + +"Wij zullen het tenminste beproeven, door den muur te doorboren, +die ons insluit." + +"Aan welken kant?" vroeg ik. + +"Dat zal de peiling leeren. Ik zal den Nautilus op den onderkant +van den tunnel laten rusten, en dan zullen mijn manschappen met hun +scaphanders aan, den ijsberg aan de minst dikke zijde aantasten." + +"Mogen de wanden van den salon open?" + +"Zeker, want wij liggen stil." + +De kapitein ging heen. Een gesis onderrichtte mij weldra dat de +waterbakken volstroomden. De Nautilus daalde langzaam, en stuitte +eindelijk op den ijsvloer op een diepte van 350 meter. + +"Vrienden," zei ik, "de toestand is ernstig, doch ik reken op uw moed +en geestkracht." + +"Mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "ik zal u nu niet vervelen met +mijn klaagliederen. Ik ben bereid om alles te doen voor het algemeen +behoud." + +"Goed zoo, Ned," zei ik, terwijl ik hem de hand toestak. + +"En ik voeg er nog bij," hernam hij, "dat ik even goed het houweel +als den harpoen hanteer, en dat als de kapitein denkt dat ik hem +nuttig kan zijn, hij over mij kan beschikken." + +"Hij zal je hulp niet weigeren; kom maar mee." + +Ik bracht den Amerikaan naar het vertrek waar de mannen van den +Nautilus bezig waren de scaphanders aan te doen. Ik deelde den kapitein +Neds voorstel mede, dat hij aannam. De Amerikaan trok een scaphander +aan en was even spoedig als de anderen gereed. Elk hunner droeg een +toestel van Rouquayrol met een voorraad zuivere lucht op den rug. De +vergaarbakken van den Nautilus werden daardoor nog al beroofd, doch, +'t was noodig. De lampen van Ruhmkorff waren onnoodig in dit electrisch +verlichte water. + +Toen Ned was aangekleed, ging ik naar den salon terug, waar de wanden +geopend waren, en naast Koenraad staande, bekeek ik de ijsmuren eens, +waartusschen de Nautilus lag. + +Eenige oogenblikken later zagen wij een twaalftal mannen op het ijs +komen; Ned Land was door zijn lengte te herkennen. De kapitein was +er ook bij. + +Voordat hij in de muren liet hakken, beval hij boringen te doen om +den goeden uitslag te verzekeren en te verhaasten. Er werden diepe +gaten in de zijmuren gemaakt, doch na vijftien meter diep geboord te +hebben, stiet men nog altijd op den ijsmuur. Het was onnoodig den muur +boven ons te onderzoeken, omdat zich daar de ijsbank zelf bevond, +die meer dan vierhonderd meter dik was. Toen liet de kapitein den +bodem onderzoeken; daar scheidden ons maar tien meter ijs van het +water; er moest dus een stuk worden uitgehakt, dat zoo groot was +als de doorsnee van ons vaartuig; er waren dus 6500 kubieke meter +op te ruimen, om daardoor een gat te krijgen, waardoor wij onder het +ijsveld weer in het vaarwater zouden kunnen komen. + +Het werk werd onmiddellijk aangevangen en met onvermoeide werkzaamheid +voortgezet. In plaats van om den Nautilus te graven, want dit zou een +zeer moeielijk werk zijn geweest, liet de kapitein een groote geul op +acht meter afstands rondom den Nautilus afbakenen; daarna boorden zijn +manschappen er op verschillende punten te gelijk in. Weldra viel men +met het houweel op deze vaste massa aan, waarvan men spoedig groote +blokken loshakte. Volgens de wetten der zwaartekracht vlogen de +blokken, die minder wogen dan het water, om zoo te zeggen naar het +gewelf, dat daardoor zooveel dikker als de bodem dunner werd. Doch +dit kwam er niet op aan, als de bodem maar slonk. + +Na twee uren van onafgebroken arbeid kwam Ned Land afgemat weer +binnen. Zijn makkers en hij werden door anderen vervangen, waartoe +ook Koenraad en ik behoorden. De stuurman van den Nautilus bestierde +onzen arbeid. + +Het scheen mij toe dat het water erg koud was, doch ik werd spoedig +warm door het werk. Ik was vrij in mijn bewegingen, hoewel mijn lichaam +een drukking van dertig atmosferen ondervond. Toen ik na twee uren +werkens weer binnen kwam om wat te eten en te rusten, vond ik een +merkbaar verschil tusschen de lucht uit het toestel van Rouquayrol +en de atmosfeer die ons in den Nautilus omringde. Sedert tweemaal +vier en twintig uur was de lucht niet ververscht en de levenskracht +er dus van afgenomen. + +Echter hadden wij in twaalf uren tijds maar een meter dikte van het +ijs opgeruimd; als dus het werk op dezelfde wijze werd door-gezet, +dan zouden wij nog vijf nachten en vier dagen hebben noodig gehad om +te eindigen. + +"Vijf nachten en vier dagen!" zei ik tot mijn makkers, "en wij hebben +maar voor twee dagen lucht in onze vergaarbakken." + +"Zonder nog te rekenen, dat, als wij uit die vervloekte gevangenis +verlost zijn," zei Ned, "wij dan nog onder de ijsbank zitten en geen +gemeenschap hebben met de buitenlucht." + +Die opmerking was juist, want wie kon berekenen hoeveel tijd wij op +zijn minst noodig hadden voor onze bevrijding? Zouden wij niet gestikt +zijn voordat de Nautilus weer de oppervlakte kon bereiken? Was het +vaartuig bestemd in dit ijsgraf te verdwijnen met allen die er in +waren? Onze toestand scheen verschrikkelijk. Maar ieder onzer staarde +die toekomst moedig tegen, en allen waren vast besloten om ten einde +toe hun plicht te doen. + +Zooals ik dacht, was er gedurende den nacht weer een meter dikte van +het ijs afgehakt. Doch toen ik den volgenden morgen met mijn scaphander +aan, onder een temperatuur van zes tot zeven graden onder nul door het +zeewater liep, zag ik dat de zijmuren ons langzamerhand naderden. Het +water, dat op eenigen afstand niet verwarmd werd door onzen arbeid +en door de beweging, begon langzamerhand te stollen. Wat beteekenden +tegenover dit nieuw en dreigend gevaar onze kansen op behoud, en hoe +zouden wij deze ijsvorming kunnen tegengaan, die de Nautilus als een +stuk glas uit elkander zou doen springen? + +Ik deelde mijn makkers dit nieuw gevaar niet mede. Waarom behoefde ik +de geestkracht uit te dooven, die zij voor hun reddingswerk zoozeer +noodig hadden? Doch toen ik weer aan boord kwam, deelde ik den kapitein +deze omstandigheden mede. + +"Ik weet het," antwoordde hij op dien kalmen toon, die de vreeselijkste +omstandigheden niet konden doen veranderen. "Het is een gevaar te +meer, maar ik zie geen middel om het te verhoeden. Onze eenige kans +op behoud is sneller te werken dan de vorst; het is er om te doen de +eersten te zijn; dat is alles!" + +De eersten te zijn! Ik had mij toch reeds moeten gewennen aan die +wijzen van spreken! + +Dien dag werkte ik verscheiden uren, zoo hard ik kon. Dit werken gaf +mij moed. Bovendien, met werken kon ik den Nautilus en die bedorven +atmosfeer van ons vaartuig verlaten, en dus wat zuivere lucht inademen. + +Tegen den avond was de groeve nog een meter dieper gemaakt. Toen +ik weer aan boord kwam, stikte ik bijna door het koolzuur waarmee +de atmosfeer daar binnen verzadigd was. O, waarom hadden wij geen +scheikundige middelen om dit gas te verdrijven! Aan zuurstof hadden +wij geen gebrek, het water bevatte een groote hoeveelheid, en als +wij dit door onzen toestand wisten te ontbinden, zou het ons door de +zuurstof nieuwe levenskracht hebben geschonken! Ik dacht er wel aan, +doch waartoe zou het gediend hebben, daar het koolzuur in alle deelen +van ons vaartuig was doorgedrongen. Om het koolzuur weg te nemen, +hadden wij groote vazen met bijtende potasch moeten vullen en die +aanhoudend schudden; en juist deze stof ontbrak aan boord. + +Dien avond moest de kapitein de kranen van zijn luchtvergaderbakken +openen, om zoodoende de atmosfeer in den Nautilus eenigszins te +ververschen. Zonder die voorzorg zouden wij den volgenden morgen niet +zijn opgestaan. + +Den volgenden morgen, 26 Maart, begon ik weer te werken. Wij waren +aan den vijfden meter bezig. De zij- en bovenmuren van de ijsbank +naderden ons van oogenblik tot oogenblik. Het was duidelijk dat zij ons +zouden insluiten voordat de Nautilus los was. Ik werd een oogenblik +wanhopend; het houweel viel mij bijna uit de handen. Waarom behoefde +ik nog te hakken, als ik toch moest stikken in het water dat tot ijs +stolde; het was een straf, die de grootste wreedaard niet zou hebben +uitgedacht. Ik dacht dat ik tusschen de vreeselijke kaken van een +monster zat, die onweerstaanbaar tot elkander naderden. + +Op dat oogenblik kwam de kapitein, die het werk bestierde, doch zelf +ook meewerkte, langs mij heen; ik stiet hem aan den arm en wees hem +op de muren onzer gevangenis. Aan stuurboordzijde was de muur tot +op vier meter van den Nautilus genaderd. "Wij gingen naar binnen en +trokken onze scaphanders uit, waarna ik met hem in den salon ging. + +"Mijnheer Aronnax," zei hij, "wij moeten iets groots wagen of wij +zullen in dit water evenals in cement worden vastgemetseld." + +"Ja," antwoordde ik, "maar wat dan?" + +"O," riep hij uit, "als mijn Nautilus aan die drukking weerstand kon +bieden zonder verpletterd worden!" + +"Welnu?" vroeg ik, daar ik hem niet begreep. + +"Begrijpt gij niet dat die vorst ons dan te hulp zou komen? Ziet +gij niet, dat zij dan die ijsbank, die ons ingesloten houdt, +zou doen vaneenspringen, evenals het ijs de hardste steenen doet +splijten? Gevoelt gij niet dat die vorst dan ons reddingsmiddel zijn +zou, in plaats van ons te verdelgen?" + +"Ja, kapitein, misschien; maar welke groote kracht de Nautilus ook +bezit, zoo zou hij toch aan die verbazende drukking geen weerstand +kunnen bieden, en geheel platgedrukt worden." + +"Ik weet het, mijnheer. Wij moeten derhalve niet rekenen op de hulp +der natuur, maar op ons zelven. Wij moeten dat invriezen beletten; +niet alleen naderen ons de zijmuren, doch voor en achter ons hebben wij +niet veel meer dan tien voet water. Aan alle kanten vriezen wij in." + +"Hoe lang kunnen wij met behulp van de luchtvergaarbakken nog +ademhalen?" vroeg ik. + +De kapitein keek mij aan en zei: "Overmorgen zijn zij leeg." + +Een huivering liep mij over de leden. En toch behoefde ik mij over +dit antwoord niet te verwonderen. Den 22en Maart was de Nautilus in de +open Poolzee ondergedoken; wij hadden nu den 26en. Sedert vijf dagen +leefden wij van saamgeperste lucht! En wat er nog overbleef moest +voor de werklieden bewaard blijven. Nu ik deze dingen beschrijf, +gevoel ik daarvan nog zoozeer den indruk, dat een onwillekeurige +huivering zich van mij meester maakt, en ik mij verbeeld gebrek te +hebben aan versche lucht! + +De kapitein dacht ondertusschen na en stond onbeweeglijk. Het was +duidelijk dat een denkbeeld hem door het brein voer; maar hij scheen +dit weer te verwerpen, want hij schudde met het hoofd; eindelijk +mompelde hij: + +"Kokend water!" + +"Kokend water?" vroeg ik. + +"Ja, mijnheer; wij zijn in een betrekkelijk kleine ruimte +opgesloten. Zouden stroomen kokend water, die de pompen van den +Nautilus voortdurend kunnen aanvoeren, de temperatuur niet genoegzaam +kunnen doen stijgen om bevriezing tegen te houden?" + +"Wij kunnen het probeeren," zei ik vastberaden. + +"Ik zal het doen, mijnheer." + +De thermometer wees buiten toen zeven graden. Ik ging met den kapitein +naar de keuken, waar groote distilleerketels stonden om ons drinkbaar +water te bezorgen. Zij werden vol water gevuld, en daarna werd al de +electrische warmte der toestellen door de slangen gelaten; binnen +weinige minuten kookte het water; het werd naar de pompen geleid, +terwijl er telkens weer nieuw water in de ketels kwam. De warmte was +zoo groot, dat als het koude zeewater alleen door de toestellen heen +was gegaan, het kokend in de pompen kwam. De werking begon, en drie +uur daarna wees de thermometer zes graden onder nul aan; wij hadden +dus een graad gewonnen; twee uren later wees de thermometer maar vier +graden aan. + +"Wij zullen slagen," zei ik tot den kapitein, nadat ik herhaaldelijk +den thermometer had waargenomen. + +"Ik geloof het wel," antwoordde hij, "wij zullen niet verpletterd +worden; wij hebben dus alleen nog maar voor verstikking te vreezen." + +Gedurende den nacht steeg de temperatuur tot een graad onder nul; +hooger konden wij niet komen; maar daar het zeewater eerst bij een +koude van twee graden bevriest, was ik eindelijk verzekerd dat wij +niet konden invriezen. + +Den volgenden dag, 27 Maart, was een dikte van zes meter weggehakt. Wij +moesten nog door vier meter heen, dus nog 48 uren werken; in den +Nautilus kon de lucht niet ververscht worden, zoodat het dien dag +hoe langer hoe benauwder werd. + +Een onbeschrijfelijke zwaarte drukte mij. Tegen drie uur in den +namiddag werd ze onuitstaanbaar; ik deed niets als vreeselijk gapen; +mijn borst hijgde naar adem; verdooving overviel mij; ik lag bijna +kracht- en bijna wezenloos uitgestrekt. Mijn brave Koen had dezelfde +gewaarwordingen, doch verliet mij niet; hij vatte mij bij de hand +en sprak mij moed in; ik hoorde hem zelfs mompelen: "O, als ik maar +niet behoefde te ademen, om mijnheer meer lucht te geven!" De tranen +kwamen mij in de oogen, toen ik dit hoorde. + +Daar onze toestand in het vaartuig ondraaglijk was, trokken wij +haastig en tevreden onze scaphanders aan, om op onze beurt aan het +werk te gaan! De houweelslagen weerklonken op het ijs; onze armen +werden moede, de handen deden ons pijn, doch wat beteekende dit? Wij +ademden versche lucht is! Wij ademden! + +En toch werkte niemand langer dan hij mocht. Als zijn taak volbracht +was, gaf ieder aan zijn hijgenden opvolger het toestel over, dat hem +nieuwe levenskracht deed toestroomen. Als het oogenblik daar was, +gaf hij zijn toestel aan een ander en kwam hij weer even bedaard, +zonder morren, in de bedorven atmosfeer van het vaartuig. + +Dien dag werd het werk met nog grooter kracht voortgezet. Er moesten +nog maar twee meter worden losgehakt. Slechts twee meter scheidden ons +van de open zee. Maar de vergaarbakken waren bijna leeg; het weinigje +lucht dat er nog over was, moest voor het werkvolk bewaard blijven; +niets voor den Nautilus. + +Toen ik weer binnen boord kwam, stikte ik bijna. Welk een nacht! Ik kan +dien niet beschrijven; zulk lijden kan niet beschreven worden. Den +volgenden morgen was ademhaling bijna onmogelijk. Ik had zware +hoofdpijn, en alles duizelde mij alsof ik dronken was. Mijn makkers +gevoelden hetzelfde; eenige matrozen der bemanning lagen stervende. + +Dien dag, den zesden na onze insluiting, vond kapitein Nemo, dat het +met houweelen en bijlen te langzaam ging, en wilde hij de ijsbank, +die ons nog van de open zee scheidde, doorstooten. Die man had zijn +kalmte en geestkracht behouden; hij onderdrukte door zijn zielskracht +zijn lichamelijk lijden. Hij dacht, berekende en handelde. + +Op zijn bevel werd het vaartuig verlicht, dat is te zeggen door de +zwaarte te verminderen; toen het, door het uitpompen van eenig water +uit de vergaarbakken, dreef, bracht hij het boven de groote opening, +die men juist volgens den omtrek van den Nautilus gehakt had. Toen +de vergaarbakken daarna weer vol werden gepompt, zakte het vaartuig +juist in de opening. Op dat oogenblik kwam de geheele bemanning weer +binnen boord, en werden de dubbele deuren gesloten. De Nautilus rustte +toen op een ijskorst, die nauwelijks een meter dikte had en overal +doorboord was. + +De kranen der vergaarbakken werden toen wagewijd open gezet en honderd +kubieke meters water stroomden naar binnen, waardoor de zwaarte van +den Nautilus met 150.000 kilogrammen vermeerderde. Wij wachtten, +wij luisterden en vergaten in gespannen verwachting ons lijden. Ons +behoud stond als 't ware op een laatsten worp. + +Niettegenstaande het gesuis in mijn hoofd, hoorde ik weldra een +gekraak onder den Nautilus; wij zakten; het ijs kraakte zonderling +evenals papier, dat gescheurd wordt, en de Nautilus daalde. + +"Wij zijn er door!" fluisterde Koenraad mij in 't oor. + +Ik kon geen antwoord geven; ik greep hem bij de hand en drukte die +onwillekeurig. + +Plotseling zonk de Nautilus door zijn ontzaglijke zwaarte als een +kogel in het water; het was alsof het vaartuig in een leege ruimte +naar beneden viel! + +Toen begonnen de pompen met de grootste macht het water uit de +vergaderbakken te werpen; na weinige minuten kwam het vaartuig +tot stilstand, en wees de manometer aan dat wij rezen; de schroef +werkte met verbazende snelheid, zoodat de Nautilus onder de krachtige +bewegingen trilde; wij gingen noordwaarts. + +Maar hoelang zou die vaart onder de ijsbank nog duren? Nog een dag? Dan +was ik dood! + +Half liggend, half zittend op een rustbank in de bibliotheek, +stikte ik bijna. Mijn gelaat was paars, mijn lippen waren blauw, al +mijn krachten verlamd. Ik zag noch hoorde iets meer. Ik kon aan geen +tijdruimte meer denken. Ik weet dus niet hoelang dit duurde, maar ik +begreep dat mijn doodstrijd begon! Ik voelde dat ik ging sterven!.... + +Plotseling kwam ik weer bij zinnen. Een zuivere lucht drong in +mijn longen. Waren wij aan de oppervlakte? Waren wij eindelijk +onder de ijsbank uit? Neen, het waren Ned en Koenraad, mijn twee +wakkere vrienden, die zich opofferden om mij te redden. In een van +de toestellen bleef nog een beetje lucht over; in plaats van dit +voor zich te behouden, hadden zij het voor mij bewaard, en terwijl +zij zelven bijna stikten, goten zij mij het leven in. Ik wilde het +toestel van mij afstooten, doch zij hielden mij de handen vast, +en ik ademde eenige oogenblikken met het grootste genot. + +Ik keek naar de klok, het was elf uur in den morgen. Wij moesten dus +28 Maart hebben. De Nautilus voer met een duizelingwekkende snelheid +van veertig kilometer per uur. + +Waar was de kapitein? Was hij bezweken? Waren zijn makkers dood +evenals hij? + +Op dat oogenblik wees de manometer aan, dat wij nog maar ruim +zes meter ijs boven ons hadden; een betrekkelijk dunne ijskorst +scheidde ons dus van den dampkring af; kon die niet doorgebroken +worden? Misschien; in allen gevalle scheen de Nautilus het te zullen +beproeven; ik gevoelde inderdaad dat het vaartuig een schuinen stand +aannam, dat de achtersteven daalde en de spoor zich naar de hoogte +hief. Er was slechts eenig water noodig geweest om deze verplaatsing +van het zwaartepunt te weeg te brengen. Toen begon de krachtige +schroef te werken, en werd de Nautilus als een ram tegen het ijsveld +gebruikt, het vaartuig deed de ijsbank splijten door stoot op stoot; +eindelijk barstte zij geheel open en de Nautilus sprong met een +vreeselijken aanval op de ijsmassa, die hij door zijn ontzettend +gewicht verbrijzelde. + +Het luik werd geopend of liever losgerukt, en de lucht drong in alle +deelen van ons vaartuig door. + + + +HOOFDSTUK XLI + +Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier. + +Hoe ik op het plat kwam, weet ik niet. Misschien had de Amerikaan +mij er heen gebracht, doch ik haalde weer adem, de zuivere zeelucht +drong in mijn longen door. Mijn twee makkers ademden evenals ik de +versche lucht met volle teugen in. Ongelukkigen, die te lang honger +hebben geleden, kunnen zich niet straffeloos op de hun voorgezette +spijzen werpen. Wij daarentegen behoefden ons niet in te houden; +wij konden volop genieten, en het was een zachte zeewind, die ons +dit genot toevoerde! + +"O," riep Koenraad, "wat is dat heerlijk, wat is die zuurstof +goed! Mijnheer behoeft niet bang te zijn om adem te halen; er is +genoeg voor ons allen." + +Ned Land sprak niet, maar hij opende zijn mond zoo wijd, dat de haaien +er zelfs bang voor zouden geworden zijn. En welk een ademhaling! De +Amerikaan "trok" als een kachel, die fel brandde. + +Spoedig hadden wij onze krachten terug, en toen ik om mij heen +zag, bemerkte ik dat wij alleen op het plat waren. Niemand van de +bemanning, zelfs de kapitein niet. De zonderlinge matrozen van den +Nautilus waren tevreden met de lucht, die in hun vaartuig drong; +niemand kwam van de vrije lucht genieten. + +Het eerste dat ik sprak, waren woorden van dankbaarheid jegens mijn +makkers. Ned en Koen hadden in de laatste uren van dit langdurig lijden +mijn leven gerekt. Al mijn erkentelijkheid kon zulk een opoffering +niet genoegzaam vergelden. + +"Het is de moeite niet waard om er over te spreken, mijnheer," zei +Ned Land. "Welke verdienste steekt erin? Niets. Het was maar een +berekening. Uw leven was meer waard dan het onze; wij moesten het +uwe redden." + +"Neen, Ned," antwoordde ik, "het was niet meer waard. Niemands leven is +meer waard dan dat van een edelmoedig en goed mensch, en dat ben jij?" + +"Goed, goed," zei Ned verlegen. + +"En gij, mijn brave Koen, hebt gij veel geleden?" + +"Niet al te veel, om u de waarheid te zeggen. Ik heb wel een paar +monden vol lucht willen hebben, maar ik geloof dat ik mij er weldra +aan zou hebben gewend. Bovendien zag ik dat mijnheer flauw viel, en +ik had dus niet den minsten lust om adem te halen; mijn ademhaling +werd daardoor als het ware belet." + +"Vrienden," antwooidde ik hevig aangedaan, "wij zijn voor altijd aan +elkander verbonden, en gij hebt recht op mij...." + +"Waarvan ik misbruik zal maken," antwoordde de Amerikaan. + +"Wat?" vroeg Koenraad. + +"Ja," hervatte Ned Land, "het recht om u met mij te nemen als ik +dezen duivelschen Nautilus zal verlaten." + +"Gaan wij dus den goeden kant op?" vroeg Koenraad. + +"Ja," zei ik, "omdat wij naar den zonnekant gaan, en waar zich de +zon bevindt is het Noorden." + +"Zonder twijfel," meende Ned Land, "maar wij moeten nu nog weten +of wij naar den Grooten of den Atlantischen Oceaan gaan, dat is te +zeggen naar een druk of weinig bevaren zee?" + +Hierop kon ik geen antwoord geven, en ik vreesde, dat de kapitein ons +eer naar dien Grooten Oceaan zou terugvoeren, die de kusten van Azie +en Amerika bespoelt. Hij volbracht aldus zijn onderzeesche reis om de +aarde, en keerde naar die zee terug, waar de Nautilus zijn volkomen +vrijheid vond. Doch als wij naar de Stille Zuidzee terugkeerden, ver +van eenig bewoond land, wat werd er dan van Ned Lands plannen? Binnen +kort zouden wij omtrent dit belangrijk punt zijn ingelicht, want +de Nautilus vorderde hard. Weldra waren wij over den poolcirkel, en +zetten regelrecht koers naar kaap Hoorn. Wij waren den 31sten Maart, +tegen zeven uur 's avonds, op de hoogte van de zuidpunt van Amerika. + +Toen was al ons lijden vergeten, en de herinnering aan onze +gevangenschap werd uit onzen geest als weggevaagd. Wij dachten enkel +aan de toekomst. Kapitein Nemo verscheen noch in den salon, noch +op het plat. De eerste stuurman nam dagelijks de hoogte der zon, +en teekende die op de kaart aan, waardoor ik geheel op de hoogte +bleef van de richting van den Nautilus. Dien avond werd het tot mijn +groote tevredenheid duidelijk, dat wij door den Atlantischen Oceaan +naar het Noorden gingen. Ik vertelde dit aan Ned en Koenraad. + +"Een goede tijding," zei de eerste; "maar waar gaat de Nautilus heen?" + +"Dat zou ik je niet kunnen zeggen, Ned." + +"Zou de kapitein nu ook de Noordpool willen opzoeken en dan door de +beruchte noordelijke doorvaart in den Grooten Oceaan komen?" + +"Gij behoeft hem daarvoor niet te tarten," antwoordde Koenraad. + +"Welnu," zei de Amerikaan, "dan zullen wij hem voor dien tijd de +hielen laten zien." + +"In allen gevalle," voegde Koenraad er bij, "is die kapitein een +baas, en wij behoeven er geen berouw over te gevoelen, hem te hebben +leeren kennen." + +"Vooral als wij van hem af zijn," zei Ned Land. + +Den volgenden dag, 1 April, toen de Nautilus weer aan de oppervlakte +kwam, zagen wij eenige minuten voor twaalven de westkust. Het was het +Vuurland, waaraan de eerste zeereizigers dien naam gaven, toen zij +tallooze rookkolommen uit de hutten der inlanders zagen opstijgen. Het +is een aaneenschakeling van eilandjes, 53 deg. tot 56 deg. Z.B. en 67 deg. 50' tot +77 deg. 15' W.L. De kust scheen lang te zijn, maar in de verte verhieven +zich hooge bergen; ik geloof zelfs dat ik den Sarmiento zien kon, +die 2070 meter hoog is; deze berg is een hooge piramide van leisteen, +wier top, naarmate deze zichtbaar of met wolken omhuld is, fraai of +leelijk weder aankondigt, zooals Ned Land zei. + +"Dat is een flinke barometer, vriend." + +"Ja, mijnheer, een natuurlijke barometer, die mij nog nooit bedrogen +heeft, toen ik in de buurt van de straat van Magelhaen voer." + +Op dat oogenblik teekende de top zich helder af tegen den blauwen +hemel; dit was een voorteeken van schoon weder. Wij bedrogen ons +niet. Toen de Nautilus weer onder water gedoken was, naderde hij de +kust, waarlangs hij eenige kilometers ver heen voer. Door de ramen van +den salon zag ik een menigte lianen en andere zeeplanten, waartusschen +schelp- en weekdieren in groote menigte nestelden; otters en zeekalven +speelden daartusschen rond en aten een menigte kleine dieren en planten +op, zoodat zij volgens Engelsche mode, visch met groenten gebruikten. + +Tegen den avond kwamen wij bij den archipel der Malouinen, wier +scherpe toppen ik den volgenden morgen kon zien. De zee was hier +maar middelmatig diep; ik dacht derhalve, en niet zonder reden, +dat deze eilanden vroeger met het Vuurland als een groot vasteland +verbonden waren. Zij werden waarschijnlijk door den beroemden +John Davis ontdekt, die er den naam van Davis Zuidereilanden aan +gaf. Later noemde Richard Hawkens ze Maagdeneilanden, totdat zij in +'t begin der achttiende eeuw door visschers van St. Malo Malouinen, +en eindelijk door de Engelschen Falklandseilanden genoemd werden. + +In deze streken werden schoone visschen gevangen, eenden en ganzen +vielen bij dozijnen op het plat neer; zij werden gemakkelijk gevangen +en in de kombuis gebracht. + +Toen de hoogste bergtoppen der Malouinen aan den gezichteinder +verdwenen waren, liet de Nautilus zich tot op een diepte van +twintig meter zinken en volgde nu de Amerikaansche kust. Kapitein +Nemo vertoonde zich in het geheel niet. Wij bleven op de hoogte +van Patagonie tot den 3den April, dan eens op, dan eens onder het +zeevlak. De Nautilus dreef voorbij de groote golf, welke door de +monding van den Rio la Plata gevormd wordt, en was 4 April op de hoogte +der kust van Uraguay, maar bleef er omstreeks vijftig kilometer van +af. Hij voer altijd nog noordwaarts en volgde de lange bochten der +Zuid-Afrikaansche kust. Wij hadden sedert ons vertrek uit de wateren +van Japan ongeveer 64000 kilometer afgelegd. + +Tegen elf uur des morgens gingen wij onder den Steenbokskeerkring +door op ongeveer 37 deg. W.L. en stevenden om kaap Frio. Tot groote spijt +van Ned Land scheen de kapitein de bewoonde kuststreek van Brazilie +te willen ontvlieden, want de Nautilus stoof met duizelingwekkende +snelheid vooruit. Geen visch, geen vogel, hoe snel ook, kon ons volgen, +en alle natuurlijke bijzonderheden dezer zeeen ontsnapten aan ons +oog. Deze snelheid werd gedurende verscheidene dagen volgehouden, +en in den avond van 9 April verkenden wij reeds kaap Roque, de +oostelijke punt van Zuid-Amerika. Doch toen week de Nautilus opnieuw +af, en zocht een grootere diepte te bereiken in de vallei tusschen +deze kaap en Sierra Leone in Afrika. Op de hoogten der Antillen +verdeelt deze vallei zich in tweeen en eindigt aan de noordzijde +in een verbazende diepte van 9000 meter. Op deze plaats ligt op de +hoogte der kleine Antillen een klip van zes kilometer lengte, terwijl +er bij de Kaap-Verdische eilanden een andere rotswand van geen mindere +grootte wordt aangetroffen, die aldus het geheele verzonken Atlantis +insluit. Beneden in deze uitgestrekte vallei liggen eenige berghoogten, +welke in de onderzeesche streken schoone gezichten opleveren. Ik +kan daarover spreken na inzage van de geteekende kaarten, die in de +boekerij van den Nautilus te vinden waren, en zeker door kapitein +Nemo zelven volgens persoonlijke waarneming waren opgemaakt. + +Gedurende twee dagen voeren wij door dit onbevolkt en diep water. Maar +den 11den April verhief het vaartuig zich plotseling en wij zagen +wederom land in den omtrek van de monding der Amazonenrivier, die zulk +een breede zoutwatergolf vormt, dat de zee verscheidene kilometers +ver voor die monding geen zout water bevat. + +Wij gingen onder den evenaar door. Twintig kilometer westwaarts +van ons hadden wij Guyana, waar wij bij onze vlucht zeker een goede +ontvangst zouden genoten hebben, maar de wind stak hevig op, en de +woede der golven zou ons met een sloep aan groote gevaren hebben +blootgesteld. Ned Land begreep dit zonder twijfel en sprak nergens +van. Ik maakte ook van mijn kant geen enkele toespeling op zijn +ontvluchtingsplannen, want ik wilde hem tot geen poging aanmoedigen, +waarbij hij zeker schipbreuk zou geleden hebben. + +Voor dit uitstel kon ik mij gemakkelijk schadeloos stellen door +belangwekkende studien, want gedurende den 11den en 12den April +bleef de Nautilus op de oppervlakte drijven, en haalden zijn netten +telkens een wonderbaarlijke hoeveelheid visch naar boven; ook kruipende +dieren en zooephyten zaten daartusschen. Er waren er onder van allerlei +zeldzame soorten, wier opsomming te lang zou duren. Een geval wil ik +echter mededeelen. + +Een der netten bevatte een soort van zeer platten rog, die, als +men hem den staart had afgesneden, een volkomen schijf zou gevormd +hebben, en die ongeveer twintig kilogram woog. Deze visch was van +onder wit en van boven rood, met groote ronde donkerblauwe vlekken, +en half dubbele vinnen. Op het vlak geworpen, sprong die visch zoo +vreeselijk en maakte zooveel geweld, dat hij met een laatsten sprong +in zee zou geweest zijn. Maar Koenraad, die den rog wilde behouden, +wierp zich er op, en greep het dier, voordat ik het beletten kon, +met twee handen vast. Plotseling werd hij met de beenen in de lucht +achterover geworpen, en viel hij als verpletterd neer. + +"Help, mijnheer, help mij!" riep hij; het was de eerste maal dat de +arme jongen mij niet in den derden persoon aansprak. + +Ned Land en ik hielpen hem op de been, wreven hem zoo hard als wij +konden, en toen hij weer bij zijn zinnen was gekomen, mompelde die +eeuwige klassenindeeler: + +"Klasse der kraakbeenigen, familie der roggen, soort krampvisch!" + +"Juist, mijn vriend," zei ik, "het is een krampvisch, die je zoo +toegetakeld heeft." + +"O, mijnheer kan mij vrij gelooven," antwoordde Koen, "ik zal mij +duchtig wreken," + +"En hoe?" + +"Door hem op te eten." En dit deed hij dienzelfden avond nog, maar +alleen uit weerwraak, want het was inderdaad een taaie kost. + +De ongelukkige Koenraad had te doen gehad met een krampvisch van de +gevaarlijkste soort, namelijk de cumana. Dit wonderlijk dier treft +te midden van zulk een sterken geleider als het water de visschen +op verscheiden meters afstand; zoo groot toch is de kracht van zijn +electrisch vermogen, waarvan de beide voornaamste oppervlakken niet +minder dan drie vierkante meter groot zijn. + +Den volgenden dag, 12 April, naderde de Nautilus de Amerikaansche +kust, bij de monding der Maroni; op die hoogte hielden zich groote +troepen zeekoeien op, die, zooals ik aan mijn beide makkers vertelde, +door de natuur als met opzet in deze streken geplaatst waren om de +onderzeesche weiden af te grazen en daardoor de te groote opeenhooping +van zeegras tegen te gaan. + +"En weet gij," voegde ik er bij, "wat er gebeurd is, nu de mensch die +nuttige dieren bijna geheel heeft uitgeroeid. Het rottende gras heeft +de lucht verpest, en de vergiftigde lucht heeft de gele koorts doen +ontstaan, die deze prachtige streken soms zoo deerlijk teistert. In +deze warme streken heeft zich het vergif uitgebreid, en de kwaal is nu +verbreid van de monding van den Rio de la Plata tot aan Florida. En als +wij Toussenel moeten gelooven, is die ramp nog niets in vergelijking +van hetgeen onze nakomelingen zullen ondervinden, wanneer er geen +walvisschen en walrussen meer te vinden zijn; dan zal de zee vol +weekdieren, inktvisschen en ander tuig van dat soort zijn, zoodat +zij dan een middelpunt van besmetting zal worden, omdat men er dan +'de groote magen' niet meer aantreft, aan welke de Voorzienigheid de +taak had opgedragen om de zee te zuiveren." + +Zonder zich aan die theorie te storen, ving de bemanning van den +Nautilus een half dozijn van die dieren, omdat hun vleesch een +heerlijken voorraad voor de kombuis opleverde, veel lekkerder dan kalf- +of rundvleesch. Deze jacht was alles behalve belangwekkend, omdat die +zeekoeien zich zonder tegenstand laten dooden; verscheiden duizenden +kilogrammen vleesch werden aan boord gebracht om gedroogd te worden. + +Toen de vangst was afgeloopen, naderde de Nautilus de kust. Hier +lag een groot aantal zeeschildpadden op de golven te slapen; het +zou moeielijk zijn geweest zich van die dieren meester te maken, +omdat het minste geritsel ze doet ontwaken, en hun stevige schaal +ondoordringbaar is voor den harpoen. Ze werden evenwel gevangen door +middel van zuigervisschen, dien men een ring met een koord aan den +staart vastmaakte. Toen deze visschen in zee werden geworpen, begonnen +zij aanstonds hun werk en hechtten zich aan den buik der schildpadden +vast; zij klemden zich zoo aan, dat zij zich eerder zouden hebben laten +verscheuren dan loslaten. Men trok ze weer naar boord, en daarmee de +schildpadden, waar zij zich aan vast hadden gehecht. Men ving er op die +wijze verscheidene, die een meter breed waren en 200 kilo wogen. De +schaal, in groote dunne bruine en doorschijnende vakken afgedeeld, +maakte ze nog kostbaarder. Bovendien leverden zij een voortreffelijke +spijs op. + +Deze vischvangst was het einde van ons verbijf in die streken van de +Amazonen-rivier, en toen de duisternis inviel, begaf de Nautilus zich +weer in volle zee. + + + +HOOFDSTUK XLII + +De inktvisschen. + +Gedurende eenige dagen verwijderde de Nautilus zich hoe langer hoe meer +van de Amerikaansche kust. Waarschijnlijk wilde hij niet in de golf +van Mexico of in de zee der Antillen komen; echter zou het hem daar +met aan water ontbroken hebben, want de gemiddelde diepte dezer zeeen +is 1804 meter; doch waarschijnlijk beviel deze streek vol eilanden, +en waar het van stoombooten wemelde, niet aan kapitein Nemo. + +Den 16den April hadden wij Martinique en Guadeloupe, op omstreeks +dertig kilometer afstand, in het gezicht. Een oogenblik zag ik de +hoogste bergtoppen. Ned Land, die er op rekende in de golf van Mexico +zijn plan ten uitvoer te brengen, door of naar het land te vluchten +of een der talrijke booten te bereiken, die den dienst tusschen +de verschillende eilanden doen, was zeer teleurgesteld; de vlucht +was zeker mogelijk geweest, als Ned Land zich buiten weten van den +kapitein van de sloep had kunnen meester maken, maar midden in den +Oceaan was daar geen denken aan. + +Ned Land, Koenraad en ik hadden daarover een vrij lang gesprek: +sedert zes maanden zaten wij op den Nautilus opgesloten; wij hadden +68000 kilometer afgelegd, en, zooals Ned Land zei, zag het er niet +naar uit, dat dit nog spoedig zou eindigen. Hij stelde mij dus +iets voor, waar ik in het geheel niet verdacht op was; het was: +den kapitein duidelijk deze vraag te stellen of hij dacht ons voor +onbepaalden tijd bij zich aan boord te houden. Zulk een poging stuitte +mij tegen de borst; volgens mijn meening zou het niets uitwerken; +wij behoefden niet te rekenen op den kapitein van den Nautilus, maar +op ons zelven. Bovendien werd die man sinds eenigen tijd somberder, +meer teruggetrokken en minder gezellig. Hij scheen mij te mijden; +ik ontmoette hem maar zelden. Vroeger schepte hij er vermaak in mij +de onderzeesche wonderen te verklaren, doch nu liet hij mij aan mijn +studien over, en kwam niet meer in den salon. + +Welke verandering had er met hem plaatsgehad? Waarom? Ik had mij niets +te verwijten; hinderde hem misschien onze tegenwoordigheid? Echter +behoefde ik er niet op te rekenen, dat hij de man er naar was om ons +de vrijheid terug te geven. + +Ik verzocht Ned dus mij eerst eens te laten nadenken, voordat ik +handelde. Indien deze poging niet slaagde, kon zij slechts zijn +achterdocht opwekken, onzen toestand onhoudbaar maken en de plannen van +den Amerikaan benadeelen. Ik zal er nog bijvoegen dat ik op geenerlei +wijze onze slechte gezondheid als bewijs kon aanvoeren; als men die +ellendige oogenblikken onder de ijsbank van de Zuidpool uitzondert, +dan was onze gezondheid nooit beter geweest. Het krachtig voedsel, de +zuivere lucht, de geregelde levenswijs, de gelijkmatige temperatuur, +dat alles weerde elke ziekte, en voor iemand, die geen heimwee had +naar de genoegens op het land, voor iemand als kapitein Nemo, die +zich te huis gevoelt, die door middelen, welke voor ieder behalve +voor hem, geheimen zijn, zijn doel zocht te bereiken, voor zoo iemand +begreep ik zulk een bestaan. Maar wij hadden niet met de menschheid +gebroken. Ik voor mij wilde mijn zonderlinge en nieuwe studien niet +met mij te gronde doen gaan. Nu heb ik het recht een boek over de +zee te schrijven, ik wilde dit vroeger of later het licht doen zien. + +Wat had ik b.v. hier bij de Antillen, op tien meter onder de +oppervlakte, door de ramen van den salon nog een aantal bijzonderheden +voor mijn oogen, die ik in mijn dagboek kon opteekenen! Allerhande +soorten van vreemdsoortige en gedrochtelijke dieren wemelden daar +door elkander, en ik zou zeker nog veel meer gezien hebben als de +Nautilus niet naar de diepte was gegaan, en zich zelfs tot op 3500 +meter had laten zinken. + +Den 20sten April waren wij weer op een gemiddelde diepte van 1500 +meter; de Lucaische eilanden lagen toen het dichtst bij ons; zij +liggen daar als een hoop steenen aan de oppervlakte der zee. Daar +verhieven zich hooge onderzeesche klippen, rechte rotswanden op +breeden grondslag, waartusschen zwarte afgronden lagen, in welker +diepte ons electrisch licht zelfs niet kon doordringen. Die rotsen +waren met reusachtige zeeplanten bedekt, die in een wereld van Titans +te huis behoorden. + +Van de groote planten, waarvan ik met Ned en Koen zat te praten, +kwamen wij natuurlijk op reusachtige zeedieren. Het eene dier is +blijkbaar bestemd om het andere te verslinden. Door de ramen van +den bijna stilliggenden Nautilus zagen wij evenwel niet veel anders +dan kleine beesten, toen Ned Land mijn aandacht vestigde op een +schrikkelijk gewemel tusschen het groote en hooge zeewier. + +"Welnu," zei ik, "dat zijn de ware grotten voor inktvisschen en het +zou mij niet verwonderen, als wij eenige van die monsters zagen." + +"Hoe?" vroeg Koenraad, "inktvisschen van de klasse der koppootigen?" + +"Neen," antwoordde ik; "inktvisschen van zeer groote afmeting. Maar +vriend Ned heeft zich zeker vergist, want ik zie niets." + +"Dat spijt mij," hernam Koen; "ik zou van aangezicht tot aangezicht wel +eens een van die inktvisschen willen zien, waarover ik zoo dikwijls heb +hooren spreken, en die heele schepen naar de diepte kunnen slepen. Die +beesten noemt men krakens...." + +"Kraak jij die noot zelf maar," zei de Amerikaan met een spottend +gezicht. + +"Krakens," ging Koen voort, zonder op de aardigheid van zijn makker +te letten. + +"Men zal mij nimmer doen gelooven," zei Ned Land, "dat zulke dieren +bestaan." + +"Waarom niet?" antwoordde Koen, "wij hebben wel aan den eenhoorn van +mijnheer geloof geslagen." + +"Wij hadden ongelijk, Koen." + +"Zonder twijfel, maar sommigen gelooven er zonder twijfel nog aan." + +"Wel waarschijnlijk, Koen, maar ik geloof aan het bestaan van zulke +monsters niet, voordat ik ze zelf heb gedood." + +"Gelooft mijnheer dus niet aan reusachtige inktvisschen?" vroeg +Koenraad. + +"Kom, wie heeft daar ooit aan geloofd, voor den duivel!" riep de +Amerikaan. + +"Zeer veel menschen, vriend Ned." + +"Geen visschers toch; misschien geleerden." + +"Neen, Ned, visschers en geleerden beiden." + +"Maar ik, die tot u spreek," zei Koenraad met het ernstigste gezicht +van de wereld, "herinner mij zeer goed dat ik een groot schip door een +voelarm van zulk een koppootig weekdier naar beneden heb zien slepen." + +"Heb jij dat gezien?" vroeg de Amerikaan. + +"Ja Ned!" + +"Met je eigen oogen?" + +"Met mijn eigen oogen." + +"Kom, loop heen." + +"Op St. Malo;" antwoordde Koenraad met onverstoorbare kalmte. + +"In de haven?" vroeg Ned spottend. + +"Neen, in de kerk," antwoordde Koen. + +"In de kerk!" riep de Amerikaan uit. + +"Ja, vriend Ned, het was een schilderij waarop de inktvisch was +afgebeeld." + +"Mooi zoo!" barstte Ned Land het uit van 't lachen, "mijnheer Koen +houdt mij geducht voor den gek." + +"Waarachtig, hij heeft gelijk," zei ik. "Ik heb van dat schilderstuk +hooren spreken; maar het tafereel is uit een legende genomen; en je +weet wat men van die legenden uit de natuurlijke geschiedenis moet +denken! Bovendien als men over monsters spreekt, dan gaat men in zijn +verbeelding aan het afdwalen! Niet alleen heeft men beweerd dat zulke +monsters schepen naar den afgrond konden meeslepen, maar zekere Olaus +Magnus spreekt van een koppootig weekdier, dat een kilometer lang was +en meer op een eiland dan op een dier geleek. Men verhaalt ook dat de +bisschop van Nidros eens een altaar op een groote rots bouwde; toen +de mis gedaan was, begon de rots zich te bewegen en verdween in zee; +de rots was een inktvisch." + +"En is dat alles?" vroeg de Amerikaan. + +"Neen," antwoordde ik. "Een andere bisschop Pontoppidam van Bergen, +spreekt ook van een inktvisch waarop een regiment ruiterij kon +manoeuvreeren!" + +"Die oude bisschoppen konden goed liegen!" zei Ned Land. + +"Eindelijk nog vertellen natuurkenners uit de oudheid van monsters, +wier bek op een golf geleek, en die te groot waren om door de straat +van Gibraltar te komen." + +"Mooi zoo!" lachte de Amerikaan. + +"Maar wat is nu van al die verhalen waar?" vroeg Koenraad. + +"Niets, mijn vrienden, niets althans wat de grenzen der +waarschijnlijkheid te buiten gaat, om aan fabels of legenden te +gelooven. Doch er moet voor de phantazieen van die vertellers +een oorzaak, of ten minste een voorwendsel bestaan. Men kan niet +ontkennen dat er inktvisschen van zeer groote afmeting bestaan, doch +zij zijn toch altijd kleiner dan walvisschen. Aristoteles spreekt van +een inktvisch van vijf ellebogen, dat is 3,1 meter. Onze visschers +zien er dikwijls, die langer zijn dan 1,80 m. De museums van Triest +en Montpellier bewaren skeletten van inktvisschen, die twee meter +lang zijn. Bovendien zouden, volgens de bewering van natuurkenners, +dieren die maar twee meter lang zijn, voelarmen van negen meter hebben, +en dat is genoeg om er een vreeselijk monster van te maken." + +"En vischt men ze nu nog wel eens op?" vroeg Ned Land. + +"Al vangen zij er geen, dan zien de zeelieden ze toch van tijd tot +tijd. Een van mijn vrienden, kapitein Paul Bos uit Havre, heeft +mij dikwijls verzekerd dat hij een van die reusachtige monsters in +de Indische Zee ontmoet had. Maar het verwonderlijke feit, dat geen +twijfel aan het bestaan van die reusachtige dieren toelaat, is eenige +jaren geleden in 1861 gebeurd." + +"Wat is dat dan?" vroeg de Amerikaan. + +"In 1861 zag de bemanning van de Alecton ten N. W. van Teneriffe, op +ongeveer dezelfde breedte waar wij ons nu bevinden, een monsterachtigen +inktvisch in het zog van het schip zwemmen. De kapitein Bouguer naderde +het dier en men viel het met harpoen en geweer aan, doch zonder goed +gevolg, want kogels en harpoenen gingen door het beest heen, waarvan +het vleesch zoo week was als gelei. Na vele vluchtelooze pogingen +gelukte het der bemanning een strik om den staart van het weekdier +te werpen. Deze strik gleed vast tegen de staartvinnen en bleef daar +zitten. Men beproefde toen om het monster aan boord te hijschen, +maar de zwaarte van het dier was zoo groot, dat de staart door het +knellen van het touw er afscheurde en het beest zonder dit sieraad +in zee viel." + +"Dat is dan toch een feit," zei Ned Land. + +"Ontwijfelbaar, wakkere Ned; ook heeft men daarom voorgesteld dien +inktvisch 'de inktvisch van Bouguer' te noemen." + +"En hoe lang was hij?" vroeg de Amerikaan. + +"Was hij geen zes meter ongeveer lang?" vroeg Koenraad, die aan een +raam naar de kloven in de rotsen stond te kijken. + +"Juist," antwoordde ik. + +"Had hij geen acht voelarmen rondom den kop zitten," hernam Koenraad, +"die als een slangennest in het water door elkander krioelden!" + +"Juist." + +"Had hij geen verbazend groote oogen, die boven op den kop stonden?" + +"Ja, Koenraad." + +"En zag de bek er niet uit als die van een papegaai, maar veel +grooter?" + +"Inderdaad, Koenraad." + +"Welnu, als mijnheer mij niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad +dood bedaard, "dan is hier, zoo niet de inktvisch van Bouguer, dan +toch een van zijn broertjes." + +Ik keek Koenraad aan; Ned Land vloog naar het venster. + +"Wat verschrikkelijk beest!" riep hij. + +Ik keek op mijn beurt, en kon een gevoel van afgrijzen niet +onderdrukken. Voor mijn oogen spartelde een vreeselijk monster, dat +waard was om in de legenden der wonderwereld een plaats in te nemen. + +Het was een inktvisch van kolossale afmetingen, van acht meter +lengte. Hij zwom in de richting van den Nautilus met verbazende +snelheid achteruit. Hij staarde ons met zijn groote bleekgroene oogen +aan. Zijn acht voelarmen, of liever zijn acht pooten, die aan den kop +vastzaten, en waarom deze dieren koppootigen genoemd worden, waren +tweemaal zoo lang als het lichaam, en kronkelden als de slangen op +het hoofd der Furien. Men zag duidelijk de tweehonderd zuignappen, +die aan den binnenkant der voelarmen zaten en er als half bolvormige +vliesjes of blaasjes uitzagen. Soms drukte hij die zuignappen tegen het +glas en veroorzaakte daardoor een kleine luchtleegte. De bek van dit +monster was zoo hard als hoorn, en opende en sloot zich in vertikale +richting. De tong, hoornachtig en met eenige rijen tanden gewapend, +kwam trillend van tusschen deze nijptang te voorschijn. Welk een +speling der natuur, een weekdier met een vogelbek! Het spilvormige +en in het midden opgezwollen lichaam vormde een vleezige massa, die +waarschijnlijk 20 of 25000 kilogrammen woog. De kleur veranderde +bijzonder snel, naarmate van de woede van het dier, en ging van +lichtgrijs over tot bruinrood. Waarom werd het dier nijdig? Zonder +twijfel op den Nautilus, die grooter was dan hij, en waarop zijn +voelarmen en zuignappen geen vat hadden. En toch, wat zijn de +inktvisschen monsterachtig, welk eene macht in hun bewegingen, +welk een levenskracht heeft de Schepper hun gegeven, daar zij drie +harten hebben! + +Het toeval deed ons dit dier ontmoeten, en ik wilde de gelegenheid niet +laten voorbijgaan om dit staaltje der koppootige weekdieren nauwkeurig +te bestudeeren. Ik overwon het afgrijzen, dat mij het gezicht van +dit beest inboezemde, en begon het met een potlood uit te teekenen. + +"Het is misschien hetzelfde als dat van de Alecton," zei Koenraad. + +"Neen," antwoordde de Amerikaan, "deze is in zijn geheel, en de ander +had zijn staart verloren." + +"Dat is geen reden," antwoordde ik. "De voelarmen en de staart van deze +dieren groeien telkens opnieuw aan, en in zeven jaren tijds heeft de +staart van den inktvisch van Bouguer zeker tijd genoeg gehad om aan +te groeien." + +"Bovendien," antwoordde Koenraad, "als dit dier het al niet is, +dan is het misschien een van deze hier." + +Werkelijk verschenen andere dieren voor het andere raam. Ik telden +er zeven. Zij begeleidden den Nautilus, ik hoorde het krassen van +hun bek tegen den ijzeren buitenwand van het schip. Wij werden op +onze wenken gediend. + +Ik vervolgde mijn werk. De monsters bleven met zulk een juistheid +van beweging in ons vaarwater, dat zij onbeweeglijk schenen te zijn. + +Plotseling hield de Nautilus stil. Een schok deed het vaartuig trillen. + +"Hebben wij gestooten?" vroeg ik. + +"Dan zitten wij in ieder geval toch niet vast," zei de Amerikaan, +"want wij drijven." + +De Nautilus dreef zonder twijfel, maar ging niet meer vooruit. De +schroef draaide niet meer; een minuut ging voorbij. Kapitein Nemo +kwam met zijn stuurman binnen. Ik had hem sinds eenigen tijd niet +meer gezien. Hij zag er somber uit. Zonder tot ons te spreken, +misschien zelfs zonder ons te zien, ging hij naar het raam, bekeek +de inktvisschen en zei iets tot zijn stuurman. Deze verwijderde zich; +de ramen werden gesloten en het licht aan het plafond werd ontstoken. + +Ik trad op den kapitein toe. + +"Een fraaie verzameling inktvisschen," zei ik, op den lossen toon +van een liefhebber, die voor een aquarium staat te kijken. + +"Zeker, mijnheer de natuurkenner," antwoordde hij; "en wij zullen ze +eens gaan bevechten!" + +Ik keek den kapitein aan, en meende niet goed gehoord te hebben. + +"Bevechten?" vroeg ik. + +"Ja, mijnheer. De schroef zit vast, ik geloof dat de voelarmen van +een van die dieren er tusschen zit; daarom kunnen wij niet vooruit." + +"Wat zult gij dan doen?" + +"Naar boven stijgen en al dat ongedierte vernielen." + +"Dat is niet gemakkelijk." + +"Zeker niet, want de electrische kogels werken niets uit in dat weeke +vleesch, waar zij geen tegenstand genoeg vinden om te springen. Maar +wij zullen ze met bijlen aanvallen." + +"En met den harpoen, mijnheer," zei de Amerikaan, "als gij ten minste +mijn hulp niet versmaadt." + +"Ik neem die aan." + +"Wij zullen u vergezellen," zei ik, en den kapitein volgend, begaven +wij ons naar de middeltrap. + +Daar stonden een tiental mannen met enterbijlen in de hand, ten aanval +gereed. Koen en ik namen ieder een bijl, Ned Land greep een harpoen. + +De Nautilus was ondertusschen aan de oppervlakte der zee gekomen. Een +der matrozen stond op de bovenste trede en maakte de schroeven van +het luik los. Maar deze waren ternauwernood los, of het luik sprong +met vreeselijk geweld open, zeker door de voelarmen van een der +inktvisschen opengerukt. + +Aanstonds kwam een van die voelarmen als een slang door de opening, +en twintig anderen kronkelden daarboven. Met een bijlslag hieuw de +kapitein den vreeselijken voelarm af, die kronkelend langs de trappen +naar beneden gleed. + +Op het oogenblik dat wij de een op den ander drongen, om het plat te +bereiken, kronkelden twee andere voelarmen door de lucht, grepen den +man die voor den kapitein stond, en slingerden hem met onweerstaanbaar +geweld in de hoogte. De kapitein stiet een kreet uit en sprong naar +buiten; wij ijlden hem na. + +Welk een tooneel! De ongelukkige, door een voelarm gegrepen en door +de zuignappen vastgehouden, werd door deze vreeselijke slang heen en +weer geslingerd; hij steunde, stikte en riep: "help! help!" Deze in +het Fransch gesproken woorden deden mij verstomd staan. Ik had dus +een, misschien wel meer landgenooten aan boord! Die hartverscheurende +kreet zal mij mijn leven lang in de ooren klinken! + +De ongelukkige was verloren. Wie kon hem aan dit geweld +ontrukken! Kapitein Nemo wierp zich echter op den inktvisch en sloeg +hem met de bijl nog een voelarm af. Zijn stuurman streed woedend met +andere monsters, die tegen den Nautilus opkropen. De geheele bemanning +was aan het rondhakken. Ned Land, Koen en ik hieuwen er ook dapper op +los in die vleezige massa's. Een vreeselijke muskusstank verspreidde +zich. Het was ijzingwekkend! + +Een oogenblik meende ik dat de ongelukkige, die door den inktvisch +gegrepen was, zou worden bevrijd. Er waren reeds zeven van de acht +armen afgehouwen. Een enkele nog zwaaide het slachtoffer als een +veertje heen en weder, en kronkelde in de hoogte; maar op het oogenblik +dat kapitein Nemo en zijn stuurman zich op het dier wilden werpen, +spoog het een straal zwartachtig vocht uit, dat zich in een zak, die +aan het onderlijf zit, afscheidt. Wij werden er door verblind. Toen het +voorbij was, was de inktvisch verdwenen en daarmede mijn ongelukkige +landgenoot! + +Hoe woedden wij toen tegen die monsters! Wij waren ons zelven geen +meester meer. Tien of twaalf inkvisschen waren op het plat of tegen +de zijden van den Nautilus opgekropen. Wij sprongen tusschen al die +slangen heen en weer, die op het dek in bloed en zwart vocht lagen te +rillen; het scheen dat die glibberige voelarmen, evenals de koppen van +de hydra, telkens weer aangroeiden. Met elken stoot drong de harpoen +van Ned Land in een der oogen van een inktvisch, en stiet het er uit; +maar plotseling werd mijn stoutmoedige makker omver geworpen door +den voelarm van een der monsters, dien hij niet had kunnen vermijden. + +Hoe is het mogelijk dat mijn hart van aandoening en afgrijzen niet +gebarsten is! De vreeselijke bek van den inktvisch opende zich boven +Ned. De ongelukkige zou in tweeen worden gescheurd. Ik snelde hem te +hulp; maar de kapitein was mij voorgekomen. Zijn bijl verdween tusschen +de beide verschrikkelijke kaken, en Ned Land, op wonderdadige wijze +gered, sprong overeind en stak zijn harpoen in het drievoudig hart +van het monster. + +"Ik was u dit nog schuldig," zei de kapitein tot den Amerikaan; +Ned boog, zonder te antwoordden. + +Deze strijd had een kwartier geduurd. Het grootste aantal der monsters +was overwonnen, verminkt of doodgeslagen, de overigen lieten eindelijk +hun aanval varen en verdwenen onder de golven. + +Kapitein Nemo zag rood van het bloed; hij stond onbeweeglijk bij de +lantaarn, beschouwde de zee, die een van zijn makkers had verzwolgen, +en dikke tranen rolden hem langs de wangen. + + +HOOFDSTUK XLIII + +De Golfstroom. + +Niemand onzer zal ooit het vreeselijk tooneel van dien 20sten April +vergeten; ik heb het opgeschreven onder den indruk eener hevige +gemoedsbeweging. Later heb ik dat verhaal nog eens nagezien; ik +heb het Koenraad en den Amerikaan voorgelezen; zij vonden het feit +nauwkeurig genoeg beschreven, doch zeiden dat het den indruk nog +niet genoeg terug gaf. Om zulke tafereelen te schilderen, zou men +de pen van een onzer uitmuntendste dichters, van den schrijver der +"Travailleurs de la mer" moeten bezitten. + +Ik zeide dat de kapitein weende, toen hij de zee beschouwde; hij was +erg aangedaan. Het was zijn tweede makker, dien hij sinds onze komst +aan boord verloor. En welk een dood! Deze vriend was verpletterd, +verstikt, in elkander gedrukt door den vreeselijken arm van den +inktvisch, wellicht later tusschen de ijzerharde kaken verbrijzeld, +en zou niet met zijn makkers rusten onder het kalme water in een +koralen graf! + +Te midden van die worsteling had de wanhoopskreet, door den +ongelukkige geuit, mij het hart verscheurd. De arme Franschman +had zijn vreemdsoortige taal op dit oogenblik vergeten, om in zijn +moedertaal een laatsten kreet te slaken! Ik had dus een landgenoot +onder de bemanning van den Nautilus, die met lichaam en ziel aan +kapitein Nemo gehecht was, en evenals hij den omgang met de menschen +ontvluchtte! Was hij de eenige Franschman in die vreemdsoortige +vereeniging, die duidelijk uit menschen van verschillenden landaard +was samengesteld? Dit was nog een van die onoplosbare raadsels, +welke mij zonder ophouden voor den geest kwamen! + +Kapitein Nemo ging weer naar zijn kamer en gedurende eenige dagen +zag ik hem niet. Naar het vaartuig te oordeelen, waarvan hij de +ziel was, en dat al zijn indrukken ondervond, moest hij treurig, +wanhopig zelfs, en besluiteloos zijn. De Nautilus voer niet meer in +bepaalde richting. Het schip kwam en ging, of liet zich als een dood +lichaam door de golven voortwiegen. De schroef was weer vrij, en toch +bediende het er zich ter nauwernood van. De kapitein voer onzeker; +hij kon de plek van den pas geleverden strijd niet verlaten, de zee, +die een van de zijnen verzwolgen had! + +Zoo gingen er tien dagen voorbij. Het was eerst den derden Mei, +dat de Nautilus weer in rechte lijn naar het Noorden voer, nadat wij +vooraf bij het kanaal van Bahama de Lucaische eilanden nogmaals in +het gezicht hadden gehad. Wij volgden toen den loop van den grooten +zeestroom, die zijn oevers, zijn eigenaardige visschen en bijzondere +temperatuur heeft; dit is de Golfstroom. + +Het is inderdaad een stroom, die vrij te midden van den Atlantischen +Oceaan golft, en wiens water zich bijna niet met dat van de wereldzee +vermengt. Het is een stroom van zout water, veel zouter dan dat van +den omringenden Oceaan. De gemiddelde diepte is een kilometer, de +breedte zestig kilometer. Op sommige plaatsen bereikt de stroom een +snelheid van vier kilometer in het uur. De onveranderlijke watermassa +is grooter dan die van alle stroomen van den aardbol bij elkander. + +De oorspong van den Golfstroom, door Maury ontdekt, is in de golf +van Gascogne. Daar vormt hij zich, hoewel er dan nog weinig verschil +in warmtegraad en kleur bestaat. Hij wendt zich naar het Zuiden, +gaat langs de westkust van Afrika, ziet zijn golven door de stralen +der zon in de verzengde luchtstreek verwarmen, stroomt dan door den +Atlantischen Oceaan, bereikt kaap Roque op de kust van Brazilie, +en verdeeld zich dan in twee takken, waarvan de een het warme water +van de zee der Antillen opneemt. Dan begint de Golfstroom zijn rol te +spelen, door het evenwicht te herstellen tusschen de verschillende +temperaturen, en het water van de heele luchtstreek in aanraking +te brengen met het water der koudere streken. Verhit in de golf +van Mexico, stroomt hij noordwaarts langs de kust van Noord-Amerika +naar New-Foundland, en wijkt dan oostwaarts af door toedoen van den +kouden stroom, die uit de Davisstraat komt; daarna gaat de golfstroom +door den Oceaan langs een loxodromische lijn, verdeelt zich om +streeks 43 deg. N.B. in twee takken, waarvan de een door toedoen van den +noordoostpassaat naar de golf van Gascogne en de Azoren terugkeert, +en de ander de luchtgesteldheid op de kusten van Ierland en Noorwegen +verzacht, zelfs tot Spitsbergen doorstroomt, waar de temperatuur van +het water tot vier graden daalt en dan de open poolzee vormt. + +Het was in dezen stroom, dat de Nautilus op dat oogenblik voer. Als hij +het kanaal van Bahama verlaat, is de Golfstroom 56 kilometer breed en +350 meter diep, en stroomt met een snelheid van acht kilometer in het +uur. Deze snelheid neemt geregeld af naarmate hij verder noordwaarts +gaat, en het is te wenschen dat deze regelmatigheid blijft bestaan, +want als die snelheid, zooals men wel eens heeft meenen op te merken, +en die richting zich wijzigden, dan zou het klimaat in Europa wel +eens zulk een verandering kunnen ondergaan, dat de gevolgen er van +niet te berekenen zijn. + +Tegen den middag stond ik met Koenraad op het plat. Ik deelde hem +eenige bijzonderheden omtrent den Golfstroom mede. Toen ik geeindigd +had, verzocht ik hem, de hand eens in het water te steken. Koenraad +deed het en was verwonderd geen enkele gewaarwording van warmte of +koude te voelen. + +"De oorzaak is," zei ik, "dat de temperatuur van het water van den +Golfstroom, als hij de golf van Mexico verlaat, bijna niet verschilt +van die van ons bloed. Deze Golfstroom is een groote warmteaanbrenger, +waardoor sommige kusten van Europa met een eeuwigdurend groen zijn +bedekt. En als wij Maury mogen gelooven, zou deze stroom, zoo men hem +geheel kon benutten, hitte genoeg opleveren, om een stroom ijzer, +zoo groot als de Amazonenrivier of de Missouri, in voortdurenden +staat van gloeihitte te houden." + +Op dat oogenblik was de snelheid van den Golfstroom 2.25 M. per +seconde. De stroom is zoo te onderscheiden van de omringende zee, +dat het opeengedrongen water als het ware over dat van den Oceaan +heenstroomt, en dat van den Golfstroom en het koudere zeewater +ongelijk van hoogte is. Bovendien is het water donkerkleurig en +sterk zouthoudend, en steekt door de zuivere indigokleur tegen het +omringende groene zeewater bijzonder af. De grensscheiding tusschen +dit water is zoo juist afgebakend, dat de Nautilus op de hoogte van +de Carolinen met den voorsteven in den Golfstroom was, terwijl de +schroef nog de golven van den Oceaan doorkliefde. + +Deze stroom sleept een gansche wereld van levende wezens met zich. De +argonauten, die in de Middellandsche Zee nog al eens voorkomen, +zwommen er bij groote troepen. Allerhande soorten van visschen, +roggen, haaien enz. spartelden verder om ons heen, en 's nachts +lichtte het water van den Golfstroom zoozeer, dat het in licht met +onze lantaarn wedijverden, vooral als ons stormachtig weder dreigde, +zooals nog al dikwijls gebeurde. + +Den 8sten Mei waren wij op de hoogte van kaap Hatteras, bij de +Noordelijke Carolinen. De Golfstroom is daar 300 kilometer breed en +200 meter diep. De Nautilus bleef in het onzekere rondvaren; alle +waakzaamheid scheen aan boord te zijn opgeheven. Ik moet bekennen +dat onder zulke omstandigheden de vlucht kon gelukken. De bewoonde +kust toch bood overal een veilig toevluchtsoord aan. De zee werd +onophoudelijk doorkruist door een groot aantal stoombooten, die +tusschen New-York of Boston en de golf van Mexico dienst doen, +en nacht en dag bevaren door schoeners, die op de Amerikaansche +kust voor kustvaart worden gebruikt. Wij konden dus wel verwachten +goed te worden ontvangen. Het was derhalve een gunstige gelegenheid, +niettegenstaande de dertig kilometer, die den Nautilus van de kusten +der Vereenigde Staten scheidden. + +Een noodlottige omstandigheid echter werkte de plannen van den +Amerikaan tegen: het weder was zeer slecht; wij waren in die streken +waar stormen dikwijls voorkomen en de cyclonen ontstaan, die door den +Golfstroom worden veroorzaakt. Het was in een zeker verderf loopen, +zich in een kleine boot op zulk een zee te wagen; Ned Land moest dit +bekennen; derhalve kropte hij zijn leed op, want hij had een hevigen +aanval van heimwee, waarvan de vlucht hem alleen had kunnen genezen. + +"Mijnheer," zei hij eens, "daar moet een einde aan komen. Ik wil +eindelijk weten waar ik mij aan te houden heb. Uw Nemo gaat hoe +langer hoe verder van land af, en trekt weer naar het noorden. Doch +ik verklaar u, dat ik genoeg van de Zuidpool heb en ik hem niet naar +de Noordpool zal volgen." + +"Wat wilt gij dan, Ned, want een vlucht is op het oogenblik toch +onmogelijk?" + +"Ik blijf bij mijn meening; wij moeten den kapitein er over +spreken. Gij hebt niets gezegd, toen gij in de buurt van uw land +waart; nu wil ik spreken, nu wij in de wateren van het mijne zijn. Als +ik er aan denk dat de Nautilus over weinige dagen op de hoogte van +Nieuw-Schotland zijn zal, en dat daar bij Newfoundland een groote +golf gevonden wordt, waar de St. Laurens uit stroomt, en dat die +St. Laurens mijn stroom is, de stroom van Quebec, mijn geboortestad; +en als ik aan dat alles denk, dan stijgt mij het bloed naar het hoofd, +en mijn haren rijzen te berge. Kijk, mijnheer, ik zou nog liever in +zee springen dan hier blijven: ik stik!" + +Het geduld van den Amerikaan was blijkbaar ten einde. Zijn krachtige +natuur kon zich aan deze langdurige gevangenschap niet gewennen. Zijn +gezicht veranderde bij den dag. Zijn karakter werd hoe langer +hoe somberder; ik gevoelde wat hij lijden moest, want ik begon +ook heimwee te krijgen. Er waren bijna zeven maanden verloopen, +zonder dat wij iets van het land hadden gehoord. Bovendien begon +ik de zaken op geheel andere wijze te beschouwen, nu de kapitein +zich zoo afzonderde en zijn humeur, vooral sedert den strijd met +de inktvisschen, zoo veranderd was. Ik gevoelde niet meer dezelfde +geestdrift als in de eerste dagen. Men moest een Vlaming zijn als +Koenraad, om zich in dien toestand te schikken, een toestand, die +goed was voor walvisschen of andere zeebewoners. Ik geloof waarlijk, +dat als die goede jongen kieuwen in plaats van longen had gehad, +hij een uitstekende visch zou geweest zijn. + +"Welnu, mijnheer?" hernam Ned, toen hij zag dat ik niet antwoordde. + +"Welnu, Ned, wilt gij dat ik aan kapitein Nemo vraag, welke plannen +hij met ons heeft?" + +"Ja, mijnheer." + +"En dit niettegenstaande hij het al gezegd heeft?" + +"Zeker. Ik verlang een bepaalde beslissing. Spreek voor mij alleen +en in mijn naam, als gij wilt." + +"Maar ik ontmoet hem zelden; zelfs mijdt hij mij." + +"Een reden te meer hem op te zoeken." + +"Ik zal hem ondervragen, Ned." + +"Wanneer?" vroeg de Amerikaan aandringend. + +"Zoodra ik hem ontmoet." + +"Mijnheer Aronnax, wilt gij dat ik hem ga opzoeken?" + +"Neen, laat mij begaan; morgen ...," + +"Vandaag," zei Ned Land. + +"Goed, vandaag zal ik hem opzoeken," antwoordde ik, daar de Amerikaan +met zelf te gaan, alles zou bedorven hebben. + +Ik bleef alleen. Toen de zaak beslist was, besloot ik er dadelijk een +einde aan te maken. Ik heb liever dat iets achter den rug is, dan +dat het nog geschieden moet. Ik kwam weer in mijn kamer; ik hoorde +in die van den kapitein loopen; ik mocht dus de gelegenheid van hem +te spreken te krijgen niet laten ontglippen. Ik klopte aan de deur, +maar kreeg geen antwoord. Ik klopte nog eens, en draaide toen de kruk +om; de deur ging open. Ik trad binnen. De kapitein zat voorovergebogen +aan de tafel en had mij niet gehoord. Besloten niet heen te gaan voor +ik hem ondervraagd had, naderde ik; hij hief plotseling het hoofd op, +fronste de wenkbrauwen en zei op ruwen roon: + +"Gij hier! wat wilt gij?" + +"U spreken, kapitein" + +"Maar ik ben bezig, mijnheer, ik werk. De vrijheid, die ik u geef om +u af te zonderen, mag ik die zelf niet hebben?" + +De ontvangst was niet zeer aanmoedigend, maar ik was besloten alles +aan te hooren, ten einde alles te beantwoorden. + +"Mijnheer," zei ik koeltjes, "ik heb te spreken over een zaak, die +geen uitstel lijdt." + +"Welke, mijnheer?" vroeg hij op spottenden toon. "Hebt gij een +ontdekking gedaan, die mij nog ontgaan was? Heeft de zee u nieuwe +geheimen geopenbaard?" + +Hij was ver van de wijs, maar voordat ik kon antwoorden, wees hij +mij op een handschrift, dat voor hem op de tafel lag, en zei op +ernstigen toon: + +"Hier ligt een handschrift in verscheiden talen, mijnheer Aronnax, +Het behelst het overzicht van mijn studien over de zee, en zoo God +wil, zal het niet met mij te gronde gaan. Dit handschrift, door mij +onderteekend, en aangevuld met de geschiedenis van mijn leven, zal in +een hermetisch gesloten kistje worden geborgen. De laatst overlevende +van ons aan boord van den Nautilus, zal het in zee werpen, en dan +kan het gaan waarheen de golven het voeren willen." + +De naam van den man! Zijn levensgeschiedenis, door hem zelven +geschreven! Zijn geheim zou dus eenmaal ontsluierd worden? Maar op +dat oogenblik zag ik in die medeeling alleen een middel om het gesprek +te beginnen. + +"Kapitein," antwoordde ik, "ik kan de gedachte slechts goedkeuren, +die u aldus doet handelen. De vrucht uwer studien moet niet +verloren gaan; maar het middel, dat gij daartoe aangrijpt, schijnt +mij kinderachtig. Wie weet werwaarts de winden dit kistje zullen +heenvoeren en in welke handen het zal vallen? Zoudt gij niet iets +beters kunnen uitdenken? Kunt gij, of kan een uwer manschappen ...." + +"Nooit, mijnheer," zei de kapitein, terwijl hij mij haastig in de +rede viel. + +"Maar ik en mijn makkers zijn gereed dit handschrift te bewaren, +en als gij ons de vrijheid hergeeft...." + +"De vrijheid!" zei kapitein Nemo, terwijl hij opstond. + +"Ja, mijnheer, en het is daarover dat ik u kwam spreken. Sedert +zeven maanden zijn wij bij u aan boord, en nu vraag ik u heden in +naam mijner makkers en van mij zelven, of het uw plan is ons altijd +bij u te houden?" + +"Mijnheer Aronnax," zei kapitein Nemo, "ik zal u heden hetzelfde +antwoord geven als voor zeven maanden: hij, die in den Nautilus komt, +verlaat hem niet meer." + +"Het is dus slavernij, waartoe gij ons veroordeelt?" + +"Noem het zooals gij wilt." + +"Maar de slaaf behoudt toch overal het recht om de vrijheid te +herkrijgen! Welke ook de middelen zijn, die zich daarvoor aanbieden, +hij mag ze allen aangrijpen." + +"Wie weigert u ditzelfde recht?" antwoordde Nemo. "Heb ik er ooit +aan gedacht u door een eed aan mij te binden?" + +De kapitein keek mij aan, terwijl hij de armen over elkander sloeg. + +"Mijnheer," zei ik, "het zou noch in uwen, noch in mijnen smaak vallen +om voor de tweede maal op dit onderwerp terug te komen. Maar omdat wij +er nu eenmal mee bezig zijn, kunnen wij het ten einde toe behandelen; +ik herhaal u dat hier niet alleen sprake is van mijn persoon. Voor +mij is studie een hulpmiddel, een krachtige afleiding, een wegslepend +iets, een hartstocht, die mij alles doet vergeten. Evenals gij ben ik +iemand, die gaarne eenzaam en vergeten leef, in de geringe verwachting +van eens aan het nageslacht de vruchten mijner studien na te laten, +door middel van een kistje, dat ik aan de gril van golven en wind zou +toevertrouwen. In een woord, ik kan u bewonderen en zonder verdriet +volgen in een rol, die ik slechts in sommige opzichten begrijp; maar +uw leven heeft nog andere gezichtspunten, waardoor ik het beschouw, +als omringd van moeielijkheden en geheimzinnigheden waarmede mijn +makkers en ik niets te maken hebben. En zelfs als ons hart voor u +heeft kunnen kloppen, bewogen als het was door innige droefheid, +of getroffen door grootsche of moedige daden, hebben wij zelfs het +geringste bewijs van dit medegevoel in ons hart moeten terugdringen, +een medegevoel, dat het gezicht van het schoone en goede in ons opwekt, +hetzij dit komt van een vriend of van een vijand. Welnu, het is dit +gevoel, dat wij vreemd zijn aan al wat u betreft, dat onze toestand +hier onhoudbaar en onmogelijk maakt, zelfs voor mij, maar vooral +onmogelijk voor Ned Land. Ieder mensch is waard dat men aan hem denkt, +alleen omdat hij mensch is. Hebt gij u zelven wel afgevraagd, welke +wraakzuchtige plannen zucht naar vrijheid en afschuw van slavernij +in een karakter als dat van den Amerikaan kunnen doen rijpen, wat +hij kan denken, pogen, beproeven?...." + +Ik hield op; kapitein Nemo was opgestaan. + +"Laat Ned Land al denken en beproeven wat hij wil, het kan mij niets +schelen! Ik heb hem niet opgezocht; het is niet voor mijn genoegen +dat ik hem aan boord houd! Wat u betreft, mijnheer Aronnax, gij +zijt een van die menschen die alles kunnen begrijpen, zelfs het +stilzwijgen. Ik heb u niets meer te antwoorden. Laat deze eerste +maal, dat gij mij over die zaak komt spreken, ook de laatste zijn, +want een tweede maal zou ik u zelfs niet kunnen aanhooren." + +Ik ging heen. Van dien dag af was onze toestand zeer gespannen; +ik deelde ons gesprek aan mijn beide makkers mede. + +"Nu weten wij," zei Ned, "dat er van dien man niets te hopen is. De +Nautilus nadert Long-Island; wij zullen dus vluchten, hoe het weer +ook moge zijn." + +Maar de lucht werd hoe langer hoe dreigender; er waren voorteekenen +van een naderenden orkaan; het zwerk werd melkachtig wit; in plaats +van kleine wolkjes, rezen aan den gezichteinder dikke zwarte wolken, +en dreven snel voort. De zee begon hol te staan en groote golven te +vormen. De vogels verdwenen, met uitzondering van de stormvogels; de +barometer daalde sterk en duidde een sterke drukking van den dampkring +aan; het mengsel in het stormglas loste op door den invloed van de +electriciteit, waarmee de dampkring verzadigd was. De worsteling der +elementen was aanstaande. + +Op den 18den Mei barstte de storm los, juist toen de Nautilus op de +hoogte van Long-Island op eenige kilometers van New-York was. Ik kan +dien strijd der elementen beschrijven, want in plaats van naar de +diepte te gaan, wilde kapitein Nemo door een onverklaarbare gril, den +storm aan de oppervlakte trotseeren. De wind woei uit het zuid-westen; +eerst was het een flinke bries, die met een snelheid van 15 meter in +de seconde woei; deze vermeerderde tegen drie uren des namiddags tot +25 meter; het was de snelheid van den storm. + +Kapitein Nemo bleef onwrikbaar op het plat zitten. Hij had zich om +het midden van het lichaam vastgesjord, om door de groote golven, +die over hem heen sloegen, niet weggeslagen te worden. Ik was ook +op het plat komen zitten, en had mij eveneens vastgebonden, terwijl +ik gedeeltelijk den storm, gedeeltelijk dien onvergelijkelijken man +bewonderde, die het hoofd bood aan zulk een orkaan! + +De woeste zee werd door de regenvlagen gezweept; ik zag geen +van de kleine golven meer, die zich in de laagte tusschen twee +groote gewoonlijk vormen. Niets als lange donkerkleurige baren, +wier kruinen zich dreigend verhieven. Zij werden hoe langer hoe +hooger, en schenen als in woede elkander te vervolgen. Nu eens lag de +Nautilus op zijde, dan stond hij recht overeind, slingerde en stampte +verschrikkelijk. Tegen vijf uur viel de regen bij stroomen neer, +doch wind noch golven werden er door tot bedaren gebracht. De orkaan +woedde met een snelheid van 45 meter in de seconde, dat is ongeveer +160 kilometer in het uur. Als een orkaan zoo hevig is, dan werpt +hij huizen omver, licht daken op, verbreekt ijzeren hekken, en kan +zelfs 24-ponders van hunne plaats brengen. En toch rechtvaardigde de +Nautilus in dien storm het gezegde van een bekwaam scheepsbouwmeester, +die eens zei: "Er is geen goed gebouwd vaartuig, dat aan de woede der +zee geen weerstand kan bieden." Het was geen vaste rots, waarop die +golven zouden breken, maar wel een stalen spil, die zich kon bewegen +en aan een roer gehoorzaamde, en zonder tuig of masten, de woede der +elementen straffeloos kon trotseeren. + +Ik bekeek de vreeselijke zeeen zoo nauwkeurig als onze toestand dit +toeliet. Zij waren tot zelfs vijftien meter hoog, 150 tot 175 meter +lang, en rolden voort met een snelheid van vijftien meter in de +seconde. De watermassa en de kracht ervan nam toe met de diepte van +het water. Ik begreep toen welke rol de golven speelden, daar zij lucht +opnemen en die met geweld naar de diepte der zee dringen, waar ze met +de zuurstof dus het leven aanbrengen. De kracht van die golven heeft +men berekend; zij kan zich zelfs verheffen tot 27000 kilogrammen op den +vierkanten meter; wanneer zij ergens tegen aanklotsen. Het waren zulke +baren, die op de Hebriden een rotsblok van 48000 kilogrammen hebben +omvergeworpen, of die in den storm van 23 December 1864 een gedeelte +van de stad Yeddo omverwierpen, en met een snelheid van 200 kilometer +in het uur, dienzelfden dag nog de kust van Amerika bereikten. + +Gedurende den nacht nam de hevigheid van den storm nog toe. De +barometer daalde, evenals in 1860 op het eiland Bourbon, gedurende een +cykloon tot 710 m.M. In de schemering zag ik aan den gezichteinder +een groot schip, dat met den storm worstelde; het voer onder halven +stoom, om zich op de golven overeind te houden; waarschijnlijk was +het een van de stoombooten van de lijn van New-York naar Liverpool +of Havre. Het verdween weldra in de duisternis. + +Om tien uur 's avonds stond de hemel in vuur; vreeselijke +bliksemstralen doorkliefden de lucht; ik kon het schitterend licht +aan de oogen niet uitstaan, terwijl kapitein Nemo het zonder blikken +beschouwde, en als 't ware den stormwind in zich opnam. Een vreeselijk +gebulder vervulde de lucht; het was een geraas dat ontstond door het +gebrul der golven, door het geloei van den storm en het ratelen der +donderslagen. De wind barstte aan alle kanten tegelijk los, en de +cykloon, die in het oosten onstond, keerde daarheen door het noorden, +westen en zuiden terug, juist andersom als met zulke draaiende stormen +in het zuidelijk halfrond het geval is. + +O, wat rechtvaardigt die Golfstroom zijn naam: het vaderland der +stormen te zijn! Hier worden die vreeselijke cyklonen gevormd, +door het verschil in de temperatuur van de luchtlagen, die boven de +stroomen liggen. + +Op den regen volgde een stroom van vuur; de regendruppels veranderden +in vurige vonken; men zou gezegd hebben dat kapitein Nemo een +hem waardigen dood had willen sterven, en hij daarom gaarne door +den bliksem getroffen wilde worden. Bij het ontzettend stampen en +slingeren van den Nautilus, verhief deze zich een oogenblik met de +voorpunt in de lucht, en ik zag er evenals van een bliksemafleider +tal van vonken afspringen. + +Dood moede en bijna machteloos, kroop ik langzaam naar het luik; ik +opende het en ging naar den salon. Toen kreeg de storm zijn grootste +kracht; het was onmogelijk op de beenen te blijven staan. Kapitein Nemo +kwam tegen middernacht binnen; ik hoorde dat de vergaarbakken vol water +werden gepompt, en de Nautilus zonk langzaam onder het vlak der zee. + +Door de geopende ramen van den salon zag ik groote visschen als +spoken schuw voorbijsnellen; enkele werden onder mijn oogen door +den bliksem getroffen. De Nautilus daalde nog altijd; ik dacht dat +wij op vijftien meter diepte in kalm water zouden zijn, maar neen, +de bovenvlakte was in al te heftige beweging; wij moesten de kalmte +in een diepte van vijftig meter opzoeken. Maar welk een rust, welk +een kalmte heerschte ook daar! Wie zou gezegd hebben, dat op dat +oogenblik een orkaan woedde aan de oppervlakte van den Oceaan?! + + + +HOOFDSTUK XLIV + +47 deg. 24' N.B. en 17 deg. 28' O.L. + +Door dien storm waren wij oostwaarts geworpen, waardoor de hoop op een +ontvluchting, naar New-York of de St. Laurens, in rook verdween. De +arme Ned was wanhopig en zonderde zich evenals kapitein Nemo af. Koen +en ik verlieten elkander niet meer. + +Ik heb gezegd dat de Nautilus oostwaarts was gedreven; het zou +nauwkeuriger geweest zijn, als ik gezegd had noordoostwaarts. Gedurende +eenige dagen dwaalde ons vaartuig, dan op dan onder de golven, +terwijl er op zee een mist hing, die voor de scheepvaart zoo +gevaarlijk is. Deze mist ontstaat door het smelten van het ijs, +waardoor de dampkring zeer vochtig blijft. Hoeveel schepen zijn er +in deze streken niet vergaan, terwijl zij de onzekere lichten aan +de kust opzochten. Welke rampen werden niet door die dikke misten +veroorzaakt! Hoe menig schip stiet op een klip, omdat de bemanning door +het gebulder van den wind de branding niet hoorde! Hoeveel schepen +stieten niet tegen elkander, hoewel zij de lichten ontstoken hadden +en aanhoudend door schel fluiten of klokluiden waarschuwden! + +De bodem der zee geleek dan ook veel op een slagveld, waar al +de overwonnenen waren gezonken; sommige schepen reeds oud en met +zeeplanten begroeid, andere nog nieuw, zoodat de lichtstralen van onze +lantaarn op het ijzer- en koperwerk weerkaatsten. Hoeveel schepen +waren daar niet onder, die met man en muis met een scheepslading +landverhuizers waren vergaan, omdat zij op die gevaarlijke plaatsen +op riffen en banken hadden gestooten! Want sedert verscheiden jaren +waren er heel wat slachtoffers, gevoegd bij al hetgeen de zee reeds +had verzwolgen; de koninklijke Mail, de Inmann- en Montreallijnen +hadden daartoe tal van booten geleverd; de Solway, de Isis, de +Paramata, de Hungarian, de Canadian, de Anglo-Saxon, de Humboldt, de +United-States, die alle gestooten hadden, de Arctic, de Lyonnais, die +door aanzeiling vergaan, de President, de Pacific, de City-of-Glasgow +die door onbekende oorzaken verdwenen waren; dit waren alle sombere +wrakken, tusschen welke de Nautilus doorvoer, alsof zij tusschen een +rij dooden doorging. + +Den 10den Mei waren wij tegenover de zuidelijkste punt van +Newfoundland; de zich daar bevindende zandbank bestaat uit een +opeenstapeling van allerlei aanslibsel van de zee, uit een verzameling +van de organische bestanddeelen, welke of door den Golfstroom van +den evenaar, of door den koudwaterstroom, die langs de Amerikaansche +kust gaat, van de Noordpool worden aangevoerd. Daar stapelden zich ook +die groote zwerfblokken op, door de ijsschollen meegesleept. Daar is +het groote knekelhuis van visschen, weekdieren of zoeophyten, welke +er met millioenen omkomen. + +Bij die zandbank is de zee niet diep; eenige honderden vademen op zijn +hoogst. Maar zuidwaarts wordt de diepte plotseling zeer aanzienlijk, +namelijk 3000 meter. Daar verbreedt zich de Golfstroom; hij verliest +zijn snelheid en temperatuur, hij wordt een zee. + +Onder de massa visschen, die wij in dichte drommen voorbij de ramen +zagen zwemmen, trokken vooral de kabeljauwen onze aandacht, die zich +bij voorkeur op de zandbanken van Newfoundland ophouden. Men kan dezen +kabeljauw den bergvisch noemen, want Newfoundland is niets anders dan +een onderzeesche berg. Toen de Nautilus door de dichte scholen van +die dieren heenstoof, kon Koenraad de volgende opmerking niet voor +zich houden: "Wat! kabeljauwen! ik dacht dat ze zoo plat waren als +bot of tong?" + +"Wat zijt gij onnoozel," zei ik. "De kabeljauw is plat bij den +kruidenier, waar ze opengesneden, platgeslagen en gedroogd als +stokvisch voor de ramen ligt; maar in het water zijn zij rond en +juist geschikt om te zwemmen," + +"Ik wil het wel gelooven, mijnheer," antwoordde Koenraad, "maar wat +een zwerm, 't lijkt wel een mierennest!" + +"En er zouden er nog veel meer zijn," merkte ik op, "zonder hun +vijanden de zeeschorpioenen en de menschen. Weet gij wel hoeveel +eieren een enkel wijfje bij zich heeft?" + +"Ik zal eens goed raden," zei Koenraad, "500,000." + +"Elf millioen, mijn vriend!" + +"Elf millioen! dat geloof ik niet, of ik moet ze zelf tellen." + +"Tel ze maar, Koen, maar gij doet beter met mij maar te +gelooven. Bovendien vangen de Franschen, Engelschen, Hollanders, +Amerikanen, Denen, Nooren en anderen ze bij duizenden. Men eet ze in +verbazende massa, en zonder de wonderbaarlijke vruchtbaarheid van die +visschen, zou de zee weldra ontvolkt zijn. Zoo zijn er bijvoorbeeld in +Engeland alleen 5000 schepen met 75000 zeelieden voortdurend met deze +vischvangst bezig. Elk schip brengt er gemiddeld 4000 mede, en dat +maakt reeds 20 millioen. Op de kusten van Noorwegen is het hetzelfde." + +"Goed," antwoordde Koenraad, "ik geloof mijnheer, ik zal ze niet +natellen." + +"Wat?" + +"De elf millioen eieren; maar ik wilde toch een opmerking maken." + +"Welke?" + +"Dat als alle eieren uitkwamen, vier kabeljauwen genoeg waren +om Engeland, Amerika en Noorwegen van een voldoenden voorraad te +voorzien." + +Terwijl wij strijkelings over de bank van Newfoundland heen liepen, +zag ik duidelijk de lange zetlijnen, elk met tweehonderd haken, welke +elk schip met een paar dozijn tegelijk uithangt. Elke lijn zat aan de +oppervlakte der zee vast aan een groot stuk kurk. De Nautilus moest +behendig tusschen dit onderzeesche net doorvaren; doch hij bleef +niet lang in deze streken, want het schip zette den koers voort tot +op 42 deg. N.B. Het is op de hoogte van St. John, dat de onderzeesche +telegraafkabel aan land komt. + +In plaats van verder noordwaarts te varen, ging de Nautilus meer +naar het oosten, alsof hij de richting van den telegraafkabel +wilde volgen. Den 17den Mei zag ik op ongeveer 500 kilometer van +Newfoundland, en op een diepte van 2800 meter den kabel op den grond +liggen. Koenraad, dien ik niet gewaarschuwd had, zag het ding eerst +voor een reusachtige zeeslang aan, en wilde het op zijn gewone wijze +in een klasse indeelen. Doch ik hielp hem spoedig uit zijn dwaling +en om hem te troosten, vertelde ik hem verscheidene bijzonderheden +van het leggen van dien kabel. + +De eerste kabel werd in 1857 en 1858 vervaardigd en gelegd; doch +nadat men ongeveer 400 telegrammen had overgeseind, hield hij op te +werken. In 1883 vervaardigden de ingenieurs een nieuwen kabel van +3400 kilometer lengte en 4500 ton zwaarte, en scheepten dien op de +Great-Eastern in. Den 25sten Mei bevond de Nautilus zich op een diepte +van 3836 meter, juist op de plaats waar deze draad gebroken was, +waardoor de onderneming in duigen viel; het was op 638 kilometer +van de Iersche kust. Men bemerkte 's middags te twee uur, dat de +gemeenschap met Europa afgebroken was. De telegrafisten aan boord +besloten den kabel af te hakken, voordat men dien opvischte, en om +elf uur 's avonds hadden zij het beschadigde gedeelte weer binnen +boord geheschen. Men herstelde de breuk en de kabel werd opnieuw +in zee gelaten. Maar eenige dagen later brak hij weer en kon uit de +diepte van den Oceaan niet weer worden opgevischt. + +De Amerikanen verloren den moed niet. De moedige Cyrus Field, de +drijver der geheele onderneming, die er zijn geheele fortuin aan +waagde, opende een nieuwe inschrijving. Een nieuwe kabel werd met de +meeste voorzorgen vervaardigd. De geleidingsdraden waren van elkander +afgezonderd door gutta percha, en het geheel omwoeld met werk, dat +weer door een metalen buis werd beschermd. De Great-Eastern stak +13 Juli 1866 weer in zee. Het werk ging goed, evenwel gebeurde er +iets dat noodlottig had kunnen worden. Verscheidene malen hadden de +ingenieurs opgemerkt, dat er kort te voren spijkers in den kabel waren +geslagen, om dezen van binnen te vernielen of te bederven. Kapitein +Anderson hield een vergadering met zijn officieren en ingenieurs, +en daar werd besloten, dat als de schuldige aan boord werd gevat, +hij zonder vonnis in zee zou geworpen worden. Sedert dat oogenblik +werd de misdadige poging niet weer gewaagd. + +Den 23sten Juli was de Great-Eastern nog slechts op 800 kilometer +van Newfoundland, toen men uit Ierland de tijding overseinde van +den wapenstilstand tusschen Pruisen en Oostenrijk, na den slag van +Sadowa. Den 27sten zag men door den nevel heen de haven van Heart's +Content. De onderneming was gelukkig geslaagd, en het jonge Amerika +seinde naar het oude Europa het eerst deze wijze woorden, welke zoo +zelden begrepen worden: "Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede +op aarde, in de menschen een welbehagen" (Luk. II: 14). + +Ik verwachtte wel dat ik den telegraafkabel niet in zijn +oorspronkelijken toestand terug zou zien, zooals hij uit de fabriek +gekomen was. De lange slang was bedekt met schelpen, en geheel bekleed +met een korst van steenachtige kalk, haar beschermend tegen weekdieren, +die er soms gaatjes in konden boren. De kabel lag stil, zonder iets te +gevoelen van de beweging der zee, en onder een drukking, welke gunstig +werkt op het overbrengen der electrische vonken van Amerika naar Europa +in 32/100 van een seconde. De kabel kan oneindig lang duren, want men +heeft opgemerkt, dat het omkleedsel van gutta-percha beter wordt door +het zeewater. Bovendien ligt de kabel op dit zoo gelukkig gekozen +plateau nimmer op zulk een diepte dat hij kan breken. De Nautilus +volgde hem tot op de grootste diepte, 4431 meter, en daar zag ik hem +nog liggen, zonder dat hij gespannen scheen te zijn. Daarop naderden +wij de plaats, waar in 1863 het ongeluk met den tweeden kabel had +plaats gehad. + +De bodem der zee vormde daar een breede vallei van 120 kilometer, +waarin men den Montblanc had kunnen plaatsen, zonder dat dan de top +nog boven het vlak der zee had uitgestoken. In het oosten wordt deze +vallei afgesloten door een steilen muur van 2000 meter hoog. Wij +kwamen er den 28sten Mei, en de Nautilus bevond zich toen op niet +meer dan 150 kilometer afstand van Ierland. Zou kapitein Nemo nog +verder opwaarts varen, om in de nabijheid van Groot Britannie te +komen? Neen. Tot mijn verbazing wendde hij den steven zuidwaarts, +en voer weer naar de Europeesche zeeen. Een oogenblik zag ik kaap +Clear en den vuurtoren der Fastnetrots, die als baken dient voor de +duizenden schepen van Glasgow en Liverpool. + +Een belangrijke vraag deed zich toen voor mij voor: zou de +Nautilus zich in het Kanaal durven wagen? Ned Land, die weer voor +den dag was gekomen, sedert wij het land waren genaderd, deed mij +honderden vragen. Wat kon ik hem antwoorden? Kapitein Nemo bleef +onzichtbaar. Nadat hij den Amerikaan even de kusten van zijn vaderland +had laten zien, wilde hij mij misschien die van Frankrijk even toonen. + +Ondertusschen voer de Nautilus steeds zuidwaarts. Op 30 Mei hadden +wij Landsend en de Sorling-eilanden in het gezicht. Als Nemo het +Kanaal wilde binnengaan, moest hij oostwaarts varen; doch hij deed +het niet. Gedurende den 31sten Mei beschreef de Nautilus een menigte +kringen, welke mij zeer nieuwsgierig maakten. Hij scheen een plaats +op te zoeken, die hij slechts met moeite kon vinden. Om twaalf uur nam +de kapitein zelf zonshoogte, maar zei niets; hij scheen somberder dan +ooit. Wat kon hem zoo treurig stemmen? Was het de nabijheid van het +Europeesche strand? Herinnerde hij zich zijn vaderland? Wat gevoelde +hij dan? Berouw of smart? Lang hield mij deze gedachte bezig, en ik +had als 't ware een voorgevoel, dat het toeval mij binnenkort het +geheim van den kapitein zou doen ontdekken. + +Den volgenden dag, 31 Mei, deed de Nautilus nog hetzelfde. Het was +duidelijk dat hij een bepaald punt van den Oceaan opzocht. Kapitein +Nemo kwam zonshoogte nemen, evenals hij den vorigen dag gedaan had; de +zee was kalm, de hemel helder. Acht kilometer oostwaarts van ons zag +ik een groot stoomschip aan den gezichteinder; het toonde geen vlag, +zoodat ik niet kon zien tot welke natie het behoorde. Kapitein Nemo nam +eenige minuten voordat de zon door den meridiaan ging, zijn sextant +en keek met de grootste oplettendheid; de kalmte der zee maakte zijn +waarnemingen des te gemakkelijker. De Nautilus lag onbeweeglijk, en +slingerde of stootte niet. Ik stond op dat oogenblik op het plat. Toen +de waarneming was afgeloopen, zei de kapitein slechts: + +"Hier is het!"' + +Hij ging door het luik naar beneden. Had hij het stoomschip gezien, +dat langzamer liep en ons scheen te naderen? Ik zou het niet kunnen +zeggen. Ik kwam in den salon; de luiken gingen dicht, en ik hoorde het +water in de vergaarbakken stroomen. De Nautilus begon te zakken. Eenige +minuten later bleef hij op een diepte van 833 meter op den bodem +der zee rusten. Het licht aan de zoldering van den salon ging uit, +de ramen werden geopend, en door het glas zag ik het zeewater op een +halven kilometer in de rondte sterk door onze lantaarn verlicht. + +Aan bakboordzijde bespeurde ik mets als het oneindig stille water; +aan stuurboord echter zag ik iets zeer groots in de hoogte steken, dat +mijn aandacht trok. Men zou gezegd hebben, dat het bouwvallen waren, +begraven onder een massa witte schelpen, welke deze als een sneeuwkleed +overdekten. Toen ik die massa nauwkeuriger bekeek, meende ik de vormen +van een schip te herkennen, waarvan de masten gedeeltelijk gebroken +waren, en dat met den voorsteven het eerst moest gezonken zijn. Dit +ongeluk had zeker al zeer lang geleden plaats gehad. Dit wrak, als het +ware omkorst door de uit de zee afgescheiden kalk, moest daar al heel +wat jaren op den bodem van den Oceaan gerust hebben. Welk schip was +dit? Waarom bezocht de Nautilus dat graf? Was het dan geen schipbreuk +waardoor dit schip te gronde was gegaan? Ik wist niet wat ik er van +denken moest, toen ik vlak naast mij den kapitein met langzame stem +het volgende hoorde zeggen: + +"Vroeger heette dat schip de Marseillais; het had 74 stukken en liep +in 1762 van stapel. In 1788 streed het op 13 Augustus, onder kapitein +La Poype-Vertrieux, dapper tegen de Preston. Op 4 Juli 1774 woonde +het met het eskader van den admiraal d'Estaing de inneming bij van +Grenada; in 1781 nam het op 5 September deel aan het gevecht, door +graaf de Grasse in de Chesapeakbaai geleverd. In 1794 veranderde de +regeering der Fransche republiek den naam van het schip. Den 16den +April van hetzelfde jaar voegde het zich te Brest bij het eskader +van Villaret-Joyeuse, die in last had een konvooi met graan te +begeleiden, dat onder den admiraal van Stabel uit Amerika kwam. Op +11 en 12 Februari van het jaar II ontmoette dit eskader de Engelsche +schepen. Het is heden de 13de Prairial, 1 Juni 1868, mijnheer. Het is +vandaag juist 74 jaar geleden, dat op deze zelfde plaats, op 47 deg. 24' +N.B. en 17 deg. 28' O.L., dit schip na een heldhaftigen strijd zijn drie +masten verloor, dat het water in het ruim binnendrong, dat een derde +van de bemanning buiten gevecht gesteld was, doch dat het liever met +zijn 258 zeelieden wilde zinken dan zich overgeven! De vlag werd op +den achtersteven vastgespijkerd en het slagschip verdween onder de +golven met den kreet: 'Leve de republiek.'" + +"De Vengeur!" riep ik. + +"Juist mijnheer, de Vengeur! Een schoone naam!" mompelde kapitein Nemo, +terwijl hij de armen over elkander kruiste. + + +HOOFDSTUK XLV + +Een zoenoffer. + +Deze wijze van spreken, het onverwachte van dit tooneel, het kalm +verhaal van het schip, dat met zijn vaderlandslievende bemanning +gezonken was, de ontroering, waarmede de zonderlinge man de laatste +woorden had uitgesproken, de naam van den Vengeur, welks beteekenis +mij niet kon ontsnappen, alles vereenigde zich om mij te treffen. Ik +had de oogen van den kapitein niet afgewend. Hij had de handen +voor zich uitgestrekt en beschouwde met een vurig oog het beroemde +wrak. Misschien zou ik nimmer te weten komen wie hij was, waar hij +vandaan kwam en waar hij heenging; maar ik zag meer en meer den mensch +zich uit den geleerde ontwikkelen. Het was geen gewone menschenhaat, +die den kapitein en zijn makkers in den Nautilus hield opgesloten, +maar een monsterachtige of verheven haat, dien de tijd niet kon +verzwakken. Zocht deze haat zich te wreken? Dit zou de toekomst mij +weldra ophelderen. + +De Nautilus steeg ondertusschen weer langzaam naar de oppervlakte, +en ik zag de onduidelijke vormen van den Vengeur verdwijnen. Weldra +bemerkte ik door een geringe schommeling dat wij aan de oppervlakte +waren. Op dit oogenblik hoorde ik een doffen knal. Ik keek den kapitein +aan, deze bewoog zich niet. + +"Kapitein?" vroeg ik. + +Hij antwoordde niet. + +Ik verliet hem en ging naar het plat, waar Koen en de Amerikaan +reeds waren. + +"Waar komt die knal vandaan?" vroeg ik. + +Ik keek in de richting van het schip dat ik reeds had opgemerkt. Het +was nabij den Nautilus gekomen en ik kon zien dat het hard aanstoomde; +het was nog maar zes kilometer van ons af. + +"Een kanonschot," antwoordde Ned Land. + +"Als ik het tuig en de kleine masten bezie," zei de Amerikaan "dan zou +ik wedden dat het een oorlogschip is. Ik wou dat het naar ons toe kwam, +en dezen vervloekten Nautilus, als 't noodig was, in den grond boorde." + +"Vriend Ned," zei Koenraad, "wat kan het den Nautilus voor kwaad +doen? Zal dat schip ons onder water aanvallen? Zal het ons onder in +zee beschieten?" + +"Zeg eens, Ned," vroeg ik, "kun jij zien aan welke natie dit schip +behoort?" + +De Amerikaan trok de wenkbrauwen samen, kneep de oogleden op elkander +en de oogen half dicht, en keek eenige oogenblikken zoo scherp als +hij kon naar het schip. + +"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "ik kan het niet zien. Het heeft +geen vlag in top, maar ik kan u verzekeren, dat het een oorlogschip +is, want een lange wimpel waait van den grooten mast." + +Gedurende een kwartier bekeken wij het vaartuig, dat naar ons +toekwam. Ik kon evenwel niet gelooven, dat het op dien afstand den +Nautilus had herkend, noch veel minder dus dat het wist wat dit voor +een onderzeesch werktuig was. Weldra vertelde de Amerikaan mij, dat het +een groote gepantserde, met een spoor gewapende tweedekker was. Een +dikke rookwolk steeg uit de beide schoorsteenen op. De gereefde +zeilen zaten op de ra's vastgebonden; het vertoonde geen vlag. De +afstand verhinderde ons de kieur van den wimpel te onderscheiden, +die als een dun lintje in de lucht wapperde. Het naderde met groote +snelheid. Als kapitein Nemo het schip liet naderen, bood zich een +kans tot redding aan. + +"Mijnheer," zei Ned Land, "als dit schip ons op een kilometer afstands +voorbijkomt, spring ik in zee, en noodig u uit hetzelfde te doen." + +Ik antwoordde niets op het voorstel van den Amerikaan, en ik ging +voort met het schip te bekijken, dat zichtbaar grooter werd. Of het +een Engelschman, Franschman, Amerikaan of Rus was, het is zeker, +dat het ons goed zou opnemen, als wij het konden bereiken. + +"Mijnheer zal zich wel willen herinneren," zei Koenraad toen, "dat +wij nog al iets van zwemmen kennen. Hij kan zich op mij verlaten om +hem naar dit schip te sturen, als hij het goedvindt om vriend Ned +te volgen." + +Ik wilde antwoorden, toen een lichte witte rookwolk uit een van de +zijden van het schip te voorschijn kwam, doch eenige seconden later +spoot het water door toedoen van een zwaar vallend voorwerp over de +achterplecht van den Nautilus en nog iets later trof een knal mijn oor. + +"Wat? schieten zij op ons!" riep ik. + +"Brave lui!" mompelde de Amerikaan. + +"Zij zien ons dus niet voor schipbreukelingen aan op een vlot!" + +"Als mijnheer het niet kwalijk neemt...." + +"Mooi," riep Ned, terwijl hij het water van zich afschudde, waarmee +een nieuwe kogel hem bespat had. + +"Als mijnheer het niet kwalijk neemt, hebben zij den eenhoorn herkend, +en zij schieten op hem!" + +"Maar zij kunnen toch zien, dat zij met menschen te doen hebben," +antwoordde ik. + +"Het is misschien juist daarom!" hernam Ned Land, terwijl hij mij +aankeek. + +Het werd in mijn geest plotseling helder; zonder twijfel wist men nu +waaraan men zich met het bestaan van het zoogenaamde monster houden +moest. Zonder twijfel had kapitein Farragut van de Abraham Lincoln, +toen hij er zoo dicht bij was en de Amerikaan er met den harpoen +naar wierp, gezien dat de eenhoorn een onderzeesch schip was, dat +veel gevaarlijker kon zijn dan een bovennatuurlijk zeemonster. Ja, +zoo moest het zijn en overal vervolgde men nu zonder twijfel dit +verschrikkelijk vernielingswerktuig. + +Het was inderdaad verschrikkelijk als kapitein Nemo, zooals men +wel veronderstellen kon, den Nautilus gebruikte als een werktuig +tot wraakoefening. Had hij ook in dien nacht, toen hij ons in den +Indischen Oceaan in onze hut opsloot, geen schip aangevallen? Was die +op het koralen kerkhof begraven man geen slachtoffer geweest van een +schok door den Nautilus teweeggebracht? Ja, ik herhaal het; zoo moest +het zijn. Een deel van het geheimzinnig leven van kapitein Nemo werd +daardoor ontsluierd. En indien men al niet kon ontdekken wie hij was, +dan vervolgden de tegen hem verbonden natien niet meer een denkbeeldig +wezen, maar een man, die hun een onverzoenlijken haat had gezworen. + +Het geheele vreeselijk verleden kwam mij weer voor den geest. In +plaats van vrienden op het naderend schip te ontmoeten, konden wij +er alleen vijanden zonder genade op aantreffen. + +Ondertusschen regende het kogels rondom ons. Eenige troffen slechts +even de oppervlakte der zee, en sprongen dan op opzettenden afstand +weg. Maar geen enkele trof den Nautilus. Het gepantserde vaartuig +was nog maar drie kilometer van ons af. Niettegenstaande het hevig +kanonvuur verscheen de kapitein niet op het plat, en als toch een van +die kegelvormige kogels den Nautilus vlak op een der platen getroffen +had, zou dit noodlottig hebben kunnen worden. + +Toen zei de Amerikaan: + +"Mijnheer, wij moeten alles beproeven om uit dien ellendigen toestand +te geraken. Laten wij seinen geven! Duizend duivels, men zal misschien +dan toch begrijpen dat wij eerlijke lieden zijn!" + +Ned Land nam zijn zakdoek om er mee in de lucht te zwaaien; doch +nauwelijks had hij dien ontplooid, of een ijzeren hand wierp hem, +niettenstaande Neds verbazende sterkte, tegen den grond. + +"Ellendeling!" riep de kapitein, "wil je dan dat ik je op de spoor +van den Nautilus vastspijker, voordat ik dat schip aangrijp?" + +Kapitein Nemo was vreeselijk om aan te hooren, doch nog +verschrikkelijker om aan te zien. Zijn gelaat was doodsbleek van woede; +zijn oogen waren verschrikkelijk samengetrokken; hij sprak niet meer, +hij brulde; hij stond daar voorover gebukt en drukte den Amerikaan +bijna in elkander. Eindelijk liet hij hem los, en zich naar het +oorlogschip wendend, waarvan de kogels om hem heen regenden, riep +hij met krachtige stem: + +"O, je weet wie ik ben, vervloekt schip, ik heb je vlag niet te zien +en te herkennen! Zie, ik zal je de mijne toonen!" En kapitein Nemo +ontrolde voor op het plat een zwarte vlag, gelijk aan die, welke hij +aan de Zuidpool geplant had. + +Op dit oogenblik raakte een kogel het bekleedsel van den Nautilus, +echter zonder het te beschadigen, en sprong dicht bij den kapitein +terug in zee. Deze trok de schouders op en zei toen kortaf tegen mij: + +"Ga naar beneden met uw makkers!" + +"Mijnheer!" riep ik, "wilt gij dit schip aanvallen?" + +"Ik ga het in den grond boren, mijnheer." + +"Dat zult gij niet." + +"Ik zal het wel doen," antwoordde de kapitein koeltjes. "Krijg het +niet in uw hoofd, om mij te beoordeelen, mijnheer. Het noodlot toont +u iets, wat gij niet moest zien. De aanval is begonnen, de verdediging +zal verschrikkelijk zijn. Ga naar binnen." + +"Welk schip is het?" + +"Weet gij dat niet? des te beter, dan zal ten minste de herkomst er +van een geheim voor u blijven. Ga naar beneden!" + +Wij konden niets anders doen dan gehoorzamen. Een vijftiental matrozen +van den Nautilus omringden den kapitein en beschouwden het naderend +vaartuig met een onverzoenlijk gevoel van haat. Men begreep, dat +dezelfde dorst naar wraak hen allen bezielde; ik ging naar beneden! op +het oogenblik dat een nieuwe kogel weer op den Nautilus afsprong, +en hoorde den kapitein roepen: + +"Schiet, dwaas vaartuig! Verspil nutteloos je kogels! Je zult aan +de spoor van den Nautilus niet ontsnappen. Maar hier moet je niet te +gronde gaan! Ik wil niet dat je wrak op dezelfde plaats ligt als dat +van den roemrijken Vengeur!"' + +Ik ging weer naar mijn kamer; de kapitein en de stuurman waren op het +plat gebleven. De schroef werd in beweging gebracht en de Nautilus +verwijderde zich met groote snelheid, om buiten het bereik der kogels +te komen. Doch de vervolging duurde voort, en kapitein Nemo vergenoegde +zich toen met den afstand in het oog te houden. + +Tegen vier uur des namiddags kon ik het ongeduld en de onrust, die +mij kwelden, niet meer bedwingen, en ik ging naar de middeltrap. Het +luik stond open, ik waagde mij op het plat. De kapitein liep er in +ontroering heen en weer. Hij keek naar het schip, dat op vijf of +zes kilometer onder den wind van ons afbleef. Hij draaide er als een +wild dier omheen, en het oostwaarts achter zich aanlokkend, liet hij +zich vervolgen. Evenwel viel hij niet aan; misschien aarzelde hij +nog. Ik wilde een laatste poging aanwenden; maar nauwelijks had ik +den mond opengedaan, of hij legde mij het zwijgen op, door te zeggen: +"Ik ben de rechtvaardigheid, ik ben het recht! Ik ben de verdrukte, +daar is de onderdrukker! Daardoor is al wat ik heb liefgehad, bemind +en geeerd, vernietigd; vaderland, vrouw, kinderen, vader en moeder! Al +wat ik haat is daar voor mij. Zwijg dus!" + +Ik wierp een laatsten blik op het schip, dat de snelheid +vermeerderde. Daarna ging ik weer naar Koenraad en Ned Land. + +"Wij zullen vluchten!" zei ik. + +"Goed," antwoordde Ned! "maar wat is het voor een schip?" + +"Ik weet het niet; maar waar het ook vandaan zij, voor middernacht +is het in den grond geboord. In allen gevalle is het beter met dit +schip te zinken, dan deelgenooten te zijn van een wraak, waarvan wij +de billijkheid niet kunnen beoordeelen!" + +"Zoo denk ik er ook over," antwoordde Ned Land bedaard. "Wij moeten +den nacht afwachten." + +De nacht kwam. Er heerschte doodelijke stilte aan boord. Het kompas +deed ons zien, dat de Nautilus niet van richting veranderd was. Ik +hoorde het geraas van de schroef, die zich met groote regelmatigheid +bewoog. Het vaartuig bleef op de oppervlakte, en een lichte deining +deed het heen en weder schommelen. Mijn makkers en ik hadden besloten +om te vluchten, op het oogenblik dat het schip dicht genoeg bij +was, hetzij om ons te hooren, hetzij om ons te zien, want de maan, +die over drie dagen vol moest zijn, stond helder aan den hemel. Als +wij maar eerst aan boord van het schip waren, zouden wij, als wij +den slag, waar het mede bedreigd werd, niet konden afwenden, alles +doen wat in ons vermogen stond en de omstandigheden ons zouden +veroorloven. Verscheidene malen meende ik dat de Nautilus zich +gereed maakte tot den aanval, maar hij vergenoegde zich met zijn +vijand te laten naderen, en dan zette hij na weinige oogenblikken +zijn vlucht voort. + +Een gedeelte van den nacht ging voorbij, zonder dat er iets +voorviel. Wij loerden op een gelegenheid om ons plan te volbrengen. Wij +spraken weinig, want wij waren te ontroerd. Ned Land had wel in zee +willen springen. Ik dwong hem te wachten. Volgens mijn gevoelen zou +de Nautilus den tweedekker op de oppervlakte aanvallen, en dan ware +het niet alleen mogelijk, maar zelf gemakkelijk om te vluchten. Om +drie uur 's morgens ging ik vol ongerustheid naar het plat; kapitein +Nemo had het niet verlaten; hij stond overeind, voorop, bij zijn vlag, +welke een zacht koeltje boven zijn hoofd deed wapperen. Hij verloor +het schip niet uit het oog. Zijn buitengewoon scherpe blik scheen +het aan te trekken, te begoochelen, en zekerder met zich mee te +sleepen, dan dat hij het op sleeptouw had. De maan was toen op haar +grootste hoogte. Jupiter kwam in het oosten op. Te midden van die +stille natuur wedijverden lucht en zee in kalmte, en de nachtvorstin +liet haar stralen schitteren in den schoonsten spiegel, waarin hare +stralen ooit weerkaatst hadden. En als ik dacht aan deze kalmte der +elementen, en deze vergeleek met al den hartstocht en gramschap, +die in den onbegrijpelijken Nautilus waren opgesloten, dan voelde ik +een rilling door mijn leden gaan. + +Het schip bleef op twee kilometer afstands. Het was naderbij gekomen, +altijd vooruitstoomende in de richting van dien lichtglans, die de +tegenwoordigheid van den Nautilus aanduidde. Ik zag het groene en +roode seinlicht der stoomboot, en de helderwitte lantaarn, die aan +den fokkemast hing. Het tuig werd door den maneschijn slechts flauw +in zee teruggekaatst, en ik kon zien, dat het de vuren vreeselijk +opstookte. Een menigte vonken, stukjes brandende kool, vlogen uit de +schoorsteenen als sterren door de lucht. + +Ik bleef tot zes uur 's morgens op het plat, zonder dat de kapitein +mij scheen gezien te hebben. Het schip hield op anderhalven kilometer +achter ons, en met het krieken van den dag opende het opnieuw zijn +kanonvuur. Het oogenblik kon niet ver meer af zijn, dat de Nautilus +zijn vijand zou aanvallen en mijn makkers en ik den man, dien ik +niet durfde beoordeelen, voor altijd zouden verlaten. Ik wilde +naar beneden gaan, om hen te waarschuwen, toen de stuurman op het +plat kwam; verscheiden matrozen kwamen mee. Kapitein Nemo zag hen +niet, of wilde ze niet zien. Er werden eenige toebereidselen voor +het gevecht gemaakt; deze waren zeer eenvoudig. De leuning om het +plat werd neergeslagen, eveneens werden de lantaarn en het uitstek +van den stuurstoel naar binnengeschoven, zoodat zij niet boven het +buitenkleedsel van den Nautilus uitstaken: op de oppervlakte van den +langen ijzeren cylinder stak niets meer uit, wat in de beweging kon +hinderen. Ik ging weer naar den salon. De Nautilus dreef altijd boven; +het zeewater werd door de morgenschemering reeds eenigszins verlicht; +bij de deining der golven werden de ramen van den salon van tijd tot +tijd rood gekleurd door de stralen der opkomende zon. De vreeselijke +dag van 2 Juni brak aan. Om vijf uur wees de log, dat de Nautilus zijn +snelheid verminderde, ik begreep dat hij het stoomschip liet naderen; +daarenboven konden wij de kanonschoten duidelijker hooren. De kogels +vielen in het water en drongen daar met zonderling gesis in door. + +"Vrienden," zei ik, "het oogenblik is gekomen, een handdruk, en God +helpe ons!" + +Ned Land was vastberaden, Koenraad kalm, ik zenuwachtig, ik kon mij +ternauwernood inhouden. + +Wij gingen in de bibliotheek. Op het oogenblik dat ik de deur opende, +die naar de middeltrap geleidde, hoorde ik het luik plotseling +toeslaan. De Amerikaan vloog de trap op, doch ik hield hem tegen. Een +welbekend gesis deed ons hooren, dat het water in de vergaarbakken werd +gepompt. Inderdaad, weinige oogenblikken daarna was de Nautilus eenige +nieters onder het vlak der zee gezonken. Ik begreep die beweging. Het +was te laat om te handelen. De Nautilus dacht er niet aan om den +tweedekker in zijn ondoordringbaar pantser te treffen, maar wel onder +de waterlijn, waar de metalen huid het houtwerk niet meer beschermde. + +Wij waren opnieuw opgesloten en gedwongen getuigen van het treurspel +dat zou aanvangen. Bovendien hadden wij nauwelijks tijd om na te +denken. In mijn kamer gevlucht, keken wij elkander aan zonder een +woord te spreken. Mijn geest was geheel verstomd; ik kon niet meer +denken; ik was in den vreeselijken toestand, die een ontzettende +uitbarsting vooraf gaat! Ik hoorde, ik luisterde; ik was geheel en al +gehoor! Evenwel nam de snelheid van den Nautilus sterk toe; hij nam +op die wijze zijn aanloop; het geheele vaartuig trilde. Plotseling gaf +ik een schreeuw! Een betrekkelijk geringe schok had plaats. Ik voelde +de doordringende kracht van de spoor; ik hoorde gekraak en geknars; +maar de Nautilus, door groote kracht voortgestuwd, ging door het +schip heen als een mes door een stuk deeg! Ik kon het niet langer +uitstaan. Ontsteld en geheel ontdaan, vloog ik mijn kamer uit en den +salon binnen. Daar was kapitein Nemo; zwijgend, somber, onverzoenlijk +zag hij door het raam aan bakboordzijde. Een groote massa zonk in +het water en om niets van den doodstrijd te verliezen, daalde de +Nautilus met het schip naar de diepte. Op tien meter afstands zag ik +de doorboorde kiel, waar het water met donderend geweld binnendrong; +daarna de beide rijen geschutpoorten en de verschansingen. Het dek +was vol zwarte gedaanten, die in doodsangst heen en weer liepen. Het +water rees; de ongelukkigen vlogen in het want, grepen zich aan de +masten vast, wrongen nog onder water de handen. Het was een menschelijk +mierennest, dat plotseling door de zee werd verzwolgen! + +Verstijfd van schrik, stom van angst, rezen mij de haren te berge; +ik had de oogen wijd opengespalkt, haalde ter nauwernood adem, ik kon +geen geluid geven en keek toe! Een onweerstaanbare aantrekkingskracht +dwong mij voor het raam te blijven staan! + +Het kolossale schip zonk langzaam. De Nautilus volgde het en bespiedde +al zijn bewegingen; plotseling had er een ontploffing plaats. De +samengeperste lucht deed het dek openbarsten, alsof de kruitkamer +vuur had gevat. Het water werd zoo teruggeslagen, dat de Nautilus er +door op zijde werd geduwd. Toen zonk het ongelukkige schip sneller; +de masten daalden vol slachtoffers onder water, daarna de ra's, +die bogen onder de menigte schepelingen, en eindelijk de top van den +grooten mast. Toen verdween de sombere massa, en daarmee al de lijken, +die in een ontzettend zog werden meegesleept. + +Ik keerde mij naar den kapitein. De vreeselijke rechter, +wezenlijke aartsengel van den haat, staarde nog altijd naar zijn +slachtoffers. Toen alles gedaan was, ging kapitein Nemo naar zijn +kamer en trad die binnen. Ik volgde hem met de oogen. + +Op den wand, recht voor mij uit, zag ik onder de portretten zijner +helden, de afbeeldsels van een nog jonge vrouw en twee kleine +kinderen. Kapitein Nemo zag ze eenige oogenblikken aan, stak toen +de armen er naar uit, en barstte in snikken uit, terwijl hij op zijn +knieen viel. + + +HOOFDSTUK XLVI + +De laatste woorden van Kapitein Nemo. + +De ramen waren dichtgeschoven, maar het licht scheen niet weer in +den salon. In het binnenste van den Nautilus heerschte stilte en +duisternis. Wij verlieten deze vreeselijke plek op honderd meter +onder water met een verbazende snelheid. Waar gingen wij heen? Naar +het noorden of naar het zuiden? Waarheen vluchtte die man, na zulk +een vreeselijke wraak te hebben genomen? + +Ik was naar mijn kamer gegaan, waar ik Ned Land en Koenraad +stilzwijgend bij elkander zag zitten. Ik gevoelde nu een +onoverkomelijken afkeer van kapitein Nemo. Wat hij ook van de menschen +te lijden had gehad, toch had hij geen recht om zoo te vergelden. Ik +had mij, zoo geen medeplichtige, ten minste getuige van zijn wraak +gemaakt! Dit was reeds te veel. + +Om elf uur verscheen weer het electrisch licht. Ik ging in den salon; +deze was verlaten. Ik raadpleegde verschillende instrumenten. De +Nautilus voer naar het noorden met een snelheid van vijfentwintig +kilometer in het uur, dan eens op, dan tien meter onder de zee. Op +de kaart ziende, bemerkte ik dat wij door het Kanaal met een +onvergelijkelijke snelheid naar de Noordzee liepen. Wij voeren zoo +snel, dat ik nauwelijks de menigte visschen kon onderscheiden, tusschen +welke wij doorvlogen, 's Avonds hadden wij 300 kilometer afgelegd; +het werd duister en de zee was somber, totdat de maan opkwam. Ik ging +naar mijn kamer, doch kon niet slapen, want ik werd door benauwde +droomen gekweld; telkens kwam mij dat vreeselijk vernielingstooneel +voor den geest. + +Wie zou kunnen zeggen, waar ons de Nautilus in dien Oceaan sedert dat +oogenblik heensleepte? Altijd met een onberekenbare snelheid! Altijd +te midden van een dikken noordschen mist! Waren wij bij Spitsbergen of +bij Nova Zembla? Voeren wij door onbekende zeeen, door de Witte Zee, +die van Kara of de golf van Obi, langs de bijna niet bekende kust +van noordelijk Azie? Ik kan het niet zeggen; ik kon den tijd die er +verliep, niet berekenen; de klokken aan boord stonden stil. Het scheen, +dat evenals in de poolstreken, nacht en dag elkander niet meer geregeld +opvolgden. Ik voelde mij in een vreemde wereld rondvoeren; ieder +oogenblik verwachtte ik een menschelijk wezen te zien verschijnen, +dat grooter dan eenig sterveling, zich voor den waterval zou stellen, +die den toegang tot de noordpool verhindert. + +Ik reken (maar misschien bedrieg ik mij) dat deze zwerftocht van +den Nautilus vijftien of twintig dagen aanhield, en ik weet niet +hoe lang hij nog zou geduurd hebben, zonder het ongeluk, dat er +een einde aan maakte. Er was van kapitein Nemo geen sprake meer; +evenmin van zijn stuurman. Wij zagen niemand van de bemanning; de +Nautilus voer bijna aanhoudend onder water; als wij boven kwamen om +de lucht te ververschen, opende en sloot het luik zich als 't ware +van zelf. Op de kaart werd geen enkele aanteekening meer gemaakt; +ik wist niet waar wij waren. + +Ik moet ook zeggen, dat de Amerikaan, die zijn krachten en geduld +scheen verloren te hebben, niet meer te voorschijn kwam. Koenraad kon +geen enkel woord uit hem krijgen, en vreesde dat hij in een aanval +van woede, of onder den indruk van een vreeselijk heimwee, de hand +aan zich zelven zou slaan. Hij bewaakte hem dus voortdurend met de +grootste bezorgdheid. + +Men begrijpt, dat onder die omstandigheden onze toestand niet meer +houdbaar was. + +Eens op een morgen (ik weet niet welke dag het was) zat ik nog +zeer vroeg in droeve gepeinzen verzonken; toen ik opkeek, stond Ned +Land voor mij, en ik hoorde hem met zachte stem zeggen: "Wij zullen +vluchten." + +Ik stond op. "Wanneer vluchten wij?" vroeg ik. + +"Van nacht. Men schijnt aan boord niet meer te waken; men zou zeggen +dat ze allen verslagen zijn. Zult gij u gereed houden, mijnheer?" + +"Ja, maar waar zijn wij?" + +"In het gezicht van land, dat ik van morgen door den nevel heen op +twintig kilometer in het oosten gezien heb." + +"Welk land is het?" + +"Ik weet het niet, maar wat het ook zijn moge, wij zullen er heen +vluchten." + +"Ja, Ned. Ja, wij zullen van nacht aan den haal gaan, al moest de +zee ons ook verzwelgen." + +"De zee staat hol, het waait hard, maar ik ben niet bang om twintig +kilometer in de kleine sloep van den Nautilus af te leggen; zonder +dat de bemanning het gemerkt heeft, heb ik er eenige levensmiddelen +en een paar flesschen water in verborgen." + +"Ik zal u volgen." + +"Bovendien," voegde de Amerikaan er bij, "als ik overvallen word, +verdedig ik mij en steek mij dood." + +"Wij zullen te zamen sterven, Ned." + +Ik was tot alles besloten. De Amerikaan verliet mij, ik ging naar +het plat, waarop ik door den zwaren golfslag ter nauwernood kon +blijven staan. De zee stond dreigend, maar omdat daar achter dien +nevel land lag, moesten wij vluchten. Wij moesten geen dag, geen uur +zelfs verliezen. + +Ik kwam weer in den salon, waar ik tegelijk vreesde en toch verlangde +om den kapitein te ontmoeten; ik wilde hem nog wel eens zien, en dan +weer wilde ik dit niet. Wat zou ik hem gezegd hebben? Kon ik het +onwillekeurig afgrijzen verbergen, dat hij mij inboezemde? Neen, +het was beter, dat ik hem niet meer zag; het was beter hem te +vergeten! En toch.... + +Wat duurde die laatste dag, dat ik aan boord van den Nautilus zou +blijven, lang. Ik bleef alleen. Ned Land en Koenraad ontweken mij, +uit vrees van zich te verraden. + +Ik at om zes uur, doch had geen honger; ik deed moeite om wat te eten, +hoewel het met tegenzin geschiedde, daar ik mij wilde versterken. Om +half zeven kwam Ned Land in mijn kamer, en zei: + +"Wij zullen elkander voor ons vertrek niet terug zien. Om tien uur is +de maan nog niet op, daarom zullen wij dan van de duisternis gebruik +maken; kom dan in de sloep; Koen en ik wachten u daar." + +Daarom ging de Amerikaan de deur uit, zonder mij tijd te gunnen om +te antwoorden. Ik wilde eens zien in welke richting de Nautilus voer +en ging naar den salon; wij liepen met verbazende snelheid naar het +noord-noordoosten, op een diepte van vijftig meter. + +Ik wierp een laatsten blik op al die natuurwonderen, op al die +kunstschatten, welke in dit museum op elkander waren gestapeld, +op de verzameling, zonder weerga, bestemd om eens in de diepte der +zee te verzinken met hem, die haar gevormd had. Ik wilde een laatsten +indruk van dat alles in mijn geest krijgen; zoo bleef ik een uur in den +salon ronddwalen, terwijl ik, onder de stroomen van electrisch licht +uit het plafond, de onder de glazen schitterende rijkdommen bekeek; +toen ging ik weer naar mijn kamer. Daar deed ik dikker kleederen aan, +ik verzamelde mijn aanteekeningen, en verborg die zorgvuldig. Mijn +hart klopte hoorbaar. Zeker zouden mijn verwarring en onrust mij +bij kapitein Nemo verraden hebben. Wat deed hij op dat oogenblik. Ik +luisterde aan de deur zijner kamer. Ik hoorde iemand loopen; kapitein +Nemo was daar; hij was niet naar bed gegaan. Bij elk geritsel scheen +het mij toe dat hij verschijnen en mij vragen zou, waarom ik wilde +vluchten. Ik was voortdurend in onrust; mijn verbeelding vermeerderde +den angst; dit werd zoo sterk, dat ik mij zei ven afvroeg of het niet +beter was bij den kapitein in zijn kamer te gaan, hem eens ferm onder +de oogen te zien en hem met blik en gebaar te tarten! + +Het was een dwaze inval, ik hield mij gelukkig in, en ging op mijn +bed liggen om die onrust een weinig te doen bedaren! Langzamerhand +werd ik wat kalmer, maar mijn al te opgewonden geest deed mij als +'t ware mijn geheele verblijf aan boord van den Nautilus vluchtig +overzien. Alle gelukkige of ongelukkige gebeurtenissen, die mij +sedert mijn verdwijning van de Abraham Lincoln waren overkomen, de +onderzeesche jacht, de Torresstraat, de woeste Papoea's, de stranding, +het koralen kerkhof, de Arabische tunnel, het eiland Santorino, +de duiker van Creta, de baai van Vigo, Atlantis, de ijsbank, de +Zuidpool, de insluiting in het ijs, het gevecht met de inktvisschen, +de storm in den Golfstroom, de Vengeur en het verschrikkelijk +tooneel van het schip, dat met zijn geheele bemanning in den grond +werd geboord!.... Al die gebeurtenissen kwamen mij achtereenvolgens +voor oogen, evenals een beschilderd doek, dat achter op het tooneel +voorbijschuift. Kapitein Nemo werd in mijn verbeelding ontzaglijk +groot te midden van al die vreemde voorvallen. Zijn vormen werden +breed, hij nam een bovenmenschelijke gedaante aan. Hij was niet meer +mijns gelijke, het was de waterbewoner, de beheerscher der zeeen. + +Het sloeg toen half tien; ik zat met het hoofd tusschen de handen, uit +vrees dat het anders uit elkander zou barsten, en sloot de oogen. Ik +wilde niet meer denken. Nog een half uur wachten. Een half uur van +angst, dat mij krankzinnig kon doen worden! + +Op dat oogenblik hoorde ik de akkoorden van een orgel, een treurige +harmonie, als de droeve klacht eener ziel, die haar aardsche kluisters +wil verbreken. Ik luisterde zoo scherp mogelijk toe, haalde nauwelijks +adem, en was evenals kapitein Nemo weldra in een muzikale verrukking, +die ons de wereld met al wat haar aankleeft doet vergeten. Daarna +ontstelde ik door een plotseling invallende gedachte; kapitein Nemo +had zijn kamer verlaten, hij was in den salon, waar ik doorheen moest +om te vluchten. Daar zou ik hem dus een laatste maal ontmoeten. Hij +zou mij zien en misschien toespreken! Een beweging van hem kon mij +vernietigen, een enkel woord mij aan boord kluisteren! + +Ondertusschen zou het tien uur slaan, het oogenblik was gekomen waarop +ik mijn kamer verlaten, en mij bij mijn makkers moest voegen. Ik +mocht niet meer aarzelen, al stond de kapitein ook voor mij. Ik +opende voorzichtig de deur, en toch dacht ik, toen zij opendraaide, +dat de scharnieren een vreeselijk geweld maakten. Misschien bestond +dat geraas slechts in verbeelding! + +Ik sloop door de donkere gangen van den Nautilus en bleef bij eiken +stap staan, om het kloppen van mijn hart te onderdrukken. Ik kwam bij +de deur van den salon en opende die zachtjes; in den salon heerschte +een volslagen duisternis; slechts zeer zwak klonken de tonen van het +orgel; kapitein Nemo zat daar; hij zag mij niet; ik geloof dat hij +mij niet gezien zou hebben, als alles helder verlicht ware geweest, +zoo geheel was hij in verrukking geraakt! Ik sloop voorzichtig over +het tapijt, en paste wel op nergens tegen te stooten, daar het minste +geraas mijn tegenwoordigheid had kunnen verraden. Ik had vijf minuten +noodig om de deur te bereiken, waardoor ik in de bibliotheek kon +komen. Ik zou deze juist openen, toen een zucht van kapitein Nemo mij +als op de plaats vastnagelde. Zelfs kon ik hem even zien, daar eenige +lichstralen uit de bibliotheek onder de deur doordrongen. Hij kwam +met over elkander geslagen armen naar mij toe, en gleed, meer dan hij +liep, zwijgend evenals een spook voorwaarts. Hij snikte nu en dan, +en ik hoorde hem deze woorden mompelen (de laatste welke ik van hem +vernam); "Almachtige God! Genoeg! Genoeg!" + +Was dit een bekentenis van het berouwvol geweten van dien man?.... + +Ontsteld vloog ik de bibliotheek binnen; ik beklom de middeltrap +en kwam door de bovengang bij de sloep; ik kroop er binnen door de +opening, waardoor mijn twee makkers reeds heen gekomen waren. + +"Vluchten! vluchten!" riep ik. + +"Aanstonds!" antwoordde de Amerikaan. + +De opening in het pantser van den Nautilus werd eerst gesloten; daarna +de opening in de sloep, en toen begon Ned Land de schroeven los te +draaien, welke ons nog aan het onderzeesche vaartuig vasthechtten. + +Plotseling hoorde wij daarbinnen een rumoer. Luide stemmen gaven +elkander antwoord. Wat was er gebeurd? Had men onze vlucht bemerkt? Ik +voelde dat Ned Land mij een dolk in de hand stopte. + +"Ja!" mompelde ik, "wij zullen weten te sterven." + +De Amerikaan hield met zijn werk op, maar een twintigmalen herhaald, +een verschrikkelijk woord deed mij de oorzaak van het rumoer kennen, +dat aan boord van den Nautilus heerschte. Het was niet op ons, dat +haar bemanning het gemunt had! + +"De Maalstroom! de Maalstroom!" werd er geroepen. + +De Maalstroom! Verschrikkelijker naam in vreeselijker toestand kon +ons zeker niet in de ooren klinken. Waren wij dan op die gevaarlijke +plek aan de kust van Noorwegen? Werd de Nautilus naar dien afgrond +gesleept op het oogenblik dat wij de sloep zouden losmaken? + +Men weet, dat op het oogenblik van den vloed, het water dat tusschen de +eilanden Ferroe en de Loffoden opeengedrongen is, met onweerstaanbaar +geweld voortstroomt; het vormt een draaikolk, waar nimmer een schip +uit is kunnen komen. Van alle kanten stroomen monsterachtige groote +golven aan; zij vormen den afgrond, die den juisten naam draagt van +"navel van den Oceaan," en wiens aantrekkingskracht zich nog op een +afstand van vijftien kilometer laat gevoelen. Daar worden schepen, +ja zelfs walvisschen en ijsberen uit de poolzeeen in meegesleept. + +Hierheen was nu de Nautilus (misschien wel met opzet) door den +kapitein heengevoerd en beschreef een spiraal waarvan de kringen +al kleiner en kleiner werden; de sloep, die nog vast zat, werd met +duizelingwekkende snelheid meegevoerd. Ik voelde het, ik ondervond +de onaangename gewaarwording, die het gevolg is van een langdurig +draaiende beweging. Wij waren vreeselijk ontsteld, en onze angst +zoo hoog mogelijk geklommen. Het bloed stolde ons in de aderen, +onze zenuwen waren gespannen, het koude zweet brak ons uit! Wat +vreeselijk geweld rondom onze sloep; welk geloei, dat de echo zeker +eenige kilometers ver herhaalde! Welk getier maakte het water, als +het tegen de scherpe rotspunten op den bodem aansloeg, waarop zelfs de +hardste voorwerpen verbrijzeld worden. Welk een toestand! Wij werden +vreeselijk heen en weer geslingerd. De Nautilus verdedigde zich als +een mensch: de stalen banden en platen kraakten; soms verhief hij +zich weer, en wij met hem! + +"Houd u goed vast!" riep Ned; "ik zal de schroeven weer aanzetten. Als +wij aan den Nautilus vastblijven, kunnen wij misschien nog gered +worden....!" + +Nauwelijks had hij dit gezegd, of een vreeselijk gekraak liet zich +hooren. De schroeven braken af, en de sleep van het schip afgescheurd, +werd te midden van de draaikolk als een steen weggeslingerd. + +Ik sloeg met het hoofd tegen een ijzeren bout, en verloor door dien +schok mijn bewustzijn. + + +HOOFDSTUK XLVII + +Besluit. + +Dit is nu het einde van onze onderzeesche reis. Wat er gedurende +dien nacht gebeurde, hoe de sloep uit dien vreeseuejken Maalstroom +geraakte, hoe Ned Land, Koenraad en ik uit dien afgrond gered werden, +zou ik niet kunnen zeggen, doch toen ik de oogen weer opende, lag ik +in de hut van een visscher, op een der Loffodeneilanden. Mijn beide +makkers stonden frisch en gezond bij mij en drukten mij de handen; +wij omhelsden elkander hartelijk. + +Op dit oogenblik kunnen wij er nog niet aan denken om naar Frankrijk +terug te keeren. De middelen van gemeenschap tusschen het noorden +van Noorwegen en de zuidelijker streken zijn zeldzaam. Ik moet dus +wachten totdat de boot voorbijkomt, die tweemaal in de maand geregeld +naar de Noordkaap vaart. + +Het is dus bij de brave lieden, die ons hebben opgenomen, dat ik het +verhaal onzer lotgevallen nog eens nalees; het is nauwkeurig; geen +enkel feit is vergeten, geen enkele bijzonderheid overdreven. Het +is het getrouw verhaal van dien onwaarschijnlijken tocht onder een +element, dat nog ontoegankelijk is voor den mensch, doch waarin de +vooruitgang der wetenschap wel eenmaal den weg zal aanwijzen. + +Zal men mij gelooven? Ik weet het niet. Het kan mij evenwel niet veel +schelen. Wat ik nu kan bevestigen, is, dat ik recht heb te spreken +over die zeeen, onder welke ik in minder dan tien maanden tijds +een afstand van 80000 kilometer heb afgelegd, over die onderzeesche +reis om de aarde, die mij in den Grooten en Indischen Oceaan, in de +Roode en Middellandsche Zeeen, in den Atlantischen Oceaan en in de +Noordelijke en Zuidelijke Ijszeeen zoovele wonderen heeft doen zien! + +Maar wat is er van den Nautilus geworden? Heeft hij aan den Maalstroom +kunnen weerstand bieden? Leeft kapitein Nemo nog? Vervolgt hij onder +de zee zijn vreeselijke wraakoefening, of is hij met het laatste +zoenoffer geeindigd? Zal de zee eens het handschrift op het strand +werpen, dat de geschiedenis van zijn leven bevat? Zal ik eindelijk +den naam van dien man te weten komen? Zal het gezonken schip ons door +zijn herkomst ook zeggen tot welke natie kapitein Nemo behoort? + +Ik hoop het. Ik wensch ook, dat zijn krachtige machine het geweld +der zee, in haren vreeselijksten afgrond overwonnen heeft, en +dat de Nautilus behouden is gebleven, daar waar zooveel schepen +zijn vergaan! Als dit zoo is, als kapitein Nemo den Oceaan, zijn +aangenomen vaderland, nog bewoont, moge dan de haat in zijn woest +hart zijn uitgedoofd! Moge het aanschouwen van zooveel wonderen den +geest van wraak in hem hebben vernietigd. Moge de rechter dan plaats +gemaakt hebben voor den geleerde, die voortgaat de zeeen bedaard +te onderzoeken! Als zijn bestemming vreemd is, dan is zij toch ook +verheven. Heb ik dit niet bij ondervinding? Heb ik niet gedurende +tien maanden zelf op die zonderlinge wijze geleefd? Op de vraag, +die voor zesduizend jaren door den Prediker gedaan is: "Wie heeft +ooit de diepten van den afgrond kunnen peilen?" hebben nu maar twee +menschen het recht te antwoorden: Kapitein NEMO en ik. + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk +Halfrond, by Jules Verne + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK 20.000 MIJLEN ONDER ZEE *** + +***** This file should be named 11393.txt or 11393.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + https://www.gutenberg.org/1/1/3/9/11393/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Distributed Proofreaders Team + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +https://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at https://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at https://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit https://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including including checks, online payments and credit card +donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + +Each eBook is in a subdirectory of the same number as the eBook's +eBook number, often in several formats including plain vanilla ASCII, +compressed (zipped), HTML and others. + +Corrected EDITIONS of our eBooks replace the old file and take over +the old filename and etext number. The replaced older file is renamed. +VERSIONS based on separate sources are treated as new eBooks receiving +new filenames and etext numbers. + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + https://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. + +EBooks posted prior to November 2003, with eBook numbers BELOW #10000, +are filed in directories based on their release date. If you want to +download any of these eBooks directly, rather than using the regular +search system you may utilize the following addresses and just +download by the etext year. + + https://www.gutenberg.org/etext06 + + (Or /etext 05, 04, 03, 02, 01, 00, 99, + 98, 97, 96, 95, 94, 93, 92, 92, 91 or 90) + +EBooks posted since November 2003, with etext numbers OVER #10000, are +filed in a different way. The year of a release date is no longer part +of the directory path. The path is based on the etext number (which is +identical to the filename). The path to the file is made up of single +digits corresponding to all but the last digit in the filename. For +example an eBook of filename 10234 would be found at: + + https://www.gutenberg.org/1/0/2/3/10234 + +or filename 24689 would be found at: + https://www.gutenberg.org/2/4/6/8/24689 + +An alternative method of locating eBooks: + https://www.gutenberg.org/GUTINDEX.ALL + + diff --git a/old/11393.zip b/old/11393.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..32ecf67 --- /dev/null +++ b/old/11393.zip |
