summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
-rw-r--r--.gitattributes3
-rw-r--r--11393-0.txt8594
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
-rw-r--r--old/11393-8.txt9014
-rw-r--r--old/11393-8.zipbin0 -> 167382 bytes
-rw-r--r--old/11393.txt9014
-rw-r--r--old/11393.zipbin0 -> 167105 bytes
8 files changed, 26638 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..6833f05
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,3 @@
+* text=auto
+*.txt text
+*.md text
diff --git a/11393-0.txt b/11393-0.txt
new file mode 100644
index 0000000..56a0fc4
--- /dev/null
+++ b/11393-0.txt
@@ -0,0 +1,8594 @@
+*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 11393 ***
+
+ Jules Verne.
+
+ 20.000
+
+ Mijlen onder Zee
+
+ Westelijk Halfrond.
+
+
+
+INHOUD.
+
+
+XXV. De Indische Oceaan.
+XXVI. Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo.
+XXVII. Een parel van vijf millioen.
+XXVIII. De Roode Zee.
+XXIX. De Arabische Tunnel.
+XXX. De Grieksche Archipel.
+XXXI. Door de Middellandsche Zee in twee dagen.
+XXXII. De Golf van Vigo.
+XXXIII. Een verdwenen land.
+XXXIV. Onderzeesche kolenmijnen.
+XXXV. De Krooszee.
+XXXVI. Potvisschen en walvisschen.
+XXXVII. De ijsbank.
+XXXVIII. De Zuidpool.
+XXXIX. Ongeluk of toeval.
+XL. Geen lucht.
+XLI. Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier.
+XLII. De inktvisschen.
+XLIII. De Golfstroom.
+XLIV. 47° 24' N.B. en 17° 28' O.L.
+XLV. Een zoenoffer.
+XLVI. De laatste woorden van Kapitein Nemo.
+XLVII. Besluit.
+
+
+
+HOOFDSTUK XXV
+
+De Indische Oceaan.
+
+Thans begint het tweede gedeelte mijner onderzeesche reis. Het eerste
+eindigt met het aangrijpend tooneel op het kerkhof, dat zulk een diepen
+indruk op mijn geest maakte. Zoo ging dus het leven van kapitein
+Nemo in die onmetelijke zee voorbij, en zelfs had hij zich een graf
+bereid in den ontoegankelijken afgrond. Daar zou zelfs geen enkel
+zeemonster den laatsten slaap storen van de mannen van den Nautilus,
+van de vrienden, die zoowel in het leven als in den dood innig aan
+elkander verbonden waren! "zelfs buiten het bereik der menschen,"
+had de kapitein er bijgevoegd! Altijd dat vreeselijk, onverzoenlijk
+wantrouwen jegens de menschelijke maatschappij!
+
+Ik voor mij vergenoegde mij niet meer met de door Koenraad gemaakte
+veronderstellingen. De brave jongen zag in den gezagvoerder van den
+Nautilus slechts een van die miskende geleerden, die de menschheid
+enkel met verachting voor haar onverschilligheid betalen. Hij
+beschouwde hem nog als een onbegrepen vernuft, dat het bedrog der
+wereld moede, naar die ontoegankelijke oorden gevlucht was, waar
+zijn vernuft vrije speling had. Volgens mijn meening verklaarde die
+veronderstelling slechts één van Nemo's karaktertrekken.
+
+Ik meende evenwel andere reden voor zijn gedrag en zijn karakter
+te vinden in het geheimzinnige van den laatsten nacht, toen wij
+in onze gevangenis door slaap overmand lagen, in zijn zoo driftig
+genomen voorzorg om mij den kijker voor het oog weg te rukken,
+omdat ik den gezichteinder wilde onderzoeken, in de doodelijke
+wond van dien matroos, door een onverklaarbaren schok van den
+Nautilus veroorzaakt. Neen, kapitein Nemo ontvluchtte niet alleen
+de menschen! Zijn vreeselijk vaartuig diende niet alleen om hem
+geheel onafhankelijk te maken, maar misschien ook om--ik weet niet
+welke--verschrikkelijke wraak uit te oefenen.
+
+Op dit oogenblik is mij alles nog niet recht duidelijk; ik zie in
+deze duisternis maar enkele flikkeringen; en ik moet mij tevreden
+stellen met het opschrijven mijner denkbeelden onder den indruk der
+verschillende gebeurtenissen.
+
+Bovendien bindt ons niets aan kapitein Nemo. Hij weet dat wij den
+Nautilus onmogelijk kunnen ontvluchten. Wij zijn zelfs niet op ons
+woord van eer gevangen. Geen belofte bindt ons aan hem. Wij zijn
+slechts gevangenen, die onder den schijn van beleefdheid als gasten
+behandeld worden. Ned Land heeft echter de hoop niet opgegeven om de
+vrijheid terug te krijgen. Zeker zal hij gebruik maken van de eerste
+gelegenheid de beste, die het toeval hem aanbiedt. Zonder twijfel zal
+ik zijn voorbeeld volgen. En toch zal ik niet zonder eenig leedwezen
+datgene met mij nemen, wat de edelmoedigheid van den kapitein ons
+van de geheimen van den Nautilus heeft laten doorgronden. Moet ik
+dien man haten of bewonderen? Is hij slachtoffer of beul? En dan
+zou ik, om openhartig te spreken, vóór ik hem verliet, gaarne die
+onderzeesche reis om de aarde volbrengen, waarvan het begin zoo
+schoon is geweest. Ik zou gaarne al de wonderen aanschouwen, die de
+wereldzeeën voor ons verborgen houden. Ik zou willen gezien hebben
+wat niemand nog heeft aanschouwd, zelfs al moest ik met mijn leven
+dien onleschbaren dorst naar kennis betalen! Wat heb ik tot nog
+toe ontdekt? Niets of bijna niets, want wij hebben nog maar 24000
+kilometer door den Grooten Oceaan afgelegd!
+
+Echter weet ik wel dat de Nautilus het bewoonde land nadert, en dat,
+als zich eenige kans op ontvluchten voordoet, het wreed zou zijn mijn
+makkers aan mijn zucht naar het onbekende op te offeren. Ik zal hen
+moeten volgen, misschien zelfs wel geleiden.
+
+Maar zal die gelegenheid zich ooit voordoen? De mensch, die door
+geweld van vrijen wil beroofd is, verlangt dit wel, doch de geleerde,
+de weetgierige vreest het.
+
+Dien dag, 21 Januari 1868, kwam de eerste stuurman om twaalf uur
+zonshoogte nemen. Ik ging op het plat, stak een sigaar op, en volgde
+zijn berekening. Het kwam mij als vrij zeker voor, dat die man geen
+Fransch verstond, want ik maakte verscheiden malen luide eenige
+aanmerkingen, die onwillekeurig zijn aandacht hadden moeten trekken,
+als hij ze begrepen had, doch hij bleef ongevoelig en deed er het
+zwijgen toe.
+
+Terwijl hij met den sextant bezig was, kwam een der matrozen, dezelfde
+stevige zeebonk, die ons op onzen eersten onderzeeschen tocht bij het
+eiland Crespo vergezeld had, de glazen van de lantaarn schoonmaken. Ik
+beschouwde toen zeer nauwkeurig de inrichting van dit werktuig,
+welks werking vierhonderdvoudigd werd door ringvormige lenzen,
+die evenals de glazen op vuurtorens gesteld waren, en daardoor het
+licht in de vereischte richting deden schijnen. De electrische lamp
+was zoodanig ingericht, dat zij zoo krachtig mogelijk werkte. Het
+licht toch schitterde in het luchtledige, waardoor tegelijkertijd
+regelmatigheid en helderheid bevorderd werd; bovendien werden daardoor
+de koolspitsen gespaard, waartusschen zich de lichtstraal vertoonde;
+dit was voor den kapitein een belangrijke zuinigheidsmaatregel, daar
+hij die stukken graphiet niet gemakkelijk had kunnen vernieuwen. Onder
+deze omstandigheden echter sleten ze bijna in het geheel niet.
+
+Toen de Nautilus op het punt was den tocht onder zee te volgen, ging
+ik naar den salon. Het luik werd gesloten, en onze richting was recht
+naar het Westen.
+
+Wij doorkliefden toen de golven van den Indischen Oceaan, die een
+oppervlakte van 550 millioen hectaren beslaat, en wiens water zoo
+helder is, dat men er duizelig van wordt, als men daarin neerkijkt. De
+Nautilus dreef gewoonlijk tusschen honderd en tweehonderd meter
+diepte. Dit duurde zoo eenige dagen. Voor iemand, die niet zooals ik
+ontzaglijk veel van de zee hield, zouden de uren langzaam en eentonig
+zijn voorbijgegaan; maar die dagelijksche wandelingen op het plat, waar
+wij de verfrisschende lucht van den Oceaan inademden, het schouwspel
+van de rijkbevolkte zee door het glas van den salon, het lezen van
+boeken uit de bibliotheek, het aanhouden van mijn dagboek, dat alles
+hield mij steeds bezig, en liet mij geen oogenblik verveling gevoelen.
+
+Onze gezondheid bleef zeer goed. De leefregel aan boord beviel mij
+wel, en ik voor mij zou aan Ned Land gaarne al die veranderingen
+geschonken hebben, die hij bij wijze van verzet dagelijks op onze
+spijskaart verzon. Bovendien behoefden wij in al die gelijkmatige
+temperatuur zelfs geen verkoudheid te vreezen.
+
+Gedurende verscheidene dagen zagen wij een groote menigte zeevogels,
+een soort van meeuwen. Eenige er van werden zeer behendig gedood,
+en leverden, goed klaar gemaakt, ons een voortreffelijk waterwild
+op. Onder de grootste vogels, die zich ver van liet land wagen,
+en als zij te moe zijn om te vliegen op het water uitrusten, zag ik
+prachtige albatrossen, die een leelijk geschreeuw doen hooren, dat veel
+heeft van het balken van een ezel. Ook zag ik vlugge fregatvogels,
+die snel de visschen uit het water ophaalden, en een groot aantal
+schoone zeeduiven, wier witte met rozenrood getinte vederen het
+gitzwart der vleugels des te beter deden uitkomen.
+
+De netten van den Nautilus haalden verscheiden soorten van
+zeeschildpadden op, wier schaal voor zeer kostbaar wordt gehouden. Die
+kruipende dieren duiken gemakkelijk onder water, en kunnen lang onder
+blijven, als zij de vleezige klep maar sluiten, welke zij aan het
+einde van den neus hebben. Sommige van die dieren sliepen nog toen
+men ze ving, en waren in hun schild gedoken om daardoor veilig te
+zijn tegen andere zeedieren. Hun vleesch smaakte over het algemeen
+slechts middelmatig, doch de eieren waren een uitgezochte lekkernij.
+
+De visschen wekten voortdurend onze bewondering, als wij de geheimen
+van hun leven door de geopende wanden van den salon bespiedden. Ik
+zag verscheiden soorten, die ik tot nog toe niet had opgemerkt.
+
+Van 21 tot 23 Januari liep de Nautilus met een vaart van tweeen
+twintig kilometer. Indien wij de onderscheiden soorten van visschen
+goed konden waarnemen, was dit, omdat zij door het electrisch licht
+aangetrokken, ons zochten bij te houden. De meesten bleven achter,
+sommigen echter bleven geruimen tijd in ons zog.
+
+Den 24sten 's morgens zagen wij op 12° 5' Z.B. en 94° 33' O.L. het
+koraleneiland Keeling, waarop prachtige kokospalmen groeiden, en dat
+door Darwin en kapitein Fits-Roy bezocht werd. De Nautilus ging op
+kleinen afstand dit onbewoonde eiland voorbij. Onze netten haalden
+onderscheiden soorten van poliepen, stekelhuidige en schelpdieren op,
+waarvan enkele de kostbare verzameling van kapitein Nemo verrijkten.
+
+Weldra verdween het eiland aan den gezichteinder, en het vaartuig
+richtte zich naar het noordwesten, naar het Indische schiereiland.
+
+"Bewoond land," zei mij Ned Land, "is beter dan die eilandjes
+van Australië, waar men meer wilden dan reebokken ziet. Daar in
+Indië, mijnheer, zijn straat- en spoorwegen, Engelsche, Fransche
+en Hindoesteden. Men behoeft geen vijf kilometer te loopen om een
+landgenoot te ontmoeten. Zeg eens, zou het oogenblik niet gekomen
+zijn om bakzeil te trekken?"
+
+"Neen, Ned, neen," antwoordde ik op stelligen toon. "Laat ons meevaren;
+de Nautilus nadert het bewoonde land; zij zal ook naar Europa gaan,
+laat hij ons daarheen brengen. Als wij eens in onze zeeën zijn gekomen,
+zullen wij zien wat de voorzichtigheid ons zal aanraden. Overigens
+geloof ik niet dat kapitein Nemo ons zal toestaan om op de kust
+van Malabar of Coromandel te gaan jagen, zooals in de bosschen van
+Nieuw-Guinea."
+
+"Welnu, mijnheer, kan men dit niet zonder zijn vergunning doen?"
+
+Ik antwoordde niet, omdat ik met den Amerikaan niet wilde
+redetwisten. Eigenlijk verlangde ik vurig om ten einde toe al datgene
+te genieten, wat het lot mij wilde schenken, toen het mij aan boord
+van den Nautilus gebracht had.
+
+Van het eiland Keeling af begonnen wij minder snel te loopen;
+de gang van het vaartuig was veel grilliger, daar wij soms tot op
+groote diepten afdaalden. Wij gingen zóó tot op een diepte van twee
+of drie kilometer, zonder ooit te onderzoeken, hoe diep die Indische
+zee wel was, welker bodem een schietlood van dertien kilometer lengte
+niet had kunnen bereiken. Wat de temperatuur dier diepten aangaat,
+deze was volgens den thermometer altijd onveranderd vier graden boven
+nul. Alléén merkte ik op, dat het water op minder diepen bodem altijd
+kouder was.
+
+Den 25sten Januari was de zee geheel verlaten; de Nautilus
+dreef den ganschen dag aan de oppervlakte en joeg het water met
+zijn krachtige schroef eenige voeten omhoog. Wie zou het vaartuig
+onderzulke omstandigheden niet voor een reusachtige zeemonster hebben
+gehouden? Ik bracht drie vierde van dien dag door op het plat, om de
+zee te beschouwen. Ik zag niets aan den gezichteinder, behalve tegen
+vier uur in den middag, toen ik een groote stoomboot in westelijke
+richting zag voortstoomen. Een oogenblik kon ik de masten zien,
+doch men kon aan boord van die boot den Nautilus niet gewaar worden,
+omdat hij bijna gelijk met het water dreef. Ik dacht dat deze boot aan
+de Peninsular and Oriental Company behoorde, die den dienst verricht
+tusschen Ceylon en Sidney, en Melbourne aandoet.
+
+Tegen vijf uur 's avonds, even vóór de korte schemering, die in de
+keerkringsstreken dag en nacht bijna onmiddellijk op elkander doet
+volgen, werden Koenraad en ik door een zonderling schouwspel getroffen.
+
+Er bestaat een bevallig diertje, dat volgens de ouden het geluk
+voorspelde: Aristoteles, Athenacus, Plinius en Oppianus hadden
+het beestje nauwkeurig bekeken en daarvoor al de dichterlijke
+beschrijvingen van de Grieksche en Romeinsche geleerden opgehaald;
+zij gaven er de namen aan van Nautilus en Pompilus; maar de nieuwere
+wetenschap heeft deze benaming niet behouden, want dit weekdier is
+thans bekend onder den naam van "Argonaut".
+
+Welnu, het was een troep van die Argonauten, die op dat oogenblik op
+de zee zwommen, wij telden er verscheiden honderden; deze bevallige
+weekdieren zwommen achteruit door middel van een pijp, die hen in
+beweging brengt, en waardoor zij het water, dat zij bij de ademhaling
+binnen krijgen, weeruitspuiten. Van hun acht voelarmen dreven er zes,
+die zeer lang en dun waren, op het water; terwijl de beide anderen,
+die aan de einden omgekruld waren, overeind stonden, en dienst deden
+als kleine zeilen. Ik zag duidelijk hun spieraalvormige schelp, door
+Cuvier bij een netgevormde sloep vergeleken; het was inderdaad een
+schuitje, dat het dier draagt en het heeft afgescheiden, zonder dat
+het er aan vast is gehecht.
+
+"De Argonaut kan zijn schelp verlaten," zei ik tot Koenraad, "maar
+hij verlaat ze nooit."
+
+"Dan doet hij net als kapitein Nemo," antwoordde Koenraad, "daarom
+zou hij zijn vaartuig liever 'Argonaut' hebben moeten noemen."
+
+Gedurende een uur dreef de Nautilus te midden van die weekdieren, toen
+werden deze plotseling door ik weet niet welken schrik bevangen. Als
+op een gegeven teeken gingen de zeiltjes naar beneden, de voelarmen
+werden ingetrokken, het lichaam kromp samen, de schelpen keerden om,
+veranderden daardoor haar zwaartepunt en verdwenen plotseling onder
+de golven. Het was het werk van een oogenblik; nimmer manoeuvreerden
+de schepen van een vloot met meer juistheid.
+
+Op dat oogenblik viel de duisternis plotseling in, en de zee, tot
+nog toe nauwelijks door een windje bewogen, begon haar golven over
+den Nautilus te werpen.
+
+Den volgenden dag, 26 Januari, passeerden wij op den 28sten
+meridiaan den evenaar, en kwamen daardoor wederom in het noordelijk
+halfrond. Dien dag werden wij omringd door een grooten troep haaien,
+vreeselijke dieren, waarvan deze zee wemelt, en die haar zeer
+gevaarlijk maken. Het waren haaien met bruinen rug en witten buik,
+met elf rijen tanden, zoogenaamde ooghaaien met een groote vlek
+op den hals, waaromheen een kring loopt, die haar op een oog doet
+gelijken, en Isabellahaaien met ronden snuit en bezaaid met donkere
+vlekken. Dikwijls stieten deze sterke dieren tegen het glas van den
+salon met een kracht, die ons vrij ongerust maakte. Ned Land was zich
+zelve dan niet meer meester. Hij wilde weer naar de oppervlakte om die
+monsters te harpoenen, die hem met bijzondere hardnekkigheid schenen
+uit te dagen. Maar de Nautilus verdubbelde weldra hare snelheid en
+liet de vlugste van die zeemonsters verre achter zich.
+
+Den 27sten Januari zagen wij aan den ingang der golf van Bengalen
+verscheidene malen lijken, die aan de oppervlakte dreven; het waren
+lijken uit de Indische steden, door den Ganges naar zee gestuwd, en
+die door de gieren nog niet geheel verslonden waren. Maar de haaien
+ontbraken niet om die aasvogels in hun noodlottig werk bij te staan.
+
+Tegen zeven uur 's avonds voer de Nautilus halfweg onder water door een
+melkzee; zoover het oog reikte scheen de Oceaan melkwit. Was dit ten
+gevolge van het schijnsel der maan? Neen, want de maan, die slechts
+twee dagen oud was, gaf nog niet veel schijn van zich, en was op dat
+oogenblik bovendien nog onder den gezichteinder verborgen.
+
+De hemel, hoewel vol heldere sterren, scheen zwart in vergelijking
+van het stille water.
+
+Koenraad kon zijn oogen niet gelooven, en vroeg mij wat de oorzaak
+van dit zonderling verschijnsel zijn kon. Gelukkig kon ik hem van
+antwoord dienen.
+
+"Dit noemt men een melkzee," zei ik, "een groote uitgestrektheid van
+witte golven, zooals men dikwijls bij de kusten van Amboina en in
+deze streken ziet."
+
+"Maar kan mijnheer mij zeggen," vroeg Koenraad, "waardoor dit
+verschijnsel ontstaat? Want ik veronderstel toch dat het water niet
+in melk veranderd is."
+
+"Neen, mijn jongen, en deze witheid, die je verwondert, ontstaat
+slechts door millioenen infusiediertjes, een soort van glimwormen, die
+er kleurloos en geelachtig uitzien: zij zijn niet dikker dan een haar,
+en maar een vijfde millimeter lang; eenige van die diertjes hangen,
+verscheidene kilometers lang aan elkander."
+
+"Verscheiden kilometers!" riep Koenraad.
+
+"Ja, vriend, en tracht nu maar niet om dan het aantal dier schepseltjes
+te berekenen. Je zoudt er niet in slagen, want als ik me niet bedrieg,
+hebben enkele zeevaarders we! eens veertig kilometer lang door zulk
+een melkzee gevaren."
+
+Ik weet niet of Koenraad mijn raad ter harte nam, maar hij scheen diep
+in gedachten verzonken, omdat hij vast eens wilde uitrekenen, hoeveel
+vijfde millimeters er op een lengte van veertig kilometer begrepen
+zijn. Ik bleef het verschijnsel beschouwen. De Nautilus doorkliefde
+gedurende verscheiden uren deze witte golven; en ik merkte op dat
+hij zonder eenig geruisch door dit op zeepsop gelijkend water voer,
+als ware het schuim, dat de in verschillende richting stroomende
+golven dikwijls in de een of andere baai doen ontstaan.
+
+Tegen middernacht herkreeg de zee plotseling haar gewone kleur maar
+achter ons tot aan den gezichteinder weerkaatste de hemel de witte
+kleur der golven en bleef nog lang den schijn dragen alsof een zwak
+noorderlicht haar verlichtte.
+
+
+HOOFDSTUK XXVI
+
+Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo.
+
+Den 28sten Januari, toen de Nautilus om 12 uur weer aan het oppervlak
+verscheen, bevonden wij ons op 9° 4' N.B., en hadden acht kilometer
+westwaarts land in het gezicht. Eerst zag ik een opeenstapeling van
+omstreeks 7000 meter hooge bergen met zeer grillige vormen. Toen
+de zonshoogte genomen was, ging ik naar den salon, en zag dat wij,
+naar hetgeen op de kaart werd aangeteekend, ons dicht bij Ceylon
+bevonden, dat als een parel aan de onderste punt van het Indische
+schiereiland hangt.
+
+Ik ging in de bibliotheek, om er een werk over dit eiland te halen,
+dat als een van de vruchtbaarste der wereld beschouwd wordt. Ik
+vond een bock: Ceylon and the Cingales getiteld. Toen ik in den
+salon kwam, keek ik eerst de ligging van Ceylon na, waaraan de ouden
+zooveel verschillende namen gegeven hebben; het ligt tusschen 5° 55'
+en 9° 49' N.B. en 79° 42' en 82° 5' O.L. van Greenwich; het is 275
+kilometer lang, 150 breed en 900 in omtrek; de oppervlakte beslaat
+24448 vierkante kilometer, het is dus iets kleiner dan Ierland.
+
+Op dat oogenblik verscheen de kapitein met zijn eersten stuurman. Hij
+wierp een blik op de kaart, en keerde zich vervolgens tot mij.
+
+"Het eiland Ceylon," zei hij, "is een land dat beroemd is door de
+parelvisscherij. Zoudt gij lust hebben, mijnheer, om een van die
+visscherijen te bezoeken?"
+
+"Zonder twijfel, kapitein."
+
+"Goed, dat is gemakkelijk; doch zoo wij al die visscherijen gaan
+bekijken, dan zullen wij toch de visschers zelven niet zien; de
+jaarlijksche vangst is nog niet begonnen; het doet er evenwel niet
+toe; ik zal bevel geven om naar de Golf van Manaar te gaan, waar wij
+vermoedelijk van nacht zullen aankomen."
+
+De kapitein sprak eenige woorden tot zijn stuurman, die daarop
+aanstonds wegging. Weldra dook de Nautilus weer onder water, en de
+manometer wees aan dat zij op tien meter diepte voer.
+
+Ik zocht toen op de kaart naar de Golf van Manaar; ik vond haar op
+den negenden parallel, aan de noordwestkust van Ceylon; zij wordt
+door Indië en Ceylon ingesloten, en aan de noordzijde begrensd door de
+eilandjes Manaar en Rameseram en de daar tusschen liggende rotspunten,
+die onder den naam van Adamsbrug bekend zijn. Om deze golf te bereiken,
+moest men de geheele westkust van Ceylon langs.
+
+"Men vischt parels, mijnheer de professor," zei de kapitein, "in de
+golf van Bengalen, in de Indische zee, in de Chineesche en Japansche
+zeeën, langs de kusten van Zuid-Amerika, in de golf van Panama,
+en in die van Californië; maar bij Ceylon levert deze visscherij de
+meeste voordeelen op; wij komen er zeker wat vroeg, want de visschers
+komen niet vóór Maart aan de golf van Manaar bijeen, waar zij zich
+dan gedurende dertig dagen met hun driehonderd schuiten bezig houden
+om de schatten der zee naar boven te halen. Elke schuit bevat tien
+roeiers en evenveel visschers; deze worden in twee groepen verdeeld,
+die om beurten tot op een diepte van twaalf meter duiken, terwijl
+zij een zwaren steen aan hun beenen hebben hangen, en door middel
+van een touw aan de schuit verbonden blijven."
+
+"Derhalve is altijd nog die oude manier in zwang?" vroeg ik.
+
+"Altijd nog," antwoordde kapitein Nemo, "hoewel deze visscherijen
+aan het vernuftigste volk der aarde behooren, aan de Engelschen,
+wien zij door den vrede van Amiens in 1802 werden afgestaan."
+
+"Ik geloof dat de schaphanders, zooals gij ze gebruikt, bij zulk een
+visscherij grooten dienst zouden kunnen bewijzen."
+
+"Ja, want die arme parelvisschers kunnen niet lang onder water
+blijven. De Engelschman Perceval spreekt in zijn reis door Ceylon
+van een Kaffer, die vijf minuten onder water bleef, doch dit schijnt
+mij niet zeer geloofwaardig. Ik weet wel, dat eenige duikers het
+57 seconden uithouden, en zeer bekwame zelfs 87, maar dit zijn
+uitzonderingen, en als die ongelukkigen weer in de schuit komen,
+dan loopt hun het water, met bloed vermengd, uit neus en ooren. Ik
+geloof dat dertig seconden de gemiddelde tijd is, dat zij onder
+water kunnen blijven, en zij zich haasten om alle pareloesters, die
+zij kunnen lostrekken in een netje te steken; maar over het algemeen
+worden die visschers niet oud; hun gezicht wordt zwak, zij krijgen
+zweren aan de oogen, en wonden over het geheele lichaam, soms zelfs
+worden zij onder water door een beroerte getroffen."
+
+"Ja," zei ik, "het is een treurig ambacht, en dat slechts dient om
+aan modegrillen te voldoen. Maar zeg mij eens, kapitein, hoeveel
+parels kan een schuit per dag wel opvisschen?"
+
+"Veertig tot vijftig duizend. Men zegt zelfs, toen in 1814 de Engelsche
+regeering voor eigen rekening liet visschen, de duikers in twintig
+dagen 76 millioen oesters naar boven brachten."
+
+"Die visschers worden toch behoorlijk betaald?"
+
+"Zeer slecht, mijnheer de professor; te Panama verdienen zij maar
+een rijksdaalder per week. Meestal krijgen zij twee en een halven
+cent voor een oester, die parels bevat, en hoeveel zijn er niet,
+waar niets inzit!"
+
+"Welk een schandelijke belooning voor menschen die hun meesters rijk
+maken! 't Is een gruwel!"
+
+"Dus zult gij met uw makkers," zei kapitein Nemo, "de oesterbank
+van Manaar bezoeken, en indien zich daar toevallig eenig voorbarig
+visscher ophoudt, zult gij hem aan het werk zien."
+
+"Goed, kapitein."
+
+"Zeg eens, mijnheer Aronnax, zijt gij niet bang voor haaien?"
+
+"Haaien?" vroeg ik. De vraag van den kapitein scheen mij geheel
+overbodig.
+
+"Welnu?" hernam kapitein Nemo.
+
+"Ik moet eerlijk bekennen, kapitein, dat ik mij aan die soort visschen
+nog niet zoo volkomen gewend heb."
+
+"Wij zijn er aan gewoon," antwoordde de kapitein, "en mettertijd zult
+gij het ook zijn. Overigens zijt gij gewapend, en misschien zullen wij
+dan onderweg wel op een haai jacht maken; het is een belangwekkende
+jacht. Dus tot morgen vroeg, mijnheer."
+
+De kapitein zei dit op lossen toon en verliet den salon.
+
+Als men u uitnoodigde om in de Zwitsersche bergen op de berenjacht
+te gaan, zoudt gij zeggen: "Goed, morgen zullen wij op de beren jacht
+maken!" Als iemand u een uitnoodiging zond om in de Noord-Afrikaansche
+vlakte op leeuwen jacht te maken, zoudt gij antwoorden: "Zoo, het
+schijnt dat wij op leeuwen of tijgers gaan jagen!" Maar wanneer men
+u op die wijze verzocht, om de haaien in hun natuurlijk element na
+te jagen, zoudt gij er misschien nog wel eens over willen nadenken,
+voordat gij die uitnoodiging aannaamt.
+
+Wat mij aangaat, ik streek met de hand over het voorhoofd waarop
+eenige zweetdroppels kleefden.
+
+"Ik wil eens nadenken," zei ik tot mij zelf, "en mijn tijd er voor
+nemen. Om otters in de onderzeesche wouden te jagen, zooals wij bij
+het eiland Crespo gedaan hebben, dat gaat nog; maar om onder zee
+te wandelen, als men bijna zeker is er haaien te ontmoeten, dat is
+iets anders! Ik weet wel dat in sommige streken, bij voorbeeld op
+de Andaman-eilanden, de negers niet aarzelen, om met een dolk in de
+eene en een netje in de andere hand een haai aan te vallen, maar ik
+weet ook, dat velen van hen, die deze vreeselijke dieren aanvallen,
+niet levend terugkeeren. Bovendien ben ik geen neger, en al was ik er
+een, dan geloof ik dat een aarzeling van mijn zijde wel verschoonbaar
+zou zijn."
+
+En ik ging aan het droomen van haaien, die ik mij voorstelde met
+groote kaken, met een ruim aantal rijen tanden gewapend, waarmee zij
+een mensch wel in tweeën kunnen bijten. Ik voelde reeds wat pijn in
+de lenden. En dan kon ik de onverschilligheid niet verduwen, waarmee
+de kapitein mij die ellendige uitnoodiging gedaan had. Zou men niet
+gezegd hebben dat het niets anders was dan om den vos in zijn bosschen
+te gaan opjagen?
+
+"Goed," dacht ik, "Koen zal nooit met mij mee willen gaan, en dat
+zal er mij van verschoonen om den kapitein te vergezellen."
+
+Wat Ned Land aangaat, ik beken dat ik mij niet zoo geheel van zijn
+voorzichtigheid verzekerd hield. Een gevaar, hoe groot ook, had voor
+zijn strijdlustig karakter altijd eenige aantrekkingskracht.
+
+Ik begon weer in het boek van Sirr te lezen, maar ik doorbladerde het
+slechts werktuigelijk; tusschen de regels in zag ik de vreeselijke
+geopende kaken.
+
+Op dat oogenblik kwamen Koenraad en de Amerikaan binnen met een kalm
+en zelfs vroolijk gelaat; zij wisten ook niet wat hun wachtte.
+
+"Jongens, mijnheer," zei Ned Land, "uw kapitein Nemo, de duivel hale
+hem! heeft ons een zeer aardige uitnoodiging gedaan." "O, zoo," zei ik,
+"gij weet dus...."
+
+"Als mijnheer het niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad,
+"de kapitein van den Nautilus heeft ons uitgenoodigd om morgen,
+in mijnheers gezelschap, de prachtige parelvisscherij van Ceylon te
+bezoeken. Hij heeft dit zoo beleefd mogelijk gedaan."
+
+"Heeft hij u niets meer gezegd?"
+
+"Niets, mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "dan alleen dit dat hij
+u ook over die wandeling gesproken had."
+
+"Juist." zei ik, "en heeft hij u geen enkele bijzonderheid medegedeeld
+over...?"
+
+"Niets, mijnheer. Gij gaat toch mee, niet waar?"
+
+"Ik.... zonder twijfel. Ik zie dat gij er veel lust in hebt, Ned."
+
+"O veel, zeer veel."
+
+"Het is misschien gevaarlijk," voegde ik er op beteekenisvollen
+toon bij.
+
+"Gevaarlijk?" vroeg Ned Land; "en dat een wandelingetje naar een
+oesterbank!"
+
+De kapitein had het dus zeker onnoodig gevonden, om bij mijn makkers
+het denkbeeld aan haaien op te wekken. Ik keek hen in verwarring
+aan, alsof zij reeds een van hunne ledematen misten. Moest ik hen
+waarschuwen? Ja zeker, maar ik wist niet goed hoe ik dit zou aanleggen.
+
+"Mijnheer," zei Koenraad, "zal ons zeker wel eenige bijzonderheden
+van de parelvisscherij willen mededeelen?"
+
+"Over de visscherij zelf," vroeg ik, "of over de ongelukken die...."
+
+"Over de visscherij," antwoordde Ned Land. "Het is goed het terrein
+te kennen vóór men er zich op waagt."
+
+"Welnu, gaat dan zitten, vrienden, en ik zal u alles meedeelen wat
+het boek van Sirr er mij zelf van geleerd heeft."
+
+Ned en Koen namen plaats op een rustbank, waarna de eerste mij vroeg:
+
+"Mijnheer, wat is een parel?"
+
+"De parel," antwoordde ik, "is voor den dichter een traan der zee,
+voor de Oosterlingen een hard geworden dauwdruppel, voor de vrouwen
+een kostbaarheid van langwerpigen vorm, met glasachtig uiterlijk en
+van een parelmoerachtige stof, welke zij aan vingers, hals of ooren
+dragen, voor een scheikundige is ze een verbinding van phosphorzure
+en koolzure kalk, met een weinig gelatine, en eindelijk voor de
+natuuronderzoekers een eenvoudige ziekelijke afscheiding van het
+orgaan, dat bij zekere schelpdieren het parelmoer doet geboren worden."
+
+"Familie der weekdieren, klasse der koploozen, orde der schaaldieren,"
+mompelde Koenraad.
+
+"Juist, geleerde Koen. Al de schaaldieren, die het parelmoer,
+namelijk die blauwe of blauwachtige, violette of witte stof, welke
+het binnenste der schelp bekleedt, afscheiden, zijn geschikt om parels
+voort te brengen."
+
+"De mossels ook?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Ja, de mossels uit zekere streken van Schotland, Wales, Ierland,
+Saksen, Bohemen en Frankrijk."
+
+"Goed, dan zal ik er voortaan op letten," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Maar," hernam ik, "het weekdier dat bij voorkeur de parel afscheidt,
+is de pareloester, de kostbare pintadine. De parel is niets anders
+dan een samentrekking van parelmoer, dat een bolvormige gedaante
+aanneemt. Zij hecht zich aan de schelp vast of zit verborgen in de
+plooien van het dierlijk lichaam. Op de schelp zit de parel altijd
+vast, doch in het vleesch is zij los. De kern is reeds een klein hard
+lichaam, hetzij een onvruchtbaar eitje of een zandkorrel, waarom zich
+jaren lang de parelmoerachtige stof afscheidt."
+
+"Vindt men meer dan één parel in denzelfden oester?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja, mijn jongen. Er zijn er die een schat inhouden; men vermeldt
+zelfs een oester, doch ik twijfel er aan, die niet minder dan honderd
+vijftig haaien bevatte."
+
+"Honderd vijftig haaien!"
+
+"Zei ik haaien?" vroeg ik driftig, "ik wil zeggen honderd vijftig
+parels; haaien zou bespottelijk zijn."
+
+"Zeker," zei Koenraad. "Maar kan mijnheer ons ook vertellen hoe men
+die parels uit de schelp haalt?"
+
+"Men doet dit op verschillende wijzen, en dikwijls trekken de
+visschers ze met tangen uit de schelp, als de parels er aan vast
+zitten. Gewoonlijk echter worden de oesters uitgespreid op matten van
+Spaansch riet, die men op het strand heeft uitgelegd. Zoo sterven zij
+in de lucht, en na een tiental dagen zijn zij in vrij ver gevorderden
+staat van ontbinding gekomen; dan werpt men ze in groote bakken met
+zeewater, waarin men ze opent en wascht. Dan begint het dubbele werk
+der schilders: eerst splijten zij de platten parelmoer uit de schelp,
+welke in kisten van 125 tot 150 kilo verzonden worden; dan nemen zij
+het diertje uit den oester, koken dat en ziften het, om er zelfs de
+kleinste parels uit te halen."
+
+"Verschilt de prijs der parels ook volgens de grootte?" vroeg Koenraad.
+
+"Niet alleen volgens de grootte," antwoordde ik, "maar ook volgens
+den vorm, volgens het water, dat is te zeggen de kleur, en naar den
+schitterenden en veelkleurigen glans, die ze zoo schoon voor het oog
+maakt. De schoonste parels worden maagdelijke genoemd; zij ontstaan
+op zich zelven in de weefsels van het weekdier; zij zijn wit, soms
+ondoorschijnend, maar soms ook wel doorschijnend en gewoonlijk rond of
+langwerpig van vorm. In het eerste geval worden er armbanden, in het
+tweede geval oorbellen van gemaakt en daar zij de kostbaarste zijn,
+worden zij bij het stuk verkocht. De andere parels zitten aan de
+schelp vast, en omdat zij onregelmatiger zijn, worden deze bij het
+gewicht verkocht. Tot de minste soort behooren eindelijk de kleine
+parels, die onder den naam van zaad bekend zijn, zij worden bij de
+maat verkocht en gewoonlijk voor borduurwerk gebruikt."
+
+"Maar het moet een langdradig en moeilijk werk zijn," zei de Amerikaan,
+"om de parels volgens grootte uit te zoeken."
+
+"Neen, mijn vriend. Dit geschiedt door middel van elf verschillende
+zeven, die met een afwisselend aantal gaatjes doorboord zijn. De
+parels, die in de zeven met 20 tot 25 gaatjes blijven liggen, zijn de
+beste. Tot de tweede soort behooren die, welke niet gaan door zeven,
+waarin 100 tot 800 gaatjes geboord zijn; het zaad eindelijk wordt
+verkregen door zeven met 900 tot 1000 gaatjes."
+
+"Dat is vernuftig," zei Koenraad, "en ik zie dus dat het uitzoeken
+der parels werktuiglijk geschiedt. Zou mijnheer ons ook kunnen zeggen
+wat die pareloesterbanken gewoonlijk opbrengen?"
+
+"Volgens het boek van Sirr," antwoordde ik, "worden de visscherijen van
+Ceylon jaarlijks voor een som van anderhalf millioen haaien verpacht."
+
+"Gulden!" hernam Koenraad.
+
+"O, ja, gulden; anderhalf millioen gulden," hernam ik; "maar ik
+geloof niet dat die visscherijen thans zooveel meer opbrengen als
+vroeger. Het is hetzelfde geval met de Amerikaansche visscherijen
+die onder de regeering van Karel den Vijfde twee millioen gulden
+opbrachten, en thans slechts twee derde van die som opleveren. Om
+kort te gaan, men kan de opbrengst van alle parelvisscherijen bij
+elkander op omstreeks vier en een half millioen gulden schatten."
+
+"Maar," vroeg Koenraad, "wordt er nergens melding gemaakt van beroemde
+parels, die voor zeer hoogen prijs verhandeld werden?"
+
+"Jawel, mijn vriend. Men zegt dat Caesar aan Servilia een parel
+aanbood, die een waarde had van 60,000 gulden."
+
+"Ik heb zelfs eens hooren vertellen," zei de Amerikaan, "dat in de
+oudheid een dame parels dronk opgelost in azijn."
+
+"Cleopatra," zei Koenraad.
+
+"Dat smaakte vast niet lekker," voegde Ned Land er bij.
+
+"Afschuwelijk, vriend Ned," antwoordde Koenraad, "maar een klein
+glaasje azijn dat f 750.000 kost, is nog al aardig."
+
+"Het spijt mij dat ik die dame niet tot vrouw heb," sprak de Amerikaan,
+terwijl hij zijn arm op weinig dubbelzinnige wijze heen en weer bewoog.
+
+"Ned Land.... de man van Cleopatra!" riep Koenraad uit.
+
+"Maar ik had moeten trouwen, Koen," zei Ned ernstig, "en het is mijn
+schuld niet dat het niet is gebeurd. Ik had al een halssnoer van parels
+voor Kaatje Teeder, mijn bruid, gekocht, doch zij is daarna toch met
+een ander getrouwd. Welnu, dat halssnoer had mij niet meer dan twee
+dollars gekost, en toch--mijnheer de professor zal mij misschien niet
+willen gelooven,--die parels waren zoo groot, dat ze door geen zeef
+met twintig gaten zouden zijn heengegaan."
+
+"Dat waren nagemaakte parels, mijn goede Ned," zei ik lachende,
+"eenvoudige glazen bolletjes, van binnen met een Oostersche oplossing
+overtogen."
+
+"Maar die oplossing moet dan toch nog al wat kosten?" vroeg Ned.
+
+"Zoo goed als niets; het is niets anders dan de zilveren schubben
+der blei, in water bewaard en in ammoniak opgelost; het heeft niet
+de minste waarde."
+
+"Daarom heeft Kaatje misschien een ander getrouwd," antwoordde Ned
+Land zeer wijsgeerig.
+
+"Maar," zei ik, "om op onze kostbare parels terug te komen, ik geloof
+niet dat eenig vorst er ooit zulk een kostbare bezeten heeft als
+kapitein Nemo."
+
+"Deze?" vroeg Koenraad, terwijl hij op het prachtig kleinood in de
+glazenkast wees.
+
+"Ja, en ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik die parel op een
+millioen gulden schat; en zonder twijfel heeft de kapitein er alleen
+de moeite voor gedaan om ze op te rapen."
+
+"Wie zegt ons," riep Ned Land uit, "dat wij er morgen op onze
+wandeling, ook niet zulk een zullen vinden?"
+
+"Kom!" zei Koenraad.
+
+"Waarom niet?"
+
+"Waartoe zouden ons zulke schatten aan boord van den Nautilus dienen?"
+
+"Aan boord nergens toe," zei Ned, "maar.... elders."
+
+"O, elders!" zei Koenraad hoofdschuddend.
+
+"Ned Land heeft gelijk," zei ik; "en zoo wij in Europa of Amerika
+ooit een parel van een of twee millioen medebrengen, dan zal dit ten
+minste groot gewicht en meer waarschijnlijkheid aan het verhaal onzer
+lotgevallen geven."
+
+"Dat geloof ik ook," zei de Amerikaan.
+
+"Maar," vroeg Koenraad, die altijd meer van die dingen wilde weten,
+"is die parelvisscherij gevaarlijk?"
+
+"Neen," antwoordde ik, "vooral wanneer men zekere voorzorgsmaatregelen
+neemt."
+
+"Wat waagt men daarbij?" schertste Ned Land; "alléén om eenige monden
+vol water in te slikken."'
+
+"Zooals gij zegt, Ned. Maar," voegde ik er bij, terwijl ik trachtte om
+op denzelfden vroolijken toon te spreken als kapitein Nemo, "zeg eens,
+dappere Ned, ben je bang voor haaien?"
+
+"Ik," riep de Amerikaan, "en harpoenier van professie! Het is mijn
+ambacht om die uit te lachen!"
+
+"Het is de vraag niet," hernam ik, "om ze met een haak te vangen,
+ze op het dek te hijschen, den staart met een bijl af te hakken, ze
+den buik open te snijden, het hart en de ingewanden er uit te halen,
+en die in zee te smijten!"
+
+"Wat is het dan....?"
+
+"Juist."
+
+"Wat, juist? In het water?"
+
+"In het water."
+
+"Kom, kom," zei Ned Land, "met een flinken harpoen. Gij weet,
+mijnheer, dat die beesten al heel wonderlijk gevormd zijn. Ze moeten
+zich eerst op hun rug keeren, voordat ze u kunnen ophappen.... en in
+dien tijd...."
+
+Ned Land sprak van dat "ophappen" op een manier, die mij een rilling
+over het lijf joeg.
+
+"Welnu, Koen, wat denkt gij van de haaien?"
+
+"Ik," zei Koenraad, "zal openhartig spreken."
+
+"Goed!" dacht ik.
+
+"Als mijnheer het waagt, dan zie ik niet in waarom zijn trouwe knecht
+het ook niet zou doen."
+
+
+HOOFDSTUK XXVII
+
+Een parel van vijf millioen.
+
+De nacht viel; ik ging naar bed, doch sliep vrij slecht. De haaien
+speelden een belangrijke rol in mijn droomen.
+
+Den volgenden morgen werd ik om vier uur door den hofmeester gewekt. Ik
+stond spoedig op, kleedde mij en ging naar het salon.
+
+De kapitein wachtte mij reeds.
+
+"Zijt gij klaar om te vertrekken, mijnheer Aronnax?" vroeg hij.
+
+"Ik ben gereed."
+
+"Volg mij dan."
+
+"En mijn makkers?"
+
+"Zij zijn reeds gewaarschuwd en wachten ons."
+
+"Moeten wij onze scaphanders niet aantrekken?"
+
+"Nog niet. Ik heb den Nautilus niet te dicht bij de kust laten komen,
+en wij zijn nog niet op de hoogte van de oesterbank van Manaar. Ik heb
+de sloep laten gereed maken, en deze zal ons op de juiste plek brengen
+en daardoor een vrij lange wandeling uitsparen. Onze duikertoestellen
+liggen in de boot en wij trekken die eerst aan als onze onderzeesche
+tocht een aanvang neemt."
+
+De kapitein geleidde mij naar de groote trap, en kwam met mij
+op het plat, waar Ned Land en Koenraad, vol verrukking over het
+"pleziertochtje", reeds wachtten.
+
+Vijf matrozen verbeidden met de riemen in de hand onze komst.
+
+Het was nog duister; wolken bedekten het luchtruim en lieten slechts
+enkele sterren zien; ik keek naar het land; maar ik zag alleen een
+donkere lijn, die van het zuid- naar het noordwesten drievierde van
+den gezichteinder begrensde. Gedurende den nacht had de Nautilus de
+westkust van Ceylon gevolgd, en bevond zich thans in het westelijk
+gedeelte van de baai van Manaar. Daar strekte zich onder het donker
+water de oesterbank uit, dat onuitputtelijk parelveld, meer dan
+twintig kilometer lang.
+
+De kapitein, mijn beide makkers en ik, gingen achter in de boot
+zitten. Een stuurman zat aan het roer, en de matrozen hielden de
+riemen gereed: de boot werd afgestooten, en wij waren in het ruime sop.
+
+De boot richtte zich naar het zuiden; de roeiers haastten zich
+niet, en ik merkte op dat de riemen, die met kracht en diep door
+het water geslagen werden, slechts om de tien seconden een slag
+deden zooals gewoonlijk bij de oorlogsmarine geschiedt. Terwijl de
+boot voortschoot, vielen de waterdroppels, als waren ze kokend lood,
+van de telkens omhoog gehouden riemen op het donker watervlak; een
+kleine bries, die ons uit het zuiden tegemoet woei, deed de boot een
+weinig slingeren, en eenige golven spatten tegen den voorsteven van
+ons ranke vaartuig uiteen.
+
+Wij zwegen allen; waaraan dacht kapitein Nemo? Misschien aan het land,
+dat hij naderde, en dat hij misschien te nabij kwam; geheel anders
+dacht er zeker de Amerikaan over, dien het waarschijnlijk nog te ver
+af was. Koenraad zat daar eigenlijk alleen uit nieuwsgierigheid.
+
+Tegen half vijf werden door de eerste lichtstralen aan den horizon
+de lijnen der kust beter zichtbaar. In het oosten was die kust vlak;
+naar het zuiden meer bergachtig; wij waren er nog vijf kilometer af,
+zoodat zij voor ons oog nog te veel met de nevels op zee ineensmolt. De
+zee was geheel verlaten, geen enkele boot, geen enkele duiker. Deze
+vereenigingsplaats van de parelvisschers was geheel eenzaam, omdat wij,
+zooals de kapitein mij reeds voorspeld had, een maand te vroeg kwamen.
+
+Om zes uur werd het eensklaps dag, met een snelheid, die aan deze
+keerkringsstreken eigen is, waar men geen morgen- of avondschemering
+kent. De zonnestralen drongen door het wolkengordijn, dat in het oosten
+zichtbaar was; en het schitterend hemellichaam verhief zich snel in het
+luchtruim. Ik zag duidelijk het land, met hier en daar enkele boomen.
+
+De sloep naderde het eiland Manaar, dat voor ons lag
+uitgestrekt. Kapitein Nemo was opgestaan en overzag de zee. Op een
+teeken lieten de matrozen het anker vallen, doch behoefden den ketting
+slechts weinig te vieren, daar de zee hier op zijn hoogst één meter
+diep was; op deze plek lag een van de hoogste punten der oesterbank. De
+sloep zwaaide onmiddellijk voor het anker om, door toedoen der ebbe,
+die haar zeewaarts wilde stuwen.
+
+"Wij zijn er, mijnheer Aronnax," zei toen de kapitein. "Gij ziet deze
+enge baai; hier zullen over een maand de talrijke visschersbooten
+der pachters bijeenkomen, en de duikers den bodem stoutmoedig
+onderzoeken. Deze baai is voor dit soort van visschen allergunstigst;
+zij is tegen de sterkste winden beschut, en de zee is er nooit in
+sterke deining, wat voor de duikers zeer gelukkig is. Wij zullen nu
+onze scaphanders aandoen en onze wandeling beginnen."
+
+Ik antwoordde niet, en die verdachte golven bekijkende, begon ik, met
+behulp van de matrozen, mijn zwaar pak aan te trekken. De kapitein
+en mijn beide makkers kleedden zich ook. Geen van de mannen van den
+Nautilus zou ons op dien tocht vergezellen.
+
+Weldra waren wij tot den hals toe in ons kleed van caoutchouc
+opgesloten, en draagbanden bevestigden onze luchttoestellen op den
+rug. Van de toestellen van Ruhmkorff was geen sprake; vóor dat ik
+mijn hoofd in den koperen helm stak, vroeg ik naar de reden van dit
+laatste gemis.
+
+"Die toestellen zouden nutteloos zijn," antwoordde de kapitein; "wij
+dalen, op geen groote diepte af, en de zonnestralen zullen onzen
+tocht genoeg verlichten. Bovendien zou het niet voorzichtig zijn
+onze electrische lantaarns mee te nemen; het licht kon onverwacht
+eens eenig gevaarlijk bewoner dier streken aantrekken."
+
+Terwijl de kapitein dit zeide, wendde ik mij naar Ned Land en
+Koenraad; maar zij hadden hun hoofd reeds in den helm gestoken,
+en konden dus niet hooren of antwoorden. Ik richtte nog een laatste
+vraag tot den kapitein.
+
+"En onze wapens?" vroeg ik, "onze geweren?"
+
+"Geweren, waartoe zouden die dienen? Vallen de bergbewoners den beer
+niet aan met den dolk in de hand, en is het staal niet zekerder dan
+het lood? Hier is een stevig lemmet; steek het in uw gordel en laat
+ons in zee gaan."
+
+Ik keek naar mijn makkers. Zij waren evenals wij gewapend, maar
+bovendien drilde Ned Land een vreeselijkers harpoen, dien hij vóór ons
+vertrek in de boot had gelegd. Toen liet ik mij, evenals den kapitein,
+den helm opschroeven, en bracht onmiddellijk het luchttoestel in
+werking. Een oogenblik daarna lieten de matrozen ons één voor éen in
+zee zakken, en op anderhalven meter diepte stonden wij toen op een
+met fijn zand bedekten bodem. De kapitein wenkte ons met de hand,
+wij volgden hem, en langs een zacht glooiende helling voortstappend,
+verdwenen wij weldra onder de golven.
+
+Nu verlieten mij plotseling alle benauwende gedachten; ik werd
+verwonderlijk kalm. De gemakkelijkheid mijner bewegingen vermeerderde
+mijn gerustheid, en het vreemde van het schouwspel maakte zich geheel
+van mijn geest meester.
+
+De zon verlichtte reeds genoegzaam het water. De minste voorwerpen
+waren zichtbaar; na tien minuten gaans waren wij op vijf meter
+diepte, en nu bleven wij op dezelfde hoogte. Evenals de watersnippen
+in een moeras, vloden troepen kleine visschen voor ons uit, die tot
+de éenvinnigen behoorden, omdat zij geen andere vin hadden dan aan
+den staart.
+
+Het langzamerhand hooger klimmen der zon verlichtte het water hoe
+langer zoo meer. Op het fijne zand van den bodem volgde een weg,
+als het ware met ronde rotssteenen geplaveid, die met weekdieren en
+zoöphyten als met een tapijt bedekt waren. Ik herkende daaronder
+verscheidene mij reeds bekende soorten, en onder anderen ook een
+afschuwelijk dier, namelijk een groote krab, door Darwin reeds
+beschreven, en waaraan de natuur het instinct en de noodige kracht
+heeft gegeven om zich met kokosnooten te voeden; het dier klimt op
+den oever in de boomen, laat de noten vallen, opdat zij daardoor
+zouden barsten en opent ze dan met zijne sterke scharen. Onder de
+heldere golven liep de krab met een onvergelijkelijke snelheid,
+terwijl kleine zeeschildpadden zich slechts langzaam tusschen de
+rotssteenen voortbewogen.
+
+Tegen zeven uur kwamen wij op de oesterbank, waarop millioenen
+parelschelpen te vinden waren. Deze kostbare weekdieren zaten aan
+den rotsgrond vast met een bruin weefsel, dat hun belette zich van
+de plaats te bewegen: in dit opzicht zijn deze dieren minder zelfs
+dan de mossels, wien de natuur niet alle beweegkracht ontnomen heeft.
+
+De kapitein wees mij met de hand die verbazende opeenstapeling van
+schelpen, en ik begreep dat deze mijn waarlijk onuitputtelijk was,
+want de scheppingskracht der natuur is grooter dan de verdelgingswoede
+van den mensch. Ned Land, getrouw aan het instinct om te vernietigen,
+haastte zich de grootste schelpen los te rukken en die in een netje
+te doen, dat hij aan den gordel had hangen. Maar wij konden niet
+stil blijven staan; wij moesten den kapitein volgen, die langs aan
+hem alleen bekende paden voortstapte. De grond rees weer vrij sterk,
+en soms kon ik mijn arm boven het water uitsteken. Daarna daalde
+de bodem nogmaals; soms gingen wij om puntige rotsen heen, in wier
+holen en spleten groote schaaldieren op hunne hooge pooten stonden,
+evenals kanonnen op hunne affuiten, en ons met starende oogen aankeken;
+voor onzen voet kropen palingen, zeeslangen en een soort inktvisschen,
+die hunne voelarmen zoolang als zij konden uitrekten.
+
+Op dit oogenblik opende zich voor ons een uitgestrekte grot, uitgehold
+in eene schilderachtige rots, die met al de plantensoorten der
+onderzeesche flora scheen begroeid te zijn. Eerst meende ik dat die
+grot geheel donker was; de zonnestralen schenen er langzamerhand in
+te verdwijnen, en het licht dat er in doorscheen, beteekende zeer
+weinig. De kapitein trad de grot binnen; wij volgden hem. Weldra
+gewenden mijne oogen zich aan die betrekkelijke duisternis;
+ik onderscheidde de zonderling gevormde gewelven, die door
+natuurlijke kolommen gedragen werden; ze stonden op voeten van
+graniet, evenals kolommen volgens de Etrurische bouworde. Waarom
+bracht onze onbegrijpelijke gids ons in die onderzeesche grot? Ik
+zou het weldra zien.
+
+Nadat wij een vrij steile helling waren afgegaan, kwamen wij onder
+in een ronden put; daar hield Nemo stil en wees ons met de hand
+een voorwerp, dat ik nog niet had opgemerkt Het was een oester
+van buitengewone grootte, een reusachtige schelp, een wijwaterbak,
+die een zee van wijwater kon bevatten, een schaal van meer dan twee
+meter breed, en derhalve veel grooter dan die, welke den salon van
+den Nautilus versierde.
+
+Ik naderde dit bewonderenswaardig weekdier; met zijn weefsel zat
+het op een granietrots vast en daar groeide het geheel alleen in
+het kalme water der grot. Ik schatte het gewicht van die oester op
+driehonderd kilo; zulk een dier heeft vijftien kilo vleesch, en men
+zou de maag van een Gargantua of diergelijken reus moeten hebben,
+om er een paar dozijn van op te eten.
+
+De kapitein kende zeker het bestaan van dit schelpdier; het was de
+eerste maal niet dat hij het zag, en ik geloof dat hij er ons heen
+geleidde, om ons die bijzonderheid der natuur te doen bewonderen;
+ik bedroog mij echter, want de kapitein had er bijzonder belang bij
+zich van den tegenwoordigen toestand van de oester te vergewissen.
+
+De oester was geopend; de kapitein ging er heen en zette er zijn
+dolk tusschen, om de schelpen te beletten zich te sluiten; daarop
+lichtte hij met de hand het vliesachtig bekleedsel op. dat het
+dier omhulde. Daar zag ik tusschen de plooien van het vleesch
+een vrije parel, zoo groot als een kokosnoot. Haar ronde vorm,
+volmaakte zuiverheid en schoone glans maakten die parel tot een
+zeldzame kostbaarheid van onschatbare waarde. Door nieuwsgierigheid
+geprikkeld, stak ik de hand uit om haar te grijpen, te betasten, te
+wegen! Maar de kapitein hield mij tegen, schudde met het hoofd ten
+teeken van afkeuring en trok den dolk snel tusschen de schelpen uit,
+die zich onmiddellijk besloten.
+
+Toen begreep ik wat het plan van den kapitein was. Door die parel in
+de oester te laten, gaf hij haar de gelegenheid om te groeien. Elk
+jaar werd ze grooter door de afscheiding van het dier, dat er telkens
+nieuwe lagen omheen legde. De kapitein kende alléén de grot, waar
+deze bewonderenswaardige "vrucht" der natuur rijpte; hij kweekte die
+om zoo te zeggen aan, om haar eens in zijn kostbare verzameling op
+te nemen. Misschien had hij op voorbeeld van Chineezen en Indiërs
+die parel doen voortbrengen, door een stukje glas of metaal in de
+oester te leggen, dat daar langzamerhand met parelmoerlagen overtogen
+was. In allen gevalle, als ik deze parel vergeleek met de mij bekende,
+dan moest ik hare waarde op minstens vijf millioen gulden stellen. Het
+was een prachtige zeldzaamheid, doch geen voorwerp van weelde; want
+welke vrouwelijke ooren hadden haar ooit kunnen dragen?
+
+Ons bezoek aan dit kostbaar voorwerp was geëindigd. De kapitein verliet
+de grot en wij beklommen de oesterbank weer te midden van het heldere
+water, dat door het werk der duikers nog niet troebel werd gemaakt.
+
+Wij liepen elk afzonderlijk, als ware slenteraars, daar ieder staan
+bleef of vooruitging, naarmate hij het in zijn hoofd kreeg. Wat
+mij aanging, ik koesterde geen vrees meer voor de gevaren, die mijn
+verbeelding zoo bespottelijk overdreven had. De bodem naderde merkbaar
+het vlak der zee, en weldra stonden wij in zulk ondiep water, dat
+mijn hoofd er boven uitstak. Koenraad kwam naar mij toe, en zijn helm
+tegen den mijnen aandrukkende, groette hij mij vriendelijk met zijn
+oogen. Deze hoogte was echter maar enkele vademen breed, en weldra
+waren wij weer geheel in "ons element" verdwenen. Ik geloof wel dat
+ik het nu zoo noemen mag.
+
+Tien minuten daarna hield de kapitein plotseling stil. Ik dacht dat
+hij staan bleef om terug te keeren, doch dit was niet het geval, en
+met een beweging van de hand beval hij ons naast hem in een holte neer
+te hurken; hij wees naar een punt in het water en ik keek oplettend
+toe. Op vijf meter afstand verscheen een schaduw, die tot op den
+grond daalde. De verontrustende gedachte aan de haaien schoot mij
+weer te binnen, doch ik bedroog mij, ditmaal althans hadden wij met
+dit zeemonster nog niet te doen.
+
+Het was een man, een Hindoe, een donkerkleurige visscher, zonder
+twijfel een arme duivel, die voordat de tijd nog daar was reeds iets
+zocht te verdienen. Ik zag de kiel van zijn boot eenige voeten boven
+zijn hoofd. Herhaaldelijk dook hij en kwam hij weer boven. Een steen,
+in den vorm van een suikerbrood, dien hij tusschen zijn voeten geklemd
+hield, was met een touw aan zijn boot bevestigd en diende hem om
+spoediger op den bodem te komen; dit was zijn eenig werktuig. Toen hij
+vijf meter diep op den bodem was afgedaald, wierp hij zich op de knieën
+en vulde een zak met oesters, die hij op goed geluk losrukte: dan ging
+hij weer naar boven, ledigde den zak, trok den steen naar zich toe,
+en begon zijn werk opnieuw, dat telkens slechts dertig seconden duurde.
+
+De duiker zag ons niet; de schaduw der rots verborg ons voor zijn
+oog; en bovendien, hoe zou de arme Hindoe ooit gedroomd hebben dat
+menschen, zooals hij, daar onder het water in zijn nabijheid stonden,
+al zijn bewegingen bespiedden, en geen enkele bijzonderheid van zijn
+visscherij onopgemerkt lieten?
+
+Verscheidene malen daalde en steeg hij; hij bracht telkens niet meer
+dan een dozijn oesters naar boven, want hij moest ze met geweld
+losscheuren van de rotsbedding, waarop ze met hun sterk weefsel
+vastzaten. En hoevele van die oesters, waarvoor hij zijn leven waagde,
+waren nog zonder parels!
+
+Ik beschouwde hem met bijzondere aandacht. Hij werkte geregeld
+voort en gedurende een half uur scheen hem geen enkel gevaar
+te bedreigen. Ik raakte dus reeds gewoon aan het schouwspel dier
+belangwekkende visscherij, toen ik den Hindoe, op het oogenblik, dat
+hij weer op den grond neerknielde, eensklaps hevig zag schrikken,
+opstaan en een sprong doen om weer naar boven te komen. Ik begreep
+zijn ontsteltenis. Een reusachtige schaduw vertoonde zich boven den
+ongelukkigen duiker; het was een groote haai, die met vurig oog en
+geopende kaken dwars op hem aankwam.
+
+Ik was stom van ontzetting en niet in staat mij te bewegen. Het
+verslindende dier snelde op den Hindoe toe; deze sprong op zijde en
+vermeed daardoor wel den beet van het dier, maar geenszins een slag
+met den staart, want hij kreeg een klap tegen de borst en viel op den
+grond neer. Dit tooneel duurde nauwelijks eenige seconden. De haai
+kwam terug, en zich op den rug wentelend, maakte hij zich gereed om
+zijn slachtoffer in tweeën te bijten, toen ik den kapitein, die naast
+mij zat, plotseling voelde opstaan. Met den dolk in de hand trad hij
+recht op het monster toe en maakte zich gereed om het te bestrijden.
+
+Op het oogenblik dat de haai den ongelukkigen visscher wilde aanvatten,
+zag hij zijn nieuwen vijand, en zich weer op den buik wentelend,
+zwom hij ijlings naar dezen toe.
+
+Nog zie ik de houding van kapitein Nemo; een weinig ineengebogen,
+wachtte hij met bewonderenswaardige koelbloedigheid het vreeselijk
+dier af, en toen het zich op hem wilde werpen, sprong de kapitein
+verbazend vlug op zijde, vermeed den schok en stak het beest zijn dolk
+in den buik. Dit was slechts een begin, want nu ving een ontzettende
+strijd aan.
+
+De haai brulde om zoo te zeggen; het bloed stroomde uit zijn wond,
+het zeewater werd rood gekleurd, zoodat ik door het ondoorschijnende
+der vloeistof bijna niets meer zag. Eindelijk bemerkte ik in een helder
+oogenblik den stoutmoedigen kapitein weer, die zich aan een der vinnen
+van het dier had vastgeklampt, den buik van het monster met dolksteken
+als doorploegde, en hem toch den beslissenden stoot niet in het hart
+kon geven. De haai bracht het water door zijn woedende stuiptrekkingen
+in hevige beweging, zoodat ik verscheiden malen op het punt stond mijn
+evenwicht te verliezen. Ik had den kapitein te hulp willen snellen,
+doch van afgrijzen als aan den grond genageld, stond ik bewegingloos.
+
+Ik keek met verwilderd oog; ik zag den strijd van vorm veranderen:
+de kapitein werd door het groote gewicht dat op hem drukte, tegen
+den grond geworpen; toen openden zich de kaken van het dier op
+huiveringwekkende wijze, en het zou met den kapitein gedaan geweest
+zijn, als Ned Land niet zoo snel als de gedachte den haai met de punt
+van zijn vreeselijken harpoen had getroffen. Het water werd geheel
+door bloed gekleurd, en door den haai met onbeschrijfelijke woede in
+beweging gebracht. Ned Land had zijn doel niet gemist; het waren de
+laatste stuiptrekkingen van het monster, dat in het hart getroffen,
+zulke vreeselijke bewegingen maakte, dat Koenraad er door tegen den
+grond werd geworpen.
+
+Ned Land richtte ondertusschen den kapitein op, die gelukkig zonder
+eenige wond opstond, recht naar den Hindoe ging, het touw doorsneed,
+waarmede deze aan den steen gebonden was, hem in zijn armen nam en
+hem met een krachtigcn stoot naar de oppervlakte duwde.
+
+Wij volgden hem alle drie, en eenige oogenblikken daarna kwamen wij,
+wonderbaarlijk gered, bij de boot van den visscher. De tweede zorg
+van den kapitein was, om den ongelukkige weer in het leven te roepen;
+ik wist niet of hij daarin slagen zou; ik hoopte het wel, want de
+arme duivel had niet lang onder water gelegen; maar de slag met den
+staart van het monster kon hem gedood hebben.
+
+Gelukkig zag ik den drenkeling door het krachtig wrijven van den
+kapitein en Koenraad langzamerhand het bewustzijn herkrijgen; hij
+opende de oogen weder. Hoe groot moeten zijn verbazing en zijn schrik
+niet geweest zijn, toen hij vier groote koperen hoofden over zich
+heen gebukt zag! En bovenal, wat moest hij wel denken, toen kapitein
+Nemo, een zakje met parels te voorschijn halend, hem dit in de hand
+drukte? Deze schitterende aalmoes van den waterman werd door den armen
+Singalees bevend aangenomen. Zijn verwilderde oogen duidden bovendien
+genoegzaam aan, dat hij niet wist aan welke bovenmenschelijke wezens
+hij het leven en fortuin tegelijk te danken had.
+
+Op een teeken van den kapitein gingen wij weer naar de oesterbanken,
+en den reeds afgelegden weg nogmaals volgende, kwamen wij na een half
+uur gaans bij het anker, waaraan de sloep van den Nautilus vastlag.
+
+Toen wij aan boord waren, ontdeden wij ons met behulp der matrozen
+van de zware koperen helmen. Het eerste woord van den kapitein was
+voor den Amerikaan.
+
+"Ik dank u, Ned Land," zei hij.
+
+"Het is een wederdienst, kapitein," antwoordde deze, "ik was nog bij
+u in schuld."
+
+Een glimlach speelde om de bleeke lippen des kapiteins, en dit was
+alles. "Naar den Nautilus!" beval hij kortaf.
+
+De sloep vloog over de baren; eenige minuten later ontmoetten wij
+het lichaam van den dooden haai.
+
+Aan de zwarte kleur van het uiteinden der vinnen herkende ik er een van
+de vreeselijkste soort uit den Indischen Archipel. Het dier was ruim
+8 meter lang; de bek besloeg een derde deel van het lichaam. Het beest
+was nog jong, zooals men aan de zes rijen tanden zien kon, die in den
+vorm van gelijkbeenige driehoeken in de bovenkaak zaten. Koenraad
+bekeek het beest met een wetenschappelijke belangstelling, en
+ik ben er zeker van dat hij het reeds bij een bijzondere klasse
+indeelde. Terwijl ik dat levenlooze lichaam beschouwde, verscheen
+er plotseling een dozijn van die vraatzuchtige dieren om onze sloep;
+maar zonder zich om ons te bekommeren, wierpen zij zich op het kreng
+en betwistten er elkander de brokken van.
+
+Om half negen waren wij weder op den Nautilus; daar overdacht ik
+de bijzonderheden van onzen tocht naar de oesterbank van Manaar;
+twee opmerkingen kwamen mij als vanzelf voor den geest; ik dacht
+vooreerst aan de onvergelijkelijke stoutmoedigheid van kapitein Nemo,
+en ten anderen aan zijn opoffering voor een menschelijk wezen, een
+der schepsels, wier geslacht hij, door altijd op zee te blijven,
+vermeed. Hoe het ook zij, die vreemdsoortige man was er nog niet in
+geslaagd zijn hart geheel te verstalen. Toen ik hem die opmerking
+maakte, antwoordde hij mij met eenigszins bewogen stem:
+
+"Die Singalees, mijnheer de professor, is een bewoner van het land
+der verdrukten, ik behoor en zal tot mijn laatsten ademtocht tot dat
+land behooren."
+
+
+HOOFDSTUK XXVIII
+
+De Roode Zee.
+
+In den loop van 29 Januari verdween het eiland Ceylon aan den
+gezichteinder, en de Nautilus gleed met een vaart van twintig kilometer
+door dien doolhof van kanalen, die de Maladiven van de Laccadiven
+scheiden. Hij liep onmiddellijk langs het eiland Kittan, dat door
+koralen gevormd, door Vasco de Gama in 1499 ontdekt werd, en een van
+de negentien voornaamste eilanden is van den Laccadiven-archipel,
+welke tusschen 10° en 14° 30' N.B. en 69° en 50° 72' O.L. ligt.
+
+Wij hadden toen 16220 kilometer afgelegd, sedert wij de Japansche
+zee verlaten hadden.
+
+Den volgenden dag, 30 Januari, kwam de Nautilus weer boven, doch wij
+hadden geen land in het gezicht; de richting was N.N.W. en wij naderden
+de zee van Osman, tusschen Arabië en Voor-Indië, waarin de Perzische
+golf hare monding heeft. Wij voeren in een zee zonder ingang. Waar
+bracht ons kapitein Nemo toch heen? Ik zou het niet hebben kunnen
+zeggen; Ned Land was daarover zeer ontevreden, toen hij er mij dien
+dag naar vroeg.
+
+"Wij gaan daarheen waar de luimen van den kapitein ons voeren willen,
+Ned," zei ik.
+
+"Die luimen kunnen ons niet ver brengen," antwoordde de Amerikaan. "De
+Perzische golf heeft geen uitgang, en als wij er binnenvaren; zullen
+wij spoedig langs dienzelfden weg moeten terugkeeren."
+
+"Welnu, wij zullen dan terugkeeren, Ned, en als de Nautilus daarna
+de Roode zee bezoekt, bestaat de straat van Bab-el-Mandeb toch nog
+altijd om ons door te laten."
+
+"Ik zal u wel niet behoeven te zeggen, mijnheer," antwoordde Ned Land,
+"dat de Roode zee even goed is afgesloten als de Perzische golf,
+omdat het Kanaal van Suez nog niet is doorgegraven; en al ware dit het
+geval, dan zou dit geheimzinnig vaartuig zich toch niet in dat door
+sluizen afgesloten water wagen. De Roode zee is dus ook de weg niet,
+langs welken wij Europa zullen bereiken."
+
+"Ik heb ook niet gezegd, dat wij naar Europa gaan."
+
+"Wat veronderstelt gij dan?"
+
+"Ik veronderstel, dat de Nautilus, na de merkwaardige zee tusschen
+Arabië en Egypte bezocht te hebben, naar den Indischen Oceaan terug
+zal keeren, hetzij door het kanaal van Mozambique, hetzij langs de
+Maskarenen, om zich van daar naar de Kaap de Goede Hoop te richten."
+
+"En als wij daar zijn?" vroeg Ned Land met bijzonderen nadruk.
+
+"Welnu, dan zullen wij den Atlantischen Oceaan bezoeken, dien wij
+nog niet kennen. Maar zeg eens, vriend Ned, verveelt u dan die
+onderzeesche reis? Hebt gij dan reeds overgenoeg van het steeds
+afwisselend schouwspel der onderzeesche wonderen? Wat mij aangaat,
+ik zal met groote spijt een reis zien eindigen, waartoe zoo weinig
+menschen in de gelegenheid zijn geweest."
+
+"Maar weet gij wel, mijnheer Aronnax," vroeg de Amerikaan, "dat wij
+nu haast drie maanden op dien Nautilus gevangen zitten."
+
+"Neen, Ned, dat weet ik niet, ik wil het niet weten, en ik tel niet
+eens de dagen of de uren."
+
+"En wat zal het einde zijn?"
+
+"Dat zullen wij mettertijd zien. Bovendien kunnen wij er niets aan
+doen, en wij verpraten daarover onnut onzen tijd. Als je mij kwaamt
+zeggen, Ned: 'er bestaat kans om te ontsnappen,' dan zou ik er eens
+met je over praten; maar zoover is het nog niet, en om ronduit te
+spreken, geloof ik ook niet dat de kapitein zich ooit in de Europeesche
+zeeën waagt."
+
+Door dit korte gesprek zal men gewaar worden dat ik dweepte met den
+Nautilus en als het ware met den kapitein vereenzelvigd was. Wat Ned
+Land aanging, hij eindigde het gesprek met als tot zich zelven te
+zeggen: "dat is alles goed en wel, maar volgens mijn meening bestaat
+er geen genoegen met dwang."
+
+Gedurende vier dagen, dus tot 3 Februari, doorkliefde de Nautilus de
+zee van Oman met verschillende snelheid en op onderscheiden diepte. Het
+vaartuig ging onzeker voorwaarts, alsof men aarzelde welken weg te
+kiezen, maar het kwam nimmer over den kreeftskeerkring uit.
+
+Toen wij die zee verlieten, hadden wij een oogenblik Mascate, de
+belangrijkste stad van Oman, in het gezicht. Ik bewonderde het vreemde
+uiterlijk dier plaats, te midden van de haar omringende zwarte rotsen,
+waartegen de witte forten en huizen zoo helder afsteken. Ik zag den
+ronden koepel der moskeeën, de bevallige punten der minarets, en de
+met frisch groen bedekte terrassen, maar het was slechts voorbijgaand,
+want de Nautilus schoot weldra weer onder de golven voorwaarts. Toen
+volgden wij op een afstand van zes kilometer de bochtige kusten van
+Mahrah en Hadhrahmout in het zuiden van Arabië, met hare bergen,
+waarop zich hier en daar eenige bouwvallen vertoonden. Den 5den
+Februari kwamen wij de golf van Aden binnen, die er uitziet als een
+trechter, dien men in den hals eener flesch heeft gestoken; die flesch
+is de roode zee, en de hals is Bab-el-Mandeb, waardoor het water uit
+de Indische zee in de Roode getapt wordt.
+
+Den volgenden dag dreef de Nautilus in het gezicht van Aden, dat op
+een klein schiereiland ligt, een soort van ontoegankelijk Gibraltar,
+waar de Engelschen forten hebben gebouwd nadat zij het in 1839 bezet
+hadden. Ik zag de achthoekige minarets der stad, die volgens den
+geschiedschrijver Edrisi vroeger de rijkste en meest handeldrijvende
+stapelplaats der geheele kust was.
+
+Ik meende wel dat kapitein Nemo nu zou terugkeeren, doch ik bedroog
+mij en tot mijn groote verbazing deed hij dit niet. Den 7den Februari
+kwamen wij in de straat van Bab-el-Mandeb, dat in het Arabisch
+beteekent "Tranenpoort." Zij is twintig kilometer breed en twee en
+vijftig lang; de Nautilus liep met volle vaart in minder dan een
+uur er door, doch ik zag niets, zelfs niet het eiland Perim, dat de
+Engelsche regeering heeft doen bezetten, om daardoor de stelling van
+Aden te versterken. Er kwamen voortdurend te veel stoombooten der
+Engelsche of Fransche maildiensten door deze nauwe zeestraat dan dat
+de Nautilus er zich kon vertoonen; daarom bleef zij wijselijk onder
+water. Eindelijk waren wij des middags in de Roode zee.
+
+De Roode zee, de beroemde golf der bijbelsche overlevering, die
+nooit door regen verfrischt wordt, waarin geen enkele stroom zijn
+water uitstort, die door gestadige uitdamping onophoudelijk water
+verliest, zoodat zonder toevoer uit de Indische zee de hoogte
+jaarlijks anderhalven meter verminderen zou! Zonderlinge golf dus,
+die wanneer zij als een meer geheel door het land ingesloten was,
+misschien volkomen zou uitdrogen; zij verschilt in dit opzicht dus
+geheel van de naburige Kaspische en Doode zeeën, wier peil slechts
+zooveel door verdamping verlaagt, als de massa water bedraagt, die
+er door de rivieren wederom wordt ingebracht.
+
+De Roode Zee heeft een lengte van 2600 kilometer, en is gemiddeld
+240 kilometer breed. In den tijd van de Ptolemaeën en der Romeinsche
+keizers was zij de groote slagader van den wereldhandel, en de
+doorgraving der landlengte van Suez heeft haar de belangrijkheid van
+vroeger eeuwen geheel teruggegeven.
+
+Ik wilde niet eens trachten te begrijpen, waarom de kapitein besloot
+ons in deze golf te brengen, maar zonder voorbehoud keurde ik het goed
+dat de Nautilus er binnen voer. Wij vorderden met geringe snelheid,
+en dreven dan eens aan de oppervlakte, dan weer onder water, als wij
+eenig schip moesten vermijden; zoodat ik gelegenheid had de oppervlakte
+en den bodem van deze merkwaardige zee beide te beschouwen.
+
+Den 8sten Februari kregen wij bij het aanbreken van den dag Mekka in
+het gezicht; de stad ligt thans in puin, de muren zouden bij een enkel
+kanonschot instorten, en worden ter nauwernood door eenige dadelboomen
+beschaduwd. Het was eertijds een belangrijke stad met zes openbare
+marktpleinen, zevenentwintig moskeeën en de muren, die door veertien
+forten beschermd werden, hadden een omtrek van drie kilometer.
+
+Daarop naderde de Nautilus de Afrikaansche kust, waar de diepte der
+zee veel grooter is. Daar konden wij in het kristalhelder water door de
+ruiten van den salon die prachtige struiken van schitterende koralen,
+en de uitgestrekte rotswanden beschouwen, waarop een heerlijk schoon
+tapijt van zeewier en andere zeeplanten was uitgespreid. Welk een
+onbeschrijfelijk schouwspel, en welk een verscheidenheid van vormen en
+kleuren langs die klippen en vulkanische eilandjes, die de Lybische
+kust omzoomen! Doch die flora verscheen in al hare schoonheid langs
+de oostkust, waar de Nautilus weldra heenging; het was op de kust van
+Tehema; want toen zagen wij die verscheidenheid van planten niet alleen
+onder het vlak der zee, maar zij slingerden zich zelfs tot op tien
+voet hoogte ook daar boven in elkander; de laatsten waren grilliger
+van vorm, doch minder kleurig dan de eersten, omdat de voedingkracht
+van het water de frischheid der kleuren waarschijnlijk meer bevorderde.
+
+Hoeveel aangename uren bracht ik voor de ramen van den salon
+door! Hoeveel nieuwe voorwerpen uit de onderzeesche dieren- en
+plantenwereld bewonderde ik niet in den schijn van ons electrisch
+licht! Paddenstoelvormige sponzen, leigrijze kliprozen, onder anderen
+de thalassiantus aster (bloeiende zeeasters), kriskoralen als fluiten,
+slechts wachtende op den adem van Pan, schulpen die men elders niet
+aantreft, uitloopende in korte spiralen en vastzittende in holligheden
+van sterkoralen, en eindelijk bij duizenden de gewone spons die ik
+nog niet had opgemerkt.
+
+De spons is geen plantaardig voorwerp, zooals nog door sommige
+natuuronderzoekers beweerd wordt, maar een dier, dat echter op den
+allerlaagsten trap van dierlijk leven en nog beneden de koralen
+staat. Dat het een dier is, lijdt geen twijfel; zelfs moet men zich
+losmaken van de meening der ouden, die de sponsen beschouwden als
+plantdieren, voorwerpen tusschen de planten- en de dierenwereld
+staande. Ik moet echter aanmerken, dat de natuuronderzoekers het
+niet eens zijn over de plaats, die aan de sponsen moet worden
+toegekend. Sommigen rekenen ze tot de poliepen, anderen, waaronder
+Milne Edwards, willen ze geheel afzonderlijk geplaatst hebben.
+
+De sponsachtige lichamen tellen omtrent driehonderd soorten; zij
+worden in zeer vele zeeën aangetroffen; zelfs ook in enkele stroomen,
+en heeten dan riviersponsen. Maar het meest vindt men ze in de
+Middellandsche Zee, in den Griekschen Archipel, langs de Syrische
+Kust en in de Roode Zee. Daar vindt men dan ook die fijne, zachte
+sponsen, die wel eens met anderhalf honderd frank betaald werden,
+de geelachtige Syrische, de harde Barbarijsche en andere, Maar daar
+ik geen hoop kon voeden om deze plantdieren in de nabijheid van een
+der Levant-steden--van welke ons de landengte van Suez scheidde--in
+oogenschouw te kunnen nemen, vergenoegde ik mij er in de Roode Zee
+kennis mee te maken.
+
+Ik riep dus Koenraad bij mij, terwijl de Nautilus, ter diepte van
+acht tot negen meter, zachtjes langs de fraaie rotsen der oostelijke
+kust gleed.
+
+Daar groeiden allerlei sponsen, gestengelde, gebladerde, bolvormige,
+gevingerde. Zij beantwoordden juist aan de bijnamen; korfjes, bekers,
+spinrokken, elandhorens, leeuwenpooten, pauwstaarten, Neptunus
+handschoenen, die de visschers, dichterlijker van uitdrukking dan de
+mannen der wetenschap, er aan gegeven hebben. Uit haar vezelachtig
+weefsel, dat met een half-vloeibare geleiachtige zelfstandigheid bedekt
+is, schoten onophoudelijk kleine waterstralen, door een samentrekkende
+kracht uitgespoten, nadat dit water eerst leven had gewekt in iedere
+holligheid. Deze zelfstandigheid verdween na den dood van de poliep
+en gaf, vergezeld met het afgeven van ammoniak, een afschuwelijken
+stank. Er blijft dan niets over dan de hoornachtige vezelstof,
+waaruit de gewone rotsachtige sponsen bestaan, die naar gelang
+van zachtheid en andere dergelijke eigenschappen, tot verschillend
+huiselijk gebruik dienen.
+
+Deze poliepaardige plantdieren zaten aan rotsen, aan schulpen van
+weekdieren en zelfs aan de waterplanten. Zij vulden zelfs de kleinste
+spleten; sommigen spreidden zich uit, anderen richtten zich overeind
+of hingen als koraalvormige uitwassen nederwaarts. Ik vertelde aan
+Koenraad, dat die sponsen op tweeërlei wijze gevischt worden, met een
+dreg of met de hand. Deze laatste handelwijze, waarvoor duikers noodig
+zijn, is de verkieslijkste, want als men het weefsel weet te sparen,
+zijn de sponsen er des te meer om waard.
+
+De andere plantdieren, die naast de sponsachtige leefden, bestonden
+voornamelijk in zeer fraaie soorten van zeekwallen; onder de weekdieren
+merkte ik onderscheidene soorten van calmars of blakvisschen op, die
+volgens d'Orbigny aan de Roode Zee bepaald eigen zijn, gelijk ook
+onder de kruipende dieren de schilpadden, die den bijnaam Virgala
+hebben en tot de soorten behooren, die een gezochte, voedzame en
+smakelijke spijze opleveren.
+
+Visschen waren er zeer talrijk; sommige soorten zeer merkwaardig. Die,
+welke door den Nautilus met haak en lijn werden gevangen, bijv. de rog,
+waaronder de gemarmerde, met blauwachtige vlekken en dubbel getanden
+staart, die met zilverkleurigen rug, die met een punt-staart en
+vinnen ter grootte van een paar meter, de tandelooze, de haaiachtige
+en kraakbeenachtige, tot de familie der roggen behoorende; voorts
+koffervisschen (osiraciou), waaronder de drommedaris met een bultvormig
+uitwas; uitloopende in een omgebogen stekel van anderhalven voet
+lengte; ook nog palingen met zilverkleurigen staart, blauwachtigen rug
+en bruine borstvinnen met grijs omboord; lipvisschen en een menigte
+andere zeedieren.
+
+Den 9den Februari dreef de Nautilus in het breedste gedeelte der Roode
+zee, dat tusschen Suakin op de west- en Ghunfuda op de oostkust,
+ter breedte van 190 kilometer gevonden wordt. Nadat de zonshoogte
+genomen was, kwam de kapitein op het plat, waar ik mij op dat oogenblik
+bevond. Ik besloot bij mij zelven hem niet weer naar beneden te laten
+gaan, voordat ik iets meer van zijn verdere plannen wist. Toen hij mij
+zag, kwam hij naar mij toe, bood mij een sigaar aan en zei: "Welnu,
+mijnheer de professor, hoe vindt gij de Roode zee? Hebt gij de wonderen
+goed bekeken die zij bevat, de visschen en zoöphyten, de sponsenbedden
+en koraalbosschen? Hebt gij de steden op de kust kunnen zien?"
+
+"Ja, kapitein," antwoordde ik, "en de Nautilus heeft die studie
+wonderwel bevorderd: het is een verstandig schip."
+
+"Zeker, mijnheer, verstandig, stoutmoedig en onkwetsbaar; het is niet
+bevreesd voor de vreeselijke stormen, stroomen of klippen dezer zee."'
+
+"Deze zee wordt inderdaad als een van de onstuimigste opgegeven,
+en indien ik mij niet bedrieg, dan stond zij in de oudheid in den
+slechtsten reuk."
+
+"Afschuwelijk, mijnheer Aronnax; de Grieksche en Latijnsche
+geschiedschrijvers spreken niet in haar voordeel, en Strabo zegt,
+dat zij vooral zeer onstuimig is in den tijd van de zomerwinden en
+van de regens. De Arabische schrijver Edrisi verhaalt, dat tal van
+groote schepen op de zandbanken te gronde gingen, en dat niemand het
+waagde er 's nachts te varen. Het is, zooals hij zegt, een zee, waar
+de vreeselijkste orkanen heersenen, vol onherbergzame eilanden, en die
+noch in de diepte, noch op hare oppervlakte iets goeds oplevert. Zoo
+is toch de door Arrianus, Agatharchides en Artimidorus uitgedrukte
+meening.
+
+"Men ziet het wel," antwoordde ik, "dat de geschiedschrijvers niet
+aan boord van den Nautilus geweest zijn."
+
+"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein lachend, "en in dat opzicht
+zijn de nieuwere schrijvers niet veel verder dan de oude. Er zijn
+eeuwen noodig geweest om de kracht van den stroom na te gaan; wie
+weet of men over honderd jaar wel een tweeden Nautilus zien zal! De
+wetenschap vordert slechts langzaam, mijnheer Aronnax."
+
+"Zeker," antwoordde ik, "gij zijt met uw vaartuig een eeuw vooruit,
+misschien wel meer dan éen. Hoe ongelukkig, dat zulk een uitvinding
+met den uitvinder moet te gronde gaan!"
+
+De kapitein gaf geen antwoord; na eenige minuten zwijgens hernam hij;
+"Gij spraakt van de meening der oude geschiedschrijvers over de
+gevaren, waarmee de vaart over de Roode zee vergezeld gaat?"
+
+"Ja," antwoordde ik, "maar was hun vrees niet overdreven?"
+
+"Ja en neen, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, die de Roode
+zee nauwkeurig scheen te kennen. "Wat nu niet meer gevaarlijk is
+voor nieuwere goed gebouwde schepen, die zich door stoomkracht naar
+willekeur kunnen bewegen, was het wel voor alle soort van vaartuigen
+der ouden. Stel u die zeevaarders der oudheid voor in hun schuiten,
+wier planken met palmvezels aan elkander genaaid, met gesmolten
+hars gebreeuwd, en met zeehondenvet besmeerd waren. Zij hadden geen
+instrumenten om hun richting waar te nemen, en zij voeren maar op
+de gis, te midden van hun geheel onbekende stroomen. Onder zulke
+omstandigheden moesten schipbreuken dikwijls voorkomen; maar in onzen
+tijd hebben de stoombooten, die tusschen Suez en Indië dienst doen,
+niets meer van de stormen in deze zee te vreezen. Gezagvoerders en
+reizigers brengen voor hun vertrek geen zoenoffers meer, en als zij
+terugkomen, gaan zij niet meer met kransen en linten getooid, den goden
+in den eersten den besten tempel danken voor hun behouden aankomst."
+
+"Ik stem dit toe, want de stoom schijnt de dankbaarheid in het hart
+der zeelieden te hebben uitgedoofd. Maar kapitein, daar gij deze zee
+bijzonder schijnt bestudeerd te hebben, zult gij mij misschien wel
+kunnen zeggen hoe haar naam ontstaan is?"
+
+"Hiervoor zijn verschillende uitleggingen, mijnheer. Wilt gij de
+meening van een kronijkschrijver uit de 14de eeuw weten?"
+
+"Gaarne."
+
+"Die phantast beweert, dat die naam er aan gegeven werd na den
+doortocht der Israëlieten, toen de Egyptische Pharao was omgekomen in
+de golven, welke zich op Mozes' bevel over hem sloten; 'ten teeken
+van dit wonder,' zegt hij, 'werd de zee rood en vermiljoen, en men
+noemt haar sedert dien tijd niet anders dan de Roode zee.'"
+
+"Dat is een dichterlijke verklaring, kapitein, maar daar ben ik niet
+mee tevreden. Ik vraag u dus hoe gij zelf er over denkt?"
+
+"Ik geloof, mijnheer Aronnax, dat men in die benaming de vertaling
+zien moet van het Hebreeuwsche woord 'Edom' en als de ouden haar dien
+naam gaven, was het om de bijzondere kleur van het water."
+
+"Tot nog toe heb ik echter enkel helder water, zonder eenige bijzondere
+kleur gezien."
+
+"Zonder twijfel; maar als gij verder de zee inkomt, zult gij die
+zonderlinge tint opmerken. Ik herinner mij de golf van Suez bij Tor
+geheel roodgekleurd te hebben gezien, even alsof het een meer met
+bloed was."
+
+"En schrijft gij die kleur aan mikroskopisch fijn zeewier toe?"
+
+"Ja, het is een purperkleurige slijmachtige stof, voortgebracht
+door kleine plantjes, waarvan er 40.000 noodig zijn om een kubieken
+millimeter te vullen. Misschien zult gij er wel zien, als wij bij
+Tor komen."
+
+"Het is dus de eerste maal niet, kapitein, dat gij met den Nautilus
+in de Roode zee komt?"
+
+"Neen, mijnheer."
+
+"Omdat gij straks gesproken hebt van den doortocht der Israëlieten
+en de vernietiging van het Egyptische leger, wilde ik van u wel eens
+weten of gij onder water de sporen van dit groot geschiedkundig feit
+ook herkend heb?"
+
+"Neen, mijnheer de professor, en dit om een goede reden."
+
+"Welke?"
+
+"Omdat de plaats, waar Mozes met zijn volk is doorgetrokken, zoo
+verzand is, dat de kameelen er ter nauwernood tot aan de knieën door
+het water gaan. Gij begrijpt, dat mijn Nautilus er dus geen vaarwater
+vinden kan."
+
+"En die plaats?" vroeg ik.
+
+"Die plaats is een weinig boven Suez gelegen, in den zeearm, die
+vroeger een diepen inham vormde, toen de Roode zee zich nog tot aan
+de Bittermeren uitstrekte. Of die doortocht een wonder is geweest
+of niet, zeker is het dat de Israëlieten daar doorgetrokken zijn om
+het Heilige land te bereiken, en dat het leger van den Egyptischen
+koning juist op die plek is omgekomen. Ik geloof dus, dat, als men
+in dat zand ging graven, men een groote menigte Egyptische wapenen
+en werktuigen zou vinden."
+
+"Dat is duidelijk," antwoordde ik, "en het is voor de oudheid-kenners
+te hopen, dat men vroeg of laat die opgravingen zal beginnen,
+wanneer na de doorgraving der landengte van Suez hier nieuwe steden
+zullen verrijzen. Voor vaartuigen als de Nautilus is het een zeer
+ondoelmatig kanaal!"
+
+"Zeker, maar nuttig voor de geheele wereld; de ouden hadden het
+wel begrepen, dat het in het belang van hun handel zou zijn om de
+Roode en Middellandsche Zeeën met elkander te verbinden; doch zij
+dachten er niet aan een regelrecht kanaal te graven en zij gebruikten
+daarvoor gedeeltelijk den Nijl. Waarschijnlijk werd met het kanaal,
+dat deze rivier met de Roode zee verbindt, een aanvang gemaakt onder
+Sesostris, ten minste als men de overlevering gelooven mag. Zeker is
+het dat in 615 v. Chr. Necho een kanaal begon te graven, dat door
+het oostelijkste deel van Egypte gaande, met Nijlwater zou gevoed
+worden. Men kon dit kanaal in vier dagen opvaren, en het was zoo breed,
+dat twee roeischepen elkander gemakkelijk konden voorbijkomen. Het werd
+door Darius Hystaspes voortgezet en waarschijnlijk onder Ptolemaeus
+II voltooid. Strabo zag het gebruiken, maar de zwakke helling tusschen
+het punt van aanvang bij Bubastis en de Roode zee, maakte het slechts
+gedurende eenige maanden van het jaar bevaarbaar. Dit kanaal diende
+tot op den tijd van de Antonijnen voor den handel; verlaten, verzand
+en later hersteld op last van kalif Omar, werd het in 761 of 762
+door kalif Ahnansor onbevaarbaar gemaakt, omdat hij wilde beletten,
+dat men levensmiddelen zou brengen naar Mohammed Ben Abdullah, die
+tegen hem in opstand was. Gedurende den tocht naar Egypte vond uw
+generaal Bonaparte de sporen dezer werken in de woestijn van Suez,
+en door den vloed overvallen, was hij bijna omgekomen, voordat hij
+Hadjaroth had kunnen bereiken, waar Mozes 3500 jaren vóór hem zijn
+legerkamp had opgeslagen."
+
+"Welnu, kapitein, wat de ouden niet hebben durven ondernemen, de
+verbinding tusschen de beide zeeën, waardoor de weg van Marseille naar
+Indië 9000 kilometer korter zal worden, dat heeft de Lesseps gedaan
+en binnen kort zal hij Afrika tot een groot eiland gemaakt hebben."
+
+"Ja, mijnheer Aronnax, gij hebt reden om op uw landgenoot fier te
+zijn. Hij is een man die eene natie meer tot eer verstrekt dan de
+grootste veldheeren. Hij had, evenals vele anderen, met moeielijkheden
+en tegenstand te kampen, maar hij heeft gezegevierd, want hij bezat
+een vasten wil. Het is treurig als men bedenkt dat dit werk, dat door
+alle natiën te zamen had moeten ondernomen worden, en dat voldoende
+zou geweest zijn om de regeering van een vorst beroemd te maken,
+slechts gelukt is door de geestkracht van een enkel man; eere zij
+dus aan de Lesseps!"
+
+"Ja, eere aan dien grooten burger," antwoordde ik, verwonderd over
+den toon waarop kapitein Nemo gesproken had.
+
+"Ongelukkig," hernam hij, "kan ik u niet door het Kanaal van Suez
+brengen; maar gij kunt overmorgen de lange havenhoofden van Port-Said
+zien, als wij in de Middellandsche zee zijn."
+
+"In de Middellandsche zee?"
+
+"Ja, mijnheer; verwondert u dat?"
+
+"Het verwondert mij dat wij er overmorgen reeds zullen zijn."
+
+"Zoo?"
+
+"Ja, kapitein, hoewel ik mij eigenlijk over niets meer verwonderen
+moest sedert ik bij u aan boord ben."
+
+"Maar waarom verwondert het u?"
+
+"Over de ijzingwekkende snelheid, waarmede de Nautilus om Afrika zal
+moeten varen, om overmorgen in de Middellandsche zee te zijn!"
+
+"En wie zegt u dat wij om Afrika heengaan, mijnheer de professor?
+
+"Wie spreekt er van om langs de Kaap de Goede Hoop te varen?"
+
+"Althans als de Nautilus niet over land of over de landengte
+heengaat...."
+
+"Of er onder door, mijnheer Aronnax.
+
+"Er onder door?"
+
+"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein bedaard. "Sedert lang heeft de
+natuur onder de landengte gevormd, wat de menschen er boven op maken."
+
+"Hoe! bestaat er een doortocht?"
+
+"Ja een onderaardsche doorgang, waaraan ik den naam van Arabischen
+tunnel gegeven heb. Deze begint even beneden Suez en eindigt in de
+golf van Pelusium."
+
+"Maar de landengte bestaat enkel uit beweegbaar zand?"
+
+"Tot op zekere diepte; maar op vijftig meter vindt men reeds een
+onwrikbaren rotsgrond."
+
+"En hebt gij dien doorgang bij toeval ontdekt?" vroeg ik hoe langer
+zoo meer verbaasd.
+
+"Door toeval en redeneering, of eigenlijk nog meer door de laatste
+dan door het eerste."
+
+"Ik luister, kapitein, doch kan het haast niet gelooven."
+
+"Och, mijnheer! 'zij hebben ooren en hooren niet,' zal ten allen
+tijde waar blijven. Niet alleen bestaat die doorgang, doch ik ben
+er verscheiden malen doorgegaan. Zonder dat zou ik mij nu niet in de
+Roode zee gewaagd hebben."
+
+"Ben ik ook onbescheiden, als ik u vraag hoe gij dien tunnel ontdekt
+hebt?"
+
+"Mijnheer," antwoordde mij de kapitein, "er kan geen geheim bestaan
+tusschen menschen, die elkander niet meer verlaten moeten."
+
+Ik lette schijnbaar niet op dit gezegde en wachtte op het verhaal
+van den kapitein.
+
+"Het is de redeneering van een natuuronderzoeker, mijnheer de
+professor," zei hij, "die mij er toe gebracht heeft dezen doorgang
+te ontdekken, welken ik alleen ken. Ik had opgemerkt dat er in de
+Roode en Middellandsche Zeeën een zeker aantal van volkomen dezelfde
+vischsoorten gevonden werd. Toen ik hiervan zeker was, vroeg ik mij
+af of er geen gemeenschap tusschen de beide zeeën bestond. Zoo ja,
+dan moest de onderaardsche stroom noodwendig van de Roode naar de
+Middellandsche Zee gaan, omdat het peil der beide zeeën verschilt. Ik
+ving dus een groot aantal visschen in den omtrek van Suez, deed hun een
+koperen ringetje aan den staart, en wierp ze toen weer in zee. Eenige
+maanden daarna ving ik aan de kust van Syrië eenige van die visschen
+met zulk een ring. De gemeenschap tusschen de beide zeeën was dus
+bewezen. Ik zocht haar met mijn Nautilus, ik ontdekte die, waagde
+mij er in, en weldra, mijnheer de professor, zult ook gij door den
+Arabischen. tunnel gevaren zijn."
+
+
+HOOFDSTUK XXIX
+
+De Arabische Tunnel.
+
+Dienzelfden dag deelde ik aan Koenraad en Ned Land het gedeelte van
+het gesprek mede, dat hun belang kon inboezemen. Toen ik hun vertelde
+dat wij binnen twee dagen in de Middellandsche Zee zouden zijn,
+klapte Koenraad in de handen, maar de Amerikaan trok de schouders op.
+
+"Een onderzeesche tunnel!" riep hij uit, "een gemeenschap tusschen
+de beide zeeën! Wie heeft daar ooit van gehoord?"
+
+"Vriend Ned," zei Koenraad, "hadt gij ooit van den Nautilus hooren
+spreken? Neen! En toch bestaat die. Trek dus niet zoo lichtvaardig
+de schouders op, en twijfel niet aan de dingen, onder voorwendsel
+dat gij er nooit van hebt hooren spreken."
+
+"Wij zullen wel eens zien!" antwoordde Ned Land, het hoofd
+schuddende. "Maar ik zou niets liever dan aan dien doortocht gelooven;
+de Hemel geve dat hij ons inderdaad in de Middellandsche Zee brenge!"
+
+Denzelfden avond dreef de Nautilus op 21° 30' N.B. aan de oppervlakte
+en naderde de Arabische kust. Ik zag Djeddah, de belangrijke
+stapelplaats voor de Egyptische. Syrische, Turksche en Indische
+waren; ik kon vrij duidelijk de gebouwen en de schepen langs de
+kaden en op de reede onderscheiden. De zon, die vrij laag stond,
+scheen vlak op de huizen der stad, en deed er de witheid des te meer
+van uitkomen. Buiten de stad duidden eenige houten en rieten hutten
+verblijf het der Bedouïnen aan.
+
+Weldra verdween Djeddah uit het gezicht en de Nautilus dook weer
+onder het water, dat op dat oogenblik eenigszins phosphoriseerde.
+
+Den volgenden dag, 10 Februari, verschenen verschillende schepen,
+die eene andere richting als wij volgden. De Nautilus zette haar
+tocht onder zee door, doch toen om twaalf uur, op het oogenblik dat
+de zonshoogte moest genomen worden, de zee verlaten was, kwamen wij
+weer boven.
+
+Ik ging met Ned Land en Koenraad op het plat zitten. De oostkust was
+door den vochtigen mist nauwelijks zichtbaar.
+
+Op den rand der sloep geleund, spraken wij over koetjes en kalfjes,
+toen Ned zijn hand uitstrekkende, zei:
+
+"Ziet gij daar niets, mijnheer?"
+
+"Neen, Ned," antwoordde ik, "maar gij weet wel dat ik uw oogen
+niet heb."
+
+"Zie eens goed," hernam Ned, "daar aan stuurboord vóór ons uit,
+zoowat boven de lantaarn. Ziet gij daar geen voorwerp, dat zich
+schijnt te bewegen?"
+
+"Waarlijk," zei ik, na nauwkeurig te hebben toegezien, "ik zie een
+lang zwartachtig lichaam op het water drijven."
+
+"Een anderen Nautilus?" vroeg Koenraad.
+
+"Neen," antwoordde Ned, "maar als ik mij niet sterk vergis, is het
+een zeedier."
+
+"Zijn er walvisschen in de Roode Zee?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja, mijn jongen," antwoordde ik, "soms ontmoet men ze nog."
+
+"Het is geen walvisch," zei de harpoenier, die het voorwerp niet
+uit het oog verloor. "De walvisschen en ik zijn oude kennissen,
+en ik zou mij daarin met bedriegen."
+
+"Laten wij maar wachten," merkte Koenraad op; "de Nautilus gaat dien
+kant uit, en spoedig zullen wij zien wat het is."
+
+Inderdaad, het zwarte voorwerp was weldra geen vier kilometer meer
+van ons af. Het geleek op een groote klip midden in zee. Wat was
+het? Ik kon het nog niet zeggen.
+
+"O, het beweegt zich! het duikt!" riep Ned Land uit, "duizend duivels,
+wat is dat voor een dier? Het heeft geen gespleten staart zooals
+walvisschen of potvisschen en de zwemvliezen lijken op stompen."
+
+"Maar....?" vroeg ik.
+
+"Daar," riep de Amerikaan, "nu ligt het dier op den rug met de borsten
+in de lucht!"
+
+"Het is een sirene!" zei Koenraad, een wezenlijke sirene, als mijnheer
+'t niet kwalijk neemt."
+
+"De naam van sirene bracht mij op den weg, en ik begreep, dat dit
+beest tot die orde van zeedieren behoorde, waarvan de fabel sirenen,
+half vrouw en half visch, gemaakt heeft."
+
+"Neen," zei ik tot Koenraad, "het is geen sirene, maar een zonderling
+beest, waarvan er ternauwernood eenige exemplaren in de Roode zee
+zijn overgebleven. Het is een dugong."
+
+Ned Land's oogen schitterden van begeerte op het zien van dit dier;
+zijn hand scheen gereed om het te harpoenen. Men zou zelfs gezegd
+hebben, dat hij in zee wilde springen, om het in zijn element te
+bestrijden.
+
+"O, mijnheer!" riep hij met een stem, die van aandoening beefde,
+"zoo iets heb ik nog nooit gedood!"
+
+Zijn geheele ziel lag in dit woord,
+
+Op dat oogenblik kwam kapitein Nemo op het plat. Hij zag den dugong,
+begreep de houding van den Amerikaan, en vroeg hem: "Als ge een
+harpoen hadt, meester Land, zou die u dan niet in de hand branden?"
+
+"Zeker, mijnheer."
+
+"En zoudt gij gaarne voor één dag uw ambacht van visscher weer
+opvatten, om dit dier bij de lijst te voegen van die gij reeds
+getroffen hebt?"
+
+"Zeker zou ik dat graag."
+
+Welnu, gij kunt het eens probeeren."
+
+"Dank u, mijnheer," riep Ned Land met schitterende oogen.
+
+"Slechts dit raad ik u," hernam de kapitein, "dat gij het dier zeker
+treft, en dit in uw eigen belang."
+
+"Is zulk een dugong dan gevaarlijk?" vroeg ik, niettegenstaande het
+minachtend schouderophalen van Ned.
+
+"Ja, soms," antwoordde de kapitein. "Dit dier laat zijn aanvallers
+niet los, het werpt hun boot om. Maar met Ned Land is dat gevaar niet
+te vreezen. Zijn oog is juist, zijn arm zeker. Indien ik hem aanbeveel
+om dien dugong niet te missen, doe ik dat, omdat het een fijn stuk wild
+is, en ik weet wel, dat Ned niet afkeerig is van een lekker hapje."
+
+"Zoo," zei de Amerikaan, "veroorlooft dit dier zich ook al de weelde
+van lekker te zijn?"
+
+"Ja, Ned; zijn vleesch wordt zeer gezocht, en men bewaart het in den
+Maleischen archipel voor vorstelijke tafels. Men jaagt dan ook zoo
+fel op dit uitmuntend dier, dat het, evenals zijns gelijke, de zeekoe,
+hoe langer zoo zeldzamer wordt.
+
+"Als dit dier dan eens bij toeval het laatste van zijn soort was,"
+vroeg Koenraad ernstig, "zou het dan geen zaak zijn om het in het
+belang der wetenschap te sparen?"
+
+"Misschien," hervatte de Amerikaan, "doch in het belang van den kok
+om het te vangen."
+
+"Doe het dan, meester Land," antwoordde de kapitein.
+
+Op dat oogenblik kwamen zeven mannen van de equipage, zwijgend en
+onverschillig als altijd, op het plat. Een van hen droeg een harpoen
+en een lijn zooals de walvischvaarders gebruiken. De sloep werd in zee
+gebracht; zes roeiers namen plaats op de banken, en de zevende ging
+aan het roer zitten. Ned, Koen en ik namen op een achterbank plaats.
+
+"Gaat gij niet mee, kapitein?" vroeg ik.
+
+"Neen, mijnheer, maar ik wensch u goede vangst."
+
+De sloep stak af en door zes riemen voortgestuwd, naderde Zij snel den
+dugong, die op dat oogenblik ongeveer twee kilometer van den Nautilus
+af was. Op eenige kabellengten van het dier gekomen, roeiden wij
+langzamer, en de riemen werden zoo stil mogelijk door het kalme water
+bewogen. Ned Land ging met zijn harpoen in de hand op de voorplecht
+der sloep staan. Gewoonlijk is zulk een harpoen bevestigd aan een lang
+touw, dat snel afgewonden wordt als het gewonde dier met een harpoen
+in het lichaam vlucht. Maar thans was die lijn niet langer dan tien
+vadem, doch aan het einde zat een klein vaatje vast, dat drijvende
+de plaats moest aanwijzen, waar de dugong zich onder water bevond.
+
+Ik was opgestaan en bekeek onzen vijand nauwkeurig. Deze dugong geleek
+veel op een zeekoe, het lange lichaam eindigde in een zeer langen
+staart, en de zijvinnen hadden wezenlijke vingers aan de toppen. Het
+onderscheid tusschen dit dier en de zeekoe bestond daarin, dat het
+in de bovenkaak twee lange en puntige tanden had, welke aan elke
+zijde een naar buiten staand verdedigingswapen vormden. De dugong was
+bijzonder groot, want hij was niet minder dan zeven meter lang. Hij
+bewoog zich niet en scheen op het water te slapen, een omstandigheid,
+die de vangst veel gemakkelijker maakte.
+
+De sloep naderde voorzichtig tot op drie vadem; de riemen bleven
+stil liggen; ik stond half op; Ned Land drilde een weinig achterover
+gebogen, zijn harpoen met geoefende hand. Plotseling snorde deze, en
+het dier verdween; het wapen, hoe krachtig ook geworpen, had zonder
+twijfel niet getroffen.
+
+"Duizend duivels!" riep de woedende Amerikaan, "ik heb hem niet
+geraakt!"
+
+"Jawel," zei ik, "het dier is gewond, daar drijft bloed; maar je
+wapen is hem niet in het lichaam blijven zitten."
+
+"Mijn harpoen! mijn harpoen!" riep Ned Land.
+
+De matrozen begonnen weer te roeien, en de stuurman richtte de boot
+naar het drijvende vaatje. Toen dit was opgevischt, begonnen wij het
+dier weer te vervolgen. Dit kwam van tijd tot tijd boven om adem
+te halen. De wond had het niet verzwakt, want het zwom bijzonder
+snel. De sloep, door krachtige armen geroeid, vloog den dugong
+achterna. Verscheidene malen naderden wij hem tot op eenige vademen,
+en de Amerikaan hield zich gereed om hem te treffen, maar het beest
+dook dan plotseling, zoodat het onmogelijk was het te bereiken.
+
+Men begrijpe de woede van Ned Land. Hij wierp het ongelukkige dier de
+krachtigste Amerikaansche vloeken naar den kop. Wij vervolgden het
+een uur lang, en ik begon te gelooven, dat het moeielijk zou zijn
+het te vangen, toen de dugong op het noodlottig denkbeeld kwam zich
+te wreken; dit zou hem weldra berouwen. Hij snelde op de sloep aan
+om die aan te vallen. Dit ontging niet den Amerikaan.
+
+"Let op!" riep hij.
+
+De stuurman zei eenige woorden in zijn vreemde taal, en waarschuwde
+daarmee zijn mannen, zeker om op hun hoede te zijn. Toen de dugong
+op 7 meter van ons af was, hield hij stil, blies plotseling de lucht
+uit door zijn groote neusgaten, die niet vooraan maar boven op zijn
+snuit geplaatst waren, en snelde met een sprong plotseling op ons aan.
+
+De sloep kon den schok niet vermijden; half op zij geworpen, schepte
+zij water, dat moest worden uitgehoosd; gelukkig was zij, dank zij
+de behendigheid van onzen stuurman, alleen in de schuinte en niet
+recht tegen een der zijden door het dier getroffen, zoodat zij niet
+was gekanteld. Ned Land stond altijd op de plecht en doorkerfde het
+reusachtig monster met harpoensteken, doch het had de tanden over den
+rand der sloep geslagen en lichtte deze uit het water op, zooals de
+leeuw een bokje zou doen. Wij werden op elkander geworpen, en ik weet
+niet hoe dit wel zou geëindigd zijn als de Amerikaan, die altijd nog
+woedend op het beest was, het eindelijk niet in het hart had getroffen.
+
+Ik hoorde de tanden langs de ijzeren platen der sloep knarsen, en
+de dugong verdween met den harpoen in het lichaam. Maar weldra kwam
+het vaatje weer boven, en weinige oogenblikken daarna verscheen het
+lichaam van het dier, doch op den rug gekeerd. De boot roeide er heen,
+nam den dugong op sleeptouw, en keerde naar den Nautilus terug.
+
+Men moest zware en sterke takels gebruiken om het dier op het plat te
+hijschen; het woog 5000 kilogram; men sneed het in tegenwoordigheid
+van den harpoenier in stukken, omdat deze er op gesteld was al de
+bijzonderheden van die bewerking te volgen. Denzelfden dag diende de
+hofmeester mij aan het diner eenige plakken van het vleesch van den
+dugong voor, dat door den kok zeer lekker was gereed gemaakt. Ik vond
+het uitmuntend en beter dan kalfs- zelfs rundvleesch.
+
+Den volgenden dag, 11 Februari, werd de kombuis van den Nautilus
+nogmaals van lekker wildbraad voorzien; een vlucht zeezwaluwen sloeg
+op den Nautilus neer; het was een soort zwaluw, die bijzonder in
+Egypte te huis behoort, met zwarten bek, grijzen en gespikkelden kop,
+met witte vlekjes om het oog, met grijzen rug, vleugels en staart,
+witte borst en buik en roode pootjes. Ook vingen wij eenige dozijnen
+Nijleenden, wilde vogels met sterken smaak, wier kop en hals wit met
+zwarte vlekken zijn.
+
+De snelheid van den Nautilus was toen middelmatig. Hij vorderde maar
+langzaam; ik merkte op, dat het water der Roode zee hoe langer hoe
+minder zout werd, naarmate wij Suez naderden.
+
+Tegen vijf uur 's avonds waren wij op de hoogte van kaap Ras Mohammed;
+zij vormt het uiteinde van Steenachtig Arabië, en ligt tusschen de
+golven van Suez en Akabah.
+
+De Nautilus voer de straat van Jubal binnen, die ons in de golf van
+Suez brengen moest. Ik zag duidelijk een hoogen berg, die boven de
+kaap uitstak; het was de Horeb en de Sinaï op wiens top Mozes God van
+aangezicht tot aangezicht had gezien, en dien men steeds voorstelt
+als door bliksemstralen omhuld.
+
+Om zes uur ging de Nautilus, dan eens op, dan onder het water, voorbij
+Tor, dat achter in een baai ligt, welker water rood gekleurd schijnt,
+zooals de kapitein reeds gezegd had. Toen viel de nacht in te midden
+van een doffe stilte, somtijds slechts afgebroken door het geschreeuw
+van den pelikaan, of van eenigen nachtvogel, of door het geluid van de
+branding tegen de rotsen en het verwijderd gerucht van een stoomboot,
+die de golven met raderen of schroef doorkliefde.
+
+Van acht tot negen uur bleef de Nautilus eenige meters diep onder
+water. Volgens mijn berekening moesten wij zeer dicht bij Suez zijn;
+door de ramen van den salon zag ik de rotsen, die door ons electrisch
+licht helder werden beschenen; het was alsof het zeewater hoe langer
+hoe nauwer werd.
+
+Kwart voor negen kwam het schip weer boven. Ik ging op het
+plat. Ongeduldig om door den tunnel te komen, kon ik niet lang stil
+blijven staan, en ademde de frissche zeelucht in. Weldra bemerkte ik
+in de duisternis een klein lichtje, dat dof door den nevel schijnend,
+op een kilometer voor ons zichtbaar was.
+
+"Een drijvende vuurbaak!" zei een stem naast mij. Ik keerde mij om
+en herkende den kapitein.
+
+"Het is het drijvend licht van Suez," zei hij: "wij zullen nu spoedig
+aan den ingang van den tunnel zijn."
+
+"Die ingang moet niet gemakkelijk wezen?"
+
+"Neen, mijnheer. Ook ben ik gewoon dan zelf aan het roer te gaan. Als
+gij nu naar beneden wilt, mijnheer Aronnax, dan kan de Nautilus in
+zee duiken, om niet eer weer aan de oppervlakte te verschijnen vóór
+wij den tunnel door zijn."
+
+Ik volgde den kapitein. Het luik ging dicht; de waterbakken werden
+gevuld, en het vaartuig zonk ongeveer tien meter onder de golven. Toen
+ik naar mijn kamer wilde gaan, hield Nemo mij staande.
+
+"Zeg eens, mijnheer de professor," zet hij, "zoudt gij mij gaarne in
+den stuurstoel willen vergezellen?"
+
+"Ik durfde het u niet te vragen," antwoordde ik.
+
+"Kom maar mee, dan zult gij al het mogelijke van deze onderzeesche
+vaart zien."
+
+De kapitein bracht mij naar de middeltrap; halverwege opende hij een
+deur, volgde een bovengang, en kwam in den stuurstoel, die zooals
+men weet aan het einde van het plat boven in het vaartuig lag.
+
+Het was een hut van zes voet in het vierkant, ongeveer zooals de
+stuurlieden aan boord van de stoombooten op de Mississippi en den
+Hudson hebben. In het midden stond een vertikaal rad, dat ingreep in
+de takels van het roer, dat tot achter onder den Nautilus reikte. Vier
+groote lenzen, in de vier zijden van de hut aangebracht, lieten den
+stuurman naar alle zijden vrijen uitkijk.
+
+De hut was donker, maar weldra was ik aan de duisternis gewoon, en toen
+zag ik ook den stuurman, een krachtig man, die de velgen van het rad
+vasthield. Buiten de hut was de zee helder verlicht door de lantaarn,
+die achter den stuurstoel, aan de andere zijde van het plat stond.
+
+"Nu gaan wij den doorgang zoeken," zei kapitein Nemo.
+
+Electrische draden verbonden den stuurstoel met de machinekamer en
+van daar kon de kapitein aan zijn Nautilus dus zoowel richting als
+beweging geven. Hij drukte op een metalen knop en aanstonds werd de
+snelheid verminderd.
+
+Ik beschouwde in stilte den hoogen en steilen rotsmuur waar wij langs
+voeren; wij volgden dien gedurende een uur en bleven er in den regel
+slechts een paar meter van verwijderd. De kapitein hield het oog
+geen enkel oogenblik afgewend van het kompas, dat in een ring aan den
+zolder hing; op een enkel teeken veranderde de stuurman elk oogenblik
+de richting van den Nautilus. Ik zat bij het glas aan bakboordzijde,
+en zag prachtige koralen, zoöphyten, zeegrassen, schaaldieren, die
+hunne lange pooten uit de spleten der rots staken, enz.
+
+Kwart over tienen nam de kapitein zelf het stuurrad in handen. Een
+breede, donkere en diepe galerij opende zich voor ons; de Nautilus
+liep die stoutmoedig binnen. Ik hoorde langs de wanden van het schip
+een ongewoon geraas, het was het water van de Roode Zee, dat door den
+hellenden tunnel naar de Middellandsche Zee stroomde. De Nautilus
+volgde pijlsnel dien stroom, niettegenstaande de inspanning der
+machine, die de schroef in omgekeerde richting deed werken.
+
+Op de muren van den nauwen doorgang zag ik niets dan schitterende en
+vurige strepen, door het electrisch licht en de snelheid van de vaart
+voortgebracht. Mijn hart klopte hevig; ik hield de handen tegen de
+borst gedrukt.
+
+"Vijf minuten over half elf gaf de kapitein het stuurrad weer over,
+en zich naar mij wendend, zei hij:
+
+"De Middellandsche Zee!"
+
+In minder dan twintig minuten was de Nautilus, door den stroom
+medegesleept, onder de landengte van Suez doorgevaren.
+
+
+
+HOOFDSTUK XXX
+
+De Grieksche Archipel.
+
+Den volgenden dag, 12 Februari, kwam de Nautilus bij het krieken van
+den dag weer boven. Ik haastte mij naar het plat. Op drie kilometer
+zuidwaarts van ons zag ik den vagen omtrek der kust van Pelusium; een
+stroom had ons van de eene zee naar de andere gevoerd; maar die tunnel,
+reeds moeielijk om af te varen, moest onmogelijk op te varen zijn.
+
+Tegen zeven uur kwamen Ned en Koenraad weer bij mij; de beide
+onafscheidelijke vrienden hadden stil geslapen, zonder zich met de
+heldendaden van den Nautilus te bemoeien.
+
+"Welnu, mijnheer de natuurkenner," vroeg de Amerikaan op spottenden
+toon, "waar is nu de Middellandsche Zee?"
+
+"Wij varen op haar oppervlakte, vriend Ned."
+
+"Wat," vroeg Koenraad, "van nacht?..."
+
+"Jawel, van nacht zijn wij in eenige minuten onder de onovergankelijke
+landengte heengevaren."
+
+"Ik geloof er niets van," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Gij hebt ongelijk, Ned," hernam ik; "de lage kust, daar in het zuiden
+zichtbaar, is de Egyptische kust."
+
+"Vertel dat aan anderen, mijnheer," zei de stijfhoofdige Amerikaan.
+
+"Maar als de professor het toch verzekert," bevestigde Koenraad,
+"moet je mijnheer gelooven."
+
+"Bovendien, Ned, kapitein Nemo heeft mij zijn tunnel leeren kennen,
+en ik was bij hem in de hut van den stuurman, toen hij zelf den
+Nautilus door dezen nauwen doorgang stuurde."
+
+"Hoor je het, Ned?" zei Koenraad.
+
+"En jij, die zulke goede oogen hebt, Ned," voegde ik er bij, "kunt
+de havenhoofden van Port-Said zien, die ver in zee vooruitsteken."
+
+De Amerikaan keek nauwkeurig toe.
+
+"Inderdaad," zei hij, "gij hebt gelijk, mijnheer de professor, en uw
+kapitein is een baas; wij zijn waarachtig in de Middellandsche Zee;
+goed, laat ons dus nu eens over onze zaken spreken, maar dat vooral
+niemand ons hoore!"
+
+Ik zag wel waar de Amerikaan heen wilde; in allen gevalle achtte ik
+het beter er over te praten, omdat hij het begeerde, en wij gingen
+met ons drieën bij de lantaarn zitten, waar wij minder gevaar liepen
+door den golfslag bespat te worden.
+
+"Welnu, Ned, nu luisteren wij naar u," zei ik; "wat hebt gij te
+vertellen?"
+
+"Wat ik u te vertellen heb is dood eenvoudig," antwoordde de Amerikaan;
+"wij zijn in Europa, en voordat de luimen van kapitein Nemo ons naar
+de Poolzeën of den Grooten Oceaan terugvoeren, wil ik den Nautilus
+poetsen."
+
+Ik beken, dat dergelijke gesprekken met Ned Land mij altijd in
+verlegenheid brachten. Ik wilde de vrijheid mijner makkers op geenerlei
+wijze beletten, doch ik verlangde nog volstrekt niet den kapitein
+te verlaten. Door toedoen ven hem en zijn vaartuig vermeerderde ik
+dagelijks mijn kennis van de zee, en ik bewerkte mijn boek over de
+diepte in dit element zelf. Zou ik ooit zulk een gelegenheid weer
+vinden, om de wonderen van den Oceaan te kunnen aanschouwen? Neen,
+zeker niet! Ik kon mij dus niet vereenigen met het denkbeeld den
+Nautilus vaarwel te zeggen, voordat ik den kring mijner onderzoekingen
+over den geheelen omtrek der aarde voltooid had.
+
+"Vriend Ned," zeide ik, "antwoord mij eens openhartig; verveelt gij
+u aan boord? Hebt j' er spijt van dat het lot je in de macht van
+kapitein Nemo heeft gebracht?"
+
+De Amerikaan zweeg eenige oogenblikken; toen sloeg hij de armen over
+elkander en zei: "Eerlijk gesproken, heb ik geen berouw van die
+onderzeesche reis; ik ben in mijn schik ze meegemaakt te hebben;
+maar nu ik haar gemaakt heb, moet er ook een einde aan komen; zoo
+denk ik er over."
+
+"Er zal een eind aan komen, Ned."
+
+"Waar en wanneer?"
+
+"Waar? dat weet ik niet. Wanneer? kan ik ook niet zeggen, doch ik
+veronderstel dat deze reis zal eindigen, als de zee ons niets meer
+leeren kan. Al wat in deze wereld een begin heeft, moet noodwendig
+ook een einde hebben."
+
+"Ik denk als mijnheer," voegde Koenraad er bij, "en het is zeer licht
+mogelijk dat, na alle zeeën van den aardbol doorkruist te hebben,
+de kapitein ons allen drie ons afscheid geeft."
+
+"Ja wel," zei de Amerikaan, "of de volle laag."
+
+"Overdrijf nu niet, meester Land," hernam ik. "Wij hebben niets van
+den kapitein te vreezen, maar ik deel ook niet in het gevoelen van
+Koenraad. Wij kennen het geheim van den Nautilus, en ik denk niet
+dat de kapitein, door ons de vrijheid te schenken, er gemakkelijk
+toe zal overgaan dat geheim door ons wereldkundig te maken."
+
+"Maar wat verwacht gij dan?" vroeg Ned.
+
+"Dat er zich omstandigheden zullen voordoen, waarvan wij kunnen en
+moeten gebruik maken, en dat evengoed over zes maanden als thans."
+
+"'t Zou wat!" zei Ned Land. "En waar zullen wij over zes maanden zijn,
+mijnheer de natuuronderzoeker?"
+
+"Misschien hier of misschien bij China. Je weet het, dat de Nautilus
+een groote snelheid bezit; hij doorklieft het water als een vogel
+de lucht; hij vreest geen druk bezochte zeeën. Wie zegt je dat hij
+de kusten van Frankrijk, Engeland of Amerika niet zal naderen, waar
+wij ten minste even goed een vlucht kunnen beproeven als hier?"
+
+"Mijnheer Aronnax," antwoordde de Amerikaan, uw redeneering rust op
+verkeerden grondslag. U spreekt in het toekomende: "dan zullen wij
+hier of daar zijn!" maar ik spreek in het tegenwoordige; "wij zijn
+hier en wij moeten daarvan gebruik maken."
+
+Ik werd door de logica van Ned Land in het nauw gebracht, en ik
+voelde dat ik op dat punt geslagen werd. Ik wist niet meer, welke
+bewijsgronden ik voor mijn stelling moest aanvoeren.
+
+"Mijnheer," hervatte Ned, "veronderstellen wij eens het onmogelijke,
+dat namelijk de kapitein u heden de vrijheid aanbood, zoudt gij
+die aannemen?"
+
+"Ik weet het niet," antwoordde ik.
+
+"En als hij er bijvoegde dat het aanbod, dat u heden gedaan werd,
+nimmer weer herhaald zou worden, zoudt gij dat aannemen?"
+
+Ik antwoordde niet.
+
+"En wat denkt vriend Koen er van?" vroeg Ned Land.
+
+"Vriend Koen," antwoordde deze bedaard, "heeft niets te zeggen. Evenals
+zijn meester en zijn vriend Ned, is hij ongehuwd. Vrouw, kinderen en
+bloedverwanten wachten in zijn vaderland niet op hem. Hij is in dienst
+van mijnheer, hij denkt als mijnheer, hij spreekt als mijnheer, en
+tot zijn spijt behoeft men op hem niet te rekenen om een meerderheid
+te verkrijgen. Er zijn dus maar twee personen: mijnheer aan den eenen
+en Ned Land aan den anderen kant. Nu hij dit gezegd heeft, luistert
+vriend Koen weer toe en is gereed de aanteekeningen er bij te maken."
+
+Ik moest onwillekeurig glimlachen, toen ik Koenraad zijn persoon zoo
+geheel hoorde wegcijferen; de Amerikaan echter moest blijde zijn hem
+niet tegen zich te hebben.
+
+"Welnu, mijnheer," zei Ned Land, "omdat Koenraad dus niet bestaat
+kunnen wij met ons beiden de zaak afhandelen. Ik heb gesproken,
+u hebt geluisterd: wat hebt u te antwoorden?"
+
+Ik moest noodwendig een beslissing nemen, en uitvluchten stuitten
+mij tegen de borst.
+
+"Vriend Ned," zei ik, "ziehier mijn antwoord: Je hebt gelijk en mijn
+bewijzen houden tegenover de uwe geen steek. Gij moet op den goeden
+wil van kapitein Nemo niet rekenen; de voorzichtigheid verbiedt
+hem ons de vrijheid terug te geven; derhalve gebiedt deze deugd ons
+om van de eerste de beste gelegenheid om den Nautilus te verlaten,
+gebruik te maken."
+
+"Goed, mijnheer Aronnax, dat is verstandig gesproken."
+
+"Slechts éen opmerking," zei ik, "een enkele: de gelegenheid moet
+goed zijn; onze eerste poging om te vluchten moet gelukken; want doet
+zij het niet, dan zullen wij de gelegenheid waarschijnlijk nooit weer
+krijgen, en kapitein Nemo zal het ons niet vergeven."
+
+"Dat is alles heel juist," antwoordde de Amerikaan; "maar uw opmerking
+is toepasselijk op elke poging om te ontvluchten, hetzij die plaats
+hebbe over twee jaar of over twee dagen. Derhalve blijft altijd de
+vraag deze: als een gunstige gelegenheid zich voordoet, moet men er
+van gebruik maken?"
+
+"Juist; en zul je me nu eens zeggen, Ned, wat je door een gunstige
+gelegenheid verstaat?"
+
+"Deze: dat de Nautilus wel in een somberen nacht kort bij eenige
+Europeesche kust komt."
+
+"En zou je dan met zwemmen je trachten te redden?"
+
+"Ja, als wij dicht genoeg bij de kust waren en de Nautilus aan de
+oppervlakte dreef; doch zeker niet als wij te ver van land waren en
+het vaartuig onder water voer."
+
+"En wat zou je in dit geval doen?"
+
+"Dan zou ik trachten me van de sloep meester te maken: ik weet ermee
+om te gaan; wij gaan er binnen in zitten en als wij de ijzeren bouten
+er uit hebben geschroefd, rijzen wij naar de oppervlakte, zonder dat
+zelfs de stuurman onze vlucht zou bemerken."
+
+"Goed, Ned, loer dus op die gelegenheid; maar vergeet niet, dat een
+mislukking ons verderf zou zijn."
+
+"Ik zal dit niet vergeten, mijnheer!"
+
+"En wil je nu weten, Ned, wat ik over je plan denk?"
+
+"Graag, mijnheer Aronnax."
+
+"Welnu, ik denk, (ik zeg niet: ik hoop) dat deze gunstige gelegenheid
+zich nimmer zal voordoen."
+
+"Waarom niet?"
+
+"Omdat de kapitein zich niet ontveinzen kan, dat wij niet alle hoop
+hebben opgegeven om onze vrijheid te herkrijgen, en dat hij wel op
+zijn hoede zal zijn, vooral als wij in het gezicht der Europeesche
+kust varen."
+
+"Ik denk zooals mijnheer," zei Koenraad.
+
+"Wij zullen wel eens zien," antwoordde Ned Land, die met een
+vastberaden gelaat het hoofd schudde.
+
+"En nu, Ned," voegde ik er bij, "zullen wij verder er over zwijgen:
+geen woord meer er over. Den dag waarop je gereed zult zijn, zul je
+ons waarschuwen en wij volgen je. Ik verlaat mij geheel op je."
+
+Dit gesprek, dat later zulke zwaarwichtige gevolgen hebben moest,
+eindigde hiermede. Ik moet nu bekennen, dat de gebeurtenissen mijn
+voorspelling, tot groote teleurstelling van den Amerikaan, schenen
+te bevestigen. Wantrouwde de kapitein ons in die druk bevaren zeeën,
+of wilde hij zich slechts onttrekken aan het oog der tallooze schepen
+van allerlei natiën, die de Middellandsche Zee doorkliefden? Ik weet
+het niet, maar meestentijds bleef hij onder water en ver van de
+kust. De Nautilus kwam soms slechts even boven, zoodat de uitkijk van
+den stuurman ternauwernood uit het water stak, of wij voeren op groote
+diepte, daar wij tusschen den Griekschen archipel en Klein-Azië zelfs
+op 2000 meter den bodem niet konden bereiken.
+
+Zoo wist ik niet anders dat wij het eiland Carpathos, een van de
+Sporaden, langs voeren, dan door het vers van Virgilius, dat kapitein
+Nemo aanhaalde toen hij met den vinger op de kaart wees:
+
+
+ "Est in Carpathio Neptuni gurgite vates,
+ Coeruleus Proteus...."
+
+
+Het was inderdaad de gewezen verblijfplaats van Proteus, den
+ouden herder der kudden van Neptunus, thans het eiland Scarpanto,
+tusschen Rhodus en Creta. Ik zag door het raam van den salon alleen
+de granietrotsen, waarop het rust.
+
+Den volgenden dag, 14 Februari, besloot ik eenige uren te besteden
+aan het bestudeeren van de visschen uit dien archipel; maar om de
+een of andere reden bleven de wanden vast gesloten. Toen ik naging
+op welke hoogte de Nautilus zich bevond, merkte ik op, dat wij naar
+Candia voeren. Op het oogenblik dat ik mij op de Abraham Lincoln
+had ingescheept, was dit geheele eiland in opstand gekomen tegen de
+Turksche overheersching; maar ik wist volstrekt niet wat er van dien
+opstand tot heden toe geworden is, terwijl de kapitein, die geen
+gemeenschap met het land onderhield, mij het zeker niet zou hebben
+kunnen zeggen.
+
+Ik zinspeelde dus in het geheel niet op deze gebeurtenis, toen ik dien
+avond met hem alleen in den salon was. Bovendien kwam het mij voor
+dat hij stil was en afgetrokken. Toen gaf hij, tegen zijn gewoonte,
+bevel om de wanden open te schuiven, en hij liep van het eene glas naar
+het andere, om het water nauwkeurig te beschouwen. Waarom? Ik kon het
+niet raden, en ik hield mij enkel bezig met de visschen te beschouwen,
+die ons voorbij zwommen. Ik zag onder anderen drie centimeter lange
+cheilonen, kleine visschen met doorschijnende schubben, loodkleurig
+en met roode vlekjes; zij eten veelal zeeplanten, waardoor zij een
+uitstekenden smaak hebben; die vischjes waren bij de lekkerbekken te
+Rome zeer gezocht; hunne ingewanden met zeeslakkenmelk, pauwenhersens
+en papegaaientongetjes klaar gemaakt, vormden den goddelijken schotel,
+die Vitellius in verrukking bracht. Een andere zeebewoner uit deze
+streken bracht mij de oudheid nogmaals in herinnering. Het was de
+remora, die zich aan den buik der haaien vasthecht en zóó medezwemt;
+volgens het beweren der ouden kon deze kleine visch, als hij zich
+aan de kiel van een schip hechtte, het in de vaart tegenhouden,
+en toen een van deze dieren in den slag van Actium het schip van
+Antonius tegenhield, maakte het daardoor de verovering voor Augustus
+gemakkelijk. Waarvan hangt toch dikwijls het lot der volken af!
+
+Mijn oogen konden zich van al die wonderen der zee niet afwenden,
+toen ik door een onverwachte verschijning werd getroffen.
+
+Midden in zee verscheen plotseling een man, een duiker, die een
+klein leeren zakje aan zijn gordel droeg. Het was geen lijk, dat met
+den stroom voortdreef, het was een levend mensch, die met krachtige
+hand voortzwom, en nu en dan verdween, om aan de oppervlakte adem te
+scheppen, doch aanstonds weer naar beneden dook. Ik keerde mij met
+bewogen stem tot den kapitein: "Een man een drenkeling!" riep ik,
+"wij moeten hem redden!" De kapitein antwoordde niet en kwam bij
+het raam. De man zwom naar ons toe, drukte het gelaat tegen het glas
+en keek ons aan. Tot mijn groote verbazing gaf de kapitein hem een
+teeken; de duiker gaf met een wenk antwoord, steeg onmiddellijk naar
+boven en kwam niet weer terug.
+
+"Verontrust u niet," zei de kapitein. "Het is Nikolaas van kaap
+Matapan, de Visch bijgenaamd. Hij is op al de Cycladen goed bekend;
+een voortreffelijk duiker! Het water is zijn element, en hij leeft
+er meer in dan op het land, want hij gaat onophoudelijk van het eene
+eiland naar het andere, tot zelfs naar Kreta."
+
+"Kent gij hem, kapitein?"
+
+"Waarom niet, mijnheer?"
+
+Toen de kapitein dit gezegd had, ging hij naar een kast, dicht bij
+het linker raam van den salon. Bij dit meubel zag ik een met ijzer
+beslagen kist staan, op wier deksel een koperen plaat was bevestigd
+met het opschrift: "Mobilis in mobile."
+
+Zonder op mijn tegenwoordigheid te letten, opende de kapitein de
+kast; het was een soort geldkist die een groot aantal gouden staven
+bevatte. Waar kwam dat kostbaar metaal vandaan? Waar haalde de kapitein
+het en wat zou hij er mee doen?
+
+Ik zei geen woord, ik keek slechts toe. Kapitein Nemo nam de staven
+éen voor éen en schoof ze geregeld in een kist, die hij er geheel mede
+vulde. Ik hield het er voor, dat deze meer dan duizend kilogrammen
+goud bevatte, dat is te zeggen voor ongeveer drie millioen franken.
+
+De kist werd goed gesloten, en de kapitein schreef er een adres op
+met Grieksche letters. Toen dit gedaan was, drukte hij op een knop,
+die door middel van een draad gemeenschap had met het verblijf der
+equipage. Er verschenen acht man, die niet zonder veel moeite de kist
+uit den salon droegen; toen hoorde ik dat zij die met takels de groote
+trap optrokken.
+
+Op dit oogenblik wendde kapitein Nemo zich tot mij:
+
+"En gij zeidet, mijnheer de professor?" vroeg hij.
+
+"Ik zei niets, kapitein."
+
+"Dan wensch ik u een goeden nacht, mijnheer," en daarop verliet hij
+den salon. Ik ging, zooals men denken kan, zeer nieuwsgierig naar mijn
+kamer. Ik zocht verband tusschen de verschijning van den zwemmer en
+die met goud gevulde kist. Weldra voelde ik aan eenige slingering,
+dat de Nautilus uit de diepte naar boven kwam en aan de oppervlakte
+dreef. Toen hoorde ik op het plat loopen; ik begreep, dat men de
+sloep los maakte en in zee bracht; een oogenblik stiet zij tegen
+den Nautilus en toen was alles stil. Twee uren daarna hoorde ik
+weer hetzelfde geraas en hetzelfde geloop. De sloep werd aan boord
+geheschen en vastgeschroefd, waarna de Nautilus weer in de diepte zonk.
+
+Derhalve waren die schatten aan hun adres bezorgd. Waar en wie was
+de zaakgelastigde van den kapitein?
+
+Den volgenden dag vertelde ik aan Ned en Koenraad wat er dien nacht
+gebeurd was en mijn nieuwsgierigheid zeer had opgewekt. Mijn makkers
+waren niet minder verbaasd dan ik.
+
+"Maar waar haalt hij die millioenen van daan?" vroeg Ned Land. Daarop
+kon ik geen antwoord geven. Ik ging na het ontbijt naar den salon en
+zette mij aan het werk; ik bleef tot vijf uur zitten schrijven. Of
+ik het aan mijn lichaamstoestand moest toeschrijven wist ik niet,
+doch ik voelde op dat oogenblik een groote hitte, zoo zelfs, dat ik
+mijn bovenkleed moest uitdoen. Ik begreep er niets van, want wij
+waren op geen hooge breedte, en bovendien kon de Nautilus, die op
+vrij groote diepte voer, geen hinder hebben van hooge temperatuur. Ik
+keek eens op den manometer; deze wees een diepte van twintig meter,
+waar dus de warmte van den dampkring niet meer kon doordringen.
+
+Ik ging voort met mijn werk, doch de hitte werd bijna onverdraaglijk.
+
+"Zou er brand aan boord zijn?" vroeg ik mij zelven af.
+
+Ik wilde den salon verlaten, toen kapitein Nemo binnentrad; hij ging
+naar den thermometer, keek dien na en zei:
+
+"Twee-en-veertig graden."
+
+"Dat merk ik, kapitein," antwoordde ik; "en als die warmte nog
+toeneemt, zullen wij die niet meer kunnen verdragen."
+
+"Och, mijnheer, die warmte zal niet vermeerderen, als wij het niet
+willen."
+
+"Kunt u die dan naar willekeur regelen?"
+
+"Neen, maar ik kan mij van het punt verwijderen waar zij ontstaat."
+
+"Komt zij dan van buiten?"
+
+"Zonder twijfel; wij varen in een stroom van kokend water."
+
+"Is het mogelijk?" riep ik uit.
+
+"Kijk maar."
+
+De wanden openden zich, en ik zag dat het water om den Nautilus
+geheel wit was. Zwaveldampen ontwikkelden zich in de zee, die als
+in een ketel kookte. Ik hield mijn hand tegen het glas, doch dit was
+zóo heet, dat ik de hand terugtrok.
+
+"Waar zijn wij?" vroeg ik.
+
+"Bij het eiland Santorino, mijnheer de professor," antwoordde de
+kapitein, "en juist in het kanaal dat Nea-Kameni van Palea-Kameni
+scheidt. Ik heb u het zonderling schouwspel van een onderzeesche
+vulkanische uitbarsting willen doen zien."
+
+"Ik dacht," zei ik, "dat de vorming van deze nieuwe eilanden afgeloopen
+was."
+
+"Niets is ooit in deze vulkanische streken afgeloopen," antwoordde
+Nemo, "en de aarde wordt hier altijd door onderaardsch vuur in beweging
+gebracht. In het negentiende jaar onzer jaartelling verscheen, volgens
+Cassiodorus en Plinius, een nieuw eiland, Theia of het Goddelijke
+genaamd, op dezelfde plaats waar zich kortelings nieuwe eilandjes
+hebben gevormd. Later verdween het onder de golven, om in het jaar 69,
+nog eens te verschijnen en nog eenmaal te verdwijnen. Sedert dien tijd
+tot op onze dagen bespeurde men geen vulkanische werking, totdat op 3
+Februari 1866 een nieuw eilandje, waaraan men den naam van George gaf,
+in de nabijheid van Nea-Kameni, te midden van zwaveldampen opsteeg
+en zich drie dagen later daaraan vasthechtte. Zeven dagen later,
+13 Februari, verscheen het eilandje Aphroessa, door een kanaal van
+tien meter breed van Nea-Kameni gescheiden. Ik was juist in deze
+zee toen het verschijnsel zich voordeed, en ik heb het in alle
+bijzonderheden kunnen nagaan. Het eilandje Aphroessa was rond, had
+drie honderd meter in doorsnede en was tien meter hoog. Het bestond
+uit zwarte, glasachtige lava, met stukken veldspaat vermengd. Eindelijk
+vertoonde zich den 10den Maart een veel kleiner eiland, Reka genaamd,
+bij Nea-Kameni, en sedert dien tijd hebben zich deze drie eilandjes
+vereenigd en vormen op dit oogenblik éen geheel."
+
+"En het kanaal waarin wij ons thans bevinden?" vroeg ik.
+
+"Hier is het," zei de kapitein, terwijl hij het mij op een kaart
+van den Archipel aanwees; "gij ziet, dat ik er de nieuwe eilandjes
+heb opgezet."
+
+"Maar dit kanaal zal zich eens vullen?"
+
+"Dat is zeer waarschijnlijk, mijnheer Aronnax, want sedert 1866 zijn
+er nog acht kleine lava-eilandjes tegenover de haven St. Nicolaas
+op Palea-Kameni verrezen. Het is dus waarschijnlijk dat Nea en Palea
+zich vrij spoedig zullen vereenigen. Indien in den Grooten Oceaan de
+koralen landen vormen, dan zijn het hier vulkanische uitbarstingen:
+zie eens, mijnheer, wat er hier onder de eilanden geschiedt."
+
+Ik kwam weer bij het raam; de Nautilus bewoog zich niet meer; de
+hitte werd ondraaglijk; de zee werd rood in plaats van wit, door de
+aanwezigheid van ijzerzouten. Niettegenstaande de salon zeer dicht
+gesloten was, drong een onverdraaglijke zwavellucht tot ons door,
+en ik zag vuurroode vlammen, die het electrisch licht verdoofden. Ik
+zweette, ik stikte bijna, ik dacht dat ik gebraden werd.
+
+"Wij kunnen niet langer in dit kokend water blijven," zei ik tot
+den kapitein.
+
+"Neen, dat zou onvoorzichtig zijn," antwoordde Nemo bedaard. Een bevel
+werd gegeven, de Nautilus zette zich weer in beweging en verwijderde
+zich van dien oven, waarbij hij het niet langer ongestraft had kunnen
+uithouden. Een kwartier later haalden wij weer adem aan het oppervlak
+der zee.
+
+Ik dacht er toen aan, dat, zoo Ned Land een dezer streken had
+uitgekozen om te vluchten, wij zeker niet levend uit deze vuurzee
+zouden gekomen zijn.
+
+Den volgenden dag, 16 Februari, verlieten wij dit gedeelte der zee,
+dat tusschen Rhodus en Alexandrië soms een diepte van 3000 meter
+heeft, en de Nautilus Cerigo rechts latende liggen, verlieten wij
+den Griekschen Archipel, na om kaap Matapan te zijn heengevaren.
+
+
+HOOFDSTUK XXXI
+
+Door de Middellandsche Zee in twee dagen.
+
+De Middellandsche Zee, de blauwe zee bij uitnemendheid, omringd
+door kusten waarop oranjeboomen, aloë's, cactussen en pijnboomen
+groeien en mirten hunne welriekende geuren verspreiden, waarlangs
+ruwe bergen hunne toppen hemelwaarts verheffen, waarboven het zuiver
+en doorschijnend luchtazuur zich welft, de zee, die onophoudelijk
+door stormen of door onderaardsch vuur in beweging wordt gebracht,
+is voortdurend het slagveld, waar Neptunus en Pluto elkander het
+wereldgebied betwisten. Aan haar oevers en op haar golven wordt de
+mensch in een van de krachtigste luchtstreken van den aardbodem als
+wedergeboren.
+
+Doch hoe schoon die zee ook zij, ik heb maar een vluchtig overzicht
+kunnen nemen van dat waterbekken, dat twee millioen vierkante kilometer
+oppervlakte beslaat. De kennis van den kapitein hielp mij hier ook
+weinig, want die raadselachtige persoon verscheen bij deze snelle
+vaart geen enkele maal. Ik schat den afstand, dien de Nautilus onder
+zee aflegde, op ongeveer 2400 kilometer, en deze reis legde hij in
+tweemaal vierentwintig uren af. Na den 16den Februari de Grieksche
+wateren verlaten te hebben, waren wij den 18den, bij het opkomen van
+de zon, reeds door de straat van Gibraltar. Het was mij daardoor vrij
+duidelijk dat deze Middellandsche Zee, besloten tusschen bewoonde
+landen, die hij wilde ontvluchten, den kapitein bijzonder onaangenaam
+moest zijn. Hare golven en koeltjes wekten waarschijnlijk bij hem al
+te veel droeve herinneringen, mogelijk al te veel leed op. Hij kon
+zich hier met zijn vaartuig niet zoo vrij bewegen als in den Oceaan,
+en zijn Nautilus voelde zich tusschen de te nabij elkander liggende
+Afrikaansche en Europeesche kusten te bekneld. Wij hadden een snelheid
+van vijfenveertig kilometer in het uur. Het spreekt van zelf dat Ned
+Land, tot zijn groote spijt, zijn ontvluchtingsplannen moest opgeven;
+hij kon zich van de sloep niet bedienen, nu deze werd meegesleept
+met een vaart van ongeveer twaalf meter in de seconde. Onder die
+omstandigheden den Nautilus te verlaten, zou even gevaarlijk geweest
+zijn, als om uit een sneltrein in volle vaart te springen. Bovendien
+kwam ons vaartuig alleen des nachts aan de oppervlakte, om een voorraad
+versche lucht in te nemen, en het snelde slechts vooruit volgens de
+aanwijzingen van het kompas en den log.
+
+Ik zag dus van het inwendige der Middellandsche Zee alleen wat
+een reiziger in een sneltrein van het landschap ziet, waardoor hij
+heen vliegt, dat is te zeggen, den verren gezichteinder, en niet
+wat onder zijn oogen langs hem gaat. Evenwel konden Koenraad en ik
+eenige visschen bekijken, wier snelheid ze eenige oogenblikken in
+het vaarwater van den Nautilus deed vertoeven. Wij bleven voor de
+glazen van den salon op den uitkijk staan, doch ik kon maar weinige
+aanteekeningen maken over de ichthyologie der Middellandsche Zee. Van
+de verschillende visschen, die haar bewonen, heb ik enkelen goed,
+anderen slechts ter loops gezien, zonder nog te spreken van hen,
+die door de snelheid van den Nautilus ons als voorbij vlogen. Ik
+zag in het door onze electrische lantaarn helder verlicht gedeelte
+lampreien kronkelen van een meter lang, die men bijna in alle zeeën
+aantreft, roggen van vijf voet breed, met witten buik en gevlekten
+rug. Twaalf voet lange haaien, door duikers in deze zee zoo gevreesd,
+wedijverden met hen in snelheid; zeevisschen, bekend om den fijnen
+reuk; goudvisschen, prachtige steuren, schoten langs ons glas, en
+raakten het somwijlen aan.
+
+Ik geloof, dat toen wij de Adriatische Zee voorbijvoeren, ik ook twee
+of drie potvisschen heb gezien. Koen meende dolfijnen en zeekalven,
+en zelfs een voet zes lange schildpad te hebben opgemerkt.
+
+Toen wij tusschen Sicilië en Tunis doorvoeren, verminderde de
+Nautilus zijn snelheid; in deze ruimte tusschen kaap Bon en de
+westpunt van Sicilië stijgt de bodem der zee bijna plotseling. Daar
+is een wezenlijke bergkam, waarboven slechts zeventien meter water
+staan, terwijl de diepte aan weerszijden zeventig meter bedraagt. De
+Nautilus moest dus zeer voorzichtig varen, om niet tegen dien
+onderzeeschen rotswand te stooten. Ik wees Koenraad op een kaart van
+de Middellandsche Zee de plaats van dezen langen rotswand aan.
+
+"Mijnheer moet mij niet kwalijk nemen," zei hij, "maar dat is een
+wezenlijke landtong tusschen Europa en Afrika."
+
+"Ja, vriend," antwoordde ik; "zij sluit dit gedeelte der zee bij de
+kust van Libye geheel af, en de peilingen van Smith hebben bewezen,
+dat de beide werelddeelen eertijds tusschen de kapen Boco en Farina
+verbonden waren."
+
+"Ik geloof het graag," zei Koenraad.
+
+"Ik zal er nog bijvoegen," hervatte ik, "dat er een dergelijke
+verbinding tusschen Gibraltar en Ceuta bestaat, die in een
+voorwereldlijk tijdperk de Middellandsche Zee geheel afsloot."
+
+"En," vroeg Koenraad, "als eenige vulkanische uitbarsting die beide
+scheidingsmuren eens tot boven de golven verhief?" "Dat is niet
+waarschijnlijk, Koenraad."
+
+"Laat ik eerst uitspreken, mijnheer; als dit verschijnsel eens plaats
+vond, zou het onaangenaam zijn voor mijnheer de Lesseps, die zich
+zooveel moeite geeft om de landengte door te graven."
+
+"Dat is waar; maar ik herhaal het, Koen, dit verschijnsel zal niet
+plaats hebben. De kracht der onderaardsche werking vermindert
+voortdurend. De vulkanen, die in vroeger tijdperken zoo talrijk
+waren, dooven langzamerhand uit; de inwendige warmte verflauwt, de
+temperatuur der onderste aardlagen daalt eeuw op eeuw vrij merkbaar,
+en dit ten nadeele van onze aarde, want die warmte is haar leven."
+
+"Maar de zon...."
+
+"De zon is onvoldoende, Koen. Kan zij warmte aan een lijk geven?"
+
+"Neen, niet zoover ik weet."
+
+"Welnu, mijn vriend, eens zal de aarde een kil lijk worden; zij zal
+onbewoonbaar en onbewoond zijn als de maan, die haar levenskracht
+sedert langen tijd verloren heeft."
+
+"Over hoeveel eeuwen?" vroeg Koenraad.
+
+"Over eenige honderdduizenden van jaren, mijn jongen."
+
+"Dan hebben wij nog tijd om onze reis te eindigen, als Ned Land zich
+er tenminste niet mee bemoeit," antwoordde Koenraad.
+
+En Koenraad ging geheel gerustgesteld voort dien hoog liggenden bodem
+der zee te bestudeeren, waarover de Nautilus met gematigde snelheid
+heenstreek.
+
+Daar vertoonde zich op een rotsachtigen en vulkanischen bodem een
+geheele flora met de schoonste, schitterendste en veelkleurigste
+gewassen; ook bewonderde hij er de tallooze week- en schaaldieren,
+die er zich tusschen vertoonden, en met welker rangschikking in
+klassen en orden hij zich bijzonder vermaakte.
+
+Gedurende den nacht van den 16den op den 17den Februari waren wij in de
+westelijke helft der Middellandsche Zee gekomen, waarvan de grootste
+diepte ongeveer 3000 meter bedraagt. De Nautilus daalde daar tot in
+de onderste lagen der zee. In plaats van de wonderen der natuur,
+aanschouwde mijn oog daar allerhande hartroerende en vreeselijke
+tooneelen. Wij waren toch in dat gedeelte der Middellandsche Zee, dat
+steeds zoo vruchtbaar is geweest aan allerlei rampen. Hoeveel schepen
+hebben er tusschen de kusten van Algerië en Provence geen schipbreuk
+geleden, hoeveel vaartuigen zijn er niet verdwenen! De Middellandsche
+Zee is, in vergelijking van de uitgestrektheid van den grooten Oceaan,
+slechts een meer, maar een meer, welks water grillig en veranderlijk
+is in den hoogsten graad: heden is het kalm en kabbelt het zachtkens
+tegen de ranke kiel eener kleine boot, dan weer woedt het en bruist
+het op door de stormwinden gegeeseld, zoodat zelfs de sterkste schepen
+door de korte golven worden stuk geslagen.
+
+Hoeveel wrakken zag ik dan ook niet bij onzen snellen tocht door de
+diepte, sommigen reeds geheel door koraalgewassen, anderen slechts
+met wier en roest bedekt; ankers, kanonnen, kogels, schroeven,
+stukken van stoommachines, gebarsten ketels, en soms houten wrakken,
+die onder water ronddreven, hetzij recht op, hetzij onderste boven
+gekeerd! Van deze vergane schepen waren sommigen door aanzeiling,
+anderen door het stooten op rots of klip gezonken. Ik zag er, die
+rechtop naar beneden waren gegaan, met mast en tuig nog in behoorlijke
+orde; het was als of zij voor anker lagen, en gereed waren om weg
+te zeilen. Toen de Nautilus er tusschen doorvoer en ze met zijn
+electrisch licht bescheen, was het alsof zij hem met de vlag wilden
+begroeten en een nommervlag hijschen! Maar neen, het was niets dan de
+stilte des doods op dit ongeluksveld. Ik merkte op, dat de bodem der
+zee meer met wrakken bedekt was naarmate wij de straat van Gibraltar
+naderden. Daar ontmoeten elkander de kusten van Afrika en Europa, en
+in dit nauw gedeelte komen ongelukken talrijker voor. Ik zag daar tal
+van ijzeren wrakken, phantastische overblijfselen van stoombooten,
+sommigen op zijde liggend, anderen overeind als vreeselijk groote
+dieren. Van een van die stoombooten was een zijde geheel opengespleten,
+de schoorsteen krom gebogen, van de raderen bleef niets dan wat ijzeren
+stangen over, het roer was van het achterschip afgescheurd, en hing
+er met slechts een keten nog bij, terwijl de geheele achtersteven
+door zeezout was ingevreten; welk een vreeselijk schouwspel! Hoeveel
+fortuinen waren door die schipbreuk niet te gronde gericht, hoeveel
+slachtoffers mee naar de diepte gesleept? Was er nog iemand van de
+schepelingen gered om die ontzettende ramp te kunnen navertellen, of
+bewaarden de golven het geheim van dit ongeluk? Ik weet niet waarom,
+doch de gedachte schoot mij door het brein dat dit de Atlas wel zijn
+kon, die voor ongeveer twintig jaren met man en muis verdwenen is,
+en waarvan men nimmer meer heeft hooren spreken! O, wat zou men een
+treurig tafereel kunnen ophangen van de diepten der zee, van dat
+uitgestrekte kerkhof, waar zoovele rijkdommen verloren zijn gegaan,
+zooveel slachtoffers den dood hebben gevonden!
+
+De Nautilus vervolgde kalm en snel als altijd zijn vaart, midden door
+al deze wrakken heen. Den 19den Februari, 's morgens om drie uur,
+waren wij vóór de straat van Gibraltar. Er zijn daar twee zeestroomen:
+de bovenstroom, dien men sedert lang kent, voert het water van den
+Oceaan naar de Middellandsche Zee; doch een benedenstroom doet het
+tegenovergestelde, zooals de wetenschap in den laatsten tijd heeft
+bewezen. De Middellandsche Zee toch neemt steeds toe door het water
+van den Oceaan en de rivieren die er in uitmonden. Haar peil zou
+dus jaarlijks vrij wat hooger worden, want de uitdamping is niet
+voldoende om het evenwicht te herstellen. Docht dit is zoo niet,
+zoodat men natuurlijk het bestaan van een benedenstroom heeft moeten
+aannemen, die door de straat van Gibraltar het overtollige water van de
+Middellandsche Zee naar den Oceaan voert. Van dezen onderstroom maakte
+de Nautilus gebruik; hij schoot snel door de nauwe zeestraat. Een
+oogenblik slechts zag ik de wonderschoone bouwvallen van den tempel
+van Hercules, die volgens Plinius en Avienus met het lage eiland
+waarop hij stond gezonken is, en weinige oogenblikken daarna dreven
+wij op de golven van den Atlantischen Oceaan.
+
+
+HOOFDSTUK XXXII
+
+De Golf van Vigo.
+
+De Atlantische Oceaan, ontzaglijke waterplas van 25 millioen vierkante
+kilometer; belangrijke zee, welke de ouden bijna niet kenden, behalve
+misschien de Carthagers, de Hollanders der oudheid, die op hun
+handelsreizen de westkusten van Europa en Afrika bezochten! Oceaan,
+wiens kusten zulk een onmetelijken omtrek hebben, waarin de grootste
+rivieren der wereld haar water doen stroomen; prachtige watervlakte,
+onophoudelijk doorkliefd door de schepen van alle natiën, versierd
+met de vlaggen van alle landen der wereld, en welks zuidelijk uiteinde
+wordt gevormd door twee kapen, bij de zeevaarders evenzeer gevreesd,
+de Stormkaap en kaap Hoorn!
+
+De Nautilus doorkliefde het water van den Oceaan met zijn schroef
+in drie en een halve maand, na een afstand te hebben afgelegd van
+bijna 40.000 kilometer. Waar gingen wij nu heen, en wat zou ons de
+toekomst opleveren?
+
+Toen wij de straat van Gibraltar door waren, had de Nautilus het
+ruime sop gekozen; hij rees naar de oppervlakte, waardoor wij dus in
+de gelegenheid werden gesteld onze dagelijksche wandelingen op het
+plat te vervolgen.
+
+Ik ging met Ned Land en Koenraad aanstonds naar boven. Op een
+afstand van twaalf kilometer zagen wij flauw kaap St. Vincent, het
+zuidwestelijk uiteinde van het Iberische schiereiland. De wind woei
+vrij sterk uit het zuiden. De zee stond hol, en deed den Nautilus sterk
+slingeren. Het was bijna onmogelijk om op het plat te blijven staan,
+daar groote golven er telkens overheen sloegen. Wij gingen dus naar
+beneden, na een goeden voorraad versche lucht te hebben ingeademd. Ik
+ging naar mijn kamer, en Koenraad naar zijn hut, maar Ned Land volgde
+mij met een afgetrokken gelaat. Onze snelle reis door de Middellandsche
+Zee had hem niet in staat gesteld zijn voornemen ten uitvoer te
+brengen en hij ontveinsde zijn teleurstelling maar weinig. Toen hij
+de deur had gesloten, ging hij zitten en zag mij zwijgend aan.
+
+"Vriend Ned," zei ik, "ik begrijp je, maar je hebt je niets te
+verwijten. De gedachte aan de vlucht zou een groote dwaasheid geweest
+zijn, nu de Nautilus zoo vreeselijk snel voorwaarts ging."
+
+Ned Land antwoordde niet; zijne gesloten lippen en gefronste
+wenkbrauwen duidden genoegzaam aan, dat maar éen gedachte hem bezig
+hield.
+
+"Komaan," zei ik, "niets is nog verloren; wij varen de kust van
+Portugal langs. Frankrijk en Engeland zijn niet ver meer verwijderd,
+en daar kunnen wij immers ook heen vluchten? Als de Nautilus, buiten de
+straat van Gibralter komende, zich naar het zuiden had gewend, als hij
+ons mee had gesleept naar de streken, waar bijna geen land te vinden
+is, dan zou ik even teleurgesteld zijn als jij; maar nu weten wij, dat
+kapitein Nemo de zeeën der beschaafde natiën niet ontvlucht, en binnen
+weinige dagen geloof ik wel, dat je met volle zekerheid kunt handelen."
+
+Ned Land keek mij nog strakker aan, en opende eindelijk den mond.
+
+"Van avond!" zei hij.
+
+Ik stond plotseling op; ik was, ik moet het bekennen, weinig voorbereid
+op zulk een mededeeling; ik had den Amerikaan willen antwoorden,
+doch ik kon geen woord uitbrengen.
+
+"Wij waren overeengekomen een gelegenheid af te wachten," vervolgde
+Ned Land. "Die gelegenheid heb ik nu; van avond zullen wij maar eenige
+kilometers van de Spaansche kust verwijderd zijn; de nacht is donker,
+de wind is west; ik heb uw woord, mijnheer Aronnax, en ik reken op u."
+
+Daar ik bleef zwijgen, stond de Amerikaan op en naderde mij.
+
+"Van avond om negen uur," fluisterde hij; "ik heb Koen
+gewaarschuwd. Dan zal de kapitein waarschijnlijk in zijn kamer en
+naar bed zijn; de machinisten en matrozen kunnen ons niet zien;
+Koenraad en ik zullen naar de hoofdtrap gaan: gij, mijnheer Aronnax,
+zult een paar schreden afstands in de bibliotheek wachten op ons
+teeken. De riemen, de mast en de zeilen zijn al in de sloep; ik heb
+er zelfs eenige levensmiddelen in kunnen brengen; ook heb ik mij van
+een sleutel meester gemaakt om de bouten los te schroeven, die de
+boot aan den Nautilus verbinden. Alles is dus gereed. Tot van avond."
+
+"De zee staat hol," zei ik.
+
+"Dat is waar," antwoordde Ned, "maar dat moet men wagen. De vrijheid is
+wel wat waard; bovendien, de boot is sterk, en eenige kilometers met
+een goeden wind beteekenen niets. Wie weet of wij morgen geen honderd
+kilometer ver in zee zijn? Als de omstandigheden ons begunstigen,
+zullen wij tusschen tien en elf uur ergens aan wal stappen of dood
+zijn. God behoede u dus, en tot van avond!"
+
+Daarop ging hij heen, en liet mij versuft zitten; ik had mij
+verbeeld, dat als het geval eens daar was, ik den tijd zou hebben
+om te overdenken, en de zaak te bepraten. Mijn koppige makker liet
+mij daarvoor geen tijd, en wat zou ik hem ook gezegd hebben? Ned
+Land had honderdmaal gelijk; het was nu een vrij goede gelegenheid,
+en hij maakte er gebruik van. Kon ik mijn woord intrekken en de
+verantwoordelijkheid op mij laden van uit geheel persoonlijke belangen
+de toekomst mijner makkers in de waagschaal te stellen? Kon morgen
+de kapitein ons niet in volle zee, ver van alle land, met zich voeren?
+
+Op dat oogenblik gaf mij een vrij sterk geruisch te kennen dat de
+vergaarbakken van den Nautilus vol liepen en wij weer in de diepte
+daalden.
+
+Ik bleef in mijn kamer, omdat ik den kapitein wilde ontwijken,
+die in mijn oog en op mijn gelaat de ontroering niet mocht lezen,
+die zich van mij had meester gemaakt. Ik bracht dus een treurigen
+dag door, geslingerd tusschen de begeerte om mijne vrijheid terug te
+krijgen, en het leedwezen dezen wonderbaarlijken Nautilus te verlaten,
+zonder mijn onderzeesche studiën voleindigd te hebben. Ik zou dus dien
+Oceaan vaarwelzeggen, zonder er de diepten van te hebben nagespoord,
+zonder ook hier de geheimen te hebben ontdekt, welke de Indische en
+Groote Oceaan mij hadden ontvouwd! Mijn roman viel mij reeds bij het
+eerste deel uit de handen, mijn droom werd op het schoonste oogenblik
+afgebroken! Welke onaangename uren gingen er voorbij; dan zag ik
+mij met mijn makkers aan wal, dan weer wenschte ik tegen het gezond
+verstand in, dat eenige onvoorziene omstandigheden het plan van Ned
+Land in duigen mochten doen vallen.
+
+Tweemaal ging ik naar den salon om het kompas te raadplegen, ten
+einde te zien of de Nautilus de kust bleef naderen, of er zich van
+verwijderde. Maar neen: de Nautilus bleef altijd bij de Portugeesche
+kust; hij voer steeds naar het noorden. Wij moesten er dus partij
+van trekken en ons voor de vlucht gereed houden; mijn bagage was niet
+zwaar, niets dan mijn aanteekeningen.
+
+Ik vroeg mij zelven af wat kapitein Nemo wel van onze ontsnapping
+zou denken, welke ongerustheid, welk leedwezen deze hem misschien zou
+veroorzaken, en wat hij doen zou, ingeval hem ons plan bekend werd,
+of het mislukte! Ik had mij ongetwijfeld niet over hem te beklagen;
+integendeel. Nimmer werd gastvrijheid gulhartiger aangeboden dan de
+zijne; doch als ik hem verliet, kon ik toch niet van ondankbaarheid
+worden beschuldigd, want geen eed verbond ons aan hem. Hij rekende
+alléén op den drang der omstandigheden, niet op ons woord, om ons
+voor altijd aan hem te verbinden; hij had ronduit bekend, dat hij
+ons altijd gevangen zou houden, en dit rechtvaardigde ons voornemen.
+
+Ik had den kapitein sedert ons bezoek aan het eiland Santorino niet
+terug gezien. Zou het toeval ons voor mijn vertrek nog bij elkander
+brengen? Ik begeerde en ik vreesde het te gelijk. Ik luisterde of ik
+hem niet in zijn hut, naast de mijne hoorde loopen, doch geen geluid
+trof mijn oor; zijn hut moest ledig zijn.
+
+Toen vroeg ik mij zelven af of die vreemde man wel aan boord
+was. Sedert dien nacht, waarin de sloep den Nautilus had verlaten
+om die geheimzinnige reis te doen, waren mijn denkbeelden te zijnen
+opzichte wel eenigszins gewijzigd. Ik dacht dat kapitein Nemo, wat hij
+ook mocht zeggen, met het bewoonde land nog wel in eenige betrekking
+zou staan. Verliet hij nooit den Nautilus? Weken waren soms voorbij
+gegaan, dat ik hem niet gezien had. Wat deed hij in dien tijd, en
+bedreef hij geen daden, waarvan ik den aard niet kon gissen, terwijl
+ik nog altijd meende dat hij een eeuwigen haat aan het menschdom had
+gezworen? Duizenden gedachten van dien aard bestormden mij. Het veld
+mijner veronderstellingen moest zich uitbreiden in de omstandigheden,
+waarin ik mij bevond: ik voelde mij zeer onaangenaam: ik dacht dat
+aan den dag geen einde zou komen. De uren sloegen te langzaam voor
+mijn ongeduld.
+
+Mijn middagmaal werd mij, als naar gewoonte, in mijn kamer gebracht. Ik
+at slecht, daar ik veel te afgetrokken was. Ik ging te zeven uur van
+tafel. Honderd twintig minuten--ik telde ze--scheidden mij nog van het
+oogenblik, dat ik met Ned Land zou meegaan. Mijn angst verdubbelde,
+mijn pols sloeg hevig: ik kon niet op mijn plaats blijven zitten. Ik
+liep heen en weer, omdat ik daardoor de onrust van mijn gemoed hoopte
+te doen bedaren. Het denkbeeld in onze gewaagde onderneming niet
+te slagen was de minste mijner zorgen, maar de gedachte ons plan
+ontdekt te zien vóór wij den Nautilus verlaten hadden, en gebracht
+te worden voor den toornigen, of, wat nog erger was, den door onze
+vlucht treurigen kapitein, dat deed mijn hart hevig kloppen.
+
+Ik wilde den salon een laatste maal weerzien; ik ging door de gang,
+en kwam in het museum, waar ik zoo vele aangename en nuttige uren had
+doorgebracht. Ik bekeek al die rijkdommen, al die schatten, als iemand
+die den volgenden dag in levenslange ballingschap wordt weggevoerd,
+of die vertrekt om niet weer terug te komen. Die wonderen der natuur,
+die meesterstukken der kunst, tusschen welke ik reeds zoovele dagen
+mijns levens sleet, zou ik voor altijd verlaten. Ik zou nog eens door
+de glazen van den salon in het water van den Oceaan hebben willen zien,
+maar de wanden bleven vast gesloten, en een ijzeren plaat scheidde
+mij van de zee, die ik nog niet kende.
+
+Toen ik den salon doorliep, kwam ik bij de deur, die toegang verleende
+tot de hut van den kapitein. Tot mijn groote verwondering stond deze
+deur half open; ik deed onwillekeurig een schrede achterwaarts; als
+kapitein Nemo in zijn kamer was, kon hij mij zien. Toen ik evenwel
+geen enkel gerucht hoorde, naderde ik. De hut was verlaten; ik stiet
+de deur open en deed eenige schreden naar binnen: altijd dezelfde
+ernstige kloosterachtige eenvoud.
+
+Op dit oogenblik troffen mij eenige teekeningen, die langs de wanden
+hingen en waarop ik vroeger niet gelet had. Het waren portretten
+van groote historische mannen, wier leven slechts de voortdurende
+opoffering aan een groote menschelijke gedachte geweest was:
+Kosciusko, de held, die met den Poolschen volkszang op de lippen
+gevallen was; Botzaris, de Leonidas van het nieuwe Griekenland;
+O'connell, de verdediger van Ierlands onafhankelijkheid; Washington,
+de grondlegger der Amerikaansche Unie; Manin, de Italiaansche patriot;
+Lincoln, door den dolk van een voorstander der slavernij gevallen,
+en eindelijk de martelaar der bevrijding van het ras der zwarten,
+John Brown, aan de galg hangend, zooals de pen van Victor Hugo ons
+dit zoo vreeselijk geschilderd heeft.
+
+Welke band bestond er tusschen die heldenzielen en de ziel van
+kapitein Nemo? Kon ik uit die portrettenverzameling het geheim van
+zijn leven raden? Was hij de kampvechter voor de onderdrukte volken,
+en de bevrijder der onder slavernij zuchtende natiën? Had hij in de
+laatste staatkundige of maatschappelijke beroeringen van deze eeuw
+een rol gespeeld? Was hij een der helden geweest van den vreeselijken
+Amerikaanschen oorlog, die zoo ellendig was en zoo roemrijk tevens?
+
+Plotseling sloeg de pendule acht uur; de eerste slag wekte mij uit
+mijn droomen op; ik beefde alsof een onzichtbaar oog mijn geheimste
+gedachte had kunnen doorgronden, en ik snelde de kamer uit.
+
+Mijn oog vestigde zich toen op het kompas; wij voeren altijd naar
+het noorden; de log wees een matige snelheid aan, de manometer een
+diepte van ongeveer twintig meter. De omstandigheden begunstigden
+dus het plan van den Amerikaan.
+
+Ik ging weer naar mijn kamer, trok warme kleederen aan, zeelaarzen,
+een muts van otterbont, een wambuis met het vel van een zeekalf
+gevoerd. Ik was gereed, ik wachtte; het geraas van de schroef brak
+alleen de stilte at, die aan boord heerschte; ik luisterde en spitste
+de ooren; zou mij het gerucht van stemmen niet doen vernemen, dat Ned
+Land in zijn plannen verhinderd en overvallen was? Een doodelijke
+ongerustheid maakte zich van mij meester; ik trachtte te vergeefs
+mijn kalmte terug te krijgen.
+
+Eenige minuten vóór negen, hield ik het oor tegen de kamerdeur van
+den kapitein; ik hoorde niets; ik verliet de hut en kwam weer in
+den salon, die bijna donker en verlaten was. Ik opende de deur van
+de bibliotheek; dezelfde halve duisternis, dezelfde eenzaamheid;
+ik ging bij de deur staan, die naar de hoofdtrap voerde, en wachtte
+op het teeken van Ned Land.
+
+Op dit oogenblik verminderden de wentelingen der schroef en hielden
+eindelijk geheel op. Waarom had dit plaats? Begunstigde of verhinderde
+dit oponthoud de voornemens van Ned Land? Ik wist het niet. De stilte
+werd slechts afgebroken door het kloppen van mijn hart.
+
+Plotseling voelde ik een lichten schok; ik begreep, dat de Nautilus
+stil lag op den bodem van den Oceaan: mijn onrust verdubbelde; het
+afgesproken teeken werd door den Amerikaan niet gegeven. De lust
+bekroop mij om naar hem toe te gaan, hem te verzoeken zijn plan
+uit te stellen. Ik voelde, dat onze vaart niet meer onder de gewone
+omstandigheden plaats vond....
+
+Op dit oogenblik ging de deur van den salon open, en de kapitein
+verscheen. Hij zag mij en zei, zonder inleiding, op aangenamen toon:
+
+"Zoo, mijnheer de professor, ik zocht u. Kent gij de geschiedenis
+van Spanje?"
+
+Men zou de geschiedenis van zijn eigen land volmaakt goed kunnen
+kennen, doch in de omstandigheden waarin ik verkeerde, met een
+verwarden geest en een berooid hoofd, er toch geen enkel woord van
+kunnen vertellen.
+
+"Welnu," hernam kapitein Nemo, "hebt gij mijn vraag gehoord? Kent
+gij de geschiedenis van Spanje?"
+
+"Zeer slecht," antwoordde ik.
+
+"Dat zijn nu geleerden," zei de kapitein lachend, "en zij weten
+niets. Kom ga zitten," voegde hij er bij, "ik zal u een merkwaardig
+voorval uit die historie meedeelen."
+
+De kapitein strekte zich op den divan uit, ik ging werktuigelijk
+naast hem, doch eenigszins meer in de schaduw zitten.
+
+"Mijnheer de professor," zei hij, "luister goed naar mij; deze
+geschiedenis zal u om zekere reden belang inboezemen, want zij zal
+antwoord geven op een vraag, die gij tot nog toe niet hebt kunnen
+oplossen."
+
+"Ik luister, kapitein," zei ik, niet wetende waar hij heen wilde, en
+mij zelven afvragend of het ook een zinspeling op onze vlucht zijn zou.
+
+"Wij zullen, als gij wilt tot 1702 opklimmen, mijnheer," hervatte
+de kapitein. "Gij weet toch, dat op dit tijdstip uw koning Lodewijk
+XIV meende, dat éen wenk van dien dwingeland voldoende was om de
+Pyreneeën te doen wegzinken, en zijn kleinzoon, den hertog van Anjou,
+aan de Spanjaarden als koning op te dringen. Deze vorst, die onder
+den naam van Philips V meer of minder slecht regeerde, had tegen
+lastige vijanden buitenslands te kampen.
+
+"Het jaar te voren hadden Holland, Oostenrijk en Engeland in den Haag
+een verdrag gesloten om aan Philips V de Spaansche kroon te ontnemen,
+ten einde deze een aartshertog op het hoofd te plaatsen, wien men
+voorloopig den naam van Karel III gaf.
+
+"Spanje moest zich tegen deze beslissing verzetten, maar het was bijna
+geheel van soldaten en matrozen beroofd. Geld echter ontbrak niet,
+als de galjoenen, die met het goud en zilver van Amerika bevracht
+waren, maar de havens binnenliepen. Tegen het einde van 1712 wachtte
+men een rijk konvooi, dat de Fransche regeering door een vloot van 23
+oorlogschepen, onder den admiraal de Château-Renaud, liet begeleiden,
+omdat de oorlogsvloten der verbondenen in den Atlantischen Oceaan
+kruisten.
+
+"Dit konvooi moest zich naar Cadix begeven, maar toen de admiraal
+vernam, dat de Engelsche vloot in die buurt kruiste, besloot hij een
+Fransche haven binnen te loopen.
+
+"De Spaansche scheepskapiteins verzetten zich tegen deze beslissing;
+zij wilden in een spaansche haven binnen vallen, en als dit niet te
+Cadix kon geschieden, wilden zij naar de golf van Vigo, die op de
+noordwestkust van Spanje ligt en niet geblokkeerd werd.
+
+"De Fransche admiraal was zwak genoeg om toe te geven en de schepen
+liepen de baai van Vigo binnen. Deze vormt een regelmatige open reede,
+die moeilijk kon verdedigd worden. Men moest zich dus haasten, de
+galjoenen te lossen, voor dat de geallieerde vloten er de lucht van
+kregen, en zij zouden ook tijd genoeg voor dat lossen gehad hebben,
+ware niet plotseling een ellendig geschil, dat uit naijver ontsproot,
+ontstaan. Gij volgt mij toch goed?" vroeg de kapitein.
+
+"Wel zeker!" zei ik, nog niet wetende waarom hij mij die les in de
+geschiedenis gaf.
+
+"Ik ga dus voort; ziehier wat er gebeurde. De kooplieden van Cadix
+hadden een voorrecht, volgens hetwelk zij al de uit Oost-Indie komende
+koopwaren mochten ontvangen. Het lossen dus van die schatten in de baai
+van Vigo was tegen hun voorrechten. Zij beklaagden zich te Madrid en
+verkregen van den zwakken Philips V dat het konvooi, zonder gelost te
+worden, op de reede van Vigo zou blijven liggen, totdat de vijandelijke
+vloten zich zouden verwijderd hebben. Terwijl men deze beslissing nam,
+kwamen de Engelsche schepen in October 1702 in de baai van Vigo aan. De
+admiraal de Château-Renaud, verdedigde zich dapper, niettegenstaande
+zijn minderheid, maar toen hij zag dat de schatten van het konvooi
+den vijand in handen zouden vallen, stak hij de galjoenen in brand,
+zoodat zij met hunne onmetelijke rijkdommen in zee verzwolgen werden."
+
+Kapitein Nemo zweeg. Ik moet bekennen dat ik nog niet begreep, waarom
+de geschiedenis mij belangstelling moest inboezemen.
+
+"Welnu?"
+
+"Welnu, mijnheer Aronnax," was het antwoord, "wij zijn in die baai van
+Vigo, en het hangt maar van u af om er de geheimen van te doorgronden."
+
+De kapitein stond op en verzocht mij hem te volgen. Ik had den tijd
+gehad weer op mijn verhaal te komen; ik gehoorzaamde. De salon was in
+duisternis gehuld, maar door de glazen zag ik het verlichte zeewater;
+ik keek toe. Rondom den Nautilus was het water op een afstand van
+vijf honderd meter helder door de electrische lantaarn verlicht; de
+bodem was met fijn en helderwit zand bedekt; mannen van de equipage
+met scaphanders aan, waren bezig om half verrotte tonnen, en stuk
+gevallen kisten te midden van zwarte wrakken op te ruimen. Uit de
+kisten en vaten vielen zilveren en gouden staven; stapels piasters
+en edelgesteenten. Het zand was er mee bedekt. Vervolgens kwamen de
+mannen met rijken buit beladen op den Nautilus terug, legden er hun
+vracht neer en begonnen opnieuw dien oogst van goud en zilver te innen.
+
+Nu begreep ik alles: hier was het tooneel van den zeeslag van
+22 October 1702, hier waren die voor rekening van de Spaansche
+regeering geladen galjoenen gezonken, hier kwam kapitein Nemo,
+naarmate van zijn behoeften, de millioenen halen, waarmee hij zijn
+Nautilus bevrachtte. Het was voor hem, voor hem alléen dat Amerika
+zijn kostbare metalen had opgebracht; hij was alleen en onverdeeld
+erfgenaam van die aan de Incas en hun door Ferdinand Cortez onderworpen
+volken ontroofde schatten!
+
+"Wist gij, mijnheer de professor," vroeg hij mij glimlachend, "dat
+de zee zoovele rijkdommen bevatte?"
+
+"Ik wist alleen," antwoordde ik, "dat men het zilver, dat in het
+zeewater is opgelost, op twee millioen centenaars schat."
+
+"Zonder twijfel, doch om het er uit te halen zou meer kosten dan het
+waard was. Hier integendeel behoef ik maar op te rapen wat de menschen
+verloren hebben, en niet alleen in de baai van Vigo, maar op duizend
+andere plaatsen van schipbreuken, die ik allen op mijn kaarten heb
+aangeteekend. Begrijpt gij nu dat ik meer dan millionnair ben?"
+
+"Ik begrijp het, kapitein. Vergun mij evenwel de opmerking dat, nu
+gij de baai van Vigo op deze wijze onderzoekt, gij de werkzaamheden
+eener maatschappij voorkomt."
+
+"Welke?"
+
+"Een maatschappij, die van de Spaansche regeering concessie heeft
+gekregen om de gezonken galjoenen op te sporen. De aandeelhouders
+worden uitgelokt door het vooruitzicht van grove voordeelen, want
+men schat de waarde der verzonken schatten op 250 millioen gulden."
+
+"Die waren er," antwoordde kapitein Nemo, doch nu niet meer."
+
+"Ik geloof dat graag," zei ik; "een goede raad aan die aandeelhouders
+zou dan ook een daad van welwillendheid zijn. Wie weet echter of
+men dien raad wel zou aannemen? Want wat spelers vooral betreuren,
+is niet zoozeer het verlies van hun geld als wel dat van hun dwaze
+verwachtingen. Ik beklaag ze dan ook minder, dan die duizenden
+ongelukkigen voor wie deze rijkdommen bij een verstandige verdeeling,
+van groot nut zouden geweest zijn, terwijl ze nu nutteloos voor
+hen blijven!"
+
+Ik had deze woorden niet uitgesproken of ik begreep dat ik kapitein
+Nemo had moeten grieven.
+
+"Nutteloos!" antwoordde hij, terwijl hij in vuur geraakte. "Gelooft gij
+dan, mijnheer, dat die rijkdommen verloren zijn, nu ik ze verzamel? Is
+het volgens uw oordeel voor mij, dat ik mij de moeite geef die schatten
+op te rapen? Wie zegt u dat ik er geen goed gebruik van maak? Gelooft
+gij dan, dat ik niet weet dat er een lijdende menschheid bestaat, dat
+er slaafs onderdrukte volken op deze aarde leven, dat er ongelukkigen
+geholpen, slachtoffers gewroken moeten worden? Begrijpt gij mij
+niet? ..."
+
+Kapitein Nemo zweeg plotseling en had er misschien berouw over te
+veel gezegd te hebben. Ik had het echter geraden: welke ook de
+beweegredenen mochten geweest zijn, die hem gedrongen hadden op
+zee de onafhankelijkheid te zoeken, hij was toch voor alles mensch
+gebleven! Zijn hart klopte nog warm voor het lijden der menschheid
+en zijn oneindig groote liefde strekte zich over slaafsche volken
+zoowel als over enkele personen uit!
+
+En toen begreep ik voor wie de millioenen waren bestemd geweest, door
+Nemo weggezonden, toen de Nautilus in den omtrek van het opgestane
+Creta dreef!
+
+
+HOOFDSTUK XXXIII
+
+Een verdwenen land.
+
+Den volgenden dag, 19 Februari, zag ik den Amerikaan in mijn kamer
+komen; ik verwachtte hem; hij zag er zeer teleurgesteld uit.
+
+"Welnu, mijnheer?" zei hij.
+
+"Welnu, Ned, het lot is ons gisteren niet gunstig geweest."
+
+"Die vervloekte kapitein hield ook juist stil op het oogenblik dat
+wij zijn schuit zouden ontvluchten."
+
+"Ja, Ned, hij moest bij zijn bankier zijn."
+
+"Zijn bankier!"
+
+"Of liever zijn bank; ik versta daardoor dezen Oceaan, waar schatten
+beter in veiligheid zijn dan in de schatkist van den Staat."
+
+Toen vertelde ik Ned wat er den vorigen dag gebeurd was, met de
+stille hoop van hem van het denkbeeld af te brengen om te vluchten,
+maar mijn verhaal had geen ander gevolg, dan dat Ned Land zijn spijt
+uitdrukte voor eigen rekening ook niet eens een wandeling in de baai
+van Vigo te kunnen doen.
+
+"Komaan," zei hij, "alle hoop is nog niet verloren. Het is maar een
+misstoot met den harpoen! Een andermaal zullen wij slagen, en van
+avond zal ik als het moet...."
+
+"Welke is de richting van den Nautilus?" vroeg ik.
+
+"Ik weet het niet," antwoordde Ned.
+
+"Welnu, om twaalf uur zullen wij het te weten komen, als de zonshoogte
+wordt genomen."
+
+De Amerikaan ging naar Koenraad terug. Toen ik aangekleed was,
+trad ik den salon binnen; het kompas stond niet zeer uitlokkend;
+de richting was zuid-zuidwest; wij verwijderden ons dus van Europa.
+
+Ik wachtte met zeker ongeduld dat onze richting op de kaart zou worden
+aangeteekend. Tegen half twaalf, liepen de vergaarbakken ledig, en
+het vaartuig kwam weer aan de oppervlakte. Ik ging naar het plat:
+Ned Land was er reeds vóor mij.
+
+Wij hadden geen land meer in het gezicht, niets dan de oneindige
+zee. Eenige zeilen aan den gezichteinder, zeker van schepen die tot
+kaap San-Roque varen om een gunstigen wind te zoeken, die hen om de
+Kaap de Goede Hoop voert. De hemel was bewolkt; een storm was ophanden.
+
+Ned beproefde in zijn woede om met het oog door den benevelden
+gezichteinder te boren; hij hoopte nog dat zich achter dien nevel het
+zoo begeerde land uitstrekte. Om twaalf uur scheen de zon maar een
+oogenblik; de stuurman maakte daarvan gebruik om de hoogte te nemen;
+daar echter de zee te onstuimig werd, gingen wij naar beneden en het
+luik werd gesloten.
+
+Toen ik een uur later op de kaart zag, bemerkte ik dat de Nautilus
+er op 16° 17' N.B. en 33° 22' W.L. stond aangeteekend, dus op bijna
+zeshonderd kilometer van de naaste kust. Het was nu onmogelijk aan de
+vlucht te denken, en ik waag het dus niet de woede van den Amerikaan te
+beschrijven, toen ik hem de hoogte mededeelde, waar wij ons bevonden.
+
+Wat mij aangaat, ik troostte mij spoedig; ik voelde mij als bevrijd
+van een last, die mij drukte, en ik kon met betrekkelijke kalmte
+mijn gewone werk weer opvatten. Des avonds, te elf uur, ontving ik
+onverwacht een bezoek van kapitein Nemo. Hij vroeg mij zeer beleefd of
+ik moede was van het waken gedurende den vorigen nacht. Ik antwoordde
+ontkennend.
+
+"Dan zal ik u een merkwaardigen tocht voorstellen, mijnheer Aronnax."
+
+"Welken kapitein?"
+
+"Gij hebt de diepte der zee alleen bij dag en zonlicht bezocht. Zoudt
+gij ze niet eens bij een duisteren nacht willen zien?"
+
+"Heel graag."
+
+"Ik zeg u, dat die wandeling zeer vermoeiend zal zijn. Gij moet lang
+loopen en een berg beklimmen, en de wegen zijn niet zoo bijzonder
+goed onderhouden," voegde hij er glimlachend bij.
+
+"Wat gij mij daar zegt, kapitein, verdubbelt mijn nieuwsgierigheid. Ik
+ben gereed u te volgen."
+
+"Kom dan mee, mijnheer de professor, om onze scaphanders te gaan
+aandoen."
+
+In de kleedkamer gekomen, zag ik dat noch mijn makkers, noch iemand van
+de bemanning ons op dien tocht zouden volgen. De kapitein had mij zelfs
+niet voorgesteld Ned of Koen mee te nemen. Binnen weinige oogenblikken
+hadden wij onze toestellen aan. Men plaatste de luchtschouders op
+onzen rug, doch de electrische lampen werden ons niet gegeven; ik
+merkte dit den kapitein op. "Zij zullen ons geen nut doen," zei hij.
+
+Ik meende niet goed te hebben verstaan, doch kon mijn opmerking niet
+herhalen, omdat het hoofd van den kapitein reeds in den helm was
+verdwenen. Ik zette mijn metalen hoofddeksel op, en voelde dat men
+mij een met ijzer beslagen stok in de hand gaf; eenige minuten later
+stonden wij, na de gewone verschijnselen, op den bodem van den Oceaan,
+ter diepte van driehonderd meter.
+
+Middernacht naderde. Het water was zeer donker, doch de kapitein wees
+mij in de verte een roodachtig punt, een soort van breede schemering,
+op ongeveer twee kilometer van den Nautilus zichtbaar. Ik had niet
+kunnen zeggen wat dit voor vuur was, waardoor het gevoed werd, en hoe
+en waarom het in de watermassa kon opflikkeren. In alle gevalle gaf het
+ons licht, wel zwak, doch ik gewendde mij weldra aan die bijzondere
+schemering, en ik begreep in deze omstandigheid de nutteloosheid
+der toestellen van Ruhmkorff. De kapitein en ik liepen, dicht naast
+elkander, recht op het aangewezen vuur af. De bodem rees langzaam; wij
+maakten met behulp onzer stokken groote stappen, doch wij vorderden
+toch niet hard, want onze voeten zakten dikwijls in de modder, die
+met zeewier vermengd, en hier en daar met platte steenen bezaaid was.
+
+Onder het voortstappen hoorde ik iets als gekletter boven mijn
+hoofd. Soms verdubbelde dit geluid en bracht een onophoudelijk
+leven voort. Weldra begreep ik de oorzaak; het was de regen,
+die in den stroom neerviel en op de oppervlakte der zee dit geraas
+maakte. Onwillekeurig dacht ik, doornat te zullen worden! Ik kon niet
+nalaten over dit dwaze denkbeeld te lachen. Nat door het water, in het
+midden van het water! Maar tot mijn verontschuldiging voer ik aan,
+dat men met den dikken scaphander aan het lijf, het vochtig element
+niet meer voelt, en men zich slechts in een weinig dichter atmosfeer
+dan die van de oppervlakte der aarde waant.
+
+Na een half uur te hebben geloopen, werd de grond rotsachtig. Allerlei
+kleine dieren verlichtten den bodem door hun lichtgevend vermogen. Ik
+zag hoopen steenen, die door eenige millioenen diertjes en een net van
+zeewier bedekt waren. Dikwijls gleed mijn voet op den gladden bodem
+uit, en zonder mijn stok zou ik meer dan eens gevallen zijn. Als ik
+mij omkeerde, zag ik altijd het licht van den Nautilus, dat in de
+verte evenwel begon te verflauwen.
+
+Die steenhoopen, waarvan ik zooeven sprak, waren op den zeebodem
+met een zekere regelmaat verspreid, waarvan ik mij geen verklaring
+wist te geven. Ik zag reusachtige groeven, die zich in het duister
+verloren, welker lengte ik niet kon schatten; zoo merkte ik ook andere
+bijzonderheden op, waarvan ik geen verklaring wist te geven. Het
+kwam mij voor, dat mijn zware schoenzolen een veld met beenderen
+verbrijzelden, die dof kraakten. Welke was dan die uitgestrekte
+vlakte waar wij gingen? Ik had het den kapitein willen vragen,
+maar de teekens, door middel waarvan hij met zijn makkers bij hun
+onderzeesche tochten sprak, waren voor mij onbegrijpelijk.
+
+Echter nam de rosse schijn, die ons leidde, toe en vertoonde zich reeds
+met vlammen aan den gezichteinder. De aanwezigheid van dien vuurhaard
+onder water maakte mij in de hoogste mate nieuwsgierig. Was het een
+uitstrooming van electriciteit? Zou ik een natuurlijk verschijnsel
+zien, waarvan de geleerden nog niets wisten? Of zou, en deze gedachte
+schoot mij door het hoofd, 's menschen hand in dit vuur zichtbaar
+zijn? Blies hij dien brand aan? Zou ik in de diepte wellicht makkers
+of vrienden van kapitein Nemo ontmoeten, die even vreemd als hij
+leefden, en die hij ging opzoeken? Zou ik daaronder misschien een
+volkplanting van bannelingen aantreffen, die de ellende der aarde
+moede, in de diepten van den Oceaan de onafhankelijkheid gezocht en
+gevonden hadden? Al die dwaze, ongerijmde denkbeelden kwamen mij voor
+den geest, en in die gemoedstemming, onophoudelijk verbaasd door de
+wonderen, die voor mijn oogen voorbijgingen, zou ik niet verwonderd
+geweest zijn, als ik in de diepte der zee een van die onderzeesche
+steden had ontdekt, waarvan kapitein Nemo droomde.
+
+Onze weg werd langzamerhand lichter. Het witte licht straalde boven
+een berg van ongeveer 800 voet hoog; maar wat ik zag, was eigenlijk
+niets als een eenvoudige terugkaatsing van licht tegen het kristal
+van water. De bron van dat overklaarbaar licht was aan de andere
+zijde van den berg.
+
+De kapitein stapte zonder aarzelen voort tusschen het doolhof van
+steenen, die den bodem van den Atlantischen Oceaan bedekten; hij kende
+dien somberen weg; hij had dien zonder twijfel dikwijls bewandeld
+en kon er niet verdwalen; ik volgde hem met onwankelbaar vertrouwen;
+hij scheen mij toe een der geesten der zee te zijn, en als hij voor
+mij uitging, bewonderde ik zijn hooge gestalte, die als een zwart
+beeld tegen den lichten gezichteinder afstak. Het was éen uur na
+middernacht; wij waren de onderste helling van den berg genaderd,
+maar om dien te beklimmen, moesten wij ons langs moeilijk begaanbare
+wegen door een dicht bosch wagen. Het was een bosch van doode boomen,
+zonder bladeren, zonder sap, boomen die door het water waren gedood
+en waarboven hier en daar reusachtige dennen uitstaken. Het was als
+'t ware een kolendomein, waarin de verkoolde boomen overeind stonden,
+omdat ze in den gedeeltelijk losgewoelden grond nog vastgeworteld
+zaten, en wier takjes, als fijn knipwerk van zwart papier, tegen het
+heldere water juist waren afgeteekend. Men stelle zich een woud in
+den Harz tegen een berghelling voor, doch in het water verzonken. De
+paden waren met wier en allerlei zeeplanten volgegroeid en daartusschen
+wemelde het van dieren. Ik klom tegen de rots op, doch moest telkens
+over uitstekende wortels heenstappen, en zeeplanten scheuren, die
+mij in den weg dreven, of tusschen de boomtakken hingen, terwijl ik
+een heirleger van visschen verschrikt opjoeg, die tusschen de takken
+door wegzwommen. Meegesleept door de schoonheid van dit tooneel,
+voelde ik geen afgematheid meer; ik volgde mijn onvermoeiden gids.
+
+Welk een schouwspel! Hoe het terug te geven? Hoe het gezicht te
+beschrijven van die bosschen en rotsen te midden van het water,
+van onder in vrees aanjagende en sombere duisternis gehuld en wier
+toppen van rosachtig licht omringd waren, voortkomend uit die onbekende
+bron van gloed, waarvan de schijn door de terugkaatsing van het water
+verdubbelde? Wij beklommen rotsen, waarvan onder dof geluid brokken
+afgescheurd werden en naar beneden stortten. Rechts en links waren
+donkere galerijen, waarin zich het oog verloor. Daar waren groote
+groeven, door een menschenhand schijnbaar gegraven, en ik vroeg mij
+zelven af of ik niet plotseling een bewoner dier onderzeesche streken
+voor mij zou zien verschijnen.
+
+Maar kapitein Nemo klom steeds door; ik wilde niet achterblijven,
+en volgde met moed; mijn stok was mij daarbij van veel nut; een
+misstap zou gevaarlijk geweest zijn op die smalle voetpaden, die
+aan den rand van afgronden schenen uitgehouwen te zijn, maar ik liep
+met vasten tred door, en werd niet duizelig. Nu eens sprong ik over
+een spleet, welker diepte mij in de bergen op aarde zou hebben doen
+terugdeinzen, dan eens waagde ik mij over den gladden stam van boomen,
+over de randen eens afgronds geworpen, zonder naar beneden te zien,
+daar ik geen oogen genoeg had om de schoonheid dezer wildernissen te
+bewonderen. Op andere plaatsen schenen rotsblokken, als gedenkteekenen
+op hun onregelmatig gehouwen voetstukken, den spot te drijven met de
+wetten van evenwicht; tusschen hun steenen uitstekken schoten boomen
+te voorschijn als waterstralen, onder een vreeselijke drukking,
+en steunden elkander onderling. Dan zag ik wederom door de natuur
+gevormde torens, en groote muurbrokken, als van kasteelen voorzien,
+met zulk een helling voorover hangen als de wetten der zwaartekracht
+op de oppervlakte der aarde niet zouden gedoogd hebben. En ik bemerkte
+zelfs het verschil niet tusschen de dichtheid van water en van lucht,
+want niettegenstaande mijn zware kleederen, mijn koperen helm en mijn
+looden zolen, beklom ik hellingen van onbegrijpelijke steilte met de
+vlugheid van een geit of een gems.
+
+Ik gevoel wel dat ik onwaarheid schijn te vertellen, nu ik dezen
+onderzeeschen tocht beschrijf, doch ik schrijf de geschiedenis van
+schijnbaar onmogelijke zaken, die echter onbetwistbaar waar zijn. Ik
+heb niet gedroomd, maar gezien en getast!
+
+Twee uren na het verlaten van den Nautilus, hadden wij de uiterste
+grens der boomen bereikt, en honderd voet boven ons verhief zich de top
+van den berg, die donker afstak tegen het helle licht van den anderen
+kant. Hier en daar stonden nog eenige versteende struiken. Duizenden
+visschen vloden voor ons uit, evenals vogels, in het hooge gras
+verrast. De rots was doorboord met een menigte ondoordringbare
+scheuren, diepe holen en groote gaten, waarin zich verschrikkelijke
+voorwerpen bewogen. Ik verstijfde van schrik, als ik een spriet- of
+voelhoorn zag, die mij den weg versperde, of een vreeselijke schaar,
+welke zich in de duisternis der grot met vrij veel geweld opende en
+sloot. Duizenden lichtende punten flikkerden in dezen nacht. Het waren
+de oogen van reusachtige schaaldieren, in hun schuilplaatsen gedoken
+of van vreeselijke kreeften, die als hellebardiers overeind stonden
+en haar pooten tegen elkander sloegen alsof ze van ijzer waren;
+van reusachtige krabben, die als kanonnen op hun affuiten stonden,
+van ontzettende inktvisschen, welke met hun voelarmen door elkander
+werkten, als waren ze een broedsel van levende slangen.
+
+Welke was die vreeselijke, mij nog onbekende dierenwereld? Tot welke
+klasse of orde behoorden deze beesten, voor wie de rotsen, waarop zij
+huisden, als 't ware een tweede schaal vormden? Waar had de natuur het
+geheim van hun bestaan ontdekt, en sedert hoeveel eeuwen leefden zij in
+de diepten van de zee? Doch ik kon niet blijven staan. Kapitein Nemo,
+meer van nabij met deze afzichtelijke wezens bekend, sloeg er geen
+acht meer op. Wij waren op een eerste bergvlak gekomen, waar mij nog
+andere verrassingen wachtten; daar zag ik schilderachtige bouwvallen,
+die de hand der menschen en niet des scheppers verrieden. Het waren
+groote steenhoopen, waaronder men onduidelijk de vormen van kasteelen
+en tempels herkende, met een heirleger van bloeiende zoöphyten en
+een mantel van zeewier en gras als met klimop bedekt.
+
+Maar welk gedeelte van den aardbol was het toch, dat door
+overstroomingen scheen verzwolgen te zijn? Wie had deze rotsen en
+steenen daar zóó neergezet als gedenkteekenen van voorhistorische
+tijden? Waar was ik, en waar had een luim van den kapitein mij
+heengebracht? Ik had het hem wel willen vragen: maar omdat ik het niet
+kon doen, bleef ik staan en greep hem bij den arm. Hij schudde met
+het hoofd en wees mij den laatsten bergtop, alsof hij wilde zeggen:
+"Kom maar mee, kom maar!"
+
+Ik volgde hem dus, en binnen weinige minuten had ik den top bereikt,
+die boven deze rotsmassa nog tien meter uitstak. Ik keek naar de zijde,
+door ons bestegen. De berg verhief zich slechts zeven of acht honderd
+voet boven de vlakte, maar aan de andere zijde was hij dubbel zoo
+hoog en besloeg het dal, dat zich in dit gedeelte van den Oceaan aan
+zijn voeten uitstrekte. Mijn blik drong hier vrij ver door, en omvatte
+een groote ruimte, door een hevige uitbarsting verlicht; deze berg was
+inderdaad een vulkaan; ongeveer vijftig voet onder den top braakte een
+krater, te midden van een regen van steenen en rotsblokken, stroomen
+lava uit, als vurige watervallen in het water verdwijnend. Deze vulkaan
+verlichtte als een ontzaglijk groote fakkel de vlakte, zoover het oog
+reikte. Ik zei dat die onderzeesche vulkaan lava, maar geen vlammen
+uitbraakte; voor vlammen is de zuurstof der lucht noodig, zoodat zij
+onder het water niet kunnen duren; maar lavastroomen, die het beginsel
+hunner gloeiing in zich bevatten, kunnen zelfs roodgloeiend zijn,
+zegevierend tegen het water worstelen en dit bij aanraking verdampen;
+de lava stroomde dus even als bij de uitbarstingen van den Vesuvius,
+naar beneden op een ander Torre del Greco.
+
+Inderdaad, daar lag onder mijn oogen een verwoeste stad met
+ingestorte daken, vernielde tempels, uit elkander gescheurde zuilen
+en neergeworpen kolommen, welke men vermoeden kon, dat tot de stevige
+Toskaansche bouworde behoord hadden. Verder op lagen de overblijfselen
+eener reusachtige waterleiding. Hier lag het hooge muurwerk van een
+burcht met gebouwen, waarin men de vormen van het Parthenon giste; daar
+overblijfselen van een kade, alsof een haven in vervlogen eeuwen aan
+de kust van een verdwenen oceaan, aan koopvaardij- en oorlogsschepen
+tot ankerplaats had gestrekt; nog verder lange lijnen van in elkander
+gestorte muren, breede en verlaten straten, een geheel Pompeji, daar
+in het water verzonken, en door kapitein Nemo onder mijn oog gebracht.
+
+Waar was ik? Ik wilde het weten, ik wilde spreken, en den koperen helm
+mij van 't hoofd rukken. Maar de kapitein kwam naar mij toe, en hield
+mij met één beweging tegen; toen raapte hij een stuk krijtsteen op,
+liep naar een zwarte basaltrots en schreef daarop het woord:
+
+"Atlantis."
+
+Welk een gedachte trof mij! Atlantis, het oude Meropis van Theopompus,
+het Atlantis van Plato, het vaste land, dat ontkend werd door Origenes,
+Porphyrius, Jamblichus, d'Anville, Malte-Brun en von Humboldt, die deze
+verdwijning onder de sprookjes rekenden, doch waaraan geloof geslagen
+werd door Posiodonius, Plinius, Ammianus Marcellinus, Tertullianus,
+Engel, Sherer, Tournefort, Buffon en d'Avezac; ik had het daar onder
+mijn oogen, zooals het de onwedersprekelijke sporen nog droeg van
+de ramp, welke het getroffen had! Dit was dan het verzwolgen land,
+dat vroeger gelegen was buiten de grenzen van Europa, Azië, Libye, en
+de kolommen van Hercules, waar het machtig volk der Atlanten leefde,
+waartegen het oude Griekenland zijn eerste oorlogen voerde.
+
+De geschiedschrijver, die de groote daden van dit heldentijdvak te boek
+heeft gesteld, is Plato. Zijn gesprek tusschen Tinaeus en Kritias, is,
+om zoo te zeggen, onder den invloed van den dichter en wetgever Solon
+geschreven. Deze onderhield zich eens met eenige wijze grijsaards uit
+Saïs, een stad, toen reeds acht eeuwen oud, zooals de opschriften op de
+tempelmuren getuigen. Een dier wijzen verhaalde de geschiedenis eener
+stad, nog duizend jaar ouder; deze oude stad was, toen zij negen eeuwen
+bestaan had, door de Atlanten overvallen en gedeeltelijk verwoest;
+dit volk, zei hij, woonde in een uitgestrekt land, veel grooter dan
+Afrika en Azië bij elkander, en een oppervlakte beslaande van 12° tot
+40° N.B. Hun gebied strekte zich tot aan Egypte uit: zij wilden ook
+Griekenland de wet voorschrijven, doch daar stieten zij het hoofd
+tegen den onweerstaanbaren moed der Hellenen. Eeuwen verliepen;
+een geweldige overstrooming, met aardbevingen gepaard, had plaats;
+éen dag en éen nacht waren voldoende om dit Atlantis te vernietigen,
+waarvan Madeira, de Azorische, Canarische en Kaap-Verdische eilanden
+nu nog, als hoogste punten, zich uit de zee verheffen.
+
+Dit waren de geschiedkundige herinneringen, die het door kapitein
+Nemo geschreven woord bij mij levendig deden worden. Zoo stond ik
+dan, door het vreemdste lot gedreven, thans op een der bergen van dit
+verdwenen land! Ik raakte als het ware met de hand die duizend eeuwen
+oude bouwvallen aan, tot een voorwereldlijk tijdperk behoorend! Ik
+betrad den grond, waarop de tijdgenooten van den eersten mensch hadden
+gewoond; ik verbrijzelde onder mijn voet de skeletten van dieren uit
+de fabelachtige tijden, die onder de schaduw van de thans versteende
+boomen hadden gerust!
+
+Ach, waarom had ik niet meer tijd; ik had de steile helling van dezen
+berg wel willen afdalen, om dit uitgestrekte land te doorloopen,
+dat zonder twijfel Afrika en Amerika aan elkander verbond, en om die
+groote voorwereldlijke steden te bezoeken. Daar strekten zich misschien
+onder mijn voet het krijgshaftige Makhimos, het vrome Eusebes uit,
+wier reusachtige inwoners eeuwen lang leefden en die kracht genoeg
+bezaten om deze rotsblokken op elkander te stapelen, nu nog weerstand
+biedend aan het geweld der wateren! Eens zal misschien een wonder de
+verdwenen bouwvallen weer boven het vlak der zee verheffen.
+
+In dit gedeelte van den Oceaan heeft men het bestaan van een
+aantal onderzeesche vulkanen bewezen, en verscheidene schepen
+hebben buitengewone schokken ondervonden, als zij op deze hoogte
+voeren. Sommigen hoorden doffe geluiden, den strijd der elementen
+te kennen gevende, anderen hebben vulkaan-asch opgevangen, uit zee
+naar boven geworpen. De geheele bodem tot aan den evenaar toe, wordt
+nog door onderaardsche vulkanische krachten geteisterd. En wie weet
+of over eenige eeuwen de toppen dezer vuurspuwende bergen, hooger
+geworden door plutonische uitwerpselen en opeenvolgende lavabeddingen,
+niet boven het vlak van den Atlantischen Oceaan zullen uitsteken!
+
+Terwijl ik zoo peinsde, en al de bijzonderheden van dit grootsche
+landschap in mijn geheugen trachtte te prenten, bleef kapitein Nemo,
+op een met mos bedekte kolom geleund, onbeweeglijk en als versteend
+in stomme bewondering staan. Dacht hij aan verdwenen geslachten
+en trachtte hij het geheim der toekomst van het menschdom te
+ontdekken? Kwam die vreemde man op deze plaats zijn geschiedkundige
+herinneringen verlevendigen, en in deze oudheid mee leven, omdat hij
+van het leven in den lateren of nieuweren tijd niets wilde weten? Wat
+zou ik niet gegeven hebben om zijn gedachten te kennen, daarin te
+deelen en ze te begrijpen!
+
+Wij bleven een uur lang op deze plaats en beschouwden, onder den
+lichtenden schijn van de gloeiende en soms verbazend schitterende lava,
+de uitgestrekte vlakte. Het koken en woelen onder den grond deed den
+berg van tijd tot tijd dreunen en trillen; zware geluiden werden met
+de grootste nauwkeurigheid door het water overgebracht en weerkaatsten
+met statige kracht. Op dat oogenblik scheen de maan een poos door
+het water heen, en wierp over het verzwolgen landschap eenige bleeke
+stralen; het was maar een oogenblik, doch van een onbeschrijfelijke
+uitwerking. De kapitein richtte zich op, wierp een laatsten blik op
+de onmetelijke vlakte, en wenkte mij toen hem te volgen. Wij daalden
+den berg spoedig af; toen wij het woud door waren, zag ik de lantaarn
+van den Nautilus schitteren als een ster. De kapitein ging er recht
+op af, en wij waren weer aan boord toen de eerste stralen van het
+morgenlicht schenen over de oppervlakte van den Oceaan.
+
+
+HOOFDSTUK XXXIV
+
+Onderzeesche kolenmijnen.
+
+Den volgenden dag, 20 Februari, stond ik zeer laat op. De
+vermoeienissen van den nacht hadden mij tot elf uur doen slapen. Ik
+kleedde mij haastig, want ik wilde weten, welke richting de Nautilus
+had. De instrumenten wezen aan, dat wij altijd met een twintig
+kilometervaart op honderd meter diepte naar het Zuiden snelden.
+
+Koenraad trad binnen; ik vertelde hem onzen nachtelijken tocht,
+en daar de wanden geopend waren, kon hij nog een gedeelte zien van
+dit verdronken land. De Nautilus voer namelijk tien meter boven de
+vlakte van Atlantis; zij bewoog zich als een ballon, die door den wind
+boven weilanden wordt voortgestuwd; maar beter zou het zijn te zeggen,
+dat wij in den salon zaten als in den waggon van een sneltrein. Het
+eerste, wat onder onze oogen voorbijsnelde, waren de phantastisch
+gevormde rotsen; de doode boomen, wier onbeweeglijke vormen ons onder
+water toegrijnsden; verder de met een tapijt van zeeanemonen bedekte
+steenklompen en vreemd gevormde blokken lava, die bewezen met welk
+een woede de vulkanische uitbarstingen hadden plaats gehad.
+
+Terwijl deze zonderlinge streken onder ons electrisch licht zichtbaar
+waren, verhaalde ik aan Koenraad de geschiedenis van de Atlanten; ik
+sprak hem over de oorlogen van die heldhaftige volken, en behandelde
+het vraagstuk omtrent het bestaan van Atlantis als iemand die geen
+twijfel meer koestert. Maar Koenraad was afgetrokken, en hoorde mij
+ternauwernood aan; spoedig echter begreep ik zijn onverschilligheid
+voor deze geschiedkundige vraagstukken.
+
+Een talloos visschenheir toch trok zijn oogen, en als er visschen
+voorbij ons zwommen, dan behoorde Koenraad, in zijn lust tot ordenen
+en rangschikken als verzonken, niet meer tot deze wereld. In dat geval
+moest ik hem gewoonlijk maar volgen, en met hem onze ichthyologische
+studiën voortzetten.
+
+Over het algemeen verschilden die visschen van den Atlantischen
+Oceaan weinig van die wij reeds gezien hadden. Het waren roggen van
+reusachtige gedaante, vijf meter lang, en zoo sterk, dat zij boven
+water konden uitspringen; haaien van verschillende soort, onder
+anderen een van vijf meter lang met driehoekige, scherpe tanden;
+steuren, zeepalingen en andere visschen.
+
+Terwijl wij die verschillende soorten van dieren zaten te bekijken,
+liet ik niet na de groote vlakte van Atlantis te beschouwen. Soms
+noodzaakten grillige verhevenheden van den grond den Nautilus om zijn
+snelheid te minderen, en dan gleed hij met de behendigheid van een
+visch tusschen de dicht bij elkander liggende heuvels door. Indien
+hij door dit doolhof niet kon heenkomen, verhief de Nautilus zich
+als een luchtballon, en wanneer hij over dien hinderpaal heen was,
+hervatte hij zijn snelle vaart op eenige meters boven den bodem. Het
+was een bewonderenswaardige en aangename vaart, die aan een luchtreis
+deed denken, met dit onderscheid evenwel, dat de Nautilus volkomen
+aan het roer gehoorzaamde.
+
+Tegen vier uur des namiddags veranderde de grond een weinig; tot nog
+toe was hij met een dikke laag slijk en met tot erts geworden takken
+bedekt; nu werd de bodem rotsachtiger en scheen bezaaid met tufsteen,
+eenige brokken lava en zwavelachtige bestanddeelen. Ik dacht, dat de
+bergstreek dus weldra op de groote vlakten zou volgen, en door zekere
+wendingen van den Nautilus zag ik ook inderdaad, dat de zuidelijke
+gezichteinder door een hoogen muur begrensd was, die elken uitgang
+scheen af te snijden. De top van dien berg stak zeker boven de zee
+uit. Het moest een vast land zijn, of ten minste een eiland, hetzij
+een der Canarische, hetzij een der Kaap-Verdische. Daar men, misschien
+om bijzondere redenen, de zonshoogte niet genomen had, wist ik niet
+juist waar wij ons bevonden. In allen gevalle scheen het mij toe,
+dat die bergmuur de grens van Atlantis vormde, van welk land wij
+evenwel nog slechts een klein gedeelte bezocht hadden.
+
+De nacht brak mijn waarnemingen niet af. Ik was alleen gebleven,
+want Koenraad was naar zijn hut gegaan. De Nautilus verminderde
+zijn snelheid, en manoeuvreerde door de zee boven den wonderlijk
+gevormden bodem; nu eens streek hij langs de heuvels, alsof hij
+er zich op had willen neerleggen, dan steeg hij plotseling weer
+naar de oppervlakte. Ik zag tusschenbeiden eenige heldere sterren,
+en juist vijf of zes van die sterren uit den Dierenriem, die in het
+sterrenbeeld van Orion zichtbaar zijn.
+
+Ik zou zeker nog lang voor het raam de schoonheden van de zee
+en den hemel zijn blijven bewonderen, als de wanden niet werden
+dichtgeschoven. Op dit oogenblik was de Nautilus tot aan den
+loodrechten rotswand genaderd; hoe hij manoeuvreerde kon ik niet
+raden. Ik ging naar mijn kamer; het vaartuig lag stil; ik sliep in,
+met het vaste voornemen om na weinige uren weer op te staan; doch
+het was den volgenden morgen acht uur toen ik in den salon kwam. De
+manometer deed mij zien, dat de Nautilus op de oppervlakte der zee
+dreef; bovendien hoorde ik op het plat loopen; doch ik voelde door
+de deining der golven geen slingeren.
+
+Ik ging naar het luik; het was open, maar in plaats van het helder
+daglicht, zoo als ik verwachtte, omringde mij dikke duisternis. Waar
+waren wij? Had ik mij bedrogen? Was het nog nacht? Neen, geen enkele
+ster schitterde, en de nacht is niet zoo volslagen donker. Ik wist
+niet wat er van te denken, toen ik iemand hoorde zeggen:
+
+"Zijt gij het, mijnheer de professor?"
+
+"O, kapitein," antwoordde ik "waar zijn wij?"
+
+"Onder den grond, mijnheer."
+
+"Onder den grond!" riep ik uit, "en de Nautilus drijft nog?"
+
+"Hij drijft altijd."
+
+"Maar dat begrijp ik niet."
+
+"Wacht maar eenige oogenblikken; onze lantaarn wordt aangestoken
+en als gij er op gesteld zijt helder voor u uit te zien, zult gij
+tevreden zijn."
+
+Ik betrad het plat en wachtte; de duisternis was zoo volkomen dat
+ik den kapitein zelfs niet zag; naar boven kijkend, meende ik recht
+boven mijn hoofd een zekeren lichtenden schijn te zien, een soort van
+schemering, door een rond gat binnenvallend. Op dat oogenblik werd
+de lantaarn ontstoken; het helder licht deed het zwakke schijnsel
+geheel verdwijnen.
+
+Ik sloot een oogenblik mijn oogen, door het electrisch licht als
+verblind, en zag om mij heen. De Nautilus lag stil aan een oever,
+die als een kaai gevormd was. De zee waarop het vaartuig op dat
+oogenblik dreef, was een meer, door een muur als 't ware ingesloten;
+het had een middellijn van ongeveer twee kilometer. Het peil, zoo als
+de manometer aanwees, stond gelijk met dat van de zee buiten dien muur,
+zoodat er noodzakelijk gemeenschap tusschen het meer en de zee moest
+bestaan. De hooge rotswanden, waartusschen wij lagen ingesloten,
+welfden zich boven ons, en vormden als het ware een omgekeerden
+trechter van vijf of zes honderd meter hoogte. Bovenin was een
+opening, waardoor ik de schemering gezien had, die waarschijnlijk
+aan het daglicht moest worden toegeschreven.
+
+Voordat ik den inwendigen vorm van deze verbazend groote grot
+nauwkeuriger onderzocht, voor ik mij zelven afvroeg of dat het werk
+der natuur of van menschenhanden was, trad ik op den kapitein toe en
+vroeg hem waar wij waren.
+
+"Wij zijn midden in een uitgedoofden vulkaan," antwoordde de kapitein,
+"waar de zee is binnengestroomd tengevolge van een scheur in den
+grond, daarin door een aardbeving ontstaan. Terwijl gij in bed laagt,
+mijnheer de professor, is de Nautilus in dit meer gekomen door een
+natuurlijken waterweg, die op tien meter onder het oppervlak van den
+Oceaan bestaat. Hier heeft mijn vaartuig een zekere gemakkelijke,
+geheimzinnige haven, tegen alle winden beveiligd. Waar zult gij ergens
+op eenige kust van uw vasteland of van uw eilanden een reede vinden,
+die tegen deze veilige ligplaats opwegen of tegen de woede der orkanen
+beschermen kan?"
+
+"Inderdaad, kapitein, hier zijt gij veilig; wie zou u in het hart
+van een vulkaan kunnen achterhalen? Maar heb ik aan den top geen
+opening ontdekt?"
+
+"Ja, de krater, die vroeger lavavlammen en rook uitwierp en waar nu
+de frissche lucht, die wij inademen, binnenstroomt."
+
+"Maar welke is die vulkaan?" vroeg ik.
+
+"Hij behoort tot een van de talrijke eilandjes, die in deze zee als
+gezaaid zijn. Hij is voor de schepen een klip, maar voor ons een
+groote grot. Het toeval heeft mij die doen ontdekken, en daarin heeft
+het mij goed gediend."
+
+"Maar zou men door dien krater niet naar beneden kunnen afdalen?"
+
+"Evenmin als ik er uit zou kunnen klimmen; tot op een hoogte van
+honderd voet kan men den inwendigen wand bestijgen, maar hooger op
+hangt de rots zoo veel over, dat zij niet bestegen kan worden."
+
+"Ik zie, kapitein, dat de natuur u overal en altijd dient. Gij zijt
+op dit meer in veiligheid en niemand als gij kunt het bezoeken. Maar
+waarvoor hebt gij die schuilplaats noodig? De Nautilus behoeft toch
+geen haven?"
+
+"Neen, mijnheer, maar hij heeft electriciteit noodig om zich te
+bewegen, elementen om deze voort te brengen, sodium om de elementen
+te voeden, kool om sodium te krijgen en mijnen om steenkolen uit te
+halen. En nu is het juist hier, dat de zee geheele bosschen bedekt,
+die in voorwereldlijke tijdperken zijn bedolven geraakt; nu zijn zij
+geheel verkoold en voor mij een onuitputtelijke bron."
+
+"Zijn uw mannen dan hier mijnwerkers, kapitein?"
+
+"Juist. Die mijnen strekken zich evenals die van New-Castle onder de
+golven uit. Hier gaan zij met scaphanders aan met spade en houweel
+in de hand, de steenkolen loshakken, die ik zelfs niet uit de mijnen
+van het vaste land behoef te halen. Als ik nu aan het stoken ben, om
+sodium te verkrijgen, dan geeft de rook, die uit den krater opstijgt,
+dezen nog den schijn, alsof de berg in werking was."
+
+"En zal ik ze aan 't werk zien?"
+
+"Ditmaal niet, want ik heb haast om onze onderzeesche reis om de
+aarde te vervolgen. Ik zal mij derhalve tevreden stellen om wat mee
+te nemen van den vooraad sodium, dien ik hier bewaar. Ik heb slechts
+éen dag noodig om een genoegzame hoeveelheid aan boord te nemen en dan
+zullen wij onze reis vervolgen. Wanneer gij dus deze grot doorwandelen
+en eens om het meer heenloopen wilt, maak dan gebruik van dezen dag,
+mijnheer Aronnax."
+
+Ik dankte den kapitein, en ging mijn beide makkers opzoeken, die hun
+hut nog niet hadden verlaten. Ik noodigde hen uit mij te volgen,
+zonder te zeggen waar wij ons bevonden. Zij kwamen op het plat;
+Koenraad, die zich over niets verwonderde, beschouwde het als iets
+zeer natuurlijks, dat hij wakker werd onder een berg, nadat hij onder
+water naar bed was gegaan. Maar Ned Land dacht er slechts aan eens
+te onderzoeken of deze grot geen uitgang had.
+
+Na het ontbijt, omstreeks tien uur, gingen wij naar den oever.
+
+"Nu zijn wij weer aan land," zei Koenraad.
+
+"Dit noem ik geen land," antwoordde de Amerikaan; "bovendien zijn
+wij er niet op, maar er onder."
+
+Tusschen den rotswand en het water was een zandig strand, dat op zijn
+grootste breedte vijfhonderd voet breed was; over dit strand kon men
+gemakkelijk om het meer heen wandelen. Maar het benedeneinde der hooge
+rotswanden vormde een ongelijk terrein, waarop in schilderachtige
+opeenstapeling blokken vulkanische steenen en verbazende stukken
+puimsteen lagen. Al deze ruw door elkander geworpen steenblokken,
+waren door het onderaardsche vuur met een laag glazuur bedekt, die in
+het electrisch licht schitterde. Het met steenglas vermengde oeverzand
+stoof onder onze treden als een wolk kleine sterren op.
+
+De grond verhief zich langzamerhand naarmate wij ons van den oever
+verwijderden, en wij waren weldra door een lange en bochtige helling
+gekomen, waar wij langzamerhand hooger konden klimmen; maar wij
+moesten voorzichtig voortgaan tusschen die losliggende steenblokken,
+en onze voet gleed daarbij nu en dan uit op de stukken veldspaat en
+kwarts. De vulkanische natuur van deze ontzettend groote grot werd
+ons hoe langer hoe meer bevestigd; ik deed het mijn makkers opmerken.
+
+"Kunt gij u voorstellen," vroeg ik hun, "hoe deze trechter er uit
+moest zien, toen hij gevuld was met kokende lava en die gloeiende
+vloeibare massa zich tot aan de opening van den berg verhief, evenals
+het kokend metaal binnen de wanden van een hoogoven?"
+
+"Dat kan ik mij best voorstellen, mijnheer!" antwoordde Koenraad. "Maar
+kan mijnheer mij ook zeggen, waar deze groote hoogoven het werk
+gestaakt heeft, en hij nu met het water van een kalm meer gevuld is?"
+
+"Vermoedelijk. Koenraad, omdat eenige aardbeving onder het oppervlak
+van den Oceaan de opening heeft gemaakt, waardoor de Nautilus hier
+binnen is gekomen. Toen is het water der zee waarschijnlijk naar
+binnen gestort; er is een vreeselijke strijd tusschen de beide
+elementen gevoerd, die ten voordeele van Neptunus is geëindigd. Er
+zijn evenwel reeds eeuwen overheen gegaan, en de overstroomde vulkaan
+is een vreedzame grot geworden."
+
+"Zeer goed," antwoordde Ned Land, "ik geloof u; maar in ons belang
+betreur ik het dat die opening, waarvan mijnheer spreekt, niet boven
+het vlak der zee ligt."
+
+"Maar, vriend Ned," zei Koenraad, "als die opening niet onder water
+was, dan had de Nautilus hier niet binnen kunnen komen."
+
+"En ik voeg er nog bij, Land, dat het water dan ook den vulkaan niet
+binnengestroomd, en deze nog een vuurspuwende berg wezen zou. Je
+spijt is dus overbodig."
+
+Wij begonnen te klimmen; de helling werd hoe langer zoo steiler, en
+de paden hoe langer zoo nauwer; soms waren er diepe spleten in den
+grond, waarover wij moesten heenspringen; dan moesten wij weer om ver
+uitstekende en overhangende rotsblokken heen; wij kropen soms op de
+knieën of op den buik voort. Maar met hulp van Koenraaads behendigheid
+en Neds kracht kwamen wij alle hinderpalen te boven.
+
+Op een hoogte van ongeveer dertig meter, veranderde de aard van den
+grond, zonder dat deze daarom nog begaanbaarder werd; wij stuitten
+op zwarte basaltblokken; soms lagen zij met zwavel bedekt over een
+vlakte neergeworpen, dan weder vormden zij regelmatige prisma's, die
+als kolommen overeind stonden, om het groote gewelf te ondersteunen,
+en een prachtig schouwspel opleverden van de bouwkunst der natuur. Op
+andere plaatsen liepen tusschen deze basaltblokken lange stroomen
+van gestolten lava, waarin strepen jodenlijm of groote massa's zwavel
+zichtbaar waren. Het daglicht, dat door den krater naar binnen viel,
+verlichtte deze vulkanische overblijfselen, die voor eeuwig in dien
+uitgedoofden berg begraven lagen, met een onzeker schijnsel.
+
+Weldra moesten wij op een hoogte van omstreeks 250 voet door
+onoverkomelijke hinderpalen ons klimmen staken. De bergwand begon
+over ons heen te hangen, en in plaats van te stijgen, moesten wij
+onze wandeling om het meer voortzetten. Op de hoogte, waarop wij ons
+bevonden, begon het plantenrijk met het mineraalrijk in aanraking te
+komen. Uit de rotsspleten kwamen hier en daar heesters en op enkele
+plaatsen zelfs boomen te voorschijn. Ik herkende eenige planten en
+bloemen, zooals heliotropen en chrysanthemums; zelfs ontdekte ik
+tusschen de lavastroomen in kleine, doch weinig riekende viooltjes,
+hoewel ik beken dat ik dit weinigje geur gretig opsnoof. De geur is
+de ziel der bloemen, en de bloemen der zee, hoe prachtig ook, hebben
+geen ziel!
+
+Wij waren aan den voet van een boschje vrij zware drakenboomen
+genaderd, die door de kracht hunner sterke wortels de rots gebroken
+hadden, toen Ned Land uitriep: "O mijnheer, een bijennest!"
+
+"Een bijennest," antwoordde ik, terwijl ik den schouder ongeloovig
+optrok.
+
+"Ja zeker!" riep de Amerikaan, "de bijen gonzen er om heen."
+
+Ik naderde en moest mij gewonnen geven. In een gat van een drakenboom,
+waren eenige duizenden van de vernuftige insecten, die op de Canarische
+eilanden zooveel voorkomen, en wier honig dáár zoo gezocht is.
+
+De Amerikaan wilde natuurlijk een voorraad honig medenemen, en ik
+was zoo onbarmhartig niet om er mij tegen te verzetten; hij stak met
+behulp van zijn vuurslag, wat droge bladeren met zwavel vermengd aan,
+om de bijen te doen stikken; weldra hield het gegons op, en het nest
+leverde verscheidene ponden geurigen honig. Ned Land stak deze in
+zijn voorraadzak.
+
+"Als ik den honig met het deeg van den broodboom vermeng," zei hij,
+"dan kan ik u een kostelijken koek aanbieden."
+
+"Best," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan."
+
+Op enkele bochten van ons pad vertoonde zich het meer in zijn geheele
+uitgestrektheid; het werd door de lantaarn van den Nautilus verlicht,
+en wij zagen er geen enkel golfje of rimpeltje op. De Nautilus lag
+onbeweeglijk; op het plat liepen menschen heen en weer, als zwarte
+schimmen in de zee van het electrisch licht. Op dat oogenblik draaiden
+wij om een uitstekend rotspunt heen en zagen toen, dat de bijen niet de
+eenige dieren waren, die den vulkaan bewoonden. Roofvogels vlogen hier
+en daar in de duisternis rond, of vluchtten weg van hun nesten. Het
+waren sperwers en havikken; ook liepen er hier en daar, zoo snel zij
+konden, schoone en vette trapganzen. Men kan zich de begeerlijkheid
+van den Amerikaan voorstellen, toen hij dit smakelijk wild zag, en
+welk een spijt hij gevoelde zijn geweer niet bij zich te hebben. Hij
+beproefde ze met steenen te raken, en na verscheidene vruchtelooze
+pogingen slaagde hij er eindelijk in, een van die prachtige trapganzen
+te treffen. Als ik zeg, dat hij twintigmaal zijn leven waagde om het
+dier te grijpen, jok ik niet, maar hij vervolgde het beest zoo lang
+totdat hij het in zijn zak had.
+
+Wij moesten wederom naar beneden, want wij konden onmogelijk
+verder. Boven ons geleek de gapende krater op de opening van een
+put. Wij konden den hemel vrij duidelijk zien, en ik zag de wolken
+oostwaarts drijven. Een half uur na de laatste heldendaad van
+Ned Land, waren wij weer aan den oever. Hier groeide niets meer
+dan wat zeevenkel, een klein plantje, dat goed is om gekonfijt te
+worden. Koenraad plukte er eenige bosjes van. Verder vonden wij een
+menigte schelpdieren.
+
+Hier was een prachtige grot; mijn makkers en ik kregen lust ons op
+het fijne zand uit te strekken. Het vuur had de wanden met schitterend
+glazuur bedekt. Ned Land betastte ze, als wilde hij onderzoeken hoe dik
+zij wel waren; ik kon een glimlach niet onderdrukken. Ons gesprek viel
+toen weer op zijn eeuwigdurende plannen om te ontvluchten, en zonder
+zijn hoop al te zeer te voeden, kon ik toch deze veronderstelling
+maken: dat namelijk kapitein Nemo slechts naar het Zuiden gevaren
+was om zijn voorraad sodium te vernieuwen; ik hoopte dus dat hij
+nu weer naar de kusten van Europa of Amerika zou varen, waardoor de
+Amerikaan dus in de gelegenheid zou zijn, zijn mislukte poging met
+beteren uitslag te hervatten.
+
+Wij lagen ongeveer een uur in de schoone grot uitgestrekt, toen
+ons gesprek, dat in den beginne vrij levendig geweest was, begon te
+verflauwen; zekere slaperigheid overviel ons, en daar ik geen enkele
+reden zag om dit tegen te gaan, dommelde ik zachtjes in; ik droomde,
+en wie is meester om zijn droomen te kiezen, ik droomde dat mijn
+geheele bestaan zich in dat van een weekdier oploste; het scheen mij
+alsof de grot mijn schelp was. Plotseling werd ik door het schreeuwen
+van Koenraad gewekt.
+
+"Op, op!" riep de brave jongen.
+
+"Wat is er?" vroeg ik, half opstaande.
+
+"Het water komt op."
+
+Ik sprong overeind, en zag dat het zeewater als een stortvloed de
+grot binnendrong; omdat wij in wezenlijkheid geen weekdieren waren,
+moesten wij trachten ons te redden. Binnen weinige oogenblikken waren
+wij boven in de grot in veiligheid. "Wat gebeurt er toch?" vroeg
+Koenraad; "is er een nieuw wonder voorgevallen?"
+
+"Wel neen, vrienden," antwoordde ik, "het is eenvoudig de vloed die
+ons heeft overvallen. De zee buiten den berg rijst, en de wetten
+van het evenwicht leeren dat het meer binnen den berg dan ook rijzen
+moet. Wij zijn er met een half nat pak afgekomen, en zullen ons op
+den Nautilus gaan verkleeden."
+
+Drie kwartier daarna hadden wij onzen tocht om het meer geëindigd,
+en waren wij weer aan boord. De mannen der equipage brachten op dat
+oogenblik de laatste vracht sodium binnen boord, zoodat de Nautilus
+aanstonds had kunnen vertrekken; doch de kapitein gaf daartoe
+geen bevel. Wilde hij daartoe den nacht afwachten en heimelijk
+door de onderzeesche opening varen? Misschien. Hoe het ook zij,
+den volgenden morgen had de Nautilus zijn haven verlaten, en voer,
+ver van elk vast land, op eenige meters voort onder de golven van
+den Atlantischen Oceaan.
+
+
+
+HOOFDSTUK XXXV
+
+De Krooszee.
+
+De richting van den Nautilus was niet veranderd. Wij moesten voor
+het oogenblik dus alle hoop laten varen om naar eenige Europeesche
+zee terug te keeren. Kapitein Nemo bleef den koers naar het Zuiden
+richten. Waar voerde hij ons heen? Ik kon het mij niet voorstellen.
+
+Dien dag doorkliefde de Nautilus een zonderling gedeelte van den
+Atlantischen Oceaan; iedereen kent het bestaan van den warmen
+stroom, die onder den naam van Golfstroom bekend is. Nadat hij de
+golf van Mexico onder langs kaap Sable verlaten heeft, richt hij
+zich rechtstreeks naar Spitsbergen; doch op ongeveer 44° N.B., even
+nadat hij de golf van Mexico heeft verlaten, verdeelt hij zich in
+twee takken; de voornaamste richt zich naar de kusten van IJsland
+en Noorwegen, terwijl de andere op de hoogte der Azorische eilanden
+zuidwaarts stroomt, en daarna tegen de Afrikaansche kust stuitende,
+een ovaal beschrijft en naar de Antillen terugkeert.
+
+Deze tweede tak van den warmen stroom gaat dus met zijn golven om een
+koud, bijna stilstaand en onbeweeglijk gedeelte van den Oceaan, dat
+men de Krooszee noemt. Het is een meer in het midden van den Oceaan,
+om hetwelk het water van den grooten stroom in niet minder dan drie
+jaar heenloopt.
+
+De Krooszee bedekt, om zoo te zeggen, het land dat door den Oceaan is
+verzwolgen. Sommige schrijvers hebben zelfs beweerd, dat het zeegras,
+hetwelk in deze zee in groote menigte ronddrijft, van de weiden van
+dit vroegere vasteland afkomstig is. Waarschijnlijk echter is dit
+zeegras en wier afkomstig van de kusten van Europa en Amerika, en
+wordt door den Golfstroom tot op deze hoogte medegesleept. Dit was
+een van de redenen, die Columbus deden gelooven aan het bestaan van
+een nieuwe wereld. Toen de schepen van dezen koenen zeevaarder in de
+Krooszee kwamen, hadden zij werk om door dit gras heen te komen, omdat
+het tot groote ontsteltenis van de equipage hunne vaart tegenhield;
+zij besteedden zelfs drie weken er over om er doorheen te worstelen.
+
+Zoo was de streek, door den Nautilus op dit oogenblik bezocht: het
+was een wezenlijke weide, zulk een dicht tapijt van gras, zeekroos
+en wier, dat een schip er niet zonder moeite kon doorvaren. Kapitein
+Nemo wilde zich met zijn schroefboot dan ook niet in deze massa gras
+wagen, en bleef op eenige meters diepte onder de golven.
+
+De Krooszee wordt ook wel Sargasso-zee genoemd, naar het Spaansche
+woord "Sargazzo" dat zeewier beteekent, omdat deze uitgestrekte
+bank door deze plant gevormd wordt. Ziehier waarom deze planten
+volgens den geleerden Maury, den schrijver van de Natuurkundige
+aardrijksbeschrijving zich vereenigen in dit kalme gedeelte van den
+Atlantischen Oceaan.
+
+"Men kan," zegt hij, "dat verschijnsel verklaren door een proef,
+die elkeen kent. Als men in een bak met water eenige stukjes, kurk
+of andere voorwerpen laat drijven, en men aan het water een draaiende
+beweging geeft, dan zal men die verspreide stukjes zich in het midden
+zien bijeen voegen, dat is daar waar het water het minst in beweging
+is. Bij het verschijnsel, waarover wij spreken, is de Atlantische
+Oceaan de bak, de Golfstroom is het draaiend gedeelte en de Krooszee
+het middelpunt, waar de drijvende voorwerpen zich vereenigen."
+
+Ik deel Maury's gevoelen en heb het verschijnsel op de plaats zelf,
+waar schepen slechts zeer zelden komen, kunnen onderzoeken. Boven
+ons dreven voorwerpen van allerhande soort, opgehoopt tusschen het
+bruinachtig gras, boomstammen, die van de Andes en het Rotsgebergte
+waren afgescheurd en door de Amazonen-rivier of de Mississippi werden
+voortgestuwd; tallooze overblijfselen van wrakken, zoo met schelpen
+en planten begroeid, dat zij niet boven konden drijven. En de tijd zal
+ook eens dat andere gevoelen van Maury waar maken, dat deze eeuwenlang
+opgehoopte voorwerpen eenmaal versteenen en door de werking van het
+water een onuitputtelijke kolenmijn zullen vormen; een kostbare
+voorraad dus, dien de Voorzienigheid nu reeds verzamelt voor het
+oogenblik, dat de menschen de mijnen op het vasteland hebben uitgeput.
+
+Den geheelen 22sten Februari brachten wij in die Krooszee door, waar
+de visschen, die zooveel van zeeplanten houden en de schaaldieren
+overvloedig voedsel vinden. Den volgenden dag had de Oceaan wederom
+zijn gewone voorkomen. Van dit oogenblik af bleef de Nautilus gedurende
+negentien dagen van 23 Februari tot 12 Maart in het midden van den
+Atlantischen Oceaan, en voerde ons mee met een doorloopende snelheid
+van zestien kilometer in het uur. De kapitein wilde waarschijnlijk het
+geheele programma zijner onderzeesche reis afloopen, en ik twijfelde
+er niet aan, of hij zou, na om kaap Hoorn te zijn gestevend, naar
+de Stille Zuidzee terugkeeren. Ned Land had dus wel gelijk met bang
+te zijn. In deze uitgestrekte zee zonder eilanden behoefde men het
+niet te beproeven om van boord te gaan; wij hadden dus geen middel om
+ons tegen den wil van kapitein Nemo te verzetten. Het eenige wat wij
+doen konden, was ons te onderwerpen; maar wat men van geweld of list
+niet meer te wachten had, dacht ik dat door overreding kon verkregen
+worden. Als de reis was afgeloopen, zou dan de kapitein er niet in
+toestemmen ons de vrijheid terug te geven, onder eede van zijn bestaan
+nimmer te verraden? Wij zouden dien eed zeker hebben gehouden, maar
+ik moest die teedere zaak met den kapitein zelf behandelen. Zou ik hem
+echter die vrijheid wel kunnen vragen? Had hij bij het begin der reis
+niet op stelligen toon verklaard, dat het geheim van zijn leven onze
+levenslange gevangenschap aan boord van de Nautilus eischte? Moest
+mijn stilzwijgen gedurende vier maanden hem niet doen gelooven,
+dat ik mij zonder morren in dien toestand schikte? Als ik die zaak
+weder aanroerde, zou het dan geen achterdocht bij hem opwekken, die
+onze plannen kon benadeelen, als zich daartoe later eenige gunstige
+omstandigheid voordeed! Ik overdacht en overwoog al die redenen, en
+ik onderwiep ze aan Koenraads oordeel, die niet minder verlegen stond
+dan ik. Kortom, hoewel ik niet gemakkelijk uit het veld was te slaan,
+begreep ik toch dat de kans om mijn vrienden en bloedverwanten ook
+terug te zien, van dag tot dag verminderde, vooral nu kapitein Nemo
+als een rechte waaghals stuurde naar het zuidelijk gedeelte van den
+Atlantischen Oceaan.
+
+Gedurende de bovengemelde negentien dagen, had er op onze reis niets
+bijzonders plaats. Ik zag den kapitein maar zelden; hij zat te werken;
+dikwijls vond ik in de bibliotheek boeken, die hij geopend had laten
+liggen, en vooral werken over natuurlijke geschiedenis. Mijn werk over
+de diepten der zee, was door hem doorbladerd en met kantteekeningen
+overladen, die mijn stellingen dikwijls weerspraken. Doch de kapitein
+stelde zich slechts tevreden met aldus mijn werk te verbeteren, zonder
+met mij te twisten. Soms hoorde ik de droefgeestige tonen van zijn
+orgel, dat hij met veel gevoel bespeelde, maar altijd des nachts,
+te midden van de grootste duisternis, als de Nautilus op de groote
+verlaten vlakte van den Oceaan als ingeslapen scheen te zijn.
+
+Gedurende dit gedeelte der reis voeren wij soms dagen lang aan de
+oppervlakte der zee; zij was als verlaten; wij zagen slechts nu
+en dan een zeilschip, dat voor Indië bevracht, koers zette naar de
+Kaap de Goede Hoop. Eens werden wij vervolgd door de sloepen van een
+walvischvaarder, die ons zonder twijfel aanzag voor een reusachtigen
+walvisch van groote waarde. Maar kapitein Nemo wilde die wakkere
+zeelieden hun tijd en moeite niet laten verliezen en eindigde de
+jacht met onder water te duiken. Dit voorval scheen Ned Land bijzonder
+belang in te boezemen. Ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik zeg,
+dat de Amerikaan er spijt over gevoelde, dat onze metalen huid niet
+door een der harpoenen van die visschers doodelijk werd getroffen.
+
+De visschen, die ik met Koenraad gedurende dit gedeelte onzer
+reis opmerkte, verschilden weinig van die wij reeds vroeger gezien
+hadden. De voornaamste waren eenige exemplaren van de vreeselijke
+afdeeling kraakbeenachtige dieren, die niet minder dan twee en dertig
+soorten bevat: gestreepte haaien van vijf meter lang en met platten
+kop, breeder dan het lichaam, en een ronden staart; op den rug hebben
+zij overlangs zeven breede evenwijdige zwarte strepen, en dan grijze
+haaien met slechts een rugvin. Er kwamen ook groote zeehonden voorbij,
+en dat wel van de meest verslindende soort; men behoeft alle verhalen
+van visschers niet te gelooven, doch ziehier eenige staaltjes van
+hetgeen zij vertellen: in het lichaam van een van die dieren heeft
+men den kop van een buffel en een geheel kalf gevonden, in een ander
+twee konijnen, en een matroos met kleeren en al, in een ander een
+soldaat met den sabel in de hand, en in nog een ander een ruiter
+met zijn paard! Men behoeft aan dat alles geen geloof te hechten,
+doch zeker is het, dat geen van die dieren zich in de netten van den
+Nautilus lieten vangen ik dus hunne vraatzucht niet kon nagaan.
+
+Dagen lang hielden troepen bevallige en dartelende dolfijnen ons
+gezelschap. Zij zwommen met troepjes van vijf of zes, en joegen de
+andere visschen na, evenals een troep wolven in het veld; overigens
+zijn zij niet minder vraatzuchtig dan de zeehonden, als ik ten minste
+geloof moet slaan aan het verhaal van een hoogleeraar te Kopenhagen,
+die verzekert dertien walrussen en vijftien robben in de maag van
+een dolfijn gevonden te hebben.
+
+Ik zag ook zeldzame exemplaren van de klasse der stekelvinnigen
+en der zaagvisschen. Sommige schrijvers, trouwens meer dichters
+dan natuurkenners, beweren dat deze visschen liefelijk zingen en
+een vereeniging van hun stemmen een muziek voortbrengt, waarbij de
+menschelijke stem niet kan halen. Ik ontken het niet, maar die dieren
+gaven ons tot ons groot leedwezen geen enkele serenade. Eindelijk
+zagen wij nog een groote menigte vliegende visschen; niets was
+aardiger dan te zien hoe de dolfijnen ze met groote juistheid
+wisten na te jagen. Hoe hoog zij zich ook uit zee konden verheffen,
+welken boog zij ook beschreven, tot zelfs over den Nautilus heen,
+de ongelukkige visschen vonden den bek van den dolfijn altijd geopend
+om ze op te vangen.
+
+Tot op 13 Maart ging onze tocht op dezelfde wijze voort. Dien dag
+werd de Nautilus gebezigd om proeven van peiling te doen, welke mij
+het grootste belang inboezemden. Sedert ons vertrek uit de Stille
+Zuidzee hadden wij ongeveer 52,000 kilometer afgelegd; wij waren nu
+op 45° 37' Z.B. 37° 53' W.L. Het was omstreeks dezelfde plaats, waar
+kapitein Denham van de Herald op 14.000 meter geen grond vond. Daar
+had luitenant Parker van het Amerikaansche fregat Congres op 15,140
+meter den bodem niet kunnen peilen. Kapitein Nemo besloot om den
+Nautilus naar de grootste diepte te doen dalen, om die verschillende
+peilingen eens na te gaan. Ik maakte mij gereed den uitslag van dit
+onderzoek op te teekenen. De zaalwanden openden zich, en het vaartuig
+begon zich in beweging te stellen, ten einde die verbazende diepte
+te kunnen bereiken. Men kan nagaan dat er geen sprake kon zijn van
+door middel van het vullen der vergaderbakken naar den afgrond te
+zinken. Misschien zou dat water de specifieke zwaarte van den Nautilus
+toch niet genoeg hebben kunnen vermeerderen. Bovendien zou men om weer
+te stijgen, het water moeten uitpompen, en dan zouden zeer zeker de
+pompen niet krachtig genoeg geweest zijn, om den druk van buiten te
+overwinnen. De kapitein besloot dus om de zwaarden of vleugels van
+zijn Nautilus in een hoek van 45° te plaatsen en aldus schuins naar
+beneden te varen. De schroef kreeg bovendien de grootste snelheid
+van beweging en draaide met onbeschrijfelijke kracht door het water.
+
+Op deze wijze, met de grootste kracht voortgestuwd, trilde de Nautilus
+als een snaar en daalde regelmatig naar de diepte. De kapitein en
+ik volgden in den salon de naald van den manometer, die zich vrij
+snel verplaatste. Weldra waren wij dieper dan dat gedeelte der zee,
+waar de meeste visschen hun verblijf houden. Terwijl sommigen van
+die dieren slechts aan de oppervlakte van het water kunnen leven,
+zijn er daarentegen anderen, hoewel minder talrijk, die zich in
+grootere diepte ophouden; er waren er zelfs op 1200 meter diepte,
+onder een druk van honderd twintig atmosferen. Ik vroeg den kapitein
+of hij ooit visschen op nog grooter laagte gevonden had.
+
+"Visschen?" antwoordde hij, "zelden; maar wat vermoedt of weet men
+bij den tegenwoordigen staat der wetenschap?"
+
+"Het volgende, kapitein. Men weet, dat als men naar de diepten van
+den Oceaan afdaalt, het plantenleven eerder ophoudt dan het dierlijk
+leven. Men weet, dat, waar men nog levende wezens vindt, er geen
+enkele plant meer groeit. Men weet dat de oesters twee duizend
+meter diep onder water leven, en dat Mac Clintock, de held van de
+poolzeeën, een levende zeester van een diepte van 2500 meter naar
+boven heeft gehaald. Men weet, dat de equipage van de Bull-Dog van de
+koninklijke Engelsche marine, een zeester op meer dan vier kilometer
+diepte gevischt heeft; maar misschien zult gij zeggen, kapitein,
+dat men niets weet."
+
+"Neen, mijnheer," antwoordde de kapitein, "zoo onbeleefd zal ik niet
+zijn. Ik zal u echter vragen, hoe gij het verklaart, dat die dieren
+op zulk een diepte kunnen leven?"
+
+"Ik verklaar dit uit twee oorzaken," antwoordde ik; "vooreerst omdat
+de vertikale stroomen, ontstaan door het verschil in zoutgehalte
+en door de dichtheid van het water, een beweging veroorzaken, die
+genoegzaam is om het leven van zeesterren te onderhouden."
+
+"Juist," zei de kapitein.
+
+"Ten anderen omdat, als de zuurstof een levensbehoefte is, men weet dat
+de in zeewater opgeloste hoeveelheid zuurstof in de diepte toeneemt in
+plaats van te verminderen, en dat de grootere waterdruk in de diepte
+de samenpersing daarvan in de hand werkt."
+
+"Zoo, weet men dat?" antwoordde de kapitein een weinig
+verwonderd. "Welnu, mijnheer de professor, dan weet men het goed, want
+het is de waarheid. Ik voeg er nog bij, dat de zwemblaas der visschen
+meer stikstof dan zuurstof bevat, wanneer zij aan de oppervlakte
+van het water gevangen worden, doch daarentegen meer zuurstof dan
+stikstof, als men ze uit grootere diepte ophaalt, wat een bewijs is
+voor uw stelling. Maar laten wij ons onderzoek voortzetten."
+
+Ik keek weer op den manometer; deze wees een diepte van zes kilometer
+aan; wij waren sedert een uur aan het dalen. De Nautilus daalde
+altijd door; het ontvolkte water was bijzonder doorschijnend, en
+onbeschrijfelijk helder. Een uur later waren wij dertien kilometer
+diep, en nog bemerkten wij niets van den bodem der zee! Toen wij
+echter veertien kilometer gedaald waren, begon ik zwarte bergtoppen
+te zien, die naar boven staken; maar dat konden wel toppen van bergen
+zijn zoo hoog als de Himalaya of de Mont-Blanc, misschien nog hooger,
+en dan bleef de diepte van deze afgronden onberekenbaar.
+
+De Nautilus zonk nog lager, niettegenstaande de vreeselijke drukking
+die hij onderging. Ik voelde de stalen platen in de voegen trillen;
+de steunbouten bogen zich, de geheele romp kraakte; de glazen van
+den salon schenen onder dien druk naar binnen te buigen; en het
+krachtige vaartuig zou zeker bezweken zijn, als het geen weerstand
+had kunnen bieden als een massief blok, zooals de kapitein mij eenmaal
+verzekerd had.
+
+Terwijl wij rakelings langs de rotsen voeren, zag ik nog eenige
+schelpen en sommige exemplaren van zeesterren. Maar weldra verdwenen
+ook deze laatste vertegenwoordigers van het dierlijk leven, en op
+grooter diepte dan twaalf kilometer overschreed de Nautilus de grenzen
+van het onderzeesche leven, even als een luchtballon, die zich in de
+lucht hooger dan de voor het leven geschikte dampkring verheft. Wij
+hadden een diepte van zestien kilometer bereikt; de Nautilus onderging
+een druk van 1600 atmosferen, dat is te zeggen van 1600 kilogram op
+elken vierkanten centimeter van zijn oppervlakte.
+
+"Welk een toestand!" riep ik uit. "Deze laagten te bezoeken waar
+de mensch nog nooit is doorgedrongen!" Zie eens, kapitein, zie die
+prachtige rotsen, die onbewoonde grotten, die verborgen schuilhoeken
+der aarde, waar het leven onmogelijk is! Hoe jammer, dat wij van deze
+onbekende oorden niets anders mee kunnen nemen dan de herinnering!"
+
+"Zou het u aangenaam zijn," vroeg de kapitein, "er iets meer van mee
+te nemen dan alleen de herinnering?"
+
+"Wat wilt gij daarmee zeggen?"
+
+"Ik wil zeggen, dat niets gemakkelijker is dan een photogram van deze
+onderzeesche streken mee te nemen."
+
+Ik had nauwelijks den tijd om mijn verbazing over dit nieuwe voorstel
+te toonen, toen men op een wenk van den kapitein een photografisch
+toestel in de zaal bracht. Door de wijd geopende ramen was de
+door het electrisch licht beschenen watermassa uiterst helder en
+doorschijnend. Er was geen schaduw, geen afwijking of trilling
+in ons kunstlicht zichtbaar; de zon zou voor zulk een proef niet
+gunstiger kunnen geweest zijn. De Nautilus werd door de schroef
+en de helling zijner uitstekende vlakken in toom gehouden en lag
+onbeweeglijk stil. Het toestel werd op de onderzeesche rotsen gericht
+en in weinige seconden hadden wij een buitengewoon zuiver negatief
+beeld. Wij maakten later afdrukken waarvan ik hierbij de afbeelding
+in gravure geef. Men ziet daarop die oorspronkelijke rotsen, die
+het daglicht nooit heeft beschenen; die benedenste granietklompen,
+welke de krachtigste grondslagen der aarde vormen; die diepe grotten,
+in de steenmassa uitgehold; die onvergelijkelijk zuivere omtrekken,
+zich zoo zwart afteekenend alsof een schilder uit de Vlaamsche school
+ze gepenseeld heeft. Verder op, een horizon van bergen; een schoone,
+golvende lijn, die den achtergrond van een landschap uitmaakt. Ik kan
+geen beschrijving geven van die gladde, zwarte, glanzige rotsen zonder
+mosplanten, zonder een enkele vlek, vreemd van vorm en onwrikbaar
+vast staande op dien zandbodem, schitterend onder de stralen van het
+electrisch licht. Toen de kapitein gedaan had, zei hij:
+
+"Wij gaan weer naar boven, mijnheer de professor: wij mogen niet
+te lang in dezen toestand blijven, en den Nautilus niet al te zeer
+blootstellen aan zulk een drukking."
+
+"Goed, laat ons dan weer naar boven gaan, antwoordde ik.
+
+"Sta dan vast op uw beenen."
+
+Voordat ik begreep waarom de kapitein mij dien raad gaf, lag ik
+reeds op den grond. Toen men op een teeken van Nemo de schroef en
+de buitenvlakken een andere richting had gegeven, vloog de Nautilus
+als een ballon in het luchtruim met bliksemsnelheid naar boven. Met
+hoorbare trilling boorde hij door de watermassa; wij konden niets
+zien. In vier minuten doorkliefde hij de zestien kilometer, die ons
+van het vlak der zee scheidden, en sprong toen als een vliegende
+visch boven het water uit, waarin het vaartuig weer nederplofte,
+terwijl de golven aan alle kanten ontzaglijk hoog opstoven.
+
+
+HOOFDSTUK XXXVI
+
+Potvisschen en walvisschen.
+
+In den nacht van 13 op 14 Maart richtte de Nautilus zich weer naar
+het zuiden. Ik dacht dat het vaartuig op de hoogte van kaap Hoorn
+den steven naar het westen zou wenden, om weer koers te zetten
+naar de Stille Zuidzee en aldus de onderzeesche reis om de aarde te
+eindigen; doch dit gebeurde niet en het schip vervolgde den tocht
+naar zuidelijker streken. Waar wilde de kapitein toch heen? Naar de
+Zuidpool? Dat was onzinnig; ik begon wezenlijk te gelooven, dat de
+roekeloosheid van Nemo de vrees van Ned Land rechtvaardigde.
+
+Sinds eenigen tijd sprak de Amerikaan niet meer over zijn
+ontvluchtingsplannen. Hij was minder opmerkzaam geworden; ik zag
+wel hoezeer hem die langdurige gevangenschap kwelde, en ik begreep
+hoeveel toorn hij opkropte. Als hij den kapitein ontmoette, blonk
+een dof vuur in zijn oogen en ik vreesde altijd nog dat zijn woeste
+natuur hem tot het een of ander uiterste zou drijven.
+
+Dien dag, 14 Maart, kwamen Koenraad en hij in mijn kamer; ik vroeg
+hen naar de oorzaak van hunne komst.
+
+"Wij wilden u een eenvoudige vraag doen, mijnheer," antwoordde de
+Amerikaan.
+
+"Spreek op, Ned."
+
+"Hoeveel man denkt gij dat er aan boord van den Nautilus zijn?"
+
+"Dat kan ik u niet zeggen, mijn vriend."
+
+"Het komt mij voor," hernam Ned Land, "dat er voor dit vaartuig geen
+talrijke equipage noodig is."
+
+"Inderdaad," antwoordde ik, een tiental mannen moeten, dunkt me,
+voldoende zijn."
+
+"Welnu," zei Ned, "waarom zouden er meer zijn?"
+
+"Waarom?" vroeg ik.
+
+Ik keek Ned Land strak aan, omdat zijn doel gemakkelijk te raden was.
+
+"Omdat," zei ik, "als mijn voorgevoel mij niet bedriegt, en ik het
+leven van kapitein Nemo goed begrepen heb, de Nautilus niet alleen een
+vaartuig, maar ook een schuilplaats zijn moet voor allen, die even als
+de kapitein elke betrekking met het bewoonde land hebben afgebroken."
+
+"Misschien," zei Koenraad; "maar de Nautilus kan enkel een bepaald
+aantal menschen bevatten, en zou mijnheer ons niet eens kunnen zeggen,
+wat het grootste aantal zijn kan."
+
+"Hoe dat, Koen?"
+
+"Door berekening. Mijnheer kent den inhoud van den Nautilus en dus ook
+de hoeveelheid daarin vervatte lucht; als mijnheer nu ook weet hoeveel
+lucht elk mensch voor de ademhaling noodig heeft en dit vergelijkt
+met de noodzakelijkheid waarin de Nautilus verkeert om elke vier en
+twintig uur eens boven te komen...."
+
+Koenraad eindigde zijn zin niet, maar ik begreep waar hij heen wilde.
+
+"Ik begrijp u," zei ik, "maar hoewel die berekening gemakkelijk te
+maken is, kan zij toch slechts een zeer onzekere uitkomst opleveren."
+
+"Het doet er niet toe," drong Ned Land aan.
+
+"Hoor dan eens," hernam ik: "elk mensch heeft ieder uur zooveel
+zuurstof noodig als er in honderd liter zuivere lucht vervat is; dus
+in vier en twintig uur de zuurstof van 2400 liter lucht. Nu moet men
+berekenen hoeveel de Nautilus van deze hoeveelheid lucht bevatten kan."
+
+"Juist," zei Koenraad.
+
+"De inhoud van den Nautilus is 1500 ton, en een ton bevat duizend
+liter; dus bevat de Nautilus 1500,000 liter lucht, dat door 2400
+gedeeld...."
+
+Ik berekende het snel op een stukje papier.
+
+".... geeft 625; dat is dus te zeggen, dat de lucht die de Nautilus
+bevat, juist genoeg zou zijn voor 625 menschen gedurende vier en
+twintig uur."
+
+"625!" herhaalde Ned.
+
+"Doch gij kunt gerust aannemen," voegde ik er bij, "dat passagiers
+en equipage bij elkander nog geen tiende deel van dit getal uitmaken."
+
+"Dat is nog te veel voor drie menschen," mompelde Koenraad.
+
+"Ik moet je dus alleen geduld aanraden, vriend Ned."
+
+"En nog meer dan geduld," voegde Koen er bij, "onderwerping."
+
+Koenraad had het juiste woord gekozen.
+
+"Bovendien," hernam hij, "kan kapitein Nemo toch niet altijd naar
+het Zuiden gaan! Hij moet toch ééns ophouden, al was het maar voor de
+ijsbank, en dan moet hij toch naar meer bezochte zeeën terugkeeren! Dan
+is het tijd genoeg om de plannen van Ned Land weer op te vatten."
+
+De Amerikaan schudde het hoofd, streek met de hand over het voorhoofd,
+sprak geen woord meer en ging heen.
+
+"Mijnheer vergunt mij zeker wel om een opmerking te maken," zei
+Koenraad toen; "die arme Ned denkt aan alles wat hij niet krijgen
+kan; zijn geheele vroegere leven komt hem weer voor den geest;
+hij treurt om alles wat wij missen; zijn vroegere herinneringen
+kwellen hem, zijn gemoed is vol; men moet hem begrijpen. Wat kan
+hij hier uitrichten? Niets: hij is geen geleerde zooals mijnheer,
+en kan niet zooals wij liefhebberij hebben in al het wonderschoone,
+dat de zee oplevert. Hij zou er alles voor wagen om eens in zijn land
+in een kroeg te kunnen zitten!"
+
+Het is zeker dat de eentonigheid van het scheepsleven voor
+den Amerikaan, die aan een vrij en werkzaam leven gewoon was,
+onverdraaglijk zijn moest; voorvallen, die hem belang konden
+inboezemen, vielen zelden voor; echter herinnerde hem juist dien dag
+iets aan zijn schoone dagen als harpoenier.
+
+Toen wij tegen elf uur des morgens boven dreven, kwam de Nautilus
+tusschen een troep walvisschen, een ontmoeting, die mij niet
+verwonderde, omdat ik wist dat deze dieren, door felle jachten tot
+het uiterste gedreven, naar ver in het noorden of zuiden gelegen
+zeeën gevlucht zijn.
+
+De walvisch heeft altijd een groote rol gespeeld op het gebied
+der scheepvaart, en ontzaglijk grooten invloed uitgeoefend op de
+aardrijkskundige ontdekkingen. Die visch heeft eerst de Basken, later
+Asturiërs, Engelschen en Hollanders aangelokt, hen tegen alle gevaren
+der zee gehard gemaakt en hen van het eene uiterste der aarde naar het
+andere gevoerd. De walvisschen leven het liefst in de Noordelijke en
+Zuidelijke IJszeeën. Oude legenden zeggen zelfs, dat deze dieren de
+visschers tot op 28 kilometer van de Noordpool hebben gevoerd! Als
+het feit onwaar is, zal het toch eens waar worden, en vermoedelijk
+zullen de walvischvaarders bij het vervolgen van die dieren in de
+poolzeeën eenmaal de tot nog toe onbekende punten der aarde bereiken.
+
+Wij zaten op het plat, de zee was kalm, want de Octobermaand schonk
+ons op deze hemelbreedte nog eenige schoone herfstdagen. De Amerikaan
+bespeurde aan den gezichteinder een walvisch en hij kon zich daarin
+niet bedriegen. Als men goed toekeek, zag men den zwarten rug
+beurtelings verschijnen en verdwijnen op ongeveer vijf kilometer van
+den Nautilus.
+
+"O!" riep Ned Land, "was ik maar eens aan boord van een
+walvischvaarder! Zulk een ontmoeting zou mij genoegen doen! Het is
+een groot beest; ziet eens met welk een kracht het de waterstralen
+opspuit! Duizend duivels, waarom zit ik ook op deze ijzeren kast
+vastgeketend!"
+
+"Hoe Ned," zei ik, "heb-je de vroegere vischliefhebberij nog niet
+afgezworen?"
+
+"Kan een walvischvaarder zijn oud ambacht ooit vergeten,
+mijnheer? Krijgt men wel ooit genoeg van het genot van zulk een jacht?"
+
+"Heb-je in deze streken nog nooit gevischt, Ned?"
+
+"Nooit, mijnheer; alleen in de Noordelijke IJszee, zoowel in de
+Behring- als Davisstraten."
+
+"Dan is de zuidelijke walvisch je onbekend; je hebt alleen jacht
+gemaakt op de Noordelijke walvisschen, die zich niet wagen in de
+zeeën tusschen de keerkringen."
+
+"Wat zegt gij daar mijnheer?" vroeg de Amerikaan ongeloovig.
+
+"Ik zeg wat waar is."
+
+"Komaan! Ik zelf heb in '65, dus nu derdehalf jaar geleden, bij
+Groenland een walvisch gevangen, met een harpoen in zijn lichaam die
+een walvischvaarder aan de Behringstraat er in had gegooid. Nu vraag
+ik eens hoe het mogelijk is dat een walvisch, die aan de westkust
+van Amerika gewond wordt, zich aan de oostkust laat dooden, als hij
+niet om kaap Hoorn of om de kaap de Goede Hoop, en over den evenaar
+is heen gezwommen?"
+
+"Ik denk er over zooals vriend Ned," zei Koenraad, "en ik ben
+nieuwsgierig wat mijnheer zal antwoorden."
+
+"Mijnheer zal u antwoorden," hervatte ik, "dat de walvisschen
+volgens hun soorten in bepaalde zeeën te huis behooren, die zij
+niet verlaten. En indien een van deze dieren uit de Behring- en
+de Davisstraat gekomen is, dan is dit heel eenvoudig, omdat er een
+doorvaart van de eene zee naar de andere bestaat, hetzij langs de
+noordkust van Amerika, hetzij langs die van Azië."
+
+"Moet ik u gelooven?" vroeg Ned, terwijl hij een oogje knipte.
+
+"Gij moet mijnheer gelooven," antwoordde Koenraad.
+
+"Dan besluit ik hieruit," hernam de harpoenier, "dat ik de walvisschen
+van deze zee niet ken, omdat ik hier nog niet geweest ben."
+
+"Zooals ik u zei, Ned."
+
+"Een reden te meer om er kennis mede te maken," antwoordde Koenraad.
+
+"Kijk eens, kijk eens!" riep de Amerikaan met bewogen stem, "hij
+nadert, hij komt naar ons toe, hij daagt mij uit! Hij weet wel,
+dat ik onmachtig tegenover hem ben!"
+
+Ned stampte op den grond en kneep zijn vuist samen alsof hij een
+harpoen drilde.
+
+"Zijn die dieren ook zoo groot als in de noordelijke poolzeeën?" vroeg
+hij.
+
+"Bijna, Ned."
+
+"Want ik heb groote walvisschen gezien, mijnheer, beesten van ruim
+dertig meter lang. Zelfs heb ik wel hooren zeggen, dat de walvisschen
+bij de Aleutische eilanden soms vijftig meter lang waren."
+
+"Dat komt mij overdreven voor," antwoordde ik. "Bij de Aleuten is
+een soort van walvisschen met rugvinnen, die even als de potvisschen
+kleiner zijn dan de gewone walvisch."
+
+"O!" riep de Amerikaan, die de oogen niet van de zee afwendde,
+"hij komt in ons vaarwater!"
+
+Daarna hervatte hij het gesprek aldus: "Gij noemt den potvisch een
+klein dier; men verhaalt toch van reusachtige potvisschen; het zijn
+slimme beesten; sommige, zegt men, bedekken zich met zeeplanten
+en wier; men denkt dan dat het eilanden zijn; men landt er op, men
+vestigt er zich, legt vuur aan...."
+
+"En men bouwt er huizen op!" zei Koenraad lachende.
+
+"Jawel, grappenmaker," antwoordde Ned Land, "en dan op een mooien
+dag duikt het beest, en sleept al wat er op is mee naar beneden."
+
+"Precies als in de reisavonturen van Simbad den zeevaarder," hernam ik
+lachend. "Kom, Ned, het schijnt dat je van wonderverhalen houdt! Wat
+moeten dat wel voor potvisschen zijn! Ik hoop toch dat je die verhalen
+niet gelooft!"
+
+"Mijnheer de professor," zei Ned Land ernstig, "men moet van de
+walvisschen alles gelooven.--Wat een gang heeft deze! Wat schiet hij
+vooruit! Men zegt dat die dieren in veertien dagen om de aarde kunnen."
+
+"Ik ontken het niet."
+
+"Maar wat gij zeker niet weet, mijnheer Aronnax, is, dat de walvisschen
+bij de schepping der wereld veel sneller zwommen."
+
+"Zoo Ned en waarom?"
+
+"Omdat zij even als de andere visschen den staart toen dwars hadden
+staan, dat is te zeggen dat hun staart vertikaal stond, en het water
+links en rechts weg sloeg. Maar toen de Schepper zag dat zij te snel
+zwommen, draaide hij hun den staart om, en sedert dien tijd slaan
+zij van boven naar beneden in het water, tot groot nadeel voor hun
+snelheid."
+
+"Goed, Ned," zei ik, en dezelfde woorden als de Amerikaan gebruikende,
+vroeg ik, "moet ik je gelooven?"
+
+"Niet al te veel," antwoordde Ned, "niet meer ten minste dan toen ik
+u zei, dat er walvisschen van honderd meter lang en honderdduizend
+kilo zwaar zijn."
+
+"Dat is werkelijk nog al veel," zei ik, "maar men moet toch erkennen
+dat sommige walvisschen verbazend groot worden, als men hoort, dat
+zulk een beest soms tot honderdtwintig ton traan geeft."
+
+"Dat heb ik met eigen oogen gezien," zei de Amerikaan.
+
+"Ik geloof het graag, Ned, zoo goed als ik geloof dat sommige
+walvisschen even groot zijn als honderd olifanten. Ga nu eens na
+welk een stoot het geven moet, als zulk een massa zoo snel mogelijk
+vooruitschiet."
+
+"Is het waar," vroeg Koenraad, "dat zij schepen kunnen doen zinken?"
+
+"Schepen geloof ik niet," antwoordde ik. "Men verhaalt echter dat in
+1820 in deze zuidelijke Poolzee een walvisch zich op de Essex wierp,
+en het schip met een snelheid van vier meter in de seconde achteruit
+deed stuiven. De golven drongen het achterschip binnen, en deden de
+Essex bijna oogenblikkelijk zinken?"
+
+Ned zag mij aan met een schalksch gelaat.
+
+"Wat mij aangaat," zei hij, "ik heb ook eens een slag van een
+walvischstaart gehad, maar.... in mijn sloep, dat spreekt. Mijn makkers
+en ik werden zes meter in de hoogte gesmeten, maar bij dien walvisch
+van mijnheer was de mijne nog maar een kleintje."
+
+"Leven die beesten lang?" vroeg Koenraad.
+
+"Duizend jaar," antwoordde Ned zonder aarzelen.
+
+"En hoe weet jij dat, Ned?"
+
+"Omdat men het zegt."
+
+"En waarom zegt men dat?"
+
+"Omdat men het weet."
+
+"Neen, Ned, men weet het niet, maar men veronderstelt het slechts
+en ziehier hoe men de gevolgtrekking maakt. Toen vier honderd jaar
+geleden de visschers voor het eerst jacht maakten op walvisschen,
+waren die beesten grooter dan nu. Men veronderstelt dus vrij logisch,
+dat de mindere grootte der tegenwoordige walvisschen daaraan is
+toe te schrijven, dat zij den tijd niet hebben om zich volkomen te
+ontwikkelen. Dat is de oorzaak waarom Buffon gezegd heeft, dat deze
+dieren duizend jaar konden en moesten leven. Begrepen?"
+
+Ned Land luisterde niet naar mij; de walvisch kwam steeds nader;
+Ned verslond het dier met de oogen.
+
+"O," riep hij uit, "het is niet éen walvisch, het zijn er tien,
+twintig, een heele troep! En niets kunnen doen, aan handen en voeten
+gebonden te zijn!"
+
+"Maar vriend Ned, waarom vraag je den kapitein geen vergunning om er
+jacht op te maken?"
+
+Koenraad had zijn volzin nog niet geëindigd, toen Ned Land al door
+het luik naar beneden sprong, om den kapitein te zoeken. Eenige
+oogenblikken daarna verschenen beiden op het plat. Kapitein Nemo
+beschouwde den troep walvisschen, die op een kilometer afstand van
+den Nautilus dartelden.
+
+"Het zijn zuidelijke walvisschen," zei hij, "de geheele fortuin van
+een vloot walvischvaarders zwemt vóór ons."
+
+"Nou dan, mijnheer," vroeg de Amerikaan, "mag ik er eens jacht op
+maken, al was het alleen maar om mijn ambacht van harpoenier niet
+te vergeten?"
+
+"Waarvoor zou dat dienen?" antwoordde de kapitein, "alléen jagen om
+te vernielen; wij hebben geen walvischtraan noodig."
+
+"En in de Roode Zee," hernam Ned, "hebt u ons verlof gegeven om een
+dugong te verdelgen."
+
+"Toen had ik behoefte aan versch vleesch voor mijn manschappen, maar
+hier zou het alléen zijn om het genot te hebben van te moorden; ik weet
+wel dat dit een voorrecht van den mensch is, maar ik houd niet van dat
+moorddadig vermaak. Uws gelijken begaan een laakbare daad, meester
+Land, met den zuidelijken evenals den noordelijken walvisch, zulke
+goede en weerlooze dieren, te vernietigen. Zoo hebben zij de geheele
+Baffinsbaai reeds ontvolkt, en zullen een geheele soort van nuttige
+dieren uitroeien. Laat ons dus die arme walvisschen met vrede laten;
+zij hebben reeds genoeg met hunne natuurlijke vijanden, de pot- zwaard-
+en zaagvisschen te doen, zonder dat gij er u mee hoeft te bemoeien."
+
+Men kan zich voorstellen welk gezicht de Amerikaan bij deze zedeles
+trok. Het was den moriaan gewasschen, om zulk een reden aan een
+visscher te willen opgeven. Ned Land keek den kapitein eens aan, en
+begreep zeker niet wat hij zeggen wilde. De kapitein had echter gelijk;
+de woeste en onnadenkende vervolgingszucht der walvischvaarders zal
+eens den laatsten walvisch uit den Oceaan doen verdwijnen.
+
+Ned Land floot de Yankee-doodle, stak de handen in de zakken en keerde
+ons den rug toe. Kapitein Nemo bleef evenwel den troep walvisschen
+bekijken, en zei, terwijl hij zich tot mij richtte:
+
+"Ik had gelijk met te zeggen, dat zonder eens den mensch mee te tellen,
+de walvisschen genoeg natuurlijke vijanden hebben; deze zullen hier
+heel spoedig met een sterke tegenpartij te doen hebben. Ziet gij
+daar op acht kilometer onder den wind, mijnheer Aronnax, die zwarte
+beweegbare punten?"
+
+"Jawel, kapitein," antwoordde ik.
+
+"Dat zijn potvisschen, vreeselijke dieren, die ik soms bij troepen
+van twee en drie honderd ontmoet heb. Men heeft gelijk die monsters
+te vernielen, omdat zij wreed en kwaadaardig zijn."
+
+De Amerikaan keerde zich bij deze woorden driftig om.
+
+"Welnu, kapitein," zei ik, "dan is het nog tijd, in het belang der
+walvisschen,"
+
+"Het is onnoodig zich bloot te stellen, mijnheer de professor: de
+Nautilus is voldoende in staat om die potvisschen te verdelgen. Hij
+is met een stalen spoor gewapend, die, naar ik mij verbeeld, wel
+tegen den harpoen van meester Land kan opwegen."
+
+De Amerikaan ontzag zich niet de schouders op te halen. Deze beesten
+met spoorslagen aanvallen! wie had dat ooit gehoord?
+
+"Wacht maar, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, "wij zullen u op
+een jachtpartij onthalen, die u nog niet kent; geen medelijden met
+die woeste visschen; het zijn enkel bek en tanden!"
+
+Bek en tanden! Men kon den grootkoppigen, soms vijf en twintig meter
+langen potvisch geen beteren naam geven. De verbazend groote kop van
+dit monster vormt ongeveer een derde deel van zijn lichaam. Flinker
+gewapend dan de walvisch, wiens bovenkaak alleen met baarden voorzien
+is, heeft hij vijf en twintig groote tanden, twintig centimeter lang,
+kegelvormig, en elk twee kilo wegend. In het bovendeel van den kop,
+tusschen de kraakbeenderen, bevinden zich drie of vier honderd kilo
+van de kostbaarste blanke traan. De potvisch is een wanstaltig dier,
+eerder zoogdier dan een visch; hij is slecht gebouwd, en vooral aan
+den linkerkant geheel misvormd, terwijl hij alleen met het rechteroog
+kan zien.
+
+De monsterachtige troep bleef steeds naderen; zij hadden de
+walvisschen gezien en maakten zich gereed die aan te vallen. Men
+kon vooruit berekenen, dat de potvisschen het zouden winnen; niet
+alleen omdat zij beter gevormd zijn om hun weerlooze tegenstanders te
+overmeesteren, maar ook omdat zij langer onder water kunnen blijven
+zonder aan de oppervlakte te komen ademhalen. Het was meer dan tijd
+om de walvisschen te hulp te komen. De Nautilus dook een weinig onder
+water. Koenraad, Ned en ik gingen aan de ramen van den salon zitten. De
+kapitein begaf zich naar den stuurstoel om met zijn vaartuig als met
+een verdelgingstoestel te manoeuvreeren. Weldra voelde ik de schroef
+vlugger draaien en onze snelheid vermeerderen.
+
+De strijd tusschen walvisschen en potvisschen was reeds begonnen toen
+de Nautilus er bij kwam. Het vaartuig sneed den troep potvisschen af:
+deze waren eerst niet zeer verwonderd over de verschijning van een
+nieuw monster dat zich in den strijd mengde, doch moesten zich weldra
+voor zijn slagen vrijwaren.
+
+Welk een strijd! Ned Land zelf was in verrukking en klapte in de
+handen. De Nautilus was slechts één reusachtige harpoen, door de hand
+van den kapitein gedrild. Het schip vloog tegen die vleezige massa's
+aan, doorboorde ze geheel en al, zoodat er na dien stoot slechts twee
+afzichtelijke helften van het dier overbleven. Het had geen gevoel van
+de vreeselijke slagen, welke de potvisschen er met den staart tegen
+gaven, evenmin van de stooten, die het uitdeelde. Als een potvisch
+gedood was, wierp de Nautilus zich op een ander, ten einde zijn prooi
+niet te missen, vloog, gehoorzaam aan het roer, voor- en achteruit,
+dook als de visch naar de diepte zwom, kwam er weer mee boven als
+de potvisch naar de oppervlakte vluchtte, trof hem in 't midden of
+schuins, sneed het beest in tweeën of scheurde het van elkander,
+sloeg de monsters in allerlei richtingen en allerhande houdingen met
+zijn geweldige spoor.
+
+Welk een slachting! wat een geweld aan de oppervlakte van den Oceaan;
+wat lieten de ontstelde dieren een scherp geblaas en een bijzonder
+gebrul hooren! In 't midden van deze gewoonlijk zoo kalme zee,
+zweepten zij met den staart het water in hooge golven op.
+
+Deze Homerische slachting, waaraan de potvisschen niet konden ontkomen,
+duurde ongeveer een uur; meermalen beproefden een tien- of twaalftal
+met vereende krachten den Nautilus onder hun gewicht te verpletteren;
+wij konden door het glas hun vreeselijken muil, hunne groote tanden,
+hun woest oog zien; Ned Land was zich zelven niet meer meester,
+dreigde ze en schold ze uit. Men voelde dat zij zich aan ons vaartuig
+vastklampten, evenals honden, die een stuk wild in het kreupelhout
+vastpakken. Maar de Nautilus bracht de schroef slechts wat sneller in
+beweging, sleepte hen mee of voerde ze naar het oppervlak der zee,
+zonder zich om hun verbazend gewicht of om hun krachtige aanvallen
+te bekreunen. Eindelijk was de menigte potvisschen wat opgedund, en
+werd de zee wederom kalm; ik voelde dat wij weer boven kwamen. Het
+luik werd geopend, en wij snelden naar het plat.
+
+De zee was met verminkte krengen bedekt. Een geweldige uitbarsting
+zou de vleeschklompen niet beter gedood, vaneengescheurd en vernield
+hebben. Wij dreven te midden van reusachtige lichamen die blauwachtig
+op den rug, wit aan den buik en met groote builen of uitwassen bedekt
+waren. Eenige potvisschen zagen wij, zoover het oog reikte, angstig
+vluchten; de golven waren verscheiden kilometer in den omtrek rood
+geverfd, de Nautilus dreef te midden eener zee van bloed.
+
+Kapitein Nemo kwam bij ons.
+
+"Welnu, wat zegt gij er van, Ned?" vroeg hij.
+
+"Het is een verschrikkelijk schouwspel," zei de Amerikaan, wiens
+geestdrift vrij wat bekoeld was. "Maar ik ben geen slager, ik ben
+slechts jager, en dit is een slachting."
+
+"Het is een verdelging van schadelijke dieren," antwoordde de kapitein,
+"en de Nautilus is geen slachtersmes."
+
+"Ik houd meer van mijn harpoen," hervatte Ned.
+
+"Elk zijn meug!" antwoordde kapitein Nemo, terwijl hij Ned Land strak
+aankeek. Ik vreesde dat deze zich soms tot eenige drift liet vervoeren,
+wat noodlottige gevolgen had kunnen hebben; maar zijn toorn werd
+afgeleid door het gezicht van een walvisch, waar de Nautilus op dat
+oogenblik tegen aandreef. Het dier had aan den beet der potvisschen
+niet kunnen ontsnappen. Ik herkende den Zuidelijken walvisch,
+aan den afgeplatten, geheel zwarten kop. Hij is van den noordkaper
+of noordelijken walvisch onderscheiden door de aaneenhechting der
+zeven halswervels en doordat hij twee ribben meer heeft dan zijn
+noordelijke natuurgenoot. De ongelukkige walvisch lag op zijde; de
+potvisschen hadden hem verscheiden wonden in den buik toegebracht;
+hij was dood. Een jong, dat door de moeder niet was kunnen beschermd
+worden tegen den moorddadigen aanval, hing nog aan zijn gescheurde
+vinnen. Door den open bek liep het zeewater, en maakte tusschen de
+baarden binnenstroomend, een geluid als de branding der zee.
+
+Kapitein Nemo liet den Nautilus naast het dier sturen; twee man der
+equipage gingen op den visch staan, en ik zag niet zonder verbazing
+dat zij uit de tepels van het dier al de melk haalden, welke er in
+was, dat is te zeggen zoo wat twee of drie tonnen vol. De kapitein
+bood mij een kop van die lauwe melk aan; ik kon eenigen afkeer van
+dien vreemden drank niet ontveinzen. Hij verzekerde mij dat de melk
+voortreffelijk, en er geen onderscheid met koemelk in te proeven
+was. Ik proefde dus en moest hem gelijk geven. Het was dus voor ons
+een nuttige aanwinst, want die melk maakte in den vorm van boter en
+kaas een aangename afwisseling met onze gewone spijzen.
+
+Van dien dag af merkte ik, niet zonder ongerustheid, dat de verhouding
+van Ned Land tegenover den kapitein hoe langer hoe slechter werd, en ik
+nam mij voor de handelingen van den Amerikaan van nabij gade te slaan.
+
+
+HOOFDSTUK XXXVII
+
+De ijsbank.
+
+De Nautilus had zijn vaart naar het Zuiden ongestoord weer
+voortgezet; het schip volgde den vijftigsten meridiaan met verbazende
+snelheid. Wilde de kapitein de pool dan bereiken? Ik dacht het niet,
+want tot nog toe hadden alle plannen om tot dit punt van den aardbol
+te geraken, schipbreuk geleden. Bovendien was het jaargetijde reeds
+vrij ver gevorderd, daar 13 Maart in het Zuiden met 13 September in
+het Noorden overeenkomt.
+
+Den 14den Maart zag ik op 55° breedte drijvende ijsschotsen; het
+waren brokken van zes of acht meter lengte, die daar ronddreven als
+klippen waartegen de golven braken. De Nautilus bleef boven drijven;
+Ned Land die vroeger reeds in de Noordelijke IJszee gevischt had,
+kende die ijsbergen, maar Koen en ik bewonderden ze voor de eerste
+maal. Aan den zuidelijken gezichteinder strekte zich een schitterend
+witte streep uit. Engelsche walvischvaarders hebben er den naam van
+"ijsschittering" aan gegeven. Hoe dik de wolken ook zijn mogen,
+zij kunnen deze heldere streep niet verduisteren; zij kondigt een
+ijsbank aan. Inderdaad, weldra verschenen grootere stukken, welker
+helderheid afwisselde naar gelang van de nevels, waarin wij gehuld
+waren. Sommige van die gevaarten hadden groenachtige aderen, alsof
+zwavelzuur koper er zulke golvende lijnen op getrokken had; andere
+zagen er uit als verbazend groote amathysten, waar de lichtstralen
+doorheen vielen, wederom andere kaatsten het daglicht tegen de
+duizende kristalvlakjes terug; nog andere waren hagelwit als kalksteen,
+en zouden als ze van marmer waren geweest, bouwstof genoeg voor een
+geheele stad hebben opgeleverd. Hoe verder wij naar het Zuiden gingen,
+hoe meer de drijvende eilanden in grootte en getal toenamen. Duizenden
+vogels hadden er hun nesten op gebouwd; zij verdoofden ons door hun
+geschreeuw. Sommige zagen den Nautilus voor een dooden walvisch aan,
+streken er op neer en pikten op de ijzeren platen.
+
+Bij deze vaart tusschen de ijsbergen was kapitein Nemo dikwijls
+op het plat. Hij beschouwde deze eenzame stilte met de grootste
+oplettendheid; ik zag zijn kalm gelaat zich soms verlevendigen. Zeide
+hij mogelijk bij zich zelven dat hij in die poolzeeën, waar niemand kon
+doordringen, zich te huis gevoelde, en hij alleen de ondoordringbare
+ruimte beheerschte? Misschien wel, doch hij sprak niet, hij stond
+onbeweeglijk, en scheen nu en dan slechts tot zich zelven te komen als
+hij zijn schip moest besturen. Hij richtte zijn Nautilus met volmaakte
+bekwaamheid, en vermeed behendig den schok met de ijsgevaarten, van
+welke sommige verscheiden kilometer lang en zeventig of tachtig meter
+hoog waren. Soms scheen het alsof de gezichteinder geheel gesloten
+was: op 60° Z.B. was bijna alle ruimte om te varen verdwenen; maar de
+kapitein zocht nauwkeurig, en vond weldra weer een kleine opening,
+waardoor hij stoutmoedig heengleed, echter wetende, dat zij zich
+onmiddellijk achter hem zou sluiten.
+
+Zoo gleed de Nautilus, door een bekwame hand bestuurd, tusschen al
+die ijsbergen, die eindelooze ijsvelden, die drijvende ijsschotsen,
+die langere of kortere ijsbrokken door. De temperatuur was vrij laag;
+de thermometer wees in de lucht twee of drie graden onder nul. Doch
+wij waren warm gekleed met bont, waarvoor zeekalven en ijsberen de
+huiden hadden geleverd. Het inwendige van den Nautilus werd door
+de electrische toestellen regelmatig verwarmd, en tartte dus de
+vinnigste koude. Bovendien zou het voldoende geweest zijn, eenige
+meters onder water te duiken, om er een dragelijke temperatuur te
+vinden. Twee maanden eerder zouden wij op deze hoogte aanhoudend
+dag hebben gehad, maar nu werd het gedurende drie of vier uur reeds
+nacht en later zouden deze poolstreken gedurende zes maanden in een
+nachtelijk duister gehuld zijn.
+
+Den 15den Maart kwamen wij op de hoogte der Nieuw-Shetlandsche en
+der Orkney-eilanden. De kapitein deelde mij mede dat deze streken
+vroeger door een ontzaglijke menigte zeekalven werden bewoond, maar dat
+Engelsche en Amerikaansche walvischvaarders in hun verdelgingswoede
+de jongen en de wijfjes doodden, en stilte des doods hadden verwekt,
+waar vroeger leven en beweging was.
+
+Den 16den Maart, tegen acht uur 's morgens, voer de Nautilus op
+den vijfentwintigsten meridiaan over den zuiderpoolcirkel; het ijs
+omringde ons van alle kanten en sloot den gezichteinder. Evenwel
+stuurde kapitein Nemo van spleet tot spleet en voer immer verder.
+
+"Maar waar gaat hij toch heen?" vroeg ik.
+
+"Recht door zee!" antwoordde Koenraad. "Als hij niet verder kan,
+zal hij wel ophouden."
+
+"Daar zou ik nog geen eed op durven doen," antwoordde ik.
+
+Doch om ronduit te spreken, moet ik bekennen, dat deze avontuurlijke
+tocht mij niet onaangenaam was. Ik kan niet zeggen hoe mij de
+schoonheden van deze nieuwe streken in verrukking brachten. De
+ijsbergen namen prachtige gedaanten aan. Hier vormden zij een
+Oostersche stad met ontelbare koepels en moskeeën, daar vormden
+zij als het ware een in puin gestort oord, dat door een aardbeving
+verwoest was. De gezichten veranderden elk oogenblik, hetzij door
+den schuinen stand der zonnestralen, hetzij door grauwen nevel of
+sneeuwstormen. Dan hoorden wij van alle kanten vreeselijke knallen,
+ineenstorting of val van groote ijsbergen, waardoor het landschap
+elk oogenblik van gedaante veranderde.
+
+Als de Nautilus soms onder water voer, wanneer zulke kolossen in
+elkander stortten, dan plantte zich het gedruisch onder water met een
+vreeselijke kracht voort; en de val van die gevaarten bracht dan de zee
+tot zelfs op groote diepte in heftige beweging. De Nautilus slingerde
+dan als een schip, dat aan de woede der elementen is blootgesteld.
+
+Dikwijls zag ik geen enkelen uitgang en dacht dat wij bepaald waren
+ingesloten; maar kapitein Nemo werd door een soort van instinct geleid,
+en ontdekte bij de minste sporen zelf steeds nieuwe openingen, waar
+hij met zijn Nautilus doorheen kon komen. Hij bedroog zich nimmer
+op het gezicht van het minste spoor van het blauwgekleurde zeewater
+tusschen de ijsvlakten. Ik twijfelde er dus niet aan, of hij had zijn
+Nautilus reeds meer in deze zuidelijke poolzeeën gebracht.
+
+Den 16den Maart echter sloot de ijsmassa ons geheel en al den weg
+af; het was de ijsbank nog wel niet, doch groote ijsvelden, door de
+koude aan elkander bevestigd. Deze hinderpaal kon kapitein Nemo niet
+ophouden, hij dreef zijn vaartuig met vreeselijke kracht tegen de
+ijsvlakte in. De Nautilus drong als een wig in deze brosse massa,
+en spleet haar met geweldig gekraak van elkander; het was de oude
+stormram, door een onbeperkte kracht in beweging gebracht. De stukken
+ijs werden hoog in de lucht geslingerd en vielen als hagelsteenen weer
+op ons neer, alleen door zijn voortstuwende kracht boorde ons vaartuig
+zich een weg. Soms vloog de Nautilus in zijn onstuimige vaart op het
+ijs, en verbrijzelde dit dan onder zijn zwaarte, dan weer schoot hij
+er onder, doch deed de oppervlakte, door er slechts wat tegenaan te
+stampen, vaneen barsten. Gedurende al die dagen overvielen ons hevige
+sneeuwvlagen; soms mistte het zoo sterk, dat men van het eene einde
+van het plat niet naar het andere kon zien; de wind draaide plotseling
+door alle streken van het kompas. De sneeuw vroor zoo hard aan elkaar,
+dat wij die met het houweel vaneen moesten slaan. Bij een temperatuur
+van vijf graden onder nul werd de geheele buitenzijde van den Nautilus
+met ijs bedekt. Op een schip zou men geen enkele manoeuvre hebben
+kunnen uitvoeren, omdat het geheele want vastgevroren zou geweest zijn;
+een vaartuig zonder zeilen, door electriciteit in beweging gebracht,
+zoodat het geen steenkolen noodig had, kon ongestraft zich op zulk
+een breedte wagen.
+
+Onder deze omstandigheden bleef de barometerstand gewoonlijk zeer laag;
+hij daalde zelfs tot 735 m.M. De aanwijzing van het kompas leverde geen
+enkelen waarborg meer op. De naalden wezen tegengestelde richtingen
+aan, toen wij de magnetische Zuidpool naderden, welke niet met de
+Zuidpool der aarde samenvalt. Volgens Hansten ligt zij op omstreeks
+70° Z.B. en 130° W.L., doch volgens de waarnemingen van Duperrez op
+70° 30' Z.B. en 135° W.L. Wij moesten tal van waarnemingen doen met
+verschillende kompassen, die in de onderscheidene deelen van het
+vaartuig waren neergezet, en daaruit een gemiddelde zoeken. Doch
+dikwijls bepaalde men den afgelegden weg slechts op de gis, hoewel
+die maatregel al bijzonder weinig voldoende was, te midden van die
+bochtige doorvaarten, welker richting ieder oogenblik veranderde.
+
+Eindelijk lag de Nautilus den 18den Maart, na tal van nuttelooze
+pogingen om verder te komen, geheel ingesloten. Het waren geen
+ijsvelden of ijsklompen meer, doch het was een eindelooze en
+onbewegelijke hinderpaal, welke uit aan elkander vastgevroren bergen
+bestond.
+
+"De ijsbank!" zei de Amerikaan.
+
+Ik begreep dat dit voor Ned Land evenals voor alle zeevaarders, die
+ons voor waren gegaan, een onoverkomelijke hinderpaal was. Toen de
+zon tegen den namiddag een oogenblik verscheen, nam kapitein Nemo
+vrij nauwkeurig onze hoogte; wij waren op 51° 30' lengte en 67° 30'
+breedte. Het was in deze zuidelijke poolzeeën een vrij ver gevorderd
+punt; van een zee was er evenwel niets te zien. Vóór den Nautilus
+strekte zich een groote vlakte uit, bezaaid met grillig gevormde
+ijsblokken, in de zonderlinge wanorde, die het bevroren vlak eener
+rivier kenmerkt, eenigen tijd voordat zij aan het kruien gaat, maar
+hier in veel geduchter afmetingen, zooals zich laat begrijpen.
+
+Hier en daar staken scherpe punten tot op twee honderd voet hoogte
+uit; verder zag ik een rij scherpe en hoekige grijs getinte klippen,
+waarop enkele zonnestralen als in een spiegel door den mist heen
+terugkaatsten. En in die eenzame natuur heerschte een doodsche
+stilte, ter nauwernood soms afgebroken door het geklapwiek van een
+stormvogel. Alles was bevroren, zelfs het geluid.
+
+De Nautilus moest dus op zijn avontuurlijken tocht in het midden van
+deze ijsvelden blijven steken.
+
+"Als uw kapitein nog verder gaat, mijnheer,".... zei mij dien dag
+Ned Land.
+
+"Welnu?"
+
+"Dan is hij een baas."
+
+"Waarom, Ned."
+
+"Omdat niemand over de ijsbank kan heenkomen. Uw kapitein is bij de
+hand, maar hij is voor den duivel niet sterker dan de natuur, en waar
+deze een grens heeft gesteld, moet men, of men wil of niet, ophouden."
+
+"Je hebt gelijk, Ned, en toch zou ik wel eens willen weten, wat er
+achter die ijsbank zit! Er is niets dat mij boozer kan maken dan
+een muur."
+
+"Mijnheer heeft gelijk," zei Koenraad; "muren zijn maar uitgevonden
+om geleerden te hinderen; er moesten nergens muren zijn."
+
+"Goed," antwoordde de Amerikaan. "Achter de ijsbank weet men wel wat
+er te vinden is."
+
+"Wat dan?" vroeg ik.
+
+"IJs en nog eens ijs!"
+
+"Gij zijt daar zeker van, Ned," antwoordde ik, "doch ik niet; daarom
+juist zou ik het wel eens willen onderzoeken."
+
+"Welnu, mijnheer," hervatte de Amerikaan, "laat dat denkbeeld
+varen. Gij ligt hier voor die ijsbank, laat u dat genoeg zijn, want
+gij noch uw kapitein Nemo, noch zijn Nautilus kunnen verder. En of
+hij wil of niet, hij zal naar het noorden, dat is naar het land der
+fatsoenlijke menschen, moeten terugkeeren."
+
+Ik erken dat Ned Land gelijk had, en zoolang er geen schepen gebouwd
+worden, om over die ijsvelden te varen, zullen wij wel altijd voor
+die ijsbank blijven steken.
+
+Niettegenstaande zijn pogingen en krachtige middelen, die hij inspande
+om het ijs te doen barsten, was de Nautilus tot onbeweeglijkheid
+gedoemd. Als iemand niet verder kan, is hij gewoonlijk van de zaak af
+door terug te keeren; maar hier was het even onmogelijk om terug te
+keeren als om vooruit te komen, want alle doorgangen waren achter ons
+gesloten, en als ons vaartuig nog eenigen tijd stil bleef liggen, zou
+het wel geheel in en onder het ijs besloten zijn. Dit gebeurde zelfs
+tegen twee uur 's middags, en het ijs vormde zich tegen de wanden
+van den Nautilus met verbazende snelheid. Ik moet erkennen, dat het
+gedrag van kapitein Nemo op zijn minst genomen onvoorzichtig was.
+
+Ik stond op dit oogenblik op het plat; de kapitein beschouwde onzen
+toestand gedurende eenige minuten, en zei toen:
+
+"Welnu, mijnheer, wat denkt gij er van?"
+
+"Ik denk dat wij vast zitten, kapitein."
+
+"Vast, hoe meent gij dat?"
+
+"Ik meen dat wij noch voor noch achteruit, noch ergens heen kunnen;
+dit noemt men geloof ik 'vast zitten,' ten minster onder beschaafde
+natiën."
+
+"Gij denkt dus, mijnheer Aronnax, dat de Nautilus niet meer los
+kan komen?"
+
+"Moeilijk, kapitein, want het jaargetijde is reeds te vergevorderd
+om te verwachten, dat het ijs nog zal losgaan?"
+
+"O, mijnheer de professor," antwoordde kapitein Nemo op spottenden
+toon, "gij verandert nooit! Gij ziet slechts hinderpalen en
+moeilijkheden! Ik verzeker u daarentegen, dat de Nautilus niet alleen
+los zal komen, maar ook nog vrij wat verder gaan."
+
+"Nog verder naar het Zuiden?" vroeg ik, terwijl ik den kapitein
+aankeek.
+
+"Ja, mijnheer, wij gaan naar de Zuidpool!"
+
+"Naar de Pool!" riep ik uit, terwijl ik een teeken van ongeloof niet
+kon onderdrukken.
+
+"Ja," antwoordde de kapitein koeltjes, "naar de Zuidpool, naar dat
+onbekende punt, waar alle meridianen samenvallen. Gij weet, dat ik
+met den Nautilus doe wat ik wil."
+
+Ja, ik wist het. Ik wist dat die man stoutmoedig tot roekeloosheid
+toe was. Maar om de hinderpalen te overwinnen, die het bereiken van de
+Zuidpool beletten, die vrij wat ongenaakbaarder is dan de Noordpool,
+tot welke koene reizigers nog niet eens hebben kunnen doordringen,
+scheen mij een onzinnige onderneming, welke alleen in het brein van
+een krankzinnige kon opkomen! Ik vroeg den kapitein of hij die pool
+reeds ontdekt had, waar geen sterveling nog ooit den voet zette.
+
+"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "maar wij zullen die samen
+ontdekken. Waar anderen schipbreuk hebben geleden, zal ik slagen. Ik
+heb den Nautilus nog nimmer zoover in de Zuidelijke IJszee gewaagd,
+doch ik herhaal het u, wij zullen nog verder gaan."
+
+"Ik wil u gelooven, kapitein," hernam ik op eenigszins spottenden
+toon. "Ik geloof u! Komaan, voorwaarts! Er bestaan voor ons geen
+hinderpalen! Laten wij deze ijsbank doorbreken! Laten wij haar in de
+lucht doen springen, en als zij dan nog weerstand biedt, moeten wij
+den Nautilus vleugels aandoen, om er overheen te vliegen."
+
+"Er overheen, mijnheer?" antwoordde kapitein Nemo bedaard, "neen,
+niet er overheen, maar er onder door!"
+
+"Er onder door!" riep ik uit.
+
+Plotseling trof mij een denkbeeld, dat mij het geheele plan van den
+kapitein openbaarde. Ik had hem begrepen. De wonderbare hoedanigheden
+van den Nautilus zouden hem in deze bovenmenschelijke onderneming
+wel te hulp komen!
+
+"Ik zie dat wij elkander beginnen te begrijpen, mijnheer de professor,"
+zei de kapitein glimlachend; "gij doorziet reeds de mogelijkheid,
+ik zou zeggen het welslagen dezer onderneming. Wat voor een gewoon
+vaartuig onmogelijk is, wordt voor den Nautilus gemakkelijk. Indien
+er aan de Pool eenig vasteland is, zullen wij daarvoor blijven steken;
+is er daarentegen open zee; dan gaan wij naar de Pool zelf!"
+
+"Als het oppervlak der zee," zei ik, medegesleept door de redeneering
+van den kapitein, "door het ijs onbevaarbaar is, dan is de diepte toch
+vrij, omdat de wetten der natuur daar het water door zijn grootere
+dichtheid een warmtegraad boven het vriespunt hebben gegeven. En
+indien ik mij niet bedrieg, dan staat het ijs van deze bank, dat
+onder water is, tot dat wat er boven uitsteekt als vier tot één?"
+
+"Bijna, mijnheer. Als deze ijsbergen éen meter boven water uitsteken,
+dan zijn zij drie meter ingedompeld; omdat nu deze ijsbergen niet
+hooger zijn dan honderd meter, zijn zij maar drie honderd meter diep
+onder water. En wat is drie honderd meter voor den Nautilus!"
+
+"Niets, kapitein."
+
+"Wij kunnen zelfs op veel grooter diepte die gelijkmatige temperatuur
+van het zeewater opzoeken, en daar tarten wij ongestraft de dertig
+of veertig graad koude van de oppervlakte."
+
+"Juist, kapitein, zeer juist!" antwoordde ik, in vuur gerakend.
+
+"De eenige moeilijkheid," hernam kapitein Nemo, "zal zijn om
+verscheiden dagen onder water te blijven, zonder onze lucht te kunnen
+ververschen."
+
+"Anders niet?" vroeg ik. "De Nautilus heeft groote vergaarbakken,
+wij zullen die vullen, en deze kunnen ons al de zuurstof, die wij
+noodig hebben, verschaffen."
+
+"Goed gevonden, mijnheer Aronnax," antwoordde de kapitein glimlachende;
+"doch omdat ik niet wil, dat ge mij van roekeloosheid beschuldigt,
+moet ik u al mijn zwarigheden tegenwerpen."
+
+"Hebt gij die nog?"
+
+"Eén enkele; het is mogelijk, dat, als er aan de Zuidpool een zee
+is, deze geheel bevroren is, en wij derhalve niet aan de oppervlakte
+kunnen komen!"
+
+"Goed, kapitein, maar vergeet gij, dat de Nautilus met een geducht
+spoor is gewapend, en kunnen wij daarmee niet schuin tegen de ijsmassa
+rammelen, om deze door den schok open te boren?"
+
+"Komaan, mijnheer de professor, gij zijt van daag vindingrijk!"
+
+"Bovendien, kapitein," zei ik, mij opwindend, "waarom zou er niet even
+goed aan de Zuid- als aan de Noordpool een open zee zijn? In geen van
+beide halfronden valt de Pool der aarde samen met die der strengste
+koude, en men moet, totdat het tegendeel bewezen is, veronderstellen,
+dat er op die beide punten òf een vasteland, òf een open zee bestaat."
+
+"Ik geloof het ook, mijnheer Aronnax," antwoordde kapitein Nemo. "Ik
+zal u alleen nog doen opmerken, dat gij, na zoovele zwarigheden tegen
+mijn plan gemaakt te hebben, mij nu met bewijsgronden ten voordeele
+daarvan overstelpt."
+
+Kapitein Nemo sprak de waarheid; ik was zoover gekomen dat ik nog
+stoutmoediger werd dan hij! Ik sleepte hem mee naar de Pool! Ik
+liep hem reeds vooruit, en dat nog wel zeer verre!.... Maar neen,
+onnoozele dwaas! Kapitein Nemo kende beter dan ik het voor en tegen
+in deze zaak, en hij schepte er vermaak in, om mij door hersenschimmen
+in vervoering te zien.
+
+Hij verloor echter geen oogenblik; op een gegeven teeken verscheen
+de eerste stuurman; de twee mannen spraken eenige oogenblikken met
+elkander in hun onbegrijpelijke taal, en hetzij de stuurman reeds
+vooruit gewaarschuwd was, hetzij hij het plan voor uitvoerbaar hield,
+hij liet geen de minste verwondering blijken.
+
+Doch hoe onverschillig hij ook geweest mocht zijn, hij was het toch
+niet zoozeer als Koenraad, toen ik den braven jongen ons voornemen
+meedeelde, om tot aan de Zuidpool door te dringen.
+
+Een "zooals mijnheer goedvindt," was zijn antwoord op deze mededeeling,
+en daarmee kon ik mij tevreden stellen. Wat Ned Land aangaat, deze
+trok den schouder zoo hoog op als ooit iemand gedaan had.
+
+"Ziet gij, mijnheer," zei hij, "ik heb medelijden met u en uw
+kapitein Nemo!"
+
+"Maar wij gaan naar de Pool, Ned."
+
+"Wel mogelijk, maar dan komt gij niet terug."
+
+En Ned Land ging naar zijn hut "om geen ongeluk te begaan," zooals
+hij zei.
+
+Ondertusschen werden er reeds toebereidselen voor deze koene
+onderneming gemaakt. De krachtige pompen van den Nautilus persten
+de lucht in de vergaarbakken. Tegen vier uur deelde kapitein Nemo
+mij mee dat het luik van het plat zou gesloten worden. Ik wierp een
+laatsten blik op de dikke ijsbank, waar wij onder door zouden gaan;
+het was helder weer; de lucht was zuiver, de koude vinnig, 12° onder
+nul; maar omdat de wind was gaan liggen, scheen mij deze temperatuur
+niet onverdragelijk.
+
+Een tiental mannen beklommen de zijwanden van den Nautilus en hakten
+het ijs rondom het vaartuig weg, zoodat zij het weldra los hadden;
+het was spoedig gedaan, omdat het pas gevormde ijs nog dun was. Toen
+gingen wij allen naar binnen, de gewone vergaarbakken werden gevuld
+met het water, dat onder de kiel nog niet bevroren was.
+
+Ik had met Koenraad in den salon plaats genomen. Door het open raam
+beschouwden wij de diepten van de Zuidelijke IJszee. De thermometer
+rees weer, en de naald van den manometer begon af te wijken.
+
+Op omstreeks drie honderd meter diepte, dreven wij, zooals kapitein
+Nemo voorspeld had, onder het gegolfde ondervlak der ijsbank. Maar
+de Nautilus zonk nog dieper; wij bereikten een laagte van acht
+honderd meter. De temperatuur van het water, die aan het oppervlak
+12° was, bedroeg nu niet meer dan 10°; wij hadden dus reeds 2°
+gewonnen. Het spreekt van zelf, dat de temperatuur in den Nautilus door
+verwarmingstoestellen vrij wat hooger liep. Het vaartuig gehoorzaamde
+aan alle bewegingen met de grootste nauwkeurigheid.
+
+"Wij zullen er wel onder door komen, als mijnheer het goedvindt,"
+zei Koenraad.
+
+"Ik reken er op!" antwoordde ik, op den toon der grootste overtuiging.
+
+Onder de open zee had de Nautilus regelrecht koers naar de Zuidpool
+gezet, zonder van den twee en vijftigsten lengtegraad af te wijken. Van
+67° 30' tot 90° bleven er ons nog 20° 30' te doorloopen; dat is nog
+ongeveer 2500 kilometer. De Nautilus had een gemiddelde snelheid van 60
+kilometer in het uur, dus ongeveer van een sneltrein. Indien wij deze
+snelheid behielden, waren veertig uur voldoende om de Pool te bereiken.
+
+Gedurende een gedeelte van den nacht bleven Koen en ik, door het
+ongewone van onzen toestand teruggehouden, vóór het raam van den
+salon zitten. De zee werd door onze electrische lantaarn verlicht,
+maar zij was geheel verlaten; de visschen hielden zich in deze altijd
+bevroren zeeën niet op, zij gebruikten die alleen om er uit de IJszee
+naar de open poolzee door te zwemmen; wij liepen verbazend snel;
+ik voelde dit aan het trillen van het lange ijzeren vaartuig.
+
+Tegen twee uur in den morgen ging ik eenige uren rust nemen. Koenraad
+deed hetzelfde. Toen ik door de gangen ging, ontmoette ik den kapitein
+niet; ik veronderstelde dat hij aan het roer stond.
+
+Den volgenden dag, 19 Maart, ging ik om vijf uur 's morgens reeds
+weder in den salon zitten. De electrische log wees aan dat de snelheid
+van den Nautilus wat gematigd was; het vaartuig rees, maar zeer
+voorzichtig; de vergaarbakken werden langzaam ledig gepompt.
+
+Mijn hart klopte hevig; zouden wij boven komen en aan de Pool de vrije
+lucht inademen? Neen, een schok verkondigde mij, dat de Nautilus onder
+tegen de ijsbank gestooten had, en dat deze, blijkens het doffe geluid
+van den slag nog zeer dik was. Wij lagen nog op 330 meter diepte,
+zoodat er een dikte van 440 meter ijs boven ons hoofd lag. De ijsbank
+was dus hier hooger dan in het begin; dit was weinig geruststellend.
+
+Gedurende dien dag herhaalde de Nautilus deze proef meermalen, doch
+stiet telkens tegen den ijsbodem boven ons. Op sommige oogenblikken
+vonden wij die op 900 meter diepte, zoodat de bank 1200 meter hoog
+of dik was; dit was dus driemaal dikker dan op de plaats waar wij
+naar beneden waren gegaan.
+
+Ik teekende die verschillende diepten nauwkeurig op, en ik kreeg
+op die wijze als het ware een profiel van dezen onderzeeschen
+bergketen. 's Avonds was er nog geen enkele verandering in onzen
+toestand gekomen, altijd nog ijs op vier of vijfhonderd meter beneden;
+de dikte verminderde dus wel wat, doch hoe groot was die nog tusschen
+het oppervlak van de zee en ons!
+
+Het was toen acht uur; sedert vier uren reeds had de lucht volgens de
+dagelijksche gewoonte ververscht moeten worden; ik had er echter niet
+veel last van, hoewel kapitein Nemo toch zijn toevlucht nog niet tot
+zijn luchtvergaarbakken had genomen. Gedurende dien nacht was mijn
+slaap onrustig. Hoop en vrees hielden mij beurtelings gekluisterd;
+ik stond verscheiden malen op, en voelde aanhoudend, dat de Nautilus
+de dikte van het ijs onderzocht. Tegen drie uur 's morgens zag ik
+dat het ondervlak der ijsbank op vijftig meter diepte lag; de bank
+ging dus langzamerhand in een ijsveld over, de berg werd derhalve
+weer vlak. Ik hield mijn oogen op den manometer gevestigd; wij rezen
+voortdurend in schuine richting langs het ijsvlak, dat in het licht
+der electrische lantaarn schitterde. De ijsbank nam van boven en van
+onderen telkens af; zij werd van kilometer tot kilometer dunner.
+
+Eindelijk om zes uur 's morgens, op dien gedenkwaardigen 20sten Maart,
+opende zich de deur van den salon, en kapitein Nemo verscheen.
+
+"Open zee!" zei hij.
+
+
+HOOFDSTUK XXXVIII
+
+De Zuidpool.
+
+Ik snelde naar het plat. Het was zoo. Wij waren in open zee! Er waren
+maar enkele schotsen of drijvende ijsbergen zichtbaar; zoover het oog
+reikte, zag ik niets dan zee; in de lucht fladderden duizenden vogels;
+millioenen visschen zwommen in het water, dat naarmate van de diepte
+donker blauw of olijfgroen was. De honderdgradige thermometer wees
+drie boven nul. Het was achter de ijsbank, waarvan de massa zich aan
+den noordelijken gezichteinder uitstrekte, als het ware lente.
+
+"Zijn wij aan de pool?" vroeg ik met kloppend hart aan den kapitein.
+
+"Ik weet het niet," antwoordde hij. "Om twaalf uur zullen wij eens
+hoogte nemen."
+
+"Maar de zon zal door dien mist niet heendringen," zei ik, terwijl
+ik de grauwe lucht bekeek.
+
+"Als zij maar even schijnen wil, is het al genoeg," antwoordde de
+kapitein.
+
+Tien kilometer van den Nautilus verhief zich naar het Zuiden een
+eenzaam eiland, tot op twee honderd meter boven de zee. Wij voeren
+er heen, doch met de grootste omzichtigheid, want het vaarwater kon
+vol klippen zijn. Een uur daarna waren wij op het eiland; twee uur
+daarna hadden wij het rondgevaren. Het had vijf kilometer in omtrek;
+een nauw kanaal scheidde het van een groot land, misschien wel
+een vastland, waarvan wij het einde niet konden zien. Het bestaan
+van dit land scheen de veronderstelling van Maury te wettigen. Die
+schrandere Amerikaan had namelijk opgemerkt, dat tusschen de Zuidpool
+en de zestigste parallel de zee met zeer groote drijvende ijsschotsen
+bedekt is, wat men in het Noorden nimmer ziet; daaruit had hij het
+gevolg getrokken, dat er aan de Zuidpool een groot vasteland moest
+wezen, omdat zulke ijsschotsen nimmer in volle zee, maar alleen op
+kusten kunnen ontstaan. Volgens zijn berekening vormt het ijs aan de
+Zuidpool een massa van 4000 kilometer oppervlakte.
+
+De Nautilus was, uit vrees van op een klip te stooten, blijven liggen
+op drie kabellengten van een strand, waarboven, zich prachtige rotsen
+verhieven; de sloep werd in zee gebracht, de kapitein en twee zijner
+manschappen, die de instrumenten droegen, stapten erin. Koenraad en
+ik insgelijks. Het was tien uur in den morgen: ik had Ned Land niet
+gezien; de Amerikaan wilde zeker zelfs aan de Zuidpool niet erkennen,
+dat hij ongelijk had.
+
+Eenige riemslagen brachten ons aan het strand. Toen Koenraad aan land
+wilde springen, hield ik hem tegen.
+
+"Aan u de eer, mijnheer," zei ik tot den kapitein, "om het eerst den
+voet op dezen grond te zetten."
+
+"Indien ik niet aarzel," antwoordde hij, "dit Poolland te betreden,
+is het, omdat tot nog toe geen menschelijk wezen hier zijn voet
+heeft gezet."
+
+Toen sprong hij op het strand; hij was zichtbaar ontroerd. Hij beklom
+een uitstekend rotspunt, en daar stond hij met over elkander geslagen
+armen, een vurig oog, onbeweeglijk en stilzwijgend, als om bezit van
+deze streken te nemen. Toen hij zoo ongeveer vijf minuten gestaan had,
+keerde hij tot ons terug.
+
+"Als gij maar wilt, mijnheer!" riep hij mij toe.
+
+Ik ging met Koen aan land, terwijl de beide mannen in de sloep bleven.
+
+De bodem was met roodachtig zand, als met fijn gestampte tichelsteenen
+bedekt; daartusschen zagen wij stukken lava, puimsteen en andere
+vulkanische producten. Op sommige plaatsen stegen lichte rookwolkjes,
+die een sterken zwaveldamp verbreidden, uit den grond, en deden dus
+zien, dat het onderaardsche vuur nog al zijn kracht had behouden. Toen
+wij evenwel op een hooge rots gekomen waren, zag ik verscheiden
+kilometer in de rondte geen enkelen vulkaan. Men zal zich herinneren,
+dat kapitein Ross in deze streken op 77° 32' breedte de vulkanen
+Erebus en Terror in volle werking zag.
+
+De plantengroei was op dit land uiterst gering; op de zwarte rotsen
+groeiden enkele mossen, deze vormden met enkele mikroskopische plantjes
+de geheele flora.
+
+Het strand was bezaaid met allerlei soort schelpen, hoorns
+en zeesterren. Maar in de lucht vooral was de fauna sterk
+vertegenwoordigd; daar vlogen en fladderden duizenden vogels van
+allerhande soorten, die ons met hun gekras doof schreeuwden. Anderen
+zaten in groot aantal op de rotsen, en lieten ons zonder vrees
+voorbijgaan, zoodat wij ze soms zelfs met den voet aanraakten. Het
+waren vetganzen, steltloopers, groote albatrossen en stormvogels;
+"sommige zoo vet," zei ik tot Koenraad, "dat de bewoners der
+Ferroe-eilanden hun maar een pit in het lichaam draaien, om die dan
+aan te steken."
+
+"Als men nog een weinig verder ging, zouden het volmaakte lampen
+zijn," antwoordde Koenraad, "doch men kan toch niet vergen, dat de
+natuur ze ook nog met een pit voorziet."
+
+Nadat wij omstreeks vijf honderd meter waren voortgegaan, vonden
+wij den grond als bezaaid met nesten, waaruit zwermen van vogels
+opvlogen. Later liet de kapitein er eenige honderden van vangen, omdat
+ze zeer smakelijk om te eten waren; die beesten waren zoo weinig schuw,
+dat men ze met steenen kon dood gooien.
+
+De mist trok niet op, om elf uur was de zon nog niet doorgekomen; ik
+maakte mij daar ongerust over, want zonder zon waren geen waarnemingen
+mogelijk; hoe zouden wij toch nauwkeurig kunnen weten of wij de
+Zuidpool bereikt hadden?
+
+Toen ik weer bij den kapitein kwam, lag hij op een stuk rots geleund
+en bekeek de lucht; hij scheen ongeduldig en teleurgesteld. Maar wat
+daaraan te doen? De stoutmoedige en veelvermogende man voerde geen
+bevel over de zon zooals over de zee. Het was twaalf uur, en nog had
+de dagvorst zich geen oogenblik vertoond; men kon zelfs niet zien
+waar hij ergens achter dit nevelgordijn verborgen was. Weldra loste
+de mist zich in de sneeuw op.
+
+"Tot morgen!" zei de kapitein bedaard, en wij roeiden weer naar den
+Nautilus. In onze afwezigheid had men de netten uitgeworpen, en ik
+beschouwde met belangstelling de visschen, die men in deze zuidelijke
+poolzee gevangen had. De zuidelijke poolzee is de wijkplaats voor een
+groote menigte trekvisschen, die de keerkringsstormen ontwijken, maar
+om de prooi te worden van bruinvisschen en robben. Ik zag er eenige
+kraakbeenachtige schaaldieren van een decimeter lengte, witachtig met
+blauwe en bruine vlekken, gewapend met angels; voorts een wonderlijk
+soort van zeedieren, drie voet lang, met rank lichaam, een gladde,
+witte huid met zilveren weerschijn, drie rugvinnen, een ronden kop,
+wier muil uitloopt in een omgebogen snuit. Ik proefde er van, maar
+vond ze zeer onsmakelijk; Koen daarentegen prees ze zeer.
+
+De sneeuwstorm duurde tot den volgenden dag; het was onmogelijk om op
+het plat te blijven staan. In den salon, waar ik de bijzonderheden van
+onzen tocht opteekende, hoorde ik het geschreeuw van stormvogels en
+albatrossen in den orkaan. De Nautilus bleef niet stil liggen, doch
+voer langs de kust voort, en ging nog een tiental kilometer verder
+naar het Zuiden, te midden van een halve schemering, veroorzaakt door
+dat de zon maar even boven den gezichteinder verscheen.
+
+Den volgenden dag, 20 Maart, had het sneeuwen opgehouden, doch het
+was vinniger koud; de thermometer stond twee graad onder nul. De mist
+trok op, en ik hoopte, dat wij dien dag zonshoogte konden nemen.
+
+Daar kapitein Nemo nog niet verschenen was, gingen Koenraad en
+ik in de sloep en roeiden naar wal. De aard van den grond was nog
+altijd even vulkanisch; overal zagen wij sporen van lava, basalt
+en andere vulkanische uitwerpselen, zonder dat wij een krater
+ontdekten. Hier vlogen ook weer duizenden vogels om ons heen, die
+dit Poolland bevolkten. Doch zij deelden hun woonplaats met groote
+troepen zoogdieren, die ons met hun zachte oogen aankeken. Het waren
+zeekalven van verschillende soorten, waarvan sommige op den grond en
+andere op drijvende ijsschollen lagen, terwijl wederom andere in zee
+rondspartelden. Zij vluchtten niet voor ons, daar zij den mensch niet
+kenden, en ik zag er genoeg bij elkaar om eenige honderden schepen
+mee van leeftocht te voorzien.
+
+"Drommels," zei Koenraad, "het is gelukkig dat Ned Land niet bij
+ons is."
+
+"Waarom, Koen?"
+
+"Omdat die dolle harpoenier alles zou doodslaan."
+
+"Alles, dat is nog al veel; maar ik geloof niet, dat wij onzen
+Amerikaanschen vriend hadden kunnen beletten eenige van die prachtige
+exemplaren te harpoenen. Kapitein Nemo zou daar zeer boos om zijn
+geworden, want hij vergiet ongaarne het bloed van weerlooze dieren."
+
+"Hij heeft gelijk."
+
+"Zeker, Koen. Maar zeg eens, heb jij op die schoone dieren nooit
+jacht gemaakt?"
+
+"Mijnheer weet wel," antwoordde Koenraad, "dat ik niet zeer sterk
+ben in de practijk, maar als mijnheer mij de namen van die beesten
+genoemd heeft...."
+
+"Het zijn zeekalven en robben."
+
+"Twee soorten uit de orde de vleeschetende zoogdieren," antwoordde
+Koen haastig.
+
+"Goed, Koen," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan,"
+
+Het was acht uur; wij moesten nog vier uur wachten voor wij de zon
+zouden kunnen waarnemen. Ik ging naar een uitgestrekte baai, die een
+inham vormde in de granietrotsen op den oever. Zoover ons gezicht
+reikte, waren de oevers van de ijsschotsen met zeedieren bedekt,
+en onwillekeurig zag ik uit naar den ouden Proteus, den herder, die
+volgens de fabelleer de kudden van Neptunus weidde. Het waren meestal
+zeekalven; de wijfjes pasten op de jongen, de mannetjes hielden de
+wacht. Als zij van de eene plaats naar de andere gingen, deden zij
+kleine sprongen, en steunden daarbij gedeeltelijk op hun zwemvliezen,
+die bij de met hen verwante zeekoeien veel hadden van armen. Ik moet
+erkennen, dat die dieren met hun bevallige bewegingen en gladharige
+huid verwonderlijk zwommen; als zij op het strand lagen, namen zij
+allerlei bevallige houdingen aan; het is dus geen wonder, dat de ouden
+ze dichterlijk met tritons en sirenen vergeleken. Er waren er onder,
+die men, omdat zij een lengte van zes tot zeven meter bereikten,
+zeeolifanten noemt.
+
+"Zijn die dieren niet gevaarlijk?" vroeg Koenraad.
+
+"Neen," antwoordde ik, "behalve als men ze aanvalt. Als een zeekalf
+zijn jong verdedigt, is het beest woedend, en het is niet zelden
+gebeurd dat het een sloep verbrijzelt."
+
+"Het dier heeft gelijk," zei Koen.
+
+"Dat ontken ik niet."
+
+Twee kilometer verder stuitten wij op een voorgebergte, dat de baai
+tegen den zuidewind beschutte. Het rees loodrecht uit zee op, en het
+zeeschuim spatte er tegen aan; aan de andere zijde der rots hoorden
+wij een geraas alsof er een troep vee loeide.
+
+"Mooi," zei Koen, "een stierenconcert."
+
+"Neen, mijn vriend, dat zijn zeedieren."
+
+"Vechten zij?"
+
+"Zij vechten en spelen."
+
+"Dat moeten wij eens zien, als mijnheer het goedvindt."
+
+"Zeker, Koen."
+
+En wij beklommen de zwarte rotsen, waarbij dikwijls onverwacht groote
+steenen naar beneden vielen, terwijl het ijs ons pad hier en daar vrij
+glad maakte. Ik viel meermalen, en bezeerde mij dan erg. Koenraad
+was voorzichtiger, of stond vaster op zijn beenen, ten minste hij
+struikelde bijna niet en hielp mij telkens op, waarbij hij zeide:
+"Als mijnheer zoo goed wilde zijn om zijn beenen verder van elkaar
+te zetten, zou mijnheer beter blijven staan."
+
+Toen wij boven op de rots kwamen, zagen wij een groote witte vlakte
+voor ons vol walrussen; de beesten speelden met elkander, en brulden
+van genoegen, maar niet van woede. Zij geleken wel wat op zeekalven,
+maar waren wat grooter; hun bovensnijtanden staken uit den bek en waren
+ongeveer twee en een halven decimeter lang; de tanden zijn harder
+dan die van den olifant en worden minder spoedig geel, waarom zij
+zeer gezocht zijn. Er wordt dan ook onophoudelijk jacht op gemaakt,
+zoodat ze weldra tot den laatste zullen uitgeroeid zijn; althans er
+worden er jaarlijks meer dan vierduizend gedood.
+
+Na een tijd lang te hebben staan kijken, dacht ik er over om
+terug te keeren. Het was elf uur, en als kapitein Nemo een gunstig
+oogenblik voor waarnemingen had, wenschte ik daarbij te zijn. Ik
+verwachtte echter niet, dat de zon zich dien dag zou vertoonen, want
+de gezichteinder was met dikke wolken bedekt; het scheen alsof de zon
+dat ontoegankelijk punt van den aardbol voor stervelingen niet wilde
+aanwijzen. Ik ging echter naar den Nautilus terug en volgde een smal
+voetpad, dat over den top der klip liep. Om half twaalf waren wij op
+de landingsplaats; de kapitein had zich met de sloep aan wal laten
+brengen, met zijn instrumenten bij zich. Hij keek naar den noordelijken
+gezichteinder, waar de zon haar korte loopbaan beschreef. Ik ging
+naast hem staan en wachtte zonder spreken. Het werd twaalf uur,
+maar even als den vorigen dag bleef de zon onzichtbaar.
+
+Het was treurig; nogmaals konden er geen waarnemingen geschieden. Als
+dit den volgenden dag niet gebeurde, moesten wij de zaak bepaald
+opgeven. Want wij hadden juist den 20sten Maart, den volgenden dag
+was het dag- en nachtevening en zou de zon voor zes maanden onder
+den gezichteinder verdwijnen; dan begon de lange Poolnacht. Sedert
+21 September was zij aan den noordelijken gezichteinder verdwenen,
+had zich in een spiraalvormige loopbaan verheven tot 21 December en
+was toen weer gaan dalen, om den volgenden dag haar laatste stralen
+over het Poolland te werpen.
+
+Ik deelde mijn opmerkingen en mijn vrees aan den kapitein mede.
+
+"Gij hebt gelijk, mijnheer Aronnax," zei hij, "als ik morgen de
+zonshoogte niet kan waarnemen, moet ik dit zes maanden uitstellen. Maar
+als de zon zich morgen vertoont, zal het, juist omdat het dan 21
+Maart is, gemakkelijk wezen om te twaalf uur onze waarneming te doen."
+
+"Hoe zoo?" vroeg ik.
+
+"Ik heb den chronometer alleen noodig," antwoordde hij. "Als morgen om
+twaalf uur de zonneschijf door den noordelijken horizon juist midden
+door gedeeld wordt, zijn wij aan de Zuidpool. Het spreekt van zelf,
+dat ik de straalbreking daarbij in rekening moet brengen."
+
+"Juist," zei ik. "Maar toch is deze waarneming niet wiskundig zeker,
+omdat de dag- en nachtevening niet precies om twaalf uur plaats heeft."
+
+"Zonder twijfel, mijnheer, maar ik zal mij toch geen honderd meter
+vergissen, en meer hebben wij niet noodig; tot morgen dus."
+
+De kapitein keerde naar boord terug. Koenraad en ik bleven tot vijf
+uur aan land, om te ontdekken en ons te oefenen. Ik kreeg geen enkel
+merkwaardig voorwerp in handen, behalve het bijzonder groot ei van
+een vetgans, waarvoor een liefhebber misschien vijfhonderd gulden
+zou betaald hebben. Het ei was van Isabella-kleur en zeldzaam door de
+streepjes en figuurtjes, die er als hieroglyphen op stonden. Ik gaf
+het aan Koenraad, en deze bracht het met de noodige voorzichtigheid
+ongeschonden aan boord. Ik legde dit zeldzame ei onder een van de
+glasramen in den salon. Daarna soupeerde ik met een heerlijk stukje
+lever van een zeekalf, dat wel wat naar varkensvleesch smaakte. Toen
+ik naar bed ging, deed ik als de Hindoes, en riep voor den volgenden
+dag de gunsten in van de zon.
+
+Den volgenden morgen, 21 Maart, was ik op het plat, en vond er
+kapitein Nemo.
+
+"Het weer klaart wat op," zei hij. "Ik heb goeden moed. Na het ontbijt
+zullen wij aan land gaan om een geschikte plaats voor onze waarneming
+uit te kiezen."
+
+Toen zocht ik Ned Land op en wilde hem overhalen met ons mee te
+gaan, maar de koppige Amerikaan weigerde, en ik zag wel dat zijn
+stilzwijgen en zijn halsstarrigheid met den dag toenamen. Evenwel
+betreurde ik in deze omstandigheden zijn koppigheid niet, want er
+waren te veel zeekalven aan land, en men moest zulk een harpoenier
+niet aan onweerstaanbare verzoeking blootstellen.
+
+Na het ontbijt ging ik aan wal. De Nautilus was des nachts nog eenige
+kilometers opgevaren. Hij lag op ruim vier kilometer van de kust, boven
+welke een bergtop van vier- of vijfhonderd meter uitstak. Behalve
+mijn persoon bevonden zich in de sloep de kapitein, twee zijner
+manschappen en de instrumenten, dat is te zeggen: een chronometer,
+een kijker en een barometer.
+
+Gedurende onzen overtocht zag ik tal van walvisschen. Drie soorten
+treft men in de zuidelijke Poolzee aan; de Engelschen noemen ze
+right-whale, hump-back, en fine-back. De eerste heeft geen rugvinnen,
+de tweede groote plooien in den buik en witachtige vinnen, de derde
+is geelbruin van kleur en de vlugste van alle walvisschen. Men kan
+deze reusachtige dieren reeds in de verte ontwaren aan het water,
+dat zij tot aanmerkelijke hoogte opspuiten, met een kracht die wolken
+van damp doet opgaan. Deze dieren dartelden in het stille water,
+zoodat ik begreep, dat de Poolzee hun een toevluchtsoord was tegen
+de vijanden, die hen met hevigheid vervolgden.
+
+Ik onderscheidde ook lange schoolen visschen, tot de klasse der
+kabeljauwen behoorende, benevens groote troepen weekdieren en
+zeekwallen, wiegelende tusschen de kammen der golfjes.
+
+Om negen uur waren wij aan land. De hemel werd helderder en de
+wolken dreven naar het Zuiden. De mist, die op het water lag, trok
+op. Kapitein Nemo richtte den steven naar den bergtop, waarvan hij
+misschien zijn observatorium wilde maken. Het beklimmen daarvan koste
+veel moeite, door de puntige stukken lava en puimsteen, te midden
+eener atmosfeer, bedorven door opstijging van zwavelachtige dampen,
+die in hun kolommen tusschen de rotsspleten naar boven drongen. Voor
+iemand, op het land niet meer gewoon, beklom de kapitein de steile
+hellingen met een vlugheid en behendigheid, die ik niet kon nabootsen
+en een gemzenjager hem zou benijd hebben.
+
+Wij hadden twee uur noodig om den top dezer rots van porfier en
+basalt te bereiken. Van daar strekte onze blik zich uit over een zee,
+die aan den noordelijken gezichteinder duidelijk van de lucht was
+afgescheiden. Voor onze voeten strekte zich een schitterend witte
+vlakte uit, boven ons hoofd welfde zich een lichtblauwe hemel zonder
+eenigen nevel; in het noorden vertoonde zich de zonneschijf als een
+vurige bol, waarvan de gezichteinder aan de onderzijde een stuk scheen
+te hebben afgesneden. Uit de zee werden prachtige waterstralen als
+fonteinen door de walvisschen opgespoten. In de verte lag de Nautilus
+als een slapende walvisch op het water. Achter ons, in het Zuiden
+en Oosten, strekte zich een verbazend groot land uit, dat met een
+ontzaglijke menigte rotsblokken en ijsschotsen bedekt was en waarvan
+men het einde niet kon bespeuren.
+
+Toen kapitein Nemo op den top kwam, ging hij met den barometer
+zorgvuldig de hoogte na, omdat hij dit bij zijn waarneming in rekening
+moest brengen. Kwartier voor twaalven scheen de zon, die slechts
+door straalbreking zichtbaar was, als een gouden schijf en wierp
+haar stralen op dit eenzaam land en over die zee, door den mensch
+nog nooit met schepen doorkliefd.
+
+Kapitein Nemo bekeek met een kijker, die door middel van spiegels
+de straalbreking verbeterde, het hemellichaam, dat in zeer schuine
+richting langzamerhand onder den gezichteinder wegzonk. Ik had den
+chronometer in de hand; mijn hart klopte hevig: indien het verdwijnen
+van de benedenste helft der schijf samenviel met het twaalfde uur op
+den chronometer, dan waren wij aan de POOL.
+
+"Twaalf uur!" riep ik.
+
+"De Zuidpool!" antwoordde de kapitein met ernstige stem, terwijl hij
+mij den kijker gaf, waardoor ik kon zien, dat de dagvorst door den
+gezichteinder juist in twee helften verdeeld was. Ik zag de laatste
+stralen op de rotspunten terugkaatsen en de schaduwen langzamerhand
+toenemen.
+
+Op dat oogenblik legde de kapitein de hand op mijn schouder en zei:
+"In 1600 bereikten de Hollanders, door een zeestroom meegesleept,
+den 64sten graad; de beroemde Cook drong door tot 67° 30' en in 1774
+zelfs tot 71° 15'; de Engelschman Weddel kwam tot 74° 15' en James Ross
+bereikte in 1842 met de Erebus en Terror 78° 4'; welnu ik, kapitein
+Nemo, heb op 21 Maart 1868 de Zuidpool op 90° bereikt, en ik neem bezit
+van dit gedeelte van den aardbol, dat als zesde werelddeel gelden kan."
+
+"In wiens naam, kapitein?"
+
+"In mijn naam, mijnheer!"
+
+Terwijl hij dit zei, ontrolde kapitein Nemo een zwarte vlag, waar
+midden in een witte N was geborduurd. Daarop keerde hij zich naar
+de zon, wier laatste stralen nog aan den gezichteinder verschenen,
+en riep hij uit:
+
+"Vaarwel, zon! Verdwijn, schitterende dagvorst! Verberg u achter
+deze vrije zee, en laat een nacht van zes maanden met zijn schaduwen
+neerdalen over mijn nieuw gebied!"
+
+
+HOOFDSTUK XXXIX
+
+Ongeluk of toeval.
+
+Den volgenden dag, 22 Maart, maakte men zich te zes uur des morgens
+reeds tot het vertrek gereed. De laatste schemering verdween; het was
+scherp koud; de sterren flikkerden zeer helder; boven ons schitterde
+het wonderschoone Zuiderkruis, de poolster der zuiderstreken.
+
+De thermometer stond op twaalf graden onder nul, en als de wind wat
+aanwakkerde, sneed deze ons het gezicht bijna stuk. De zee scheen
+overal te zullen dichtvriezen. Tallooze zwarte plekken toonden
+reeds de vorming van het jonge ijs; de zee zou dus gedurende de
+zes wintermaanden waarschijnlijk geheel ontoegankelijk zijn. Waar
+bleven de walvisschen in dien tijd? Zonder twijfel zochten zij,
+onder de ijsbank door, een open zee. De zeekalven en walrussen,
+die beter tegen het ruwe klimaat konden, bleven in deze bevroren
+streken. Deze dieren graven, door instinct gedreven, gaten in het
+ijs en weten die open te houden. Door die gaten kunnen zij ademhalen,
+en als dan de vogels ook voor de koude vluchten, dan zijn deze dieren
+de eenige bewoners dezer poolstreken.
+
+De vergaarbakken waren vol water en de Nautilus zonk langzamerhand naar
+beneden. Op een diepte van 350 meter hield hij stil; de schroef begon
+te werken, en wij stevenden met een snelheid van vijftien kilometer
+in het uur naar het noorden. Tegen den avond dreven wij reeds onder
+de onmetelijke ijsbank. Uit voorzichtigheid waren de ramen van den
+salon gesloten, want de Nautilus kon wel eens tegen een drijvend
+ijsblok stooten; ik bracht dien dag dus door met mijn aanteekeningen
+in het net te schrijven. Mijn geest was nog vervuld van de wonderen
+der Pool; zonder moeite of gevaar hadden wij dit ontoegankelijk punt
+bereikt, alsof wij er over een effen spoorbaan waren heengereden. En
+nu keerden wij inderdaad terug. Moest ik mij nogmaals op dergelijke
+verrassingen voorbereiden? Ik dacht het wel, want het aantal der
+onderzeesche wonderen is niet te tellen. Sedert vijf en een halve
+maand, dat wij aan boord waren, hadden wij 14000 kilometer afgelegd
+en hoeveel zonderlings, wonderbaarlijks of vreeselijks had die
+reis reeds niet opgeleverd; de jacht in de bosschen van Crespo, de
+stranding in de Torresstraat, het koralen kerkhof, de parelvisscherij
+bij Ceylon, de Arabische tunnel, de vulkanische verschijnselen van
+Santorino, de schatten in de baai van Vigo, het verdwenen Atlantis,
+de Zuidpool! Dien nacht stonden mij al die zaken telkens in mijn
+droomen weer voor den geest.
+
+Om drie uur in den morgen werd ik wakker door een hevigen schok. Ik
+ging in mijn bed overeind zitten en luisterde, toen ik plotseling
+midden in de kamer werd geworpen. De Nautilus had dus gestooten en
+hing blijkbaar geheel op zijde. Te midden van de grootste duisternis
+tastte ik langs den wand en kroop door de gangen naar den salon,
+die verlicht was. De meubels waren omver geworpen. Gelukkig stonden
+de glazen kasten met kostbaarheden overeind, omdat zij op den vloer
+waren vastgeschroefd. De schilderijen aan stuurboord hingen pal
+tegen den wand, die aan bakboord waren er bijna een halven meter van
+verwijderd. De Nautilus helde dus naar stuurboordzijde over en lag
+geheel onbeweeglijk.
+
+Ik hoorde voetstappen en het geluid van stemmen, doch de kapitein
+verscheen niet. Op het oogenblik dat ik den salon, wilde verlaten,
+kwamen Ned Land en Koenraad binnen.
+
+"Wat is er gaande?" vroeg ik aanstonds.
+
+"Dat kom ik mijnheer vragen," antwoordde Koenraad.
+
+"Duizend duivels!" bromde de Amerikaan, "ik weet het wel. De Nautilus
+is gestrand en nu geloof ik niet, dat de kast zich er uit zal redden,
+zooals de eerste keer in de Torresstraat."
+
+"Maar wij zijn ten minste aan de oppervlakte der zee?" vroeg ik.
+
+"Dat weten wij niet," antwoordde Koenraad.
+
+"Dat kunnen wij gemakkelijk zien," en naar den manometer gaande, zag ik
+tot mijn groote verbazing, dat wij op een diepte van 360 meter lagen.
+
+"Wat beteekent dat?" riep ik uit.
+
+"Dat moet den kapitein gevraagd worden," zei Koenraad.
+
+"Waar is hij te vinden?" vroeg Ned Land.
+
+"Volgt mij," zei ik tot mijn beide makkers.
+
+Wij verlieten den salon; in de bibliotheek was niemand. Ik dacht,
+dat de kapitein misschien bij den stuurman was; het beste was dus
+hem te wachten, waarom wij alle drie naar den salon teruggingen.
+
+Ik ga de verwenschingen van Ned Land met stilzwijgen voorbij; hij kon
+zich naar hartelust opwinden; ik liet hem uitrazen zonder hem in de
+rede te vallen. Wij wachtten zoo wat twintig minuten en luisterden
+naar elk gerucht, toen de kapitein binnen kwam; hij scheen ons niet
+te zien. Zijn gelaat, dat gewoonlijk zoo kalm was, drukte nu eenige
+ongerustheid uit. Hij bekeek langzaam het kompas, den manometer,
+en wees met den vinger op een punt der wereldkaart, daar waar de
+zuidelijke poolzee zich bevond.
+
+Ik wilde hem niet storen; toen hij zich echter na eenige oogenblikken
+naar mij toekeerde, vroeg ik hem het tegenovergestelde van mijn vraag
+in de Torresstraat.
+
+"Een toeval, kapitein?"
+
+"Neen, mijnheer ditmaal is het een ongeluk."
+
+"Ernstig?"
+
+"Misschien."
+
+"Is er oogenblikkelijk gevaar?"
+
+"Neen."
+
+"Heeft de Nautilus gestooten?"
+
+"Ja."
+
+"En hoe kwam dit?"
+
+"Door een speling der natuur, niet door menschelijke onbekwaamheid. Er
+is bij onze vaart geen enkele fout begaan. Doch men kan de wetten van
+het evenwicht niet tegengaan, men kan zich wel tegen de menschelijke
+wetten, maar niet tegen die van de natuur verzetten."
+
+Het oogenblik was zonderling gekozen om zich aan wijsgeerige
+bespiegelingen over te geven; het antwoord verklaarde mij bovendien
+niets.
+
+"Mag ik ook weten, kapitein, waardoor dit ongeluk veroorzaakt
+wordt?" vroeg ik.
+
+"Een ontzaglijk ijsblok, een heele ijsberg heeft zich
+omgekeerd. Wanneer de ijsbergen van onder door het water of door
+herhaalde schokken worden ondermijnd, dan rijst hun zwaartepunt en
+kunnen zij omkantelen: dit is nu gebeurd. Een van die ijsgevaarten
+heeft bij zijn kanteling tegen den Nautilus gestooten, is daarna
+langs liet vaartuig heen gegleden, doch heeft, toen het na den val
+weer begon te rijzen, het schip met onweerstaanbare kracht naar boven
+geduwd; wij zitten nog eenigermate vast en liggen daarom op zijde."
+
+"Kan dan de Nautilus niet loskomen, als de vergaarbakken leeg worden
+gepompt?"
+
+"Dat gebeurt op dit oogenblik, mijnheer: gij kunt de pompen hooren
+werken, kijk maar eens naar den wijzer van den manometer; die wijst
+aan, dat de Nautilus rijst; maar de ijsberg rijst met ons, en als
+niets die rijzing tegenhoudt, zal onze stand niet veranderen."
+
+De Nautilus helde altijd nog naar stuurboordzijde over; hij zou eerst
+recht gaan liggen als de ijsbank stuitte. Doch wie weet of wij dan de
+onderzijde van de ijsbank niet zouden bereiken en tusschen de beide
+ijsmassaas verpletterd worden?
+
+Ik dacht over onzen toestand na; de kapitein keek enkel naar den
+manometer. De Nautilus was nu ongeveer vijftig meter gerezen, maar hij
+lag nog altijd op zijde. Plotseling voelden wij een lichte beweging
+in het vaartuig; het richtte zich dus een weinig op; laagzamerhand
+namen de schilderijen in den salon den vorigen stand weer in, en
+stonden de wanden weer bijna loodrecht; niemand van ons sprak een
+woord; met kloppend hart voelden wij ons oprichten; de vloer lag weer
+horizontaal onder onze voeten: tien minuten gingen zoo voorbij.
+
+"Eindelijk liggen wij recht!" riep ik.
+
+"Jawel!" zei de kapitein, terwijl hij naar de deur ging.
+
+"Zullen wij weer voort kunnen varen?"
+
+"Zeker," antwoordde hij, "omdat de waterbakken nog niet ledig zijn;
+als ze dat waren, moest de Nautilus naar de oppervlakte stijgen."
+
+De kapitein ging heen, en ik bemerkte weldra dat men de stijgende
+beweging van den Nautilus op zijn bevel had doen ophouden. Hij zou
+ook weldra tegen den onderkant van de ijsbank zijn aangestooten en
+het was beter om het vaartuig vrij te laten drijven.
+
+"Dat zijn wij mooi ontkomen!" zei Koenraad.
+
+"Ja zeker; wij konden tusschen die ijsblokken verpletterd of ten
+minste vastgekneld zijn, en dan zonder versche lucht!"
+
+"Ja, ja, wij zijn er best afgekomen!"
+
+"Als het gedaan is!" mompelde Ned Land.
+
+Ik wilde met den Amerikaan niet gaan twisten en antwoordde derhalve
+niet. Bovendien openden zich op dit oogenblik de zijwanden, en viel
+het electrisch licht naar binnen. Wij waren in het ruime sop, maar
+op tien meter afstand verhief zich aan elke zij van den Nautilus
+een schitterende ijsmuur; dit was boven en onder ons evenzeer
+het geval. Boven ons, want de onderzijde der ijsbank vormde een
+reuzengewelf; onder ons, omdat de losgeraakte ijsberg bij zijn
+rijzen gestuit was tegen een paar naar beneden uitstekende wanden,
+en dus een vasten stand had ingenomen. De Nautilus bewoog zich nu in
+een tunnel van ijs; het was gemakkelijk om er uit te komen, hetzij
+het vaartuig voor- of achteruit ging, om dan later weer in eenige
+honderden meters dieper vaarwater den vrijen tocht onder de ijsbank
+door voort te zetten.
+
+Het licht in het plafond was uit en toch was de salon schitterend
+verlicht; dit kwam omdat de ijswanden het licht van de lantaarn
+krachtig terugkaatsten. Ik zou geen woorden kunnen vinden om
+de prachtige uitwerking der lichtstralen op die grillig gevormde
+ijsblokken te beschrijven; elke hoek, elke spleet, elk kristal wierp
+een ander schijnsel van zich, dat verschilde naarmate er gekleurde
+aderen door het ijs liepen. Het was een mijn van de schitterendste
+edelgesteenten; vooral waren het de blauwe lichtstralen van de saffier,
+die zich aan het groen der smaragden paarden. Hier en daar was het
+alsof er diamanten tusschen waren gestrooid, zoodat het oog den glans
+ternauwernood kon verdragen. Het licht van de lantaarn werd honderd
+malen versterkt, evenals het licht eener lamp door allerlei lenzen
+in een vuurtoren.
+
+"Wat is dat schoon!" riep Koenraad.
+
+"Ja," zei ik, "het is een prachtig schouwspel; dunkt je ook niet, Ned?"
+
+"Ja, voor den drommel!" antwoordde Ned Land. "Het is prachtig, maar
+ik ben woedend dat ik het bekennen moet. Zoo iets heb ik van mijn
+leven niet gezien; maar dat moois kan ons duur te staan komen, want
+ik geloof dat wij nu dingen zien, die God voor het oog der menschen
+heeft willen verbergen!"
+
+Ned had gelijk; het was al te prachtig. Plotseling keerde ik mij om
+op een kreet van Koenraad.
+
+"Wat is er?" vroeg ik.
+
+"Mijnheer moet zijn oogen dicht doen en niet kijken!" Koen hield zelf
+de handen voor de oogen.
+
+"Maar wat is er dan?"
+
+"Ik ben blind!" riep hij.
+
+Ik keek onwillekeurig naar het raam, maar kon mijn oogen niet naar die
+zijde gericht houden. Ik begreep wat het was: de Nautilus had zich
+met groote snelheid in beweging gezet; alle schitterende kristallen
+der ijsmuren waren daardoor voor het oog vurige strepen geworden, de
+schittering dezer millioenen diamanten smolt tot één vuur te zamen. De
+Nautilus voer daardoor als het ware in een zee van vuur. De wanden
+van den salon werden daarop dichtgeschoven; wij hielden de handen
+voor de oogen, omdat ons netvlies aangedaan was alsof wij in het al
+te felle zonlicht hadden zitten staren; er was eenige tijd noodig
+voordat onze oogen aan de duisternis gewend waren. Eindelijk namen
+wij de handen voor de oogen weg.
+
+"Zoo iets had ik nooit kunnen gelooven," zei Koenraad.
+
+"En ik geloof het nog niet," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Als wij weer aan land komen," voegde Koenraad er bij, "zullen
+wij verzadigd zijn van al die wonderen: maar wat zullen wij dan
+wel denken van die ellendige landjes en al dat nietige werk van
+menschenhanden! Neen, de bewoonde aarde is onzer niet meer waardig."
+
+Die woorden, in den mond van een kalmen Vlaming, bewezen genoegzaam
+in welke mate zijn opgewondenheid gestegen was.
+
+Maar de Amerikaan koelde hem wat af door te zeggen:
+
+"De bewoonde aarde!" en schudde het hoofd. "Wees maar bedaard, vriend
+Koen, die zullen wij niet weerzien!"
+
+Het was toen vijf uur in den morgen. Op dat oogenblik stiet de
+voorsteven van den Nautilus. Ik begreep dat de ijzeren spoor tegen
+een ijsblok had gestooten. Misschien was het een klein toeval, want
+die onderzeesche tunnel, hier en daar door ijsblokken verstopt,
+moest niet gemakkelijk te bevaren zijn. Ik dacht dus dat kapitein
+Nemo zijn tocht zou wijzigen en de hinderpalen te boven komen, of al
+de kronkelingen van den tunnel zou volgen. In allen gevalle kon onze
+tocht voorwaarts niet geheel en al verhinderd worden; doch tegen mijn
+verwachting begon de Nautilus achteruit te loopen.
+
+"Wij gaan terug!" riep Koenraad.
+
+"Ja," antwoordde ik, "de tunnel schijnt aan die zijde geen opening
+te hebben."
+
+"En dan?"
+
+"Dan is onze beweging gemakkelijk te verklaren. Wij gaan achteruit
+en zullen er door de zuidelijke opening uitkomen. Dat is alles."
+
+Toen ik zoo sprak, wilde ik kalmer schijnen dan ik het inderdaad
+was. Echter ging de Nautilus hoe langer hoe sneller achterwaarts en
+sleepte ons in razende vaart mee.
+
+"Dat is een oponthoud," zei ik.
+
+"Wat komen er eenige uren op aan, als wij er maar uitkomen!"
+
+Ik liep gedurende eenige oogenblikken van den salon naar de bibliotheek
+heen en weer; mijn makkers zaten zwijgend te peinzen; ik viel op een
+rustbank neer en nam een boek in de hand, waar ik slechts werktuiglijk
+een oog in wierp.
+
+Een kwartier daarna naderde Koenraad mij en zei:
+
+"Leest mijnheer daar een belangwekkend boek?"
+
+"Zeer belangwekkend," antwoordde ik.
+
+"Dat geloof ik wel, het is mijnheers eigen boek," zei hij lachend.
+
+"Mijn boek?"
+
+Waarlijk, ik had mijn werk over de groote diepten der zee in handen. Ik
+had dit zelf niet gezien. Ik sloeg het boek dicht, en hervatte mijn
+wandeling. Ned en Koen wilden weggaan.
+
+"Blijft hier, vrienden," zei ik, terwijl ik hen tegenhield. "Wij
+moeten bij elkander blijven totdat wij uit den tunnel zijn."
+
+"Zooals mijnheer goedvindt," antwoordde Koenraad.
+
+Er verliepen eenige uren. Ik zag dikwijls naar de instrumenten die aan
+den wand hingen. De manometer wees aan dat de Nautilus voortdurend op
+een diepte van 300 meter bleef; het kompas dat hij steeds zuidwaarts
+voer; de log, dat hij met een snelheid van twintig kilometer in
+het uur achteruitging, een snelheid, die in zulk een nauw vaarwater
+buitensporig was. Maar kapitein Nemo wist, dat hij zich niet te zeer
+kon haasten, en dat minuten voor hem eeuwen waren.
+
+Vijf minuten voor half negen, stootte de Nautilus ten tweeden male,
+doch ditmaal van achteren. Ik verbleekte; mijn makkers kwamen dichter
+bij mij; ik greep Koenraads hand; wij ondervroegen elkander met de
+oogen, en dat op welsprekender wijze dan wij het met woorden hadden
+kunnen doen.
+
+Op dat oogenblik kwam de kapitein in den salon, en ik trad op hem toe.
+
+"Is onze weg naar het Zuiden versperd?" vroeg ik.
+
+"Ja, mijnheer; de ijsberg heeft zich omgekeerd en alle uitgangen
+gestopt."
+
+"Zijn wij dus ingesloten?"
+
+"Ja."
+
+
+HOOFDSTUK XL
+
+Geen lucht.
+
+Derhalve een ondoordringbare ijsmuur boven, beneden en rondom den
+Nautilus; wij zaten in de ijsbank gevangen! De Amerikaan sloeg met
+de vuist op de tafel; Koenraad zweeg, ik keek den kapitein aan;
+zijn gelaat had de gewone kalmte hernomen. Hij had de armen over
+elkander geslagen, en scheen na te denken. De Nautilus bewoog zich
+niet. Daarna nam de kapitein het woord:
+
+"Mijne heeren," zei hij op bedaarden toon, "er zijn twee wijzen van
+sterven in de omstandigheden waarin wij verkeeren."
+
+Deze onverklaarbare man had iets van een hoogleeraar in de wiskunde,
+die voor zijn leerlingen de een of andere stelling bewees.
+
+"De eerste manier," vervolgde hij, "is om te sterven door
+verplettering, de tweede door verstikking. Ik spreek niet van de
+mogelijkheid om den hongerdood te sterven, want de proviand van den
+Nautilus zal langer duren dan wij. Laten wij dus alleen over de beide
+eerste gevallen spreken."
+
+"Voor stikken behoeven wij niet bang te zijn, kapitein," antwoordde ik,
+"want onze vergaarbakken zijn vol."
+
+"Juist," hernam Nemo, "maar dat is maar voor twee dagen genoeg. Wij
+zijn nu al zes en dertig uren onder water, zoodat het zeer noodig
+is de lucht in den Nautilus te ververschen. Over tweemaal vier en
+twintig uren zal onze voorraad uitgeput zijn."
+
+"Welnu, kapitein, dan moeten wij vóor dien tijd bevrijd zijn."
+
+"Wij zullen het tenminste beproeven, door den muur te doorboren,
+die ons insluit."
+
+"Aan welken kant?" vroeg ik.
+
+"Dat zal de peiling leeren. Ik zal den Nautilus op den onderkant
+van den tunnel laten rusten, en dan zullen mijn manschappen met hun
+scaphanders aan, den ijsberg aan de minst dikke zijde aantasten."
+
+"Mogen de wanden van den salon open?"
+
+"Zeker, want wij liggen stil."
+
+De kapitein ging heen. Een gesis onderrichtte mij weldra dat de
+waterbakken volstroomden. De Nautilus daalde langzaam, en stuitte
+eindelijk op den ijsvloer op een diepte van 350 meter.
+
+"Vrienden," zei ik, "de toestand is ernstig, doch ik reken op uw moed
+en geestkracht."
+
+"Mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "ik zal u nu niet vervelen met
+mijn klaagliederen. Ik ben bereid om alles te doen voor het algemeen
+behoud."
+
+"Goed zoo, Ned," zei ik, terwijl ik hem de hand toestak.
+
+"En ik voeg er nog bij," hernam hij, "dat ik even goed het houweel
+als den harpoen hanteer, en dat als de kapitein denkt dat ik hem
+nuttig kan zijn, hij over mij kan beschikken."
+
+"Hij zal je hulp niet weigeren; kom maar mee."
+
+Ik bracht den Amerikaan naar het vertrek waar de mannen van den
+Nautilus bezig waren de scaphanders aan te doen. Ik deelde den kapitein
+Neds voorstel mede, dat hij aannam. De Amerikaan trok een scaphander
+aan en was even spoedig als de anderen gereed. Elk hunner droeg een
+toestel van Rouquayrol met een voorraad zuivere lucht op den rug. De
+vergaarbakken van den Nautilus werden daardoor nog al beroofd, doch,
+'t was noodig. De lampen van Ruhmkorff waren onnoodig in dit electrisch
+verlichte water.
+
+Toen Ned was aangekleed, ging ik naar den salon terug, waar de wanden
+geopend waren, en naast Koenraad staande, bekeek ik de ijsmuren eens,
+waartusschen de Nautilus lag.
+
+Eenige oogenblikken later zagen wij een twaalftal mannen op het ijs
+komen; Ned Land was door zijn lengte te herkennen. De kapitein was
+er ook bij.
+
+Voordat hij in de muren liet hakken, beval hij boringen te doen om
+den goeden uitslag te verzekeren en te verhaasten. Er werden diepe
+gaten in de zijmuren gemaakt, doch na vijftien meter diep geboord te
+hebben, stiet men nog altijd op den ijsmuur. Het was onnoodig den muur
+boven ons te onderzoeken, omdat zich daar de ijsbank zelf bevond,
+die meer dan vierhonderd meter dik was. Toen liet de kapitein den
+bodem onderzoeken; daar scheidden ons maar tien meter ijs van het
+water; er moest dus een stuk worden uitgehakt, dat zoo groot was
+als de doorsnee van ons vaartuig; er waren dus 6500 kubieke meter
+op te ruimen, om daardoor een gat te krijgen, waardoor wij onder het
+ijsveld weer in het vaarwater zouden kunnen komen.
+
+Het werk werd onmiddellijk aangevangen en met onvermoeide werkzaamheid
+voortgezet. In plaats van om den Nautilus te graven, want dit zou een
+zeer moeielijk werk zijn geweest, liet de kapitein een groote geul op
+acht meter afstands rondom den Nautilus afbakenen; daarna boorden zijn
+manschappen er op verschillende punten te gelijk in. Weldra viel men
+met het houweel op deze vaste massa aan, waarvan men spoedig groote
+blokken loshakte. Volgens de wetten der zwaartekracht vlogen de
+blokken, die minder wogen dan het water, om zoo te zeggen naar het
+gewelf, dat daardoor zooveel dikker als de bodem dunner werd. Doch
+dit kwam er niet op aan, als de bodem maar slonk.
+
+Na twee uren van onafgebroken arbeid kwam Ned Land afgemat weer
+binnen. Zijn makkers en hij werden door anderen vervangen, waartoe
+ook Koenraad en ik behoorden. De stuurman van den Nautilus bestierde
+onzen arbeid.
+
+Het scheen mij toe dat het water erg koud was, doch ik werd spoedig
+warm door het werk. Ik was vrij in mijn bewegingen, hoewel mijn lichaam
+een drukking van dertig atmosferen ondervond. Toen ik na twee uren
+werkens weer binnen kwam om wat te eten en te rusten, vond ik een
+merkbaar verschil tusschen de lucht uit het toestel van Rouquayrol
+en de atmosfeer die ons in den Nautilus omringde. Sedert tweemaal
+vier en twintig uur was de lucht niet ververscht en de levenskracht
+er dus van afgenomen.
+
+Echter hadden wij in twaalf uren tijds maar één meter dikte van het
+ijs opgeruimd; als dus het werk op dezelfde wijze werd door-gezet,
+dan zouden wij nog vijf nachten en vier dagen hebben noodig gehad om
+te eindigen.
+
+"Vijf nachten en vier dagen!" zei ik tot mijn makkers, "en wij hebben
+maar voor twee dagen lucht in onze vergaarbakken."
+
+"Zonder nog te rekenen, dat, als wij uit die vervloekte gevangenis
+verlost zijn," zei Ned, "wij dan nog onder de ijsbank zitten en geen
+gemeenschap hebben met de buitenlucht."
+
+Die opmerking was juist, want wie kon berekenen hoeveel tijd wij op
+zijn minst noodig hadden voor onze bevrijding? Zouden wij niet gestikt
+zijn voordat de Nautilus weer de oppervlakte kon bereiken? Was het
+vaartuig bestemd in dit ijsgraf te verdwijnen met allen die er in
+waren? Onze toestand scheen verschrikkelijk. Maar ieder onzer staarde
+die toekomst moedig tegen, en allen waren vast besloten om ten einde
+toe hun plicht te doen.
+
+Zooals ik dacht, was er gedurende den nacht weer een meter dikte van
+het ijs afgehakt. Doch toen ik den volgenden morgen met mijn scaphander
+aan, onder een temperatuur van zes tot zeven graden onder nul door het
+zeewater liep, zag ik dat de zijmuren ons langzamerhand naderden. Het
+water, dat op eenigen afstand niet verwarmd werd door onzen arbeid
+en door de beweging, begon langzamerhand te stollen. Wat beteekenden
+tegenover dit nieuw en dreigend gevaar onze kansen op behoud, en hoe
+zouden wij deze ijsvorming kunnen tegengaan, die de Nautilus als een
+stuk glas uit elkander zou doen springen?
+
+Ik deelde mijn makkers dit nieuw gevaar niet mede. Waarom behoefde ik
+de geestkracht uit te dooven, die zij voor hun reddingswerk zoozeer
+noodig hadden? Doch toen ik weer aan boord kwam, deelde ik den kapitein
+deze omstandigheden mede.
+
+"Ik weet het," antwoordde hij op dien kalmen toon, die de vreeselijkste
+omstandigheden niet konden doen veranderen. "Het is een gevaar te
+meer, maar ik zie geen middel om het te verhoeden. Onze eenige kans
+op behoud is sneller te werken dan de vorst; het is er om te doen de
+eersten te zijn; dat is alles!"
+
+De eersten te zijn! Ik had mij toch reeds moeten gewennen aan die
+wijzen van spreken!
+
+Dien dag werkte ik verscheiden uren, zoo hard ik kon. Dit werken gaf
+mij moed. Bovendien, met werken kon ik den Nautilus en die bedorven
+atmosfeer van ons vaartuig verlaten, en dus wat zuivere lucht inademen.
+
+Tegen den avond was de groeve nog een meter dieper gemaakt. Toen
+ik weer aan boord kwam, stikte ik bijna door het koolzuur waarmee
+de atmosfeer daar binnen verzadigd was. O, waarom hadden wij geen
+scheikundige middelen om dit gas te verdrijven! Aan zuurstof hadden
+wij geen gebrek, het water bevatte een groote hoeveelheid, en als
+wij dit door onzen toestand wisten te ontbinden, zou het ons door de
+zuurstof nieuwe levenskracht hebben geschonken! Ik dacht er wel aan,
+doch waartoe zou het gediend hebben, daar het koolzuur in alle deelen
+van ons vaartuig was doorgedrongen. Om het koolzuur weg te nemen,
+hadden wij groote vazen met bijtende potasch moeten vullen en die
+aanhoudend schudden; en juist deze stof ontbrak aan boord.
+
+Dien avond moest de kapitein de kranen van zijn luchtvergaderbakken
+openen, om zoodoende de atmosfeer in den Nautilus eenigszins te
+ververschen. Zonder die voorzorg zouden wij den volgenden morgen niet
+zijn opgestaan.
+
+Den volgenden morgen, 26 Maart, begon ik weer te werken. Wij waren
+aan den vijfden meter bezig. De zij- en bovenmuren van de ijsbank
+naderden ons van oogenblik tot oogenblik. Het was duidelijk dat zij ons
+zouden insluiten voordat de Nautilus los was. Ik werd éen oogenblik
+wanhopend; het houweel viel mij bijna uit de handen. Waarom behoefde
+ik nog te hakken, als ik toch moest stikken in het water dat tot ijs
+stolde; het was een straf, die de grootste wreedaard niet zou hebben
+uitgedacht. Ik dacht dat ik tusschen de vreeselijke kaken van een
+monster zat, die onweerstaanbaar tot elkander naderden.
+
+Op dat oogenblik kwam de kapitein, die het werk bestierde, doch zelf
+ook meewerkte, langs mij heen; ik stiet hem aan den arm en wees hem
+op de muren onzer gevangenis. Aan stuurboordzijde was de muur tot
+op vier meter van den Nautilus genaderd. "Wij gingen naar binnen en
+trokken onze scaphanders uit, waarna ik met hem in den salon ging.
+
+"Mijnheer Aronnax," zei hij, "wij moeten iets groots wagen of wij
+zullen in dit water evenals in cement worden vastgemetseld."
+
+"Ja," antwoordde ik, "maar wat dan?"
+
+"O," riep hij uit, "als mijn Nautilus aan die drukking weerstand kon
+bieden zonder verpletterd worden!"
+
+"Welnu?" vroeg ik, daar ik hem niet begreep.
+
+"Begrijpt gij niet dat die vorst ons dan te hulp zou komen? Ziet
+gij niet, dat zij dan die ijsbank, die ons ingesloten houdt,
+zou doen vaneenspringen, evenals het ijs de hardste steenen doet
+splijten? Gevoelt gij niet dat die vorst dan ons reddingsmiddel zijn
+zou, in plaats van ons te verdelgen?"
+
+"Ja, kapitein, misschien; maar welke groote kracht de Nautilus ook
+bezit, zoo zou hij toch aan die verbazende drukking geen weerstand
+kunnen bieden, en geheel platgedrukt worden."
+
+"Ik weet het, mijnheer. Wij moeten derhalve niet rekenen op de hulp
+der natuur, maar op ons zelven. Wij moeten dat invriezen beletten;
+niet alléen naderen ons de zijmuren, doch vóor en achter ons hebben wij
+niet veel meer dan tien voet water. Aan alle kanten vriezen wij in."
+
+"Hoe lang kunnen wij met behulp van de luchtvergaarbakken nog
+ademhalen?" vroeg ik.
+
+De kapitein keek mij aan en zei: "Overmorgen zijn zij leeg."
+
+Een huivering liep mij over de leden. En toch behoefde ik mij over
+dit antwoord niet te verwonderen. Den 22en Maart was de Nautilus in de
+open Poolzee ondergedoken; wij hadden nu den 26en. Sedert vijf dagen
+leefden wij van saamgeperste lucht! En wat er nog overbleef moest
+voor de werklieden bewaard blijven. Nu ik deze dingen beschrijf,
+gevoel ik daarvan nog zóozeer den indruk, dat een onwillekeurige
+huivering zich van mij meester maakt, en ik mij verbeeld gebrek te
+hebben aan versche lucht!
+
+De kapitein dacht ondertusschen na en stond onbeweeglijk. Het was
+duidelijk dat een denkbeeld hem door het brein voer; maar hij scheen
+dit weer te verwerpen, want hij schudde met het hoofd; eindelijk
+mompelde hij:
+
+"Kokend water!"
+
+"Kokend water?" vroeg ik.
+
+"Ja, mijnheer; wij zijn in een betrekkelijk kleine ruimte
+opgesloten. Zouden stroomen kokend water, die de pompen van den
+Nautilus voortdurend kunnen aanvoeren, de temperatuur niet genoegzaam
+kunnen doen stijgen om bevriezing tegen te houden?"
+
+"Wij kunnen het probeeren," zei ik vastberaden.
+
+"Ik zal het doen, mijnheer."
+
+De thermometer wees buiten toen zeven graden. Ik ging met den kapitein
+naar de keuken, waar groote distilleerketels stonden om ons drinkbaar
+water te bezorgen. Zij werden vol water gevuld, en daarna werd al de
+electrische warmte der toestellen door de slangen gelaten; binnen
+weinige minuten kookte het water; het werd naar de pompen geleid,
+terwijl er telkens weer nieuw water in de ketels kwam. De warmte was
+zoo groot, dat als het koude zeewater alleen door de toestellen heen
+was gegaan, het kokend in de pompen kwam. De werking begon, en drie
+uur daarna wees de thermometer zes graden onder nul aan; wij hadden
+dus éen graad gewonnen; twee uren later wees de thermometer maar vier
+graden aan.
+
+"Wij zullen slagen," zei ik tot den kapitein, nadat ik herhaaldelijk
+den thermometer had waargenomen.
+
+"Ik geloof het wel," antwoordde hij, "wij zullen niet verpletterd
+worden; wij hebben dus alleen nog maar voor verstikking te vreezen."
+
+Gedurende den nacht steeg de temperatuur tot éen graad onder nul;
+hooger konden wij niet komen; maar daar het zeewater eerst bij een
+koude van twee graden bevriest, was ik eindelijk verzekerd dat wij
+niet konden invriezen.
+
+Den volgenden dag, 27 Maart, was een dikte van zes meter weggehakt. Wij
+moesten nog door vier meter heen, dus nog 48 uren werken; in den
+Nautilus kon de lucht niet ververscht worden, zoodat het dien dag
+hoe langer hoe benauwder werd.
+
+Een onbeschrijfelijke zwaarte drukte mij. Tegen drie uur in den
+namiddag werd ze onuitstaanbaar; ik deed niets als vreeselijk gapen;
+mijn borst hijgde naar adem; verdooving overviel mij; ik lag bijna
+kracht- en bijna wezenloos uitgestrekt. Mijn brave Koen had dezelfde
+gewaarwordingen, doch verliet mij niet; hij vatte mij bij de hand
+en sprak mij moed in; ik hoorde hem zelfs mompelen: "O, als ik maar
+niet behoefde te ademen, om mijnheer meer lucht te geven!" De tranen
+kwamen mij in de oogen, toen ik dit hoorde.
+
+Daar onze toestand in het vaartuig ondraaglijk was, trokken wij
+haastig en tevreden onze scaphanders aan, om op onze beurt aan het
+werk te gaan! De houweelslagen weerklonken op het ijs; onze armen
+werden moede, de handen deden ons pijn, doch wat beteekende dit? Wij
+ademden versche lucht is! Wij ademden!
+
+En toch werkte niemand langer dan hij mocht. Als zijn taak volbracht
+was, gaf ieder aan zijn hijgenden opvolger het toestel over, dat hem
+nieuwe levenskracht deed toestroomen. Als het oogenblik daar was,
+gaf hij zijn toestel aan een ander en kwam hij weer even bedaard,
+zonder morren, in de bedorven atmosfeer van het vaartuig.
+
+Dien dag werd het werk met nog grooter kracht voortgezet. Er moesten
+nog maar twee meter worden losgehakt. Slechts twee meter scheidden ons
+van de open zee. Maar de vergaarbakken waren bijna leeg; het weinigje
+lucht dat er nog over was, moest voor het werkvolk bewaard blijven;
+niets voor den Nautilus.
+
+Toen ik weer binnen boord kwam, stikte ik bijna. Welk een nacht! Ik kan
+dien niet beschrijven; zulk lijden kan niet beschreven worden. Den
+volgenden morgen was ademhaling bijna onmogelijk. Ik had zware
+hoofdpijn, en alles duizelde mij alsof ik dronken was. Mijn makkers
+gevoelden hetzelfde; eenige matrozen der bemanning lagen stervende.
+
+Dien dag, den zesden na onze insluiting, vond kapitein Nemo, dat het
+met houweelen en bijlen te langzaam ging, en wilde hij de ijsbank,
+die ons nog van de open zee scheidde, doorstooten. Die man had zijn
+kalmte en geestkracht behouden; hij onderdrukte door zijn zielskracht
+zijn lichamelijk lijden. Hij dacht, berekende en handelde.
+
+Op zijn bevel werd het vaartuig verlicht, dat is te zeggen door de
+zwaarte te verminderen; toen het, door het uitpompen van eenig water
+uit de vergaarbakken, dreef, bracht hij het boven de groote opening,
+die men juist volgens den omtrek van den Nautilus gehakt had. Toen
+de vergaarbakken daarna weer vol werden gepompt, zakte het vaartuig
+juist in de opening. Op dat oogenblik kwam de geheele bemanning weer
+binnen boord, en werden de dubbele deuren gesloten. De Nautilus rustte
+toen op een ijskorst, die nauwelijks een meter dikte had en overal
+doorboord was.
+
+De kranen der vergaarbakken werden toen wagewijd open gezet en honderd
+kubieke meters water stroomden naar binnen, waardoor de zwaarte van
+den Nautilus met 150.000 kilogrammen vermeerderde. Wij wachtten,
+wij luisterden en vergaten in gespannen verwachting ons lijden. Ons
+behoud stond als 't ware op een laatsten worp.
+
+Niettegenstaande het gesuis in mijn hoofd, hoorde ik weldra een
+gekraak onder den Nautilus; wij zakten; het ijs kraakte zonderling
+evenals papier, dat gescheurd wordt, en de Nautilus daalde.
+
+"Wij zijn er door!" fluisterde Koenraad mij in 't oor.
+
+Ik kon geen antwoord geven; ik greep hem bij de hand en drukte die
+onwillekeurig.
+
+Plotseling zonk de Nautilus door zijn ontzaglijke zwaarte als een
+kogel in het water; het was alsof het vaartuig in een leege ruimte
+naar beneden viel!
+
+Toen begonnen de pompen met de grootste macht het water uit de
+vergaderbakken te werpen; na weinige minuten kwam het vaartuig
+tot stilstand, en wees de manometer aan dat wij rezen; de schroef
+werkte met verbazende snelheid, zoodat de Nautilus onder de krachtige
+bewegingen trilde; wij gingen noordwaarts.
+
+Maar hoelang zou die vaart onder de ijsbank nog duren? Nog een dag? Dan
+was ik dood!
+
+Half liggend, half zittend op een rustbank in de bibliotheek,
+stikte ik bijna. Mijn gelaat was paars, mijn lippen waren blauw, al
+mijn krachten verlamd. Ik zag noch hoorde iets meer. Ik kon aan geen
+tijdruimte meer denken. Ik weet dus niet hoelang dit duurde, maar ik
+begreep dat mijn doodstrijd begon! Ik voelde dat ik ging sterven!....
+
+Plotseling kwam ik weer bij zinnen. Een zuivere lucht drong in
+mijn longen. Waren wij aan de oppervlakte? Waren wij eindelijk
+onder de ijsbank uit? Neen, het waren Ned en Koenraad, mijn twee
+wakkere vrienden, die zich opofferden om mij te redden. In éen van
+de toestellen bleef nog een beetje lucht over; in plaats van dit
+voor zich te behouden, hadden zij het voor mij bewaard, en terwijl
+zij zelven bijna stikten, goten zij mij het leven in. Ik wilde het
+toestel van mij afstooten, doch zij hielden mij de handen vast,
+en ik ademde eenige oogenblikken met het grootste genot.
+
+Ik keek naar de klok, het was elf uur in den morgen. Wij moesten dus
+28 Maart hebben. De Nautilus voer met een duizelingwekkende snelheid
+van veertig kilometer per uur.
+
+Waar was de kapitein? Was hij bezweken? Waren zijn makkers dood
+evenals hij?
+
+Op dat oogenblik wees de manometer aan, dat wij nog maar ruim
+zes meter ijs boven ons hadden; een betrekkelijk dunne ijskorst
+scheidde ons dus van den dampkring af; kon die niet doorgebroken
+worden? Misschien; in allen gevalle scheen de Nautilus het te zullen
+beproeven; ik gevoelde inderdaad dat het vaartuig een schuinen stand
+aannam, dat de achtersteven daalde en de spoor zich naar de hoogte
+hief. Er was slechts eenig water noodig geweest om deze verplaatsing
+van het zwaartepunt te weeg te brengen. Toen begon de krachtige
+schroef te werken, en werd de Nautilus als een ram tegen het ijsveld
+gebruikt, het vaartuig deed de ijsbank splijten door stoot op stoot;
+eindelijk barstte zij geheel open en de Nautilus sprong met een
+vreeselijken aanval op de ijsmassa, die hij door zijn ontzettend
+gewicht verbrijzelde.
+
+Het luik werd geopend of liever losgerukt, en de lucht drong in alle
+deelen van ons vaartuig door.
+
+
+
+HOOFDSTUK XLI
+
+Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier.
+
+Hoe ik op het plat kwam, weet ik niet. Misschien had de Amerikaan
+mij er heen gebracht, doch ik haalde weer adem, de zuivere zeelucht
+drong in mijn longen door. Mijn twee makkers ademden evenals ik de
+versche lucht met volle teugen in. Ongelukkigen, die te lang honger
+hebben geleden, kunnen zich niet straffeloos op de hun voorgezette
+spijzen werpen. Wij daarentegen behoefden ons niet in te houden;
+wij konden volop genieten, en het was een zachte zeewind, die ons
+dit genot toevoerde!
+
+"O," riep Koenraad, "wat is dat heerlijk, wat is die zuurstof
+goed! Mijnheer behoeft niet bang te zijn om adem te halen; er is
+genoeg voor ons allen."
+
+Ned Land sprak niet, maar hij opende zijn mond zoo wijd, dat de haaien
+er zelfs bang voor zouden geworden zijn. En welk een ademhaling! De
+Amerikaan "trok" als een kachel, die fel brandde.
+
+Spoedig hadden wij onze krachten terug, en toen ik om mij heen
+zag, bemerkte ik dat wij alleen op het plat waren. Niemand van de
+bemanning, zelfs de kapitein niet. De zonderlinge matrozen van den
+Nautilus waren tevreden met de lucht, die in hun vaartuig drong;
+niemand kwam van de vrije lucht genieten.
+
+Het eerste dat ik sprak, waren woorden van dankbaarheid jegens mijn
+makkers. Ned en Koen hadden in de laatste uren van dit langdurig lijden
+mijn leven gerekt. Al mijn erkentelijkheid kon zulk een opoffering
+niet genoegzaam vergelden.
+
+"Het is de moeite niet waard om er over te spreken, mijnheer," zei
+Ned Land. "Welke verdienste steekt erin? Niets. Het was maar een
+berekening. Uw leven was meer waard dan het onze; wij moesten het
+uwe redden."
+
+"Neen, Ned," antwoordde ik, "het was niet meer waard. Niemands leven is
+meer waard dan dat van een edelmoedig en goed mensch, en dat ben jij?"
+
+"Goed, goed," zei Ned verlegen.
+
+"En gij, mijn brave Koen, hebt gij veel geleden?"
+
+"Niet al te veel, om u de waarheid te zeggen. Ik heb wel een paar
+monden vol lucht willen hebben, maar ik geloof dat ik mij er weldra
+aan zou hebben gewend. Bovendien zag ik dat mijnheer flauw viel, en
+ik had dus niet den minsten lust om adem te halen; mijn ademhaling
+werd daardoor als het ware belet."
+
+"Vrienden," antwooidde ik hevig aangedaan, "wij zijn voor altijd aan
+elkander verbonden, en gij hebt recht op mij...."
+
+"Waarvan ik misbruik zal maken," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Wat?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja," hervatte Ned Land, "het recht om u met mij te nemen als ik
+dezen duivelschen Nautilus zal verlaten."
+
+"Gaan wij dus den goeden kant op?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja," zei ik, "omdat wij naar den zonnekant gaan, en waar zich de
+zon bevindt is het Noorden."
+
+"Zonder twijfel," meende Ned Land, "maar wij moeten nu nog weten
+of wij naar den Grooten of den Atlantischen Oceaan gaan, dat is te
+zeggen naar een druk of weinig bevaren zee?"
+
+Hierop kon ik geen antwoord geven, en ik vreesde, dat de kapitein ons
+eer naar dien Grooten Oceaan zou terugvoeren, die de kusten van Azië
+en Amerika bespoelt. Hij volbracht aldus zijn onderzeesche reis om de
+aarde, en keerde naar die zee terug, waar de Nautilus zijn volkomen
+vrijheid vond. Doch als wij naar de Stille Zuidzee terugkeerden, ver
+van eenig bewoond land, wat werd er dan van Ned Lands plannen? Binnen
+kort zouden wij omtrent dit belangrijk punt zijn ingelicht, want
+de Nautilus vorderde hard. Weldra waren wij over den poolcirkel, en
+zetten regelrecht koers naar kaap Hoorn. Wij waren den 31sten Maart,
+tegen zeven uur 's avonds, op de hoogte van de zuidpunt van Amerika.
+
+Toen was al ons lijden vergeten, en de herinnering aan onze
+gevangenschap werd uit onzen geest als weggevaagd. Wij dachten enkel
+aan de toekomst. Kapitein Nemo verscheen noch in den salon, noch
+op het plat. De eerste stuurman nam dagelijks de hoogte der zon,
+en teekende die op de kaart aan, waardoor ik geheel op de hoogte
+bleef van de richting van den Nautilus. Dien avond werd het tot mijn
+groote tevredenheid duidelijk, dat wij door den Atlantischen Oceaan
+naar het Noorden gingen. Ik vertelde dit aan Ned en Koenraad.
+
+"Een goede tijding," zei de eerste; "maar waar gaat de Nautilus heen?"
+
+"Dat zou ik je niet kunnen zeggen, Ned."
+
+"Zou de kapitein nu ook de Noordpool willen opzoeken en dan door de
+beruchte noordelijke doorvaart in den Grooten Oceaan komen?"
+
+"Gij behoeft hem daarvoor niet te tarten," antwoordde Koenraad.
+
+"Welnu," zei de Amerikaan, "dan zullen wij hem vóor dien tijd de
+hielen laten zien."
+
+"In allen gevalle," voegde Koenraad er bij, "is die kapitein een
+baas, en wij behoeven er geen berouw over te gevoelen, hem te hebben
+leeren kennen."
+
+"Vooral als wij van hem af zijn," zei Ned Land.
+
+Den volgenden dag, 1 April, toen de Nautilus weer aan de oppervlakte
+kwam, zagen wij eenige minuten voor twaalven de westkust. Het was het
+Vuurland, waaraan de eerste zeereizigers dien naam gaven, toen zij
+tallooze rookkolommen uit de hutten der inlanders zagen opstijgen. Het
+is een aaneenschakeling van eilandjes, 53° tot 56° Z.B. en 67° 50' tot
+77° 15' W.L. De kust scheen lang te zijn, maar in de verte verhieven
+zich hooge bergen; ik geloof zelfs dat ik den Sarmiento zien kon,
+die 2070 meter hoog is; deze berg is een hooge piramide van leisteen,
+wier top, naarmate deze zichtbaar of met wolken omhuld is, fraai of
+leelijk weder aankondigt, zooals Ned Land zei.
+
+"Dat is een flinke barometer, vriend."
+
+"Ja, mijnheer, een natuurlijke barometer, die mij nog nooit bedrogen
+heeft, toen ik in de buurt van de straat van Magelhaen voer."
+
+Op dat oogenblik teekende de top zich helder af tegen den blauwen
+hemel; dit was een voorteeken van schoon weder. Wij bedrogen ons
+niet. Toen de Nautilus weer onder water gedoken was, naderde hij de
+kust, waarlangs hij eenige kilometers ver heen voer. Door de ramen van
+den salon zag ik een menigte lianen en andere zeeplanten, waartusschen
+schelp- en weekdieren in groote menigte nestelden; otters en zeekalven
+speelden daartusschen rond en aten een menigte kleine dieren en planten
+op, zoodat zij volgens Engelsche mode, visch met groenten gebruikten.
+
+Tegen den avond kwamen wij bij den archipel der Malouinen, wier
+scherpe toppen ik den volgenden morgen kon zien. De zee was hier
+maar middelmatig diep; ik dacht derhalve, en niet zonder reden,
+dat deze eilanden vroeger met het Vuurland als een groot vasteland
+verbonden waren. Zij werden waarschijnlijk door den beroemden
+John Davis ontdekt, die er den naam van Davis Zuidereilanden aan
+gaf. Later noemde Richard Hawkens ze Maagdeneilanden, totdat zij in
+'t begin der achttiende eeuw door visschers van St. Malo Malouinen,
+en eindelijk door de Engelschen Falklandseilanden genoemd werden.
+
+In deze streken werden schoone visschen gevangen, eenden en ganzen
+vielen bij dozijnen op het plat neer; zij werden gemakkelijk gevangen
+en in de kombuis gebracht.
+
+Toen de hoogste bergtoppen der Malouinen aan den gezichteinder
+verdwenen waren, liet de Nautilus zich tot op een diepte van
+twintig meter zinken en volgde nu de Amerikaansche kust. Kapitein
+Nemo vertoonde zich in het geheel niet. Wij bleven op de hoogte
+van Patagonië tot den 3den April, dan eens op, dan eens onder het
+zeevlak. De Nautilus dreef voorbij de groote golf, welke door de
+monding van den Rio la Plata gevormd wordt, en was 4 April op de hoogte
+der kust van Uraguay, maar bleef er omstreeks vijftig kilometer van
+af. Hij voer altijd nog noordwaarts en volgde de lange bochten der
+Zuid-Afrikaansche kust. Wij hadden sedert ons vertrek uit de wateren
+van Japan ongeveer 64000 kilometer afgelegd.
+
+Tegen elf uur des morgens gingen wij onder den Steenbokskeerkring
+door op ongeveer 37° W.L. en stevenden om kaap Frio. Tot groote spijt
+van Ned Land scheen de kapitein de bewoonde kuststreek van Brazilië
+te willen ontvlieden, want de Nautilus stoof met duizelingwekkende
+snelheid vooruit. Geen visch, geen vogel, hoe snel ook, kon ons volgen,
+en alle natuurlijke bijzonderheden dezer zeeën ontsnapten aan ons
+oog. Deze snelheid werd gedurende verscheidene dagen volgehouden,
+en in den avond van 9 April verkenden wij reeds kaap Roque, de
+oostelijke punt van Zuid-Amerika. Doch toen week de Nautilus opnieuw
+af, en zocht een grootere diepte te bereiken in de vallei tusschen
+deze kaap en Sierra Leone in Afrika. Op de hoogten der Antillen
+verdeelt deze vallei zich in tweeën en eindigt aan de noordzijde
+in een verbazende diepte van 9000 meter. Op deze plaats ligt op de
+hoogte der kleine Antillen een klip van zes kilometer lengte, terwijl
+er bij de Kaap-Verdische eilanden een andere rotswand van geen mindere
+grootte wordt aangetroffen, die aldus het geheele verzonken Atlantis
+insluit. Beneden in deze uitgestrekte vallei liggen eenige berghoogten,
+welke in de onderzeesche streken schoone gezichten opleveren. Ik
+kan daarover spreken na inzage van de geteekende kaarten, die in de
+boekerij van den Nautilus te vinden waren, en zeker door kapitein
+Nemo zelven volgens persoonlijke waarneming waren opgemaakt.
+
+Gedurende twee dagen voeren wij door dit onbevolkt en diep water. Maar
+den 11den April verhief het vaartuig zich plotseling en wij zagen
+wederom land in den omtrek van de monding der Amazonenrivier, die zulk
+een breede zoutwatergolf vormt, dat de zee verscheidene kilometers
+ver vóor die monding geen zout water bevat.
+
+Wij gingen onder den evenaar door. Twintig kilometer westwaarts
+van ons hadden wij Guyana, waar wij bij onze vlucht zeker een goede
+ontvangst zouden genoten hebben, maar de wind stak hevig op, en de
+woede der golven zou ons met een sloep aan groote gevaren hebben
+blootgesteld. Ned Land begreep dit zonder twijfel en sprak nergens
+van. Ik maakte ook van mijn kant geen enkele toespeling op zijn
+ontvluchtingsplannen, want ik wilde hem tot geen poging aanmoedigen,
+waarbij hij zeker schipbreuk zou geleden hebben.
+
+Voor dit uitstel kon ik mij gemakkelijk schadeloos stellen door
+belangwekkende studiën, want gedurende den 11den en 12den April
+bleef de Nautilus op de oppervlakte drijven, en haalden zijn netten
+telkens een wonderbaarlijke hoeveelheid visch naar boven; ook kruipende
+dieren en zoöphyten zaten daartusschen. Er waren er onder van allerlei
+zeldzame soorten, wier opsomming te lang zou duren. Een geval wil ik
+echter mededeelen.
+
+Een der netten bevatte een soort van zeer platten rog, die, als
+men hem den staart had afgesneden, een volkomen schijf zou gevormd
+hebben, en die ongeveer twintig kilogram woog. Deze visch was van
+onder wit en van boven rood, met groote ronde donkerblauwe vlekken,
+en half dubbele vinnen. Op het vlak geworpen, sprong die visch zoo
+vreeselijk en maakte zooveel geweld, dat hij met een laatsten sprong
+in zee zou geweest zijn. Maar Koenraad, die den rog wilde behouden,
+wierp zich er op, en greep het dier, voordat ik het beletten kon,
+met twee handen vast. Plotseling werd hij met de beenen in de lucht
+achterover geworpen, en viel hij als verpletterd neer.
+
+"Help, mijnheer, help mij!" riep hij; het was de eerste maal dat de
+arme jongen mij niet in den derden persoon aansprak.
+
+Ned Land en ik hielpen hem op de been, wreven hem zoo hard als wij
+konden, en toen hij weer bij zijn zinnen was gekomen, mompelde die
+eeuwige klassenindeeler:
+
+"Klasse der kraakbeenigen, familie der roggen, soort krampvisch!"
+
+"Juist, mijn vriend," zei ik, "het is een krampvisch, die je zoo
+toegetakeld heeft."
+
+"O, mijnheer kan mij vrij gelooven," antwoordde Koen, "ik zal mij
+duchtig wreken,"
+
+"En hoe?"
+
+"Door hem op te eten." En dit deed hij dienzelfden avond nog, maar
+alléen uit weerwraak, want het was inderdaad een taaie kost.
+
+De ongelukkige Koenraad had te doen gehad met een krampvisch van de
+gevaarlijkste soort, namelijk de cumana. Dit wonderlijk dier treft
+te midden van zulk een sterken geleider als het water de visschen
+op verscheiden meters afstand; zoo groot toch is de kracht van zijn
+electrisch vermogen, waarvan de beide voornaamste oppervlakken niet
+minder dan drie vierkante meter groot zijn.
+
+Den volgenden dag, 12 April, naderde de Nautilus de Amerikaansche
+kust, bij de monding der Maroni; op die hoogte hielden zich groote
+troepen zeekoeien op, die, zooals ik aan mijn beide makkers vertelde,
+door de natuur als met opzet in deze streken geplaatst waren om de
+onderzeesche weiden af te grazen en daardoor de te groote opeenhooping
+van zeegras tegen te gaan.
+
+"En weet gij," voegde ik er bij, "wat er gebeurd is, nu de mensch die
+nuttige dieren bijna geheel heeft uitgeroeid. Het rottende gras heeft
+de lucht verpest, en de vergiftigde lucht heeft de gele koorts doen
+ontstaan, die deze prachtige streken soms zoo deerlijk teistert. In
+deze warme streken heeft zich het vergif uitgebreid, en de kwaal is nu
+verbreid van de monding van den Rio de la Plata tot aan Florida. En als
+wij Toussenel moeten gelooven, is die ramp nog niets in vergelijking
+van hetgeen onze nakomelingen zullen ondervinden, wanneer er geen
+walvisschen en walrussen meer te vinden zijn; dan zal de zee vol
+weekdieren, inktvisschen en ander tuig van dat soort zijn, zoodat
+zij dan een middelpunt van besmetting zal worden, omdat men er dan
+'de groote magen' niet meer aantreft, aan welke de Voorzienigheid de
+taak had opgedragen om de zee te zuiveren."
+
+Zonder zich aan die theorie te storen, ving de bemanning van den
+Nautilus een half dozijn van die dieren, omdat hun vleesch een
+heerlijken voorraad voor de kombuis opleverde, veel lekkerder dan kalf-
+of rundvleesch. Deze jacht was alles behalve belangwekkend, omdat die
+zeekoeien zich zonder tegenstand laten dooden; verscheiden duizenden
+kilogrammen vleesch werden aan boord gebracht om gedroogd te worden.
+
+Toen de vangst was afgeloopen, naderde de Nautilus de kust. Hier
+lag een groot aantal zeeschildpadden op de golven te slapen; het
+zou moeielijk zijn geweest zich van die dieren meester te maken,
+omdat het minste geritsel ze doet ontwaken, en hun stevige schaal
+ondoordringbaar is voor den harpoen. Ze werden evenwel gevangen door
+middel van zuigervisschen, dien men een ring met een koord aan den
+staart vastmaakte. Toen deze visschen in zee werden geworpen, begonnen
+zij aanstonds hun werk en hechtten zich aan den buik der schildpadden
+vast; zij klemden zich zoo aan, dat zij zich eerder zouden hebben laten
+verscheuren dan loslaten. Men trok ze weer naar boord, en daarmee de
+schildpadden, waar zij zich aan vast hadden gehecht. Men ving er op die
+wijze verscheidene, die een meter breed waren en 200 kilo wogen. De
+schaal, in groote dunne bruine en doorschijnende vakken afgedeeld,
+maakte ze nog kostbaarder. Bovendien leverden zij een voortreffelijke
+spijs op.
+
+Deze vischvangst was het einde van ons verbijf in die streken van de
+Amazonen-rivier, en toen de duisternis inviel, begaf de Nautilus zich
+weer in volle zee.
+
+
+
+HOOFDSTUK XLII
+
+De inktvisschen.
+
+Gedurende eenige dagen verwijderde de Nautilus zich hoe langer hoe meer
+van de Amerikaansche kust. Waarschijnlijk wilde hij niet in de golf
+van Mexico of in de zee der Antillen komen; echter zou het hem daar
+met aan water ontbroken hebben, want de gemiddelde diepte dezer zeeën
+is 1804 meter; doch waarschijnlijk beviel deze streek vol eilanden,
+en waar het van stoombooten wemelde, niet aan kapitein Nemo.
+
+Den 16den April hadden wij Martinique en Guadeloupe, op omstreeks
+dertig kilometer afstand, in het gezicht. Een oogenblik zag ik de
+hoogste bergtoppen. Ned Land, die er op rekende in de golf van Mexico
+zijn plan ten uitvoer te brengen, door of naar het land te vluchten
+of een der talrijke booten te bereiken, die den dienst tusschen
+de verschillende eilanden doen, was zeer teleurgesteld; de vlucht
+was zeker mogelijk geweest, als Ned Land zich buiten weten van den
+kapitein van de sloep had kunnen meester maken, maar midden in den
+Oceaan was daar geen denken aan.
+
+Ned Land, Koenraad en ik hadden daarover een vrij lang gesprek:
+sedert zes maanden zaten wij op den Nautilus opgesloten; wij hadden
+68000 kilometer afgelegd, en, zooals Ned Land zei, zag het er niet
+naar uit, dat dit nog spoedig zou eindigen. Hij stelde mij dus
+iets voor, waar ik in het geheel niet verdacht op was; het was:
+den kapitein duidelijk deze vraag te stellen of hij dacht ons voor
+onbepaalden tijd bij zich aan boord te houden. Zulk een poging stuitte
+mij tegen de borst; volgens mijn meening zou het niets uitwerken;
+wij behoefden niet te rekenen op den kapitein van den Nautilus, maar
+op ons zelven. Bovendien werd die man sinds eenigen tijd somberder,
+meer teruggetrokken en minder gezellig. Hij scheen mij te mijden;
+ik ontmoette hem maar zelden. Vroeger schepte hij er vermaak in mij
+de onderzeesche wonderen te verklaren, doch nu liet hij mij aan mijn
+studiën over, en kwam niet meer in den salon.
+
+Welke verandering had er met hem plaatsgehad? Waarom? Ik had mij niets
+te verwijten; hinderde hem misschien onze tegenwoordigheid? Echter
+behoefde ik er niet op te rekenen, dat hij de man er naar was om ons
+de vrijheid terug te geven.
+
+Ik verzocht Ned dus mij eerst eens te laten nadenken, voordat ik
+handelde. Indien deze poging niet slaagde, kon zij slechts zijn
+achterdocht opwekken, onzen toestand onhoudbaar maken en de plannen van
+den Amerikaan benadeelen. Ik zal er nog bijvoegen dat ik op geenerlei
+wijze onze slechte gezondheid als bewijs kon aanvoeren; als men die
+ellendige oogenblikken onder de ijsbank van de Zuidpool uitzondert,
+dan was onze gezondheid nooit beter geweest. Het krachtig voedsel, de
+zuivere lucht, de geregelde levenswijs, de gelijkmatige temperatuur,
+dat alles weerde elke ziekte, en voor iemand, die geen heimwee had
+naar de genoegens op het land, voor iemand als kapitein Nemo, die
+zich te huis gevoelt, die door middelen, welke voor ieder behalve
+voor hem, geheimen zijn, zijn doel zocht te bereiken, voor zoo iemand
+begreep ik zulk een bestaan. Maar wij hadden niet met de menschheid
+gebroken. Ik voor mij wilde mijn zonderlinge en nieuwe studiën niet
+met mij te gronde doen gaan. Nu heb ik het recht een boek over de
+zee te schrijven, ik wilde dit vroeger of later het licht doen zien.
+
+Wat had ik b.v. hier bij de Antillen, op tien meter onder de
+oppervlakte, door de ramen van den salon nog een aantal bijzonderheden
+voor mijn oogen, die ik in mijn dagboek kon opteekenen! Allerhande
+soorten van vreemdsoortige en gedrochtelijke dieren wemelden daar
+door elkander, en ik zou zeker nog veel meer gezien hebben als de
+Nautilus niet naar de diepte was gegaan, en zich zelfs tot op 3500
+meter had laten zinken.
+
+Den 20sten April waren wij weer op een gemiddelde diepte van 1500
+meter; de Lucaische eilanden lagen toen het dichtst bij ons; zij
+liggen daar als een hoop steenen aan de oppervlakte der zee. Daar
+verhieven zich hooge onderzeesche klippen, rechte rotswanden op
+breeden grondslag, waartusschen zwarte afgronden lagen, in welker
+diepte ons electrisch licht zelfs niet kon doordringen. Die rotsen
+waren met reusachtige zeeplanten bedekt, die in een wereld van Titans
+te huis behoorden.
+
+Van de groote planten, waarvan ik met Ned en Koen zat te praten,
+kwamen wij natuurlijk op reusachtige zeedieren. Het eene dier is
+blijkbaar bestemd om het andere te verslinden. Door de ramen van
+den bijna stilliggenden Nautilus zagen wij evenwel niet veel anders
+dan kleine beesten, toen Ned Land mijn aandacht vestigde op een
+schrikkelijk gewemel tusschen het groote en hooge zeewier.
+
+"Welnu," zei ik, "dat zijn de ware grotten voor inktvisschen en het
+zou mij niet verwonderen, als wij eenige van die monsters zagen."
+
+"Hoe?" vroeg Koenraad, "inktvisschen van de klasse der koppootigen?"
+
+"Neen," antwoordde ik; "inktvisschen van zeer groote afmeting. Maar
+vriend Ned heeft zich zeker vergist, want ik zie niets."
+
+"Dat spijt mij," hernam Koen; "ik zou van aangezicht tot aangezicht wel
+eens een van die inktvisschen willen zien, waarover ik zoo dikwijls heb
+hooren spreken, en die heele schepen naar de diepte kunnen slepen. Die
+beesten noemt men krakens...."
+
+"Kraak jij die noot zelf maar," zei de Amerikaan met een spottend
+gezicht.
+
+"Krakens," ging Koen voort, zonder op de aardigheid van zijn makker
+te letten.
+
+"Men zal mij nimmer doen gelooven," zei Ned Land, "dat zulke dieren
+bestaan."
+
+"Waarom niet?" antwoordde Koen, "wij hebben wel aan den eenhoorn van
+mijnheer geloof geslagen."
+
+"Wij hadden ongelijk, Koen."
+
+"Zonder twijfel, maar sommigen gelooven er zonder twijfel nog aan."
+
+"Wel waarschijnlijk, Koen, maar ik geloof aan het bestaan van zulke
+monsters niet, voordat ik ze zelf heb gedood."
+
+"Gelooft mijnheer dus niet aan reusachtige inktvisschen?" vroeg
+Koenraad.
+
+"Kom, wie heeft daar ooit aan geloofd, voor den duivel!" riep de
+Amerikaan.
+
+"Zeer veel menschen, vriend Ned."
+
+"Geen visschers toch; misschien geleerden."
+
+"Neen, Ned, visschers en geleerden beiden."
+
+"Maar ik, die tot u spreek," zei Koenraad met het ernstigste gezicht
+van de wereld, "herinner mij zeer goed dat ik een groot schip door een
+voelarm van zulk een koppootig weekdier naar beneden heb zien slepen."
+
+"Heb jij dat gezien?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Ja Ned!"
+
+"Met je eigen oogen?"
+
+"Met mijn eigen oogen."
+
+"Kom, loop heen."
+
+"Op St. Malo;" antwoordde Koenraad met onverstoorbare kalmte.
+
+"In de haven?" vroeg Ned spottend.
+
+"Neen, in de kerk," antwoordde Koen.
+
+"In de kerk!" riep de Amerikaan uit.
+
+"Ja, vriend Ned, het was een schilderij waarop de inktvisch was
+afgebeeld."
+
+"Mooi zoo!" barstte Ned Land het uit van 't lachen, "mijnheer Koen
+houdt mij geducht voor den gek."
+
+"Waarachtig, hij heeft gelijk," zei ik. "Ik heb van dat schilderstuk
+hooren spreken; maar het tafereel is uit een legende genomen; en je
+weet wat men van die legenden uit de natuurlijke geschiedenis moet
+denken! Bovendien als men over monsters spreekt, dan gaat men in zijn
+verbeelding aan het afdwalen! Niet alleen heeft men beweerd dat zulke
+monsters schepen naar den afgrond konden meeslepen, maar zekere Olaus
+Magnus spreekt van een koppootig weekdier, dat een kilometer lang was
+en meer op een eiland dan op een dier geleek. Men verhaalt ook dat de
+bisschop van Nidros eens een altaar op een groote rots bouwde; toen
+de mis gedaan was, begon de rots zich te bewegen en verdween in zee;
+de rots was een inktvisch."
+
+"En is dat alles?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Neen," antwoordde ik. "Een andere bisschop Pontoppidam van Bergen,
+spreekt ook van een inktvisch waarop een regiment ruiterij kon
+manoeuvreeren!"
+
+"Die oude bisschoppen konden goed liegen!" zei Ned Land.
+
+"Eindelijk nog vertellen natuurkenners uit de oudheid van monsters,
+wier bek op een golf geleek, en die te groot waren om door de straat
+van Gibraltar te komen."
+
+"Mooi zoo!" lachte de Amerikaan.
+
+"Maar wat is nu van al die verhalen waar?" vroeg Koenraad.
+
+"Niets, mijn vrienden, niets althans wat de grenzen der
+waarschijnlijkheid te buiten gaat, om aan fabels of legenden te
+gelooven. Doch er moet voor de phantazieën van die vertellers
+een oorzaak, of ten minste een voorwendsel bestaan. Men kan niet
+ontkennen dat er inktvisschen van zeer groote afmeting bestaan, doch
+zij zijn toch altijd kleiner dan walvisschen. Aristoteles spreekt van
+een inktvisch van vijf ellebogen, dat is 3,1 meter. Onze visschers
+zien er dikwijls, die langer zijn dan 1,80 m. De museums van Triëst
+en Montpellier bewaren skeletten van inktvisschen, die twee meter
+lang zijn. Bovendien zouden, volgens de bewering van natuurkenners,
+dieren die maar twee meter lang zijn, voelarmen van negen meter hebben,
+en dat is genoeg om er een vreeselijk monster van te maken."
+
+"En vischt men ze nu nog wel eens op?" vroeg Ned Land.
+
+"Al vangen zij er geen, dan zien de zeelieden ze toch van tijd tot
+tijd. Een van mijn vrienden, kapitein Paul Bos uit Hâvre, heeft
+mij dikwijls verzekerd dat hij een van die reusachtige monsters in
+de Indische Zee ontmoet had. Maar het verwonderlijke feit, dat geen
+twijfel aan het bestaan van die reusachtige dieren toelaat, is eenige
+jaren geleden in 1861 gebeurd."
+
+"Wat is dat dan?" vroeg de Amerikaan.
+
+"In 1861 zag de bemanning van de Alecton ten N. W. van Teneriffe, op
+ongeveer dezelfde breedte waar wij ons nu bevinden, een monsterachtigen
+inktvisch in het zog van het schip zwemmen. De kapitein Bouguer naderde
+het dier en men viel het met harpoen en geweer aan, doch zonder goed
+gevolg, want kogels en harpoenen gingen door het beest heen, waarvan
+het vleesch zoo week was als gelei. Na vele vluchtelooze pogingen
+gelukte het der bemanning een strik om den staart van het weekdier
+te werpen. Deze strik gleed vast tegen de staartvinnen en bleef daar
+zitten. Men beproefde toen om het monster aan boord te hijschen,
+maar de zwaarte van het dier was zoo groot, dat de staart door het
+knellen van het touw er afscheurde en het beest zonder dit sieraad
+in zee viel."
+
+"Dat is dan toch een feit," zei Ned Land.
+
+"Ontwijfelbaar, wakkere Ned; ook heeft men daarom voorgesteld dien
+inktvisch 'de inktvisch van Bouguer' te noemen."
+
+"En hoe lang was hij?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Was hij geen zes meter ongeveer lang?" vroeg Koenraad, die aan een
+raam naar de kloven in de rotsen stond te kijken.
+
+"Juist," antwoordde ik.
+
+"Had hij geen acht voelarmen rondom den kop zitten," hernam Koenraad,
+"die als een slangennest in het water door elkander krioelden!"
+
+"Juist."
+
+"Had hij geen verbazend groote oogen, die boven op den kop stonden?"
+
+"Ja, Koenraad."
+
+"En zag de bek er niet uit als die van een papegaai, maar veel
+grooter?"
+
+"Inderdaad, Koenraad."
+
+"Welnu, als mijnheer mij niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad
+dood bedaard, "dan is hier, zoo niet de inktvisch van Bouguer, dan
+toch éen van zijn broertjes."
+
+Ik keek Koenraad aan; Ned Land vloog naar het venster.
+
+"Wat verschrikkelijk beest!" riep hij.
+
+Ik keek op mijn beurt, en kon een gevoel van afgrijzen niet
+onderdrukken. Voor mijn oogen spartelde een vreeselijk monster, dat
+waard was om in de legenden der wonderwereld een plaats in te nemen.
+
+Het was een inktvisch van kolossale afmetingen, van acht meter
+lengte. Hij zwom in de richting van den Nautilus met verbazende
+snelheid achteruit. Hij staarde ons met zijn groote bleekgroene oogen
+aan. Zijn acht voelarmen, of liever zijn acht pooten, die aan den kop
+vastzaten, en waarom deze dieren koppootigen genoemd worden, waren
+tweemaal zoo lang als het lichaam, en kronkelden als de slangen op
+het hoofd der Furiën. Men zag duidelijk de tweehonderd zuignappen,
+die aan den binnenkant der voelarmen zaten en er als half bolvormige
+vliesjes of blaasjes uitzagen. Soms drukte hij die zuignappen tegen het
+glas en veroorzaakte daardoor een kleine luchtleegte. De bek van dit
+monster was zoo hard als hoorn, en opende en sloot zich in vertikale
+richting. De tong, hoornachtig en met eenige rijen tanden gewapend,
+kwam trillend van tusschen deze nijptang te voorschijn. Welk een
+speling der natuur, een weekdier met een vogelbek! Het spilvormige
+en in het midden opgezwollen lichaam vormde een vleezige massa, die
+waarschijnlijk 20 of 25000 kilogrammen woog. De kleur veranderde
+bijzonder snel, naarmate van de woede van het dier, en ging van
+lichtgrijs over tot bruinrood. Waarom werd het dier nijdig? Zonder
+twijfel op den Nautilus, die grooter was dan hij, en waarop zijn
+voelarmen en zuignappen geen vat hadden. En toch, wat zijn de
+inktvisschen monsterachtig, welk eene macht in hun bewegingen,
+welk een levenskracht heeft de Schepper hun gegeven, daar zij drie
+harten hebben!
+
+Het toeval deed ons dit dier ontmoeten, en ik wilde de gelegenheid niet
+laten voorbijgaan om dit staaltje der koppootige weekdieren nauwkeurig
+te bestudeeren. Ik overwon het afgrijzen, dat mij het gezicht van
+dit beest inboezemde, en begon het met een potlood uit te teekenen.
+
+"Het is misschien hetzelfde als dat van de Alecton," zei Koenraad.
+
+"Neen," antwoordde de Amerikaan, "deze is in zijn geheel, en de ander
+had zijn staart verloren."
+
+"Dat is geen reden," antwoordde ik. "De voelarmen en de staart van deze
+dieren groeien telkens opnieuw aan, en in zeven jaren tijds heeft de
+staart van den inktvisch van Bouguer zeker tijd genoeg gehad om aan
+te groeien."
+
+"Bovendien," antwoordde Koenraad, "als dit dier het al niet is,
+dan is het misschien een van deze hier."
+
+Werkelijk verschenen andere dieren voor het andere raam. Ik telden
+er zeven. Zij begeleidden den Nautilus, ik hoorde het krassen van
+hun bek tegen den ijzeren buitenwand van het schip. Wij werden op
+onze wenken gediend.
+
+Ik vervolgde mijn werk. De monsters bleven met zulk een juistheid
+van beweging in ons vaarwater, dat zij onbeweeglijk schenen te zijn.
+
+Plotseling hield de Nautilus stil. Een schok deed het vaartuig trillen.
+
+"Hebben wij gestooten?" vroeg ik.
+
+"Dan zitten wij in ieder geval toch niet vast," zei de Amerikaan,
+"want wij drijven."
+
+De Nautilus dreef zonder twijfel, maar ging niet meer vooruit. De
+schroef draaide niet meer; een minuut ging voorbij. Kapitein Nemo
+kwam met zijn stuurman binnen. Ik had hem sinds eenigen tijd niet
+meer gezien. Hij zag er somber uit. Zonder tot ons te spreken,
+misschien zelfs zonder ons te zien, ging hij naar het raam, bekeek
+de inktvisschen en zei iets tot zijn stuurman. Deze verwijderde zich;
+de ramen werden gesloten en het licht aan het plafond werd ontstoken.
+
+Ik trad op den kapitein toe.
+
+"Een fraaie verzameling inktvisschen," zei ik, op den lossen toon
+van een liefhebber, die voor een aquarium staat te kijken.
+
+"Zeker, mijnheer de natuurkenner," antwoordde hij; "en wij zullen ze
+eens gaan bevechten!"
+
+Ik keek den kapitein aan, en meende niet goed gehoord te hebben.
+
+"Bevechten?" vroeg ik.
+
+"Ja, mijnheer. De schroef zit vast, ik geloof dat de voelarmen van
+een van die dieren er tusschen zit; daarom kunnen wij niet vooruit."
+
+"Wat zult gij dan doen?"
+
+"Naar boven stijgen en al dat ongedierte vernielen."
+
+"Dat is niet gemakkelijk."
+
+"Zeker niet, want de electrische kogels werken niets uit in dat weeke
+vleesch, waar zij geen tegenstand genoeg vinden om te springen. Maar
+wij zullen ze met bijlen aanvallen."
+
+"En met den harpoen, mijnheer," zei de Amerikaan, "als gij ten minste
+mijn hulp niet versmaadt."
+
+"Ik neem die aan."
+
+"Wij zullen u vergezellen," zei ik, en den kapitein volgend, begaven
+wij ons naar de middeltrap.
+
+Daar stonden een tiental mannen met enterbijlen in de hand, ten aanval
+gereed. Koen en ik namen ieder een bijl, Ned Land greep een harpoen.
+
+De Nautilus was ondertusschen aan de oppervlakte der zee gekomen. Een
+der matrozen stond op de bovenste trede en maakte de schroeven van
+het luik los. Maar deze waren ternauwernood los, of het luik sprong
+met vreeselijk geweld open, zeker door de voelarmen van een der
+inktvisschen opengerukt.
+
+Aanstonds kwam een van die voelarmen als een slang door de opening,
+en twintig anderen kronkelden daarboven. Met een bijlslag hieuw de
+kapitein den vreeselijken voelarm af, die kronkelend langs de trappen
+naar beneden gleed.
+
+Op het oogenblik dat wij de een op den ander drongen, om het plat te
+bereiken, kronkelden twee andere voelarmen door de lucht, grepen den
+man die vóor den kapitein stond, en slingerden hem met onweerstaanbaar
+geweld in de hoogte. De kapitein stiet een kreet uit en sprong naar
+buiten; wij ijlden hem na.
+
+Welk een tooneel! De ongelukkige, door een voelarm gegrepen en door
+de zuignappen vastgehouden, werd door deze vreeselijke slang heen en
+weer geslingerd; hij steunde, stikte en riep: "help! help!" Deze in
+het Fransch gesproken woorden deden mij verstomd staan. Ik had dus
+éen, misschien wel meer landgenooten aan boord! Die hartverscheurende
+kreet zal mij mijn leven lang in de ooren klinken!
+
+De ongelukkige was verloren. Wie kon hem aan dit geweld
+ontrukken! Kapitein Nemo wierp zich echter op den inktvisch en sloeg
+hem met de bijl nog een voelarm af. Zijn stuurman streed woedend met
+andere monsters, die tegen den Nautilus opkropen. De geheele bemanning
+was aan het rondhakken. Ned Land, Koen en ik hieuwen er ook dapper op
+los in die vleezige massa's. Een vreeselijke muskusstank verspreidde
+zich. Het was ijzingwekkend!
+
+Een oogenblik meende ik dat de ongelukkige, die door den inktvisch
+gegrepen was, zou worden bevrijd. Er waren reeds zeven van de acht
+armen afgehouwen. Een enkele nog zwaaide het slachtoffer als een
+veertje heen en weder, en kronkelde in de hoogte; maar op het oogenblik
+dat kapitein Nemo en zijn stuurman zich op het dier wilden werpen,
+spoog het een straal zwartachtig vocht uit, dat zich in een zak, die
+aan het onderlijf zit, afscheidt. Wij werden er door verblind. Toen het
+voorbij was, was de inktvisch verdwenen en daarmede mijn ongelukkige
+landgenoot!
+
+Hoe woedden wij toen tegen die monsters! Wij waren ons zelven geen
+meester meer. Tien of twaalf inkvisschen waren op het plat of tegen
+de zijden van den Nautilus opgekropen. Wij sprongen tusschen al die
+slangen heen en weer, die op het dek in bloed en zwart vocht lagen te
+rillen; het scheen dat die glibberige voelarmen, evenals de koppen van
+de hydra, telkens weer aangroeiden. Met elken stoot drong de harpoen
+van Ned Land in een der oogen van een inktvisch, en stiet het er uit;
+maar plotseling werd mijn stoutmoedige makker omver geworpen door
+den voelarm van een der monsters, dien hij niet had kunnen vermijden.
+
+Hoe is het mogelijk dat mijn hart van aandoening en afgrijzen niet
+gebarsten is! De vreeselijke bek van den inktvisch opende zich boven
+Ned. De ongelukkige zou in tweeen worden gescheurd. Ik snelde hem te
+hulp; maar de kapitein was mij voorgekomen. Zijn bijl verdween tusschen
+de beide verschrikkelijke kaken, en Ned Land, op wonderdadige wijze
+gered, sprong overeind en stak zijn harpoen in het drievoudig hart
+van het monster.
+
+"Ik was u dit nog schuldig," zei de kapitein tot den Amerikaan;
+Ned boog, zonder te antwoordden.
+
+Deze strijd had een kwartier geduurd. Het grootste aantal der monsters
+was overwonnen, verminkt of doodgeslagen, de overigen lieten eindelijk
+hun aanval varen en verdwenen onder de golven.
+
+Kapitein Nemo zag rood van het bloed; hij stond onbeweeglijk bij de
+lantaarn, beschouwde de zee, die een van zijn makkers had verzwolgen,
+en dikke tranen rolden hem langs de wangen.
+
+
+HOOFDSTUK XLIII
+
+De Golfstroom.
+
+Niemand onzer zal ooit het vreeselijk tooneel van dien 20sten April
+vergeten; ik heb het opgeschreven onder den indruk eener hevige
+gemoedsbeweging. Later heb ik dat verhaal nog eens nagezien; ik
+heb het Koenraad en den Amerikaan voorgelezen; zij vonden het feit
+nauwkeurig genoeg beschreven, doch zeiden dat het den indruk nog
+niet genoeg terug gaf. Om zulke tafereelen te schilderen, zou men
+de pen van een onzer uitmuntendste dichters, van den schrijver der
+"Travailleurs de la mer" moeten bezitten.
+
+Ik zeide dat de kapitein weende, toen hij de zee beschouwde; hij was
+erg aangedaan. Het was zijn tweede makker, dien hij sinds onze komst
+aan boord verloor. En welk een dood! Deze vriend was verpletterd,
+verstikt, in elkander gedrukt door den vreeselijken arm van den
+inktvisch, wellicht later tusschen de ijzerharde kaken verbrijzeld,
+en zou niet met zijn makkers rusten onder het kalme water in een
+koralen graf!
+
+Te midden van die worsteling had de wanhoopskreet, door den
+ongelukkige geuit, mij het hart verscheurd. De arme Franschman
+had zijn vreemdsoortige taal op dit oogenblik vergeten, om in zijn
+moedertaal een laatsten kreet te slaken! Ik had dus een landgenoot
+onder de bemanning van den Nautilus, die met lichaam en ziel aan
+kapitein Nemo gehecht was, en evenals hij den omgang met de menschen
+ontvluchtte! Was hij de eenige Franschman in die vreemdsoortige
+vereeniging, die duidelijk uit menschen van verschillenden landaard
+was samengesteld? Dit was nog een van die onoplosbare raadsels,
+welke mij zonder ophouden voor den geest kwamen!
+
+Kapitein Nemo ging weer naar zijn kamer en gedurende eenige dagen
+zag ik hem niet. Naar het vaartuig te oordeelen, waarvan hij de
+ziel was, en dat al zijn indrukken ondervond, moest hij treurig,
+wanhopig zelfs, en besluiteloos zijn. De Nautilus voer niet meer in
+bepaalde richting. Het schip kwam en ging, of liet zich als een dood
+lichaam door de golven voortwiegen. De schroef was weer vrij, en toch
+bediende het er zich ter nauwernood van. De kapitein voer onzeker;
+hij kon de plek van den pas geleverden strijd niet verlaten, de zee,
+die een van de zijnen verzwolgen had!
+
+Zóo gingen er tien dagen voorbij. Het was eerst den derden Mei,
+dat de Nautilus weer in rechte lijn naar het Noorden voer, nadat wij
+vooraf bij het kanaal van Bahama de Lucaïsche eilanden nogmaals in
+het gezicht hadden gehad. Wij volgden toen den loop van den grooten
+zeestroom, die zijn oevers, zijn eigenaardige visschen en bijzondere
+temperatuur heeft; dit is de Golfstroom.
+
+Het is inderdaad een stroom, die vrij te midden van den Atlantischen
+Oceaan golft, en wiens water zich bijna niet met dat van de wereldzee
+vermengt. Het is een stroom van zout water, veel zouter dan dat van
+den omringenden Oceaan. De gemiddelde diepte is een kilometer, de
+breedte zestig kilometer. Op sommige plaatsen bereikt de stroom een
+snelheid van vier kilometer in het uur. De onveranderlijke watermassa
+is grooter dan die van alle stroomen van den aardbol bij elkander.
+
+De oorspong van den Golfstroom, door Maury ontdekt, is in de golf
+van Gascogne. Daar vormt hij zich, hoewel er dan nog weinig verschil
+in warmtegraad en kleur bestaat. Hij wendt zich naar het Zuiden,
+gaat langs de westkust van Afrika, ziet zijn golven door de stralen
+der zon in de verzengde luchtstreek verwarmen, stroomt dan door den
+Atlantischen Oceaan, bereikt kaap Roque op de kust van Brazilië,
+en verdeeld zich dan in twee takken, waarvan de een het warme water
+van de zee der Antillen opneemt. Dan begint de Golfstroom zijn rol te
+spelen, door het evenwicht te herstellen tusschen de verschillende
+temperaturen, en het water van de heele luchtstreek in aanraking
+te brengen met het water der koudere streken. Verhit in de golf
+van Mexico, stroomt hij noordwaarts langs de kust van Noord-Amerika
+naar New-Foundland, en wijkt dan oostwaarts af door toedoen van den
+kouden stroom, die uit de Davisstraat komt; daarna gaat de golfstroom
+door den Oceaan langs een loxodromische lijn, verdeelt zich om
+streeks 43° N.B. in twee takken, waarvan de een door toedoen van den
+noordoostpassaat naar de golf van Gascogne en de Azoren terugkeert,
+en de ander de luchtgesteldheid op de kusten van Ierland en Noorwegen
+verzacht, zelfs tot Spitsbergen doorstroomt, waar de temperatuur van
+het water tot vier graden daalt en dan de open poolzee vormt.
+
+Het was in dezen stroom, dat de Nautilus op dat oogenblik voer. Als hij
+het kanaal van Bahama verlaat, is de Golfstroom 56 kilometer breed en
+350 meter diep, en stroomt met een snelheid van acht kilometer in het
+uur. Deze snelheid neemt geregeld af naarmate hij verder noordwaarts
+gaat, en het is te wenschen dat deze regelmatigheid blijft bestaan,
+want als die snelheid, zooals men wel eens heeft meenen op te merken,
+en die richting zich wijzigden, dan zou het klimaat in Europa wel
+eens zulk een verandering kunnen ondergaan, dat de gevolgen er van
+niet te berekenen zijn.
+
+Tegen den middag stond ik met Koenraad op het plat. Ik deelde hem
+eenige bijzonderheden omtrent den Golfstroom mede. Toen ik geëindigd
+had, verzocht ik hem, de hand eens in het water te steken. Koenraad
+deed het en was verwonderd geen enkele gewaarwording van warmte of
+koude te voelen.
+
+"De oorzaak is," zei ik, "dat de temperatuur van het water van den
+Golfstroom, als hij de golf van Mexico verlaat, bijna niet verschilt
+van die van ons bloed. Deze Golfstroom is een groote warmteaanbrenger,
+waardoor sommige kusten van Europa met een eeuwigdurend groen zijn
+bedekt. En als wij Maury mogen gelooven, zou deze stroom, zoo men hem
+geheel kon benutten, hitte genoeg opleveren, om een stroom ijzer,
+zoo groot als de Amazonenrivier of de Missouri, in voortdurenden
+staat van gloeihitte te houden."
+
+Op dat oogenblik was de snelheid van den Golfstroom 2.25 M. per
+seconde. De stroom is zóo te onderscheiden van de omringende zee,
+dat het opeengedrongen water als het ware over dat van den Oceaan
+heenstroomt, en dat van den Golfstroom en het koudere zeewater
+ongelijk van hoogte is. Bovendien is het water donkerkleurig en
+sterk zouthoudend, en steekt door de zuivere indigokleur tegen het
+omringende groene zeewater bijzonder af. De grensscheiding tusschen
+dit water is zoo juist afgebakend, dat de Nautilus op de hoogte van
+de Carolinen met den voorsteven in den Golfstroom was, terwijl de
+schroef nog de golven van den Oceaan doorkliefde.
+
+Deze stroom sleept een gansche wereld van levende wezens met zich. De
+argonauten, die in de Middellandsche Zee nog al eens voorkomen,
+zwommen er bij groote troepen. Allerhande soorten van visschen,
+roggen, haaien enz. spartelden verder om ons heen, en 's nachts
+lichtte het water van den Golfstroom zóozeer, dat het in licht met
+onze lantaarn wedijverden, vooral als ons stormachtig weder dreigde,
+zooals nog al dikwijls gebeurde.
+
+Den 8sten Mei waren wij op de hoogte van kaap Hatteras, bij de
+Noordelijke Carolinen. De Golfstroom is daar 300 kilometer breed en
+200 meter diep. De Nautilus bleef in het onzekere rondvaren; alle
+waakzaamheid scheen aan boord te zijn opgeheven. Ik moet bekennen
+dat onder zulke omstandigheden de vlucht kon gelukken. De bewoonde
+kust toch bood overal een veilig toevluchtsoord aan. De zee werd
+onophoudelijk doorkruist door een groot aantal stoombooten, die
+tusschen New-York of Boston en de golf van Mexico dienst doen,
+en nacht en dag bevaren door schoeners, die op de Amerikaansche
+kust voor kustvaart worden gebruikt. Wij konden dus wel verwachten
+goed te worden ontvangen. Het was derhalve een gunstige gelegenheid,
+niettegenstaande de dertig kilometer, die den Nautilus van de kusten
+der Vereenigde Staten scheidden.
+
+Een noodlottige omstandigheid echter werkte de plannen van den
+Amerikaan tegen: het weder was zeer slecht; wij waren in die streken
+waar stormen dikwijls voorkomen en de cyclonen ontstaan, die door den
+Golfstroom worden veroorzaakt. Het was in een zeker verderf loopen,
+zich in een kleine boot op zulk een zee te wagen; Ned Land moest dit
+bekennen; derhalve kropte hij zijn leed op, want hij had een hevigen
+aanval van heimwee, waarvan de vlucht hem alleen had kunnen genezen.
+
+"Mijnheer," zei hij eens, "daar moet een einde aan komen. Ik wil
+eindelijk weten waar ik mij aan te houden heb. Uw Nemo gaat hoe
+langer hoe verder van land af, en trekt weer naar het noorden. Doch
+ik verklaar u, dat ik genoeg van de Zuidpool heb en ik hem niet naar
+de Noordpool zal volgen."
+
+"Wat wilt gij dan, Ned, want een vlucht is op het oogenblik toch
+onmogelijk?"
+
+"Ik blijf bij mijn meening; wij moeten den kapitein er over
+spreken. Gij hebt niets gezegd, toen gij in de buurt van uw land
+waart; nu wil ik spreken, nu wij in de wateren van het mijne zijn. Als
+ik er aan denk dat de Nautilus over weinige dagen op de hoogte van
+Nieuw-Schotland zijn zal, en dat daar bij Newfoundland een groote
+golf gevonden wordt, waar de St. Laurens uit stroomt, en dat die
+St. Laurens mijn stroom is, de stroom van Quebec, mijn geboortestad;
+en als ik aan dat alles denk, dan stijgt mij het bloed naar het hoofd,
+en mijn haren rijzen te berge. Kijk, mijnheer, ik zou nog liever in
+zee springen dan hier blijven: ik stik!"
+
+Het geduld van den Amerikaan was blijkbaar ten einde. Zijn krachtige
+natuur kon zich aan deze langdurige gevangenschap niet gewennen. Zijn
+gezicht veranderde bij den dag. Zijn karakter werd hoe langer
+hoe somberder; ik gevoelde wat hij lijden moest, want ik begon
+ook heimwee te krijgen. Er waren bijna zeven maanden verloopen,
+zonder dat wij iets van het land hadden gehoord. Bovendien begon
+ik de zaken op geheel andere wijze te beschouwen, nu de kapitein
+zich zoo afzonderde en zijn humeur, vooral sedert den strijd met
+de inktvisschen, zoo veranderd was. Ik gevoelde niet meer dezelfde
+geestdrift als in de eerste dagen. Men moest een Vlaming zijn als
+Koenraad, om zich in dien toestand te schikken, een toestand, die
+goed was voor walvisschen of andere zeebewoners. Ik geloof waarlijk,
+dat als die goede jongen kieuwen in plaats van longen had gehad,
+hij een uitstekende visch zou geweest zijn.
+
+"Welnu, mijnheer?" hernam Ned, toen hij zag dat ik niet antwoordde.
+
+"Welnu, Ned, wilt gij dat ik aan kapitein Nemo vraag, welke plannen
+hij met ons heeft?"
+
+"Ja, mijnheer."
+
+"En dit niettegenstaande hij het al gezegd heeft?"
+
+"Zeker. Ik verlang een bepaalde beslissing. Spreek voor mij alleen
+en in mijn naam, als gij wilt."
+
+"Maar ik ontmoet hem zelden; zelfs mijdt hij mij."
+
+"Een reden te meer hem op te zoeken."
+
+"Ik zal hem ondervragen, Ned."
+
+"Wanneer?" vroeg de Amerikaan aandringend.
+
+"Zoodra ik hem ontmoet."
+
+"Mijnheer Aronnax, wilt gij dat ik hem ga opzoeken?"
+
+"Neen, laat mij begaan; morgen ...,"
+
+"Vandaag," zei Ned Land.
+
+"Goed, vandaag zal ik hem opzoeken," antwoordde ik, daar de Amerikaan
+met zelf te gaan, alles zou bedorven hebben.
+
+Ik bleef alleen. Toen de zaak beslist was, besloot ik er dadelijk een
+einde aan te maken. Ik heb liever dat iets achter den rug is, dan
+dat het nog geschieden moet. Ik kwam weer in mijn kamer; ik hoorde
+in die van den kapitein loopen; ik mocht dus de gelegenheid van hem
+te spreken te krijgen niet laten ontglippen. Ik klopte aan de deur,
+maar kreeg geen antwoord. Ik klopte nog eens, en draaide toen de kruk
+om; de deur ging open. Ik trad binnen. De kapitein zat voorovergebogen
+aan de tafel en had mij niet gehoord. Besloten niet heen te gaan voor
+ik hem ondervraagd had, naderde ik; hij hief plotseling het hoofd op,
+fronste de wenkbrauwen en zei op ruwen roon:
+
+"Gij hier! wat wilt gij?"
+
+"U spreken, kapitein"
+
+"Maar ik ben bezig, mijnheer, ik werk. De vrijheid, die ik u geef om
+u af te zonderen, mag ik die zelf niet hebben?"
+
+De ontvangst was niet zeer aanmoedigend, maar ik was besloten alles
+aan te hooren, ten einde alles te beantwoorden.
+
+"Mijnheer," zei ik koeltjes, "ik heb te spreken over een zaak, die
+geen uitstel lijdt."
+
+"Welke, mijnheer?" vroeg hij op spottenden toon. "Hebt gij een
+ontdekking gedaan, die mij nog ontgaan was? Heeft de zee u nieuwe
+geheimen geopenbaard?"
+
+Hij was ver van de wijs, maar voordat ik kon antwoorden, wees hij
+mij op een handschrift, dat voor hem op de tafel lag, en zei op
+ernstigen toon:
+
+"Hier ligt een handschrift in verscheiden talen, mijnheer Aronnax,
+Het behelst het overzicht van mijn studiën over de zee, en zoo God
+wil, zal het niet met mij te gronde gaan. Dit handschrift, door mij
+onderteekend, en aangevuld met de geschiedenis van mijn leven, zal in
+een hermetisch gesloten kistje worden geborgen. De laatst overlevende
+van ons aan boord van den Nautilus, zal het in zee werpen, en dan
+kan het gaan waarheen de golven het voeren willen."
+
+De naam van den man! Zijn levensgeschiedenis, door hem zelven
+geschreven! Zijn geheim zou dus eenmaal ontsluierd worden? Maar op
+dat oogenblik zag ik in die medeeling alleen een middel om het gesprek
+te beginnen.
+
+"Kapitein," antwoordde ik, "ik kan de gedachte slechts goedkeuren,
+die u aldus doet handelen. De vrucht uwer studiën moet niet
+verloren gaan; maar het middel, dat gij daartoe aangrijpt, schijnt
+mij kinderachtig. Wie weet werwaarts de winden dit kistje zullen
+heenvoeren en in welke handen het zal vallen? Zoudt gij niet iets
+beters kunnen uitdenken? Kunt gij, of kan een uwer manschappen ...."
+
+"Nooit, mijnheer," zei de kapitein, terwijl hij mij haastig in de
+rede viel.
+
+"Maar ik en mijn makkers zijn gereed dit handschrift te bewaren,
+en als gij ons de vrijheid hergeeft...."
+
+"De vrijheid!" zei kapitein Nemo, terwijl hij opstond.
+
+"Ja, mijnheer, en het is daarover dat ik u kwam spreken. Sedert
+zeven maanden zijn wij bij u aan boord, en nu vraag ik u heden in
+naam mijner makkers en van mij zelven, of het uw plan is ons altijd
+bij u te houden?"
+
+"Mijnheer Aronnax," zei kapitein Nemo, "ik zal u heden hetzelfde
+antwoord geven als voor zeven maanden: hij, die in den Nautilus komt,
+verlaat hem niet meer."
+
+"Het is dus slavernij, waartoe gij ons veroordeelt?"
+
+"Noem het zooals gij wilt."
+
+"Maar de slaaf behoudt toch overal het recht om de vrijheid te
+herkrijgen! Welke ook de middelen zijn, die zich daarvoor aanbieden,
+hij mag ze allen aangrijpen."
+
+"Wie weigert u ditzelfde recht?" antwoordde Nemo. "Heb ik er ooit
+aan gedacht u door een eed aan mij te binden?"
+
+De kapitein keek mij aan, terwijl hij de armen over elkander sloeg.
+
+"Mijnheer," zei ik, "het zou noch in uwen, noch in mijnen smaak vallen
+om voor de tweede maal op dit onderwerp terug te komen. Maar omdat wij
+er nu eenmal mee bezig zijn, kunnen wij het ten einde toe behandelen;
+ik herhaal u dat hier niet alleen sprake is van mijn persoon. Voor
+mij is studie een hulpmiddel, een krachtige afleiding, een wegslepend
+iets, een hartstocht, die mij alles doet vergeten. Evenals gij ben ik
+iemand, die gaarne eenzaam en vergeten leef, in de geringe verwachting
+van eens aan het nageslacht de vruchten mijner studiën na te laten,
+door middel van een kistje, dat ik aan de gril van golven en wind zou
+toevertrouwen. In éen woord, ik kan u bewonderen en zonder verdriet
+volgen in een rol, die ik slechts in sommige opzichten begrijp; maar
+uw leven heeft nog andere gezichtspunten, waardoor ik het beschouw,
+als omringd van moeielijkheden en geheimzinnigheden waarmede mijn
+makkers en ik niets te maken hebben. En zelfs als ons hart voor u
+heeft kunnen kloppen, bewogen als het was door innige droefheid,
+of getroffen door grootsche of moedige daden, hebben wij zelfs het
+geringste bewijs van dit medegevoel in ons hart moeten terugdringen,
+een medegevoel, dat het gezicht van het schoone en goede in ons opwekt,
+hetzij dit komt van een vriend of van een vijand. Welnu, het is dit
+gevoel, dat wij vreemd zijn aan al wat u betreft, dat onze toestand
+hier onhoudbaar en onmogelijk maakt, zelfs voor mij, maar vooral
+onmogelijk voor Ned Land. Ieder mensch is waard dat men aan hem denkt,
+alleen omdat hij mensch is. Hebt gij u zelven wel afgevraagd, welke
+wraakzuchtige plannen zucht naar vrijheid en afschuw van slavernij
+in een karakter als dat van den Amerikaan kunnen doen rijpen, wat
+hij kan denken, pogen, beproeven?...."
+
+Ik hield op; kapitein Nemo was opgestaan.
+
+"Laat Ned Land al denken en beproeven wat hij wil, het kan mij niets
+schelen! Ik heb hem niet opgezocht; het is niet voor mijn genoegen
+dat ik hem aan boord houd! Wat u betreft, mijnheer Aronnax, gij
+zijt een van die menschen die alles kunnen begrijpen, zelfs het
+stilzwijgen. Ik heb u niets meer te antwoorden. Laat deze eerste
+maal, dat gij mij over die zaak komt spreken, ook de laatste zijn,
+want een tweede maal zou ik u zelfs niet kunnen aanhooren."
+
+Ik ging heen. Van dien dag af was onze toestand zeer gespannen;
+ik deelde ons gesprek aan mijn beide makkers mede.
+
+"Nu weten wij," zei Ned, "dat er van dien man niets te hopen is. De
+Nautilus nadert Long-Island; wij zullen dus vluchten, hoe het weer
+ook moge zijn."
+
+Maar de lucht werd hoe langer hoe dreigender; er waren voorteekenen
+van een naderenden orkaan; het zwerk werd melkachtig wit; in plaats
+van kleine wolkjes, rezen aan den gezichteinder dikke zwarte wolken,
+en dreven snel voort. De zee begon hol te staan en groote golven te
+vormen. De vogels verdwenen, met uitzondering van de stormvogels; de
+barometer daalde sterk en duidde een sterke drukking van den dampkring
+aan; het mengsel in het stormglas loste op door den invloed van de
+electriciteit, waarmee de dampkring verzadigd was. De worsteling der
+elementen was aanstaande.
+
+Op den 18den Mei barstte de storm los, juist toen de Nautilus op de
+hoogte van Long-Island op eenige kilometers van New-York was. Ik kan
+dien strijd der elementen beschrijven, want in plaats van naar de
+diepte te gaan, wilde kapitein Nemo door een onverklaarbare gril, den
+storm aan de oppervlakte trotseeren. De wind woei uit het zuid-westen;
+eerst was het een flinke bries, die met een snelheid van 15 meter in
+de seconde woei; deze vermeerderde tegen drie uren des namiddags tot
+25 meter; het was de snelheid van den storm.
+
+Kapitein Nemo bleef onwrikbaar op het plat zitten. Hij had zich om
+het midden van het lichaam vastgesjord, om door de groote golven,
+die over hem heen sloegen, niet weggeslagen te worden. Ik was ook
+op het plat komen zitten, en had mij eveneens vastgebonden, terwijl
+ik gedeeltelijk den storm, gedeeltelijk dien onvergelijkelijken man
+bewonderde, die het hoofd bood aan zulk een orkaan!
+
+De woeste zee werd door de regenvlagen gezweept; ik zag geen
+van de kleine golven meer, die zich in de laagte tusschen twee
+groote gewoonlijk vormen. Niets als lange donkerkleurige baren,
+wier kruinen zich dreigend verhieven. Zij werden hoe langer hoe
+hooger, en schenen als in woede elkander te vervolgen. Nu eens lag de
+Nautilus op zijde, dan stond hij recht overeind, slingerde en stampte
+verschrikkelijk. Tegen vijf uur viel de regen bij stroomen neer,
+doch wind noch golven werden er door tot bedaren gebracht. De orkaan
+woedde met een snelheid van 45 meter in de seconde, dat is ongeveer
+160 kilometer in het uur. Als een orkaan zóo hevig is, dan werpt
+hij huizen omver, licht daken op, verbreekt ijzeren hekken, en kan
+zelfs 24-ponders van hunne plaats brengen. En toch rechtvaardigde de
+Nautilus in dien storm het gezegde van een bekwaam scheepsbouwmeester,
+die eens zei: "Er is geen goed gebouwd vaartuig, dat aan de woede der
+zee geen weerstand kan bieden." Het was geen vaste rots, waarop die
+golven zouden breken, maar wel een stalen spil, die zich kon bewegen
+en aan een roer gehoorzaamde, en zonder tuig of masten, de woede der
+elementen straffeloos kon trotseeren.
+
+Ik bekeek de vreeselijke zeeën zoo nauwkeurig als onze toestand dit
+toeliet. Zij waren tot zelfs vijftien meter hoog, 150 tot 175 meter
+lang, en rolden voort met een snelheid van vijftien meter in de
+seconde. De watermassa en de kracht ervan nam toe met de diepte van
+het water. Ik begreep toen welke rol de golven speelden, daar zij lucht
+opnemen en die met geweld naar de diepte der zee dringen, waar ze met
+de zuurstof dus het leven aanbrengen. De kracht van die golven heeft
+men berekend; zij kan zich zelfs verheffen tot 27000 kilogrammen op den
+vierkanten meter; wanneer zij ergens tegen aanklotsen. Het waren zulke
+baren, die op de Hebriden een rotsblok van 48000 kilogrammen hebben
+omvergeworpen, of die in den storm van 23 December 1864 een gedeelte
+van de stad Yeddo omverwierpen, en met een snelheid van 200 kilometer
+in het uur, dienzelfden dag nog de kust van Amerika bereikten.
+
+Gedurende den nacht nam de hevigheid van den storm nog toe. De
+barometer daalde, evenals in 1860 op het eiland Bourbon, gedurende een
+cykloon tot 710 m.M. In de schemering zag ik aan den gezichteinder
+een groot schip, dat met den storm worstelde; het voer onder halven
+stoom, om zich op de golven overeind te houden; waarschijnlijk was
+het een van de stoombooten van de lijn van New-York naar Liverpool
+of Havre. Het verdween weldra in de duisternis.
+
+Om tien uur 's avonds stond de hemel in vuur; vreeselijke
+bliksemstralen doorkliefden de lucht; ik kon het schitterend licht
+aan de oogen niet uitstaan, terwijl kapitein Nemo het zonder blikken
+beschouwde, en als 't ware den stormwind in zich opnam. Een vreeselijk
+gebulder vervulde de lucht; het was een geraas dat ontstond door het
+gebrul der golven, door het geloei van den storm en het ratelen der
+donderslagen. De wind barstte aan alle kanten tegelijk los, en de
+cykloon, die in het oosten onstond, keerde daarheen door het noorden,
+westen en zuiden terug, juist andersom als met zulke draaiende stormen
+in het zuidelijk halfrond het geval is.
+
+O, wat rechtvaardigt die Golfstroom zijn naam: het vaderland der
+stormen te zijn! Hier worden die vreeselijke cyklonen gevormd,
+door het verschil in de temperatuur van de luchtlagen, die boven de
+stroomen liggen.
+
+Op den regen volgde een stroom van vuur; de regendruppels veranderden
+in vurige vonken; men zou gezegd hebben dat kapitein Nemo een
+hem waardigen dood had willen sterven, en hij daarom gaarne door
+den bliksem getroffen wilde worden. Bij het ontzettend stampen en
+slingeren van den Nautilus, verhief deze zich een oogenblik met de
+voorpunt in de lucht, en ik zag er evenals van een bliksemafleider
+tal van vonken afspringen.
+
+Dood moede en bijna machteloos, kroop ik langzaam naar het luik; ik
+opende het en ging naar den salon. Toen kreeg de storm zijn grootste
+kracht; het was onmogelijk op de beenen te blijven staan. Kapitein Nemo
+kwam tegen middernacht binnen; ik hoorde dat de vergaarbakken vol water
+werden gepompt, en de Nautilus zonk langzaam onder het vlak der zee.
+
+Door de geopende ramen van den salon zag ik groote visschen als
+spoken schuw voorbijsnellen; enkele werden onder mijn oogen door
+den bliksem getroffen. De Nautilus daalde nog altijd; ik dacht dat
+wij op vijftien meter diepte in kalm water zouden zijn, maar neen,
+de bovenvlakte was in al te heftige beweging; wij moesten de kalmte
+in een diepte van vijftig meter opzoeken. Maar welk een rust, welk
+een kalmte heerschte ook daar! Wie zou gezegd hebben, dat op dat
+oogenblik een orkaan woedde aan de oppervlakte van den Oceaan?!
+
+
+
+HOOFDSTUK XLIV
+
+47° 24' N.B. en 17° 28' O.L.
+
+Door dien storm waren wij oostwaarts geworpen, waardoor de hoop op een
+ontvluchting, naar New-York of de St. Laurens, in rook verdween. De
+arme Ned was wanhopig en zonderde zich evenals kapitein Nemo af. Koen
+en ik verlieten elkander niet meer.
+
+Ik heb gezegd dat de Nautilus oostwaarts was gedreven; het zou
+nauwkeuriger geweest zijn, als ik gezegd had noordoostwaarts. Gedurende
+eenige dagen dwaalde ons vaartuig, dan op dan onder de golven,
+terwijl er op zee een mist hing, die voor de scheepvaart zoo
+gevaarlijk is. Deze mist ontstaat door het smelten van het ijs,
+waardoor de dampkring zeer vochtig blijft. Hoeveel schepen zijn er
+in deze streken niet vergaan, terwijl zij de onzekere lichten aan
+de kust opzochten. Welke rampen werden niet door die dikke misten
+veroorzaakt! Hoe menig schip stiet op een klip, omdat de bemanning door
+het gebulder van den wind de branding niet hoorde! Hoeveel schepen
+stieten niet tegen elkander, hoewel zij de lichten ontstoken hadden
+en aanhoudend door schel fluiten of klokluiden waarschuwden!
+
+De bodem der zee geleek dan ook veel op een slagveld, waar al
+de overwonnenen waren gezonken; sommige schepen reeds oud en met
+zeeplanten begroeid, andere nog nieuw, zoodat de lichtstralen van onze
+lantaarn op het ijzer- en koperwerk weerkaatsten. Hoeveel schepen
+waren daar niet onder, die met man en muis met een scheepslading
+landverhuizers waren vergaan, omdat zij op die gevaarlijke plaatsen
+op riffen en banken hadden gestooten! Want sedert verscheiden jaren
+waren er heel wat slachtoffers, gevoegd bij al hetgeen de zee reeds
+had verzwolgen; de koninklijke Mail, de Inmann- en Montreallijnen
+hadden daartoe tal van booten geleverd; de Solway, de Isis, de
+Paramata, de Hungarian, de Canadian, de Anglo-Saxon, de Humboldt, de
+United-States, die alle gestooten hadden, de Arctic, de Lyonnais, die
+door aanzeiling vergaan, de President, de Pacific, de City-of-Glasgow
+die door onbekende oorzaken verdwenen waren; dit waren alle sombere
+wrakken, tusschen welke de Nautilus doorvoer, alsof zij tusschen een
+rij dooden doorging.
+
+Den 10den Mei waren wij tegenover de zuidelijkste punt van
+Newfoundland; de zich daar bevindende zandbank bestaat uit een
+opeenstapeling van allerlei aanslibsel van de zee, uit een verzameling
+van de organische bestanddeelen, welke òf door den Golfstroom van
+den evenaar, òf door den koudwaterstroom, die langs de Amerikaansche
+kust gaat, van de Noordpool worden aangevoerd. Daar stapelden zich ook
+die groote zwerfblokken op, door de ijsschollen meegesleept. Dáar is
+het groote knekelhuis van visschen, weekdieren of zöophyten, welke
+er met millioenen omkomen.
+
+Bij die zandbank is de zee niet diep; eenige honderden vademen op zijn
+hoogst. Maar zuidwaarts wordt de diepte plotseling zeer aanzienlijk,
+namelijk 3000 meter. Daar verbreedt zich de Golfstroom; hij verliest
+zijn snelheid en temperatuur, hij wordt een zee.
+
+Onder de massa visschen, die wij in dichte drommen voorbij de ramen
+zagen zwemmen, trokken vooral de kabeljauwen onze aandacht, die zich
+bij voorkeur op de zandbanken van Newfoundland ophouden. Men kan dezen
+kabeljauw den bergvisch noemen, want Newfoundland is niets anders dan
+een onderzeesche berg. Toen de Nautilus door de dichte scholen van
+die dieren heenstoof, kon Koenraad de volgende opmerking niet voor
+zich houden: "Wat! kabeljauwen! ik dacht dat ze zoo plat waren als
+bot of tong?"
+
+"Wat zijt gij onnoozel," zei ik. "De kabeljauw is plat bij den
+kruidenier, waar ze opengesneden, platgeslagen en gedroogd als
+stokvisch voor de ramen ligt; maar in het water zijn zij rond en
+juist geschikt om te zwemmen,"
+
+"Ik wil het wel gelooven, mijnheer," antwoordde Koenraad, "maar wat
+een zwerm, 't lijkt wel een mierennest!"
+
+"En er zouden er nog veel meer zijn," merkte ik op, "zonder hun
+vijanden de zeeschorpioenen en de menschen. Weet gij wel hoeveel
+eieren een enkel wijfje bij zich heeft?"
+
+"Ik zal eens goed raden," zei Koenraad, "500,000."
+
+"Elf millioen, mijn vriend!"
+
+"Elf millioen! dat geloof ik niet, of ik moet ze zelf tellen."
+
+"Tel ze maar, Koen, maar gij doet beter met mij maar te
+gelooven. Bovendien vangen de Franschen, Engelschen, Hollanders,
+Amerikanen, Denen, Nooren en anderen ze bij duizenden. Men eet ze in
+verbazende massa, en zonder de wonderbaarlijke vruchtbaarheid van die
+visschen, zou de zee weldra ontvolkt zijn. Zoo zijn er bijvoorbeeld in
+Engeland alleen 5000 schepen met 75000 zeelieden voortdurend met deze
+vischvangst bezig. Elk schip brengt er gemiddeld 4000 mede, en dat
+maakt reeds 20 millioen. Op de kusten van Noorwegen is het hetzelfde."
+
+"Goed," antwoordde Koenraad, "ik geloof mijnheer, ik zal ze niet
+natellen."
+
+"Wat?"
+
+"De elf millioen eieren; maar ik wilde toch éen opmerking maken."
+
+"Welke?"
+
+"Dat als alle eieren uitkwamen, vier kabeljauwen genoeg waren
+om Engeland, Amerika en Noorwegen van een voldoenden voorraad te
+voorzien."
+
+Terwijl wij strijkelings over de bank van Newfoundland heen liepen,
+zag ik duidelijk de lange zetlijnen, elk met tweehonderd haken, welke
+elk schip met een paar dozijn tegelijk uithangt. Elke lijn zat aan de
+oppervlakte der zee vast aan een groot stuk kurk. De Nautilus moest
+behendig tusschen dit onderzeesche net doorvaren; doch hij bleef
+niet lang in deze streken, want het schip zette den koers voort tot
+op 42° N.B. Het is op de hoogte van St. John, dat de onderzeesche
+telegraafkabel aan land komt.
+
+In plaats van verder noordwaarts te varen, ging de Nautilus meer
+naar het oosten, alsof hij de richting van den telegraafkabel
+wilde volgen. Den 17den Mei zag ik op ongeveer 500 kilometer van
+Newfoundland, en op een diepte van 2800 meter den kabel op den grond
+liggen. Koenraad, dien ik niet gewaarschuwd had, zag het ding eerst
+voor een reusachtige zeeslang aan, en wilde het op zijn gewone wijze
+in een klasse indeelen. Doch ik hielp hem spoedig uit zijn dwaling
+en om hem te troosten, vertelde ik hem verscheidene bijzonderheden
+van het leggen van dien kabel.
+
+De eerste kabel werd in 1857 en 1858 vervaardigd en gelegd; doch
+nadat men ongeveer 400 telegrammen had overgeseind, hield hij op te
+werken. In 1883 vervaardigden de ingenieurs een nieuwen kabel van
+3400 kilometer lengte en 4500 ton zwaarte, en scheepten dien op de
+Great-Eastern in. Den 25sten Mei bevond de Nautilus zich op een diepte
+van 3836 meter, juist op de plaats waar deze draad gebroken was,
+waardoor de onderneming in duigen viel; het was op 638 kilometer
+van de Iersche kust. Men bemerkte 's middags te twee uur, dat de
+gemeenschap met Europa afgebroken was. De telegrafisten aan boord
+besloten den kabel af te hakken, voordat men dien opvischte, en om
+elf uur 's avonds hadden zij het beschadigde gedeelte weer binnen
+boord geheschen. Men herstelde de breuk en de kabel werd opnieuw
+in zee gelaten. Maar eenige dagen later brak hij weer en kon uit de
+diepte van den Oceaan niet weer worden opgevischt.
+
+De Amerikanen verloren den moed niet. De moedige Cyrus Field, de
+drijver der geheele onderneming, die er zijn geheele fortuin aan
+waagde, opende een nieuwe inschrijving. Een nieuwe kabel werd met de
+meeste voorzorgen vervaardigd. De geleidingsdraden waren van elkander
+afgezonderd door gutta percha, en het geheel omwoeld met werk, dat
+weer door een metalen buis werd beschermd. De Great-Eastern stak
+13 Juli 1866 weer in zee. Het werk ging goed, evenwel gebeurde er
+iets dat noodlottig had kunnen worden. Verscheidene malen hadden de
+ingenieurs opgemerkt, dat er kort te voren spijkers in den kabel waren
+geslagen, om dezen van binnen te vernielen of te bederven. Kapitein
+Anderson hield een vergadering met zijn officieren en ingenieurs,
+en daar werd besloten, dat als de schuldige aan boord werd gevat,
+hij zonder vonnis in zee zou geworpen worden. Sedert dat oogenblik
+werd de misdadige poging niet weer gewaagd.
+
+Den 23sten Juli was de Great-Eastern nog slechts op 800 kilometer
+van Newfoundland, toen men uit Ierland de tijding overseinde van
+den wapenstilstand tusschen Pruisen en Oostenrijk, na den slag van
+Sadowa. Den 27sten zag men door den nevel heen de haven van Heart's
+Content. De onderneming was gelukkig geslaagd, en het jonge Amerika
+seinde naar het oude Europa het eerst déze wijze woorden, welke zoo
+zelden begrepen worden: "Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede
+op aarde, in de menschen een welbehagen" (Luk. II: 14).
+
+Ik verwachtte wel dat ik den telegraafkabel niet in zijn
+oorspronkelijken toestand terug zou zien, zooals hij uit de fabriek
+gekomen was. De lange slang was bedekt met schelpen, en geheel bekleed
+met een korst van steenachtige kalk, haar beschermend tegen weekdieren,
+die er soms gaatjes in konden boren. De kabel lag stil, zonder iets te
+gevoelen van de beweging der zee, en onder een drukking, welke gunstig
+werkt op het overbrengen der electrische vonken van Amerika naar Europa
+in 32/100 van een seconde. De kabel kan oneindig lang duren, want men
+heeft opgemerkt, dat het omkleedsel van gutta-percha beter wordt door
+het zeewater. Bovendien ligt de kabel op dit zoo gelukkig gekozen
+plateau nimmer op zulk een diepte dat hij kan breken. De Nautilus
+volgde hem tot op de grootste diepte, 4431 meter, en daar zag ik hem
+nog liggen, zonder dat hij gespannen scheen te zijn. Daarop naderden
+wij de plaats, waar in 1863 het ongeluk met den tweeden kabel had
+plaats gehad.
+
+De bodem der zee vormde daar een breede vallei van 120 kilometer,
+waarin men den Montblanc had kunnen plaatsen, zonder dat dan de top
+nog boven het vlak der zee had uitgestoken. In het oosten wordt deze
+vallei afgesloten door een steilen muur van 2000 meter hoog. Wij
+kwamen er den 28sten Mei, en de Nautilus bevond zich toen op niet
+meer dan 150 kilometer afstand van Ierland. Zou kapitein Nemo nog
+verder opwaarts varen, om in de nabijheid van Groot Britannië te
+komen? Neen. Tot mijn verbazing wendde hij den steven zuidwaarts,
+en voer weer naar de Europeesche zeeën. Een oogenblik zag ik kaap
+Clear en den vuurtoren der Fastnetrots, die als baken dient voor de
+duizenden schepen van Glasgow en Liverpool.
+
+Een belangrijke vraag deed zich toen voor mij voor: zou de
+Nautilus zich in het Kanaal durven wagen? Ned Land, die weer voor
+den dag was gekomen, sedert wij het land waren genaderd, deed mij
+honderden vragen. Wat kon ik hem antwoorden? Kapitein Nemo bleef
+onzichtbaar. Nadat hij den Amerikaan even de kusten van zijn vaderland
+had laten zien, wilde hij mij misschien die van Frankrijk even toonen.
+
+Ondertusschen voer de Nautilus steeds zuidwaarts. Op 30 Mei hadden
+wij Landsend en de Sorling-eilanden in het gezicht. Als Nemo het
+Kanaal wilde binnengaan, moest hij oostwaarts varen; doch hij deed
+het niet. Gedurende den 31sten Mei beschreef de Nautilus een menigte
+kringen, welke mij zeer nieuwsgierig maakten. Hij scheen een plaats
+op te zoeken, die hij slechts met moeite kon vinden. Om twaalf uur nam
+de kapitein zelf zonshoogte, maar zei niets; hij scheen somberder dan
+ooit. Wat kon hem zoo treurig stemmen? Was het de nabijheid van het
+Europeesche strand? Herinnerde hij zich zijn vaderland? Wat gevoelde
+hij dan? Berouw of smart? Lang hield mij deze gedachte bezig, en ik
+had als 't ware een voorgevoel, dat het toeval mij binnenkort het
+geheim van den kapitein zou doen ontdekken.
+
+Den volgenden dag, 31 Mei, deed de Nautilus nog hetzelfde. Het was
+duidelijk dat hij een bepaald punt van den Oceaan opzocht. Kapitein
+Nemo kwam zonshoogte nemen, evenals hij den vorigen dag gedaan had; de
+zee was kalm, de hemel helder. Acht kilometer oostwaarts van ons zag
+ik een groot stoomschip aan den gezichteinder; het toonde geen vlag,
+zoodat ik niet kon zien tot welke natie het behoorde. Kapitein Nemo nam
+eenige minuten vóordat de zon door den meridiaan ging, zijn sextant
+en keek met de grootste oplettendheid; de kalmte der zee maakte zijn
+waarnemingen des te gemakkelijker. De Nautilus lag onbeweeglijk, en
+slingerde of stootte niet. Ik stond op dat oogenblik op het plat. Toen
+de waarneming was afgeloopen, zei de kapitein slechts:
+
+"Hier is het!"'
+
+Hij ging door het luik naar beneden. Had hij het stoomschip gezien,
+dat langzamer liep en ons scheen te naderen? Ik zou het niet kunnen
+zeggen. Ik kwam in den salon; de luiken gingen dicht, en ik hoorde het
+water in de vergaarbakken stroomen. De Nautilus begon te zakken. Eenige
+minuten later bleef hij op een diepte van 833 meter op den bodem
+der zee rusten. Het licht aan de zoldering van den salon ging uit,
+de ramen werden geopend, en door het glas zag ik het zeewater op een
+halven kilometer in de rondte sterk door onze lantaarn verlicht.
+
+Aan bakboordzijde bespeurde ik mets als het oneindig stille water;
+aan stuurboord echter zag ik iets zeer groots in de hoogte steken, dat
+mijn aandacht trok. Men zou gezegd hebben, dat het bouwvallen waren,
+begraven onder een massa witte schelpen, welke deze als een sneeuwkleed
+overdekten. Toen ik die massa nauwkeuriger bekeek, meende ik de vormen
+van een schip te herkennen, waarvan de masten gedeeltelijk gebroken
+waren, en dat met den voorsteven het eerst moest gezonken zijn. Dit
+ongeluk had zeker al zeer lang geleden plaats gehad. Dit wrak, als het
+ware omkorst door de uit de zee afgescheiden kalk, moest daar al heel
+wat jaren op den bodem van den Oceaan gerust hebben. Welk schip was
+dit? Waarom bezocht de Nautilus dat graf? Was het dan geen schipbreuk
+waardoor dit schip te gronde was gegaan? Ik wist niet wat ik er van
+denken moest, toen ik vlak naast mij den kapitein met langzame stem
+het volgende hoorde zeggen:
+
+"Vroeger heette dat schip de Marseillais; het had 74 stukken en liep
+in 1762 van stapel. In 1788 streed het op 13 Augustus, onder kapitein
+La Poype-Vertrieux, dapper tegen de Preston. Op 4 Juli 1774 woonde
+het met het eskader van den admiraal d'Estaing de inneming bij van
+Grenada; in 1781 nam het op 5 September deel aan het gevecht, door
+graaf de Grasse in de Chesapeakbaai geleverd. In 1794 veranderde de
+regeering der Fransche republiek den naam van het schip. Den 16den
+April van hetzelfde jaar voegde het zich te Brest bij het eskader
+van Villaret-Joyeuse, die in last had een konvooi met graan te
+begeleiden, dat onder den admiraal van Stabel uit Amerika kwam. Op
+11 en 12 Februari van het jaar II ontmoette dit eskader de Engelsche
+schepen. Het is heden de 13de Prairial, 1 Juni 1868, mijnheer. Het is
+vandaag juist 74 jaar geleden, dat op deze zelfde plaats, op 47° 24'
+N.B. en 17° 28' O.L., dit schip na een heldhaftigen strijd zijn drie
+masten verloor, dat het water in het ruim binnendrong, dat een derde
+van de bemanning buiten gevecht gesteld was, doch dat het liever met
+zijn 258 zeelieden wilde zinken dan zich overgeven! De vlag werd op
+den achtersteven vastgespijkerd en het slagschip verdween onder de
+golven met den kreet: 'Leve de republiek.'"
+
+"De Vengeur!" riep ik.
+
+"Juist mijnheer, de Vengeur! Een schoone naam!" mompelde kapitein Nemo,
+terwijl hij de armen over elkander kruiste.
+
+
+HOOFDSTUK XLV
+
+Een zoenoffer.
+
+Deze wijze van spreken, het onverwachte van dit tooneel, het kalm
+verhaal van het schip, dat met zijn vaderlandslievende bemanning
+gezonken was, de ontroering, waarmede de zonderlinge man de laatste
+woorden had uitgesproken, de naam van den Vengeur, welks beteekenis
+mij niet kon ontsnappen, alles vereenigde zich om mij te treffen. Ik
+had de oogen van den kapitein niet afgewend. Hij had de handen
+voor zich uitgestrekt en beschouwde met een vurig oog het beroemde
+wrak. Misschien zou ik nimmer te weten komen wie hij was, waar hij
+vandaan kwam en waar hij heenging; maar ik zag meer en meer den mensch
+zich uit den geleerde ontwikkelen. Het was geen gewone menschenhaat,
+die den kapitein en zijn makkers in den Nautilus hield opgesloten,
+maar een monsterachtige of verheven haat, dien de tijd niet kon
+verzwakken. Zocht deze haat zich te wreken? Dit zou de toekomst mij
+weldra ophelderen.
+
+De Nautilus steeg ondertusschen weer langzaam naar de oppervlakte,
+en ik zag de onduidelijke vormen van den Vengeur verdwijnen. Weldra
+bemerkte ik door een geringe schommeling dat wij aan de oppervlakte
+waren. Op dit oogenblik hoorde ik een doffen knal. Ik keek den kapitein
+aan, deze bewoog zich niet.
+
+"Kapitein?" vroeg ik.
+
+Hij antwoordde niet.
+
+Ik verliet hem en ging naar het plat, waar Koen en de Amerikaan
+reeds waren.
+
+"Waar komt die knal vandaan?" vroeg ik.
+
+Ik keek in de richting van het schip dat ik reeds had opgemerkt. Het
+was nabij den Nautilus gekomen en ik kon zien dat het hard aanstoomde;
+het was nog maar zes kilometer van ons af.
+
+"Een kanonschot," antwoordde Ned Land.
+
+"Als ik het tuig en de kleine masten bezie," zei de Amerikaan "dan zou
+ik wedden dat het een oorlogschip is. Ik wou dat het naar ons toe kwam,
+en dezen vervloekten Nautilus, als 't noodig was, in den grond boorde."
+
+"Vriend Ned," zei Koenraad, "wat kan het den Nautilus voor kwaad
+doen? Zal dat schip ons onder water aanvallen? Zal het ons onder in
+zee beschieten?"
+
+"Zeg eens, Ned," vroeg ik, "kun jij zien aan welke natie dit schip
+behoort?"
+
+De Amerikaan trok de wenkbrauwen samen, kneep de oogleden op elkander
+en de oogen half dicht, en keek eenige oogenblikken zoo scherp als
+hij kon naar het schip.
+
+"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "ik kan het niet zien. Het heeft
+geen vlag in top, maar ik kan u verzekeren, dat het een oorlogschip
+is, want een lange wimpel waait van den grooten mast."
+
+Gedurende een kwartier bekeken wij het vaartuig, dat naar ons
+toekwam. Ik kon evenwel niet gelooven, dat het op dien afstand den
+Nautilus had herkend, noch veel minder dus dat het wist wat dit voor
+een onderzeesch werktuig was. Weldra vertelde de Amerikaan mij, dat het
+een groote gepantserde, met een spoor gewapende tweedekker was. Een
+dikke rookwolk steeg uit de beide schoorsteenen op. De gereefde
+zeilen zaten op de ra's vastgebonden; het vertoonde geen vlag. De
+afstand verhinderde ons de kieur van den wimpel te onderscheiden,
+die als een dun lintje in de lucht wapperde. Het naderde met groote
+snelheid. Als kapitein Nemo het schip liet naderen, bood zich een
+kans tot redding aan.
+
+"Mijnheer," zei Ned Land, "als dit schip ons op éen kilometer afstands
+voorbijkomt, spring ik in zee, en noodig u uit hetzelfde te doen."
+
+Ik antwoordde niets op het voorstel van den Amerikaan, en ik ging
+voort met het schip te bekijken, dat zichtbaar grooter werd. Of het
+een Engelschman, Franschman, Amerikaan of Rus was, het is zeker,
+dat het ons goed zou opnemen, als wij het konden bereiken.
+
+"Mijnheer zal zich wel willen herinneren," zei Koenraad toen, "dat
+wij nog al iets van zwemmen kennen. Hij kan zich op mij verlaten om
+hem naar dit schip te sturen, als hij het goedvindt om vriend Ned
+te volgen."
+
+Ik wilde antwoorden, toen een lichte witte rookwolk uit een van de
+zijden van het schip te voorschijn kwam, doch eenige seconden later
+spoot het water door toedoen van een zwaar vallend voorwerp over de
+achterplecht van den Nautilus en nog iets later trof een knal mijn oor.
+
+"Wat? schieten zij op ons!" riep ik.
+
+"Brave lui!" mompelde de Amerikaan.
+
+"Zij zien ons dus niet voor schipbreukelingen aan op een vlot!"
+
+"Als mijnheer het niet kwalijk neemt...."
+
+"Mooi," riep Ned, terwijl hij het water van zich afschudde, waarmee
+een nieuwe kogel hem bespat had.
+
+"Als mijnheer het niet kwalijk neemt, hebben zij den eenhoorn herkend,
+en zij schieten op hem!"
+
+"Maar zij kunnen toch zien, dat zij met menschen te doen hebben,"
+antwoordde ik.
+
+"Het is misschien juist daarom!" hernam Ned Land, terwijl hij mij
+aankeek.
+
+Het werd in mijn geest plotseling helder; zonder twijfel wist men nu
+waaraan men zich met het bestaan van het zoogenaamde monster houden
+moest. Zonder twijfel had kapitein Farragut van de Abraham Lincoln,
+toen hij er zoo dicht bij was en de Amerikaan er met den harpoen
+naar wierp, gezien dat de eenhoorn een onderzeesch schip was, dat
+veel gevaarlijker kon zijn dan een bovennatuurlijk zeemonster. Ja,
+zoo moest het zijn en overal vervolgde men nu zonder twijfel dit
+verschrikkelijk vernielingswerktuig.
+
+Het was inderdaad verschrikkelijk als kapitein Nemo, zooals men
+wel veronderstellen kon, den Nautilus gebruikte als een werktuig
+tot wraakoefening. Had hij ook in dien nacht, toen hij ons in den
+Indischen Oceaan in onze hut opsloot, geen schip aangevallen? Was die
+op het koralen kerkhof begraven man geen slachtoffer geweest van een
+schok door den Nautilus teweeggebracht? Ja, ik herhaal het; zoo moest
+het zijn. Een deel van het geheimzinnig leven van kapitein Nemo werd
+daardoor ontsluierd. En indien men al niet kon ontdekken wie hij was,
+dan vervolgden de tegen hem verbonden natiën niet meer een denkbeeldig
+wezen, maar een man, die hun een onverzoenlijken haat had gezworen.
+
+Het geheele vreeselijk verleden kwam mij weer voor den geest. In
+plaats van vrienden op het naderend schip te ontmoeten, konden wij
+er alleen vijanden zonder genade op aantreffen.
+
+Ondertusschen regende het kogels rondom ons. Eenige troffen slechts
+even de oppervlakte der zee, en sprongen dan op opzettenden afstand
+weg. Maar geen enkele trof den Nautilus. Het gepantserde vaartuig
+was nog maar drie kilometer van ons af. Niettegenstaande het hevig
+kanonvuur verscheen de kapitein niet op het plat, en als toch een van
+die kegelvormige kogels den Nautilus vlak op een der platen getroffen
+had, zou dit noodlottig hebben kunnen worden.
+
+Toen zei de Amerikaan:
+
+"Mijnheer, wij moeten alles beproeven om uit dien ellendigen toestand
+te geraken. Laten wij seinen geven! Duizend duivels, men zal misschien
+dan toch begrijpen dat wij eerlijke lieden zijn!"
+
+Ned Land nam zijn zakdoek om er mee in de lucht te zwaaien; doch
+nauwelijks had hij dien ontplooid, of een ijzeren hand wierp hem,
+niettenstaande Neds verbazende sterkte, tegen den grond.
+
+"Ellendeling!" riep de kapitein, "wil je dan dat ik je op de spoor
+van den Nautilus vastspijker, voordat ik dat schip aangrijp?"
+
+Kapitein Nemo was vreeselijk om aan te hooren, doch nog
+verschrikkelijker om aan te zien. Zijn gelaat was doodsbleek van woede;
+zijn oogen waren verschrikkelijk samengetrokken; hij sprak niet meer,
+hij brulde; hij stond daar voorover gebukt en drukte den Amerikaan
+bijna in elkander. Eindelijk liet hij hem los, en zich naar het
+oorlogschip wendend, waarvan de kogels om hem heen regenden, riep
+hij met krachtige stem:
+
+"O, je weet wie ik ben, vervloekt schip, ik heb je vlag niet te zien
+en te herkennen! Zie, ik zal je de mijne toonen!" En kapitein Nemo
+ontrolde voor op het plat een zwarte vlag, gelijk aan die, welke hij
+aan de Zuidpool geplant had.
+
+Op dit oogenblik raakte een kogel het bekleedsel van den Nautilus,
+echter zonder het te beschadigen, en sprong dicht bij den kapitein
+terug in zee. Deze trok de schouders op en zei toen kortaf tegen mij:
+
+"Ga naar beneden met uw makkers!"
+
+"Mijnheer!" riep ik, "wilt gij dit schip aanvallen?"
+
+"Ik ga het in den grond boren, mijnheer."
+
+"Dat zult gij niet."
+
+"Ik zal het wel doen," antwoordde de kapitein koeltjes. "Krijg het
+niet in uw hoofd, om mij te beoordeelen, mijnheer. Het noodlot toont
+u iets, wat gij niet moest zien. De aanval is begonnen, de verdediging
+zal verschrikkelijk zijn. Ga naar binnen."
+
+"Welk schip is het?"
+
+"Weet gij dat niet? des te beter, dan zal ten minste de herkomst er
+van een geheim voor u blijven. Ga naar beneden!"
+
+Wij konden niets anders doen dan gehoorzamen. Een vijftiental matrozen
+van den Nautilus omringden den kapitein en beschouwden het naderend
+vaartuig met een onverzoenlijk gevoel van haat. Men begreep, dat
+dezelfde dorst naar wraak hen allen bezielde; ik ging naar beneden! op
+het oogenblik dat een nieuwe kogel weer op den Nautilus afsprong,
+en hoorde den kapitein roepen:
+
+"Schiet, dwaas vaartuig! Verspil nutteloos je kogels! Je zult aan
+de spoor van den Nautilus niet ontsnappen. Maar hier moet je niet te
+gronde gaan! Ik wil niet dat je wrak op dezelfde plaats ligt als dat
+van den roemrijken Vengeur!"'
+
+Ik ging weer naar mijn kamer; de kapitein en de stuurman waren op het
+plat gebleven. De schroef werd in beweging gebracht en de Nautilus
+verwijderde zich met groote snelheid, om buiten het bereik der kogels
+te komen. Doch de vervolging duurde voort, en kapitein Nemo vergenoegde
+zich toen met den afstand in het oog te houden.
+
+Tegen vier uur des namiddags kon ik het ongeduld en de onrust, die
+mij kwelden, niet meer bedwingen, en ik ging naar de middeltrap. Het
+luik stond open, ik waagde mij op het plat. De kapitein liep er in
+ontroering heen en weer. Hij keek naar het schip, dat op vijf of
+zes kilometer onder den wind van ons afbleef. Hij draaide er als een
+wild dier omheen, en het oostwaarts achter zich aanlokkend, liet hij
+zich vervolgen. Evenwel viel hij niet aan; misschien aarzelde hij
+nog. Ik wilde een laatste poging aanwenden; maar nauwelijks had ik
+den mond opengedaan, of hij legde mij het zwijgen op, door te zeggen:
+"Ik ben de rechtvaardigheid, ik ben het recht! Ik ben de verdrukte,
+daar is de onderdrukker! Daardoor is al wat ik heb liefgehad, bemind
+en geëerd, vernietigd; vaderland, vrouw, kinderen, vader en moeder! Al
+wat ik haat is daar vóor mij. Zwijg dus!"
+
+Ik wierp een laatsten blik op het schip, dat de snelheid
+vermeerderde. Daarna ging ik weer naar Koenraad en Ned Land.
+
+"Wij zullen vluchten!" zei ik.
+
+"Goed," antwoordde Ned! "maar wat is het voor een schip?"
+
+"Ik weet het niet; maar waar het ook vandaan zij, vóór middernacht
+is het in den grond geboord. In allen gevalle is het beter met dit
+schip te zinken, dan deelgenooten te zijn van een wraak, waarvan wij
+de billijkheid niet kunnen beoordeelen!"
+
+"Zoo denk ik er ook over," antwoordde Ned Land bedaard. "Wij moeten
+den nacht afwachten."
+
+De nacht kwam. Er heerschte doodelijke stilte aan boord. Het kompas
+deed ons zien, dat de Nautilus niet van richting veranderd was. Ik
+hoorde het geraas van de schroef, die zich met groote regelmatigheid
+bewoog. Het vaartuig bleef op de oppervlakte, en een lichte deining
+deed het heen en weder schommelen. Mijn makkers en ik hadden besloten
+om te vluchten, op het oogenblik dat het schip dicht genoeg bij
+was, hetzij om ons te hooren, hetzij om ons te zien, want de maan,
+die over drie dagen vol moest zijn, stond helder aan den hemel. Als
+wij maar eerst aan boord van het schip waren, zouden wij, als wij
+den slag, waar het mede bedreigd werd, niet konden afwenden, alles
+doen wat in ons vermogen stond en de omstandigheden ons zouden
+veroorloven. Verscheidene malen meende ik dat de Nautilus zich
+gereed maakte tot den aanval, maar hij vergenoegde zich met zijn
+vijand te laten naderen, en dan zette hij na weinige oogenblikken
+zijn vlucht voort.
+
+Een gedeelte van den nacht ging voorbij, zonder dat er iets
+voorviel. Wij loerden op een gelegenheid om ons plan te volbrengen. Wij
+spraken weinig, want wij waren te ontroerd. Ned Land had wel in zee
+willen springen. Ik dwong hem te wachten. Volgens mijn gevoelen zou
+de Nautilus den tweedekker op de oppervlakte aanvallen, en dan ware
+het niet alleen mogelijk, maar zelf gemakkelijk om te vluchten. Om
+drie uur 's morgens ging ik vol ongerustheid naar het plat; kapitein
+Nemo had het niet verlaten; hij stond overeind, voorop, bij zijn vlag,
+welke een zacht koeltje boven zijn hoofd deed wapperen. Hij verloor
+het schip niet uit het oog. Zijn buitengewoon scherpe blik scheen
+het aan te trekken, te begoochelen, en zekerder met zich mee te
+sleepen, dan dat hij het op sleeptouw had. De maan was toen op haar
+grootste hoogte. Jupiter kwam in het oosten op. Te midden van die
+stille natuur wedijverden lucht en zee in kalmte, en de nachtvorstin
+liet haar stralen schitteren in den schoonsten spiegel, waarin hare
+stralen ooit weerkaatst hadden. En als ik dacht aan deze kalmte der
+elementen, en deze vergeleek met al den hartstocht en gramschap,
+die in den onbegrijpelijken Nautilus waren opgesloten, dan voelde ik
+een rilling door mijn leden gaan.
+
+Het schip bleef op twee kilometer afstands. Het was naderbij gekomen,
+altijd vooruitstoomende in de richting van dien lichtglans, die de
+tegenwoordigheid van den Nautilus aanduidde. Ik zag het groene en
+roode seinlicht der stoomboot, en de helderwitte lantaarn, die aan
+den fokkemast hing. Het tuig werd door den maneschijn slechts flauw
+in zee teruggekaatst, en ik kon zien, dat het de vuren vreeselijk
+opstookte. Een menigte vonken, stukjes brandende kool, vlogen uit de
+schoorsteenen als sterren door de lucht.
+
+Ik bleef tot zes uur 's morgens op het plat, zonder dat de kapitein
+mij scheen gezien te hebben. Het schip hield op anderhalven kilometer
+achter ons, en met het krieken van den dag opende het opnieuw zijn
+kanonvuur. Het oogenblik kon niet ver meer af zijn, dat de Nautilus
+zijn vijand zou aanvallen en mijn makkers en ik den man, dien ik
+niet durfde beoordeelen, voor altijd zouden verlaten. Ik wilde
+naar beneden gaan, om hen te waarschuwen, toen de stuurman op het
+plat kwam; verscheiden matrozen kwamen mee. Kapitein Nemo zag hen
+niet, of wilde ze niet zien. Er werden eenige toebereidselen voor
+het gevecht gemaakt; deze waren zeer eenvoudig. De leuning om het
+plat werd neergeslagen, eveneens werden de lantaarn en het uitstek
+van den stuurstoel naar binnengeschoven, zoodat zij niet boven het
+buitenkleedsel van den Nautilus uitstaken: op de oppervlakte van den
+langen ijzeren cylinder stak niets meer uit, wat in de beweging kon
+hinderen. Ik ging weer naar den salon. De Nautilus dreef altijd boven;
+het zeewater werd door de morgenschemering reeds eenigszins verlicht;
+bij de deining der golven werden de ramen van den salon van tijd tot
+tijd rood gekleurd door de stralen der opkomende zon. De vreeselijke
+dag van 2 Juni brak aan. Om vijf uur wees de log, dat de Nautilus zijn
+snelheid verminderde, ik begreep dat hij het stoomschip liet naderen;
+daarenboven konden wij de kanonschoten duidelijker hooren. De kogels
+vielen in het water en drongen daar met zonderling gesis in door.
+
+"Vrienden," zei ik, "het oogenblik is gekomen, een handdruk, en God
+helpe ons!"
+
+Ned Land was vastberaden, Koenraad kalm, ik zenuwachtig, ik kon mij
+ternauwernood inhouden.
+
+Wij gingen in de bibliotheek. Op het oogenblik dat ik de deur opende,
+die naar de middeltrap geleidde, hoorde ik het luik plotseling
+toeslaan. De Amerikaan vloog de trap op, doch ik hield hem tegen. Een
+welbekend gesis deed ons hooren, dat het water in de vergaarbakken werd
+gepompt. Inderdaad, weinige oogenblikken daarna was de Nautilus eenige
+nieters onder het vlak der zee gezonken. Ik begreep die beweging. Het
+was te laat om te handelen. De Nautilus dacht er niet aan om den
+tweedekker in zijn ondoordringbaar pantser te treffen, maar wel onder
+de waterlijn, waar de metalen huid het houtwerk niet meer beschermde.
+
+Wij waren opnieuw opgesloten en gedwongen getuigen van het treurspel
+dat zou aanvangen. Bovendien hadden wij nauwelijks tijd om na te
+denken. In mijn kamer gevlucht, keken wij elkander aan zonder een
+woord te spreken. Mijn geest was geheel verstomd; ik kon niet meer
+denken; ik was in den vreeselijken toestand, die een ontzettende
+uitbarsting vooraf gaat! Ik hoorde, ik luisterde; ik was geheel en al
+gehoor! Evenwel nam de snelheid van den Nautilus sterk toe; hij nam
+op die wijze zijn aanloop; het geheele vaartuig trilde. Plotseling gaf
+ik een schreeuw! Een betrekkelijk geringe schok had plaats. Ik voelde
+de doordringende kracht van de spoor; ik hoorde gekraak en geknars;
+maar de Nautilus, door groote kracht voortgestuwd, ging door het
+schip heen als een mes door een stuk deeg! Ik kon het niet langer
+uitstaan. Ontsteld en geheel ontdaan, vloog ik mijn kamer uit en den
+salon binnen. Daar was kapitein Nemo; zwijgend, somber, onverzoenlijk
+zag hij door het raam aan bakboordzijde. Een groote massa zonk in
+het water en om niets van den doodstrijd te verliezen, daalde de
+Nautilus met het schip naar de diepte. Op tien meter afstands zag ik
+de doorboorde kiel, waar het water met donderend geweld binnendrong;
+daarna de beide rijen geschutpoorten en de verschansingen. Het dek
+was vol zwarte gedaanten, die in doodsangst heen en weer liepen. Het
+water rees; de ongelukkigen vlogen in het want, grepen zich aan de
+masten vast, wrongen nog onder water de handen. Het was een menschelijk
+mierennest, dat plotseling door de zee werd verzwolgen!
+
+Verstijfd van schrik, stom van angst, rezen mij de haren te berge;
+ik had de oogen wijd opengespalkt, haalde ter nauwernood adem, ik kon
+geen geluid geven en keek toe! Een onweerstaanbare aantrekkingskracht
+dwong mij voor het raam te blijven staan!
+
+Het kolossale schip zonk langzaam. De Nautilus volgde het en bespiedde
+al zijn bewegingen; plotseling had er een ontploffing plaats. De
+samengeperste lucht deed het dek openbarsten, alsof de kruitkamer
+vuur had gevat. Het water werd zóo teruggeslagen, dat de Nautilus er
+door op zijde werd geduwd. Toen zonk het ongelukkige schip sneller;
+de masten daalden vol slachtoffers onder water, daarna de ra's,
+die bogen onder de menigte schepelingen, en eindelijk de top van den
+grooten mast. Toen verdween de sombere massa, en daarmee al de lijken,
+die in een ontzettend zog werden meegesleept.
+
+Ik keerde mij naar den kapitein. De vreeselijke rechter,
+wezenlijke aartsengel van den haat, staarde nog altijd naar zijn
+slachtoffers. Toen alles gedaan was, ging kapitein Nemo naar zijn
+kamer en trad die binnen. Ik volgde hem met de oogen.
+
+Op den wand, recht voor mij uit, zag ik onder de portretten zijner
+helden, de afbeeldsels van een nog jonge vrouw en twee kleine
+kinderen. Kapitein Nemo zag ze eenige oogenblikken aan, stak toen
+de armen er naar uit, en barstte in snikken uit, terwijl hij op zijn
+knieën viel.
+
+
+HOOFDSTUK XLVI
+
+De laatste woorden van Kapitein Nemo.
+
+De ramen waren dichtgeschoven, maar het licht scheen niet weer in
+den salon. In het binnenste van den Nautilus heerschte stilte en
+duisternis. Wij verlieten deze vreeselijke plek op honderd meter
+onder water met een verbazende snelheid. Waar gingen wij heen? Naar
+het noorden of naar het zuiden? Waarheen vluchtte die man, na zulk
+een vreeselijke wraak te hebben genomen?
+
+Ik was naar mijn kamer gegaan, waar ik Ned Land en Koenraad
+stilzwijgend bij elkander zag zitten. Ik gevoelde nu een
+onoverkomelijken afkeer van kapitein Nemo. Wat hij ook van de menschen
+te lijden had gehad, toch had hij geen recht om zóo te vergelden. Ik
+had mij, zoo geen medeplichtige, ten minste getuige van zijn wraak
+gemaakt! Dit was reeds te veel.
+
+Om elf uur verscheen weer het electrisch licht. Ik ging in den salon;
+deze was verlaten. Ik raadpleegde verschillende instrumenten. De
+Nautilus voer naar het noorden met een snelheid van vijfentwintig
+kilometer in het uur, dan eens op, dan tien meter onder de zee. Op
+de kaart ziende, bemerkte ik dat wij door het Kanaal met een
+onvergelijkelijke snelheid naar de Noordzee liepen. Wij voeren zoo
+snel, dat ik nauwelijks de menigte visschen kon onderscheiden, tusschen
+welke wij doorvlogen, 's Avonds hadden wij 300 kilometer afgelegd;
+het werd duister en de zee was somber, totdat de maan opkwam. Ik ging
+naar mijn kamer, doch kon niet slapen, want ik werd door benauwde
+droomen gekweld; telkens kwam mij dat vreeselijk vernielingstooneel
+voor den geest.
+
+Wie zou kunnen zeggen, waar ons de Nautilus in dien Oceaan sedert dat
+oogenblik heensleepte? Altijd met een onberekenbare snelheid! Altijd
+te midden van een dikken noordschen mist! Waren wij bij Spitsbergen of
+bij Nova Zembla? Voeren wij door onbekende zeeën, door de Witte Zee,
+die van Kara of de golf van Obi, langs de bijna niet bekende kust
+van noordelijk Azië? Ik kan het niet zeggen; ik kon den tijd die er
+verliep, niet berekenen; de klokken aan boord stonden stil. Het scheen,
+dat evenals in de poolstreken, nacht en dag elkander niet meer geregeld
+opvolgden. Ik voelde mij in een vreemde wereld rondvoeren; ieder
+oogenblik verwachtte ik een menschelijk wezen te zien verschijnen,
+dat grooter dan eenig sterveling, zich voor den waterval zou stellen,
+die den toegang tot de noordpool verhindert.
+
+Ik reken (maar misschien bedrieg ik mij) dat deze zwerftocht van
+den Nautilus vijftien of twintig dagen aanhield, en ik weet niet
+hoe lang hij nog zou geduurd hebben, zonder het ongeluk, dat er
+een einde aan maakte. Er was van kapitein Nemo geen sprake meer;
+evenmin van zijn stuurman. Wij zagen niemand van de bemanning; de
+Nautilus voer bijna aanhoudend onder water; als wij boven kwamen om
+de lucht te ververschen, opende en sloot het luik zich als 't ware
+van zelf. Op de kaart werd geen enkele aanteekening meer gemaakt;
+ik wist niet waar wij waren.
+
+Ik moet ook zeggen, dat de Amerikaan, die zijn krachten en geduld
+scheen verloren te hebben, niet meer te voorschijn kwam. Koenraad kon
+geen enkel woord uit hem krijgen, en vreesde dat hij in een aanval
+van woede, of onder den indruk van een vreeselijk heimwee, de hand
+aan zich zelven zou slaan. Hij bewaakte hem dus voortdurend met de
+grootste bezorgdheid.
+
+Men begrijpt, dat onder die omstandigheden onze toestand niet meer
+houdbaar was.
+
+Eens op een morgen (ik weet niet welke dag het was) zat ik nog
+zeer vroeg in droeve gepeinzen verzonken; toen ik opkeek, stond Ned
+Land vóór mij, en ik hoorde hem met zachte stem zeggen: "Wij zullen
+vluchten."
+
+Ik stond op. "Wanneer vluchten wij?" vroeg ik.
+
+"Van nacht. Men schijnt aan boord niet meer te waken; men zou zeggen
+dat ze allen verslagen zijn. Zult gij u gereed houden, mijnheer?"
+
+"Ja, maar waar zijn wij?"
+
+"In het gezicht van land, dat ik van morgen door den nevel heen op
+twintig kilometer in het oosten gezien heb."
+
+"Welk land is het?"
+
+"Ik weet het niet, maar wat het ook zijn moge, wij zullen er heen
+vluchten."
+
+"Ja, Ned. Ja, wij zullen van nacht aan den haal gaan, al moest de
+zee ons ook verzwelgen."
+
+"De zee staat hol, het waait hard, maar ik ben niet bang om twintig
+kilometer in de kleine sloep van den Nautilus af te leggen; zonder
+dat de bemanning het gemerkt heeft, heb ik er eenige levensmiddelen
+en een paar flesschen water in verborgen."
+
+"Ik zal u volgen."
+
+"Bovendien," voegde de Amerikaan er bij, "als ik overvallen word,
+verdedig ik mij en steek mij dood."
+
+"Wij zullen te zamen sterven, Ned."
+
+Ik was tot alles besloten. De Amerikaan verliet mij, ik ging naar
+het plat, waarop ik door den zwaren golfslag ter nauwernood kon
+blijven staan. De zee stond dreigend, maar omdat daar achter dien
+nevel land lag, moesten wij vluchten. Wij moesten geen dag, geen uur
+zelfs verliezen.
+
+Ik kwam weer in den salon, waar ik tegelijk vreesde en toch verlangde
+om den kapitein te ontmoeten; ik wilde hem nog wel eens zien, en dan
+weer wilde ik dit niet. Wat zou ik hem gezegd hebben? Kon ik het
+onwillekeurig afgrijzen verbergen, dat hij mij inboezemde? Neen,
+het was beter, dat ik hem niet meer zag; het was beter hem te
+vergeten! En toch....
+
+Wat duurde die laatste dag, dat ik aan boord van den Nautilus zou
+blijven, lang. Ik bleef alleen. Ned Land en Koenraad ontweken mij,
+uit vrees van zich te verraden.
+
+Ik at om zes uur, doch had geen honger; ik deed moeite om wat te eten,
+hoewel het met tegenzin geschiedde, daar ik mij wilde versterken. Om
+half zeven kwam Ned Land in mijn kamer, en zei:
+
+"Wij zullen elkander vóór ons vertrek niet terug zien. Om tien uur is
+de maan nog niet op, daarom zullen wij dan van de duisternis gebruik
+maken; kom dan in de sloep; Koen en ik wachten u daar."
+
+Daarom ging de Amerikaan de deur uit, zonder mij tijd te gunnen om
+te antwoorden. Ik wilde eens zien in welke richting de Nautilus voer
+en ging naar den salon; wij liepen met verbazende snelheid naar het
+noord-noordoosten, op een diepte van vijftig meter.
+
+Ik wierp een laatsten blik op al die natuurwonderen, op al die
+kunstschatten, welke in dit museum op elkander waren gestapeld,
+op de verzameling, zonder weerga, bestemd om eens in de diepte der
+zee te verzinken met hem, die haar gevormd had. Ik wilde een laatsten
+indruk van dat alles in mijn geest krijgen; zoo bleef ik een uur in den
+salon ronddwalen, terwijl ik, onder de stroomen van electrisch licht
+uit het plafond, de onder de glazen schitterende rijkdommen bekeek;
+toen ging ik weer naar mijn kamer. Daar deed ik dikker kleederen aan,
+ik verzamelde mijn aanteekeningen, en verborg die zorgvuldig. Mijn
+hart klopte hoorbaar. Zeker zouden mijn verwarring en onrust mij
+bij kapitein Nemo verraden hebben. Wat deed hij op dat oogenblik. Ik
+luisterde aan de deur zijner kamer. Ik hoorde iemand loopen; kapitein
+Nemo was daar; hij was niet naar bed gegaan. Bij elk geritsel scheen
+het mij toe dat hij verschijnen en mij vragen zou, waarom ik wilde
+vluchten. Ik was voortdurend in onrust; mijn verbeelding vermeerderde
+den angst; dit werd zóo sterk, dat ik mij zei ven afvroeg of het niet
+beter was bij den kapitein in zijn kamer te gaan, hem eens ferm onder
+de oogen te zien en hem met blik en gebaar te tarten!
+
+Het was een dwaze inval, ik hield mij gelukkig in, en ging op mijn
+bed liggen om die onrust een weinig te doen bedaren! Langzamerhand
+werd ik wat kalmer, maar mijn al te opgewonden geest deed mij als
+'t ware mijn geheele verblijf aan boord van den Nautilus vluchtig
+overzien. Alle gelukkige of ongelukkige gebeurtenissen, die mij
+sedert mijn verdwijning van de Abraham Lincoln waren overkomen, de
+onderzeesche jacht, de Torresstraat, de woeste Papoea's, de stranding,
+het koralen kerkhof, de Arabische tunnel, het eiland Santorino,
+de duiker van Creta, de baai van Vigo, Atlantis, de ijsbank, de
+Zuidpool, de insluiting in het ijs, het gevecht met de inktvisschen,
+de storm in den Golfstroom, de Vengeur en het verschrikkelijk
+tooneel van het schip, dat met zijn geheele bemanning in den grond
+werd geboord!.... Al die gebeurtenissen kwamen mij achtereenvolgens
+voor oogen, evenals een beschilderd doek, dat achter op het tooneel
+voorbijschuift. Kapitein Nemo werd in mijn verbeelding ontzaglijk
+groot te midden van al die vreemde voorvallen. Zijn vormen werden
+breed, hij nam een bovenmenschelijke gedaante aan. Hij was niet meer
+mijns gelijke, het was de waterbewoner, de beheerscher der zeeën.
+
+Het sloeg toen half tien; ik zat met het hoofd tusschen de handen, uit
+vrees dat het anders uit elkander zou barsten, en sloot de oogen. Ik
+wilde niet meer denken. Nog een half uur wachten. Een half uur van
+angst, dat mij krankzinnig kon doen worden!
+
+Op dat oogenblik hoorde ik de akkoorden van een orgel, een treurige
+harmonie, als de droeve klacht eener ziel, die haar aardsche kluisters
+wil verbreken. Ik luisterde zoo scherp mogelijk toe, haalde nauwelijks
+adem, en was evenals kapitein Nemo weldra in een muzikale verrukking,
+die ons de wereld met al wat haar aankleeft doet vergeten. Daarna
+ontstelde ik door een plotseling invallende gedachte; kapitein Nemo
+had zijn kamer verlaten, hij was in den salon, waar ik doorheen moest
+om te vluchten. Daar zou ik hem dus een laatste maal ontmoeten. Hij
+zou mij zien en misschien toespreken! Een beweging van hem kon mij
+vernietigen, een enkel woord mij aan boord kluisteren!
+
+Ondertusschen zou het tien uur slaan, het oogenblik was gekomen waarop
+ik mijn kamer verlaten, en mij bij mijn makkers moest voegen. Ik
+mocht niet meer aarzelen, al stond de kapitein ook vóor mij. Ik
+opende voorzichtig de deur, en toch dacht ik, toen zij opendraaide,
+dat de scharnieren een vreeselijk geweld maakten. Misschien bestond
+dat geraas slechts in verbeelding!
+
+Ik sloop door de donkere gangen van den Nautilus en bleef bij eiken
+stap staan, om het kloppen van mijn hart te onderdrukken. Ik kwam bij
+de deur van den salon en opende die zachtjes; in den salon heerschte
+een volslagen duisternis; slechts zeer zwak klonken de tonen van het
+orgel; kapitein Nemo zat dáar; hij zag mij niet; ik geloof dat hij
+mij niet gezien zou hebben, als alles helder verlicht ware geweest,
+zoo geheel was hij in verrukking geraakt! Ik sloop voorzichtig over
+het tapijt, en paste wel op nergens tegen te stooten, daar het minste
+geraas mijn tegenwoordigheid had kunnen verraden. Ik had vijf minuten
+noodig om de deur te bereiken, waardoor ik in de bibliotheek kon
+komen. Ik zou deze juist openen, toen een zucht van kapitein Nemo mij
+als op de plaats vastnagelde. Zelfs kon ik hem even zien, daar eenige
+lichstralen uit de bibliotheek onder de deur doordrongen. Hij kwam
+met over elkander geslagen armen naar mij toe, en gleed, meer dan hij
+liep, zwijgend evenals een spook voorwaarts. Hij snikte nu en dan,
+en ik hoorde hem deze woorden mompelen (de laatste welke ik van hem
+vernam); "Almachtige God! Genoeg! Genoeg!"
+
+Was dit een bekentenis van het berouwvol geweten van dien man?....
+
+Ontsteld vloog ik de bibliotheek binnen; ik beklom de middeltrap
+en kwam door de bovengang bij de sloep; ik kroop er binnen door de
+opening, waardoor mijn twee makkers reeds heen gekomen waren.
+
+"Vluchten! vluchten!" riep ik.
+
+"Aanstonds!" antwoordde de Amerikaan.
+
+De opening in het pantser van den Nautilus werd eerst gesloten; daarna
+de opening in de sloep, en toen begon Ned Land de schroeven los te
+draaien, welke ons nog aan het onderzeesche vaartuig vasthechtten.
+
+Plotseling hoorde wij daarbinnen een rumoer. Luide stemmen gaven
+elkander antwoord. Wat was er gebeurd? Had men onze vlucht bemerkt? Ik
+voelde dat Ned Land mij een dolk in de hand stopte.
+
+"Ja!" mompelde ik, "wij zullen weten te sterven."
+
+De Amerikaan hield met zijn werk op, maar een twintigmalen herhaald,
+een verschrikkelijk woord deed mij de oorzaak van het rumoer kennen,
+dat aan boord van den Nautilus heerschte. Het was niet op ons, dat
+haar bemanning het gemunt had!
+
+"De Maalstroom! de Maalstroom!" werd er geroepen.
+
+De Maalstroom! Verschrikkelijker naam in vreeselijker toestand kon
+ons zeker niet in de ooren klinken. Waren wij dan op die gevaarlijke
+plek aan de kust van Noorwegen? Werd de Nautilus naar dien afgrond
+gesleept op het oogenblik dat wij de sloep zouden losmaken?
+
+Men weet, dat op het oogenblik van den vloed, het water dat tusschen de
+eilanden Ferroë en de Loffoden opeengedrongen is, met onweerstaanbaar
+geweld voortstroomt; het vormt een draaikolk, waar nimmer een schip
+uit is kunnen komen. Van alle kanten stroomen monsterachtige groote
+golven aan; zij vormen den afgrond, die den juisten naam draagt van
+"navel van den Oceaan," en wiens aantrekkingskracht zich nog op een
+afstand van vijftien kilometer laat gevoelen. Daar worden schepen,
+ja zelfs walvisschen en ijsberen uit de poolzeeën in meegesleept.
+
+Hierheen was nu de Nautilus (misschien wel met opzet) door den
+kapitein heengevoerd en beschreef een spiraal waarvan de kringen
+al kleiner en kleiner werden; de sloep, die nog vast zat, werd met
+duizelingwekkende snelheid meegevoerd. Ik voelde het, ik ondervond
+de onaangename gewaarwording, die het gevolg is van een langdurig
+draaiende beweging. Wij waren vreeselijk ontsteld, en onze angst
+zoo hoog mogelijk geklommen. Het bloed stolde ons in de aderen,
+onze zenuwen waren gespannen, het koude zweet brak ons uit! Wat
+vreeselijk geweld rondom onze sloep; welk geloei, dat de echo zeker
+eenige kilometers ver herhaalde! Welk getier maakte het water, als
+het tegen de scherpe rotspunten op den bodem aansloeg, waarop zelfs de
+hardste voorwerpen verbrijzeld worden. Welk een toestand! Wij werden
+vreeselijk heen en weer geslingerd. De Nautilus verdedigde zich als
+een mensch: de stalen banden en platen kraakten; soms verhief hij
+zich weer, en wij met hem!
+
+"Houd u goed vast!" riep Ned; "ik zal de schroeven weer aanzetten. Als
+wij aan den Nautilus vastblijven, kunnen wij misschien nog gered
+worden....!"
+
+Nauwelijks had hij dit gezegd, of een vreeselijk gekraak liet zich
+hooren. De schroeven braken af, en de sleep van het schip afgescheurd,
+werd te midden van de draaikolk als een steen weggeslingerd.
+
+Ik sloeg met het hoofd tegen een ijzeren bout, en verloor door dien
+schok mijn bewustzijn.
+
+
+HOOFDSTUK XLVII
+
+Besluit.
+
+Dit is nu het einde van onze onderzeesche reis. Wat er gedurende
+dien nacht gebeurde, hoe de sloep uit dien vreeseüjken Maalstroom
+geraakte, hoe Ned Land, Koenraad en ik uit dien afgrond gered werden,
+zou ik niet kunnen zeggen, doch toen ik de oogen weer opende, lag ik
+in de hut van een visscher, op een der Loffodeneilanden. Mijn beide
+makkers stonden frisch en gezond bij mij en drukten mij de handen;
+wij omhelsden elkander hartelijk.
+
+Op dit oogenblik kunnen wij er nog niet aan denken om naar Frankrijk
+terug te keeren. De middelen van gemeenschap tusschen het noorden
+van Noorwegen en de zuidelijker streken zijn zeldzaam. Ik moet dus
+wachten totdat de boot voorbijkomt, die tweemaal in de maand geregeld
+naar de Noordkaap vaart.
+
+Het is dus bij de brave lieden, die ons hebben opgenomen, dat ik het
+verhaal onzer lotgevallen nog eens nalees; het is nauwkeurig; geen
+enkel feit is vergeten, geen enkele bijzonderheid overdreven. Het
+is het getrouw verhaal van dien onwaarschijnlijken tocht onder een
+element, dat nog ontoegankelijk is voor den mensch, doch waarin de
+vooruitgang der wetenschap wel eenmaal den weg zal aanwijzen.
+
+Zal men mij gelooven? Ik weet het niet. Het kan mij evenwel niet veel
+schelen. Wat ik nu kan bevestigen, is, dat ik recht heb te spreken
+over die zeeën, onder welke ik in minder dan tien maanden tijds
+een afstand van 80000 kilometer heb afgelegd, over die onderzeesche
+reis om de aarde, die mij in den Grooten en Indischen Oceaan, in de
+Roode en Middellandsche Zeeën, in den Atlantischen Oceaan en in de
+Noordelijke en Zuidelijke Ijszeeën zoovele wonderen heeft doen zien!
+
+Maar wat is er van den Nautilus geworden? Heeft hij aan den Maalstroom
+kunnen weerstand bieden? Leeft kapitein Nemo nog? Vervolgt hij onder
+de zee zijn vreeselijke wraakoefening, of is hij met het laatste
+zoenoffer geëindigd? Zal de zee eens het handschrift op het strand
+werpen, dat de geschiedenis van zijn leven bevat? Zal ik eindelijk
+den naam van dien man te weten komen? Zal het gezonken schip ons door
+zijn herkomst ook zeggen tot welke natie kapitein Nemo behoort?
+
+Ik hoop het. Ik wensch ook, dat zijn krachtige machine het geweld
+der zee, in haren vreeselijksten afgrond overwonnen heeft, en
+dat de Nautilus behouden is gebleven, daar waar zooveel schepen
+zijn vergaan! Als dit zoo is, als kapitein Nemo den Oceaan, zijn
+aangenomen vaderland, nog bewoont, moge dan de haat in zijn woest
+hart zijn uitgedoofd! Moge het aanschouwen van zooveel wonderen den
+geest van wraak in hem hebben vernietigd. Moge de rechter dan plaats
+gemaakt hebben voor den geleerde, die voortgaat de zeeën bedaard
+te onderzoeken! Als zijn bestemming vreemd is, dan is zij toch ook
+verheven. Heb ik dit niet bij ondervinding? Heb ik niet gedurende
+tien maanden zelf op die zonderlinge wijze geleefd? Op de vraag,
+die vóór zesduizend jaren door den Prediker gedaan is: "Wie heeft
+ooit de diepten van den afgrond kunnen peilen?" hebben nu maar twee
+menschen het recht te antwoorden: Kapitein NEMO en ik.
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk
+Halfrond, by Jules Verne
+
+*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 11393 ***
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..0bfea7e
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #11393 (https://www.gutenberg.org/ebooks/11393)
diff --git a/old/11393-8.txt b/old/11393-8.txt
new file mode 100644
index 0000000..17a19a5
--- /dev/null
+++ b/old/11393-8.txt
@@ -0,0 +1,9014 @@
+The Project Gutenberg EBook of 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk Halfrond
+by Jules Verne
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk Halfrond
+ Volume 2 (of 2)
+
+Author: Jules Verne
+
+Release Date: March 1, 2004 [EBook #11393]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK 20.000 MIJLEN ONDER ZEE ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Distributed Proofreaders Team
+
+
+
+
+ Jules Verne.
+
+ 20.000
+
+ Mijlen onder Zee
+
+ Westelijk Halfrond.
+
+
+
+INHOUD.
+
+
+XXV. De Indische Oceaan.
+XXVI. Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo.
+XXVII. Een parel van vijf millioen.
+XXVIII. De Roode Zee.
+XXIX. De Arabische Tunnel.
+XXX. De Grieksche Archipel.
+XXXI. Door de Middellandsche Zee in twee dagen.
+XXXII. De Golf van Vigo.
+XXXIII. Een verdwenen land.
+XXXIV. Onderzeesche kolenmijnen.
+XXXV. De Krooszee.
+XXXVI. Potvisschen en walvisschen.
+XXXVII. De ijsbank.
+XXXVIII. De Zuidpool.
+XXXIX. Ongeluk of toeval.
+XL. Geen lucht.
+XLI. Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier.
+XLII. De inktvisschen.
+XLIII. De Golfstroom.
+XLIV. 47° 24' N.B. en 17° 28' O.L.
+XLV. Een zoenoffer.
+XLVI. De laatste woorden van Kapitein Nemo.
+XLVII. Besluit.
+
+
+
+HOOFDSTUK XXV
+
+De Indische Oceaan.
+
+Thans begint het tweede gedeelte mijner onderzeesche reis. Het eerste
+eindigt met het aangrijpend tooneel op het kerkhof, dat zulk een diepen
+indruk op mijn geest maakte. Zoo ging dus het leven van kapitein
+Nemo in die onmetelijke zee voorbij, en zelfs had hij zich een graf
+bereid in den ontoegankelijken afgrond. Daar zou zelfs geen enkel
+zeemonster den laatsten slaap storen van de mannen van den Nautilus,
+van de vrienden, die zoowel in het leven als in den dood innig aan
+elkander verbonden waren! "zelfs buiten het bereik der menschen,"
+had de kapitein er bijgevoegd! Altijd dat vreeselijk, onverzoenlijk
+wantrouwen jegens de menschelijke maatschappij!
+
+Ik voor mij vergenoegde mij niet meer met de door Koenraad gemaakte
+veronderstellingen. De brave jongen zag in den gezagvoerder van den
+Nautilus slechts een van die miskende geleerden, die de menschheid
+enkel met verachting voor haar onverschilligheid betalen. Hij
+beschouwde hem nog als een onbegrepen vernuft, dat het bedrog der
+wereld moede, naar die ontoegankelijke oorden gevlucht was, waar
+zijn vernuft vrije speling had. Volgens mijn meening verklaarde die
+veronderstelling slechts één van Nemo's karaktertrekken.
+
+Ik meende evenwel andere reden voor zijn gedrag en zijn karakter
+te vinden in het geheimzinnige van den laatsten nacht, toen wij
+in onze gevangenis door slaap overmand lagen, in zijn zoo driftig
+genomen voorzorg om mij den kijker voor het oog weg te rukken,
+omdat ik den gezichteinder wilde onderzoeken, in de doodelijke
+wond van dien matroos, door een onverklaarbaren schok van den
+Nautilus veroorzaakt. Neen, kapitein Nemo ontvluchtte niet alleen
+de menschen! Zijn vreeselijk vaartuig diende niet alleen om hem
+geheel onafhankelijk te maken, maar misschien ook om--ik weet niet
+welke--verschrikkelijke wraak uit te oefenen.
+
+Op dit oogenblik is mij alles nog niet recht duidelijk; ik zie in
+deze duisternis maar enkele flikkeringen; en ik moet mij tevreden
+stellen met het opschrijven mijner denkbeelden onder den indruk der
+verschillende gebeurtenissen.
+
+Bovendien bindt ons niets aan kapitein Nemo. Hij weet dat wij den
+Nautilus onmogelijk kunnen ontvluchten. Wij zijn zelfs niet op ons
+woord van eer gevangen. Geen belofte bindt ons aan hem. Wij zijn
+slechts gevangenen, die onder den schijn van beleefdheid als gasten
+behandeld worden. Ned Land heeft echter de hoop niet opgegeven om de
+vrijheid terug te krijgen. Zeker zal hij gebruik maken van de eerste
+gelegenheid de beste, die het toeval hem aanbiedt. Zonder twijfel zal
+ik zijn voorbeeld volgen. En toch zal ik niet zonder eenig leedwezen
+datgene met mij nemen, wat de edelmoedigheid van den kapitein ons
+van de geheimen van den Nautilus heeft laten doorgronden. Moet ik
+dien man haten of bewonderen? Is hij slachtoffer of beul? En dan
+zou ik, om openhartig te spreken, vóór ik hem verliet, gaarne die
+onderzeesche reis om de aarde volbrengen, waarvan het begin zoo
+schoon is geweest. Ik zou gaarne al de wonderen aanschouwen, die de
+wereldzeeën voor ons verborgen houden. Ik zou willen gezien hebben
+wat niemand nog heeft aanschouwd, zelfs al moest ik met mijn leven
+dien onleschbaren dorst naar kennis betalen! Wat heb ik tot nog
+toe ontdekt? Niets of bijna niets, want wij hebben nog maar 24000
+kilometer door den Grooten Oceaan afgelegd!
+
+Echter weet ik wel dat de Nautilus het bewoonde land nadert, en dat,
+als zich eenige kans op ontvluchten voordoet, het wreed zou zijn mijn
+makkers aan mijn zucht naar het onbekende op te offeren. Ik zal hen
+moeten volgen, misschien zelfs wel geleiden.
+
+Maar zal die gelegenheid zich ooit voordoen? De mensch, die door
+geweld van vrijen wil beroofd is, verlangt dit wel, doch de geleerde,
+de weetgierige vreest het.
+
+Dien dag, 21 Januari 1868, kwam de eerste stuurman om twaalf uur
+zonshoogte nemen. Ik ging op het plat, stak een sigaar op, en volgde
+zijn berekening. Het kwam mij als vrij zeker voor, dat die man geen
+Fransch verstond, want ik maakte verscheiden malen luide eenige
+aanmerkingen, die onwillekeurig zijn aandacht hadden moeten trekken,
+als hij ze begrepen had, doch hij bleef ongevoelig en deed er het
+zwijgen toe.
+
+Terwijl hij met den sextant bezig was, kwam een der matrozen, dezelfde
+stevige zeebonk, die ons op onzen eersten onderzeeschen tocht bij het
+eiland Crespo vergezeld had, de glazen van de lantaarn schoonmaken. Ik
+beschouwde toen zeer nauwkeurig de inrichting van dit werktuig,
+welks werking vierhonderdvoudigd werd door ringvormige lenzen,
+die evenals de glazen op vuurtorens gesteld waren, en daardoor het
+licht in de vereischte richting deden schijnen. De electrische lamp
+was zoodanig ingericht, dat zij zoo krachtig mogelijk werkte. Het
+licht toch schitterde in het luchtledige, waardoor tegelijkertijd
+regelmatigheid en helderheid bevorderd werd; bovendien werden daardoor
+de koolspitsen gespaard, waartusschen zich de lichtstraal vertoonde;
+dit was voor den kapitein een belangrijke zuinigheidsmaatregel, daar
+hij die stukken graphiet niet gemakkelijk had kunnen vernieuwen. Onder
+deze omstandigheden echter sleten ze bijna in het geheel niet.
+
+Toen de Nautilus op het punt was den tocht onder zee te volgen, ging
+ik naar den salon. Het luik werd gesloten, en onze richting was recht
+naar het Westen.
+
+Wij doorkliefden toen de golven van den Indischen Oceaan, die een
+oppervlakte van 550 millioen hectaren beslaat, en wiens water zoo
+helder is, dat men er duizelig van wordt, als men daarin neerkijkt. De
+Nautilus dreef gewoonlijk tusschen honderd en tweehonderd meter
+diepte. Dit duurde zoo eenige dagen. Voor iemand, die niet zooals ik
+ontzaglijk veel van de zee hield, zouden de uren langzaam en eentonig
+zijn voorbijgegaan; maar die dagelijksche wandelingen op het plat, waar
+wij de verfrisschende lucht van den Oceaan inademden, het schouwspel
+van de rijkbevolkte zee door het glas van den salon, het lezen van
+boeken uit de bibliotheek, het aanhouden van mijn dagboek, dat alles
+hield mij steeds bezig, en liet mij geen oogenblik verveling gevoelen.
+
+Onze gezondheid bleef zeer goed. De leefregel aan boord beviel mij
+wel, en ik voor mij zou aan Ned Land gaarne al die veranderingen
+geschonken hebben, die hij bij wijze van verzet dagelijks op onze
+spijskaart verzon. Bovendien behoefden wij in al die gelijkmatige
+temperatuur zelfs geen verkoudheid te vreezen.
+
+Gedurende verscheidene dagen zagen wij een groote menigte zeevogels,
+een soort van meeuwen. Eenige er van werden zeer behendig gedood,
+en leverden, goed klaar gemaakt, ons een voortreffelijk waterwild
+op. Onder de grootste vogels, die zich ver van liet land wagen,
+en als zij te moe zijn om te vliegen op het water uitrusten, zag ik
+prachtige albatrossen, die een leelijk geschreeuw doen hooren, dat veel
+heeft van het balken van een ezel. Ook zag ik vlugge fregatvogels,
+die snel de visschen uit het water ophaalden, en een groot aantal
+schoone zeeduiven, wier witte met rozenrood getinte vederen het
+gitzwart der vleugels des te beter deden uitkomen.
+
+De netten van den Nautilus haalden verscheiden soorten van
+zeeschildpadden op, wier schaal voor zeer kostbaar wordt gehouden. Die
+kruipende dieren duiken gemakkelijk onder water, en kunnen lang onder
+blijven, als zij de vleezige klep maar sluiten, welke zij aan het
+einde van den neus hebben. Sommige van die dieren sliepen nog toen
+men ze ving, en waren in hun schild gedoken om daardoor veilig te
+zijn tegen andere zeedieren. Hun vleesch smaakte over het algemeen
+slechts middelmatig, doch de eieren waren een uitgezochte lekkernij.
+
+De visschen wekten voortdurend onze bewondering, als wij de geheimen
+van hun leven door de geopende wanden van den salon bespiedden. Ik
+zag verscheiden soorten, die ik tot nog toe niet had opgemerkt.
+
+Van 21 tot 23 Januari liep de Nautilus met een vaart van tweeen
+twintig kilometer. Indien wij de onderscheiden soorten van visschen
+goed konden waarnemen, was dit, omdat zij door het electrisch licht
+aangetrokken, ons zochten bij te houden. De meesten bleven achter,
+sommigen echter bleven geruimen tijd in ons zog.
+
+Den 24sten 's morgens zagen wij op 12° 5' Z.B. en 94° 33' O.L. het
+koraleneiland Keeling, waarop prachtige kokospalmen groeiden, en dat
+door Darwin en kapitein Fits-Roy bezocht werd. De Nautilus ging op
+kleinen afstand dit onbewoonde eiland voorbij. Onze netten haalden
+onderscheiden soorten van poliepen, stekelhuidige en schelpdieren op,
+waarvan enkele de kostbare verzameling van kapitein Nemo verrijkten.
+
+Weldra verdween het eiland aan den gezichteinder, en het vaartuig
+richtte zich naar het noordwesten, naar het Indische schiereiland.
+
+"Bewoond land," zei mij Ned Land, "is beter dan die eilandjes
+van Australië, waar men meer wilden dan reebokken ziet. Daar in
+Indië, mijnheer, zijn straat- en spoorwegen, Engelsche, Fransche
+en Hindoesteden. Men behoeft geen vijf kilometer te loopen om een
+landgenoot te ontmoeten. Zeg eens, zou het oogenblik niet gekomen
+zijn om bakzeil te trekken?"
+
+"Neen, Ned, neen," antwoordde ik op stelligen toon. "Laat ons meevaren;
+de Nautilus nadert het bewoonde land; zij zal ook naar Europa gaan,
+laat hij ons daarheen brengen. Als wij eens in onze zeeën zijn gekomen,
+zullen wij zien wat de voorzichtigheid ons zal aanraden. Overigens
+geloof ik niet dat kapitein Nemo ons zal toestaan om op de kust
+van Malabar of Coromandel te gaan jagen, zooals in de bosschen van
+Nieuw-Guinea."
+
+"Welnu, mijnheer, kan men dit niet zonder zijn vergunning doen?"
+
+Ik antwoordde niet, omdat ik met den Amerikaan niet wilde
+redetwisten. Eigenlijk verlangde ik vurig om ten einde toe al datgene
+te genieten, wat het lot mij wilde schenken, toen het mij aan boord
+van den Nautilus gebracht had.
+
+Van het eiland Keeling af begonnen wij minder snel te loopen;
+de gang van het vaartuig was veel grilliger, daar wij soms tot op
+groote diepten afdaalden. Wij gingen zóó tot op een diepte van twee
+of drie kilometer, zonder ooit te onderzoeken, hoe diep die Indische
+zee wel was, welker bodem een schietlood van dertien kilometer lengte
+niet had kunnen bereiken. Wat de temperatuur dier diepten aangaat,
+deze was volgens den thermometer altijd onveranderd vier graden boven
+nul. Alléén merkte ik op, dat het water op minder diepen bodem altijd
+kouder was.
+
+Den 25sten Januari was de zee geheel verlaten; de Nautilus
+dreef den ganschen dag aan de oppervlakte en joeg het water met
+zijn krachtige schroef eenige voeten omhoog. Wie zou het vaartuig
+onderzulke omstandigheden niet voor een reusachtige zeemonster hebben
+gehouden? Ik bracht drie vierde van dien dag door op het plat, om de
+zee te beschouwen. Ik zag niets aan den gezichteinder, behalve tegen
+vier uur in den middag, toen ik een groote stoomboot in westelijke
+richting zag voortstoomen. Een oogenblik kon ik de masten zien,
+doch men kon aan boord van die boot den Nautilus niet gewaar worden,
+omdat hij bijna gelijk met het water dreef. Ik dacht dat deze boot aan
+de Peninsular and Oriental Company behoorde, die den dienst verricht
+tusschen Ceylon en Sidney, en Melbourne aandoet.
+
+Tegen vijf uur 's avonds, even vóór de korte schemering, die in de
+keerkringsstreken dag en nacht bijna onmiddellijk op elkander doet
+volgen, werden Koenraad en ik door een zonderling schouwspel getroffen.
+
+Er bestaat een bevallig diertje, dat volgens de ouden het geluk
+voorspelde: Aristoteles, Athenacus, Plinius en Oppianus hadden
+het beestje nauwkeurig bekeken en daarvoor al de dichterlijke
+beschrijvingen van de Grieksche en Romeinsche geleerden opgehaald;
+zij gaven er de namen aan van Nautilus en Pompilus; maar de nieuwere
+wetenschap heeft deze benaming niet behouden, want dit weekdier is
+thans bekend onder den naam van "Argonaut".
+
+Welnu, het was een troep van die Argonauten, die op dat oogenblik op
+de zee zwommen, wij telden er verscheiden honderden; deze bevallige
+weekdieren zwommen achteruit door middel van een pijp, die hen in
+beweging brengt, en waardoor zij het water, dat zij bij de ademhaling
+binnen krijgen, weeruitspuiten. Van hun acht voelarmen dreven er zes,
+die zeer lang en dun waren, op het water; terwijl de beide anderen,
+die aan de einden omgekruld waren, overeind stonden, en dienst deden
+als kleine zeilen. Ik zag duidelijk hun spieraalvormige schelp, door
+Cuvier bij een netgevormde sloep vergeleken; het was inderdaad een
+schuitje, dat het dier draagt en het heeft afgescheiden, zonder dat
+het er aan vast is gehecht.
+
+"De Argonaut kan zijn schelp verlaten," zei ik tot Koenraad, "maar
+hij verlaat ze nooit."
+
+"Dan doet hij net als kapitein Nemo," antwoordde Koenraad, "daarom
+zou hij zijn vaartuig liever 'Argonaut' hebben moeten noemen."
+
+Gedurende een uur dreef de Nautilus te midden van die weekdieren, toen
+werden deze plotseling door ik weet niet welken schrik bevangen. Als
+op een gegeven teeken gingen de zeiltjes naar beneden, de voelarmen
+werden ingetrokken, het lichaam kromp samen, de schelpen keerden om,
+veranderden daardoor haar zwaartepunt en verdwenen plotseling onder
+de golven. Het was het werk van een oogenblik; nimmer manoeuvreerden
+de schepen van een vloot met meer juistheid.
+
+Op dat oogenblik viel de duisternis plotseling in, en de zee, tot
+nog toe nauwelijks door een windje bewogen, begon haar golven over
+den Nautilus te werpen.
+
+Den volgenden dag, 26 Januari, passeerden wij op den 28sten
+meridiaan den evenaar, en kwamen daardoor wederom in het noordelijk
+halfrond. Dien dag werden wij omringd door een grooten troep haaien,
+vreeselijke dieren, waarvan deze zee wemelt, en die haar zeer
+gevaarlijk maken. Het waren haaien met bruinen rug en witten buik,
+met elf rijen tanden, zoogenaamde ooghaaien met een groote vlek
+op den hals, waaromheen een kring loopt, die haar op een oog doet
+gelijken, en Isabellahaaien met ronden snuit en bezaaid met donkere
+vlekken. Dikwijls stieten deze sterke dieren tegen het glas van den
+salon met een kracht, die ons vrij ongerust maakte. Ned Land was zich
+zelve dan niet meer meester. Hij wilde weer naar de oppervlakte om die
+monsters te harpoenen, die hem met bijzondere hardnekkigheid schenen
+uit te dagen. Maar de Nautilus verdubbelde weldra hare snelheid en
+liet de vlugste van die zeemonsters verre achter zich.
+
+Den 27sten Januari zagen wij aan den ingang der golf van Bengalen
+verscheidene malen lijken, die aan de oppervlakte dreven; het waren
+lijken uit de Indische steden, door den Ganges naar zee gestuwd, en
+die door de gieren nog niet geheel verslonden waren. Maar de haaien
+ontbraken niet om die aasvogels in hun noodlottig werk bij te staan.
+
+Tegen zeven uur 's avonds voer de Nautilus halfweg onder water door een
+melkzee; zoover het oog reikte scheen de Oceaan melkwit. Was dit ten
+gevolge van het schijnsel der maan? Neen, want de maan, die slechts
+twee dagen oud was, gaf nog niet veel schijn van zich, en was op dat
+oogenblik bovendien nog onder den gezichteinder verborgen.
+
+De hemel, hoewel vol heldere sterren, scheen zwart in vergelijking
+van het stille water.
+
+Koenraad kon zijn oogen niet gelooven, en vroeg mij wat de oorzaak
+van dit zonderling verschijnsel zijn kon. Gelukkig kon ik hem van
+antwoord dienen.
+
+"Dit noemt men een melkzee," zei ik, "een groote uitgestrektheid van
+witte golven, zooals men dikwijls bij de kusten van Amboina en in
+deze streken ziet."
+
+"Maar kan mijnheer mij zeggen," vroeg Koenraad, "waardoor dit
+verschijnsel ontstaat? Want ik veronderstel toch dat het water niet
+in melk veranderd is."
+
+"Neen, mijn jongen, en deze witheid, die je verwondert, ontstaat
+slechts door millioenen infusiediertjes, een soort van glimwormen, die
+er kleurloos en geelachtig uitzien: zij zijn niet dikker dan een haar,
+en maar een vijfde millimeter lang; eenige van die diertjes hangen,
+verscheidene kilometers lang aan elkander."
+
+"Verscheiden kilometers!" riep Koenraad.
+
+"Ja, vriend, en tracht nu maar niet om dan het aantal dier schepseltjes
+te berekenen. Je zoudt er niet in slagen, want als ik me niet bedrieg,
+hebben enkele zeevaarders we! eens veertig kilometer lang door zulk
+een melkzee gevaren."
+
+Ik weet niet of Koenraad mijn raad ter harte nam, maar hij scheen diep
+in gedachten verzonken, omdat hij vast eens wilde uitrekenen, hoeveel
+vijfde millimeters er op een lengte van veertig kilometer begrepen
+zijn. Ik bleef het verschijnsel beschouwen. De Nautilus doorkliefde
+gedurende verscheiden uren deze witte golven; en ik merkte op dat
+hij zonder eenig geruisch door dit op zeepsop gelijkend water voer,
+als ware het schuim, dat de in verschillende richting stroomende
+golven dikwijls in de een of andere baai doen ontstaan.
+
+Tegen middernacht herkreeg de zee plotseling haar gewone kleur maar
+achter ons tot aan den gezichteinder weerkaatste de hemel de witte
+kleur der golven en bleef nog lang den schijn dragen alsof een zwak
+noorderlicht haar verlichtte.
+
+
+HOOFDSTUK XXVI
+
+Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo.
+
+Den 28sten Januari, toen de Nautilus om 12 uur weer aan het oppervlak
+verscheen, bevonden wij ons op 9° 4' N.B., en hadden acht kilometer
+westwaarts land in het gezicht. Eerst zag ik een opeenstapeling van
+omstreeks 7000 meter hooge bergen met zeer grillige vormen. Toen
+de zonshoogte genomen was, ging ik naar den salon, en zag dat wij,
+naar hetgeen op de kaart werd aangeteekend, ons dicht bij Ceylon
+bevonden, dat als een parel aan de onderste punt van het Indische
+schiereiland hangt.
+
+Ik ging in de bibliotheek, om er een werk over dit eiland te halen,
+dat als een van de vruchtbaarste der wereld beschouwd wordt. Ik
+vond een bock: Ceylon and the Cingales getiteld. Toen ik in den
+salon kwam, keek ik eerst de ligging van Ceylon na, waaraan de ouden
+zooveel verschillende namen gegeven hebben; het ligt tusschen 5° 55'
+en 9° 49' N.B. en 79° 42' en 82° 5' O.L. van Greenwich; het is 275
+kilometer lang, 150 breed en 900 in omtrek; de oppervlakte beslaat
+24448 vierkante kilometer, het is dus iets kleiner dan Ierland.
+
+Op dat oogenblik verscheen de kapitein met zijn eersten stuurman. Hij
+wierp een blik op de kaart, en keerde zich vervolgens tot mij.
+
+"Het eiland Ceylon," zei hij, "is een land dat beroemd is door de
+parelvisscherij. Zoudt gij lust hebben, mijnheer, om een van die
+visscherijen te bezoeken?"
+
+"Zonder twijfel, kapitein."
+
+"Goed, dat is gemakkelijk; doch zoo wij al die visscherijen gaan
+bekijken, dan zullen wij toch de visschers zelven niet zien; de
+jaarlijksche vangst is nog niet begonnen; het doet er evenwel niet
+toe; ik zal bevel geven om naar de Golf van Manaar te gaan, waar wij
+vermoedelijk van nacht zullen aankomen."
+
+De kapitein sprak eenige woorden tot zijn stuurman, die daarop
+aanstonds wegging. Weldra dook de Nautilus weer onder water, en de
+manometer wees aan dat zij op tien meter diepte voer.
+
+Ik zocht toen op de kaart naar de Golf van Manaar; ik vond haar op
+den negenden parallel, aan de noordwestkust van Ceylon; zij wordt
+door Indië en Ceylon ingesloten, en aan de noordzijde begrensd door de
+eilandjes Manaar en Rameseram en de daar tusschen liggende rotspunten,
+die onder den naam van Adamsbrug bekend zijn. Om deze golf te bereiken,
+moest men de geheele westkust van Ceylon langs.
+
+"Men vischt parels, mijnheer de professor," zei de kapitein, "in de
+golf van Bengalen, in de Indische zee, in de Chineesche en Japansche
+zeeën, langs de kusten van Zuid-Amerika, in de golf van Panama,
+en in die van Californië; maar bij Ceylon levert deze visscherij de
+meeste voordeelen op; wij komen er zeker wat vroeg, want de visschers
+komen niet vóór Maart aan de golf van Manaar bijeen, waar zij zich
+dan gedurende dertig dagen met hun driehonderd schuiten bezig houden
+om de schatten der zee naar boven te halen. Elke schuit bevat tien
+roeiers en evenveel visschers; deze worden in twee groepen verdeeld,
+die om beurten tot op een diepte van twaalf meter duiken, terwijl
+zij een zwaren steen aan hun beenen hebben hangen, en door middel
+van een touw aan de schuit verbonden blijven."
+
+"Derhalve is altijd nog die oude manier in zwang?" vroeg ik.
+
+"Altijd nog," antwoordde kapitein Nemo, "hoewel deze visscherijen
+aan het vernuftigste volk der aarde behooren, aan de Engelschen,
+wien zij door den vrede van Amiens in 1802 werden afgestaan."
+
+"Ik geloof dat de schaphanders, zooals gij ze gebruikt, bij zulk een
+visscherij grooten dienst zouden kunnen bewijzen."
+
+"Ja, want die arme parelvisschers kunnen niet lang onder water
+blijven. De Engelschman Perceval spreekt in zijn reis door Ceylon
+van een Kaffer, die vijf minuten onder water bleef, doch dit schijnt
+mij niet zeer geloofwaardig. Ik weet wel, dat eenige duikers het
+57 seconden uithouden, en zeer bekwame zelfs 87, maar dit zijn
+uitzonderingen, en als die ongelukkigen weer in de schuit komen,
+dan loopt hun het water, met bloed vermengd, uit neus en ooren. Ik
+geloof dat dertig seconden de gemiddelde tijd is, dat zij onder
+water kunnen blijven, en zij zich haasten om alle pareloesters, die
+zij kunnen lostrekken in een netje te steken; maar over het algemeen
+worden die visschers niet oud; hun gezicht wordt zwak, zij krijgen
+zweren aan de oogen, en wonden over het geheele lichaam, soms zelfs
+worden zij onder water door een beroerte getroffen."
+
+"Ja," zei ik, "het is een treurig ambacht, en dat slechts dient om
+aan modegrillen te voldoen. Maar zeg mij eens, kapitein, hoeveel
+parels kan een schuit per dag wel opvisschen?"
+
+"Veertig tot vijftig duizend. Men zegt zelfs, toen in 1814 de Engelsche
+regeering voor eigen rekening liet visschen, de duikers in twintig
+dagen 76 millioen oesters naar boven brachten."
+
+"Die visschers worden toch behoorlijk betaald?"
+
+"Zeer slecht, mijnheer de professor; te Panama verdienen zij maar
+een rijksdaalder per week. Meestal krijgen zij twee en een halven
+cent voor een oester, die parels bevat, en hoeveel zijn er niet,
+waar niets inzit!"
+
+"Welk een schandelijke belooning voor menschen die hun meesters rijk
+maken! 't Is een gruwel!"
+
+"Dus zult gij met uw makkers," zei kapitein Nemo, "de oesterbank
+van Manaar bezoeken, en indien zich daar toevallig eenig voorbarig
+visscher ophoudt, zult gij hem aan het werk zien."
+
+"Goed, kapitein."
+
+"Zeg eens, mijnheer Aronnax, zijt gij niet bang voor haaien?"
+
+"Haaien?" vroeg ik. De vraag van den kapitein scheen mij geheel
+overbodig.
+
+"Welnu?" hernam kapitein Nemo.
+
+"Ik moet eerlijk bekennen, kapitein, dat ik mij aan die soort visschen
+nog niet zoo volkomen gewend heb."
+
+"Wij zijn er aan gewoon," antwoordde de kapitein, "en mettertijd zult
+gij het ook zijn. Overigens zijt gij gewapend, en misschien zullen wij
+dan onderweg wel op een haai jacht maken; het is een belangwekkende
+jacht. Dus tot morgen vroeg, mijnheer."
+
+De kapitein zei dit op lossen toon en verliet den salon.
+
+Als men u uitnoodigde om in de Zwitsersche bergen op de berenjacht
+te gaan, zoudt gij zeggen: "Goed, morgen zullen wij op de beren jacht
+maken!" Als iemand u een uitnoodiging zond om in de Noord-Afrikaansche
+vlakte op leeuwen jacht te maken, zoudt gij antwoorden: "Zoo, het
+schijnt dat wij op leeuwen of tijgers gaan jagen!" Maar wanneer men
+u op die wijze verzocht, om de haaien in hun natuurlijk element na
+te jagen, zoudt gij er misschien nog wel eens over willen nadenken,
+voordat gij die uitnoodiging aannaamt.
+
+Wat mij aangaat, ik streek met de hand over het voorhoofd waarop
+eenige zweetdroppels kleefden.
+
+"Ik wil eens nadenken," zei ik tot mij zelf, "en mijn tijd er voor
+nemen. Om otters in de onderzeesche wouden te jagen, zooals wij bij
+het eiland Crespo gedaan hebben, dat gaat nog; maar om onder zee
+te wandelen, als men bijna zeker is er haaien te ontmoeten, dat is
+iets anders! Ik weet wel dat in sommige streken, bij voorbeeld op
+de Andaman-eilanden, de negers niet aarzelen, om met een dolk in de
+eene en een netje in de andere hand een haai aan te vallen, maar ik
+weet ook, dat velen van hen, die deze vreeselijke dieren aanvallen,
+niet levend terugkeeren. Bovendien ben ik geen neger, en al was ik er
+een, dan geloof ik dat een aarzeling van mijn zijde wel verschoonbaar
+zou zijn."
+
+En ik ging aan het droomen van haaien, die ik mij voorstelde met
+groote kaken, met een ruim aantal rijen tanden gewapend, waarmee zij
+een mensch wel in tweeën kunnen bijten. Ik voelde reeds wat pijn in
+de lenden. En dan kon ik de onverschilligheid niet verduwen, waarmee
+de kapitein mij die ellendige uitnoodiging gedaan had. Zou men niet
+gezegd hebben dat het niets anders was dan om den vos in zijn bosschen
+te gaan opjagen?
+
+"Goed," dacht ik, "Koen zal nooit met mij mee willen gaan, en dat
+zal er mij van verschoonen om den kapitein te vergezellen."
+
+Wat Ned Land aangaat, ik beken dat ik mij niet zoo geheel van zijn
+voorzichtigheid verzekerd hield. Een gevaar, hoe groot ook, had voor
+zijn strijdlustig karakter altijd eenige aantrekkingskracht.
+
+Ik begon weer in het boek van Sirr te lezen, maar ik doorbladerde het
+slechts werktuigelijk; tusschen de regels in zag ik de vreeselijke
+geopende kaken.
+
+Op dat oogenblik kwamen Koenraad en de Amerikaan binnen met een kalm
+en zelfs vroolijk gelaat; zij wisten ook niet wat hun wachtte.
+
+"Jongens, mijnheer," zei Ned Land, "uw kapitein Nemo, de duivel hale
+hem! heeft ons een zeer aardige uitnoodiging gedaan." "O, zoo," zei ik,
+"gij weet dus...."
+
+"Als mijnheer het niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad,
+"de kapitein van den Nautilus heeft ons uitgenoodigd om morgen,
+in mijnheers gezelschap, de prachtige parelvisscherij van Ceylon te
+bezoeken. Hij heeft dit zoo beleefd mogelijk gedaan."
+
+"Heeft hij u niets meer gezegd?"
+
+"Niets, mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "dan alleen dit dat hij
+u ook over die wandeling gesproken had."
+
+"Juist." zei ik, "en heeft hij u geen enkele bijzonderheid medegedeeld
+over...?"
+
+"Niets, mijnheer. Gij gaat toch mee, niet waar?"
+
+"Ik.... zonder twijfel. Ik zie dat gij er veel lust in hebt, Ned."
+
+"O veel, zeer veel."
+
+"Het is misschien gevaarlijk," voegde ik er op beteekenisvollen
+toon bij.
+
+"Gevaarlijk?" vroeg Ned Land; "en dat een wandelingetje naar een
+oesterbank!"
+
+De kapitein had het dus zeker onnoodig gevonden, om bij mijn makkers
+het denkbeeld aan haaien op te wekken. Ik keek hen in verwarring
+aan, alsof zij reeds een van hunne ledematen misten. Moest ik hen
+waarschuwen? Ja zeker, maar ik wist niet goed hoe ik dit zou aanleggen.
+
+"Mijnheer," zei Koenraad, "zal ons zeker wel eenige bijzonderheden
+van de parelvisscherij willen mededeelen?"
+
+"Over de visscherij zelf," vroeg ik, "of over de ongelukken die...."
+
+"Over de visscherij," antwoordde Ned Land. "Het is goed het terrein
+te kennen vóór men er zich op waagt."
+
+"Welnu, gaat dan zitten, vrienden, en ik zal u alles meedeelen wat
+het boek van Sirr er mij zelf van geleerd heeft."
+
+Ned en Koen namen plaats op een rustbank, waarna de eerste mij vroeg:
+
+"Mijnheer, wat is een parel?"
+
+"De parel," antwoordde ik, "is voor den dichter een traan der zee,
+voor de Oosterlingen een hard geworden dauwdruppel, voor de vrouwen
+een kostbaarheid van langwerpigen vorm, met glasachtig uiterlijk en
+van een parelmoerachtige stof, welke zij aan vingers, hals of ooren
+dragen, voor een scheikundige is ze een verbinding van phosphorzure
+en koolzure kalk, met een weinig gelatine, en eindelijk voor de
+natuuronderzoekers een eenvoudige ziekelijke afscheiding van het
+orgaan, dat bij zekere schelpdieren het parelmoer doet geboren worden."
+
+"Familie der weekdieren, klasse der koploozen, orde der schaaldieren,"
+mompelde Koenraad.
+
+"Juist, geleerde Koen. Al de schaaldieren, die het parelmoer,
+namelijk die blauwe of blauwachtige, violette of witte stof, welke
+het binnenste der schelp bekleedt, afscheiden, zijn geschikt om parels
+voort te brengen."
+
+"De mossels ook?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Ja, de mossels uit zekere streken van Schotland, Wales, Ierland,
+Saksen, Bohemen en Frankrijk."
+
+"Goed, dan zal ik er voortaan op letten," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Maar," hernam ik, "het weekdier dat bij voorkeur de parel afscheidt,
+is de pareloester, de kostbare pintadine. De parel is niets anders
+dan een samentrekking van parelmoer, dat een bolvormige gedaante
+aanneemt. Zij hecht zich aan de schelp vast of zit verborgen in de
+plooien van het dierlijk lichaam. Op de schelp zit de parel altijd
+vast, doch in het vleesch is zij los. De kern is reeds een klein hard
+lichaam, hetzij een onvruchtbaar eitje of een zandkorrel, waarom zich
+jaren lang de parelmoerachtige stof afscheidt."
+
+"Vindt men meer dan één parel in denzelfden oester?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja, mijn jongen. Er zijn er die een schat inhouden; men vermeldt
+zelfs een oester, doch ik twijfel er aan, die niet minder dan honderd
+vijftig haaien bevatte."
+
+"Honderd vijftig haaien!"
+
+"Zei ik haaien?" vroeg ik driftig, "ik wil zeggen honderd vijftig
+parels; haaien zou bespottelijk zijn."
+
+"Zeker," zei Koenraad. "Maar kan mijnheer ons ook vertellen hoe men
+die parels uit de schelp haalt?"
+
+"Men doet dit op verschillende wijzen, en dikwijls trekken de
+visschers ze met tangen uit de schelp, als de parels er aan vast
+zitten. Gewoonlijk echter worden de oesters uitgespreid op matten van
+Spaansch riet, die men op het strand heeft uitgelegd. Zoo sterven zij
+in de lucht, en na een tiental dagen zijn zij in vrij ver gevorderden
+staat van ontbinding gekomen; dan werpt men ze in groote bakken met
+zeewater, waarin men ze opent en wascht. Dan begint het dubbele werk
+der schilders: eerst splijten zij de platten parelmoer uit de schelp,
+welke in kisten van 125 tot 150 kilo verzonden worden; dan nemen zij
+het diertje uit den oester, koken dat en ziften het, om er zelfs de
+kleinste parels uit te halen."
+
+"Verschilt de prijs der parels ook volgens de grootte?" vroeg Koenraad.
+
+"Niet alleen volgens de grootte," antwoordde ik, "maar ook volgens
+den vorm, volgens het water, dat is te zeggen de kleur, en naar den
+schitterenden en veelkleurigen glans, die ze zoo schoon voor het oog
+maakt. De schoonste parels worden maagdelijke genoemd; zij ontstaan
+op zich zelven in de weefsels van het weekdier; zij zijn wit, soms
+ondoorschijnend, maar soms ook wel doorschijnend en gewoonlijk rond of
+langwerpig van vorm. In het eerste geval worden er armbanden, in het
+tweede geval oorbellen van gemaakt en daar zij de kostbaarste zijn,
+worden zij bij het stuk verkocht. De andere parels zitten aan de
+schelp vast, en omdat zij onregelmatiger zijn, worden deze bij het
+gewicht verkocht. Tot de minste soort behooren eindelijk de kleine
+parels, die onder den naam van zaad bekend zijn, zij worden bij de
+maat verkocht en gewoonlijk voor borduurwerk gebruikt."
+
+"Maar het moet een langdradig en moeilijk werk zijn," zei de Amerikaan,
+"om de parels volgens grootte uit te zoeken."
+
+"Neen, mijn vriend. Dit geschiedt door middel van elf verschillende
+zeven, die met een afwisselend aantal gaatjes doorboord zijn. De
+parels, die in de zeven met 20 tot 25 gaatjes blijven liggen, zijn de
+beste. Tot de tweede soort behooren die, welke niet gaan door zeven,
+waarin 100 tot 800 gaatjes geboord zijn; het zaad eindelijk wordt
+verkregen door zeven met 900 tot 1000 gaatjes."
+
+"Dat is vernuftig," zei Koenraad, "en ik zie dus dat het uitzoeken
+der parels werktuiglijk geschiedt. Zou mijnheer ons ook kunnen zeggen
+wat die pareloesterbanken gewoonlijk opbrengen?"
+
+"Volgens het boek van Sirr," antwoordde ik, "worden de visscherijen van
+Ceylon jaarlijks voor een som van anderhalf millioen haaien verpacht."
+
+"Gulden!" hernam Koenraad.
+
+"O, ja, gulden; anderhalf millioen gulden," hernam ik; "maar ik
+geloof niet dat die visscherijen thans zooveel meer opbrengen als
+vroeger. Het is hetzelfde geval met de Amerikaansche visscherijen
+die onder de regeering van Karel den Vijfde twee millioen gulden
+opbrachten, en thans slechts twee derde van die som opleveren. Om
+kort te gaan, men kan de opbrengst van alle parelvisscherijen bij
+elkander op omstreeks vier en een half millioen gulden schatten."
+
+"Maar," vroeg Koenraad, "wordt er nergens melding gemaakt van beroemde
+parels, die voor zeer hoogen prijs verhandeld werden?"
+
+"Jawel, mijn vriend. Men zegt dat Caesar aan Servilia een parel
+aanbood, die een waarde had van 60,000 gulden."
+
+"Ik heb zelfs eens hooren vertellen," zei de Amerikaan, "dat in de
+oudheid een dame parels dronk opgelost in azijn."
+
+"Cleopatra," zei Koenraad.
+
+"Dat smaakte vast niet lekker," voegde Ned Land er bij.
+
+"Afschuwelijk, vriend Ned," antwoordde Koenraad, "maar een klein
+glaasje azijn dat f 750.000 kost, is nog al aardig."
+
+"Het spijt mij dat ik die dame niet tot vrouw heb," sprak de Amerikaan,
+terwijl hij zijn arm op weinig dubbelzinnige wijze heen en weer bewoog.
+
+"Ned Land.... de man van Cleopatra!" riep Koenraad uit.
+
+"Maar ik had moeten trouwen, Koen," zei Ned ernstig, "en het is mijn
+schuld niet dat het niet is gebeurd. Ik had al een halssnoer van parels
+voor Kaatje Teeder, mijn bruid, gekocht, doch zij is daarna toch met
+een ander getrouwd. Welnu, dat halssnoer had mij niet meer dan twee
+dollars gekost, en toch--mijnheer de professor zal mij misschien niet
+willen gelooven,--die parels waren zoo groot, dat ze door geen zeef
+met twintig gaten zouden zijn heengegaan."
+
+"Dat waren nagemaakte parels, mijn goede Ned," zei ik lachende,
+"eenvoudige glazen bolletjes, van binnen met een Oostersche oplossing
+overtogen."
+
+"Maar die oplossing moet dan toch nog al wat kosten?" vroeg Ned.
+
+"Zoo goed als niets; het is niets anders dan de zilveren schubben
+der blei, in water bewaard en in ammoniak opgelost; het heeft niet
+de minste waarde."
+
+"Daarom heeft Kaatje misschien een ander getrouwd," antwoordde Ned
+Land zeer wijsgeerig.
+
+"Maar," zei ik, "om op onze kostbare parels terug te komen, ik geloof
+niet dat eenig vorst er ooit zulk een kostbare bezeten heeft als
+kapitein Nemo."
+
+"Deze?" vroeg Koenraad, terwijl hij op het prachtig kleinood in de
+glazenkast wees.
+
+"Ja, en ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik die parel op een
+millioen gulden schat; en zonder twijfel heeft de kapitein er alleen
+de moeite voor gedaan om ze op te rapen."
+
+"Wie zegt ons," riep Ned Land uit, "dat wij er morgen op onze
+wandeling, ook niet zulk een zullen vinden?"
+
+"Kom!" zei Koenraad.
+
+"Waarom niet?"
+
+"Waartoe zouden ons zulke schatten aan boord van den Nautilus dienen?"
+
+"Aan boord nergens toe," zei Ned, "maar.... elders."
+
+"O, elders!" zei Koenraad hoofdschuddend.
+
+"Ned Land heeft gelijk," zei ik; "en zoo wij in Europa of Amerika
+ooit een parel van een of twee millioen medebrengen, dan zal dit ten
+minste groot gewicht en meer waarschijnlijkheid aan het verhaal onzer
+lotgevallen geven."
+
+"Dat geloof ik ook," zei de Amerikaan.
+
+"Maar," vroeg Koenraad, die altijd meer van die dingen wilde weten,
+"is die parelvisscherij gevaarlijk?"
+
+"Neen," antwoordde ik, "vooral wanneer men zekere voorzorgsmaatregelen
+neemt."
+
+"Wat waagt men daarbij?" schertste Ned Land; "alléén om eenige monden
+vol water in te slikken."'
+
+"Zooals gij zegt, Ned. Maar," voegde ik er bij, terwijl ik trachtte om
+op denzelfden vroolijken toon te spreken als kapitein Nemo, "zeg eens,
+dappere Ned, ben je bang voor haaien?"
+
+"Ik," riep de Amerikaan, "en harpoenier van professie! Het is mijn
+ambacht om die uit te lachen!"
+
+"Het is de vraag niet," hernam ik, "om ze met een haak te vangen,
+ze op het dek te hijschen, den staart met een bijl af te hakken, ze
+den buik open te snijden, het hart en de ingewanden er uit te halen,
+en die in zee te smijten!"
+
+"Wat is het dan....?"
+
+"Juist."
+
+"Wat, juist? In het water?"
+
+"In het water."
+
+"Kom, kom," zei Ned Land, "met een flinken harpoen. Gij weet,
+mijnheer, dat die beesten al heel wonderlijk gevormd zijn. Ze moeten
+zich eerst op hun rug keeren, voordat ze u kunnen ophappen.... en in
+dien tijd...."
+
+Ned Land sprak van dat "ophappen" op een manier, die mij een rilling
+over het lijf joeg.
+
+"Welnu, Koen, wat denkt gij van de haaien?"
+
+"Ik," zei Koenraad, "zal openhartig spreken."
+
+"Goed!" dacht ik.
+
+"Als mijnheer het waagt, dan zie ik niet in waarom zijn trouwe knecht
+het ook niet zou doen."
+
+
+HOOFDSTUK XXVII
+
+Een parel van vijf millioen.
+
+De nacht viel; ik ging naar bed, doch sliep vrij slecht. De haaien
+speelden een belangrijke rol in mijn droomen.
+
+Den volgenden morgen werd ik om vier uur door den hofmeester gewekt. Ik
+stond spoedig op, kleedde mij en ging naar het salon.
+
+De kapitein wachtte mij reeds.
+
+"Zijt gij klaar om te vertrekken, mijnheer Aronnax?" vroeg hij.
+
+"Ik ben gereed."
+
+"Volg mij dan."
+
+"En mijn makkers?"
+
+"Zij zijn reeds gewaarschuwd en wachten ons."
+
+"Moeten wij onze scaphanders niet aantrekken?"
+
+"Nog niet. Ik heb den Nautilus niet te dicht bij de kust laten komen,
+en wij zijn nog niet op de hoogte van de oesterbank van Manaar. Ik heb
+de sloep laten gereed maken, en deze zal ons op de juiste plek brengen
+en daardoor een vrij lange wandeling uitsparen. Onze duikertoestellen
+liggen in de boot en wij trekken die eerst aan als onze onderzeesche
+tocht een aanvang neemt."
+
+De kapitein geleidde mij naar de groote trap, en kwam met mij
+op het plat, waar Ned Land en Koenraad, vol verrukking over het
+"pleziertochtje", reeds wachtten.
+
+Vijf matrozen verbeidden met de riemen in de hand onze komst.
+
+Het was nog duister; wolken bedekten het luchtruim en lieten slechts
+enkele sterren zien; ik keek naar het land; maar ik zag alleen een
+donkere lijn, die van het zuid- naar het noordwesten drievierde van
+den gezichteinder begrensde. Gedurende den nacht had de Nautilus de
+westkust van Ceylon gevolgd, en bevond zich thans in het westelijk
+gedeelte van de baai van Manaar. Daar strekte zich onder het donker
+water de oesterbank uit, dat onuitputtelijk parelveld, meer dan
+twintig kilometer lang.
+
+De kapitein, mijn beide makkers en ik, gingen achter in de boot
+zitten. Een stuurman zat aan het roer, en de matrozen hielden de
+riemen gereed: de boot werd afgestooten, en wij waren in het ruime sop.
+
+De boot richtte zich naar het zuiden; de roeiers haastten zich
+niet, en ik merkte op dat de riemen, die met kracht en diep door
+het water geslagen werden, slechts om de tien seconden een slag
+deden zooals gewoonlijk bij de oorlogsmarine geschiedt. Terwijl de
+boot voortschoot, vielen de waterdroppels, als waren ze kokend lood,
+van de telkens omhoog gehouden riemen op het donker watervlak; een
+kleine bries, die ons uit het zuiden tegemoet woei, deed de boot een
+weinig slingeren, en eenige golven spatten tegen den voorsteven van
+ons ranke vaartuig uiteen.
+
+Wij zwegen allen; waaraan dacht kapitein Nemo? Misschien aan het land,
+dat hij naderde, en dat hij misschien te nabij kwam; geheel anders
+dacht er zeker de Amerikaan over, dien het waarschijnlijk nog te ver
+af was. Koenraad zat daar eigenlijk alleen uit nieuwsgierigheid.
+
+Tegen half vijf werden door de eerste lichtstralen aan den horizon
+de lijnen der kust beter zichtbaar. In het oosten was die kust vlak;
+naar het zuiden meer bergachtig; wij waren er nog vijf kilometer af,
+zoodat zij voor ons oog nog te veel met de nevels op zee ineensmolt. De
+zee was geheel verlaten, geen enkele boot, geen enkele duiker. Deze
+vereenigingsplaats van de parelvisschers was geheel eenzaam, omdat wij,
+zooals de kapitein mij reeds voorspeld had, een maand te vroeg kwamen.
+
+Om zes uur werd het eensklaps dag, met een snelheid, die aan deze
+keerkringsstreken eigen is, waar men geen morgen- of avondschemering
+kent. De zonnestralen drongen door het wolkengordijn, dat in het oosten
+zichtbaar was; en het schitterend hemellichaam verhief zich snel in het
+luchtruim. Ik zag duidelijk het land, met hier en daar enkele boomen.
+
+De sloep naderde het eiland Manaar, dat voor ons lag
+uitgestrekt. Kapitein Nemo was opgestaan en overzag de zee. Op een
+teeken lieten de matrozen het anker vallen, doch behoefden den ketting
+slechts weinig te vieren, daar de zee hier op zijn hoogst één meter
+diep was; op deze plek lag een van de hoogste punten der oesterbank. De
+sloep zwaaide onmiddellijk voor het anker om, door toedoen der ebbe,
+die haar zeewaarts wilde stuwen.
+
+"Wij zijn er, mijnheer Aronnax," zei toen de kapitein. "Gij ziet deze
+enge baai; hier zullen over een maand de talrijke visschersbooten
+der pachters bijeenkomen, en de duikers den bodem stoutmoedig
+onderzoeken. Deze baai is voor dit soort van visschen allergunstigst;
+zij is tegen de sterkste winden beschut, en de zee is er nooit in
+sterke deining, wat voor de duikers zeer gelukkig is. Wij zullen nu
+onze scaphanders aandoen en onze wandeling beginnen."
+
+Ik antwoordde niet, en die verdachte golven bekijkende, begon ik, met
+behulp van de matrozen, mijn zwaar pak aan te trekken. De kapitein
+en mijn beide makkers kleedden zich ook. Geen van de mannen van den
+Nautilus zou ons op dien tocht vergezellen.
+
+Weldra waren wij tot den hals toe in ons kleed van caoutchouc
+opgesloten, en draagbanden bevestigden onze luchttoestellen op den
+rug. Van de toestellen van Ruhmkorff was geen sprake; vóor dat ik
+mijn hoofd in den koperen helm stak, vroeg ik naar de reden van dit
+laatste gemis.
+
+"Die toestellen zouden nutteloos zijn," antwoordde de kapitein; "wij
+dalen, op geen groote diepte af, en de zonnestralen zullen onzen
+tocht genoeg verlichten. Bovendien zou het niet voorzichtig zijn
+onze electrische lantaarns mee te nemen; het licht kon onverwacht
+eens eenig gevaarlijk bewoner dier streken aantrekken."
+
+Terwijl de kapitein dit zeide, wendde ik mij naar Ned Land en
+Koenraad; maar zij hadden hun hoofd reeds in den helm gestoken,
+en konden dus niet hooren of antwoorden. Ik richtte nog een laatste
+vraag tot den kapitein.
+
+"En onze wapens?" vroeg ik, "onze geweren?"
+
+"Geweren, waartoe zouden die dienen? Vallen de bergbewoners den beer
+niet aan met den dolk in de hand, en is het staal niet zekerder dan
+het lood? Hier is een stevig lemmet; steek het in uw gordel en laat
+ons in zee gaan."
+
+Ik keek naar mijn makkers. Zij waren evenals wij gewapend, maar
+bovendien drilde Ned Land een vreeselijkers harpoen, dien hij vóór ons
+vertrek in de boot had gelegd. Toen liet ik mij, evenals den kapitein,
+den helm opschroeven, en bracht onmiddellijk het luchttoestel in
+werking. Een oogenblik daarna lieten de matrozen ons één voor éen in
+zee zakken, en op anderhalven meter diepte stonden wij toen op een
+met fijn zand bedekten bodem. De kapitein wenkte ons met de hand,
+wij volgden hem, en langs een zacht glooiende helling voortstappend,
+verdwenen wij weldra onder de golven.
+
+Nu verlieten mij plotseling alle benauwende gedachten; ik werd
+verwonderlijk kalm. De gemakkelijkheid mijner bewegingen vermeerderde
+mijn gerustheid, en het vreemde van het schouwspel maakte zich geheel
+van mijn geest meester.
+
+De zon verlichtte reeds genoegzaam het water. De minste voorwerpen
+waren zichtbaar; na tien minuten gaans waren wij op vijf meter
+diepte, en nu bleven wij op dezelfde hoogte. Evenals de watersnippen
+in een moeras, vloden troepen kleine visschen voor ons uit, die tot
+de éenvinnigen behoorden, omdat zij geen andere vin hadden dan aan
+den staart.
+
+Het langzamerhand hooger klimmen der zon verlichtte het water hoe
+langer zoo meer. Op het fijne zand van den bodem volgde een weg,
+als het ware met ronde rotssteenen geplaveid, die met weekdieren en
+zoöphyten als met een tapijt bedekt waren. Ik herkende daaronder
+verscheidene mij reeds bekende soorten, en onder anderen ook een
+afschuwelijk dier, namelijk een groote krab, door Darwin reeds
+beschreven, en waaraan de natuur het instinct en de noodige kracht
+heeft gegeven om zich met kokosnooten te voeden; het dier klimt op
+den oever in de boomen, laat de noten vallen, opdat zij daardoor
+zouden barsten en opent ze dan met zijne sterke scharen. Onder de
+heldere golven liep de krab met een onvergelijkelijke snelheid,
+terwijl kleine zeeschildpadden zich slechts langzaam tusschen de
+rotssteenen voortbewogen.
+
+Tegen zeven uur kwamen wij op de oesterbank, waarop millioenen
+parelschelpen te vinden waren. Deze kostbare weekdieren zaten aan
+den rotsgrond vast met een bruin weefsel, dat hun belette zich van
+de plaats te bewegen: in dit opzicht zijn deze dieren minder zelfs
+dan de mossels, wien de natuur niet alle beweegkracht ontnomen heeft.
+
+De kapitein wees mij met de hand die verbazende opeenstapeling van
+schelpen, en ik begreep dat deze mijn waarlijk onuitputtelijk was,
+want de scheppingskracht der natuur is grooter dan de verdelgingswoede
+van den mensch. Ned Land, getrouw aan het instinct om te vernietigen,
+haastte zich de grootste schelpen los te rukken en die in een netje
+te doen, dat hij aan den gordel had hangen. Maar wij konden niet
+stil blijven staan; wij moesten den kapitein volgen, die langs aan
+hem alleen bekende paden voortstapte. De grond rees weer vrij sterk,
+en soms kon ik mijn arm boven het water uitsteken. Daarna daalde
+de bodem nogmaals; soms gingen wij om puntige rotsen heen, in wier
+holen en spleten groote schaaldieren op hunne hooge pooten stonden,
+evenals kanonnen op hunne affuiten, en ons met starende oogen aankeken;
+voor onzen voet kropen palingen, zeeslangen en een soort inktvisschen,
+die hunne voelarmen zoolang als zij konden uitrekten.
+
+Op dit oogenblik opende zich voor ons een uitgestrekte grot, uitgehold
+in eene schilderachtige rots, die met al de plantensoorten der
+onderzeesche flora scheen begroeid te zijn. Eerst meende ik dat die
+grot geheel donker was; de zonnestralen schenen er langzamerhand in
+te verdwijnen, en het licht dat er in doorscheen, beteekende zeer
+weinig. De kapitein trad de grot binnen; wij volgden hem. Weldra
+gewenden mijne oogen zich aan die betrekkelijke duisternis;
+ik onderscheidde de zonderling gevormde gewelven, die door
+natuurlijke kolommen gedragen werden; ze stonden op voeten van
+graniet, evenals kolommen volgens de Etrurische bouworde. Waarom
+bracht onze onbegrijpelijke gids ons in die onderzeesche grot? Ik
+zou het weldra zien.
+
+Nadat wij een vrij steile helling waren afgegaan, kwamen wij onder
+in een ronden put; daar hield Nemo stil en wees ons met de hand
+een voorwerp, dat ik nog niet had opgemerkt Het was een oester
+van buitengewone grootte, een reusachtige schelp, een wijwaterbak,
+die een zee van wijwater kon bevatten, een schaal van meer dan twee
+meter breed, en derhalve veel grooter dan die, welke den salon van
+den Nautilus versierde.
+
+Ik naderde dit bewonderenswaardig weekdier; met zijn weefsel zat
+het op een granietrots vast en daar groeide het geheel alleen in
+het kalme water der grot. Ik schatte het gewicht van die oester op
+driehonderd kilo; zulk een dier heeft vijftien kilo vleesch, en men
+zou de maag van een Gargantua of diergelijken reus moeten hebben,
+om er een paar dozijn van op te eten.
+
+De kapitein kende zeker het bestaan van dit schelpdier; het was de
+eerste maal niet dat hij het zag, en ik geloof dat hij er ons heen
+geleidde, om ons die bijzonderheid der natuur te doen bewonderen;
+ik bedroog mij echter, want de kapitein had er bijzonder belang bij
+zich van den tegenwoordigen toestand van de oester te vergewissen.
+
+De oester was geopend; de kapitein ging er heen en zette er zijn
+dolk tusschen, om de schelpen te beletten zich te sluiten; daarop
+lichtte hij met de hand het vliesachtig bekleedsel op. dat het
+dier omhulde. Daar zag ik tusschen de plooien van het vleesch
+een vrije parel, zoo groot als een kokosnoot. Haar ronde vorm,
+volmaakte zuiverheid en schoone glans maakten die parel tot een
+zeldzame kostbaarheid van onschatbare waarde. Door nieuwsgierigheid
+geprikkeld, stak ik de hand uit om haar te grijpen, te betasten, te
+wegen! Maar de kapitein hield mij tegen, schudde met het hoofd ten
+teeken van afkeuring en trok den dolk snel tusschen de schelpen uit,
+die zich onmiddellijk besloten.
+
+Toen begreep ik wat het plan van den kapitein was. Door die parel in
+de oester te laten, gaf hij haar de gelegenheid om te groeien. Elk
+jaar werd ze grooter door de afscheiding van het dier, dat er telkens
+nieuwe lagen omheen legde. De kapitein kende alléén de grot, waar
+deze bewonderenswaardige "vrucht" der natuur rijpte; hij kweekte die
+om zoo te zeggen aan, om haar eens in zijn kostbare verzameling op
+te nemen. Misschien had hij op voorbeeld van Chineezen en Indiërs
+die parel doen voortbrengen, door een stukje glas of metaal in de
+oester te leggen, dat daar langzamerhand met parelmoerlagen overtogen
+was. In allen gevalle, als ik deze parel vergeleek met de mij bekende,
+dan moest ik hare waarde op minstens vijf millioen gulden stellen. Het
+was een prachtige zeldzaamheid, doch geen voorwerp van weelde; want
+welke vrouwelijke ooren hadden haar ooit kunnen dragen?
+
+Ons bezoek aan dit kostbaar voorwerp was geëindigd. De kapitein verliet
+de grot en wij beklommen de oesterbank weer te midden van het heldere
+water, dat door het werk der duikers nog niet troebel werd gemaakt.
+
+Wij liepen elk afzonderlijk, als ware slenteraars, daar ieder staan
+bleef of vooruitging, naarmate hij het in zijn hoofd kreeg. Wat
+mij aanging, ik koesterde geen vrees meer voor de gevaren, die mijn
+verbeelding zoo bespottelijk overdreven had. De bodem naderde merkbaar
+het vlak der zee, en weldra stonden wij in zulk ondiep water, dat
+mijn hoofd er boven uitstak. Koenraad kwam naar mij toe, en zijn helm
+tegen den mijnen aandrukkende, groette hij mij vriendelijk met zijn
+oogen. Deze hoogte was echter maar enkele vademen breed, en weldra
+waren wij weer geheel in "ons element" verdwenen. Ik geloof wel dat
+ik het nu zoo noemen mag.
+
+Tien minuten daarna hield de kapitein plotseling stil. Ik dacht dat
+hij staan bleef om terug te keeren, doch dit was niet het geval, en
+met een beweging van de hand beval hij ons naast hem in een holte neer
+te hurken; hij wees naar een punt in het water en ik keek oplettend
+toe. Op vijf meter afstand verscheen een schaduw, die tot op den
+grond daalde. De verontrustende gedachte aan de haaien schoot mij
+weer te binnen, doch ik bedroog mij, ditmaal althans hadden wij met
+dit zeemonster nog niet te doen.
+
+Het was een man, een Hindoe, een donkerkleurige visscher, zonder
+twijfel een arme duivel, die voordat de tijd nog daar was reeds iets
+zocht te verdienen. Ik zag de kiel van zijn boot eenige voeten boven
+zijn hoofd. Herhaaldelijk dook hij en kwam hij weer boven. Een steen,
+in den vorm van een suikerbrood, dien hij tusschen zijn voeten geklemd
+hield, was met een touw aan zijn boot bevestigd en diende hem om
+spoediger op den bodem te komen; dit was zijn eenig werktuig. Toen hij
+vijf meter diep op den bodem was afgedaald, wierp hij zich op de knieën
+en vulde een zak met oesters, die hij op goed geluk losrukte: dan ging
+hij weer naar boven, ledigde den zak, trok den steen naar zich toe,
+en begon zijn werk opnieuw, dat telkens slechts dertig seconden duurde.
+
+De duiker zag ons niet; de schaduw der rots verborg ons voor zijn
+oog; en bovendien, hoe zou de arme Hindoe ooit gedroomd hebben dat
+menschen, zooals hij, daar onder het water in zijn nabijheid stonden,
+al zijn bewegingen bespiedden, en geen enkele bijzonderheid van zijn
+visscherij onopgemerkt lieten?
+
+Verscheidene malen daalde en steeg hij; hij bracht telkens niet meer
+dan een dozijn oesters naar boven, want hij moest ze met geweld
+losscheuren van de rotsbedding, waarop ze met hun sterk weefsel
+vastzaten. En hoevele van die oesters, waarvoor hij zijn leven waagde,
+waren nog zonder parels!
+
+Ik beschouwde hem met bijzondere aandacht. Hij werkte geregeld
+voort en gedurende een half uur scheen hem geen enkel gevaar
+te bedreigen. Ik raakte dus reeds gewoon aan het schouwspel dier
+belangwekkende visscherij, toen ik den Hindoe, op het oogenblik, dat
+hij weer op den grond neerknielde, eensklaps hevig zag schrikken,
+opstaan en een sprong doen om weer naar boven te komen. Ik begreep
+zijn ontsteltenis. Een reusachtige schaduw vertoonde zich boven den
+ongelukkigen duiker; het was een groote haai, die met vurig oog en
+geopende kaken dwars op hem aankwam.
+
+Ik was stom van ontzetting en niet in staat mij te bewegen. Het
+verslindende dier snelde op den Hindoe toe; deze sprong op zijde en
+vermeed daardoor wel den beet van het dier, maar geenszins een slag
+met den staart, want hij kreeg een klap tegen de borst en viel op den
+grond neer. Dit tooneel duurde nauwelijks eenige seconden. De haai
+kwam terug, en zich op den rug wentelend, maakte hij zich gereed om
+zijn slachtoffer in tweeën te bijten, toen ik den kapitein, die naast
+mij zat, plotseling voelde opstaan. Met den dolk in de hand trad hij
+recht op het monster toe en maakte zich gereed om het te bestrijden.
+
+Op het oogenblik dat de haai den ongelukkigen visscher wilde aanvatten,
+zag hij zijn nieuwen vijand, en zich weer op den buik wentelend,
+zwom hij ijlings naar dezen toe.
+
+Nog zie ik de houding van kapitein Nemo; een weinig ineengebogen,
+wachtte hij met bewonderenswaardige koelbloedigheid het vreeselijk
+dier af, en toen het zich op hem wilde werpen, sprong de kapitein
+verbazend vlug op zijde, vermeed den schok en stak het beest zijn dolk
+in den buik. Dit was slechts een begin, want nu ving een ontzettende
+strijd aan.
+
+De haai brulde om zoo te zeggen; het bloed stroomde uit zijn wond,
+het zeewater werd rood gekleurd, zoodat ik door het ondoorschijnende
+der vloeistof bijna niets meer zag. Eindelijk bemerkte ik in een helder
+oogenblik den stoutmoedigen kapitein weer, die zich aan een der vinnen
+van het dier had vastgeklampt, den buik van het monster met dolksteken
+als doorploegde, en hem toch den beslissenden stoot niet in het hart
+kon geven. De haai bracht het water door zijn woedende stuiptrekkingen
+in hevige beweging, zoodat ik verscheiden malen op het punt stond mijn
+evenwicht te verliezen. Ik had den kapitein te hulp willen snellen,
+doch van afgrijzen als aan den grond genageld, stond ik bewegingloos.
+
+Ik keek met verwilderd oog; ik zag den strijd van vorm veranderen:
+de kapitein werd door het groote gewicht dat op hem drukte, tegen
+den grond geworpen; toen openden zich de kaken van het dier op
+huiveringwekkende wijze, en het zou met den kapitein gedaan geweest
+zijn, als Ned Land niet zoo snel als de gedachte den haai met de punt
+van zijn vreeselijken harpoen had getroffen. Het water werd geheel
+door bloed gekleurd, en door den haai met onbeschrijfelijke woede in
+beweging gebracht. Ned Land had zijn doel niet gemist; het waren de
+laatste stuiptrekkingen van het monster, dat in het hart getroffen,
+zulke vreeselijke bewegingen maakte, dat Koenraad er door tegen den
+grond werd geworpen.
+
+Ned Land richtte ondertusschen den kapitein op, die gelukkig zonder
+eenige wond opstond, recht naar den Hindoe ging, het touw doorsneed,
+waarmede deze aan den steen gebonden was, hem in zijn armen nam en
+hem met een krachtigcn stoot naar de oppervlakte duwde.
+
+Wij volgden hem alle drie, en eenige oogenblikken daarna kwamen wij,
+wonderbaarlijk gered, bij de boot van den visscher. De tweede zorg
+van den kapitein was, om den ongelukkige weer in het leven te roepen;
+ik wist niet of hij daarin slagen zou; ik hoopte het wel, want de
+arme duivel had niet lang onder water gelegen; maar de slag met den
+staart van het monster kon hem gedood hebben.
+
+Gelukkig zag ik den drenkeling door het krachtig wrijven van den
+kapitein en Koenraad langzamerhand het bewustzijn herkrijgen; hij
+opende de oogen weder. Hoe groot moeten zijn verbazing en zijn schrik
+niet geweest zijn, toen hij vier groote koperen hoofden over zich
+heen gebukt zag! En bovenal, wat moest hij wel denken, toen kapitein
+Nemo, een zakje met parels te voorschijn halend, hem dit in de hand
+drukte? Deze schitterende aalmoes van den waterman werd door den armen
+Singalees bevend aangenomen. Zijn verwilderde oogen duidden bovendien
+genoegzaam aan, dat hij niet wist aan welke bovenmenschelijke wezens
+hij het leven en fortuin tegelijk te danken had.
+
+Op een teeken van den kapitein gingen wij weer naar de oesterbanken,
+en den reeds afgelegden weg nogmaals volgende, kwamen wij na een half
+uur gaans bij het anker, waaraan de sloep van den Nautilus vastlag.
+
+Toen wij aan boord waren, ontdeden wij ons met behulp der matrozen
+van de zware koperen helmen. Het eerste woord van den kapitein was
+voor den Amerikaan.
+
+"Ik dank u, Ned Land," zei hij.
+
+"Het is een wederdienst, kapitein," antwoordde deze, "ik was nog bij
+u in schuld."
+
+Een glimlach speelde om de bleeke lippen des kapiteins, en dit was
+alles. "Naar den Nautilus!" beval hij kortaf.
+
+De sloep vloog over de baren; eenige minuten later ontmoetten wij
+het lichaam van den dooden haai.
+
+Aan de zwarte kleur van het uiteinden der vinnen herkende ik er een van
+de vreeselijkste soort uit den Indischen Archipel. Het dier was ruim
+8 meter lang; de bek besloeg een derde deel van het lichaam. Het beest
+was nog jong, zooals men aan de zes rijen tanden zien kon, die in den
+vorm van gelijkbeenige driehoeken in de bovenkaak zaten. Koenraad
+bekeek het beest met een wetenschappelijke belangstelling, en
+ik ben er zeker van dat hij het reeds bij een bijzondere klasse
+indeelde. Terwijl ik dat levenlooze lichaam beschouwde, verscheen
+er plotseling een dozijn van die vraatzuchtige dieren om onze sloep;
+maar zonder zich om ons te bekommeren, wierpen zij zich op het kreng
+en betwistten er elkander de brokken van.
+
+Om half negen waren wij weder op den Nautilus; daar overdacht ik
+de bijzonderheden van onzen tocht naar de oesterbank van Manaar;
+twee opmerkingen kwamen mij als vanzelf voor den geest; ik dacht
+vooreerst aan de onvergelijkelijke stoutmoedigheid van kapitein Nemo,
+en ten anderen aan zijn opoffering voor een menschelijk wezen, een
+der schepsels, wier geslacht hij, door altijd op zee te blijven,
+vermeed. Hoe het ook zij, die vreemdsoortige man was er nog niet in
+geslaagd zijn hart geheel te verstalen. Toen ik hem die opmerking
+maakte, antwoordde hij mij met eenigszins bewogen stem:
+
+"Die Singalees, mijnheer de professor, is een bewoner van het land
+der verdrukten, ik behoor en zal tot mijn laatsten ademtocht tot dat
+land behooren."
+
+
+HOOFDSTUK XXVIII
+
+De Roode Zee.
+
+In den loop van 29 Januari verdween het eiland Ceylon aan den
+gezichteinder, en de Nautilus gleed met een vaart van twintig kilometer
+door dien doolhof van kanalen, die de Maladiven van de Laccadiven
+scheiden. Hij liep onmiddellijk langs het eiland Kittan, dat door
+koralen gevormd, door Vasco de Gama in 1499 ontdekt werd, en een van
+de negentien voornaamste eilanden is van den Laccadiven-archipel,
+welke tusschen 10° en 14° 30' N.B. en 69° en 50° 72' O.L. ligt.
+
+Wij hadden toen 16220 kilometer afgelegd, sedert wij de Japansche
+zee verlaten hadden.
+
+Den volgenden dag, 30 Januari, kwam de Nautilus weer boven, doch wij
+hadden geen land in het gezicht; de richting was N.N.W. en wij naderden
+de zee van Osman, tusschen Arabië en Voor-Indië, waarin de Perzische
+golf hare monding heeft. Wij voeren in een zee zonder ingang. Waar
+bracht ons kapitein Nemo toch heen? Ik zou het niet hebben kunnen
+zeggen; Ned Land was daarover zeer ontevreden, toen hij er mij dien
+dag naar vroeg.
+
+"Wij gaan daarheen waar de luimen van den kapitein ons voeren willen,
+Ned," zei ik.
+
+"Die luimen kunnen ons niet ver brengen," antwoordde de Amerikaan. "De
+Perzische golf heeft geen uitgang, en als wij er binnenvaren; zullen
+wij spoedig langs dienzelfden weg moeten terugkeeren."
+
+"Welnu, wij zullen dan terugkeeren, Ned, en als de Nautilus daarna
+de Roode zee bezoekt, bestaat de straat van Bab-el-Mandeb toch nog
+altijd om ons door te laten."
+
+"Ik zal u wel niet behoeven te zeggen, mijnheer," antwoordde Ned Land,
+"dat de Roode zee even goed is afgesloten als de Perzische golf,
+omdat het Kanaal van Suez nog niet is doorgegraven; en al ware dit het
+geval, dan zou dit geheimzinnig vaartuig zich toch niet in dat door
+sluizen afgesloten water wagen. De Roode zee is dus ook de weg niet,
+langs welken wij Europa zullen bereiken."
+
+"Ik heb ook niet gezegd, dat wij naar Europa gaan."
+
+"Wat veronderstelt gij dan?"
+
+"Ik veronderstel, dat de Nautilus, na de merkwaardige zee tusschen
+Arabië en Egypte bezocht te hebben, naar den Indischen Oceaan terug
+zal keeren, hetzij door het kanaal van Mozambique, hetzij langs de
+Maskarenen, om zich van daar naar de Kaap de Goede Hoop te richten."
+
+"En als wij daar zijn?" vroeg Ned Land met bijzonderen nadruk.
+
+"Welnu, dan zullen wij den Atlantischen Oceaan bezoeken, dien wij
+nog niet kennen. Maar zeg eens, vriend Ned, verveelt u dan die
+onderzeesche reis? Hebt gij dan reeds overgenoeg van het steeds
+afwisselend schouwspel der onderzeesche wonderen? Wat mij aangaat,
+ik zal met groote spijt een reis zien eindigen, waartoe zoo weinig
+menschen in de gelegenheid zijn geweest."
+
+"Maar weet gij wel, mijnheer Aronnax," vroeg de Amerikaan, "dat wij
+nu haast drie maanden op dien Nautilus gevangen zitten."
+
+"Neen, Ned, dat weet ik niet, ik wil het niet weten, en ik tel niet
+eens de dagen of de uren."
+
+"En wat zal het einde zijn?"
+
+"Dat zullen wij mettertijd zien. Bovendien kunnen wij er niets aan
+doen, en wij verpraten daarover onnut onzen tijd. Als je mij kwaamt
+zeggen, Ned: 'er bestaat kans om te ontsnappen,' dan zou ik er eens
+met je over praten; maar zoover is het nog niet, en om ronduit te
+spreken, geloof ik ook niet dat de kapitein zich ooit in de Europeesche
+zeeën waagt."
+
+Door dit korte gesprek zal men gewaar worden dat ik dweepte met den
+Nautilus en als het ware met den kapitein vereenzelvigd was. Wat Ned
+Land aanging, hij eindigde het gesprek met als tot zich zelven te
+zeggen: "dat is alles goed en wel, maar volgens mijn meening bestaat
+er geen genoegen met dwang."
+
+Gedurende vier dagen, dus tot 3 Februari, doorkliefde de Nautilus de
+zee van Oman met verschillende snelheid en op onderscheiden diepte. Het
+vaartuig ging onzeker voorwaarts, alsof men aarzelde welken weg te
+kiezen, maar het kwam nimmer over den kreeftskeerkring uit.
+
+Toen wij die zee verlieten, hadden wij een oogenblik Mascate, de
+belangrijkste stad van Oman, in het gezicht. Ik bewonderde het vreemde
+uiterlijk dier plaats, te midden van de haar omringende zwarte rotsen,
+waartegen de witte forten en huizen zoo helder afsteken. Ik zag den
+ronden koepel der moskeeën, de bevallige punten der minarets, en de
+met frisch groen bedekte terrassen, maar het was slechts voorbijgaand,
+want de Nautilus schoot weldra weer onder de golven voorwaarts. Toen
+volgden wij op een afstand van zes kilometer de bochtige kusten van
+Mahrah en Hadhrahmout in het zuiden van Arabië, met hare bergen,
+waarop zich hier en daar eenige bouwvallen vertoonden. Den 5den
+Februari kwamen wij de golf van Aden binnen, die er uitziet als een
+trechter, dien men in den hals eener flesch heeft gestoken; die flesch
+is de roode zee, en de hals is Bab-el-Mandeb, waardoor het water uit
+de Indische zee in de Roode getapt wordt.
+
+Den volgenden dag dreef de Nautilus in het gezicht van Aden, dat op
+een klein schiereiland ligt, een soort van ontoegankelijk Gibraltar,
+waar de Engelschen forten hebben gebouwd nadat zij het in 1839 bezet
+hadden. Ik zag de achthoekige minarets der stad, die volgens den
+geschiedschrijver Edrisi vroeger de rijkste en meest handeldrijvende
+stapelplaats der geheele kust was.
+
+Ik meende wel dat kapitein Nemo nu zou terugkeeren, doch ik bedroog
+mij en tot mijn groote verbazing deed hij dit niet. Den 7den Februari
+kwamen wij in de straat van Bab-el-Mandeb, dat in het Arabisch
+beteekent "Tranenpoort." Zij is twintig kilometer breed en twee en
+vijftig lang; de Nautilus liep met volle vaart in minder dan een
+uur er door, doch ik zag niets, zelfs niet het eiland Perim, dat de
+Engelsche regeering heeft doen bezetten, om daardoor de stelling van
+Aden te versterken. Er kwamen voortdurend te veel stoombooten der
+Engelsche of Fransche maildiensten door deze nauwe zeestraat dan dat
+de Nautilus er zich kon vertoonen; daarom bleef zij wijselijk onder
+water. Eindelijk waren wij des middags in de Roode zee.
+
+De Roode zee, de beroemde golf der bijbelsche overlevering, die
+nooit door regen verfrischt wordt, waarin geen enkele stroom zijn
+water uitstort, die door gestadige uitdamping onophoudelijk water
+verliest, zoodat zonder toevoer uit de Indische zee de hoogte
+jaarlijks anderhalven meter verminderen zou! Zonderlinge golf dus,
+die wanneer zij als een meer geheel door het land ingesloten was,
+misschien volkomen zou uitdrogen; zij verschilt in dit opzicht dus
+geheel van de naburige Kaspische en Doode zeeën, wier peil slechts
+zooveel door verdamping verlaagt, als de massa water bedraagt, die
+er door de rivieren wederom wordt ingebracht.
+
+De Roode Zee heeft een lengte van 2600 kilometer, en is gemiddeld
+240 kilometer breed. In den tijd van de Ptolemaeën en der Romeinsche
+keizers was zij de groote slagader van den wereldhandel, en de
+doorgraving der landlengte van Suez heeft haar de belangrijkheid van
+vroeger eeuwen geheel teruggegeven.
+
+Ik wilde niet eens trachten te begrijpen, waarom de kapitein besloot
+ons in deze golf te brengen, maar zonder voorbehoud keurde ik het goed
+dat de Nautilus er binnen voer. Wij vorderden met geringe snelheid,
+en dreven dan eens aan de oppervlakte, dan weer onder water, als wij
+eenig schip moesten vermijden; zoodat ik gelegenheid had de oppervlakte
+en den bodem van deze merkwaardige zee beide te beschouwen.
+
+Den 8sten Februari kregen wij bij het aanbreken van den dag Mekka in
+het gezicht; de stad ligt thans in puin, de muren zouden bij een enkel
+kanonschot instorten, en worden ter nauwernood door eenige dadelboomen
+beschaduwd. Het was eertijds een belangrijke stad met zes openbare
+marktpleinen, zevenentwintig moskeeën en de muren, die door veertien
+forten beschermd werden, hadden een omtrek van drie kilometer.
+
+Daarop naderde de Nautilus de Afrikaansche kust, waar de diepte der
+zee veel grooter is. Daar konden wij in het kristalhelder water door de
+ruiten van den salon die prachtige struiken van schitterende koralen,
+en de uitgestrekte rotswanden beschouwen, waarop een heerlijk schoon
+tapijt van zeewier en andere zeeplanten was uitgespreid. Welk een
+onbeschrijfelijk schouwspel, en welk een verscheidenheid van vormen en
+kleuren langs die klippen en vulkanische eilandjes, die de Lybische
+kust omzoomen! Doch die flora verscheen in al hare schoonheid langs
+de oostkust, waar de Nautilus weldra heenging; het was op de kust van
+Tehema; want toen zagen wij die verscheidenheid van planten niet alleen
+onder het vlak der zee, maar zij slingerden zich zelfs tot op tien
+voet hoogte ook daar boven in elkander; de laatsten waren grilliger
+van vorm, doch minder kleurig dan de eersten, omdat de voedingkracht
+van het water de frischheid der kleuren waarschijnlijk meer bevorderde.
+
+Hoeveel aangename uren bracht ik voor de ramen van den salon
+door! Hoeveel nieuwe voorwerpen uit de onderzeesche dieren- en
+plantenwereld bewonderde ik niet in den schijn van ons electrisch
+licht! Paddenstoelvormige sponzen, leigrijze kliprozen, onder anderen
+de thalassiantus aster (bloeiende zeeasters), kriskoralen als fluiten,
+slechts wachtende op den adem van Pan, schulpen die men elders niet
+aantreft, uitloopende in korte spiralen en vastzittende in holligheden
+van sterkoralen, en eindelijk bij duizenden de gewone spons die ik
+nog niet had opgemerkt.
+
+De spons is geen plantaardig voorwerp, zooals nog door sommige
+natuuronderzoekers beweerd wordt, maar een dier, dat echter op den
+allerlaagsten trap van dierlijk leven en nog beneden de koralen
+staat. Dat het een dier is, lijdt geen twijfel; zelfs moet men zich
+losmaken van de meening der ouden, die de sponsen beschouwden als
+plantdieren, voorwerpen tusschen de planten- en de dierenwereld
+staande. Ik moet echter aanmerken, dat de natuuronderzoekers het
+niet eens zijn over de plaats, die aan de sponsen moet worden
+toegekend. Sommigen rekenen ze tot de poliepen, anderen, waaronder
+Milne Edwards, willen ze geheel afzonderlijk geplaatst hebben.
+
+De sponsachtige lichamen tellen omtrent driehonderd soorten; zij
+worden in zeer vele zeeën aangetroffen; zelfs ook in enkele stroomen,
+en heeten dan riviersponsen. Maar het meest vindt men ze in de
+Middellandsche Zee, in den Griekschen Archipel, langs de Syrische
+Kust en in de Roode Zee. Daar vindt men dan ook die fijne, zachte
+sponsen, die wel eens met anderhalf honderd frank betaald werden,
+de geelachtige Syrische, de harde Barbarijsche en andere, Maar daar
+ik geen hoop kon voeden om deze plantdieren in de nabijheid van een
+der Levant-steden--van welke ons de landengte van Suez scheidde--in
+oogenschouw te kunnen nemen, vergenoegde ik mij er in de Roode Zee
+kennis mee te maken.
+
+Ik riep dus Koenraad bij mij, terwijl de Nautilus, ter diepte van
+acht tot negen meter, zachtjes langs de fraaie rotsen der oostelijke
+kust gleed.
+
+Daar groeiden allerlei sponsen, gestengelde, gebladerde, bolvormige,
+gevingerde. Zij beantwoordden juist aan de bijnamen; korfjes, bekers,
+spinrokken, elandhorens, leeuwenpooten, pauwstaarten, Neptunus
+handschoenen, die de visschers, dichterlijker van uitdrukking dan de
+mannen der wetenschap, er aan gegeven hebben. Uit haar vezelachtig
+weefsel, dat met een half-vloeibare geleiachtige zelfstandigheid bedekt
+is, schoten onophoudelijk kleine waterstralen, door een samentrekkende
+kracht uitgespoten, nadat dit water eerst leven had gewekt in iedere
+holligheid. Deze zelfstandigheid verdween na den dood van de poliep
+en gaf, vergezeld met het afgeven van ammoniak, een afschuwelijken
+stank. Er blijft dan niets over dan de hoornachtige vezelstof,
+waaruit de gewone rotsachtige sponsen bestaan, die naar gelang
+van zachtheid en andere dergelijke eigenschappen, tot verschillend
+huiselijk gebruik dienen.
+
+Deze poliepaardige plantdieren zaten aan rotsen, aan schulpen van
+weekdieren en zelfs aan de waterplanten. Zij vulden zelfs de kleinste
+spleten; sommigen spreidden zich uit, anderen richtten zich overeind
+of hingen als koraalvormige uitwassen nederwaarts. Ik vertelde aan
+Koenraad, dat die sponsen op tweeërlei wijze gevischt worden, met een
+dreg of met de hand. Deze laatste handelwijze, waarvoor duikers noodig
+zijn, is de verkieslijkste, want als men het weefsel weet te sparen,
+zijn de sponsen er des te meer om waard.
+
+De andere plantdieren, die naast de sponsachtige leefden, bestonden
+voornamelijk in zeer fraaie soorten van zeekwallen; onder de weekdieren
+merkte ik onderscheidene soorten van calmars of blakvisschen op, die
+volgens d'Orbigny aan de Roode Zee bepaald eigen zijn, gelijk ook
+onder de kruipende dieren de schilpadden, die den bijnaam Virgala
+hebben en tot de soorten behooren, die een gezochte, voedzame en
+smakelijke spijze opleveren.
+
+Visschen waren er zeer talrijk; sommige soorten zeer merkwaardig. Die,
+welke door den Nautilus met haak en lijn werden gevangen, bijv. de rog,
+waaronder de gemarmerde, met blauwachtige vlekken en dubbel getanden
+staart, die met zilverkleurigen rug, die met een punt-staart en
+vinnen ter grootte van een paar meter, de tandelooze, de haaiachtige
+en kraakbeenachtige, tot de familie der roggen behoorende; voorts
+koffervisschen (osiraciou), waaronder de drommedaris met een bultvormig
+uitwas; uitloopende in een omgebogen stekel van anderhalven voet
+lengte; ook nog palingen met zilverkleurigen staart, blauwachtigen rug
+en bruine borstvinnen met grijs omboord; lipvisschen en een menigte
+andere zeedieren.
+
+Den 9den Februari dreef de Nautilus in het breedste gedeelte der Roode
+zee, dat tusschen Suakin op de west- en Ghunfuda op de oostkust,
+ter breedte van 190 kilometer gevonden wordt. Nadat de zonshoogte
+genomen was, kwam de kapitein op het plat, waar ik mij op dat oogenblik
+bevond. Ik besloot bij mij zelven hem niet weer naar beneden te laten
+gaan, voordat ik iets meer van zijn verdere plannen wist. Toen hij mij
+zag, kwam hij naar mij toe, bood mij een sigaar aan en zei: "Welnu,
+mijnheer de professor, hoe vindt gij de Roode zee? Hebt gij de wonderen
+goed bekeken die zij bevat, de visschen en zoöphyten, de sponsenbedden
+en koraalbosschen? Hebt gij de steden op de kust kunnen zien?"
+
+"Ja, kapitein," antwoordde ik, "en de Nautilus heeft die studie
+wonderwel bevorderd: het is een verstandig schip."
+
+"Zeker, mijnheer, verstandig, stoutmoedig en onkwetsbaar; het is niet
+bevreesd voor de vreeselijke stormen, stroomen of klippen dezer zee."'
+
+"Deze zee wordt inderdaad als een van de onstuimigste opgegeven,
+en indien ik mij niet bedrieg, dan stond zij in de oudheid in den
+slechtsten reuk."
+
+"Afschuwelijk, mijnheer Aronnax; de Grieksche en Latijnsche
+geschiedschrijvers spreken niet in haar voordeel, en Strabo zegt,
+dat zij vooral zeer onstuimig is in den tijd van de zomerwinden en
+van de regens. De Arabische schrijver Edrisi verhaalt, dat tal van
+groote schepen op de zandbanken te gronde gingen, en dat niemand het
+waagde er 's nachts te varen. Het is, zooals hij zegt, een zee, waar
+de vreeselijkste orkanen heersenen, vol onherbergzame eilanden, en die
+noch in de diepte, noch op hare oppervlakte iets goeds oplevert. Zoo
+is toch de door Arrianus, Agatharchides en Artimidorus uitgedrukte
+meening.
+
+"Men ziet het wel," antwoordde ik, "dat de geschiedschrijvers niet
+aan boord van den Nautilus geweest zijn."
+
+"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein lachend, "en in dat opzicht
+zijn de nieuwere schrijvers niet veel verder dan de oude. Er zijn
+eeuwen noodig geweest om de kracht van den stroom na te gaan; wie
+weet of men over honderd jaar wel een tweeden Nautilus zien zal! De
+wetenschap vordert slechts langzaam, mijnheer Aronnax."
+
+"Zeker," antwoordde ik, "gij zijt met uw vaartuig een eeuw vooruit,
+misschien wel meer dan éen. Hoe ongelukkig, dat zulk een uitvinding
+met den uitvinder moet te gronde gaan!"
+
+De kapitein gaf geen antwoord; na eenige minuten zwijgens hernam hij;
+"Gij spraakt van de meening der oude geschiedschrijvers over de
+gevaren, waarmee de vaart over de Roode zee vergezeld gaat?"
+
+"Ja," antwoordde ik, "maar was hun vrees niet overdreven?"
+
+"Ja en neen, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, die de Roode
+zee nauwkeurig scheen te kennen. "Wat nu niet meer gevaarlijk is
+voor nieuwere goed gebouwde schepen, die zich door stoomkracht naar
+willekeur kunnen bewegen, was het wel voor alle soort van vaartuigen
+der ouden. Stel u die zeevaarders der oudheid voor in hun schuiten,
+wier planken met palmvezels aan elkander genaaid, met gesmolten
+hars gebreeuwd, en met zeehondenvet besmeerd waren. Zij hadden geen
+instrumenten om hun richting waar te nemen, en zij voeren maar op
+de gis, te midden van hun geheel onbekende stroomen. Onder zulke
+omstandigheden moesten schipbreuken dikwijls voorkomen; maar in onzen
+tijd hebben de stoombooten, die tusschen Suez en Indië dienst doen,
+niets meer van de stormen in deze zee te vreezen. Gezagvoerders en
+reizigers brengen voor hun vertrek geen zoenoffers meer, en als zij
+terugkomen, gaan zij niet meer met kransen en linten getooid, den goden
+in den eersten den besten tempel danken voor hun behouden aankomst."
+
+"Ik stem dit toe, want de stoom schijnt de dankbaarheid in het hart
+der zeelieden te hebben uitgedoofd. Maar kapitein, daar gij deze zee
+bijzonder schijnt bestudeerd te hebben, zult gij mij misschien wel
+kunnen zeggen hoe haar naam ontstaan is?"
+
+"Hiervoor zijn verschillende uitleggingen, mijnheer. Wilt gij de
+meening van een kronijkschrijver uit de 14de eeuw weten?"
+
+"Gaarne."
+
+"Die phantast beweert, dat die naam er aan gegeven werd na den
+doortocht der Israëlieten, toen de Egyptische Pharao was omgekomen in
+de golven, welke zich op Mozes' bevel over hem sloten; 'ten teeken
+van dit wonder,' zegt hij, 'werd de zee rood en vermiljoen, en men
+noemt haar sedert dien tijd niet anders dan de Roode zee.'"
+
+"Dat is een dichterlijke verklaring, kapitein, maar daar ben ik niet
+mee tevreden. Ik vraag u dus hoe gij zelf er over denkt?"
+
+"Ik geloof, mijnheer Aronnax, dat men in die benaming de vertaling
+zien moet van het Hebreeuwsche woord 'Edom' en als de ouden haar dien
+naam gaven, was het om de bijzondere kleur van het water."
+
+"Tot nog toe heb ik echter enkel helder water, zonder eenige bijzondere
+kleur gezien."
+
+"Zonder twijfel; maar als gij verder de zee inkomt, zult gij die
+zonderlinge tint opmerken. Ik herinner mij de golf van Suez bij Tor
+geheel roodgekleurd te hebben gezien, even alsof het een meer met
+bloed was."
+
+"En schrijft gij die kleur aan mikroskopisch fijn zeewier toe?"
+
+"Ja, het is een purperkleurige slijmachtige stof, voortgebracht
+door kleine plantjes, waarvan er 40.000 noodig zijn om een kubieken
+millimeter te vullen. Misschien zult gij er wel zien, als wij bij
+Tor komen."
+
+"Het is dus de eerste maal niet, kapitein, dat gij met den Nautilus
+in de Roode zee komt?"
+
+"Neen, mijnheer."
+
+"Omdat gij straks gesproken hebt van den doortocht der Israëlieten
+en de vernietiging van het Egyptische leger, wilde ik van u wel eens
+weten of gij onder water de sporen van dit groot geschiedkundig feit
+ook herkend heb?"
+
+"Neen, mijnheer de professor, en dit om een goede reden."
+
+"Welke?"
+
+"Omdat de plaats, waar Mozes met zijn volk is doorgetrokken, zoo
+verzand is, dat de kameelen er ter nauwernood tot aan de knieën door
+het water gaan. Gij begrijpt, dat mijn Nautilus er dus geen vaarwater
+vinden kan."
+
+"En die plaats?" vroeg ik.
+
+"Die plaats is een weinig boven Suez gelegen, in den zeearm, die
+vroeger een diepen inham vormde, toen de Roode zee zich nog tot aan
+de Bittermeren uitstrekte. Of die doortocht een wonder is geweest
+of niet, zeker is het dat de Israëlieten daar doorgetrokken zijn om
+het Heilige land te bereiken, en dat het leger van den Egyptischen
+koning juist op die plek is omgekomen. Ik geloof dus, dat, als men
+in dat zand ging graven, men een groote menigte Egyptische wapenen
+en werktuigen zou vinden."
+
+"Dat is duidelijk," antwoordde ik, "en het is voor de oudheid-kenners
+te hopen, dat men vroeg of laat die opgravingen zal beginnen,
+wanneer na de doorgraving der landengte van Suez hier nieuwe steden
+zullen verrijzen. Voor vaartuigen als de Nautilus is het een zeer
+ondoelmatig kanaal!"
+
+"Zeker, maar nuttig voor de geheele wereld; de ouden hadden het
+wel begrepen, dat het in het belang van hun handel zou zijn om de
+Roode en Middellandsche Zeeën met elkander te verbinden; doch zij
+dachten er niet aan een regelrecht kanaal te graven en zij gebruikten
+daarvoor gedeeltelijk den Nijl. Waarschijnlijk werd met het kanaal,
+dat deze rivier met de Roode zee verbindt, een aanvang gemaakt onder
+Sesostris, ten minste als men de overlevering gelooven mag. Zeker is
+het dat in 615 v. Chr. Necho een kanaal begon te graven, dat door
+het oostelijkste deel van Egypte gaande, met Nijlwater zou gevoed
+worden. Men kon dit kanaal in vier dagen opvaren, en het was zoo breed,
+dat twee roeischepen elkander gemakkelijk konden voorbijkomen. Het werd
+door Darius Hystaspes voortgezet en waarschijnlijk onder Ptolemaeus
+II voltooid. Strabo zag het gebruiken, maar de zwakke helling tusschen
+het punt van aanvang bij Bubastis en de Roode zee, maakte het slechts
+gedurende eenige maanden van het jaar bevaarbaar. Dit kanaal diende
+tot op den tijd van de Antonijnen voor den handel; verlaten, verzand
+en later hersteld op last van kalif Omar, werd het in 761 of 762
+door kalif Ahnansor onbevaarbaar gemaakt, omdat hij wilde beletten,
+dat men levensmiddelen zou brengen naar Mohammed Ben Abdullah, die
+tegen hem in opstand was. Gedurende den tocht naar Egypte vond uw
+generaal Bonaparte de sporen dezer werken in de woestijn van Suez,
+en door den vloed overvallen, was hij bijna omgekomen, voordat hij
+Hadjaroth had kunnen bereiken, waar Mozes 3500 jaren vóór hem zijn
+legerkamp had opgeslagen."
+
+"Welnu, kapitein, wat de ouden niet hebben durven ondernemen, de
+verbinding tusschen de beide zeeën, waardoor de weg van Marseille naar
+Indië 9000 kilometer korter zal worden, dat heeft de Lesseps gedaan
+en binnen kort zal hij Afrika tot een groot eiland gemaakt hebben."
+
+"Ja, mijnheer Aronnax, gij hebt reden om op uw landgenoot fier te
+zijn. Hij is een man die eene natie meer tot eer verstrekt dan de
+grootste veldheeren. Hij had, evenals vele anderen, met moeielijkheden
+en tegenstand te kampen, maar hij heeft gezegevierd, want hij bezat
+een vasten wil. Het is treurig als men bedenkt dat dit werk, dat door
+alle natiën te zamen had moeten ondernomen worden, en dat voldoende
+zou geweest zijn om de regeering van een vorst beroemd te maken,
+slechts gelukt is door de geestkracht van een enkel man; eere zij
+dus aan de Lesseps!"
+
+"Ja, eere aan dien grooten burger," antwoordde ik, verwonderd over
+den toon waarop kapitein Nemo gesproken had.
+
+"Ongelukkig," hernam hij, "kan ik u niet door het Kanaal van Suez
+brengen; maar gij kunt overmorgen de lange havenhoofden van Port-Said
+zien, als wij in de Middellandsche zee zijn."
+
+"In de Middellandsche zee?"
+
+"Ja, mijnheer; verwondert u dat?"
+
+"Het verwondert mij dat wij er overmorgen reeds zullen zijn."
+
+"Zoo?"
+
+"Ja, kapitein, hoewel ik mij eigenlijk over niets meer verwonderen
+moest sedert ik bij u aan boord ben."
+
+"Maar waarom verwondert het u?"
+
+"Over de ijzingwekkende snelheid, waarmede de Nautilus om Afrika zal
+moeten varen, om overmorgen in de Middellandsche zee te zijn!"
+
+"En wie zegt u dat wij om Afrika heengaan, mijnheer de professor?
+
+"Wie spreekt er van om langs de Kaap de Goede Hoop te varen?"
+
+"Althans als de Nautilus niet over land of over de landengte
+heengaat...."
+
+"Of er onder door, mijnheer Aronnax.
+
+"Er onder door?"
+
+"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein bedaard. "Sedert lang heeft de
+natuur onder de landengte gevormd, wat de menschen er boven op maken."
+
+"Hoe! bestaat er een doortocht?"
+
+"Ja een onderaardsche doorgang, waaraan ik den naam van Arabischen
+tunnel gegeven heb. Deze begint even beneden Suez en eindigt in de
+golf van Pelusium."
+
+"Maar de landengte bestaat enkel uit beweegbaar zand?"
+
+"Tot op zekere diepte; maar op vijftig meter vindt men reeds een
+onwrikbaren rotsgrond."
+
+"En hebt gij dien doorgang bij toeval ontdekt?" vroeg ik hoe langer
+zoo meer verbaasd.
+
+"Door toeval en redeneering, of eigenlijk nog meer door de laatste
+dan door het eerste."
+
+"Ik luister, kapitein, doch kan het haast niet gelooven."
+
+"Och, mijnheer! 'zij hebben ooren en hooren niet,' zal ten allen
+tijde waar blijven. Niet alleen bestaat die doorgang, doch ik ben
+er verscheiden malen doorgegaan. Zonder dat zou ik mij nu niet in de
+Roode zee gewaagd hebben."
+
+"Ben ik ook onbescheiden, als ik u vraag hoe gij dien tunnel ontdekt
+hebt?"
+
+"Mijnheer," antwoordde mij de kapitein, "er kan geen geheim bestaan
+tusschen menschen, die elkander niet meer verlaten moeten."
+
+Ik lette schijnbaar niet op dit gezegde en wachtte op het verhaal
+van den kapitein.
+
+"Het is de redeneering van een natuuronderzoeker, mijnheer de
+professor," zei hij, "die mij er toe gebracht heeft dezen doorgang
+te ontdekken, welken ik alleen ken. Ik had opgemerkt dat er in de
+Roode en Middellandsche Zeeën een zeker aantal van volkomen dezelfde
+vischsoorten gevonden werd. Toen ik hiervan zeker was, vroeg ik mij
+af of er geen gemeenschap tusschen de beide zeeën bestond. Zoo ja,
+dan moest de onderaardsche stroom noodwendig van de Roode naar de
+Middellandsche Zee gaan, omdat het peil der beide zeeën verschilt. Ik
+ving dus een groot aantal visschen in den omtrek van Suez, deed hun een
+koperen ringetje aan den staart, en wierp ze toen weer in zee. Eenige
+maanden daarna ving ik aan de kust van Syrië eenige van die visschen
+met zulk een ring. De gemeenschap tusschen de beide zeeën was dus
+bewezen. Ik zocht haar met mijn Nautilus, ik ontdekte die, waagde
+mij er in, en weldra, mijnheer de professor, zult ook gij door den
+Arabischen. tunnel gevaren zijn."
+
+
+HOOFDSTUK XXIX
+
+De Arabische Tunnel.
+
+Dienzelfden dag deelde ik aan Koenraad en Ned Land het gedeelte van
+het gesprek mede, dat hun belang kon inboezemen. Toen ik hun vertelde
+dat wij binnen twee dagen in de Middellandsche Zee zouden zijn,
+klapte Koenraad in de handen, maar de Amerikaan trok de schouders op.
+
+"Een onderzeesche tunnel!" riep hij uit, "een gemeenschap tusschen
+de beide zeeën! Wie heeft daar ooit van gehoord?"
+
+"Vriend Ned," zei Koenraad, "hadt gij ooit van den Nautilus hooren
+spreken? Neen! En toch bestaat die. Trek dus niet zoo lichtvaardig
+de schouders op, en twijfel niet aan de dingen, onder voorwendsel
+dat gij er nooit van hebt hooren spreken."
+
+"Wij zullen wel eens zien!" antwoordde Ned Land, het hoofd
+schuddende. "Maar ik zou niets liever dan aan dien doortocht gelooven;
+de Hemel geve dat hij ons inderdaad in de Middellandsche Zee brenge!"
+
+Denzelfden avond dreef de Nautilus op 21° 30' N.B. aan de oppervlakte
+en naderde de Arabische kust. Ik zag Djeddah, de belangrijke
+stapelplaats voor de Egyptische. Syrische, Turksche en Indische
+waren; ik kon vrij duidelijk de gebouwen en de schepen langs de
+kaden en op de reede onderscheiden. De zon, die vrij laag stond,
+scheen vlak op de huizen der stad, en deed er de witheid des te meer
+van uitkomen. Buiten de stad duidden eenige houten en rieten hutten
+verblijf het der Bedouïnen aan.
+
+Weldra verdween Djeddah uit het gezicht en de Nautilus dook weer
+onder het water, dat op dat oogenblik eenigszins phosphoriseerde.
+
+Den volgenden dag, 10 Februari, verschenen verschillende schepen,
+die eene andere richting als wij volgden. De Nautilus zette haar
+tocht onder zee door, doch toen om twaalf uur, op het oogenblik dat
+de zonshoogte moest genomen worden, de zee verlaten was, kwamen wij
+weer boven.
+
+Ik ging met Ned Land en Koenraad op het plat zitten. De oostkust was
+door den vochtigen mist nauwelijks zichtbaar.
+
+Op den rand der sloep geleund, spraken wij over koetjes en kalfjes,
+toen Ned zijn hand uitstrekkende, zei:
+
+"Ziet gij daar niets, mijnheer?"
+
+"Neen, Ned," antwoordde ik, "maar gij weet wel dat ik uw oogen
+niet heb."
+
+"Zie eens goed," hernam Ned, "daar aan stuurboord vóór ons uit,
+zoowat boven de lantaarn. Ziet gij daar geen voorwerp, dat zich
+schijnt te bewegen?"
+
+"Waarlijk," zei ik, na nauwkeurig te hebben toegezien, "ik zie een
+lang zwartachtig lichaam op het water drijven."
+
+"Een anderen Nautilus?" vroeg Koenraad.
+
+"Neen," antwoordde Ned, "maar als ik mij niet sterk vergis, is het
+een zeedier."
+
+"Zijn er walvisschen in de Roode Zee?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja, mijn jongen," antwoordde ik, "soms ontmoet men ze nog."
+
+"Het is geen walvisch," zei de harpoenier, die het voorwerp niet
+uit het oog verloor. "De walvisschen en ik zijn oude kennissen,
+en ik zou mij daarin met bedriegen."
+
+"Laten wij maar wachten," merkte Koenraad op; "de Nautilus gaat dien
+kant uit, en spoedig zullen wij zien wat het is."
+
+Inderdaad, het zwarte voorwerp was weldra geen vier kilometer meer
+van ons af. Het geleek op een groote klip midden in zee. Wat was
+het? Ik kon het nog niet zeggen.
+
+"O, het beweegt zich! het duikt!" riep Ned Land uit, "duizend duivels,
+wat is dat voor een dier? Het heeft geen gespleten staart zooals
+walvisschen of potvisschen en de zwemvliezen lijken op stompen."
+
+"Maar....?" vroeg ik.
+
+"Daar," riep de Amerikaan, "nu ligt het dier op den rug met de borsten
+in de lucht!"
+
+"Het is een sirene!" zei Koenraad, een wezenlijke sirene, als mijnheer
+'t niet kwalijk neemt."
+
+"De naam van sirene bracht mij op den weg, en ik begreep, dat dit
+beest tot die orde van zeedieren behoorde, waarvan de fabel sirenen,
+half vrouw en half visch, gemaakt heeft."
+
+"Neen," zei ik tot Koenraad, "het is geen sirene, maar een zonderling
+beest, waarvan er ternauwernood eenige exemplaren in de Roode zee
+zijn overgebleven. Het is een dugong."
+
+Ned Land's oogen schitterden van begeerte op het zien van dit dier;
+zijn hand scheen gereed om het te harpoenen. Men zou zelfs gezegd
+hebben, dat hij in zee wilde springen, om het in zijn element te
+bestrijden.
+
+"O, mijnheer!" riep hij met een stem, die van aandoening beefde,
+"zoo iets heb ik nog nooit gedood!"
+
+Zijn geheele ziel lag in dit woord,
+
+Op dat oogenblik kwam kapitein Nemo op het plat. Hij zag den dugong,
+begreep de houding van den Amerikaan, en vroeg hem: "Als ge een
+harpoen hadt, meester Land, zou die u dan niet in de hand branden?"
+
+"Zeker, mijnheer."
+
+"En zoudt gij gaarne voor één dag uw ambacht van visscher weer
+opvatten, om dit dier bij de lijst te voegen van die gij reeds
+getroffen hebt?"
+
+"Zeker zou ik dat graag."
+
+Welnu, gij kunt het eens probeeren."
+
+"Dank u, mijnheer," riep Ned Land met schitterende oogen.
+
+"Slechts dit raad ik u," hernam de kapitein, "dat gij het dier zeker
+treft, en dit in uw eigen belang."
+
+"Is zulk een dugong dan gevaarlijk?" vroeg ik, niettegenstaande het
+minachtend schouderophalen van Ned.
+
+"Ja, soms," antwoordde de kapitein. "Dit dier laat zijn aanvallers
+niet los, het werpt hun boot om. Maar met Ned Land is dat gevaar niet
+te vreezen. Zijn oog is juist, zijn arm zeker. Indien ik hem aanbeveel
+om dien dugong niet te missen, doe ik dat, omdat het een fijn stuk wild
+is, en ik weet wel, dat Ned niet afkeerig is van een lekker hapje."
+
+"Zoo," zei de Amerikaan, "veroorlooft dit dier zich ook al de weelde
+van lekker te zijn?"
+
+"Ja, Ned; zijn vleesch wordt zeer gezocht, en men bewaart het in den
+Maleischen archipel voor vorstelijke tafels. Men jaagt dan ook zoo
+fel op dit uitmuntend dier, dat het, evenals zijns gelijke, de zeekoe,
+hoe langer zoo zeldzamer wordt.
+
+"Als dit dier dan eens bij toeval het laatste van zijn soort was,"
+vroeg Koenraad ernstig, "zou het dan geen zaak zijn om het in het
+belang der wetenschap te sparen?"
+
+"Misschien," hervatte de Amerikaan, "doch in het belang van den kok
+om het te vangen."
+
+"Doe het dan, meester Land," antwoordde de kapitein.
+
+Op dat oogenblik kwamen zeven mannen van de equipage, zwijgend en
+onverschillig als altijd, op het plat. Een van hen droeg een harpoen
+en een lijn zooals de walvischvaarders gebruiken. De sloep werd in zee
+gebracht; zes roeiers namen plaats op de banken, en de zevende ging
+aan het roer zitten. Ned, Koen en ik namen op een achterbank plaats.
+
+"Gaat gij niet mee, kapitein?" vroeg ik.
+
+"Neen, mijnheer, maar ik wensch u goede vangst."
+
+De sloep stak af en door zes riemen voortgestuwd, naderde Zij snel den
+dugong, die op dat oogenblik ongeveer twee kilometer van den Nautilus
+af was. Op eenige kabellengten van het dier gekomen, roeiden wij
+langzamer, en de riemen werden zoo stil mogelijk door het kalme water
+bewogen. Ned Land ging met zijn harpoen in de hand op de voorplecht
+der sloep staan. Gewoonlijk is zulk een harpoen bevestigd aan een lang
+touw, dat snel afgewonden wordt als het gewonde dier met een harpoen
+in het lichaam vlucht. Maar thans was die lijn niet langer dan tien
+vadem, doch aan het einde zat een klein vaatje vast, dat drijvende
+de plaats moest aanwijzen, waar de dugong zich onder water bevond.
+
+Ik was opgestaan en bekeek onzen vijand nauwkeurig. Deze dugong geleek
+veel op een zeekoe, het lange lichaam eindigde in een zeer langen
+staart, en de zijvinnen hadden wezenlijke vingers aan de toppen. Het
+onderscheid tusschen dit dier en de zeekoe bestond daarin, dat het
+in de bovenkaak twee lange en puntige tanden had, welke aan elke
+zijde een naar buiten staand verdedigingswapen vormden. De dugong was
+bijzonder groot, want hij was niet minder dan zeven meter lang. Hij
+bewoog zich niet en scheen op het water te slapen, een omstandigheid,
+die de vangst veel gemakkelijker maakte.
+
+De sloep naderde voorzichtig tot op drie vadem; de riemen bleven
+stil liggen; ik stond half op; Ned Land drilde een weinig achterover
+gebogen, zijn harpoen met geoefende hand. Plotseling snorde deze, en
+het dier verdween; het wapen, hoe krachtig ook geworpen, had zonder
+twijfel niet getroffen.
+
+"Duizend duivels!" riep de woedende Amerikaan, "ik heb hem niet
+geraakt!"
+
+"Jawel," zei ik, "het dier is gewond, daar drijft bloed; maar je
+wapen is hem niet in het lichaam blijven zitten."
+
+"Mijn harpoen! mijn harpoen!" riep Ned Land.
+
+De matrozen begonnen weer te roeien, en de stuurman richtte de boot
+naar het drijvende vaatje. Toen dit was opgevischt, begonnen wij het
+dier weer te vervolgen. Dit kwam van tijd tot tijd boven om adem
+te halen. De wond had het niet verzwakt, want het zwom bijzonder
+snel. De sloep, door krachtige armen geroeid, vloog den dugong
+achterna. Verscheidene malen naderden wij hem tot op eenige vademen,
+en de Amerikaan hield zich gereed om hem te treffen, maar het beest
+dook dan plotseling, zoodat het onmogelijk was het te bereiken.
+
+Men begrijpe de woede van Ned Land. Hij wierp het ongelukkige dier de
+krachtigste Amerikaansche vloeken naar den kop. Wij vervolgden het
+een uur lang, en ik begon te gelooven, dat het moeielijk zou zijn
+het te vangen, toen de dugong op het noodlottig denkbeeld kwam zich
+te wreken; dit zou hem weldra berouwen. Hij snelde op de sloep aan
+om die aan te vallen. Dit ontging niet den Amerikaan.
+
+"Let op!" riep hij.
+
+De stuurman zei eenige woorden in zijn vreemde taal, en waarschuwde
+daarmee zijn mannen, zeker om op hun hoede te zijn. Toen de dugong
+op 7 meter van ons af was, hield hij stil, blies plotseling de lucht
+uit door zijn groote neusgaten, die niet vooraan maar boven op zijn
+snuit geplaatst waren, en snelde met een sprong plotseling op ons aan.
+
+De sloep kon den schok niet vermijden; half op zij geworpen, schepte
+zij water, dat moest worden uitgehoosd; gelukkig was zij, dank zij
+de behendigheid van onzen stuurman, alleen in de schuinte en niet
+recht tegen een der zijden door het dier getroffen, zoodat zij niet
+was gekanteld. Ned Land stond altijd op de plecht en doorkerfde het
+reusachtig monster met harpoensteken, doch het had de tanden over den
+rand der sloep geslagen en lichtte deze uit het water op, zooals de
+leeuw een bokje zou doen. Wij werden op elkander geworpen, en ik weet
+niet hoe dit wel zou geëindigd zijn als de Amerikaan, die altijd nog
+woedend op het beest was, het eindelijk niet in het hart had getroffen.
+
+Ik hoorde de tanden langs de ijzeren platen der sloep knarsen, en
+de dugong verdween met den harpoen in het lichaam. Maar weldra kwam
+het vaatje weer boven, en weinige oogenblikken daarna verscheen het
+lichaam van het dier, doch op den rug gekeerd. De boot roeide er heen,
+nam den dugong op sleeptouw, en keerde naar den Nautilus terug.
+
+Men moest zware en sterke takels gebruiken om het dier op het plat te
+hijschen; het woog 5000 kilogram; men sneed het in tegenwoordigheid
+van den harpoenier in stukken, omdat deze er op gesteld was al de
+bijzonderheden van die bewerking te volgen. Denzelfden dag diende de
+hofmeester mij aan het diner eenige plakken van het vleesch van den
+dugong voor, dat door den kok zeer lekker was gereed gemaakt. Ik vond
+het uitmuntend en beter dan kalfs- zelfs rundvleesch.
+
+Den volgenden dag, 11 Februari, werd de kombuis van den Nautilus
+nogmaals van lekker wildbraad voorzien; een vlucht zeezwaluwen sloeg
+op den Nautilus neer; het was een soort zwaluw, die bijzonder in
+Egypte te huis behoort, met zwarten bek, grijzen en gespikkelden kop,
+met witte vlekjes om het oog, met grijzen rug, vleugels en staart,
+witte borst en buik en roode pootjes. Ook vingen wij eenige dozijnen
+Nijleenden, wilde vogels met sterken smaak, wier kop en hals wit met
+zwarte vlekken zijn.
+
+De snelheid van den Nautilus was toen middelmatig. Hij vorderde maar
+langzaam; ik merkte op, dat het water der Roode zee hoe langer hoe
+minder zout werd, naarmate wij Suez naderden.
+
+Tegen vijf uur 's avonds waren wij op de hoogte van kaap Ras Mohammed;
+zij vormt het uiteinde van Steenachtig Arabië, en ligt tusschen de
+golven van Suez en Akabah.
+
+De Nautilus voer de straat van Jubal binnen, die ons in de golf van
+Suez brengen moest. Ik zag duidelijk een hoogen berg, die boven de
+kaap uitstak; het was de Horeb en de Sinaï op wiens top Mozes God van
+aangezicht tot aangezicht had gezien, en dien men steeds voorstelt
+als door bliksemstralen omhuld.
+
+Om zes uur ging de Nautilus, dan eens op, dan onder het water, voorbij
+Tor, dat achter in een baai ligt, welker water rood gekleurd schijnt,
+zooals de kapitein reeds gezegd had. Toen viel de nacht in te midden
+van een doffe stilte, somtijds slechts afgebroken door het geschreeuw
+van den pelikaan, of van eenigen nachtvogel, of door het geluid van de
+branding tegen de rotsen en het verwijderd gerucht van een stoomboot,
+die de golven met raderen of schroef doorkliefde.
+
+Van acht tot negen uur bleef de Nautilus eenige meters diep onder
+water. Volgens mijn berekening moesten wij zeer dicht bij Suez zijn;
+door de ramen van den salon zag ik de rotsen, die door ons electrisch
+licht helder werden beschenen; het was alsof het zeewater hoe langer
+hoe nauwer werd.
+
+Kwart voor negen kwam het schip weer boven. Ik ging op het
+plat. Ongeduldig om door den tunnel te komen, kon ik niet lang stil
+blijven staan, en ademde de frissche zeelucht in. Weldra bemerkte ik
+in de duisternis een klein lichtje, dat dof door den nevel schijnend,
+op een kilometer voor ons zichtbaar was.
+
+"Een drijvende vuurbaak!" zei een stem naast mij. Ik keerde mij om
+en herkende den kapitein.
+
+"Het is het drijvend licht van Suez," zei hij: "wij zullen nu spoedig
+aan den ingang van den tunnel zijn."
+
+"Die ingang moet niet gemakkelijk wezen?"
+
+"Neen, mijnheer. Ook ben ik gewoon dan zelf aan het roer te gaan. Als
+gij nu naar beneden wilt, mijnheer Aronnax, dan kan de Nautilus in
+zee duiken, om niet eer weer aan de oppervlakte te verschijnen vóór
+wij den tunnel door zijn."
+
+Ik volgde den kapitein. Het luik ging dicht; de waterbakken werden
+gevuld, en het vaartuig zonk ongeveer tien meter onder de golven. Toen
+ik naar mijn kamer wilde gaan, hield Nemo mij staande.
+
+"Zeg eens, mijnheer de professor," zet hij, "zoudt gij mij gaarne in
+den stuurstoel willen vergezellen?"
+
+"Ik durfde het u niet te vragen," antwoordde ik.
+
+"Kom maar mee, dan zult gij al het mogelijke van deze onderzeesche
+vaart zien."
+
+De kapitein bracht mij naar de middeltrap; halverwege opende hij een
+deur, volgde een bovengang, en kwam in den stuurstoel, die zooals
+men weet aan het einde van het plat boven in het vaartuig lag.
+
+Het was een hut van zes voet in het vierkant, ongeveer zooals de
+stuurlieden aan boord van de stoombooten op de Mississippi en den
+Hudson hebben. In het midden stond een vertikaal rad, dat ingreep in
+de takels van het roer, dat tot achter onder den Nautilus reikte. Vier
+groote lenzen, in de vier zijden van de hut aangebracht, lieten den
+stuurman naar alle zijden vrijen uitkijk.
+
+De hut was donker, maar weldra was ik aan de duisternis gewoon, en toen
+zag ik ook den stuurman, een krachtig man, die de velgen van het rad
+vasthield. Buiten de hut was de zee helder verlicht door de lantaarn,
+die achter den stuurstoel, aan de andere zijde van het plat stond.
+
+"Nu gaan wij den doorgang zoeken," zei kapitein Nemo.
+
+Electrische draden verbonden den stuurstoel met de machinekamer en
+van daar kon de kapitein aan zijn Nautilus dus zoowel richting als
+beweging geven. Hij drukte op een metalen knop en aanstonds werd de
+snelheid verminderd.
+
+Ik beschouwde in stilte den hoogen en steilen rotsmuur waar wij langs
+voeren; wij volgden dien gedurende een uur en bleven er in den regel
+slechts een paar meter van verwijderd. De kapitein hield het oog
+geen enkel oogenblik afgewend van het kompas, dat in een ring aan den
+zolder hing; op een enkel teeken veranderde de stuurman elk oogenblik
+de richting van den Nautilus. Ik zat bij het glas aan bakboordzijde,
+en zag prachtige koralen, zoöphyten, zeegrassen, schaaldieren, die
+hunne lange pooten uit de spleten der rots staken, enz.
+
+Kwart over tienen nam de kapitein zelf het stuurrad in handen. Een
+breede, donkere en diepe galerij opende zich voor ons; de Nautilus
+liep die stoutmoedig binnen. Ik hoorde langs de wanden van het schip
+een ongewoon geraas, het was het water van de Roode Zee, dat door den
+hellenden tunnel naar de Middellandsche Zee stroomde. De Nautilus
+volgde pijlsnel dien stroom, niettegenstaande de inspanning der
+machine, die de schroef in omgekeerde richting deed werken.
+
+Op de muren van den nauwen doorgang zag ik niets dan schitterende en
+vurige strepen, door het electrisch licht en de snelheid van de vaart
+voortgebracht. Mijn hart klopte hevig; ik hield de handen tegen de
+borst gedrukt.
+
+"Vijf minuten over half elf gaf de kapitein het stuurrad weer over,
+en zich naar mij wendend, zei hij:
+
+"De Middellandsche Zee!"
+
+In minder dan twintig minuten was de Nautilus, door den stroom
+medegesleept, onder de landengte van Suez doorgevaren.
+
+
+
+HOOFDSTUK XXX
+
+De Grieksche Archipel.
+
+Den volgenden dag, 12 Februari, kwam de Nautilus bij het krieken van
+den dag weer boven. Ik haastte mij naar het plat. Op drie kilometer
+zuidwaarts van ons zag ik den vagen omtrek der kust van Pelusium; een
+stroom had ons van de eene zee naar de andere gevoerd; maar die tunnel,
+reeds moeielijk om af te varen, moest onmogelijk op te varen zijn.
+
+Tegen zeven uur kwamen Ned en Koenraad weer bij mij; de beide
+onafscheidelijke vrienden hadden stil geslapen, zonder zich met de
+heldendaden van den Nautilus te bemoeien.
+
+"Welnu, mijnheer de natuurkenner," vroeg de Amerikaan op spottenden
+toon, "waar is nu de Middellandsche Zee?"
+
+"Wij varen op haar oppervlakte, vriend Ned."
+
+"Wat," vroeg Koenraad, "van nacht?..."
+
+"Jawel, van nacht zijn wij in eenige minuten onder de onovergankelijke
+landengte heengevaren."
+
+"Ik geloof er niets van," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Gij hebt ongelijk, Ned," hernam ik; "de lage kust, daar in het zuiden
+zichtbaar, is de Egyptische kust."
+
+"Vertel dat aan anderen, mijnheer," zei de stijfhoofdige Amerikaan.
+
+"Maar als de professor het toch verzekert," bevestigde Koenraad,
+"moet je mijnheer gelooven."
+
+"Bovendien, Ned, kapitein Nemo heeft mij zijn tunnel leeren kennen,
+en ik was bij hem in de hut van den stuurman, toen hij zelf den
+Nautilus door dezen nauwen doorgang stuurde."
+
+"Hoor je het, Ned?" zei Koenraad.
+
+"En jij, die zulke goede oogen hebt, Ned," voegde ik er bij, "kunt
+de havenhoofden van Port-Said zien, die ver in zee vooruitsteken."
+
+De Amerikaan keek nauwkeurig toe.
+
+"Inderdaad," zei hij, "gij hebt gelijk, mijnheer de professor, en uw
+kapitein is een baas; wij zijn waarachtig in de Middellandsche Zee;
+goed, laat ons dus nu eens over onze zaken spreken, maar dat vooral
+niemand ons hoore!"
+
+Ik zag wel waar de Amerikaan heen wilde; in allen gevalle achtte ik
+het beter er over te praten, omdat hij het begeerde, en wij gingen
+met ons drieën bij de lantaarn zitten, waar wij minder gevaar liepen
+door den golfslag bespat te worden.
+
+"Welnu, Ned, nu luisteren wij naar u," zei ik; "wat hebt gij te
+vertellen?"
+
+"Wat ik u te vertellen heb is dood eenvoudig," antwoordde de Amerikaan;
+"wij zijn in Europa, en voordat de luimen van kapitein Nemo ons naar
+de Poolzeën of den Grooten Oceaan terugvoeren, wil ik den Nautilus
+poetsen."
+
+Ik beken, dat dergelijke gesprekken met Ned Land mij altijd in
+verlegenheid brachten. Ik wilde de vrijheid mijner makkers op geenerlei
+wijze beletten, doch ik verlangde nog volstrekt niet den kapitein
+te verlaten. Door toedoen ven hem en zijn vaartuig vermeerderde ik
+dagelijks mijn kennis van de zee, en ik bewerkte mijn boek over de
+diepte in dit element zelf. Zou ik ooit zulk een gelegenheid weer
+vinden, om de wonderen van den Oceaan te kunnen aanschouwen? Neen,
+zeker niet! Ik kon mij dus niet vereenigen met het denkbeeld den
+Nautilus vaarwel te zeggen, voordat ik den kring mijner onderzoekingen
+over den geheelen omtrek der aarde voltooid had.
+
+"Vriend Ned," zeide ik, "antwoord mij eens openhartig; verveelt gij
+u aan boord? Hebt j' er spijt van dat het lot je in de macht van
+kapitein Nemo heeft gebracht?"
+
+De Amerikaan zweeg eenige oogenblikken; toen sloeg hij de armen over
+elkander en zei: "Eerlijk gesproken, heb ik geen berouw van die
+onderzeesche reis; ik ben in mijn schik ze meegemaakt te hebben;
+maar nu ik haar gemaakt heb, moet er ook een einde aan komen; zoo
+denk ik er over."
+
+"Er zal een eind aan komen, Ned."
+
+"Waar en wanneer?"
+
+"Waar? dat weet ik niet. Wanneer? kan ik ook niet zeggen, doch ik
+veronderstel dat deze reis zal eindigen, als de zee ons niets meer
+leeren kan. Al wat in deze wereld een begin heeft, moet noodwendig
+ook een einde hebben."
+
+"Ik denk als mijnheer," voegde Koenraad er bij, "en het is zeer licht
+mogelijk dat, na alle zeeën van den aardbol doorkruist te hebben,
+de kapitein ons allen drie ons afscheid geeft."
+
+"Ja wel," zei de Amerikaan, "of de volle laag."
+
+"Overdrijf nu niet, meester Land," hernam ik. "Wij hebben niets van
+den kapitein te vreezen, maar ik deel ook niet in het gevoelen van
+Koenraad. Wij kennen het geheim van den Nautilus, en ik denk niet
+dat de kapitein, door ons de vrijheid te schenken, er gemakkelijk
+toe zal overgaan dat geheim door ons wereldkundig te maken."
+
+"Maar wat verwacht gij dan?" vroeg Ned.
+
+"Dat er zich omstandigheden zullen voordoen, waarvan wij kunnen en
+moeten gebruik maken, en dat evengoed over zes maanden als thans."
+
+"'t Zou wat!" zei Ned Land. "En waar zullen wij over zes maanden zijn,
+mijnheer de natuuronderzoeker?"
+
+"Misschien hier of misschien bij China. Je weet het, dat de Nautilus
+een groote snelheid bezit; hij doorklieft het water als een vogel
+de lucht; hij vreest geen druk bezochte zeeën. Wie zegt je dat hij
+de kusten van Frankrijk, Engeland of Amerika niet zal naderen, waar
+wij ten minste even goed een vlucht kunnen beproeven als hier?"
+
+"Mijnheer Aronnax," antwoordde de Amerikaan, uw redeneering rust op
+verkeerden grondslag. U spreekt in het toekomende: "dan zullen wij
+hier of daar zijn!" maar ik spreek in het tegenwoordige; "wij zijn
+hier en wij moeten daarvan gebruik maken."
+
+Ik werd door de logica van Ned Land in het nauw gebracht, en ik
+voelde dat ik op dat punt geslagen werd. Ik wist niet meer, welke
+bewijsgronden ik voor mijn stelling moest aanvoeren.
+
+"Mijnheer," hervatte Ned, "veronderstellen wij eens het onmogelijke,
+dat namelijk de kapitein u heden de vrijheid aanbood, zoudt gij
+die aannemen?"
+
+"Ik weet het niet," antwoordde ik.
+
+"En als hij er bijvoegde dat het aanbod, dat u heden gedaan werd,
+nimmer weer herhaald zou worden, zoudt gij dat aannemen?"
+
+Ik antwoordde niet.
+
+"En wat denkt vriend Koen er van?" vroeg Ned Land.
+
+"Vriend Koen," antwoordde deze bedaard, "heeft niets te zeggen. Evenals
+zijn meester en zijn vriend Ned, is hij ongehuwd. Vrouw, kinderen en
+bloedverwanten wachten in zijn vaderland niet op hem. Hij is in dienst
+van mijnheer, hij denkt als mijnheer, hij spreekt als mijnheer, en
+tot zijn spijt behoeft men op hem niet te rekenen om een meerderheid
+te verkrijgen. Er zijn dus maar twee personen: mijnheer aan den eenen
+en Ned Land aan den anderen kant. Nu hij dit gezegd heeft, luistert
+vriend Koen weer toe en is gereed de aanteekeningen er bij te maken."
+
+Ik moest onwillekeurig glimlachen, toen ik Koenraad zijn persoon zoo
+geheel hoorde wegcijferen; de Amerikaan echter moest blijde zijn hem
+niet tegen zich te hebben.
+
+"Welnu, mijnheer," zei Ned Land, "omdat Koenraad dus niet bestaat
+kunnen wij met ons beiden de zaak afhandelen. Ik heb gesproken,
+u hebt geluisterd: wat hebt u te antwoorden?"
+
+Ik moest noodwendig een beslissing nemen, en uitvluchten stuitten
+mij tegen de borst.
+
+"Vriend Ned," zei ik, "ziehier mijn antwoord: Je hebt gelijk en mijn
+bewijzen houden tegenover de uwe geen steek. Gij moet op den goeden
+wil van kapitein Nemo niet rekenen; de voorzichtigheid verbiedt
+hem ons de vrijheid terug te geven; derhalve gebiedt deze deugd ons
+om van de eerste de beste gelegenheid om den Nautilus te verlaten,
+gebruik te maken."
+
+"Goed, mijnheer Aronnax, dat is verstandig gesproken."
+
+"Slechts éen opmerking," zei ik, "een enkele: de gelegenheid moet
+goed zijn; onze eerste poging om te vluchten moet gelukken; want doet
+zij het niet, dan zullen wij de gelegenheid waarschijnlijk nooit weer
+krijgen, en kapitein Nemo zal het ons niet vergeven."
+
+"Dat is alles heel juist," antwoordde de Amerikaan; "maar uw opmerking
+is toepasselijk op elke poging om te ontvluchten, hetzij die plaats
+hebbe over twee jaar of over twee dagen. Derhalve blijft altijd de
+vraag deze: als een gunstige gelegenheid zich voordoet, moet men er
+van gebruik maken?"
+
+"Juist; en zul je me nu eens zeggen, Ned, wat je door een gunstige
+gelegenheid verstaat?"
+
+"Deze: dat de Nautilus wel in een somberen nacht kort bij eenige
+Europeesche kust komt."
+
+"En zou je dan met zwemmen je trachten te redden?"
+
+"Ja, als wij dicht genoeg bij de kust waren en de Nautilus aan de
+oppervlakte dreef; doch zeker niet als wij te ver van land waren en
+het vaartuig onder water voer."
+
+"En wat zou je in dit geval doen?"
+
+"Dan zou ik trachten me van de sloep meester te maken: ik weet ermee
+om te gaan; wij gaan er binnen in zitten en als wij de ijzeren bouten
+er uit hebben geschroefd, rijzen wij naar de oppervlakte, zonder dat
+zelfs de stuurman onze vlucht zou bemerken."
+
+"Goed, Ned, loer dus op die gelegenheid; maar vergeet niet, dat een
+mislukking ons verderf zou zijn."
+
+"Ik zal dit niet vergeten, mijnheer!"
+
+"En wil je nu weten, Ned, wat ik over je plan denk?"
+
+"Graag, mijnheer Aronnax."
+
+"Welnu, ik denk, (ik zeg niet: ik hoop) dat deze gunstige gelegenheid
+zich nimmer zal voordoen."
+
+"Waarom niet?"
+
+"Omdat de kapitein zich niet ontveinzen kan, dat wij niet alle hoop
+hebben opgegeven om onze vrijheid te herkrijgen, en dat hij wel op
+zijn hoede zal zijn, vooral als wij in het gezicht der Europeesche
+kust varen."
+
+"Ik denk zooals mijnheer," zei Koenraad.
+
+"Wij zullen wel eens zien," antwoordde Ned Land, die met een
+vastberaden gelaat het hoofd schudde.
+
+"En nu, Ned," voegde ik er bij, "zullen wij verder er over zwijgen:
+geen woord meer er over. Den dag waarop je gereed zult zijn, zul je
+ons waarschuwen en wij volgen je. Ik verlaat mij geheel op je."
+
+Dit gesprek, dat later zulke zwaarwichtige gevolgen hebben moest,
+eindigde hiermede. Ik moet nu bekennen, dat de gebeurtenissen mijn
+voorspelling, tot groote teleurstelling van den Amerikaan, schenen
+te bevestigen. Wantrouwde de kapitein ons in die druk bevaren zeeën,
+of wilde hij zich slechts onttrekken aan het oog der tallooze schepen
+van allerlei natiën, die de Middellandsche Zee doorkliefden? Ik weet
+het niet, maar meestentijds bleef hij onder water en ver van de
+kust. De Nautilus kwam soms slechts even boven, zoodat de uitkijk van
+den stuurman ternauwernood uit het water stak, of wij voeren op groote
+diepte, daar wij tusschen den Griekschen archipel en Klein-Azië zelfs
+op 2000 meter den bodem niet konden bereiken.
+
+Zoo wist ik niet anders dat wij het eiland Carpathos, een van de
+Sporaden, langs voeren, dan door het vers van Virgilius, dat kapitein
+Nemo aanhaalde toen hij met den vinger op de kaart wees:
+
+
+ "Est in Carpathio Neptuni gurgite vates,
+ Coeruleus Proteus...."
+
+
+Het was inderdaad de gewezen verblijfplaats van Proteus, den
+ouden herder der kudden van Neptunus, thans het eiland Scarpanto,
+tusschen Rhodus en Creta. Ik zag door het raam van den salon alleen
+de granietrotsen, waarop het rust.
+
+Den volgenden dag, 14 Februari, besloot ik eenige uren te besteden
+aan het bestudeeren van de visschen uit dien archipel; maar om de
+een of andere reden bleven de wanden vast gesloten. Toen ik naging
+op welke hoogte de Nautilus zich bevond, merkte ik op, dat wij naar
+Candia voeren. Op het oogenblik dat ik mij op de Abraham Lincoln
+had ingescheept, was dit geheele eiland in opstand gekomen tegen de
+Turksche overheersching; maar ik wist volstrekt niet wat er van dien
+opstand tot heden toe geworden is, terwijl de kapitein, die geen
+gemeenschap met het land onderhield, mij het zeker niet zou hebben
+kunnen zeggen.
+
+Ik zinspeelde dus in het geheel niet op deze gebeurtenis, toen ik dien
+avond met hem alleen in den salon was. Bovendien kwam het mij voor
+dat hij stil was en afgetrokken. Toen gaf hij, tegen zijn gewoonte,
+bevel om de wanden open te schuiven, en hij liep van het eene glas naar
+het andere, om het water nauwkeurig te beschouwen. Waarom? Ik kon het
+niet raden, en ik hield mij enkel bezig met de visschen te beschouwen,
+die ons voorbij zwommen. Ik zag onder anderen drie centimeter lange
+cheilonen, kleine visschen met doorschijnende schubben, loodkleurig
+en met roode vlekjes; zij eten veelal zeeplanten, waardoor zij een
+uitstekenden smaak hebben; die vischjes waren bij de lekkerbekken te
+Rome zeer gezocht; hunne ingewanden met zeeslakkenmelk, pauwenhersens
+en papegaaientongetjes klaar gemaakt, vormden den goddelijken schotel,
+die Vitellius in verrukking bracht. Een andere zeebewoner uit deze
+streken bracht mij de oudheid nogmaals in herinnering. Het was de
+remora, die zich aan den buik der haaien vasthecht en zóó medezwemt;
+volgens het beweren der ouden kon deze kleine visch, als hij zich
+aan de kiel van een schip hechtte, het in de vaart tegenhouden,
+en toen een van deze dieren in den slag van Actium het schip van
+Antonius tegenhield, maakte het daardoor de verovering voor Augustus
+gemakkelijk. Waarvan hangt toch dikwijls het lot der volken af!
+
+Mijn oogen konden zich van al die wonderen der zee niet afwenden,
+toen ik door een onverwachte verschijning werd getroffen.
+
+Midden in zee verscheen plotseling een man, een duiker, die een
+klein leeren zakje aan zijn gordel droeg. Het was geen lijk, dat met
+den stroom voortdreef, het was een levend mensch, die met krachtige
+hand voortzwom, en nu en dan verdween, om aan de oppervlakte adem te
+scheppen, doch aanstonds weer naar beneden dook. Ik keerde mij met
+bewogen stem tot den kapitein: "Een man een drenkeling!" riep ik,
+"wij moeten hem redden!" De kapitein antwoordde niet en kwam bij
+het raam. De man zwom naar ons toe, drukte het gelaat tegen het glas
+en keek ons aan. Tot mijn groote verbazing gaf de kapitein hem een
+teeken; de duiker gaf met een wenk antwoord, steeg onmiddellijk naar
+boven en kwam niet weer terug.
+
+"Verontrust u niet," zei de kapitein. "Het is Nikolaas van kaap
+Matapan, de Visch bijgenaamd. Hij is op al de Cycladen goed bekend;
+een voortreffelijk duiker! Het water is zijn element, en hij leeft
+er meer in dan op het land, want hij gaat onophoudelijk van het eene
+eiland naar het andere, tot zelfs naar Kreta."
+
+"Kent gij hem, kapitein?"
+
+"Waarom niet, mijnheer?"
+
+Toen de kapitein dit gezegd had, ging hij naar een kast, dicht bij
+het linker raam van den salon. Bij dit meubel zag ik een met ijzer
+beslagen kist staan, op wier deksel een koperen plaat was bevestigd
+met het opschrift: "Mobilis in mobile."
+
+Zonder op mijn tegenwoordigheid te letten, opende de kapitein de
+kast; het was een soort geldkist die een groot aantal gouden staven
+bevatte. Waar kwam dat kostbaar metaal vandaan? Waar haalde de kapitein
+het en wat zou hij er mee doen?
+
+Ik zei geen woord, ik keek slechts toe. Kapitein Nemo nam de staven
+éen voor éen en schoof ze geregeld in een kist, die hij er geheel mede
+vulde. Ik hield het er voor, dat deze meer dan duizend kilogrammen
+goud bevatte, dat is te zeggen voor ongeveer drie millioen franken.
+
+De kist werd goed gesloten, en de kapitein schreef er een adres op
+met Grieksche letters. Toen dit gedaan was, drukte hij op een knop,
+die door middel van een draad gemeenschap had met het verblijf der
+equipage. Er verschenen acht man, die niet zonder veel moeite de kist
+uit den salon droegen; toen hoorde ik dat zij die met takels de groote
+trap optrokken.
+
+Op dit oogenblik wendde kapitein Nemo zich tot mij:
+
+"En gij zeidet, mijnheer de professor?" vroeg hij.
+
+"Ik zei niets, kapitein."
+
+"Dan wensch ik u een goeden nacht, mijnheer," en daarop verliet hij
+den salon. Ik ging, zooals men denken kan, zeer nieuwsgierig naar mijn
+kamer. Ik zocht verband tusschen de verschijning van den zwemmer en
+die met goud gevulde kist. Weldra voelde ik aan eenige slingering,
+dat de Nautilus uit de diepte naar boven kwam en aan de oppervlakte
+dreef. Toen hoorde ik op het plat loopen; ik begreep, dat men de
+sloep los maakte en in zee bracht; een oogenblik stiet zij tegen
+den Nautilus en toen was alles stil. Twee uren daarna hoorde ik
+weer hetzelfde geraas en hetzelfde geloop. De sloep werd aan boord
+geheschen en vastgeschroefd, waarna de Nautilus weer in de diepte zonk.
+
+Derhalve waren die schatten aan hun adres bezorgd. Waar en wie was
+de zaakgelastigde van den kapitein?
+
+Den volgenden dag vertelde ik aan Ned en Koenraad wat er dien nacht
+gebeurd was en mijn nieuwsgierigheid zeer had opgewekt. Mijn makkers
+waren niet minder verbaasd dan ik.
+
+"Maar waar haalt hij die millioenen van daan?" vroeg Ned Land. Daarop
+kon ik geen antwoord geven. Ik ging na het ontbijt naar den salon en
+zette mij aan het werk; ik bleef tot vijf uur zitten schrijven. Of
+ik het aan mijn lichaamstoestand moest toeschrijven wist ik niet,
+doch ik voelde op dat oogenblik een groote hitte, zoo zelfs, dat ik
+mijn bovenkleed moest uitdoen. Ik begreep er niets van, want wij
+waren op geen hooge breedte, en bovendien kon de Nautilus, die op
+vrij groote diepte voer, geen hinder hebben van hooge temperatuur. Ik
+keek eens op den manometer; deze wees een diepte van twintig meter,
+waar dus de warmte van den dampkring niet meer kon doordringen.
+
+Ik ging voort met mijn werk, doch de hitte werd bijna onverdraaglijk.
+
+"Zou er brand aan boord zijn?" vroeg ik mij zelven af.
+
+Ik wilde den salon verlaten, toen kapitein Nemo binnentrad; hij ging
+naar den thermometer, keek dien na en zei:
+
+"Twee-en-veertig graden."
+
+"Dat merk ik, kapitein," antwoordde ik; "en als die warmte nog
+toeneemt, zullen wij die niet meer kunnen verdragen."
+
+"Och, mijnheer, die warmte zal niet vermeerderen, als wij het niet
+willen."
+
+"Kunt u die dan naar willekeur regelen?"
+
+"Neen, maar ik kan mij van het punt verwijderen waar zij ontstaat."
+
+"Komt zij dan van buiten?"
+
+"Zonder twijfel; wij varen in een stroom van kokend water."
+
+"Is het mogelijk?" riep ik uit.
+
+"Kijk maar."
+
+De wanden openden zich, en ik zag dat het water om den Nautilus
+geheel wit was. Zwaveldampen ontwikkelden zich in de zee, die als
+in een ketel kookte. Ik hield mijn hand tegen het glas, doch dit was
+zóo heet, dat ik de hand terugtrok.
+
+"Waar zijn wij?" vroeg ik.
+
+"Bij het eiland Santorino, mijnheer de professor," antwoordde de
+kapitein, "en juist in het kanaal dat Nea-Kameni van Palea-Kameni
+scheidt. Ik heb u het zonderling schouwspel van een onderzeesche
+vulkanische uitbarsting willen doen zien."
+
+"Ik dacht," zei ik, "dat de vorming van deze nieuwe eilanden afgeloopen
+was."
+
+"Niets is ooit in deze vulkanische streken afgeloopen," antwoordde
+Nemo, "en de aarde wordt hier altijd door onderaardsch vuur in beweging
+gebracht. In het negentiende jaar onzer jaartelling verscheen, volgens
+Cassiodorus en Plinius, een nieuw eiland, Theia of het Goddelijke
+genaamd, op dezelfde plaats waar zich kortelings nieuwe eilandjes
+hebben gevormd. Later verdween het onder de golven, om in het jaar 69,
+nog eens te verschijnen en nog eenmaal te verdwijnen. Sedert dien tijd
+tot op onze dagen bespeurde men geen vulkanische werking, totdat op 3
+Februari 1866 een nieuw eilandje, waaraan men den naam van George gaf,
+in de nabijheid van Nea-Kameni, te midden van zwaveldampen opsteeg
+en zich drie dagen later daaraan vasthechtte. Zeven dagen later,
+13 Februari, verscheen het eilandje Aphroessa, door een kanaal van
+tien meter breed van Nea-Kameni gescheiden. Ik was juist in deze
+zee toen het verschijnsel zich voordeed, en ik heb het in alle
+bijzonderheden kunnen nagaan. Het eilandje Aphroessa was rond, had
+drie honderd meter in doorsnede en was tien meter hoog. Het bestond
+uit zwarte, glasachtige lava, met stukken veldspaat vermengd. Eindelijk
+vertoonde zich den 10den Maart een veel kleiner eiland, Reka genaamd,
+bij Nea-Kameni, en sedert dien tijd hebben zich deze drie eilandjes
+vereenigd en vormen op dit oogenblik éen geheel."
+
+"En het kanaal waarin wij ons thans bevinden?" vroeg ik.
+
+"Hier is het," zei de kapitein, terwijl hij het mij op een kaart
+van den Archipel aanwees; "gij ziet, dat ik er de nieuwe eilandjes
+heb opgezet."
+
+"Maar dit kanaal zal zich eens vullen?"
+
+"Dat is zeer waarschijnlijk, mijnheer Aronnax, want sedert 1866 zijn
+er nog acht kleine lava-eilandjes tegenover de haven St. Nicolaas
+op Palea-Kameni verrezen. Het is dus waarschijnlijk dat Nea en Palea
+zich vrij spoedig zullen vereenigen. Indien in den Grooten Oceaan de
+koralen landen vormen, dan zijn het hier vulkanische uitbarstingen:
+zie eens, mijnheer, wat er hier onder de eilanden geschiedt."
+
+Ik kwam weer bij het raam; de Nautilus bewoog zich niet meer; de
+hitte werd ondraaglijk; de zee werd rood in plaats van wit, door de
+aanwezigheid van ijzerzouten. Niettegenstaande de salon zeer dicht
+gesloten was, drong een onverdraaglijke zwavellucht tot ons door,
+en ik zag vuurroode vlammen, die het electrisch licht verdoofden. Ik
+zweette, ik stikte bijna, ik dacht dat ik gebraden werd.
+
+"Wij kunnen niet langer in dit kokend water blijven," zei ik tot
+den kapitein.
+
+"Neen, dat zou onvoorzichtig zijn," antwoordde Nemo bedaard. Een bevel
+werd gegeven, de Nautilus zette zich weer in beweging en verwijderde
+zich van dien oven, waarbij hij het niet langer ongestraft had kunnen
+uithouden. Een kwartier later haalden wij weer adem aan het oppervlak
+der zee.
+
+Ik dacht er toen aan, dat, zoo Ned Land een dezer streken had
+uitgekozen om te vluchten, wij zeker niet levend uit deze vuurzee
+zouden gekomen zijn.
+
+Den volgenden dag, 16 Februari, verlieten wij dit gedeelte der zee,
+dat tusschen Rhodus en Alexandrië soms een diepte van 3000 meter
+heeft, en de Nautilus Cerigo rechts latende liggen, verlieten wij
+den Griekschen Archipel, na om kaap Matapan te zijn heengevaren.
+
+
+HOOFDSTUK XXXI
+
+Door de Middellandsche Zee in twee dagen.
+
+De Middellandsche Zee, de blauwe zee bij uitnemendheid, omringd
+door kusten waarop oranjeboomen, aloë's, cactussen en pijnboomen
+groeien en mirten hunne welriekende geuren verspreiden, waarlangs
+ruwe bergen hunne toppen hemelwaarts verheffen, waarboven het zuiver
+en doorschijnend luchtazuur zich welft, de zee, die onophoudelijk
+door stormen of door onderaardsch vuur in beweging wordt gebracht,
+is voortdurend het slagveld, waar Neptunus en Pluto elkander het
+wereldgebied betwisten. Aan haar oevers en op haar golven wordt de
+mensch in een van de krachtigste luchtstreken van den aardbodem als
+wedergeboren.
+
+Doch hoe schoon die zee ook zij, ik heb maar een vluchtig overzicht
+kunnen nemen van dat waterbekken, dat twee millioen vierkante kilometer
+oppervlakte beslaat. De kennis van den kapitein hielp mij hier ook
+weinig, want die raadselachtige persoon verscheen bij deze snelle
+vaart geen enkele maal. Ik schat den afstand, dien de Nautilus onder
+zee aflegde, op ongeveer 2400 kilometer, en deze reis legde hij in
+tweemaal vierentwintig uren af. Na den 16den Februari de Grieksche
+wateren verlaten te hebben, waren wij den 18den, bij het opkomen van
+de zon, reeds door de straat van Gibraltar. Het was mij daardoor vrij
+duidelijk dat deze Middellandsche Zee, besloten tusschen bewoonde
+landen, die hij wilde ontvluchten, den kapitein bijzonder onaangenaam
+moest zijn. Hare golven en koeltjes wekten waarschijnlijk bij hem al
+te veel droeve herinneringen, mogelijk al te veel leed op. Hij kon
+zich hier met zijn vaartuig niet zoo vrij bewegen als in den Oceaan,
+en zijn Nautilus voelde zich tusschen de te nabij elkander liggende
+Afrikaansche en Europeesche kusten te bekneld. Wij hadden een snelheid
+van vijfenveertig kilometer in het uur. Het spreekt van zelf dat Ned
+Land, tot zijn groote spijt, zijn ontvluchtingsplannen moest opgeven;
+hij kon zich van de sloep niet bedienen, nu deze werd meegesleept
+met een vaart van ongeveer twaalf meter in de seconde. Onder die
+omstandigheden den Nautilus te verlaten, zou even gevaarlijk geweest
+zijn, als om uit een sneltrein in volle vaart te springen. Bovendien
+kwam ons vaartuig alleen des nachts aan de oppervlakte, om een voorraad
+versche lucht in te nemen, en het snelde slechts vooruit volgens de
+aanwijzingen van het kompas en den log.
+
+Ik zag dus van het inwendige der Middellandsche Zee alleen wat
+een reiziger in een sneltrein van het landschap ziet, waardoor hij
+heen vliegt, dat is te zeggen, den verren gezichteinder, en niet
+wat onder zijn oogen langs hem gaat. Evenwel konden Koenraad en ik
+eenige visschen bekijken, wier snelheid ze eenige oogenblikken in
+het vaarwater van den Nautilus deed vertoeven. Wij bleven voor de
+glazen van den salon op den uitkijk staan, doch ik kon maar weinige
+aanteekeningen maken over de ichthyologie der Middellandsche Zee. Van
+de verschillende visschen, die haar bewonen, heb ik enkelen goed,
+anderen slechts ter loops gezien, zonder nog te spreken van hen,
+die door de snelheid van den Nautilus ons als voorbij vlogen. Ik
+zag in het door onze electrische lantaarn helder verlicht gedeelte
+lampreien kronkelen van een meter lang, die men bijna in alle zeeën
+aantreft, roggen van vijf voet breed, met witten buik en gevlekten
+rug. Twaalf voet lange haaien, door duikers in deze zee zoo gevreesd,
+wedijverden met hen in snelheid; zeevisschen, bekend om den fijnen
+reuk; goudvisschen, prachtige steuren, schoten langs ons glas, en
+raakten het somwijlen aan.
+
+Ik geloof, dat toen wij de Adriatische Zee voorbijvoeren, ik ook twee
+of drie potvisschen heb gezien. Koen meende dolfijnen en zeekalven,
+en zelfs een voet zes lange schildpad te hebben opgemerkt.
+
+Toen wij tusschen Sicilië en Tunis doorvoeren, verminderde de
+Nautilus zijn snelheid; in deze ruimte tusschen kaap Bon en de
+westpunt van Sicilië stijgt de bodem der zee bijna plotseling. Daar
+is een wezenlijke bergkam, waarboven slechts zeventien meter water
+staan, terwijl de diepte aan weerszijden zeventig meter bedraagt. De
+Nautilus moest dus zeer voorzichtig varen, om niet tegen dien
+onderzeeschen rotswand te stooten. Ik wees Koenraad op een kaart van
+de Middellandsche Zee de plaats van dezen langen rotswand aan.
+
+"Mijnheer moet mij niet kwalijk nemen," zei hij, "maar dat is een
+wezenlijke landtong tusschen Europa en Afrika."
+
+"Ja, vriend," antwoordde ik; "zij sluit dit gedeelte der zee bij de
+kust van Libye geheel af, en de peilingen van Smith hebben bewezen,
+dat de beide werelddeelen eertijds tusschen de kapen Boco en Farina
+verbonden waren."
+
+"Ik geloof het graag," zei Koenraad.
+
+"Ik zal er nog bijvoegen," hervatte ik, "dat er een dergelijke
+verbinding tusschen Gibraltar en Ceuta bestaat, die in een
+voorwereldlijk tijdperk de Middellandsche Zee geheel afsloot."
+
+"En," vroeg Koenraad, "als eenige vulkanische uitbarsting die beide
+scheidingsmuren eens tot boven de golven verhief?" "Dat is niet
+waarschijnlijk, Koenraad."
+
+"Laat ik eerst uitspreken, mijnheer; als dit verschijnsel eens plaats
+vond, zou het onaangenaam zijn voor mijnheer de Lesseps, die zich
+zooveel moeite geeft om de landengte door te graven."
+
+"Dat is waar; maar ik herhaal het, Koen, dit verschijnsel zal niet
+plaats hebben. De kracht der onderaardsche werking vermindert
+voortdurend. De vulkanen, die in vroeger tijdperken zoo talrijk
+waren, dooven langzamerhand uit; de inwendige warmte verflauwt, de
+temperatuur der onderste aardlagen daalt eeuw op eeuw vrij merkbaar,
+en dit ten nadeele van onze aarde, want die warmte is haar leven."
+
+"Maar de zon...."
+
+"De zon is onvoldoende, Koen. Kan zij warmte aan een lijk geven?"
+
+"Neen, niet zoover ik weet."
+
+"Welnu, mijn vriend, eens zal de aarde een kil lijk worden; zij zal
+onbewoonbaar en onbewoond zijn als de maan, die haar levenskracht
+sedert langen tijd verloren heeft."
+
+"Over hoeveel eeuwen?" vroeg Koenraad.
+
+"Over eenige honderdduizenden van jaren, mijn jongen."
+
+"Dan hebben wij nog tijd om onze reis te eindigen, als Ned Land zich
+er tenminste niet mee bemoeit," antwoordde Koenraad.
+
+En Koenraad ging geheel gerustgesteld voort dien hoog liggenden bodem
+der zee te bestudeeren, waarover de Nautilus met gematigde snelheid
+heenstreek.
+
+Daar vertoonde zich op een rotsachtigen en vulkanischen bodem een
+geheele flora met de schoonste, schitterendste en veelkleurigste
+gewassen; ook bewonderde hij er de tallooze week- en schaaldieren,
+die er zich tusschen vertoonden, en met welker rangschikking in
+klassen en orden hij zich bijzonder vermaakte.
+
+Gedurende den nacht van den 16den op den 17den Februari waren wij in de
+westelijke helft der Middellandsche Zee gekomen, waarvan de grootste
+diepte ongeveer 3000 meter bedraagt. De Nautilus daalde daar tot in
+de onderste lagen der zee. In plaats van de wonderen der natuur,
+aanschouwde mijn oog daar allerhande hartroerende en vreeselijke
+tooneelen. Wij waren toch in dat gedeelte der Middellandsche Zee, dat
+steeds zoo vruchtbaar is geweest aan allerlei rampen. Hoeveel schepen
+hebben er tusschen de kusten van Algerië en Provence geen schipbreuk
+geleden, hoeveel vaartuigen zijn er niet verdwenen! De Middellandsche
+Zee is, in vergelijking van de uitgestrektheid van den grooten Oceaan,
+slechts een meer, maar een meer, welks water grillig en veranderlijk
+is in den hoogsten graad: heden is het kalm en kabbelt het zachtkens
+tegen de ranke kiel eener kleine boot, dan weer woedt het en bruist
+het op door de stormwinden gegeeseld, zoodat zelfs de sterkste schepen
+door de korte golven worden stuk geslagen.
+
+Hoeveel wrakken zag ik dan ook niet bij onzen snellen tocht door de
+diepte, sommigen reeds geheel door koraalgewassen, anderen slechts
+met wier en roest bedekt; ankers, kanonnen, kogels, schroeven,
+stukken van stoommachines, gebarsten ketels, en soms houten wrakken,
+die onder water ronddreven, hetzij recht op, hetzij onderste boven
+gekeerd! Van deze vergane schepen waren sommigen door aanzeiling,
+anderen door het stooten op rots of klip gezonken. Ik zag er, die
+rechtop naar beneden waren gegaan, met mast en tuig nog in behoorlijke
+orde; het was als of zij voor anker lagen, en gereed waren om weg
+te zeilen. Toen de Nautilus er tusschen doorvoer en ze met zijn
+electrisch licht bescheen, was het alsof zij hem met de vlag wilden
+begroeten en een nommervlag hijschen! Maar neen, het was niets dan de
+stilte des doods op dit ongeluksveld. Ik merkte op, dat de bodem der
+zee meer met wrakken bedekt was naarmate wij de straat van Gibraltar
+naderden. Daar ontmoeten elkander de kusten van Afrika en Europa, en
+in dit nauw gedeelte komen ongelukken talrijker voor. Ik zag daar tal
+van ijzeren wrakken, phantastische overblijfselen van stoombooten,
+sommigen op zijde liggend, anderen overeind als vreeselijk groote
+dieren. Van een van die stoombooten was een zijde geheel opengespleten,
+de schoorsteen krom gebogen, van de raderen bleef niets dan wat ijzeren
+stangen over, het roer was van het achterschip afgescheurd, en hing
+er met slechts een keten nog bij, terwijl de geheele achtersteven
+door zeezout was ingevreten; welk een vreeselijk schouwspel! Hoeveel
+fortuinen waren door die schipbreuk niet te gronde gericht, hoeveel
+slachtoffers mee naar de diepte gesleept? Was er nog iemand van de
+schepelingen gered om die ontzettende ramp te kunnen navertellen, of
+bewaarden de golven het geheim van dit ongeluk? Ik weet niet waarom,
+doch de gedachte schoot mij door het brein dat dit de Atlas wel zijn
+kon, die voor ongeveer twintig jaren met man en muis verdwenen is,
+en waarvan men nimmer meer heeft hooren spreken! O, wat zou men een
+treurig tafereel kunnen ophangen van de diepten der zee, van dat
+uitgestrekte kerkhof, waar zoovele rijkdommen verloren zijn gegaan,
+zooveel slachtoffers den dood hebben gevonden!
+
+De Nautilus vervolgde kalm en snel als altijd zijn vaart, midden door
+al deze wrakken heen. Den 19den Februari, 's morgens om drie uur,
+waren wij vóór de straat van Gibraltar. Er zijn daar twee zeestroomen:
+de bovenstroom, dien men sedert lang kent, voert het water van den
+Oceaan naar de Middellandsche Zee; doch een benedenstroom doet het
+tegenovergestelde, zooals de wetenschap in den laatsten tijd heeft
+bewezen. De Middellandsche Zee toch neemt steeds toe door het water
+van den Oceaan en de rivieren die er in uitmonden. Haar peil zou
+dus jaarlijks vrij wat hooger worden, want de uitdamping is niet
+voldoende om het evenwicht te herstellen. Docht dit is zoo niet,
+zoodat men natuurlijk het bestaan van een benedenstroom heeft moeten
+aannemen, die door de straat van Gibraltar het overtollige water van de
+Middellandsche Zee naar den Oceaan voert. Van dezen onderstroom maakte
+de Nautilus gebruik; hij schoot snel door de nauwe zeestraat. Een
+oogenblik slechts zag ik de wonderschoone bouwvallen van den tempel
+van Hercules, die volgens Plinius en Avienus met het lage eiland
+waarop hij stond gezonken is, en weinige oogenblikken daarna dreven
+wij op de golven van den Atlantischen Oceaan.
+
+
+HOOFDSTUK XXXII
+
+De Golf van Vigo.
+
+De Atlantische Oceaan, ontzaglijke waterplas van 25 millioen vierkante
+kilometer; belangrijke zee, welke de ouden bijna niet kenden, behalve
+misschien de Carthagers, de Hollanders der oudheid, die op hun
+handelsreizen de westkusten van Europa en Afrika bezochten! Oceaan,
+wiens kusten zulk een onmetelijken omtrek hebben, waarin de grootste
+rivieren der wereld haar water doen stroomen; prachtige watervlakte,
+onophoudelijk doorkliefd door de schepen van alle natiën, versierd
+met de vlaggen van alle landen der wereld, en welks zuidelijk uiteinde
+wordt gevormd door twee kapen, bij de zeevaarders evenzeer gevreesd,
+de Stormkaap en kaap Hoorn!
+
+De Nautilus doorkliefde het water van den Oceaan met zijn schroef
+in drie en een halve maand, na een afstand te hebben afgelegd van
+bijna 40.000 kilometer. Waar gingen wij nu heen, en wat zou ons de
+toekomst opleveren?
+
+Toen wij de straat van Gibraltar door waren, had de Nautilus het
+ruime sop gekozen; hij rees naar de oppervlakte, waardoor wij dus in
+de gelegenheid werden gesteld onze dagelijksche wandelingen op het
+plat te vervolgen.
+
+Ik ging met Ned Land en Koenraad aanstonds naar boven. Op een
+afstand van twaalf kilometer zagen wij flauw kaap St. Vincent, het
+zuidwestelijk uiteinde van het Iberische schiereiland. De wind woei
+vrij sterk uit het zuiden. De zee stond hol, en deed den Nautilus sterk
+slingeren. Het was bijna onmogelijk om op het plat te blijven staan,
+daar groote golven er telkens overheen sloegen. Wij gingen dus naar
+beneden, na een goeden voorraad versche lucht te hebben ingeademd. Ik
+ging naar mijn kamer, en Koenraad naar zijn hut, maar Ned Land volgde
+mij met een afgetrokken gelaat. Onze snelle reis door de Middellandsche
+Zee had hem niet in staat gesteld zijn voornemen ten uitvoer te
+brengen en hij ontveinsde zijn teleurstelling maar weinig. Toen hij
+de deur had gesloten, ging hij zitten en zag mij zwijgend aan.
+
+"Vriend Ned," zei ik, "ik begrijp je, maar je hebt je niets te
+verwijten. De gedachte aan de vlucht zou een groote dwaasheid geweest
+zijn, nu de Nautilus zoo vreeselijk snel voorwaarts ging."
+
+Ned Land antwoordde niet; zijne gesloten lippen en gefronste
+wenkbrauwen duidden genoegzaam aan, dat maar éen gedachte hem bezig
+hield.
+
+"Komaan," zei ik, "niets is nog verloren; wij varen de kust van
+Portugal langs. Frankrijk en Engeland zijn niet ver meer verwijderd,
+en daar kunnen wij immers ook heen vluchten? Als de Nautilus, buiten de
+straat van Gibralter komende, zich naar het zuiden had gewend, als hij
+ons mee had gesleept naar de streken, waar bijna geen land te vinden
+is, dan zou ik even teleurgesteld zijn als jij; maar nu weten wij, dat
+kapitein Nemo de zeeën der beschaafde natiën niet ontvlucht, en binnen
+weinige dagen geloof ik wel, dat je met volle zekerheid kunt handelen."
+
+Ned Land keek mij nog strakker aan, en opende eindelijk den mond.
+
+"Van avond!" zei hij.
+
+Ik stond plotseling op; ik was, ik moet het bekennen, weinig voorbereid
+op zulk een mededeeling; ik had den Amerikaan willen antwoorden,
+doch ik kon geen woord uitbrengen.
+
+"Wij waren overeengekomen een gelegenheid af te wachten," vervolgde
+Ned Land. "Die gelegenheid heb ik nu; van avond zullen wij maar eenige
+kilometers van de Spaansche kust verwijderd zijn; de nacht is donker,
+de wind is west; ik heb uw woord, mijnheer Aronnax, en ik reken op u."
+
+Daar ik bleef zwijgen, stond de Amerikaan op en naderde mij.
+
+"Van avond om negen uur," fluisterde hij; "ik heb Koen
+gewaarschuwd. Dan zal de kapitein waarschijnlijk in zijn kamer en
+naar bed zijn; de machinisten en matrozen kunnen ons niet zien;
+Koenraad en ik zullen naar de hoofdtrap gaan: gij, mijnheer Aronnax,
+zult een paar schreden afstands in de bibliotheek wachten op ons
+teeken. De riemen, de mast en de zeilen zijn al in de sloep; ik heb
+er zelfs eenige levensmiddelen in kunnen brengen; ook heb ik mij van
+een sleutel meester gemaakt om de bouten los te schroeven, die de
+boot aan den Nautilus verbinden. Alles is dus gereed. Tot van avond."
+
+"De zee staat hol," zei ik.
+
+"Dat is waar," antwoordde Ned, "maar dat moet men wagen. De vrijheid is
+wel wat waard; bovendien, de boot is sterk, en eenige kilometers met
+een goeden wind beteekenen niets. Wie weet of wij morgen geen honderd
+kilometer ver in zee zijn? Als de omstandigheden ons begunstigen,
+zullen wij tusschen tien en elf uur ergens aan wal stappen of dood
+zijn. God behoede u dus, en tot van avond!"
+
+Daarop ging hij heen, en liet mij versuft zitten; ik had mij
+verbeeld, dat als het geval eens daar was, ik den tijd zou hebben
+om te overdenken, en de zaak te bepraten. Mijn koppige makker liet
+mij daarvoor geen tijd, en wat zou ik hem ook gezegd hebben? Ned
+Land had honderdmaal gelijk; het was nu een vrij goede gelegenheid,
+en hij maakte er gebruik van. Kon ik mijn woord intrekken en de
+verantwoordelijkheid op mij laden van uit geheel persoonlijke belangen
+de toekomst mijner makkers in de waagschaal te stellen? Kon morgen
+de kapitein ons niet in volle zee, ver van alle land, met zich voeren?
+
+Op dat oogenblik gaf mij een vrij sterk geruisch te kennen dat de
+vergaarbakken van den Nautilus vol liepen en wij weer in de diepte
+daalden.
+
+Ik bleef in mijn kamer, omdat ik den kapitein wilde ontwijken,
+die in mijn oog en op mijn gelaat de ontroering niet mocht lezen,
+die zich van mij had meester gemaakt. Ik bracht dus een treurigen
+dag door, geslingerd tusschen de begeerte om mijne vrijheid terug te
+krijgen, en het leedwezen dezen wonderbaarlijken Nautilus te verlaten,
+zonder mijn onderzeesche studiën voleindigd te hebben. Ik zou dus dien
+Oceaan vaarwelzeggen, zonder er de diepten van te hebben nagespoord,
+zonder ook hier de geheimen te hebben ontdekt, welke de Indische en
+Groote Oceaan mij hadden ontvouwd! Mijn roman viel mij reeds bij het
+eerste deel uit de handen, mijn droom werd op het schoonste oogenblik
+afgebroken! Welke onaangename uren gingen er voorbij; dan zag ik
+mij met mijn makkers aan wal, dan weer wenschte ik tegen het gezond
+verstand in, dat eenige onvoorziene omstandigheden het plan van Ned
+Land in duigen mochten doen vallen.
+
+Tweemaal ging ik naar den salon om het kompas te raadplegen, ten
+einde te zien of de Nautilus de kust bleef naderen, of er zich van
+verwijderde. Maar neen: de Nautilus bleef altijd bij de Portugeesche
+kust; hij voer steeds naar het noorden. Wij moesten er dus partij
+van trekken en ons voor de vlucht gereed houden; mijn bagage was niet
+zwaar, niets dan mijn aanteekeningen.
+
+Ik vroeg mij zelven af wat kapitein Nemo wel van onze ontsnapping
+zou denken, welke ongerustheid, welk leedwezen deze hem misschien zou
+veroorzaken, en wat hij doen zou, ingeval hem ons plan bekend werd,
+of het mislukte! Ik had mij ongetwijfeld niet over hem te beklagen;
+integendeel. Nimmer werd gastvrijheid gulhartiger aangeboden dan de
+zijne; doch als ik hem verliet, kon ik toch niet van ondankbaarheid
+worden beschuldigd, want geen eed verbond ons aan hem. Hij rekende
+alléén op den drang der omstandigheden, niet op ons woord, om ons
+voor altijd aan hem te verbinden; hij had ronduit bekend, dat hij
+ons altijd gevangen zou houden, en dit rechtvaardigde ons voornemen.
+
+Ik had den kapitein sedert ons bezoek aan het eiland Santorino niet
+terug gezien. Zou het toeval ons voor mijn vertrek nog bij elkander
+brengen? Ik begeerde en ik vreesde het te gelijk. Ik luisterde of ik
+hem niet in zijn hut, naast de mijne hoorde loopen, doch geen geluid
+trof mijn oor; zijn hut moest ledig zijn.
+
+Toen vroeg ik mij zelven af of die vreemde man wel aan boord
+was. Sedert dien nacht, waarin de sloep den Nautilus had verlaten
+om die geheimzinnige reis te doen, waren mijn denkbeelden te zijnen
+opzichte wel eenigszins gewijzigd. Ik dacht dat kapitein Nemo, wat hij
+ook mocht zeggen, met het bewoonde land nog wel in eenige betrekking
+zou staan. Verliet hij nooit den Nautilus? Weken waren soms voorbij
+gegaan, dat ik hem niet gezien had. Wat deed hij in dien tijd, en
+bedreef hij geen daden, waarvan ik den aard niet kon gissen, terwijl
+ik nog altijd meende dat hij een eeuwigen haat aan het menschdom had
+gezworen? Duizenden gedachten van dien aard bestormden mij. Het veld
+mijner veronderstellingen moest zich uitbreiden in de omstandigheden,
+waarin ik mij bevond: ik voelde mij zeer onaangenaam: ik dacht dat
+aan den dag geen einde zou komen. De uren sloegen te langzaam voor
+mijn ongeduld.
+
+Mijn middagmaal werd mij, als naar gewoonte, in mijn kamer gebracht. Ik
+at slecht, daar ik veel te afgetrokken was. Ik ging te zeven uur van
+tafel. Honderd twintig minuten--ik telde ze--scheidden mij nog van het
+oogenblik, dat ik met Ned Land zou meegaan. Mijn angst verdubbelde,
+mijn pols sloeg hevig: ik kon niet op mijn plaats blijven zitten. Ik
+liep heen en weer, omdat ik daardoor de onrust van mijn gemoed hoopte
+te doen bedaren. Het denkbeeld in onze gewaagde onderneming niet
+te slagen was de minste mijner zorgen, maar de gedachte ons plan
+ontdekt te zien vóór wij den Nautilus verlaten hadden, en gebracht
+te worden voor den toornigen, of, wat nog erger was, den door onze
+vlucht treurigen kapitein, dat deed mijn hart hevig kloppen.
+
+Ik wilde den salon een laatste maal weerzien; ik ging door de gang,
+en kwam in het museum, waar ik zoo vele aangename en nuttige uren had
+doorgebracht. Ik bekeek al die rijkdommen, al die schatten, als iemand
+die den volgenden dag in levenslange ballingschap wordt weggevoerd,
+of die vertrekt om niet weer terug te komen. Die wonderen der natuur,
+die meesterstukken der kunst, tusschen welke ik reeds zoovele dagen
+mijns levens sleet, zou ik voor altijd verlaten. Ik zou nog eens door
+de glazen van den salon in het water van den Oceaan hebben willen zien,
+maar de wanden bleven vast gesloten, en een ijzeren plaat scheidde
+mij van de zee, die ik nog niet kende.
+
+Toen ik den salon doorliep, kwam ik bij de deur, die toegang verleende
+tot de hut van den kapitein. Tot mijn groote verwondering stond deze
+deur half open; ik deed onwillekeurig een schrede achterwaarts; als
+kapitein Nemo in zijn kamer was, kon hij mij zien. Toen ik evenwel
+geen enkel gerucht hoorde, naderde ik. De hut was verlaten; ik stiet
+de deur open en deed eenige schreden naar binnen: altijd dezelfde
+ernstige kloosterachtige eenvoud.
+
+Op dit oogenblik troffen mij eenige teekeningen, die langs de wanden
+hingen en waarop ik vroeger niet gelet had. Het waren portretten
+van groote historische mannen, wier leven slechts de voortdurende
+opoffering aan een groote menschelijke gedachte geweest was:
+Kosciusko, de held, die met den Poolschen volkszang op de lippen
+gevallen was; Botzaris, de Leonidas van het nieuwe Griekenland;
+O'connell, de verdediger van Ierlands onafhankelijkheid; Washington,
+de grondlegger der Amerikaansche Unie; Manin, de Italiaansche patriot;
+Lincoln, door den dolk van een voorstander der slavernij gevallen,
+en eindelijk de martelaar der bevrijding van het ras der zwarten,
+John Brown, aan de galg hangend, zooals de pen van Victor Hugo ons
+dit zoo vreeselijk geschilderd heeft.
+
+Welke band bestond er tusschen die heldenzielen en de ziel van
+kapitein Nemo? Kon ik uit die portrettenverzameling het geheim van
+zijn leven raden? Was hij de kampvechter voor de onderdrukte volken,
+en de bevrijder der onder slavernij zuchtende natiën? Had hij in de
+laatste staatkundige of maatschappelijke beroeringen van deze eeuw
+een rol gespeeld? Was hij een der helden geweest van den vreeselijken
+Amerikaanschen oorlog, die zoo ellendig was en zoo roemrijk tevens?
+
+Plotseling sloeg de pendule acht uur; de eerste slag wekte mij uit
+mijn droomen op; ik beefde alsof een onzichtbaar oog mijn geheimste
+gedachte had kunnen doorgronden, en ik snelde de kamer uit.
+
+Mijn oog vestigde zich toen op het kompas; wij voeren altijd naar
+het noorden; de log wees een matige snelheid aan, de manometer een
+diepte van ongeveer twintig meter. De omstandigheden begunstigden
+dus het plan van den Amerikaan.
+
+Ik ging weer naar mijn kamer, trok warme kleederen aan, zeelaarzen,
+een muts van otterbont, een wambuis met het vel van een zeekalf
+gevoerd. Ik was gereed, ik wachtte; het geraas van de schroef brak
+alleen de stilte at, die aan boord heerschte; ik luisterde en spitste
+de ooren; zou mij het gerucht van stemmen niet doen vernemen, dat Ned
+Land in zijn plannen verhinderd en overvallen was? Een doodelijke
+ongerustheid maakte zich van mij meester; ik trachtte te vergeefs
+mijn kalmte terug te krijgen.
+
+Eenige minuten vóór negen, hield ik het oor tegen de kamerdeur van
+den kapitein; ik hoorde niets; ik verliet de hut en kwam weer in
+den salon, die bijna donker en verlaten was. Ik opende de deur van
+de bibliotheek; dezelfde halve duisternis, dezelfde eenzaamheid;
+ik ging bij de deur staan, die naar de hoofdtrap voerde, en wachtte
+op het teeken van Ned Land.
+
+Op dit oogenblik verminderden de wentelingen der schroef en hielden
+eindelijk geheel op. Waarom had dit plaats? Begunstigde of verhinderde
+dit oponthoud de voornemens van Ned Land? Ik wist het niet. De stilte
+werd slechts afgebroken door het kloppen van mijn hart.
+
+Plotseling voelde ik een lichten schok; ik begreep, dat de Nautilus
+stil lag op den bodem van den Oceaan: mijn onrust verdubbelde; het
+afgesproken teeken werd door den Amerikaan niet gegeven. De lust
+bekroop mij om naar hem toe te gaan, hem te verzoeken zijn plan
+uit te stellen. Ik voelde, dat onze vaart niet meer onder de gewone
+omstandigheden plaats vond....
+
+Op dit oogenblik ging de deur van den salon open, en de kapitein
+verscheen. Hij zag mij en zei, zonder inleiding, op aangenamen toon:
+
+"Zoo, mijnheer de professor, ik zocht u. Kent gij de geschiedenis
+van Spanje?"
+
+Men zou de geschiedenis van zijn eigen land volmaakt goed kunnen
+kennen, doch in de omstandigheden waarin ik verkeerde, met een
+verwarden geest en een berooid hoofd, er toch geen enkel woord van
+kunnen vertellen.
+
+"Welnu," hernam kapitein Nemo, "hebt gij mijn vraag gehoord? Kent
+gij de geschiedenis van Spanje?"
+
+"Zeer slecht," antwoordde ik.
+
+"Dat zijn nu geleerden," zei de kapitein lachend, "en zij weten
+niets. Kom ga zitten," voegde hij er bij, "ik zal u een merkwaardig
+voorval uit die historie meedeelen."
+
+De kapitein strekte zich op den divan uit, ik ging werktuigelijk
+naast hem, doch eenigszins meer in de schaduw zitten.
+
+"Mijnheer de professor," zei hij, "luister goed naar mij; deze
+geschiedenis zal u om zekere reden belang inboezemen, want zij zal
+antwoord geven op een vraag, die gij tot nog toe niet hebt kunnen
+oplossen."
+
+"Ik luister, kapitein," zei ik, niet wetende waar hij heen wilde, en
+mij zelven afvragend of het ook een zinspeling op onze vlucht zijn zou.
+
+"Wij zullen, als gij wilt tot 1702 opklimmen, mijnheer," hervatte
+de kapitein. "Gij weet toch, dat op dit tijdstip uw koning Lodewijk
+XIV meende, dat éen wenk van dien dwingeland voldoende was om de
+Pyreneeën te doen wegzinken, en zijn kleinzoon, den hertog van Anjou,
+aan de Spanjaarden als koning op te dringen. Deze vorst, die onder
+den naam van Philips V meer of minder slecht regeerde, had tegen
+lastige vijanden buitenslands te kampen.
+
+"Het jaar te voren hadden Holland, Oostenrijk en Engeland in den Haag
+een verdrag gesloten om aan Philips V de Spaansche kroon te ontnemen,
+ten einde deze een aartshertog op het hoofd te plaatsen, wien men
+voorloopig den naam van Karel III gaf.
+
+"Spanje moest zich tegen deze beslissing verzetten, maar het was bijna
+geheel van soldaten en matrozen beroofd. Geld echter ontbrak niet,
+als de galjoenen, die met het goud en zilver van Amerika bevracht
+waren, maar de havens binnenliepen. Tegen het einde van 1712 wachtte
+men een rijk konvooi, dat de Fransche regeering door een vloot van 23
+oorlogschepen, onder den admiraal de Château-Renaud, liet begeleiden,
+omdat de oorlogsvloten der verbondenen in den Atlantischen Oceaan
+kruisten.
+
+"Dit konvooi moest zich naar Cadix begeven, maar toen de admiraal
+vernam, dat de Engelsche vloot in die buurt kruiste, besloot hij een
+Fransche haven binnen te loopen.
+
+"De Spaansche scheepskapiteins verzetten zich tegen deze beslissing;
+zij wilden in een spaansche haven binnen vallen, en als dit niet te
+Cadix kon geschieden, wilden zij naar de golf van Vigo, die op de
+noordwestkust van Spanje ligt en niet geblokkeerd werd.
+
+"De Fransche admiraal was zwak genoeg om toe te geven en de schepen
+liepen de baai van Vigo binnen. Deze vormt een regelmatige open reede,
+die moeilijk kon verdedigd worden. Men moest zich dus haasten, de
+galjoenen te lossen, voor dat de geallieerde vloten er de lucht van
+kregen, en zij zouden ook tijd genoeg voor dat lossen gehad hebben,
+ware niet plotseling een ellendig geschil, dat uit naijver ontsproot,
+ontstaan. Gij volgt mij toch goed?" vroeg de kapitein.
+
+"Wel zeker!" zei ik, nog niet wetende waarom hij mij die les in de
+geschiedenis gaf.
+
+"Ik ga dus voort; ziehier wat er gebeurde. De kooplieden van Cadix
+hadden een voorrecht, volgens hetwelk zij al de uit Oost-Indie komende
+koopwaren mochten ontvangen. Het lossen dus van die schatten in de baai
+van Vigo was tegen hun voorrechten. Zij beklaagden zich te Madrid en
+verkregen van den zwakken Philips V dat het konvooi, zonder gelost te
+worden, op de reede van Vigo zou blijven liggen, totdat de vijandelijke
+vloten zich zouden verwijderd hebben. Terwijl men deze beslissing nam,
+kwamen de Engelsche schepen in October 1702 in de baai van Vigo aan. De
+admiraal de Château-Renaud, verdedigde zich dapper, niettegenstaande
+zijn minderheid, maar toen hij zag dat de schatten van het konvooi
+den vijand in handen zouden vallen, stak hij de galjoenen in brand,
+zoodat zij met hunne onmetelijke rijkdommen in zee verzwolgen werden."
+
+Kapitein Nemo zweeg. Ik moet bekennen dat ik nog niet begreep, waarom
+de geschiedenis mij belangstelling moest inboezemen.
+
+"Welnu?"
+
+"Welnu, mijnheer Aronnax," was het antwoord, "wij zijn in die baai van
+Vigo, en het hangt maar van u af om er de geheimen van te doorgronden."
+
+De kapitein stond op en verzocht mij hem te volgen. Ik had den tijd
+gehad weer op mijn verhaal te komen; ik gehoorzaamde. De salon was in
+duisternis gehuld, maar door de glazen zag ik het verlichte zeewater;
+ik keek toe. Rondom den Nautilus was het water op een afstand van
+vijf honderd meter helder door de electrische lantaarn verlicht; de
+bodem was met fijn en helderwit zand bedekt; mannen van de equipage
+met scaphanders aan, waren bezig om half verrotte tonnen, en stuk
+gevallen kisten te midden van zwarte wrakken op te ruimen. Uit de
+kisten en vaten vielen zilveren en gouden staven; stapels piasters
+en edelgesteenten. Het zand was er mee bedekt. Vervolgens kwamen de
+mannen met rijken buit beladen op den Nautilus terug, legden er hun
+vracht neer en begonnen opnieuw dien oogst van goud en zilver te innen.
+
+Nu begreep ik alles: hier was het tooneel van den zeeslag van
+22 October 1702, hier waren die voor rekening van de Spaansche
+regeering geladen galjoenen gezonken, hier kwam kapitein Nemo,
+naarmate van zijn behoeften, de millioenen halen, waarmee hij zijn
+Nautilus bevrachtte. Het was voor hem, voor hem alléen dat Amerika
+zijn kostbare metalen had opgebracht; hij was alleen en onverdeeld
+erfgenaam van die aan de Incas en hun door Ferdinand Cortez onderworpen
+volken ontroofde schatten!
+
+"Wist gij, mijnheer de professor," vroeg hij mij glimlachend, "dat
+de zee zoovele rijkdommen bevatte?"
+
+"Ik wist alleen," antwoordde ik, "dat men het zilver, dat in het
+zeewater is opgelost, op twee millioen centenaars schat."
+
+"Zonder twijfel, doch om het er uit te halen zou meer kosten dan het
+waard was. Hier integendeel behoef ik maar op te rapen wat de menschen
+verloren hebben, en niet alleen in de baai van Vigo, maar op duizend
+andere plaatsen van schipbreuken, die ik allen op mijn kaarten heb
+aangeteekend. Begrijpt gij nu dat ik meer dan millionnair ben?"
+
+"Ik begrijp het, kapitein. Vergun mij evenwel de opmerking dat, nu
+gij de baai van Vigo op deze wijze onderzoekt, gij de werkzaamheden
+eener maatschappij voorkomt."
+
+"Welke?"
+
+"Een maatschappij, die van de Spaansche regeering concessie heeft
+gekregen om de gezonken galjoenen op te sporen. De aandeelhouders
+worden uitgelokt door het vooruitzicht van grove voordeelen, want
+men schat de waarde der verzonken schatten op 250 millioen gulden."
+
+"Die waren er," antwoordde kapitein Nemo, doch nu niet meer."
+
+"Ik geloof dat graag," zei ik; "een goede raad aan die aandeelhouders
+zou dan ook een daad van welwillendheid zijn. Wie weet echter of
+men dien raad wel zou aannemen? Want wat spelers vooral betreuren,
+is niet zoozeer het verlies van hun geld als wel dat van hun dwaze
+verwachtingen. Ik beklaag ze dan ook minder, dan die duizenden
+ongelukkigen voor wie deze rijkdommen bij een verstandige verdeeling,
+van groot nut zouden geweest zijn, terwijl ze nu nutteloos voor
+hen blijven!"
+
+Ik had deze woorden niet uitgesproken of ik begreep dat ik kapitein
+Nemo had moeten grieven.
+
+"Nutteloos!" antwoordde hij, terwijl hij in vuur geraakte. "Gelooft gij
+dan, mijnheer, dat die rijkdommen verloren zijn, nu ik ze verzamel? Is
+het volgens uw oordeel voor mij, dat ik mij de moeite geef die schatten
+op te rapen? Wie zegt u dat ik er geen goed gebruik van maak? Gelooft
+gij dan, dat ik niet weet dat er een lijdende menschheid bestaat, dat
+er slaafs onderdrukte volken op deze aarde leven, dat er ongelukkigen
+geholpen, slachtoffers gewroken moeten worden? Begrijpt gij mij
+niet? ..."
+
+Kapitein Nemo zweeg plotseling en had er misschien berouw over te
+veel gezegd te hebben. Ik had het echter geraden: welke ook de
+beweegredenen mochten geweest zijn, die hem gedrongen hadden op
+zee de onafhankelijkheid te zoeken, hij was toch voor alles mensch
+gebleven! Zijn hart klopte nog warm voor het lijden der menschheid
+en zijn oneindig groote liefde strekte zich over slaafsche volken
+zoowel als over enkele personen uit!
+
+En toen begreep ik voor wie de millioenen waren bestemd geweest, door
+Nemo weggezonden, toen de Nautilus in den omtrek van het opgestane
+Creta dreef!
+
+
+HOOFDSTUK XXXIII
+
+Een verdwenen land.
+
+Den volgenden dag, 19 Februari, zag ik den Amerikaan in mijn kamer
+komen; ik verwachtte hem; hij zag er zeer teleurgesteld uit.
+
+"Welnu, mijnheer?" zei hij.
+
+"Welnu, Ned, het lot is ons gisteren niet gunstig geweest."
+
+"Die vervloekte kapitein hield ook juist stil op het oogenblik dat
+wij zijn schuit zouden ontvluchten."
+
+"Ja, Ned, hij moest bij zijn bankier zijn."
+
+"Zijn bankier!"
+
+"Of liever zijn bank; ik versta daardoor dezen Oceaan, waar schatten
+beter in veiligheid zijn dan in de schatkist van den Staat."
+
+Toen vertelde ik Ned wat er den vorigen dag gebeurd was, met de
+stille hoop van hem van het denkbeeld af te brengen om te vluchten,
+maar mijn verhaal had geen ander gevolg, dan dat Ned Land zijn spijt
+uitdrukte voor eigen rekening ook niet eens een wandeling in de baai
+van Vigo te kunnen doen.
+
+"Komaan," zei hij, "alle hoop is nog niet verloren. Het is maar een
+misstoot met den harpoen! Een andermaal zullen wij slagen, en van
+avond zal ik als het moet...."
+
+"Welke is de richting van den Nautilus?" vroeg ik.
+
+"Ik weet het niet," antwoordde Ned.
+
+"Welnu, om twaalf uur zullen wij het te weten komen, als de zonshoogte
+wordt genomen."
+
+De Amerikaan ging naar Koenraad terug. Toen ik aangekleed was,
+trad ik den salon binnen; het kompas stond niet zeer uitlokkend;
+de richting was zuid-zuidwest; wij verwijderden ons dus van Europa.
+
+Ik wachtte met zeker ongeduld dat onze richting op de kaart zou worden
+aangeteekend. Tegen half twaalf, liepen de vergaarbakken ledig, en
+het vaartuig kwam weer aan de oppervlakte. Ik ging naar het plat:
+Ned Land was er reeds vóor mij.
+
+Wij hadden geen land meer in het gezicht, niets dan de oneindige
+zee. Eenige zeilen aan den gezichteinder, zeker van schepen die tot
+kaap San-Roque varen om een gunstigen wind te zoeken, die hen om de
+Kaap de Goede Hoop voert. De hemel was bewolkt; een storm was ophanden.
+
+Ned beproefde in zijn woede om met het oog door den benevelden
+gezichteinder te boren; hij hoopte nog dat zich achter dien nevel het
+zoo begeerde land uitstrekte. Om twaalf uur scheen de zon maar een
+oogenblik; de stuurman maakte daarvan gebruik om de hoogte te nemen;
+daar echter de zee te onstuimig werd, gingen wij naar beneden en het
+luik werd gesloten.
+
+Toen ik een uur later op de kaart zag, bemerkte ik dat de Nautilus
+er op 16° 17' N.B. en 33° 22' W.L. stond aangeteekend, dus op bijna
+zeshonderd kilometer van de naaste kust. Het was nu onmogelijk aan de
+vlucht te denken, en ik waag het dus niet de woede van den Amerikaan te
+beschrijven, toen ik hem de hoogte mededeelde, waar wij ons bevonden.
+
+Wat mij aangaat, ik troostte mij spoedig; ik voelde mij als bevrijd
+van een last, die mij drukte, en ik kon met betrekkelijke kalmte
+mijn gewone werk weer opvatten. Des avonds, te elf uur, ontving ik
+onverwacht een bezoek van kapitein Nemo. Hij vroeg mij zeer beleefd of
+ik moede was van het waken gedurende den vorigen nacht. Ik antwoordde
+ontkennend.
+
+"Dan zal ik u een merkwaardigen tocht voorstellen, mijnheer Aronnax."
+
+"Welken kapitein?"
+
+"Gij hebt de diepte der zee alleen bij dag en zonlicht bezocht. Zoudt
+gij ze niet eens bij een duisteren nacht willen zien?"
+
+"Heel graag."
+
+"Ik zeg u, dat die wandeling zeer vermoeiend zal zijn. Gij moet lang
+loopen en een berg beklimmen, en de wegen zijn niet zoo bijzonder
+goed onderhouden," voegde hij er glimlachend bij.
+
+"Wat gij mij daar zegt, kapitein, verdubbelt mijn nieuwsgierigheid. Ik
+ben gereed u te volgen."
+
+"Kom dan mee, mijnheer de professor, om onze scaphanders te gaan
+aandoen."
+
+In de kleedkamer gekomen, zag ik dat noch mijn makkers, noch iemand van
+de bemanning ons op dien tocht zouden volgen. De kapitein had mij zelfs
+niet voorgesteld Ned of Koen mee te nemen. Binnen weinige oogenblikken
+hadden wij onze toestellen aan. Men plaatste de luchtschouders op
+onzen rug, doch de electrische lampen werden ons niet gegeven; ik
+merkte dit den kapitein op. "Zij zullen ons geen nut doen," zei hij.
+
+Ik meende niet goed te hebben verstaan, doch kon mijn opmerking niet
+herhalen, omdat het hoofd van den kapitein reeds in den helm was
+verdwenen. Ik zette mijn metalen hoofddeksel op, en voelde dat men
+mij een met ijzer beslagen stok in de hand gaf; eenige minuten later
+stonden wij, na de gewone verschijnselen, op den bodem van den Oceaan,
+ter diepte van driehonderd meter.
+
+Middernacht naderde. Het water was zeer donker, doch de kapitein wees
+mij in de verte een roodachtig punt, een soort van breede schemering,
+op ongeveer twee kilometer van den Nautilus zichtbaar. Ik had niet
+kunnen zeggen wat dit voor vuur was, waardoor het gevoed werd, en hoe
+en waarom het in de watermassa kon opflikkeren. In alle gevalle gaf het
+ons licht, wel zwak, doch ik gewendde mij weldra aan die bijzondere
+schemering, en ik begreep in deze omstandigheid de nutteloosheid
+der toestellen van Ruhmkorff. De kapitein en ik liepen, dicht naast
+elkander, recht op het aangewezen vuur af. De bodem rees langzaam; wij
+maakten met behulp onzer stokken groote stappen, doch wij vorderden
+toch niet hard, want onze voeten zakten dikwijls in de modder, die
+met zeewier vermengd, en hier en daar met platte steenen bezaaid was.
+
+Onder het voortstappen hoorde ik iets als gekletter boven mijn
+hoofd. Soms verdubbelde dit geluid en bracht een onophoudelijk
+leven voort. Weldra begreep ik de oorzaak; het was de regen,
+die in den stroom neerviel en op de oppervlakte der zee dit geraas
+maakte. Onwillekeurig dacht ik, doornat te zullen worden! Ik kon niet
+nalaten over dit dwaze denkbeeld te lachen. Nat door het water, in het
+midden van het water! Maar tot mijn verontschuldiging voer ik aan,
+dat men met den dikken scaphander aan het lijf, het vochtig element
+niet meer voelt, en men zich slechts in een weinig dichter atmosfeer
+dan die van de oppervlakte der aarde waant.
+
+Na een half uur te hebben geloopen, werd de grond rotsachtig. Allerlei
+kleine dieren verlichtten den bodem door hun lichtgevend vermogen. Ik
+zag hoopen steenen, die door eenige millioenen diertjes en een net van
+zeewier bedekt waren. Dikwijls gleed mijn voet op den gladden bodem
+uit, en zonder mijn stok zou ik meer dan eens gevallen zijn. Als ik
+mij omkeerde, zag ik altijd het licht van den Nautilus, dat in de
+verte evenwel begon te verflauwen.
+
+Die steenhoopen, waarvan ik zooeven sprak, waren op den zeebodem
+met een zekere regelmaat verspreid, waarvan ik mij geen verklaring
+wist te geven. Ik zag reusachtige groeven, die zich in het duister
+verloren, welker lengte ik niet kon schatten; zoo merkte ik ook andere
+bijzonderheden op, waarvan ik geen verklaring wist te geven. Het
+kwam mij voor, dat mijn zware schoenzolen een veld met beenderen
+verbrijzelden, die dof kraakten. Welke was dan die uitgestrekte
+vlakte waar wij gingen? Ik had het den kapitein willen vragen,
+maar de teekens, door middel waarvan hij met zijn makkers bij hun
+onderzeesche tochten sprak, waren voor mij onbegrijpelijk.
+
+Echter nam de rosse schijn, die ons leidde, toe en vertoonde zich reeds
+met vlammen aan den gezichteinder. De aanwezigheid van dien vuurhaard
+onder water maakte mij in de hoogste mate nieuwsgierig. Was het een
+uitstrooming van electriciteit? Zou ik een natuurlijk verschijnsel
+zien, waarvan de geleerden nog niets wisten? Of zou, en deze gedachte
+schoot mij door het hoofd, 's menschen hand in dit vuur zichtbaar
+zijn? Blies hij dien brand aan? Zou ik in de diepte wellicht makkers
+of vrienden van kapitein Nemo ontmoeten, die even vreemd als hij
+leefden, en die hij ging opzoeken? Zou ik daaronder misschien een
+volkplanting van bannelingen aantreffen, die de ellende der aarde
+moede, in de diepten van den Oceaan de onafhankelijkheid gezocht en
+gevonden hadden? Al die dwaze, ongerijmde denkbeelden kwamen mij voor
+den geest, en in die gemoedstemming, onophoudelijk verbaasd door de
+wonderen, die voor mijn oogen voorbijgingen, zou ik niet verwonderd
+geweest zijn, als ik in de diepte der zee een van die onderzeesche
+steden had ontdekt, waarvan kapitein Nemo droomde.
+
+Onze weg werd langzamerhand lichter. Het witte licht straalde boven
+een berg van ongeveer 800 voet hoog; maar wat ik zag, was eigenlijk
+niets als een eenvoudige terugkaatsing van licht tegen het kristal
+van water. De bron van dat overklaarbaar licht was aan de andere
+zijde van den berg.
+
+De kapitein stapte zonder aarzelen voort tusschen het doolhof van
+steenen, die den bodem van den Atlantischen Oceaan bedekten; hij kende
+dien somberen weg; hij had dien zonder twijfel dikwijls bewandeld
+en kon er niet verdwalen; ik volgde hem met onwankelbaar vertrouwen;
+hij scheen mij toe een der geesten der zee te zijn, en als hij voor
+mij uitging, bewonderde ik zijn hooge gestalte, die als een zwart
+beeld tegen den lichten gezichteinder afstak. Het was éen uur na
+middernacht; wij waren de onderste helling van den berg genaderd,
+maar om dien te beklimmen, moesten wij ons langs moeilijk begaanbare
+wegen door een dicht bosch wagen. Het was een bosch van doode boomen,
+zonder bladeren, zonder sap, boomen die door het water waren gedood
+en waarboven hier en daar reusachtige dennen uitstaken. Het was als
+'t ware een kolendomein, waarin de verkoolde boomen overeind stonden,
+omdat ze in den gedeeltelijk losgewoelden grond nog vastgeworteld
+zaten, en wier takjes, als fijn knipwerk van zwart papier, tegen het
+heldere water juist waren afgeteekend. Men stelle zich een woud in
+den Harz tegen een berghelling voor, doch in het water verzonken. De
+paden waren met wier en allerlei zeeplanten volgegroeid en daartusschen
+wemelde het van dieren. Ik klom tegen de rots op, doch moest telkens
+over uitstekende wortels heenstappen, en zeeplanten scheuren, die
+mij in den weg dreven, of tusschen de boomtakken hingen, terwijl ik
+een heirleger van visschen verschrikt opjoeg, die tusschen de takken
+door wegzwommen. Meegesleept door de schoonheid van dit tooneel,
+voelde ik geen afgematheid meer; ik volgde mijn onvermoeiden gids.
+
+Welk een schouwspel! Hoe het terug te geven? Hoe het gezicht te
+beschrijven van die bosschen en rotsen te midden van het water,
+van onder in vrees aanjagende en sombere duisternis gehuld en wier
+toppen van rosachtig licht omringd waren, voortkomend uit die onbekende
+bron van gloed, waarvan de schijn door de terugkaatsing van het water
+verdubbelde? Wij beklommen rotsen, waarvan onder dof geluid brokken
+afgescheurd werden en naar beneden stortten. Rechts en links waren
+donkere galerijen, waarin zich het oog verloor. Daar waren groote
+groeven, door een menschenhand schijnbaar gegraven, en ik vroeg mij
+zelven af of ik niet plotseling een bewoner dier onderzeesche streken
+voor mij zou zien verschijnen.
+
+Maar kapitein Nemo klom steeds door; ik wilde niet achterblijven,
+en volgde met moed; mijn stok was mij daarbij van veel nut; een
+misstap zou gevaarlijk geweest zijn op die smalle voetpaden, die
+aan den rand van afgronden schenen uitgehouwen te zijn, maar ik liep
+met vasten tred door, en werd niet duizelig. Nu eens sprong ik over
+een spleet, welker diepte mij in de bergen op aarde zou hebben doen
+terugdeinzen, dan eens waagde ik mij over den gladden stam van boomen,
+over de randen eens afgronds geworpen, zonder naar beneden te zien,
+daar ik geen oogen genoeg had om de schoonheid dezer wildernissen te
+bewonderen. Op andere plaatsen schenen rotsblokken, als gedenkteekenen
+op hun onregelmatig gehouwen voetstukken, den spot te drijven met de
+wetten van evenwicht; tusschen hun steenen uitstekken schoten boomen
+te voorschijn als waterstralen, onder een vreeselijke drukking,
+en steunden elkander onderling. Dan zag ik wederom door de natuur
+gevormde torens, en groote muurbrokken, als van kasteelen voorzien,
+met zulk een helling voorover hangen als de wetten der zwaartekracht
+op de oppervlakte der aarde niet zouden gedoogd hebben. En ik bemerkte
+zelfs het verschil niet tusschen de dichtheid van water en van lucht,
+want niettegenstaande mijn zware kleederen, mijn koperen helm en mijn
+looden zolen, beklom ik hellingen van onbegrijpelijke steilte met de
+vlugheid van een geit of een gems.
+
+Ik gevoel wel dat ik onwaarheid schijn te vertellen, nu ik dezen
+onderzeeschen tocht beschrijf, doch ik schrijf de geschiedenis van
+schijnbaar onmogelijke zaken, die echter onbetwistbaar waar zijn. Ik
+heb niet gedroomd, maar gezien en getast!
+
+Twee uren na het verlaten van den Nautilus, hadden wij de uiterste
+grens der boomen bereikt, en honderd voet boven ons verhief zich de top
+van den berg, die donker afstak tegen het helle licht van den anderen
+kant. Hier en daar stonden nog eenige versteende struiken. Duizenden
+visschen vloden voor ons uit, evenals vogels, in het hooge gras
+verrast. De rots was doorboord met een menigte ondoordringbare
+scheuren, diepe holen en groote gaten, waarin zich verschrikkelijke
+voorwerpen bewogen. Ik verstijfde van schrik, als ik een spriet- of
+voelhoorn zag, die mij den weg versperde, of een vreeselijke schaar,
+welke zich in de duisternis der grot met vrij veel geweld opende en
+sloot. Duizenden lichtende punten flikkerden in dezen nacht. Het waren
+de oogen van reusachtige schaaldieren, in hun schuilplaatsen gedoken
+of van vreeselijke kreeften, die als hellebardiers overeind stonden
+en haar pooten tegen elkander sloegen alsof ze van ijzer waren;
+van reusachtige krabben, die als kanonnen op hun affuiten stonden,
+van ontzettende inktvisschen, welke met hun voelarmen door elkander
+werkten, als waren ze een broedsel van levende slangen.
+
+Welke was die vreeselijke, mij nog onbekende dierenwereld? Tot welke
+klasse of orde behoorden deze beesten, voor wie de rotsen, waarop zij
+huisden, als 't ware een tweede schaal vormden? Waar had de natuur het
+geheim van hun bestaan ontdekt, en sedert hoeveel eeuwen leefden zij in
+de diepten van de zee? Doch ik kon niet blijven staan. Kapitein Nemo,
+meer van nabij met deze afzichtelijke wezens bekend, sloeg er geen
+acht meer op. Wij waren op een eerste bergvlak gekomen, waar mij nog
+andere verrassingen wachtten; daar zag ik schilderachtige bouwvallen,
+die de hand der menschen en niet des scheppers verrieden. Het waren
+groote steenhoopen, waaronder men onduidelijk de vormen van kasteelen
+en tempels herkende, met een heirleger van bloeiende zoöphyten en
+een mantel van zeewier en gras als met klimop bedekt.
+
+Maar welk gedeelte van den aardbol was het toch, dat door
+overstroomingen scheen verzwolgen te zijn? Wie had deze rotsen en
+steenen daar zóó neergezet als gedenkteekenen van voorhistorische
+tijden? Waar was ik, en waar had een luim van den kapitein mij
+heengebracht? Ik had het hem wel willen vragen: maar omdat ik het niet
+kon doen, bleef ik staan en greep hem bij den arm. Hij schudde met
+het hoofd en wees mij den laatsten bergtop, alsof hij wilde zeggen:
+"Kom maar mee, kom maar!"
+
+Ik volgde hem dus, en binnen weinige minuten had ik den top bereikt,
+die boven deze rotsmassa nog tien meter uitstak. Ik keek naar de zijde,
+door ons bestegen. De berg verhief zich slechts zeven of acht honderd
+voet boven de vlakte, maar aan de andere zijde was hij dubbel zoo
+hoog en besloeg het dal, dat zich in dit gedeelte van den Oceaan aan
+zijn voeten uitstrekte. Mijn blik drong hier vrij ver door, en omvatte
+een groote ruimte, door een hevige uitbarsting verlicht; deze berg was
+inderdaad een vulkaan; ongeveer vijftig voet onder den top braakte een
+krater, te midden van een regen van steenen en rotsblokken, stroomen
+lava uit, als vurige watervallen in het water verdwijnend. Deze vulkaan
+verlichtte als een ontzaglijk groote fakkel de vlakte, zoover het oog
+reikte. Ik zei dat die onderzeesche vulkaan lava, maar geen vlammen
+uitbraakte; voor vlammen is de zuurstof der lucht noodig, zoodat zij
+onder het water niet kunnen duren; maar lavastroomen, die het beginsel
+hunner gloeiing in zich bevatten, kunnen zelfs roodgloeiend zijn,
+zegevierend tegen het water worstelen en dit bij aanraking verdampen;
+de lava stroomde dus even als bij de uitbarstingen van den Vesuvius,
+naar beneden op een ander Torre del Greco.
+
+Inderdaad, daar lag onder mijn oogen een verwoeste stad met
+ingestorte daken, vernielde tempels, uit elkander gescheurde zuilen
+en neergeworpen kolommen, welke men vermoeden kon, dat tot de stevige
+Toskaansche bouworde behoord hadden. Verder op lagen de overblijfselen
+eener reusachtige waterleiding. Hier lag het hooge muurwerk van een
+burcht met gebouwen, waarin men de vormen van het Parthenon giste; daar
+overblijfselen van een kade, alsof een haven in vervlogen eeuwen aan
+de kust van een verdwenen oceaan, aan koopvaardij- en oorlogsschepen
+tot ankerplaats had gestrekt; nog verder lange lijnen van in elkander
+gestorte muren, breede en verlaten straten, een geheel Pompeji, daar
+in het water verzonken, en door kapitein Nemo onder mijn oog gebracht.
+
+Waar was ik? Ik wilde het weten, ik wilde spreken, en den koperen helm
+mij van 't hoofd rukken. Maar de kapitein kwam naar mij toe, en hield
+mij met één beweging tegen; toen raapte hij een stuk krijtsteen op,
+liep naar een zwarte basaltrots en schreef daarop het woord:
+
+"Atlantis."
+
+Welk een gedachte trof mij! Atlantis, het oude Meropis van Theopompus,
+het Atlantis van Plato, het vaste land, dat ontkend werd door Origenes,
+Porphyrius, Jamblichus, d'Anville, Malte-Brun en von Humboldt, die deze
+verdwijning onder de sprookjes rekenden, doch waaraan geloof geslagen
+werd door Posiodonius, Plinius, Ammianus Marcellinus, Tertullianus,
+Engel, Sherer, Tournefort, Buffon en d'Avezac; ik had het daar onder
+mijn oogen, zooals het de onwedersprekelijke sporen nog droeg van
+de ramp, welke het getroffen had! Dit was dan het verzwolgen land,
+dat vroeger gelegen was buiten de grenzen van Europa, Azië, Libye, en
+de kolommen van Hercules, waar het machtig volk der Atlanten leefde,
+waartegen het oude Griekenland zijn eerste oorlogen voerde.
+
+De geschiedschrijver, die de groote daden van dit heldentijdvak te boek
+heeft gesteld, is Plato. Zijn gesprek tusschen Tinaeus en Kritias, is,
+om zoo te zeggen, onder den invloed van den dichter en wetgever Solon
+geschreven. Deze onderhield zich eens met eenige wijze grijsaards uit
+Saïs, een stad, toen reeds acht eeuwen oud, zooals de opschriften op de
+tempelmuren getuigen. Een dier wijzen verhaalde de geschiedenis eener
+stad, nog duizend jaar ouder; deze oude stad was, toen zij negen eeuwen
+bestaan had, door de Atlanten overvallen en gedeeltelijk verwoest;
+dit volk, zei hij, woonde in een uitgestrekt land, veel grooter dan
+Afrika en Azië bij elkander, en een oppervlakte beslaande van 12° tot
+40° N.B. Hun gebied strekte zich tot aan Egypte uit: zij wilden ook
+Griekenland de wet voorschrijven, doch daar stieten zij het hoofd
+tegen den onweerstaanbaren moed der Hellenen. Eeuwen verliepen;
+een geweldige overstrooming, met aardbevingen gepaard, had plaats;
+éen dag en éen nacht waren voldoende om dit Atlantis te vernietigen,
+waarvan Madeira, de Azorische, Canarische en Kaap-Verdische eilanden
+nu nog, als hoogste punten, zich uit de zee verheffen.
+
+Dit waren de geschiedkundige herinneringen, die het door kapitein
+Nemo geschreven woord bij mij levendig deden worden. Zoo stond ik
+dan, door het vreemdste lot gedreven, thans op een der bergen van dit
+verdwenen land! Ik raakte als het ware met de hand die duizend eeuwen
+oude bouwvallen aan, tot een voorwereldlijk tijdperk behoorend! Ik
+betrad den grond, waarop de tijdgenooten van den eersten mensch hadden
+gewoond; ik verbrijzelde onder mijn voet de skeletten van dieren uit
+de fabelachtige tijden, die onder de schaduw van de thans versteende
+boomen hadden gerust!
+
+Ach, waarom had ik niet meer tijd; ik had de steile helling van dezen
+berg wel willen afdalen, om dit uitgestrekte land te doorloopen,
+dat zonder twijfel Afrika en Amerika aan elkander verbond, en om die
+groote voorwereldlijke steden te bezoeken. Daar strekten zich misschien
+onder mijn voet het krijgshaftige Makhimos, het vrome Eusebes uit,
+wier reusachtige inwoners eeuwen lang leefden en die kracht genoeg
+bezaten om deze rotsblokken op elkander te stapelen, nu nog weerstand
+biedend aan het geweld der wateren! Eens zal misschien een wonder de
+verdwenen bouwvallen weer boven het vlak der zee verheffen.
+
+In dit gedeelte van den Oceaan heeft men het bestaan van een
+aantal onderzeesche vulkanen bewezen, en verscheidene schepen
+hebben buitengewone schokken ondervonden, als zij op deze hoogte
+voeren. Sommigen hoorden doffe geluiden, den strijd der elementen
+te kennen gevende, anderen hebben vulkaan-asch opgevangen, uit zee
+naar boven geworpen. De geheele bodem tot aan den evenaar toe, wordt
+nog door onderaardsche vulkanische krachten geteisterd. En wie weet
+of over eenige eeuwen de toppen dezer vuurspuwende bergen, hooger
+geworden door plutonische uitwerpselen en opeenvolgende lavabeddingen,
+niet boven het vlak van den Atlantischen Oceaan zullen uitsteken!
+
+Terwijl ik zoo peinsde, en al de bijzonderheden van dit grootsche
+landschap in mijn geheugen trachtte te prenten, bleef kapitein Nemo,
+op een met mos bedekte kolom geleund, onbeweeglijk en als versteend
+in stomme bewondering staan. Dacht hij aan verdwenen geslachten
+en trachtte hij het geheim der toekomst van het menschdom te
+ontdekken? Kwam die vreemde man op deze plaats zijn geschiedkundige
+herinneringen verlevendigen, en in deze oudheid mee leven, omdat hij
+van het leven in den lateren of nieuweren tijd niets wilde weten? Wat
+zou ik niet gegeven hebben om zijn gedachten te kennen, daarin te
+deelen en ze te begrijpen!
+
+Wij bleven een uur lang op deze plaats en beschouwden, onder den
+lichtenden schijn van de gloeiende en soms verbazend schitterende lava,
+de uitgestrekte vlakte. Het koken en woelen onder den grond deed den
+berg van tijd tot tijd dreunen en trillen; zware geluiden werden met
+de grootste nauwkeurigheid door het water overgebracht en weerkaatsten
+met statige kracht. Op dat oogenblik scheen de maan een poos door
+het water heen, en wierp over het verzwolgen landschap eenige bleeke
+stralen; het was maar een oogenblik, doch van een onbeschrijfelijke
+uitwerking. De kapitein richtte zich op, wierp een laatsten blik op
+de onmetelijke vlakte, en wenkte mij toen hem te volgen. Wij daalden
+den berg spoedig af; toen wij het woud door waren, zag ik de lantaarn
+van den Nautilus schitteren als een ster. De kapitein ging er recht
+op af, en wij waren weer aan boord toen de eerste stralen van het
+morgenlicht schenen over de oppervlakte van den Oceaan.
+
+
+HOOFDSTUK XXXIV
+
+Onderzeesche kolenmijnen.
+
+Den volgenden dag, 20 Februari, stond ik zeer laat op. De
+vermoeienissen van den nacht hadden mij tot elf uur doen slapen. Ik
+kleedde mij haastig, want ik wilde weten, welke richting de Nautilus
+had. De instrumenten wezen aan, dat wij altijd met een twintig
+kilometervaart op honderd meter diepte naar het Zuiden snelden.
+
+Koenraad trad binnen; ik vertelde hem onzen nachtelijken tocht,
+en daar de wanden geopend waren, kon hij nog een gedeelte zien van
+dit verdronken land. De Nautilus voer namelijk tien meter boven de
+vlakte van Atlantis; zij bewoog zich als een ballon, die door den wind
+boven weilanden wordt voortgestuwd; maar beter zou het zijn te zeggen,
+dat wij in den salon zaten als in den waggon van een sneltrein. Het
+eerste, wat onder onze oogen voorbijsnelde, waren de phantastisch
+gevormde rotsen; de doode boomen, wier onbeweeglijke vormen ons onder
+water toegrijnsden; verder de met een tapijt van zeeanemonen bedekte
+steenklompen en vreemd gevormde blokken lava, die bewezen met welk
+een woede de vulkanische uitbarstingen hadden plaats gehad.
+
+Terwijl deze zonderlinge streken onder ons electrisch licht zichtbaar
+waren, verhaalde ik aan Koenraad de geschiedenis van de Atlanten; ik
+sprak hem over de oorlogen van die heldhaftige volken, en behandelde
+het vraagstuk omtrent het bestaan van Atlantis als iemand die geen
+twijfel meer koestert. Maar Koenraad was afgetrokken, en hoorde mij
+ternauwernood aan; spoedig echter begreep ik zijn onverschilligheid
+voor deze geschiedkundige vraagstukken.
+
+Een talloos visschenheir toch trok zijn oogen, en als er visschen
+voorbij ons zwommen, dan behoorde Koenraad, in zijn lust tot ordenen
+en rangschikken als verzonken, niet meer tot deze wereld. In dat geval
+moest ik hem gewoonlijk maar volgen, en met hem onze ichthyologische
+studiën voortzetten.
+
+Over het algemeen verschilden die visschen van den Atlantischen
+Oceaan weinig van die wij reeds gezien hadden. Het waren roggen van
+reusachtige gedaante, vijf meter lang, en zoo sterk, dat zij boven
+water konden uitspringen; haaien van verschillende soort, onder
+anderen een van vijf meter lang met driehoekige, scherpe tanden;
+steuren, zeepalingen en andere visschen.
+
+Terwijl wij die verschillende soorten van dieren zaten te bekijken,
+liet ik niet na de groote vlakte van Atlantis te beschouwen. Soms
+noodzaakten grillige verhevenheden van den grond den Nautilus om zijn
+snelheid te minderen, en dan gleed hij met de behendigheid van een
+visch tusschen de dicht bij elkander liggende heuvels door. Indien
+hij door dit doolhof niet kon heenkomen, verhief de Nautilus zich
+als een luchtballon, en wanneer hij over dien hinderpaal heen was,
+hervatte hij zijn snelle vaart op eenige meters boven den bodem. Het
+was een bewonderenswaardige en aangename vaart, die aan een luchtreis
+deed denken, met dit onderscheid evenwel, dat de Nautilus volkomen
+aan het roer gehoorzaamde.
+
+Tegen vier uur des namiddags veranderde de grond een weinig; tot nog
+toe was hij met een dikke laag slijk en met tot erts geworden takken
+bedekt; nu werd de bodem rotsachtiger en scheen bezaaid met tufsteen,
+eenige brokken lava en zwavelachtige bestanddeelen. Ik dacht, dat de
+bergstreek dus weldra op de groote vlakten zou volgen, en door zekere
+wendingen van den Nautilus zag ik ook inderdaad, dat de zuidelijke
+gezichteinder door een hoogen muur begrensd was, die elken uitgang
+scheen af te snijden. De top van dien berg stak zeker boven de zee
+uit. Het moest een vast land zijn, of ten minste een eiland, hetzij
+een der Canarische, hetzij een der Kaap-Verdische. Daar men, misschien
+om bijzondere redenen, de zonshoogte niet genomen had, wist ik niet
+juist waar wij ons bevonden. In allen gevalle scheen het mij toe,
+dat die bergmuur de grens van Atlantis vormde, van welk land wij
+evenwel nog slechts een klein gedeelte bezocht hadden.
+
+De nacht brak mijn waarnemingen niet af. Ik was alleen gebleven,
+want Koenraad was naar zijn hut gegaan. De Nautilus verminderde
+zijn snelheid, en manoeuvreerde door de zee boven den wonderlijk
+gevormden bodem; nu eens streek hij langs de heuvels, alsof hij
+er zich op had willen neerleggen, dan steeg hij plotseling weer
+naar de oppervlakte. Ik zag tusschenbeiden eenige heldere sterren,
+en juist vijf of zes van die sterren uit den Dierenriem, die in het
+sterrenbeeld van Orion zichtbaar zijn.
+
+Ik zou zeker nog lang voor het raam de schoonheden van de zee
+en den hemel zijn blijven bewonderen, als de wanden niet werden
+dichtgeschoven. Op dit oogenblik was de Nautilus tot aan den
+loodrechten rotswand genaderd; hoe hij manoeuvreerde kon ik niet
+raden. Ik ging naar mijn kamer; het vaartuig lag stil; ik sliep in,
+met het vaste voornemen om na weinige uren weer op te staan; doch
+het was den volgenden morgen acht uur toen ik in den salon kwam. De
+manometer deed mij zien, dat de Nautilus op de oppervlakte der zee
+dreef; bovendien hoorde ik op het plat loopen; doch ik voelde door
+de deining der golven geen slingeren.
+
+Ik ging naar het luik; het was open, maar in plaats van het helder
+daglicht, zoo als ik verwachtte, omringde mij dikke duisternis. Waar
+waren wij? Had ik mij bedrogen? Was het nog nacht? Neen, geen enkele
+ster schitterde, en de nacht is niet zoo volslagen donker. Ik wist
+niet wat er van te denken, toen ik iemand hoorde zeggen:
+
+"Zijt gij het, mijnheer de professor?"
+
+"O, kapitein," antwoordde ik "waar zijn wij?"
+
+"Onder den grond, mijnheer."
+
+"Onder den grond!" riep ik uit, "en de Nautilus drijft nog?"
+
+"Hij drijft altijd."
+
+"Maar dat begrijp ik niet."
+
+"Wacht maar eenige oogenblikken; onze lantaarn wordt aangestoken
+en als gij er op gesteld zijt helder voor u uit te zien, zult gij
+tevreden zijn."
+
+Ik betrad het plat en wachtte; de duisternis was zoo volkomen dat
+ik den kapitein zelfs niet zag; naar boven kijkend, meende ik recht
+boven mijn hoofd een zekeren lichtenden schijn te zien, een soort van
+schemering, door een rond gat binnenvallend. Op dat oogenblik werd
+de lantaarn ontstoken; het helder licht deed het zwakke schijnsel
+geheel verdwijnen.
+
+Ik sloot een oogenblik mijn oogen, door het electrisch licht als
+verblind, en zag om mij heen. De Nautilus lag stil aan een oever,
+die als een kaai gevormd was. De zee waarop het vaartuig op dat
+oogenblik dreef, was een meer, door een muur als 't ware ingesloten;
+het had een middellijn van ongeveer twee kilometer. Het peil, zoo als
+de manometer aanwees, stond gelijk met dat van de zee buiten dien muur,
+zoodat er noodzakelijk gemeenschap tusschen het meer en de zee moest
+bestaan. De hooge rotswanden, waartusschen wij lagen ingesloten,
+welfden zich boven ons, en vormden als het ware een omgekeerden
+trechter van vijf of zes honderd meter hoogte. Bovenin was een
+opening, waardoor ik de schemering gezien had, die waarschijnlijk
+aan het daglicht moest worden toegeschreven.
+
+Voordat ik den inwendigen vorm van deze verbazend groote grot
+nauwkeuriger onderzocht, voor ik mij zelven afvroeg of dat het werk
+der natuur of van menschenhanden was, trad ik op den kapitein toe en
+vroeg hem waar wij waren.
+
+"Wij zijn midden in een uitgedoofden vulkaan," antwoordde de kapitein,
+"waar de zee is binnengestroomd tengevolge van een scheur in den
+grond, daarin door een aardbeving ontstaan. Terwijl gij in bed laagt,
+mijnheer de professor, is de Nautilus in dit meer gekomen door een
+natuurlijken waterweg, die op tien meter onder het oppervlak van den
+Oceaan bestaat. Hier heeft mijn vaartuig een zekere gemakkelijke,
+geheimzinnige haven, tegen alle winden beveiligd. Waar zult gij ergens
+op eenige kust van uw vasteland of van uw eilanden een reede vinden,
+die tegen deze veilige ligplaats opwegen of tegen de woede der orkanen
+beschermen kan?"
+
+"Inderdaad, kapitein, hier zijt gij veilig; wie zou u in het hart
+van een vulkaan kunnen achterhalen? Maar heb ik aan den top geen
+opening ontdekt?"
+
+"Ja, de krater, die vroeger lavavlammen en rook uitwierp en waar nu
+de frissche lucht, die wij inademen, binnenstroomt."
+
+"Maar welke is die vulkaan?" vroeg ik.
+
+"Hij behoort tot een van de talrijke eilandjes, die in deze zee als
+gezaaid zijn. Hij is voor de schepen een klip, maar voor ons een
+groote grot. Het toeval heeft mij die doen ontdekken, en daarin heeft
+het mij goed gediend."
+
+"Maar zou men door dien krater niet naar beneden kunnen afdalen?"
+
+"Evenmin als ik er uit zou kunnen klimmen; tot op een hoogte van
+honderd voet kan men den inwendigen wand bestijgen, maar hooger op
+hangt de rots zoo veel over, dat zij niet bestegen kan worden."
+
+"Ik zie, kapitein, dat de natuur u overal en altijd dient. Gij zijt
+op dit meer in veiligheid en niemand als gij kunt het bezoeken. Maar
+waarvoor hebt gij die schuilplaats noodig? De Nautilus behoeft toch
+geen haven?"
+
+"Neen, mijnheer, maar hij heeft electriciteit noodig om zich te
+bewegen, elementen om deze voort te brengen, sodium om de elementen
+te voeden, kool om sodium te krijgen en mijnen om steenkolen uit te
+halen. En nu is het juist hier, dat de zee geheele bosschen bedekt,
+die in voorwereldlijke tijdperken zijn bedolven geraakt; nu zijn zij
+geheel verkoold en voor mij een onuitputtelijke bron."
+
+"Zijn uw mannen dan hier mijnwerkers, kapitein?"
+
+"Juist. Die mijnen strekken zich evenals die van New-Castle onder de
+golven uit. Hier gaan zij met scaphanders aan met spade en houweel
+in de hand, de steenkolen loshakken, die ik zelfs niet uit de mijnen
+van het vaste land behoef te halen. Als ik nu aan het stoken ben, om
+sodium te verkrijgen, dan geeft de rook, die uit den krater opstijgt,
+dezen nog den schijn, alsof de berg in werking was."
+
+"En zal ik ze aan 't werk zien?"
+
+"Ditmaal niet, want ik heb haast om onze onderzeesche reis om de
+aarde te vervolgen. Ik zal mij derhalve tevreden stellen om wat mee
+te nemen van den vooraad sodium, dien ik hier bewaar. Ik heb slechts
+éen dag noodig om een genoegzame hoeveelheid aan boord te nemen en dan
+zullen wij onze reis vervolgen. Wanneer gij dus deze grot doorwandelen
+en eens om het meer heenloopen wilt, maak dan gebruik van dezen dag,
+mijnheer Aronnax."
+
+Ik dankte den kapitein, en ging mijn beide makkers opzoeken, die hun
+hut nog niet hadden verlaten. Ik noodigde hen uit mij te volgen,
+zonder te zeggen waar wij ons bevonden. Zij kwamen op het plat;
+Koenraad, die zich over niets verwonderde, beschouwde het als iets
+zeer natuurlijks, dat hij wakker werd onder een berg, nadat hij onder
+water naar bed was gegaan. Maar Ned Land dacht er slechts aan eens
+te onderzoeken of deze grot geen uitgang had.
+
+Na het ontbijt, omstreeks tien uur, gingen wij naar den oever.
+
+"Nu zijn wij weer aan land," zei Koenraad.
+
+"Dit noem ik geen land," antwoordde de Amerikaan; "bovendien zijn
+wij er niet op, maar er onder."
+
+Tusschen den rotswand en het water was een zandig strand, dat op zijn
+grootste breedte vijfhonderd voet breed was; over dit strand kon men
+gemakkelijk om het meer heen wandelen. Maar het benedeneinde der hooge
+rotswanden vormde een ongelijk terrein, waarop in schilderachtige
+opeenstapeling blokken vulkanische steenen en verbazende stukken
+puimsteen lagen. Al deze ruw door elkander geworpen steenblokken,
+waren door het onderaardsche vuur met een laag glazuur bedekt, die in
+het electrisch licht schitterde. Het met steenglas vermengde oeverzand
+stoof onder onze treden als een wolk kleine sterren op.
+
+De grond verhief zich langzamerhand naarmate wij ons van den oever
+verwijderden, en wij waren weldra door een lange en bochtige helling
+gekomen, waar wij langzamerhand hooger konden klimmen; maar wij
+moesten voorzichtig voortgaan tusschen die losliggende steenblokken,
+en onze voet gleed daarbij nu en dan uit op de stukken veldspaat en
+kwarts. De vulkanische natuur van deze ontzettend groote grot werd
+ons hoe langer hoe meer bevestigd; ik deed het mijn makkers opmerken.
+
+"Kunt gij u voorstellen," vroeg ik hun, "hoe deze trechter er uit
+moest zien, toen hij gevuld was met kokende lava en die gloeiende
+vloeibare massa zich tot aan de opening van den berg verhief, evenals
+het kokend metaal binnen de wanden van een hoogoven?"
+
+"Dat kan ik mij best voorstellen, mijnheer!" antwoordde Koenraad. "Maar
+kan mijnheer mij ook zeggen, waar deze groote hoogoven het werk
+gestaakt heeft, en hij nu met het water van een kalm meer gevuld is?"
+
+"Vermoedelijk. Koenraad, omdat eenige aardbeving onder het oppervlak
+van den Oceaan de opening heeft gemaakt, waardoor de Nautilus hier
+binnen is gekomen. Toen is het water der zee waarschijnlijk naar
+binnen gestort; er is een vreeselijke strijd tusschen de beide
+elementen gevoerd, die ten voordeele van Neptunus is geëindigd. Er
+zijn evenwel reeds eeuwen overheen gegaan, en de overstroomde vulkaan
+is een vreedzame grot geworden."
+
+"Zeer goed," antwoordde Ned Land, "ik geloof u; maar in ons belang
+betreur ik het dat die opening, waarvan mijnheer spreekt, niet boven
+het vlak der zee ligt."
+
+"Maar, vriend Ned," zei Koenraad, "als die opening niet onder water
+was, dan had de Nautilus hier niet binnen kunnen komen."
+
+"En ik voeg er nog bij, Land, dat het water dan ook den vulkaan niet
+binnengestroomd, en deze nog een vuurspuwende berg wezen zou. Je
+spijt is dus overbodig."
+
+Wij begonnen te klimmen; de helling werd hoe langer zoo steiler, en
+de paden hoe langer zoo nauwer; soms waren er diepe spleten in den
+grond, waarover wij moesten heenspringen; dan moesten wij weer om ver
+uitstekende en overhangende rotsblokken heen; wij kropen soms op de
+knieën of op den buik voort. Maar met hulp van Koenraaads behendigheid
+en Neds kracht kwamen wij alle hinderpalen te boven.
+
+Op een hoogte van ongeveer dertig meter, veranderde de aard van den
+grond, zonder dat deze daarom nog begaanbaarder werd; wij stuitten
+op zwarte basaltblokken; soms lagen zij met zwavel bedekt over een
+vlakte neergeworpen, dan weder vormden zij regelmatige prisma's, die
+als kolommen overeind stonden, om het groote gewelf te ondersteunen,
+en een prachtig schouwspel opleverden van de bouwkunst der natuur. Op
+andere plaatsen liepen tusschen deze basaltblokken lange stroomen
+van gestolten lava, waarin strepen jodenlijm of groote massa's zwavel
+zichtbaar waren. Het daglicht, dat door den krater naar binnen viel,
+verlichtte deze vulkanische overblijfselen, die voor eeuwig in dien
+uitgedoofden berg begraven lagen, met een onzeker schijnsel.
+
+Weldra moesten wij op een hoogte van omstreeks 250 voet door
+onoverkomelijke hinderpalen ons klimmen staken. De bergwand begon
+over ons heen te hangen, en in plaats van te stijgen, moesten wij
+onze wandeling om het meer voortzetten. Op de hoogte, waarop wij ons
+bevonden, begon het plantenrijk met het mineraalrijk in aanraking te
+komen. Uit de rotsspleten kwamen hier en daar heesters en op enkele
+plaatsen zelfs boomen te voorschijn. Ik herkende eenige planten en
+bloemen, zooals heliotropen en chrysanthemums; zelfs ontdekte ik
+tusschen de lavastroomen in kleine, doch weinig riekende viooltjes,
+hoewel ik beken dat ik dit weinigje geur gretig opsnoof. De geur is
+de ziel der bloemen, en de bloemen der zee, hoe prachtig ook, hebben
+geen ziel!
+
+Wij waren aan den voet van een boschje vrij zware drakenboomen
+genaderd, die door de kracht hunner sterke wortels de rots gebroken
+hadden, toen Ned Land uitriep: "O mijnheer, een bijennest!"
+
+"Een bijennest," antwoordde ik, terwijl ik den schouder ongeloovig
+optrok.
+
+"Ja zeker!" riep de Amerikaan, "de bijen gonzen er om heen."
+
+Ik naderde en moest mij gewonnen geven. In een gat van een drakenboom,
+waren eenige duizenden van de vernuftige insecten, die op de Canarische
+eilanden zooveel voorkomen, en wier honig dáár zoo gezocht is.
+
+De Amerikaan wilde natuurlijk een voorraad honig medenemen, en ik
+was zoo onbarmhartig niet om er mij tegen te verzetten; hij stak met
+behulp van zijn vuurslag, wat droge bladeren met zwavel vermengd aan,
+om de bijen te doen stikken; weldra hield het gegons op, en het nest
+leverde verscheidene ponden geurigen honig. Ned Land stak deze in
+zijn voorraadzak.
+
+"Als ik den honig met het deeg van den broodboom vermeng," zei hij,
+"dan kan ik u een kostelijken koek aanbieden."
+
+"Best," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan."
+
+Op enkele bochten van ons pad vertoonde zich het meer in zijn geheele
+uitgestrektheid; het werd door de lantaarn van den Nautilus verlicht,
+en wij zagen er geen enkel golfje of rimpeltje op. De Nautilus lag
+onbeweeglijk; op het plat liepen menschen heen en weer, als zwarte
+schimmen in de zee van het electrisch licht. Op dat oogenblik draaiden
+wij om een uitstekend rotspunt heen en zagen toen, dat de bijen niet de
+eenige dieren waren, die den vulkaan bewoonden. Roofvogels vlogen hier
+en daar in de duisternis rond, of vluchtten weg van hun nesten. Het
+waren sperwers en havikken; ook liepen er hier en daar, zoo snel zij
+konden, schoone en vette trapganzen. Men kan zich de begeerlijkheid
+van den Amerikaan voorstellen, toen hij dit smakelijk wild zag, en
+welk een spijt hij gevoelde zijn geweer niet bij zich te hebben. Hij
+beproefde ze met steenen te raken, en na verscheidene vruchtelooze
+pogingen slaagde hij er eindelijk in, een van die prachtige trapganzen
+te treffen. Als ik zeg, dat hij twintigmaal zijn leven waagde om het
+dier te grijpen, jok ik niet, maar hij vervolgde het beest zoo lang
+totdat hij het in zijn zak had.
+
+Wij moesten wederom naar beneden, want wij konden onmogelijk
+verder. Boven ons geleek de gapende krater op de opening van een
+put. Wij konden den hemel vrij duidelijk zien, en ik zag de wolken
+oostwaarts drijven. Een half uur na de laatste heldendaad van
+Ned Land, waren wij weer aan den oever. Hier groeide niets meer
+dan wat zeevenkel, een klein plantje, dat goed is om gekonfijt te
+worden. Koenraad plukte er eenige bosjes van. Verder vonden wij een
+menigte schelpdieren.
+
+Hier was een prachtige grot; mijn makkers en ik kregen lust ons op
+het fijne zand uit te strekken. Het vuur had de wanden met schitterend
+glazuur bedekt. Ned Land betastte ze, als wilde hij onderzoeken hoe dik
+zij wel waren; ik kon een glimlach niet onderdrukken. Ons gesprek viel
+toen weer op zijn eeuwigdurende plannen om te ontvluchten, en zonder
+zijn hoop al te zeer te voeden, kon ik toch deze veronderstelling
+maken: dat namelijk kapitein Nemo slechts naar het Zuiden gevaren
+was om zijn voorraad sodium te vernieuwen; ik hoopte dus dat hij
+nu weer naar de kusten van Europa of Amerika zou varen, waardoor de
+Amerikaan dus in de gelegenheid zou zijn, zijn mislukte poging met
+beteren uitslag te hervatten.
+
+Wij lagen ongeveer een uur in de schoone grot uitgestrekt, toen
+ons gesprek, dat in den beginne vrij levendig geweest was, begon te
+verflauwen; zekere slaperigheid overviel ons, en daar ik geen enkele
+reden zag om dit tegen te gaan, dommelde ik zachtjes in; ik droomde,
+en wie is meester om zijn droomen te kiezen, ik droomde dat mijn
+geheele bestaan zich in dat van een weekdier oploste; het scheen mij
+alsof de grot mijn schelp was. Plotseling werd ik door het schreeuwen
+van Koenraad gewekt.
+
+"Op, op!" riep de brave jongen.
+
+"Wat is er?" vroeg ik, half opstaande.
+
+"Het water komt op."
+
+Ik sprong overeind, en zag dat het zeewater als een stortvloed de
+grot binnendrong; omdat wij in wezenlijkheid geen weekdieren waren,
+moesten wij trachten ons te redden. Binnen weinige oogenblikken waren
+wij boven in de grot in veiligheid. "Wat gebeurt er toch?" vroeg
+Koenraad; "is er een nieuw wonder voorgevallen?"
+
+"Wel neen, vrienden," antwoordde ik, "het is eenvoudig de vloed die
+ons heeft overvallen. De zee buiten den berg rijst, en de wetten
+van het evenwicht leeren dat het meer binnen den berg dan ook rijzen
+moet. Wij zijn er met een half nat pak afgekomen, en zullen ons op
+den Nautilus gaan verkleeden."
+
+Drie kwartier daarna hadden wij onzen tocht om het meer geëindigd,
+en waren wij weer aan boord. De mannen der equipage brachten op dat
+oogenblik de laatste vracht sodium binnen boord, zoodat de Nautilus
+aanstonds had kunnen vertrekken; doch de kapitein gaf daartoe
+geen bevel. Wilde hij daartoe den nacht afwachten en heimelijk
+door de onderzeesche opening varen? Misschien. Hoe het ook zij,
+den volgenden morgen had de Nautilus zijn haven verlaten, en voer,
+ver van elk vast land, op eenige meters voort onder de golven van
+den Atlantischen Oceaan.
+
+
+
+HOOFDSTUK XXXV
+
+De Krooszee.
+
+De richting van den Nautilus was niet veranderd. Wij moesten voor
+het oogenblik dus alle hoop laten varen om naar eenige Europeesche
+zee terug te keeren. Kapitein Nemo bleef den koers naar het Zuiden
+richten. Waar voerde hij ons heen? Ik kon het mij niet voorstellen.
+
+Dien dag doorkliefde de Nautilus een zonderling gedeelte van den
+Atlantischen Oceaan; iedereen kent het bestaan van den warmen
+stroom, die onder den naam van Golfstroom bekend is. Nadat hij de
+golf van Mexico onder langs kaap Sable verlaten heeft, richt hij
+zich rechtstreeks naar Spitsbergen; doch op ongeveer 44° N.B., even
+nadat hij de golf van Mexico heeft verlaten, verdeelt hij zich in
+twee takken; de voornaamste richt zich naar de kusten van IJsland
+en Noorwegen, terwijl de andere op de hoogte der Azorische eilanden
+zuidwaarts stroomt, en daarna tegen de Afrikaansche kust stuitende,
+een ovaal beschrijft en naar de Antillen terugkeert.
+
+Deze tweede tak van den warmen stroom gaat dus met zijn golven om een
+koud, bijna stilstaand en onbeweeglijk gedeelte van den Oceaan, dat
+men de Krooszee noemt. Het is een meer in het midden van den Oceaan,
+om hetwelk het water van den grooten stroom in niet minder dan drie
+jaar heenloopt.
+
+De Krooszee bedekt, om zoo te zeggen, het land dat door den Oceaan is
+verzwolgen. Sommige schrijvers hebben zelfs beweerd, dat het zeegras,
+hetwelk in deze zee in groote menigte ronddrijft, van de weiden van
+dit vroegere vasteland afkomstig is. Waarschijnlijk echter is dit
+zeegras en wier afkomstig van de kusten van Europa en Amerika, en
+wordt door den Golfstroom tot op deze hoogte medegesleept. Dit was
+een van de redenen, die Columbus deden gelooven aan het bestaan van
+een nieuwe wereld. Toen de schepen van dezen koenen zeevaarder in de
+Krooszee kwamen, hadden zij werk om door dit gras heen te komen, omdat
+het tot groote ontsteltenis van de equipage hunne vaart tegenhield;
+zij besteedden zelfs drie weken er over om er doorheen te worstelen.
+
+Zoo was de streek, door den Nautilus op dit oogenblik bezocht: het
+was een wezenlijke weide, zulk een dicht tapijt van gras, zeekroos
+en wier, dat een schip er niet zonder moeite kon doorvaren. Kapitein
+Nemo wilde zich met zijn schroefboot dan ook niet in deze massa gras
+wagen, en bleef op eenige meters diepte onder de golven.
+
+De Krooszee wordt ook wel Sargasso-zee genoemd, naar het Spaansche
+woord "Sargazzo" dat zeewier beteekent, omdat deze uitgestrekte
+bank door deze plant gevormd wordt. Ziehier waarom deze planten
+volgens den geleerden Maury, den schrijver van de Natuurkundige
+aardrijksbeschrijving zich vereenigen in dit kalme gedeelte van den
+Atlantischen Oceaan.
+
+"Men kan," zegt hij, "dat verschijnsel verklaren door een proef,
+die elkeen kent. Als men in een bak met water eenige stukjes, kurk
+of andere voorwerpen laat drijven, en men aan het water een draaiende
+beweging geeft, dan zal men die verspreide stukjes zich in het midden
+zien bijeen voegen, dat is daar waar het water het minst in beweging
+is. Bij het verschijnsel, waarover wij spreken, is de Atlantische
+Oceaan de bak, de Golfstroom is het draaiend gedeelte en de Krooszee
+het middelpunt, waar de drijvende voorwerpen zich vereenigen."
+
+Ik deel Maury's gevoelen en heb het verschijnsel op de plaats zelf,
+waar schepen slechts zeer zelden komen, kunnen onderzoeken. Boven
+ons dreven voorwerpen van allerhande soort, opgehoopt tusschen het
+bruinachtig gras, boomstammen, die van de Andes en het Rotsgebergte
+waren afgescheurd en door de Amazonen-rivier of de Mississippi werden
+voortgestuwd; tallooze overblijfselen van wrakken, zoo met schelpen
+en planten begroeid, dat zij niet boven konden drijven. En de tijd zal
+ook eens dat andere gevoelen van Maury waar maken, dat deze eeuwenlang
+opgehoopte voorwerpen eenmaal versteenen en door de werking van het
+water een onuitputtelijke kolenmijn zullen vormen; een kostbare
+voorraad dus, dien de Voorzienigheid nu reeds verzamelt voor het
+oogenblik, dat de menschen de mijnen op het vasteland hebben uitgeput.
+
+Den geheelen 22sten Februari brachten wij in die Krooszee door, waar
+de visschen, die zooveel van zeeplanten houden en de schaaldieren
+overvloedig voedsel vinden. Den volgenden dag had de Oceaan wederom
+zijn gewone voorkomen. Van dit oogenblik af bleef de Nautilus gedurende
+negentien dagen van 23 Februari tot 12 Maart in het midden van den
+Atlantischen Oceaan, en voerde ons mee met een doorloopende snelheid
+van zestien kilometer in het uur. De kapitein wilde waarschijnlijk het
+geheele programma zijner onderzeesche reis afloopen, en ik twijfelde
+er niet aan, of hij zou, na om kaap Hoorn te zijn gestevend, naar
+de Stille Zuidzee terugkeeren. Ned Land had dus wel gelijk met bang
+te zijn. In deze uitgestrekte zee zonder eilanden behoefde men het
+niet te beproeven om van boord te gaan; wij hadden dus geen middel om
+ons tegen den wil van kapitein Nemo te verzetten. Het eenige wat wij
+doen konden, was ons te onderwerpen; maar wat men van geweld of list
+niet meer te wachten had, dacht ik dat door overreding kon verkregen
+worden. Als de reis was afgeloopen, zou dan de kapitein er niet in
+toestemmen ons de vrijheid terug te geven, onder eede van zijn bestaan
+nimmer te verraden? Wij zouden dien eed zeker hebben gehouden, maar
+ik moest die teedere zaak met den kapitein zelf behandelen. Zou ik hem
+echter die vrijheid wel kunnen vragen? Had hij bij het begin der reis
+niet op stelligen toon verklaard, dat het geheim van zijn leven onze
+levenslange gevangenschap aan boord van de Nautilus eischte? Moest
+mijn stilzwijgen gedurende vier maanden hem niet doen gelooven,
+dat ik mij zonder morren in dien toestand schikte? Als ik die zaak
+weder aanroerde, zou het dan geen achterdocht bij hem opwekken, die
+onze plannen kon benadeelen, als zich daartoe later eenige gunstige
+omstandigheid voordeed! Ik overdacht en overwoog al die redenen, en
+ik onderwiep ze aan Koenraads oordeel, die niet minder verlegen stond
+dan ik. Kortom, hoewel ik niet gemakkelijk uit het veld was te slaan,
+begreep ik toch dat de kans om mijn vrienden en bloedverwanten ook
+terug te zien, van dag tot dag verminderde, vooral nu kapitein Nemo
+als een rechte waaghals stuurde naar het zuidelijk gedeelte van den
+Atlantischen Oceaan.
+
+Gedurende de bovengemelde negentien dagen, had er op onze reis niets
+bijzonders plaats. Ik zag den kapitein maar zelden; hij zat te werken;
+dikwijls vond ik in de bibliotheek boeken, die hij geopend had laten
+liggen, en vooral werken over natuurlijke geschiedenis. Mijn werk over
+de diepten der zee, was door hem doorbladerd en met kantteekeningen
+overladen, die mijn stellingen dikwijls weerspraken. Doch de kapitein
+stelde zich slechts tevreden met aldus mijn werk te verbeteren, zonder
+met mij te twisten. Soms hoorde ik de droefgeestige tonen van zijn
+orgel, dat hij met veel gevoel bespeelde, maar altijd des nachts,
+te midden van de grootste duisternis, als de Nautilus op de groote
+verlaten vlakte van den Oceaan als ingeslapen scheen te zijn.
+
+Gedurende dit gedeelte der reis voeren wij soms dagen lang aan de
+oppervlakte der zee; zij was als verlaten; wij zagen slechts nu
+en dan een zeilschip, dat voor Indië bevracht, koers zette naar de
+Kaap de Goede Hoop. Eens werden wij vervolgd door de sloepen van een
+walvischvaarder, die ons zonder twijfel aanzag voor een reusachtigen
+walvisch van groote waarde. Maar kapitein Nemo wilde die wakkere
+zeelieden hun tijd en moeite niet laten verliezen en eindigde de
+jacht met onder water te duiken. Dit voorval scheen Ned Land bijzonder
+belang in te boezemen. Ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik zeg,
+dat de Amerikaan er spijt over gevoelde, dat onze metalen huid niet
+door een der harpoenen van die visschers doodelijk werd getroffen.
+
+De visschen, die ik met Koenraad gedurende dit gedeelte onzer
+reis opmerkte, verschilden weinig van die wij reeds vroeger gezien
+hadden. De voornaamste waren eenige exemplaren van de vreeselijke
+afdeeling kraakbeenachtige dieren, die niet minder dan twee en dertig
+soorten bevat: gestreepte haaien van vijf meter lang en met platten
+kop, breeder dan het lichaam, en een ronden staart; op den rug hebben
+zij overlangs zeven breede evenwijdige zwarte strepen, en dan grijze
+haaien met slechts een rugvin. Er kwamen ook groote zeehonden voorbij,
+en dat wel van de meest verslindende soort; men behoeft alle verhalen
+van visschers niet te gelooven, doch ziehier eenige staaltjes van
+hetgeen zij vertellen: in het lichaam van een van die dieren heeft
+men den kop van een buffel en een geheel kalf gevonden, in een ander
+twee konijnen, en een matroos met kleeren en al, in een ander een
+soldaat met den sabel in de hand, en in nog een ander een ruiter
+met zijn paard! Men behoeft aan dat alles geen geloof te hechten,
+doch zeker is het, dat geen van die dieren zich in de netten van den
+Nautilus lieten vangen ik dus hunne vraatzucht niet kon nagaan.
+
+Dagen lang hielden troepen bevallige en dartelende dolfijnen ons
+gezelschap. Zij zwommen met troepjes van vijf of zes, en joegen de
+andere visschen na, evenals een troep wolven in het veld; overigens
+zijn zij niet minder vraatzuchtig dan de zeehonden, als ik ten minste
+geloof moet slaan aan het verhaal van een hoogleeraar te Kopenhagen,
+die verzekert dertien walrussen en vijftien robben in de maag van
+een dolfijn gevonden te hebben.
+
+Ik zag ook zeldzame exemplaren van de klasse der stekelvinnigen
+en der zaagvisschen. Sommige schrijvers, trouwens meer dichters
+dan natuurkenners, beweren dat deze visschen liefelijk zingen en
+een vereeniging van hun stemmen een muziek voortbrengt, waarbij de
+menschelijke stem niet kan halen. Ik ontken het niet, maar die dieren
+gaven ons tot ons groot leedwezen geen enkele serenade. Eindelijk
+zagen wij nog een groote menigte vliegende visschen; niets was
+aardiger dan te zien hoe de dolfijnen ze met groote juistheid
+wisten na te jagen. Hoe hoog zij zich ook uit zee konden verheffen,
+welken boog zij ook beschreven, tot zelfs over den Nautilus heen,
+de ongelukkige visschen vonden den bek van den dolfijn altijd geopend
+om ze op te vangen.
+
+Tot op 13 Maart ging onze tocht op dezelfde wijze voort. Dien dag
+werd de Nautilus gebezigd om proeven van peiling te doen, welke mij
+het grootste belang inboezemden. Sedert ons vertrek uit de Stille
+Zuidzee hadden wij ongeveer 52,000 kilometer afgelegd; wij waren nu
+op 45° 37' Z.B. 37° 53' W.L. Het was omstreeks dezelfde plaats, waar
+kapitein Denham van de Herald op 14.000 meter geen grond vond. Daar
+had luitenant Parker van het Amerikaansche fregat Congres op 15,140
+meter den bodem niet kunnen peilen. Kapitein Nemo besloot om den
+Nautilus naar de grootste diepte te doen dalen, om die verschillende
+peilingen eens na te gaan. Ik maakte mij gereed den uitslag van dit
+onderzoek op te teekenen. De zaalwanden openden zich, en het vaartuig
+begon zich in beweging te stellen, ten einde die verbazende diepte
+te kunnen bereiken. Men kan nagaan dat er geen sprake kon zijn van
+door middel van het vullen der vergaderbakken naar den afgrond te
+zinken. Misschien zou dat water de specifieke zwaarte van den Nautilus
+toch niet genoeg hebben kunnen vermeerderen. Bovendien zou men om weer
+te stijgen, het water moeten uitpompen, en dan zouden zeer zeker de
+pompen niet krachtig genoeg geweest zijn, om den druk van buiten te
+overwinnen. De kapitein besloot dus om de zwaarden of vleugels van
+zijn Nautilus in een hoek van 45° te plaatsen en aldus schuins naar
+beneden te varen. De schroef kreeg bovendien de grootste snelheid
+van beweging en draaide met onbeschrijfelijke kracht door het water.
+
+Op deze wijze, met de grootste kracht voortgestuwd, trilde de Nautilus
+als een snaar en daalde regelmatig naar de diepte. De kapitein en
+ik volgden in den salon de naald van den manometer, die zich vrij
+snel verplaatste. Weldra waren wij dieper dan dat gedeelte der zee,
+waar de meeste visschen hun verblijf houden. Terwijl sommigen van
+die dieren slechts aan de oppervlakte van het water kunnen leven,
+zijn er daarentegen anderen, hoewel minder talrijk, die zich in
+grootere diepte ophouden; er waren er zelfs op 1200 meter diepte,
+onder een druk van honderd twintig atmosferen. Ik vroeg den kapitein
+of hij ooit visschen op nog grooter laagte gevonden had.
+
+"Visschen?" antwoordde hij, "zelden; maar wat vermoedt of weet men
+bij den tegenwoordigen staat der wetenschap?"
+
+"Het volgende, kapitein. Men weet, dat als men naar de diepten van
+den Oceaan afdaalt, het plantenleven eerder ophoudt dan het dierlijk
+leven. Men weet, dat, waar men nog levende wezens vindt, er geen
+enkele plant meer groeit. Men weet dat de oesters twee duizend
+meter diep onder water leven, en dat Mac Clintock, de held van de
+poolzeeën, een levende zeester van een diepte van 2500 meter naar
+boven heeft gehaald. Men weet, dat de equipage van de Bull-Dog van de
+koninklijke Engelsche marine, een zeester op meer dan vier kilometer
+diepte gevischt heeft; maar misschien zult gij zeggen, kapitein,
+dat men niets weet."
+
+"Neen, mijnheer," antwoordde de kapitein, "zoo onbeleefd zal ik niet
+zijn. Ik zal u echter vragen, hoe gij het verklaart, dat die dieren
+op zulk een diepte kunnen leven?"
+
+"Ik verklaar dit uit twee oorzaken," antwoordde ik; "vooreerst omdat
+de vertikale stroomen, ontstaan door het verschil in zoutgehalte
+en door de dichtheid van het water, een beweging veroorzaken, die
+genoegzaam is om het leven van zeesterren te onderhouden."
+
+"Juist," zei de kapitein.
+
+"Ten anderen omdat, als de zuurstof een levensbehoefte is, men weet dat
+de in zeewater opgeloste hoeveelheid zuurstof in de diepte toeneemt in
+plaats van te verminderen, en dat de grootere waterdruk in de diepte
+de samenpersing daarvan in de hand werkt."
+
+"Zoo, weet men dat?" antwoordde de kapitein een weinig
+verwonderd. "Welnu, mijnheer de professor, dan weet men het goed, want
+het is de waarheid. Ik voeg er nog bij, dat de zwemblaas der visschen
+meer stikstof dan zuurstof bevat, wanneer zij aan de oppervlakte
+van het water gevangen worden, doch daarentegen meer zuurstof dan
+stikstof, als men ze uit grootere diepte ophaalt, wat een bewijs is
+voor uw stelling. Maar laten wij ons onderzoek voortzetten."
+
+Ik keek weer op den manometer; deze wees een diepte van zes kilometer
+aan; wij waren sedert een uur aan het dalen. De Nautilus daalde
+altijd door; het ontvolkte water was bijzonder doorschijnend, en
+onbeschrijfelijk helder. Een uur later waren wij dertien kilometer
+diep, en nog bemerkten wij niets van den bodem der zee! Toen wij
+echter veertien kilometer gedaald waren, begon ik zwarte bergtoppen
+te zien, die naar boven staken; maar dat konden wel toppen van bergen
+zijn zoo hoog als de Himalaya of de Mont-Blanc, misschien nog hooger,
+en dan bleef de diepte van deze afgronden onberekenbaar.
+
+De Nautilus zonk nog lager, niettegenstaande de vreeselijke drukking
+die hij onderging. Ik voelde de stalen platen in de voegen trillen;
+de steunbouten bogen zich, de geheele romp kraakte; de glazen van
+den salon schenen onder dien druk naar binnen te buigen; en het
+krachtige vaartuig zou zeker bezweken zijn, als het geen weerstand
+had kunnen bieden als een massief blok, zooals de kapitein mij eenmaal
+verzekerd had.
+
+Terwijl wij rakelings langs de rotsen voeren, zag ik nog eenige
+schelpen en sommige exemplaren van zeesterren. Maar weldra verdwenen
+ook deze laatste vertegenwoordigers van het dierlijk leven, en op
+grooter diepte dan twaalf kilometer overschreed de Nautilus de grenzen
+van het onderzeesche leven, even als een luchtballon, die zich in de
+lucht hooger dan de voor het leven geschikte dampkring verheft. Wij
+hadden een diepte van zestien kilometer bereikt; de Nautilus onderging
+een druk van 1600 atmosferen, dat is te zeggen van 1600 kilogram op
+elken vierkanten centimeter van zijn oppervlakte.
+
+"Welk een toestand!" riep ik uit. "Deze laagten te bezoeken waar
+de mensch nog nooit is doorgedrongen!" Zie eens, kapitein, zie die
+prachtige rotsen, die onbewoonde grotten, die verborgen schuilhoeken
+der aarde, waar het leven onmogelijk is! Hoe jammer, dat wij van deze
+onbekende oorden niets anders mee kunnen nemen dan de herinnering!"
+
+"Zou het u aangenaam zijn," vroeg de kapitein, "er iets meer van mee
+te nemen dan alleen de herinnering?"
+
+"Wat wilt gij daarmee zeggen?"
+
+"Ik wil zeggen, dat niets gemakkelijker is dan een photogram van deze
+onderzeesche streken mee te nemen."
+
+Ik had nauwelijks den tijd om mijn verbazing over dit nieuwe voorstel
+te toonen, toen men op een wenk van den kapitein een photografisch
+toestel in de zaal bracht. Door de wijd geopende ramen was de
+door het electrisch licht beschenen watermassa uiterst helder en
+doorschijnend. Er was geen schaduw, geen afwijking of trilling
+in ons kunstlicht zichtbaar; de zon zou voor zulk een proef niet
+gunstiger kunnen geweest zijn. De Nautilus werd door de schroef
+en de helling zijner uitstekende vlakken in toom gehouden en lag
+onbeweeglijk stil. Het toestel werd op de onderzeesche rotsen gericht
+en in weinige seconden hadden wij een buitengewoon zuiver negatief
+beeld. Wij maakten later afdrukken waarvan ik hierbij de afbeelding
+in gravure geef. Men ziet daarop die oorspronkelijke rotsen, die
+het daglicht nooit heeft beschenen; die benedenste granietklompen,
+welke de krachtigste grondslagen der aarde vormen; die diepe grotten,
+in de steenmassa uitgehold; die onvergelijkelijk zuivere omtrekken,
+zich zoo zwart afteekenend alsof een schilder uit de Vlaamsche school
+ze gepenseeld heeft. Verder op, een horizon van bergen; een schoone,
+golvende lijn, die den achtergrond van een landschap uitmaakt. Ik kan
+geen beschrijving geven van die gladde, zwarte, glanzige rotsen zonder
+mosplanten, zonder een enkele vlek, vreemd van vorm en onwrikbaar
+vast staande op dien zandbodem, schitterend onder de stralen van het
+electrisch licht. Toen de kapitein gedaan had, zei hij:
+
+"Wij gaan weer naar boven, mijnheer de professor: wij mogen niet
+te lang in dezen toestand blijven, en den Nautilus niet al te zeer
+blootstellen aan zulk een drukking."
+
+"Goed, laat ons dan weer naar boven gaan, antwoordde ik.
+
+"Sta dan vast op uw beenen."
+
+Voordat ik begreep waarom de kapitein mij dien raad gaf, lag ik
+reeds op den grond. Toen men op een teeken van Nemo de schroef en
+de buitenvlakken een andere richting had gegeven, vloog de Nautilus
+als een ballon in het luchtruim met bliksemsnelheid naar boven. Met
+hoorbare trilling boorde hij door de watermassa; wij konden niets
+zien. In vier minuten doorkliefde hij de zestien kilometer, die ons
+van het vlak der zee scheidden, en sprong toen als een vliegende
+visch boven het water uit, waarin het vaartuig weer nederplofte,
+terwijl de golven aan alle kanten ontzaglijk hoog opstoven.
+
+
+HOOFDSTUK XXXVI
+
+Potvisschen en walvisschen.
+
+In den nacht van 13 op 14 Maart richtte de Nautilus zich weer naar
+het zuiden. Ik dacht dat het vaartuig op de hoogte van kaap Hoorn
+den steven naar het westen zou wenden, om weer koers te zetten
+naar de Stille Zuidzee en aldus de onderzeesche reis om de aarde te
+eindigen; doch dit gebeurde niet en het schip vervolgde den tocht
+naar zuidelijker streken. Waar wilde de kapitein toch heen? Naar de
+Zuidpool? Dat was onzinnig; ik begon wezenlijk te gelooven, dat de
+roekeloosheid van Nemo de vrees van Ned Land rechtvaardigde.
+
+Sinds eenigen tijd sprak de Amerikaan niet meer over zijn
+ontvluchtingsplannen. Hij was minder opmerkzaam geworden; ik zag
+wel hoezeer hem die langdurige gevangenschap kwelde, en ik begreep
+hoeveel toorn hij opkropte. Als hij den kapitein ontmoette, blonk
+een dof vuur in zijn oogen en ik vreesde altijd nog dat zijn woeste
+natuur hem tot het een of ander uiterste zou drijven.
+
+Dien dag, 14 Maart, kwamen Koenraad en hij in mijn kamer; ik vroeg
+hen naar de oorzaak van hunne komst.
+
+"Wij wilden u een eenvoudige vraag doen, mijnheer," antwoordde de
+Amerikaan.
+
+"Spreek op, Ned."
+
+"Hoeveel man denkt gij dat er aan boord van den Nautilus zijn?"
+
+"Dat kan ik u niet zeggen, mijn vriend."
+
+"Het komt mij voor," hernam Ned Land, "dat er voor dit vaartuig geen
+talrijke equipage noodig is."
+
+"Inderdaad," antwoordde ik, een tiental mannen moeten, dunkt me,
+voldoende zijn."
+
+"Welnu," zei Ned, "waarom zouden er meer zijn?"
+
+"Waarom?" vroeg ik.
+
+Ik keek Ned Land strak aan, omdat zijn doel gemakkelijk te raden was.
+
+"Omdat," zei ik, "als mijn voorgevoel mij niet bedriegt, en ik het
+leven van kapitein Nemo goed begrepen heb, de Nautilus niet alleen een
+vaartuig, maar ook een schuilplaats zijn moet voor allen, die even als
+de kapitein elke betrekking met het bewoonde land hebben afgebroken."
+
+"Misschien," zei Koenraad; "maar de Nautilus kan enkel een bepaald
+aantal menschen bevatten, en zou mijnheer ons niet eens kunnen zeggen,
+wat het grootste aantal zijn kan."
+
+"Hoe dat, Koen?"
+
+"Door berekening. Mijnheer kent den inhoud van den Nautilus en dus ook
+de hoeveelheid daarin vervatte lucht; als mijnheer nu ook weet hoeveel
+lucht elk mensch voor de ademhaling noodig heeft en dit vergelijkt
+met de noodzakelijkheid waarin de Nautilus verkeert om elke vier en
+twintig uur eens boven te komen...."
+
+Koenraad eindigde zijn zin niet, maar ik begreep waar hij heen wilde.
+
+"Ik begrijp u," zei ik, "maar hoewel die berekening gemakkelijk te
+maken is, kan zij toch slechts een zeer onzekere uitkomst opleveren."
+
+"Het doet er niet toe," drong Ned Land aan.
+
+"Hoor dan eens," hernam ik: "elk mensch heeft ieder uur zooveel
+zuurstof noodig als er in honderd liter zuivere lucht vervat is; dus
+in vier en twintig uur de zuurstof van 2400 liter lucht. Nu moet men
+berekenen hoeveel de Nautilus van deze hoeveelheid lucht bevatten kan."
+
+"Juist," zei Koenraad.
+
+"De inhoud van den Nautilus is 1500 ton, en een ton bevat duizend
+liter; dus bevat de Nautilus 1500,000 liter lucht, dat door 2400
+gedeeld...."
+
+Ik berekende het snel op een stukje papier.
+
+".... geeft 625; dat is dus te zeggen, dat de lucht die de Nautilus
+bevat, juist genoeg zou zijn voor 625 menschen gedurende vier en
+twintig uur."
+
+"625!" herhaalde Ned.
+
+"Doch gij kunt gerust aannemen," voegde ik er bij, "dat passagiers
+en equipage bij elkander nog geen tiende deel van dit getal uitmaken."
+
+"Dat is nog te veel voor drie menschen," mompelde Koenraad.
+
+"Ik moet je dus alleen geduld aanraden, vriend Ned."
+
+"En nog meer dan geduld," voegde Koen er bij, "onderwerping."
+
+Koenraad had het juiste woord gekozen.
+
+"Bovendien," hernam hij, "kan kapitein Nemo toch niet altijd naar
+het Zuiden gaan! Hij moet toch ééns ophouden, al was het maar voor de
+ijsbank, en dan moet hij toch naar meer bezochte zeeën terugkeeren! Dan
+is het tijd genoeg om de plannen van Ned Land weer op te vatten."
+
+De Amerikaan schudde het hoofd, streek met de hand over het voorhoofd,
+sprak geen woord meer en ging heen.
+
+"Mijnheer vergunt mij zeker wel om een opmerking te maken," zei
+Koenraad toen; "die arme Ned denkt aan alles wat hij niet krijgen
+kan; zijn geheele vroegere leven komt hem weer voor den geest;
+hij treurt om alles wat wij missen; zijn vroegere herinneringen
+kwellen hem, zijn gemoed is vol; men moet hem begrijpen. Wat kan
+hij hier uitrichten? Niets: hij is geen geleerde zooals mijnheer,
+en kan niet zooals wij liefhebberij hebben in al het wonderschoone,
+dat de zee oplevert. Hij zou er alles voor wagen om eens in zijn land
+in een kroeg te kunnen zitten!"
+
+Het is zeker dat de eentonigheid van het scheepsleven voor
+den Amerikaan, die aan een vrij en werkzaam leven gewoon was,
+onverdraaglijk zijn moest; voorvallen, die hem belang konden
+inboezemen, vielen zelden voor; echter herinnerde hem juist dien dag
+iets aan zijn schoone dagen als harpoenier.
+
+Toen wij tegen elf uur des morgens boven dreven, kwam de Nautilus
+tusschen een troep walvisschen, een ontmoeting, die mij niet
+verwonderde, omdat ik wist dat deze dieren, door felle jachten tot
+het uiterste gedreven, naar ver in het noorden of zuiden gelegen
+zeeën gevlucht zijn.
+
+De walvisch heeft altijd een groote rol gespeeld op het gebied
+der scheepvaart, en ontzaglijk grooten invloed uitgeoefend op de
+aardrijkskundige ontdekkingen. Die visch heeft eerst de Basken, later
+Asturiërs, Engelschen en Hollanders aangelokt, hen tegen alle gevaren
+der zee gehard gemaakt en hen van het eene uiterste der aarde naar het
+andere gevoerd. De walvisschen leven het liefst in de Noordelijke en
+Zuidelijke IJszeeën. Oude legenden zeggen zelfs, dat deze dieren de
+visschers tot op 28 kilometer van de Noordpool hebben gevoerd! Als
+het feit onwaar is, zal het toch eens waar worden, en vermoedelijk
+zullen de walvischvaarders bij het vervolgen van die dieren in de
+poolzeeën eenmaal de tot nog toe onbekende punten der aarde bereiken.
+
+Wij zaten op het plat, de zee was kalm, want de Octobermaand schonk
+ons op deze hemelbreedte nog eenige schoone herfstdagen. De Amerikaan
+bespeurde aan den gezichteinder een walvisch en hij kon zich daarin
+niet bedriegen. Als men goed toekeek, zag men den zwarten rug
+beurtelings verschijnen en verdwijnen op ongeveer vijf kilometer van
+den Nautilus.
+
+"O!" riep Ned Land, "was ik maar eens aan boord van een
+walvischvaarder! Zulk een ontmoeting zou mij genoegen doen! Het is
+een groot beest; ziet eens met welk een kracht het de waterstralen
+opspuit! Duizend duivels, waarom zit ik ook op deze ijzeren kast
+vastgeketend!"
+
+"Hoe Ned," zei ik, "heb-je de vroegere vischliefhebberij nog niet
+afgezworen?"
+
+"Kan een walvischvaarder zijn oud ambacht ooit vergeten,
+mijnheer? Krijgt men wel ooit genoeg van het genot van zulk een jacht?"
+
+"Heb-je in deze streken nog nooit gevischt, Ned?"
+
+"Nooit, mijnheer; alleen in de Noordelijke IJszee, zoowel in de
+Behring- als Davisstraten."
+
+"Dan is de zuidelijke walvisch je onbekend; je hebt alleen jacht
+gemaakt op de Noordelijke walvisschen, die zich niet wagen in de
+zeeën tusschen de keerkringen."
+
+"Wat zegt gij daar mijnheer?" vroeg de Amerikaan ongeloovig.
+
+"Ik zeg wat waar is."
+
+"Komaan! Ik zelf heb in '65, dus nu derdehalf jaar geleden, bij
+Groenland een walvisch gevangen, met een harpoen in zijn lichaam die
+een walvischvaarder aan de Behringstraat er in had gegooid. Nu vraag
+ik eens hoe het mogelijk is dat een walvisch, die aan de westkust
+van Amerika gewond wordt, zich aan de oostkust laat dooden, als hij
+niet om kaap Hoorn of om de kaap de Goede Hoop, en over den evenaar
+is heen gezwommen?"
+
+"Ik denk er over zooals vriend Ned," zei Koenraad, "en ik ben
+nieuwsgierig wat mijnheer zal antwoorden."
+
+"Mijnheer zal u antwoorden," hervatte ik, "dat de walvisschen
+volgens hun soorten in bepaalde zeeën te huis behooren, die zij
+niet verlaten. En indien een van deze dieren uit de Behring- en
+de Davisstraat gekomen is, dan is dit heel eenvoudig, omdat er een
+doorvaart van de eene zee naar de andere bestaat, hetzij langs de
+noordkust van Amerika, hetzij langs die van Azië."
+
+"Moet ik u gelooven?" vroeg Ned, terwijl hij een oogje knipte.
+
+"Gij moet mijnheer gelooven," antwoordde Koenraad.
+
+"Dan besluit ik hieruit," hernam de harpoenier, "dat ik de walvisschen
+van deze zee niet ken, omdat ik hier nog niet geweest ben."
+
+"Zooals ik u zei, Ned."
+
+"Een reden te meer om er kennis mede te maken," antwoordde Koenraad.
+
+"Kijk eens, kijk eens!" riep de Amerikaan met bewogen stem, "hij
+nadert, hij komt naar ons toe, hij daagt mij uit! Hij weet wel,
+dat ik onmachtig tegenover hem ben!"
+
+Ned stampte op den grond en kneep zijn vuist samen alsof hij een
+harpoen drilde.
+
+"Zijn die dieren ook zoo groot als in de noordelijke poolzeeën?" vroeg
+hij.
+
+"Bijna, Ned."
+
+"Want ik heb groote walvisschen gezien, mijnheer, beesten van ruim
+dertig meter lang. Zelfs heb ik wel hooren zeggen, dat de walvisschen
+bij de Aleutische eilanden soms vijftig meter lang waren."
+
+"Dat komt mij overdreven voor," antwoordde ik. "Bij de Aleuten is
+een soort van walvisschen met rugvinnen, die even als de potvisschen
+kleiner zijn dan de gewone walvisch."
+
+"O!" riep de Amerikaan, die de oogen niet van de zee afwendde,
+"hij komt in ons vaarwater!"
+
+Daarna hervatte hij het gesprek aldus: "Gij noemt den potvisch een
+klein dier; men verhaalt toch van reusachtige potvisschen; het zijn
+slimme beesten; sommige, zegt men, bedekken zich met zeeplanten
+en wier; men denkt dan dat het eilanden zijn; men landt er op, men
+vestigt er zich, legt vuur aan...."
+
+"En men bouwt er huizen op!" zei Koenraad lachende.
+
+"Jawel, grappenmaker," antwoordde Ned Land, "en dan op een mooien
+dag duikt het beest, en sleept al wat er op is mee naar beneden."
+
+"Precies als in de reisavonturen van Simbad den zeevaarder," hernam ik
+lachend. "Kom, Ned, het schijnt dat je van wonderverhalen houdt! Wat
+moeten dat wel voor potvisschen zijn! Ik hoop toch dat je die verhalen
+niet gelooft!"
+
+"Mijnheer de professor," zei Ned Land ernstig, "men moet van de
+walvisschen alles gelooven.--Wat een gang heeft deze! Wat schiet hij
+vooruit! Men zegt dat die dieren in veertien dagen om de aarde kunnen."
+
+"Ik ontken het niet."
+
+"Maar wat gij zeker niet weet, mijnheer Aronnax, is, dat de walvisschen
+bij de schepping der wereld veel sneller zwommen."
+
+"Zoo Ned en waarom?"
+
+"Omdat zij even als de andere visschen den staart toen dwars hadden
+staan, dat is te zeggen dat hun staart vertikaal stond, en het water
+links en rechts weg sloeg. Maar toen de Schepper zag dat zij te snel
+zwommen, draaide hij hun den staart om, en sedert dien tijd slaan
+zij van boven naar beneden in het water, tot groot nadeel voor hun
+snelheid."
+
+"Goed, Ned," zei ik, en dezelfde woorden als de Amerikaan gebruikende,
+vroeg ik, "moet ik je gelooven?"
+
+"Niet al te veel," antwoordde Ned, "niet meer ten minste dan toen ik
+u zei, dat er walvisschen van honderd meter lang en honderdduizend
+kilo zwaar zijn."
+
+"Dat is werkelijk nog al veel," zei ik, "maar men moet toch erkennen
+dat sommige walvisschen verbazend groot worden, als men hoort, dat
+zulk een beest soms tot honderdtwintig ton traan geeft."
+
+"Dat heb ik met eigen oogen gezien," zei de Amerikaan.
+
+"Ik geloof het graag, Ned, zoo goed als ik geloof dat sommige
+walvisschen even groot zijn als honderd olifanten. Ga nu eens na
+welk een stoot het geven moet, als zulk een massa zoo snel mogelijk
+vooruitschiet."
+
+"Is het waar," vroeg Koenraad, "dat zij schepen kunnen doen zinken?"
+
+"Schepen geloof ik niet," antwoordde ik. "Men verhaalt echter dat in
+1820 in deze zuidelijke Poolzee een walvisch zich op de Essex wierp,
+en het schip met een snelheid van vier meter in de seconde achteruit
+deed stuiven. De golven drongen het achterschip binnen, en deden de
+Essex bijna oogenblikkelijk zinken?"
+
+Ned zag mij aan met een schalksch gelaat.
+
+"Wat mij aangaat," zei hij, "ik heb ook eens een slag van een
+walvischstaart gehad, maar.... in mijn sloep, dat spreekt. Mijn makkers
+en ik werden zes meter in de hoogte gesmeten, maar bij dien walvisch
+van mijnheer was de mijne nog maar een kleintje."
+
+"Leven die beesten lang?" vroeg Koenraad.
+
+"Duizend jaar," antwoordde Ned zonder aarzelen.
+
+"En hoe weet jij dat, Ned?"
+
+"Omdat men het zegt."
+
+"En waarom zegt men dat?"
+
+"Omdat men het weet."
+
+"Neen, Ned, men weet het niet, maar men veronderstelt het slechts
+en ziehier hoe men de gevolgtrekking maakt. Toen vier honderd jaar
+geleden de visschers voor het eerst jacht maakten op walvisschen,
+waren die beesten grooter dan nu. Men veronderstelt dus vrij logisch,
+dat de mindere grootte der tegenwoordige walvisschen daaraan is
+toe te schrijven, dat zij den tijd niet hebben om zich volkomen te
+ontwikkelen. Dat is de oorzaak waarom Buffon gezegd heeft, dat deze
+dieren duizend jaar konden en moesten leven. Begrepen?"
+
+Ned Land luisterde niet naar mij; de walvisch kwam steeds nader;
+Ned verslond het dier met de oogen.
+
+"O," riep hij uit, "het is niet éen walvisch, het zijn er tien,
+twintig, een heele troep! En niets kunnen doen, aan handen en voeten
+gebonden te zijn!"
+
+"Maar vriend Ned, waarom vraag je den kapitein geen vergunning om er
+jacht op te maken?"
+
+Koenraad had zijn volzin nog niet geëindigd, toen Ned Land al door
+het luik naar beneden sprong, om den kapitein te zoeken. Eenige
+oogenblikken daarna verschenen beiden op het plat. Kapitein Nemo
+beschouwde den troep walvisschen, die op een kilometer afstand van
+den Nautilus dartelden.
+
+"Het zijn zuidelijke walvisschen," zei hij, "de geheele fortuin van
+een vloot walvischvaarders zwemt vóór ons."
+
+"Nou dan, mijnheer," vroeg de Amerikaan, "mag ik er eens jacht op
+maken, al was het alleen maar om mijn ambacht van harpoenier niet
+te vergeten?"
+
+"Waarvoor zou dat dienen?" antwoordde de kapitein, "alléen jagen om
+te vernielen; wij hebben geen walvischtraan noodig."
+
+"En in de Roode Zee," hernam Ned, "hebt u ons verlof gegeven om een
+dugong te verdelgen."
+
+"Toen had ik behoefte aan versch vleesch voor mijn manschappen, maar
+hier zou het alléen zijn om het genot te hebben van te moorden; ik weet
+wel dat dit een voorrecht van den mensch is, maar ik houd niet van dat
+moorddadig vermaak. Uws gelijken begaan een laakbare daad, meester
+Land, met den zuidelijken evenals den noordelijken walvisch, zulke
+goede en weerlooze dieren, te vernietigen. Zoo hebben zij de geheele
+Baffinsbaai reeds ontvolkt, en zullen een geheele soort van nuttige
+dieren uitroeien. Laat ons dus die arme walvisschen met vrede laten;
+zij hebben reeds genoeg met hunne natuurlijke vijanden, de pot- zwaard-
+en zaagvisschen te doen, zonder dat gij er u mee hoeft te bemoeien."
+
+Men kan zich voorstellen welk gezicht de Amerikaan bij deze zedeles
+trok. Het was den moriaan gewasschen, om zulk een reden aan een
+visscher te willen opgeven. Ned Land keek den kapitein eens aan, en
+begreep zeker niet wat hij zeggen wilde. De kapitein had echter gelijk;
+de woeste en onnadenkende vervolgingszucht der walvischvaarders zal
+eens den laatsten walvisch uit den Oceaan doen verdwijnen.
+
+Ned Land floot de Yankee-doodle, stak de handen in de zakken en keerde
+ons den rug toe. Kapitein Nemo bleef evenwel den troep walvisschen
+bekijken, en zei, terwijl hij zich tot mij richtte:
+
+"Ik had gelijk met te zeggen, dat zonder eens den mensch mee te tellen,
+de walvisschen genoeg natuurlijke vijanden hebben; deze zullen hier
+heel spoedig met een sterke tegenpartij te doen hebben. Ziet gij
+daar op acht kilometer onder den wind, mijnheer Aronnax, die zwarte
+beweegbare punten?"
+
+"Jawel, kapitein," antwoordde ik.
+
+"Dat zijn potvisschen, vreeselijke dieren, die ik soms bij troepen
+van twee en drie honderd ontmoet heb. Men heeft gelijk die monsters
+te vernielen, omdat zij wreed en kwaadaardig zijn."
+
+De Amerikaan keerde zich bij deze woorden driftig om.
+
+"Welnu, kapitein," zei ik, "dan is het nog tijd, in het belang der
+walvisschen,"
+
+"Het is onnoodig zich bloot te stellen, mijnheer de professor: de
+Nautilus is voldoende in staat om die potvisschen te verdelgen. Hij
+is met een stalen spoor gewapend, die, naar ik mij verbeeld, wel
+tegen den harpoen van meester Land kan opwegen."
+
+De Amerikaan ontzag zich niet de schouders op te halen. Deze beesten
+met spoorslagen aanvallen! wie had dat ooit gehoord?
+
+"Wacht maar, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, "wij zullen u op
+een jachtpartij onthalen, die u nog niet kent; geen medelijden met
+die woeste visschen; het zijn enkel bek en tanden!"
+
+Bek en tanden! Men kon den grootkoppigen, soms vijf en twintig meter
+langen potvisch geen beteren naam geven. De verbazend groote kop van
+dit monster vormt ongeveer een derde deel van zijn lichaam. Flinker
+gewapend dan de walvisch, wiens bovenkaak alleen met baarden voorzien
+is, heeft hij vijf en twintig groote tanden, twintig centimeter lang,
+kegelvormig, en elk twee kilo wegend. In het bovendeel van den kop,
+tusschen de kraakbeenderen, bevinden zich drie of vier honderd kilo
+van de kostbaarste blanke traan. De potvisch is een wanstaltig dier,
+eerder zoogdier dan een visch; hij is slecht gebouwd, en vooral aan
+den linkerkant geheel misvormd, terwijl hij alleen met het rechteroog
+kan zien.
+
+De monsterachtige troep bleef steeds naderen; zij hadden de
+walvisschen gezien en maakten zich gereed die aan te vallen. Men
+kon vooruit berekenen, dat de potvisschen het zouden winnen; niet
+alleen omdat zij beter gevormd zijn om hun weerlooze tegenstanders te
+overmeesteren, maar ook omdat zij langer onder water kunnen blijven
+zonder aan de oppervlakte te komen ademhalen. Het was meer dan tijd
+om de walvisschen te hulp te komen. De Nautilus dook een weinig onder
+water. Koenraad, Ned en ik gingen aan de ramen van den salon zitten. De
+kapitein begaf zich naar den stuurstoel om met zijn vaartuig als met
+een verdelgingstoestel te manoeuvreeren. Weldra voelde ik de schroef
+vlugger draaien en onze snelheid vermeerderen.
+
+De strijd tusschen walvisschen en potvisschen was reeds begonnen toen
+de Nautilus er bij kwam. Het vaartuig sneed den troep potvisschen af:
+deze waren eerst niet zeer verwonderd over de verschijning van een
+nieuw monster dat zich in den strijd mengde, doch moesten zich weldra
+voor zijn slagen vrijwaren.
+
+Welk een strijd! Ned Land zelf was in verrukking en klapte in de
+handen. De Nautilus was slechts één reusachtige harpoen, door de hand
+van den kapitein gedrild. Het schip vloog tegen die vleezige massa's
+aan, doorboorde ze geheel en al, zoodat er na dien stoot slechts twee
+afzichtelijke helften van het dier overbleven. Het had geen gevoel van
+de vreeselijke slagen, welke de potvisschen er met den staart tegen
+gaven, evenmin van de stooten, die het uitdeelde. Als een potvisch
+gedood was, wierp de Nautilus zich op een ander, ten einde zijn prooi
+niet te missen, vloog, gehoorzaam aan het roer, voor- en achteruit,
+dook als de visch naar de diepte zwom, kwam er weer mee boven als
+de potvisch naar de oppervlakte vluchtte, trof hem in 't midden of
+schuins, sneed het beest in tweeën of scheurde het van elkander,
+sloeg de monsters in allerlei richtingen en allerhande houdingen met
+zijn geweldige spoor.
+
+Welk een slachting! wat een geweld aan de oppervlakte van den Oceaan;
+wat lieten de ontstelde dieren een scherp geblaas en een bijzonder
+gebrul hooren! In 't midden van deze gewoonlijk zoo kalme zee,
+zweepten zij met den staart het water in hooge golven op.
+
+Deze Homerische slachting, waaraan de potvisschen niet konden ontkomen,
+duurde ongeveer een uur; meermalen beproefden een tien- of twaalftal
+met vereende krachten den Nautilus onder hun gewicht te verpletteren;
+wij konden door het glas hun vreeselijken muil, hunne groote tanden,
+hun woest oog zien; Ned Land was zich zelven niet meer meester,
+dreigde ze en schold ze uit. Men voelde dat zij zich aan ons vaartuig
+vastklampten, evenals honden, die een stuk wild in het kreupelhout
+vastpakken. Maar de Nautilus bracht de schroef slechts wat sneller in
+beweging, sleepte hen mee of voerde ze naar het oppervlak der zee,
+zonder zich om hun verbazend gewicht of om hun krachtige aanvallen
+te bekreunen. Eindelijk was de menigte potvisschen wat opgedund, en
+werd de zee wederom kalm; ik voelde dat wij weer boven kwamen. Het
+luik werd geopend, en wij snelden naar het plat.
+
+De zee was met verminkte krengen bedekt. Een geweldige uitbarsting
+zou de vleeschklompen niet beter gedood, vaneengescheurd en vernield
+hebben. Wij dreven te midden van reusachtige lichamen die blauwachtig
+op den rug, wit aan den buik en met groote builen of uitwassen bedekt
+waren. Eenige potvisschen zagen wij, zoover het oog reikte, angstig
+vluchten; de golven waren verscheiden kilometer in den omtrek rood
+geverfd, de Nautilus dreef te midden eener zee van bloed.
+
+Kapitein Nemo kwam bij ons.
+
+"Welnu, wat zegt gij er van, Ned?" vroeg hij.
+
+"Het is een verschrikkelijk schouwspel," zei de Amerikaan, wiens
+geestdrift vrij wat bekoeld was. "Maar ik ben geen slager, ik ben
+slechts jager, en dit is een slachting."
+
+"Het is een verdelging van schadelijke dieren," antwoordde de kapitein,
+"en de Nautilus is geen slachtersmes."
+
+"Ik houd meer van mijn harpoen," hervatte Ned.
+
+"Elk zijn meug!" antwoordde kapitein Nemo, terwijl hij Ned Land strak
+aankeek. Ik vreesde dat deze zich soms tot eenige drift liet vervoeren,
+wat noodlottige gevolgen had kunnen hebben; maar zijn toorn werd
+afgeleid door het gezicht van een walvisch, waar de Nautilus op dat
+oogenblik tegen aandreef. Het dier had aan den beet der potvisschen
+niet kunnen ontsnappen. Ik herkende den Zuidelijken walvisch,
+aan den afgeplatten, geheel zwarten kop. Hij is van den noordkaper
+of noordelijken walvisch onderscheiden door de aaneenhechting der
+zeven halswervels en doordat hij twee ribben meer heeft dan zijn
+noordelijke natuurgenoot. De ongelukkige walvisch lag op zijde; de
+potvisschen hadden hem verscheiden wonden in den buik toegebracht;
+hij was dood. Een jong, dat door de moeder niet was kunnen beschermd
+worden tegen den moorddadigen aanval, hing nog aan zijn gescheurde
+vinnen. Door den open bek liep het zeewater, en maakte tusschen de
+baarden binnenstroomend, een geluid als de branding der zee.
+
+Kapitein Nemo liet den Nautilus naast het dier sturen; twee man der
+equipage gingen op den visch staan, en ik zag niet zonder verbazing
+dat zij uit de tepels van het dier al de melk haalden, welke er in
+was, dat is te zeggen zoo wat twee of drie tonnen vol. De kapitein
+bood mij een kop van die lauwe melk aan; ik kon eenigen afkeer van
+dien vreemden drank niet ontveinzen. Hij verzekerde mij dat de melk
+voortreffelijk, en er geen onderscheid met koemelk in te proeven
+was. Ik proefde dus en moest hem gelijk geven. Het was dus voor ons
+een nuttige aanwinst, want die melk maakte in den vorm van boter en
+kaas een aangename afwisseling met onze gewone spijzen.
+
+Van dien dag af merkte ik, niet zonder ongerustheid, dat de verhouding
+van Ned Land tegenover den kapitein hoe langer hoe slechter werd, en ik
+nam mij voor de handelingen van den Amerikaan van nabij gade te slaan.
+
+
+HOOFDSTUK XXXVII
+
+De ijsbank.
+
+De Nautilus had zijn vaart naar het Zuiden ongestoord weer
+voortgezet; het schip volgde den vijftigsten meridiaan met verbazende
+snelheid. Wilde de kapitein de pool dan bereiken? Ik dacht het niet,
+want tot nog toe hadden alle plannen om tot dit punt van den aardbol
+te geraken, schipbreuk geleden. Bovendien was het jaargetijde reeds
+vrij ver gevorderd, daar 13 Maart in het Zuiden met 13 September in
+het Noorden overeenkomt.
+
+Den 14den Maart zag ik op 55° breedte drijvende ijsschotsen; het
+waren brokken van zes of acht meter lengte, die daar ronddreven als
+klippen waartegen de golven braken. De Nautilus bleef boven drijven;
+Ned Land die vroeger reeds in de Noordelijke IJszee gevischt had,
+kende die ijsbergen, maar Koen en ik bewonderden ze voor de eerste
+maal. Aan den zuidelijken gezichteinder strekte zich een schitterend
+witte streep uit. Engelsche walvischvaarders hebben er den naam van
+"ijsschittering" aan gegeven. Hoe dik de wolken ook zijn mogen,
+zij kunnen deze heldere streep niet verduisteren; zij kondigt een
+ijsbank aan. Inderdaad, weldra verschenen grootere stukken, welker
+helderheid afwisselde naar gelang van de nevels, waarin wij gehuld
+waren. Sommige van die gevaarten hadden groenachtige aderen, alsof
+zwavelzuur koper er zulke golvende lijnen op getrokken had; andere
+zagen er uit als verbazend groote amathysten, waar de lichtstralen
+doorheen vielen, wederom andere kaatsten het daglicht tegen de
+duizende kristalvlakjes terug; nog andere waren hagelwit als kalksteen,
+en zouden als ze van marmer waren geweest, bouwstof genoeg voor een
+geheele stad hebben opgeleverd. Hoe verder wij naar het Zuiden gingen,
+hoe meer de drijvende eilanden in grootte en getal toenamen. Duizenden
+vogels hadden er hun nesten op gebouwd; zij verdoofden ons door hun
+geschreeuw. Sommige zagen den Nautilus voor een dooden walvisch aan,
+streken er op neer en pikten op de ijzeren platen.
+
+Bij deze vaart tusschen de ijsbergen was kapitein Nemo dikwijls
+op het plat. Hij beschouwde deze eenzame stilte met de grootste
+oplettendheid; ik zag zijn kalm gelaat zich soms verlevendigen. Zeide
+hij mogelijk bij zich zelven dat hij in die poolzeeën, waar niemand kon
+doordringen, zich te huis gevoelde, en hij alleen de ondoordringbare
+ruimte beheerschte? Misschien wel, doch hij sprak niet, hij stond
+onbeweeglijk, en scheen nu en dan slechts tot zich zelven te komen als
+hij zijn schip moest besturen. Hij richtte zijn Nautilus met volmaakte
+bekwaamheid, en vermeed behendig den schok met de ijsgevaarten, van
+welke sommige verscheiden kilometer lang en zeventig of tachtig meter
+hoog waren. Soms scheen het alsof de gezichteinder geheel gesloten
+was: op 60° Z.B. was bijna alle ruimte om te varen verdwenen; maar de
+kapitein zocht nauwkeurig, en vond weldra weer een kleine opening,
+waardoor hij stoutmoedig heengleed, echter wetende, dat zij zich
+onmiddellijk achter hem zou sluiten.
+
+Zoo gleed de Nautilus, door een bekwame hand bestuurd, tusschen al
+die ijsbergen, die eindelooze ijsvelden, die drijvende ijsschotsen,
+die langere of kortere ijsbrokken door. De temperatuur was vrij laag;
+de thermometer wees in de lucht twee of drie graden onder nul. Doch
+wij waren warm gekleed met bont, waarvoor zeekalven en ijsberen de
+huiden hadden geleverd. Het inwendige van den Nautilus werd door
+de electrische toestellen regelmatig verwarmd, en tartte dus de
+vinnigste koude. Bovendien zou het voldoende geweest zijn, eenige
+meters onder water te duiken, om er een dragelijke temperatuur te
+vinden. Twee maanden eerder zouden wij op deze hoogte aanhoudend
+dag hebben gehad, maar nu werd het gedurende drie of vier uur reeds
+nacht en later zouden deze poolstreken gedurende zes maanden in een
+nachtelijk duister gehuld zijn.
+
+Den 15den Maart kwamen wij op de hoogte der Nieuw-Shetlandsche en
+der Orkney-eilanden. De kapitein deelde mij mede dat deze streken
+vroeger door een ontzaglijke menigte zeekalven werden bewoond, maar dat
+Engelsche en Amerikaansche walvischvaarders in hun verdelgingswoede
+de jongen en de wijfjes doodden, en stilte des doods hadden verwekt,
+waar vroeger leven en beweging was.
+
+Den 16den Maart, tegen acht uur 's morgens, voer de Nautilus op
+den vijfentwintigsten meridiaan over den zuiderpoolcirkel; het ijs
+omringde ons van alle kanten en sloot den gezichteinder. Evenwel
+stuurde kapitein Nemo van spleet tot spleet en voer immer verder.
+
+"Maar waar gaat hij toch heen?" vroeg ik.
+
+"Recht door zee!" antwoordde Koenraad. "Als hij niet verder kan,
+zal hij wel ophouden."
+
+"Daar zou ik nog geen eed op durven doen," antwoordde ik.
+
+Doch om ronduit te spreken, moet ik bekennen, dat deze avontuurlijke
+tocht mij niet onaangenaam was. Ik kan niet zeggen hoe mij de
+schoonheden van deze nieuwe streken in verrukking brachten. De
+ijsbergen namen prachtige gedaanten aan. Hier vormden zij een
+Oostersche stad met ontelbare koepels en moskeeën, daar vormden
+zij als het ware een in puin gestort oord, dat door een aardbeving
+verwoest was. De gezichten veranderden elk oogenblik, hetzij door
+den schuinen stand der zonnestralen, hetzij door grauwen nevel of
+sneeuwstormen. Dan hoorden wij van alle kanten vreeselijke knallen,
+ineenstorting of val van groote ijsbergen, waardoor het landschap
+elk oogenblik van gedaante veranderde.
+
+Als de Nautilus soms onder water voer, wanneer zulke kolossen in
+elkander stortten, dan plantte zich het gedruisch onder water met een
+vreeselijke kracht voort; en de val van die gevaarten bracht dan de zee
+tot zelfs op groote diepte in heftige beweging. De Nautilus slingerde
+dan als een schip, dat aan de woede der elementen is blootgesteld.
+
+Dikwijls zag ik geen enkelen uitgang en dacht dat wij bepaald waren
+ingesloten; maar kapitein Nemo werd door een soort van instinct geleid,
+en ontdekte bij de minste sporen zelf steeds nieuwe openingen, waar
+hij met zijn Nautilus doorheen kon komen. Hij bedroog zich nimmer
+op het gezicht van het minste spoor van het blauwgekleurde zeewater
+tusschen de ijsvlakten. Ik twijfelde er dus niet aan, of hij had zijn
+Nautilus reeds meer in deze zuidelijke poolzeeën gebracht.
+
+Den 16den Maart echter sloot de ijsmassa ons geheel en al den weg
+af; het was de ijsbank nog wel niet, doch groote ijsvelden, door de
+koude aan elkander bevestigd. Deze hinderpaal kon kapitein Nemo niet
+ophouden, hij dreef zijn vaartuig met vreeselijke kracht tegen de
+ijsvlakte in. De Nautilus drong als een wig in deze brosse massa,
+en spleet haar met geweldig gekraak van elkander; het was de oude
+stormram, door een onbeperkte kracht in beweging gebracht. De stukken
+ijs werden hoog in de lucht geslingerd en vielen als hagelsteenen weer
+op ons neer, alleen door zijn voortstuwende kracht boorde ons vaartuig
+zich een weg. Soms vloog de Nautilus in zijn onstuimige vaart op het
+ijs, en verbrijzelde dit dan onder zijn zwaarte, dan weer schoot hij
+er onder, doch deed de oppervlakte, door er slechts wat tegenaan te
+stampen, vaneen barsten. Gedurende al die dagen overvielen ons hevige
+sneeuwvlagen; soms mistte het zoo sterk, dat men van het eene einde
+van het plat niet naar het andere kon zien; de wind draaide plotseling
+door alle streken van het kompas. De sneeuw vroor zoo hard aan elkaar,
+dat wij die met het houweel vaneen moesten slaan. Bij een temperatuur
+van vijf graden onder nul werd de geheele buitenzijde van den Nautilus
+met ijs bedekt. Op een schip zou men geen enkele manoeuvre hebben
+kunnen uitvoeren, omdat het geheele want vastgevroren zou geweest zijn;
+een vaartuig zonder zeilen, door electriciteit in beweging gebracht,
+zoodat het geen steenkolen noodig had, kon ongestraft zich op zulk
+een breedte wagen.
+
+Onder deze omstandigheden bleef de barometerstand gewoonlijk zeer laag;
+hij daalde zelfs tot 735 m.M. De aanwijzing van het kompas leverde geen
+enkelen waarborg meer op. De naalden wezen tegengestelde richtingen
+aan, toen wij de magnetische Zuidpool naderden, welke niet met de
+Zuidpool der aarde samenvalt. Volgens Hansten ligt zij op omstreeks
+70° Z.B. en 130° W.L., doch volgens de waarnemingen van Duperrez op
+70° 30' Z.B. en 135° W.L. Wij moesten tal van waarnemingen doen met
+verschillende kompassen, die in de onderscheidene deelen van het
+vaartuig waren neergezet, en daaruit een gemiddelde zoeken. Doch
+dikwijls bepaalde men den afgelegden weg slechts op de gis, hoewel
+die maatregel al bijzonder weinig voldoende was, te midden van die
+bochtige doorvaarten, welker richting ieder oogenblik veranderde.
+
+Eindelijk lag de Nautilus den 18den Maart, na tal van nuttelooze
+pogingen om verder te komen, geheel ingesloten. Het waren geen
+ijsvelden of ijsklompen meer, doch het was een eindelooze en
+onbewegelijke hinderpaal, welke uit aan elkander vastgevroren bergen
+bestond.
+
+"De ijsbank!" zei de Amerikaan.
+
+Ik begreep dat dit voor Ned Land evenals voor alle zeevaarders, die
+ons voor waren gegaan, een onoverkomelijke hinderpaal was. Toen de
+zon tegen den namiddag een oogenblik verscheen, nam kapitein Nemo
+vrij nauwkeurig onze hoogte; wij waren op 51° 30' lengte en 67° 30'
+breedte. Het was in deze zuidelijke poolzeeën een vrij ver gevorderd
+punt; van een zee was er evenwel niets te zien. Vóór den Nautilus
+strekte zich een groote vlakte uit, bezaaid met grillig gevormde
+ijsblokken, in de zonderlinge wanorde, die het bevroren vlak eener
+rivier kenmerkt, eenigen tijd voordat zij aan het kruien gaat, maar
+hier in veel geduchter afmetingen, zooals zich laat begrijpen.
+
+Hier en daar staken scherpe punten tot op twee honderd voet hoogte
+uit; verder zag ik een rij scherpe en hoekige grijs getinte klippen,
+waarop enkele zonnestralen als in een spiegel door den mist heen
+terugkaatsten. En in die eenzame natuur heerschte een doodsche
+stilte, ter nauwernood soms afgebroken door het geklapwiek van een
+stormvogel. Alles was bevroren, zelfs het geluid.
+
+De Nautilus moest dus op zijn avontuurlijken tocht in het midden van
+deze ijsvelden blijven steken.
+
+"Als uw kapitein nog verder gaat, mijnheer,".... zei mij dien dag
+Ned Land.
+
+"Welnu?"
+
+"Dan is hij een baas."
+
+"Waarom, Ned."
+
+"Omdat niemand over de ijsbank kan heenkomen. Uw kapitein is bij de
+hand, maar hij is voor den duivel niet sterker dan de natuur, en waar
+deze een grens heeft gesteld, moet men, of men wil of niet, ophouden."
+
+"Je hebt gelijk, Ned, en toch zou ik wel eens willen weten, wat er
+achter die ijsbank zit! Er is niets dat mij boozer kan maken dan
+een muur."
+
+"Mijnheer heeft gelijk," zei Koenraad; "muren zijn maar uitgevonden
+om geleerden te hinderen; er moesten nergens muren zijn."
+
+"Goed," antwoordde de Amerikaan. "Achter de ijsbank weet men wel wat
+er te vinden is."
+
+"Wat dan?" vroeg ik.
+
+"IJs en nog eens ijs!"
+
+"Gij zijt daar zeker van, Ned," antwoordde ik, "doch ik niet; daarom
+juist zou ik het wel eens willen onderzoeken."
+
+"Welnu, mijnheer," hervatte de Amerikaan, "laat dat denkbeeld
+varen. Gij ligt hier voor die ijsbank, laat u dat genoeg zijn, want
+gij noch uw kapitein Nemo, noch zijn Nautilus kunnen verder. En of
+hij wil of niet, hij zal naar het noorden, dat is naar het land der
+fatsoenlijke menschen, moeten terugkeeren."
+
+Ik erken dat Ned Land gelijk had, en zoolang er geen schepen gebouwd
+worden, om over die ijsvelden te varen, zullen wij wel altijd voor
+die ijsbank blijven steken.
+
+Niettegenstaande zijn pogingen en krachtige middelen, die hij inspande
+om het ijs te doen barsten, was de Nautilus tot onbeweeglijkheid
+gedoemd. Als iemand niet verder kan, is hij gewoonlijk van de zaak af
+door terug te keeren; maar hier was het even onmogelijk om terug te
+keeren als om vooruit te komen, want alle doorgangen waren achter ons
+gesloten, en als ons vaartuig nog eenigen tijd stil bleef liggen, zou
+het wel geheel in en onder het ijs besloten zijn. Dit gebeurde zelfs
+tegen twee uur 's middags, en het ijs vormde zich tegen de wanden
+van den Nautilus met verbazende snelheid. Ik moet erkennen, dat het
+gedrag van kapitein Nemo op zijn minst genomen onvoorzichtig was.
+
+Ik stond op dit oogenblik op het plat; de kapitein beschouwde onzen
+toestand gedurende eenige minuten, en zei toen:
+
+"Welnu, mijnheer, wat denkt gij er van?"
+
+"Ik denk dat wij vast zitten, kapitein."
+
+"Vast, hoe meent gij dat?"
+
+"Ik meen dat wij noch voor noch achteruit, noch ergens heen kunnen;
+dit noemt men geloof ik 'vast zitten,' ten minster onder beschaafde
+natiën."
+
+"Gij denkt dus, mijnheer Aronnax, dat de Nautilus niet meer los
+kan komen?"
+
+"Moeilijk, kapitein, want het jaargetijde is reeds te vergevorderd
+om te verwachten, dat het ijs nog zal losgaan?"
+
+"O, mijnheer de professor," antwoordde kapitein Nemo op spottenden
+toon, "gij verandert nooit! Gij ziet slechts hinderpalen en
+moeilijkheden! Ik verzeker u daarentegen, dat de Nautilus niet alleen
+los zal komen, maar ook nog vrij wat verder gaan."
+
+"Nog verder naar het Zuiden?" vroeg ik, terwijl ik den kapitein
+aankeek.
+
+"Ja, mijnheer, wij gaan naar de Zuidpool!"
+
+"Naar de Pool!" riep ik uit, terwijl ik een teeken van ongeloof niet
+kon onderdrukken.
+
+"Ja," antwoordde de kapitein koeltjes, "naar de Zuidpool, naar dat
+onbekende punt, waar alle meridianen samenvallen. Gij weet, dat ik
+met den Nautilus doe wat ik wil."
+
+Ja, ik wist het. Ik wist dat die man stoutmoedig tot roekeloosheid
+toe was. Maar om de hinderpalen te overwinnen, die het bereiken van de
+Zuidpool beletten, die vrij wat ongenaakbaarder is dan de Noordpool,
+tot welke koene reizigers nog niet eens hebben kunnen doordringen,
+scheen mij een onzinnige onderneming, welke alleen in het brein van
+een krankzinnige kon opkomen! Ik vroeg den kapitein of hij die pool
+reeds ontdekt had, waar geen sterveling nog ooit den voet zette.
+
+"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "maar wij zullen die samen
+ontdekken. Waar anderen schipbreuk hebben geleden, zal ik slagen. Ik
+heb den Nautilus nog nimmer zoover in de Zuidelijke IJszee gewaagd,
+doch ik herhaal het u, wij zullen nog verder gaan."
+
+"Ik wil u gelooven, kapitein," hernam ik op eenigszins spottenden
+toon. "Ik geloof u! Komaan, voorwaarts! Er bestaan voor ons geen
+hinderpalen! Laten wij deze ijsbank doorbreken! Laten wij haar in de
+lucht doen springen, en als zij dan nog weerstand biedt, moeten wij
+den Nautilus vleugels aandoen, om er overheen te vliegen."
+
+"Er overheen, mijnheer?" antwoordde kapitein Nemo bedaard, "neen,
+niet er overheen, maar er onder door!"
+
+"Er onder door!" riep ik uit.
+
+Plotseling trof mij een denkbeeld, dat mij het geheele plan van den
+kapitein openbaarde. Ik had hem begrepen. De wonderbare hoedanigheden
+van den Nautilus zouden hem in deze bovenmenschelijke onderneming
+wel te hulp komen!
+
+"Ik zie dat wij elkander beginnen te begrijpen, mijnheer de professor,"
+zei de kapitein glimlachend; "gij doorziet reeds de mogelijkheid,
+ik zou zeggen het welslagen dezer onderneming. Wat voor een gewoon
+vaartuig onmogelijk is, wordt voor den Nautilus gemakkelijk. Indien
+er aan de Pool eenig vasteland is, zullen wij daarvoor blijven steken;
+is er daarentegen open zee; dan gaan wij naar de Pool zelf!"
+
+"Als het oppervlak der zee," zei ik, medegesleept door de redeneering
+van den kapitein, "door het ijs onbevaarbaar is, dan is de diepte toch
+vrij, omdat de wetten der natuur daar het water door zijn grootere
+dichtheid een warmtegraad boven het vriespunt hebben gegeven. En
+indien ik mij niet bedrieg, dan staat het ijs van deze bank, dat
+onder water is, tot dat wat er boven uitsteekt als vier tot één?"
+
+"Bijna, mijnheer. Als deze ijsbergen éen meter boven water uitsteken,
+dan zijn zij drie meter ingedompeld; omdat nu deze ijsbergen niet
+hooger zijn dan honderd meter, zijn zij maar drie honderd meter diep
+onder water. En wat is drie honderd meter voor den Nautilus!"
+
+"Niets, kapitein."
+
+"Wij kunnen zelfs op veel grooter diepte die gelijkmatige temperatuur
+van het zeewater opzoeken, en daar tarten wij ongestraft de dertig
+of veertig graad koude van de oppervlakte."
+
+"Juist, kapitein, zeer juist!" antwoordde ik, in vuur gerakend.
+
+"De eenige moeilijkheid," hernam kapitein Nemo, "zal zijn om
+verscheiden dagen onder water te blijven, zonder onze lucht te kunnen
+ververschen."
+
+"Anders niet?" vroeg ik. "De Nautilus heeft groote vergaarbakken,
+wij zullen die vullen, en deze kunnen ons al de zuurstof, die wij
+noodig hebben, verschaffen."
+
+"Goed gevonden, mijnheer Aronnax," antwoordde de kapitein glimlachende;
+"doch omdat ik niet wil, dat ge mij van roekeloosheid beschuldigt,
+moet ik u al mijn zwarigheden tegenwerpen."
+
+"Hebt gij die nog?"
+
+"Eén enkele; het is mogelijk, dat, als er aan de Zuidpool een zee
+is, deze geheel bevroren is, en wij derhalve niet aan de oppervlakte
+kunnen komen!"
+
+"Goed, kapitein, maar vergeet gij, dat de Nautilus met een geducht
+spoor is gewapend, en kunnen wij daarmee niet schuin tegen de ijsmassa
+rammelen, om deze door den schok open te boren?"
+
+"Komaan, mijnheer de professor, gij zijt van daag vindingrijk!"
+
+"Bovendien, kapitein," zei ik, mij opwindend, "waarom zou er niet even
+goed aan de Zuid- als aan de Noordpool een open zee zijn? In geen van
+beide halfronden valt de Pool der aarde samen met die der strengste
+koude, en men moet, totdat het tegendeel bewezen is, veronderstellen,
+dat er op die beide punten òf een vasteland, òf een open zee bestaat."
+
+"Ik geloof het ook, mijnheer Aronnax," antwoordde kapitein Nemo. "Ik
+zal u alleen nog doen opmerken, dat gij, na zoovele zwarigheden tegen
+mijn plan gemaakt te hebben, mij nu met bewijsgronden ten voordeele
+daarvan overstelpt."
+
+Kapitein Nemo sprak de waarheid; ik was zoover gekomen dat ik nog
+stoutmoediger werd dan hij! Ik sleepte hem mee naar de Pool! Ik
+liep hem reeds vooruit, en dat nog wel zeer verre!.... Maar neen,
+onnoozele dwaas! Kapitein Nemo kende beter dan ik het voor en tegen
+in deze zaak, en hij schepte er vermaak in, om mij door hersenschimmen
+in vervoering te zien.
+
+Hij verloor echter geen oogenblik; op een gegeven teeken verscheen
+de eerste stuurman; de twee mannen spraken eenige oogenblikken met
+elkander in hun onbegrijpelijke taal, en hetzij de stuurman reeds
+vooruit gewaarschuwd was, hetzij hij het plan voor uitvoerbaar hield,
+hij liet geen de minste verwondering blijken.
+
+Doch hoe onverschillig hij ook geweest mocht zijn, hij was het toch
+niet zoozeer als Koenraad, toen ik den braven jongen ons voornemen
+meedeelde, om tot aan de Zuidpool door te dringen.
+
+Een "zooals mijnheer goedvindt," was zijn antwoord op deze mededeeling,
+en daarmee kon ik mij tevreden stellen. Wat Ned Land aangaat, deze
+trok den schouder zoo hoog op als ooit iemand gedaan had.
+
+"Ziet gij, mijnheer," zei hij, "ik heb medelijden met u en uw
+kapitein Nemo!"
+
+"Maar wij gaan naar de Pool, Ned."
+
+"Wel mogelijk, maar dan komt gij niet terug."
+
+En Ned Land ging naar zijn hut "om geen ongeluk te begaan," zooals
+hij zei.
+
+Ondertusschen werden er reeds toebereidselen voor deze koene
+onderneming gemaakt. De krachtige pompen van den Nautilus persten
+de lucht in de vergaarbakken. Tegen vier uur deelde kapitein Nemo
+mij mee dat het luik van het plat zou gesloten worden. Ik wierp een
+laatsten blik op de dikke ijsbank, waar wij onder door zouden gaan;
+het was helder weer; de lucht was zuiver, de koude vinnig, 12° onder
+nul; maar omdat de wind was gaan liggen, scheen mij deze temperatuur
+niet onverdragelijk.
+
+Een tiental mannen beklommen de zijwanden van den Nautilus en hakten
+het ijs rondom het vaartuig weg, zoodat zij het weldra los hadden;
+het was spoedig gedaan, omdat het pas gevormde ijs nog dun was. Toen
+gingen wij allen naar binnen, de gewone vergaarbakken werden gevuld
+met het water, dat onder de kiel nog niet bevroren was.
+
+Ik had met Koenraad in den salon plaats genomen. Door het open raam
+beschouwden wij de diepten van de Zuidelijke IJszee. De thermometer
+rees weer, en de naald van den manometer begon af te wijken.
+
+Op omstreeks drie honderd meter diepte, dreven wij, zooals kapitein
+Nemo voorspeld had, onder het gegolfde ondervlak der ijsbank. Maar
+de Nautilus zonk nog dieper; wij bereikten een laagte van acht
+honderd meter. De temperatuur van het water, die aan het oppervlak
+12° was, bedroeg nu niet meer dan 10°; wij hadden dus reeds 2°
+gewonnen. Het spreekt van zelf, dat de temperatuur in den Nautilus door
+verwarmingstoestellen vrij wat hooger liep. Het vaartuig gehoorzaamde
+aan alle bewegingen met de grootste nauwkeurigheid.
+
+"Wij zullen er wel onder door komen, als mijnheer het goedvindt,"
+zei Koenraad.
+
+"Ik reken er op!" antwoordde ik, op den toon der grootste overtuiging.
+
+Onder de open zee had de Nautilus regelrecht koers naar de Zuidpool
+gezet, zonder van den twee en vijftigsten lengtegraad af te wijken. Van
+67° 30' tot 90° bleven er ons nog 20° 30' te doorloopen; dat is nog
+ongeveer 2500 kilometer. De Nautilus had een gemiddelde snelheid van 60
+kilometer in het uur, dus ongeveer van een sneltrein. Indien wij deze
+snelheid behielden, waren veertig uur voldoende om de Pool te bereiken.
+
+Gedurende een gedeelte van den nacht bleven Koen en ik, door het
+ongewone van onzen toestand teruggehouden, vóór het raam van den
+salon zitten. De zee werd door onze electrische lantaarn verlicht,
+maar zij was geheel verlaten; de visschen hielden zich in deze altijd
+bevroren zeeën niet op, zij gebruikten die alleen om er uit de IJszee
+naar de open poolzee door te zwemmen; wij liepen verbazend snel;
+ik voelde dit aan het trillen van het lange ijzeren vaartuig.
+
+Tegen twee uur in den morgen ging ik eenige uren rust nemen. Koenraad
+deed hetzelfde. Toen ik door de gangen ging, ontmoette ik den kapitein
+niet; ik veronderstelde dat hij aan het roer stond.
+
+Den volgenden dag, 19 Maart, ging ik om vijf uur 's morgens reeds
+weder in den salon zitten. De electrische log wees aan dat de snelheid
+van den Nautilus wat gematigd was; het vaartuig rees, maar zeer
+voorzichtig; de vergaarbakken werden langzaam ledig gepompt.
+
+Mijn hart klopte hevig; zouden wij boven komen en aan de Pool de vrije
+lucht inademen? Neen, een schok verkondigde mij, dat de Nautilus onder
+tegen de ijsbank gestooten had, en dat deze, blijkens het doffe geluid
+van den slag nog zeer dik was. Wij lagen nog op 330 meter diepte,
+zoodat er een dikte van 440 meter ijs boven ons hoofd lag. De ijsbank
+was dus hier hooger dan in het begin; dit was weinig geruststellend.
+
+Gedurende dien dag herhaalde de Nautilus deze proef meermalen, doch
+stiet telkens tegen den ijsbodem boven ons. Op sommige oogenblikken
+vonden wij die op 900 meter diepte, zoodat de bank 1200 meter hoog
+of dik was; dit was dus driemaal dikker dan op de plaats waar wij
+naar beneden waren gegaan.
+
+Ik teekende die verschillende diepten nauwkeurig op, en ik kreeg
+op die wijze als het ware een profiel van dezen onderzeeschen
+bergketen. 's Avonds was er nog geen enkele verandering in onzen
+toestand gekomen, altijd nog ijs op vier of vijfhonderd meter beneden;
+de dikte verminderde dus wel wat, doch hoe groot was die nog tusschen
+het oppervlak van de zee en ons!
+
+Het was toen acht uur; sedert vier uren reeds had de lucht volgens de
+dagelijksche gewoonte ververscht moeten worden; ik had er echter niet
+veel last van, hoewel kapitein Nemo toch zijn toevlucht nog niet tot
+zijn luchtvergaarbakken had genomen. Gedurende dien nacht was mijn
+slaap onrustig. Hoop en vrees hielden mij beurtelings gekluisterd;
+ik stond verscheiden malen op, en voelde aanhoudend, dat de Nautilus
+de dikte van het ijs onderzocht. Tegen drie uur 's morgens zag ik
+dat het ondervlak der ijsbank op vijftig meter diepte lag; de bank
+ging dus langzamerhand in een ijsveld over, de berg werd derhalve
+weer vlak. Ik hield mijn oogen op den manometer gevestigd; wij rezen
+voortdurend in schuine richting langs het ijsvlak, dat in het licht
+der electrische lantaarn schitterde. De ijsbank nam van boven en van
+onderen telkens af; zij werd van kilometer tot kilometer dunner.
+
+Eindelijk om zes uur 's morgens, op dien gedenkwaardigen 20sten Maart,
+opende zich de deur van den salon, en kapitein Nemo verscheen.
+
+"Open zee!" zei hij.
+
+
+HOOFDSTUK XXXVIII
+
+De Zuidpool.
+
+Ik snelde naar het plat. Het was zoo. Wij waren in open zee! Er waren
+maar enkele schotsen of drijvende ijsbergen zichtbaar; zoover het oog
+reikte, zag ik niets dan zee; in de lucht fladderden duizenden vogels;
+millioenen visschen zwommen in het water, dat naarmate van de diepte
+donker blauw of olijfgroen was. De honderdgradige thermometer wees
+drie boven nul. Het was achter de ijsbank, waarvan de massa zich aan
+den noordelijken gezichteinder uitstrekte, als het ware lente.
+
+"Zijn wij aan de pool?" vroeg ik met kloppend hart aan den kapitein.
+
+"Ik weet het niet," antwoordde hij. "Om twaalf uur zullen wij eens
+hoogte nemen."
+
+"Maar de zon zal door dien mist niet heendringen," zei ik, terwijl
+ik de grauwe lucht bekeek.
+
+"Als zij maar even schijnen wil, is het al genoeg," antwoordde de
+kapitein.
+
+Tien kilometer van den Nautilus verhief zich naar het Zuiden een
+eenzaam eiland, tot op twee honderd meter boven de zee. Wij voeren
+er heen, doch met de grootste omzichtigheid, want het vaarwater kon
+vol klippen zijn. Een uur daarna waren wij op het eiland; twee uur
+daarna hadden wij het rondgevaren. Het had vijf kilometer in omtrek;
+een nauw kanaal scheidde het van een groot land, misschien wel
+een vastland, waarvan wij het einde niet konden zien. Het bestaan
+van dit land scheen de veronderstelling van Maury te wettigen. Die
+schrandere Amerikaan had namelijk opgemerkt, dat tusschen de Zuidpool
+en de zestigste parallel de zee met zeer groote drijvende ijsschotsen
+bedekt is, wat men in het Noorden nimmer ziet; daaruit had hij het
+gevolg getrokken, dat er aan de Zuidpool een groot vasteland moest
+wezen, omdat zulke ijsschotsen nimmer in volle zee, maar alleen op
+kusten kunnen ontstaan. Volgens zijn berekening vormt het ijs aan de
+Zuidpool een massa van 4000 kilometer oppervlakte.
+
+De Nautilus was, uit vrees van op een klip te stooten, blijven liggen
+op drie kabellengten van een strand, waarboven, zich prachtige rotsen
+verhieven; de sloep werd in zee gebracht, de kapitein en twee zijner
+manschappen, die de instrumenten droegen, stapten erin. Koenraad en
+ik insgelijks. Het was tien uur in den morgen: ik had Ned Land niet
+gezien; de Amerikaan wilde zeker zelfs aan de Zuidpool niet erkennen,
+dat hij ongelijk had.
+
+Eenige riemslagen brachten ons aan het strand. Toen Koenraad aan land
+wilde springen, hield ik hem tegen.
+
+"Aan u de eer, mijnheer," zei ik tot den kapitein, "om het eerst den
+voet op dezen grond te zetten."
+
+"Indien ik niet aarzel," antwoordde hij, "dit Poolland te betreden,
+is het, omdat tot nog toe geen menschelijk wezen hier zijn voet
+heeft gezet."
+
+Toen sprong hij op het strand; hij was zichtbaar ontroerd. Hij beklom
+een uitstekend rotspunt, en daar stond hij met over elkander geslagen
+armen, een vurig oog, onbeweeglijk en stilzwijgend, als om bezit van
+deze streken te nemen. Toen hij zoo ongeveer vijf minuten gestaan had,
+keerde hij tot ons terug.
+
+"Als gij maar wilt, mijnheer!" riep hij mij toe.
+
+Ik ging met Koen aan land, terwijl de beide mannen in de sloep bleven.
+
+De bodem was met roodachtig zand, als met fijn gestampte tichelsteenen
+bedekt; daartusschen zagen wij stukken lava, puimsteen en andere
+vulkanische producten. Op sommige plaatsen stegen lichte rookwolkjes,
+die een sterken zwaveldamp verbreidden, uit den grond, en deden dus
+zien, dat het onderaardsche vuur nog al zijn kracht had behouden. Toen
+wij evenwel op een hooge rots gekomen waren, zag ik verscheiden
+kilometer in de rondte geen enkelen vulkaan. Men zal zich herinneren,
+dat kapitein Ross in deze streken op 77° 32' breedte de vulkanen
+Erebus en Terror in volle werking zag.
+
+De plantengroei was op dit land uiterst gering; op de zwarte rotsen
+groeiden enkele mossen, deze vormden met enkele mikroskopische plantjes
+de geheele flora.
+
+Het strand was bezaaid met allerlei soort schelpen, hoorns
+en zeesterren. Maar in de lucht vooral was de fauna sterk
+vertegenwoordigd; daar vlogen en fladderden duizenden vogels van
+allerhande soorten, die ons met hun gekras doof schreeuwden. Anderen
+zaten in groot aantal op de rotsen, en lieten ons zonder vrees
+voorbijgaan, zoodat wij ze soms zelfs met den voet aanraakten. Het
+waren vetganzen, steltloopers, groote albatrossen en stormvogels;
+"sommige zoo vet," zei ik tot Koenraad, "dat de bewoners der
+Ferroe-eilanden hun maar een pit in het lichaam draaien, om die dan
+aan te steken."
+
+"Als men nog een weinig verder ging, zouden het volmaakte lampen
+zijn," antwoordde Koenraad, "doch men kan toch niet vergen, dat de
+natuur ze ook nog met een pit voorziet."
+
+Nadat wij omstreeks vijf honderd meter waren voortgegaan, vonden
+wij den grond als bezaaid met nesten, waaruit zwermen van vogels
+opvlogen. Later liet de kapitein er eenige honderden van vangen, omdat
+ze zeer smakelijk om te eten waren; die beesten waren zoo weinig schuw,
+dat men ze met steenen kon dood gooien.
+
+De mist trok niet op, om elf uur was de zon nog niet doorgekomen; ik
+maakte mij daar ongerust over, want zonder zon waren geen waarnemingen
+mogelijk; hoe zouden wij toch nauwkeurig kunnen weten of wij de
+Zuidpool bereikt hadden?
+
+Toen ik weer bij den kapitein kwam, lag hij op een stuk rots geleund
+en bekeek de lucht; hij scheen ongeduldig en teleurgesteld. Maar wat
+daaraan te doen? De stoutmoedige en veelvermogende man voerde geen
+bevel over de zon zooals over de zee. Het was twaalf uur, en nog had
+de dagvorst zich geen oogenblik vertoond; men kon zelfs niet zien
+waar hij ergens achter dit nevelgordijn verborgen was. Weldra loste
+de mist zich in de sneeuw op.
+
+"Tot morgen!" zei de kapitein bedaard, en wij roeiden weer naar den
+Nautilus. In onze afwezigheid had men de netten uitgeworpen, en ik
+beschouwde met belangstelling de visschen, die men in deze zuidelijke
+poolzee gevangen had. De zuidelijke poolzee is de wijkplaats voor een
+groote menigte trekvisschen, die de keerkringsstormen ontwijken, maar
+om de prooi te worden van bruinvisschen en robben. Ik zag er eenige
+kraakbeenachtige schaaldieren van een decimeter lengte, witachtig met
+blauwe en bruine vlekken, gewapend met angels; voorts een wonderlijk
+soort van zeedieren, drie voet lang, met rank lichaam, een gladde,
+witte huid met zilveren weerschijn, drie rugvinnen, een ronden kop,
+wier muil uitloopt in een omgebogen snuit. Ik proefde er van, maar
+vond ze zeer onsmakelijk; Koen daarentegen prees ze zeer.
+
+De sneeuwstorm duurde tot den volgenden dag; het was onmogelijk om op
+het plat te blijven staan. In den salon, waar ik de bijzonderheden van
+onzen tocht opteekende, hoorde ik het geschreeuw van stormvogels en
+albatrossen in den orkaan. De Nautilus bleef niet stil liggen, doch
+voer langs de kust voort, en ging nog een tiental kilometer verder
+naar het Zuiden, te midden van een halve schemering, veroorzaakt door
+dat de zon maar even boven den gezichteinder verscheen.
+
+Den volgenden dag, 20 Maart, had het sneeuwen opgehouden, doch het
+was vinniger koud; de thermometer stond twee graad onder nul. De mist
+trok op, en ik hoopte, dat wij dien dag zonshoogte konden nemen.
+
+Daar kapitein Nemo nog niet verschenen was, gingen Koenraad en
+ik in de sloep en roeiden naar wal. De aard van den grond was nog
+altijd even vulkanisch; overal zagen wij sporen van lava, basalt
+en andere vulkanische uitwerpselen, zonder dat wij een krater
+ontdekten. Hier vlogen ook weer duizenden vogels om ons heen, die
+dit Poolland bevolkten. Doch zij deelden hun woonplaats met groote
+troepen zoogdieren, die ons met hun zachte oogen aankeken. Het waren
+zeekalven van verschillende soorten, waarvan sommige op den grond en
+andere op drijvende ijsschollen lagen, terwijl wederom andere in zee
+rondspartelden. Zij vluchtten niet voor ons, daar zij den mensch niet
+kenden, en ik zag er genoeg bij elkaar om eenige honderden schepen
+mee van leeftocht te voorzien.
+
+"Drommels," zei Koenraad, "het is gelukkig dat Ned Land niet bij
+ons is."
+
+"Waarom, Koen?"
+
+"Omdat die dolle harpoenier alles zou doodslaan."
+
+"Alles, dat is nog al veel; maar ik geloof niet, dat wij onzen
+Amerikaanschen vriend hadden kunnen beletten eenige van die prachtige
+exemplaren te harpoenen. Kapitein Nemo zou daar zeer boos om zijn
+geworden, want hij vergiet ongaarne het bloed van weerlooze dieren."
+
+"Hij heeft gelijk."
+
+"Zeker, Koen. Maar zeg eens, heb jij op die schoone dieren nooit
+jacht gemaakt?"
+
+"Mijnheer weet wel," antwoordde Koenraad, "dat ik niet zeer sterk
+ben in de practijk, maar als mijnheer mij de namen van die beesten
+genoemd heeft...."
+
+"Het zijn zeekalven en robben."
+
+"Twee soorten uit de orde de vleeschetende zoogdieren," antwoordde
+Koen haastig.
+
+"Goed, Koen," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan,"
+
+Het was acht uur; wij moesten nog vier uur wachten voor wij de zon
+zouden kunnen waarnemen. Ik ging naar een uitgestrekte baai, die een
+inham vormde in de granietrotsen op den oever. Zoover ons gezicht
+reikte, waren de oevers van de ijsschotsen met zeedieren bedekt,
+en onwillekeurig zag ik uit naar den ouden Proteus, den herder, die
+volgens de fabelleer de kudden van Neptunus weidde. Het waren meestal
+zeekalven; de wijfjes pasten op de jongen, de mannetjes hielden de
+wacht. Als zij van de eene plaats naar de andere gingen, deden zij
+kleine sprongen, en steunden daarbij gedeeltelijk op hun zwemvliezen,
+die bij de met hen verwante zeekoeien veel hadden van armen. Ik moet
+erkennen, dat die dieren met hun bevallige bewegingen en gladharige
+huid verwonderlijk zwommen; als zij op het strand lagen, namen zij
+allerlei bevallige houdingen aan; het is dus geen wonder, dat de ouden
+ze dichterlijk met tritons en sirenen vergeleken. Er waren er onder,
+die men, omdat zij een lengte van zes tot zeven meter bereikten,
+zeeolifanten noemt.
+
+"Zijn die dieren niet gevaarlijk?" vroeg Koenraad.
+
+"Neen," antwoordde ik, "behalve als men ze aanvalt. Als een zeekalf
+zijn jong verdedigt, is het beest woedend, en het is niet zelden
+gebeurd dat het een sloep verbrijzelt."
+
+"Het dier heeft gelijk," zei Koen.
+
+"Dat ontken ik niet."
+
+Twee kilometer verder stuitten wij op een voorgebergte, dat de baai
+tegen den zuidewind beschutte. Het rees loodrecht uit zee op, en het
+zeeschuim spatte er tegen aan; aan de andere zijde der rots hoorden
+wij een geraas alsof er een troep vee loeide.
+
+"Mooi," zei Koen, "een stierenconcert."
+
+"Neen, mijn vriend, dat zijn zeedieren."
+
+"Vechten zij?"
+
+"Zij vechten en spelen."
+
+"Dat moeten wij eens zien, als mijnheer het goedvindt."
+
+"Zeker, Koen."
+
+En wij beklommen de zwarte rotsen, waarbij dikwijls onverwacht groote
+steenen naar beneden vielen, terwijl het ijs ons pad hier en daar vrij
+glad maakte. Ik viel meermalen, en bezeerde mij dan erg. Koenraad
+was voorzichtiger, of stond vaster op zijn beenen, ten minste hij
+struikelde bijna niet en hielp mij telkens op, waarbij hij zeide:
+"Als mijnheer zoo goed wilde zijn om zijn beenen verder van elkaar
+te zetten, zou mijnheer beter blijven staan."
+
+Toen wij boven op de rots kwamen, zagen wij een groote witte vlakte
+voor ons vol walrussen; de beesten speelden met elkander, en brulden
+van genoegen, maar niet van woede. Zij geleken wel wat op zeekalven,
+maar waren wat grooter; hun bovensnijtanden staken uit den bek en waren
+ongeveer twee en een halven decimeter lang; de tanden zijn harder
+dan die van den olifant en worden minder spoedig geel, waarom zij
+zeer gezocht zijn. Er wordt dan ook onophoudelijk jacht op gemaakt,
+zoodat ze weldra tot den laatste zullen uitgeroeid zijn; althans er
+worden er jaarlijks meer dan vierduizend gedood.
+
+Na een tijd lang te hebben staan kijken, dacht ik er over om
+terug te keeren. Het was elf uur, en als kapitein Nemo een gunstig
+oogenblik voor waarnemingen had, wenschte ik daarbij te zijn. Ik
+verwachtte echter niet, dat de zon zich dien dag zou vertoonen, want
+de gezichteinder was met dikke wolken bedekt; het scheen alsof de zon
+dat ontoegankelijk punt van den aardbol voor stervelingen niet wilde
+aanwijzen. Ik ging echter naar den Nautilus terug en volgde een smal
+voetpad, dat over den top der klip liep. Om half twaalf waren wij op
+de landingsplaats; de kapitein had zich met de sloep aan wal laten
+brengen, met zijn instrumenten bij zich. Hij keek naar den noordelijken
+gezichteinder, waar de zon haar korte loopbaan beschreef. Ik ging
+naast hem staan en wachtte zonder spreken. Het werd twaalf uur,
+maar even als den vorigen dag bleef de zon onzichtbaar.
+
+Het was treurig; nogmaals konden er geen waarnemingen geschieden. Als
+dit den volgenden dag niet gebeurde, moesten wij de zaak bepaald
+opgeven. Want wij hadden juist den 20sten Maart, den volgenden dag
+was het dag- en nachtevening en zou de zon voor zes maanden onder
+den gezichteinder verdwijnen; dan begon de lange Poolnacht. Sedert
+21 September was zij aan den noordelijken gezichteinder verdwenen,
+had zich in een spiraalvormige loopbaan verheven tot 21 December en
+was toen weer gaan dalen, om den volgenden dag haar laatste stralen
+over het Poolland te werpen.
+
+Ik deelde mijn opmerkingen en mijn vrees aan den kapitein mede.
+
+"Gij hebt gelijk, mijnheer Aronnax," zei hij, "als ik morgen de
+zonshoogte niet kan waarnemen, moet ik dit zes maanden uitstellen. Maar
+als de zon zich morgen vertoont, zal het, juist omdat het dan 21
+Maart is, gemakkelijk wezen om te twaalf uur onze waarneming te doen."
+
+"Hoe zoo?" vroeg ik.
+
+"Ik heb den chronometer alleen noodig," antwoordde hij. "Als morgen om
+twaalf uur de zonneschijf door den noordelijken horizon juist midden
+door gedeeld wordt, zijn wij aan de Zuidpool. Het spreekt van zelf,
+dat ik de straalbreking daarbij in rekening moet brengen."
+
+"Juist," zei ik. "Maar toch is deze waarneming niet wiskundig zeker,
+omdat de dag- en nachtevening niet precies om twaalf uur plaats heeft."
+
+"Zonder twijfel, mijnheer, maar ik zal mij toch geen honderd meter
+vergissen, en meer hebben wij niet noodig; tot morgen dus."
+
+De kapitein keerde naar boord terug. Koenraad en ik bleven tot vijf
+uur aan land, om te ontdekken en ons te oefenen. Ik kreeg geen enkel
+merkwaardig voorwerp in handen, behalve het bijzonder groot ei van
+een vetgans, waarvoor een liefhebber misschien vijfhonderd gulden
+zou betaald hebben. Het ei was van Isabella-kleur en zeldzaam door de
+streepjes en figuurtjes, die er als hieroglyphen op stonden. Ik gaf
+het aan Koenraad, en deze bracht het met de noodige voorzichtigheid
+ongeschonden aan boord. Ik legde dit zeldzame ei onder een van de
+glasramen in den salon. Daarna soupeerde ik met een heerlijk stukje
+lever van een zeekalf, dat wel wat naar varkensvleesch smaakte. Toen
+ik naar bed ging, deed ik als de Hindoes, en riep voor den volgenden
+dag de gunsten in van de zon.
+
+Den volgenden morgen, 21 Maart, was ik op het plat, en vond er
+kapitein Nemo.
+
+"Het weer klaart wat op," zei hij. "Ik heb goeden moed. Na het ontbijt
+zullen wij aan land gaan om een geschikte plaats voor onze waarneming
+uit te kiezen."
+
+Toen zocht ik Ned Land op en wilde hem overhalen met ons mee te
+gaan, maar de koppige Amerikaan weigerde, en ik zag wel dat zijn
+stilzwijgen en zijn halsstarrigheid met den dag toenamen. Evenwel
+betreurde ik in deze omstandigheden zijn koppigheid niet, want er
+waren te veel zeekalven aan land, en men moest zulk een harpoenier
+niet aan onweerstaanbare verzoeking blootstellen.
+
+Na het ontbijt ging ik aan wal. De Nautilus was des nachts nog eenige
+kilometers opgevaren. Hij lag op ruim vier kilometer van de kust, boven
+welke een bergtop van vier- of vijfhonderd meter uitstak. Behalve
+mijn persoon bevonden zich in de sloep de kapitein, twee zijner
+manschappen en de instrumenten, dat is te zeggen: een chronometer,
+een kijker en een barometer.
+
+Gedurende onzen overtocht zag ik tal van walvisschen. Drie soorten
+treft men in de zuidelijke Poolzee aan; de Engelschen noemen ze
+right-whale, hump-back, en fine-back. De eerste heeft geen rugvinnen,
+de tweede groote plooien in den buik en witachtige vinnen, de derde
+is geelbruin van kleur en de vlugste van alle walvisschen. Men kan
+deze reusachtige dieren reeds in de verte ontwaren aan het water,
+dat zij tot aanmerkelijke hoogte opspuiten, met een kracht die wolken
+van damp doet opgaan. Deze dieren dartelden in het stille water,
+zoodat ik begreep, dat de Poolzee hun een toevluchtsoord was tegen
+de vijanden, die hen met hevigheid vervolgden.
+
+Ik onderscheidde ook lange schoolen visschen, tot de klasse der
+kabeljauwen behoorende, benevens groote troepen weekdieren en
+zeekwallen, wiegelende tusschen de kammen der golfjes.
+
+Om negen uur waren wij aan land. De hemel werd helderder en de
+wolken dreven naar het Zuiden. De mist, die op het water lag, trok
+op. Kapitein Nemo richtte den steven naar den bergtop, waarvan hij
+misschien zijn observatorium wilde maken. Het beklimmen daarvan koste
+veel moeite, door de puntige stukken lava en puimsteen, te midden
+eener atmosfeer, bedorven door opstijging van zwavelachtige dampen,
+die in hun kolommen tusschen de rotsspleten naar boven drongen. Voor
+iemand, op het land niet meer gewoon, beklom de kapitein de steile
+hellingen met een vlugheid en behendigheid, die ik niet kon nabootsen
+en een gemzenjager hem zou benijd hebben.
+
+Wij hadden twee uur noodig om den top dezer rots van porfier en
+basalt te bereiken. Van daar strekte onze blik zich uit over een zee,
+die aan den noordelijken gezichteinder duidelijk van de lucht was
+afgescheiden. Voor onze voeten strekte zich een schitterend witte
+vlakte uit, boven ons hoofd welfde zich een lichtblauwe hemel zonder
+eenigen nevel; in het noorden vertoonde zich de zonneschijf als een
+vurige bol, waarvan de gezichteinder aan de onderzijde een stuk scheen
+te hebben afgesneden. Uit de zee werden prachtige waterstralen als
+fonteinen door de walvisschen opgespoten. In de verte lag de Nautilus
+als een slapende walvisch op het water. Achter ons, in het Zuiden
+en Oosten, strekte zich een verbazend groot land uit, dat met een
+ontzaglijke menigte rotsblokken en ijsschotsen bedekt was en waarvan
+men het einde niet kon bespeuren.
+
+Toen kapitein Nemo op den top kwam, ging hij met den barometer
+zorgvuldig de hoogte na, omdat hij dit bij zijn waarneming in rekening
+moest brengen. Kwartier voor twaalven scheen de zon, die slechts
+door straalbreking zichtbaar was, als een gouden schijf en wierp
+haar stralen op dit eenzaam land en over die zee, door den mensch
+nog nooit met schepen doorkliefd.
+
+Kapitein Nemo bekeek met een kijker, die door middel van spiegels
+de straalbreking verbeterde, het hemellichaam, dat in zeer schuine
+richting langzamerhand onder den gezichteinder wegzonk. Ik had den
+chronometer in de hand; mijn hart klopte hevig: indien het verdwijnen
+van de benedenste helft der schijf samenviel met het twaalfde uur op
+den chronometer, dan waren wij aan de POOL.
+
+"Twaalf uur!" riep ik.
+
+"De Zuidpool!" antwoordde de kapitein met ernstige stem, terwijl hij
+mij den kijker gaf, waardoor ik kon zien, dat de dagvorst door den
+gezichteinder juist in twee helften verdeeld was. Ik zag de laatste
+stralen op de rotspunten terugkaatsen en de schaduwen langzamerhand
+toenemen.
+
+Op dat oogenblik legde de kapitein de hand op mijn schouder en zei:
+"In 1600 bereikten de Hollanders, door een zeestroom meegesleept,
+den 64sten graad; de beroemde Cook drong door tot 67° 30' en in 1774
+zelfs tot 71° 15'; de Engelschman Weddel kwam tot 74° 15' en James Ross
+bereikte in 1842 met de Erebus en Terror 78° 4'; welnu ik, kapitein
+Nemo, heb op 21 Maart 1868 de Zuidpool op 90° bereikt, en ik neem bezit
+van dit gedeelte van den aardbol, dat als zesde werelddeel gelden kan."
+
+"In wiens naam, kapitein?"
+
+"In mijn naam, mijnheer!"
+
+Terwijl hij dit zei, ontrolde kapitein Nemo een zwarte vlag, waar
+midden in een witte N was geborduurd. Daarop keerde hij zich naar
+de zon, wier laatste stralen nog aan den gezichteinder verschenen,
+en riep hij uit:
+
+"Vaarwel, zon! Verdwijn, schitterende dagvorst! Verberg u achter
+deze vrije zee, en laat een nacht van zes maanden met zijn schaduwen
+neerdalen over mijn nieuw gebied!"
+
+
+HOOFDSTUK XXXIX
+
+Ongeluk of toeval.
+
+Den volgenden dag, 22 Maart, maakte men zich te zes uur des morgens
+reeds tot het vertrek gereed. De laatste schemering verdween; het was
+scherp koud; de sterren flikkerden zeer helder; boven ons schitterde
+het wonderschoone Zuiderkruis, de poolster der zuiderstreken.
+
+De thermometer stond op twaalf graden onder nul, en als de wind wat
+aanwakkerde, sneed deze ons het gezicht bijna stuk. De zee scheen
+overal te zullen dichtvriezen. Tallooze zwarte plekken toonden
+reeds de vorming van het jonge ijs; de zee zou dus gedurende de
+zes wintermaanden waarschijnlijk geheel ontoegankelijk zijn. Waar
+bleven de walvisschen in dien tijd? Zonder twijfel zochten zij,
+onder de ijsbank door, een open zee. De zeekalven en walrussen,
+die beter tegen het ruwe klimaat konden, bleven in deze bevroren
+streken. Deze dieren graven, door instinct gedreven, gaten in het
+ijs en weten die open te houden. Door die gaten kunnen zij ademhalen,
+en als dan de vogels ook voor de koude vluchten, dan zijn deze dieren
+de eenige bewoners dezer poolstreken.
+
+De vergaarbakken waren vol water en de Nautilus zonk langzamerhand naar
+beneden. Op een diepte van 350 meter hield hij stil; de schroef begon
+te werken, en wij stevenden met een snelheid van vijftien kilometer
+in het uur naar het noorden. Tegen den avond dreven wij reeds onder
+de onmetelijke ijsbank. Uit voorzichtigheid waren de ramen van den
+salon gesloten, want de Nautilus kon wel eens tegen een drijvend
+ijsblok stooten; ik bracht dien dag dus door met mijn aanteekeningen
+in het net te schrijven. Mijn geest was nog vervuld van de wonderen
+der Pool; zonder moeite of gevaar hadden wij dit ontoegankelijk punt
+bereikt, alsof wij er over een effen spoorbaan waren heengereden. En
+nu keerden wij inderdaad terug. Moest ik mij nogmaals op dergelijke
+verrassingen voorbereiden? Ik dacht het wel, want het aantal der
+onderzeesche wonderen is niet te tellen. Sedert vijf en een halve
+maand, dat wij aan boord waren, hadden wij 14000 kilometer afgelegd
+en hoeveel zonderlings, wonderbaarlijks of vreeselijks had die
+reis reeds niet opgeleverd; de jacht in de bosschen van Crespo, de
+stranding in de Torresstraat, het koralen kerkhof, de parelvisscherij
+bij Ceylon, de Arabische tunnel, de vulkanische verschijnselen van
+Santorino, de schatten in de baai van Vigo, het verdwenen Atlantis,
+de Zuidpool! Dien nacht stonden mij al die zaken telkens in mijn
+droomen weer voor den geest.
+
+Om drie uur in den morgen werd ik wakker door een hevigen schok. Ik
+ging in mijn bed overeind zitten en luisterde, toen ik plotseling
+midden in de kamer werd geworpen. De Nautilus had dus gestooten en
+hing blijkbaar geheel op zijde. Te midden van de grootste duisternis
+tastte ik langs den wand en kroop door de gangen naar den salon,
+die verlicht was. De meubels waren omver geworpen. Gelukkig stonden
+de glazen kasten met kostbaarheden overeind, omdat zij op den vloer
+waren vastgeschroefd. De schilderijen aan stuurboord hingen pal
+tegen den wand, die aan bakboord waren er bijna een halven meter van
+verwijderd. De Nautilus helde dus naar stuurboordzijde over en lag
+geheel onbeweeglijk.
+
+Ik hoorde voetstappen en het geluid van stemmen, doch de kapitein
+verscheen niet. Op het oogenblik dat ik den salon, wilde verlaten,
+kwamen Ned Land en Koenraad binnen.
+
+"Wat is er gaande?" vroeg ik aanstonds.
+
+"Dat kom ik mijnheer vragen," antwoordde Koenraad.
+
+"Duizend duivels!" bromde de Amerikaan, "ik weet het wel. De Nautilus
+is gestrand en nu geloof ik niet, dat de kast zich er uit zal redden,
+zooals de eerste keer in de Torresstraat."
+
+"Maar wij zijn ten minste aan de oppervlakte der zee?" vroeg ik.
+
+"Dat weten wij niet," antwoordde Koenraad.
+
+"Dat kunnen wij gemakkelijk zien," en naar den manometer gaande, zag ik
+tot mijn groote verbazing, dat wij op een diepte van 360 meter lagen.
+
+"Wat beteekent dat?" riep ik uit.
+
+"Dat moet den kapitein gevraagd worden," zei Koenraad.
+
+"Waar is hij te vinden?" vroeg Ned Land.
+
+"Volgt mij," zei ik tot mijn beide makkers.
+
+Wij verlieten den salon; in de bibliotheek was niemand. Ik dacht,
+dat de kapitein misschien bij den stuurman was; het beste was dus
+hem te wachten, waarom wij alle drie naar den salon teruggingen.
+
+Ik ga de verwenschingen van Ned Land met stilzwijgen voorbij; hij kon
+zich naar hartelust opwinden; ik liet hem uitrazen zonder hem in de
+rede te vallen. Wij wachtten zoo wat twintig minuten en luisterden
+naar elk gerucht, toen de kapitein binnen kwam; hij scheen ons niet
+te zien. Zijn gelaat, dat gewoonlijk zoo kalm was, drukte nu eenige
+ongerustheid uit. Hij bekeek langzaam het kompas, den manometer,
+en wees met den vinger op een punt der wereldkaart, daar waar de
+zuidelijke poolzee zich bevond.
+
+Ik wilde hem niet storen; toen hij zich echter na eenige oogenblikken
+naar mij toekeerde, vroeg ik hem het tegenovergestelde van mijn vraag
+in de Torresstraat.
+
+"Een toeval, kapitein?"
+
+"Neen, mijnheer ditmaal is het een ongeluk."
+
+"Ernstig?"
+
+"Misschien."
+
+"Is er oogenblikkelijk gevaar?"
+
+"Neen."
+
+"Heeft de Nautilus gestooten?"
+
+"Ja."
+
+"En hoe kwam dit?"
+
+"Door een speling der natuur, niet door menschelijke onbekwaamheid. Er
+is bij onze vaart geen enkele fout begaan. Doch men kan de wetten van
+het evenwicht niet tegengaan, men kan zich wel tegen de menschelijke
+wetten, maar niet tegen die van de natuur verzetten."
+
+Het oogenblik was zonderling gekozen om zich aan wijsgeerige
+bespiegelingen over te geven; het antwoord verklaarde mij bovendien
+niets.
+
+"Mag ik ook weten, kapitein, waardoor dit ongeluk veroorzaakt
+wordt?" vroeg ik.
+
+"Een ontzaglijk ijsblok, een heele ijsberg heeft zich
+omgekeerd. Wanneer de ijsbergen van onder door het water of door
+herhaalde schokken worden ondermijnd, dan rijst hun zwaartepunt en
+kunnen zij omkantelen: dit is nu gebeurd. Een van die ijsgevaarten
+heeft bij zijn kanteling tegen den Nautilus gestooten, is daarna
+langs liet vaartuig heen gegleden, doch heeft, toen het na den val
+weer begon te rijzen, het schip met onweerstaanbare kracht naar boven
+geduwd; wij zitten nog eenigermate vast en liggen daarom op zijde."
+
+"Kan dan de Nautilus niet loskomen, als de vergaarbakken leeg worden
+gepompt?"
+
+"Dat gebeurt op dit oogenblik, mijnheer: gij kunt de pompen hooren
+werken, kijk maar eens naar den wijzer van den manometer; die wijst
+aan, dat de Nautilus rijst; maar de ijsberg rijst met ons, en als
+niets die rijzing tegenhoudt, zal onze stand niet veranderen."
+
+De Nautilus helde altijd nog naar stuurboordzijde over; hij zou eerst
+recht gaan liggen als de ijsbank stuitte. Doch wie weet of wij dan de
+onderzijde van de ijsbank niet zouden bereiken en tusschen de beide
+ijsmassaas verpletterd worden?
+
+Ik dacht over onzen toestand na; de kapitein keek enkel naar den
+manometer. De Nautilus was nu ongeveer vijftig meter gerezen, maar hij
+lag nog altijd op zijde. Plotseling voelden wij een lichte beweging
+in het vaartuig; het richtte zich dus een weinig op; laagzamerhand
+namen de schilderijen in den salon den vorigen stand weer in, en
+stonden de wanden weer bijna loodrecht; niemand van ons sprak een
+woord; met kloppend hart voelden wij ons oprichten; de vloer lag weer
+horizontaal onder onze voeten: tien minuten gingen zoo voorbij.
+
+"Eindelijk liggen wij recht!" riep ik.
+
+"Jawel!" zei de kapitein, terwijl hij naar de deur ging.
+
+"Zullen wij weer voort kunnen varen?"
+
+"Zeker," antwoordde hij, "omdat de waterbakken nog niet ledig zijn;
+als ze dat waren, moest de Nautilus naar de oppervlakte stijgen."
+
+De kapitein ging heen, en ik bemerkte weldra dat men de stijgende
+beweging van den Nautilus op zijn bevel had doen ophouden. Hij zou
+ook weldra tegen den onderkant van de ijsbank zijn aangestooten en
+het was beter om het vaartuig vrij te laten drijven.
+
+"Dat zijn wij mooi ontkomen!" zei Koenraad.
+
+"Ja zeker; wij konden tusschen die ijsblokken verpletterd of ten
+minste vastgekneld zijn, en dan zonder versche lucht!"
+
+"Ja, ja, wij zijn er best afgekomen!"
+
+"Als het gedaan is!" mompelde Ned Land.
+
+Ik wilde met den Amerikaan niet gaan twisten en antwoordde derhalve
+niet. Bovendien openden zich op dit oogenblik de zijwanden, en viel
+het electrisch licht naar binnen. Wij waren in het ruime sop, maar
+op tien meter afstand verhief zich aan elke zij van den Nautilus
+een schitterende ijsmuur; dit was boven en onder ons evenzeer
+het geval. Boven ons, want de onderzijde der ijsbank vormde een
+reuzengewelf; onder ons, omdat de losgeraakte ijsberg bij zijn
+rijzen gestuit was tegen een paar naar beneden uitstekende wanden,
+en dus een vasten stand had ingenomen. De Nautilus bewoog zich nu in
+een tunnel van ijs; het was gemakkelijk om er uit te komen, hetzij
+het vaartuig voor- of achteruit ging, om dan later weer in eenige
+honderden meters dieper vaarwater den vrijen tocht onder de ijsbank
+door voort te zetten.
+
+Het licht in het plafond was uit en toch was de salon schitterend
+verlicht; dit kwam omdat de ijswanden het licht van de lantaarn
+krachtig terugkaatsten. Ik zou geen woorden kunnen vinden om
+de prachtige uitwerking der lichtstralen op die grillig gevormde
+ijsblokken te beschrijven; elke hoek, elke spleet, elk kristal wierp
+een ander schijnsel van zich, dat verschilde naarmate er gekleurde
+aderen door het ijs liepen. Het was een mijn van de schitterendste
+edelgesteenten; vooral waren het de blauwe lichtstralen van de saffier,
+die zich aan het groen der smaragden paarden. Hier en daar was het
+alsof er diamanten tusschen waren gestrooid, zoodat het oog den glans
+ternauwernood kon verdragen. Het licht van de lantaarn werd honderd
+malen versterkt, evenals het licht eener lamp door allerlei lenzen
+in een vuurtoren.
+
+"Wat is dat schoon!" riep Koenraad.
+
+"Ja," zei ik, "het is een prachtig schouwspel; dunkt je ook niet, Ned?"
+
+"Ja, voor den drommel!" antwoordde Ned Land. "Het is prachtig, maar
+ik ben woedend dat ik het bekennen moet. Zoo iets heb ik van mijn
+leven niet gezien; maar dat moois kan ons duur te staan komen, want
+ik geloof dat wij nu dingen zien, die God voor het oog der menschen
+heeft willen verbergen!"
+
+Ned had gelijk; het was al te prachtig. Plotseling keerde ik mij om
+op een kreet van Koenraad.
+
+"Wat is er?" vroeg ik.
+
+"Mijnheer moet zijn oogen dicht doen en niet kijken!" Koen hield zelf
+de handen voor de oogen.
+
+"Maar wat is er dan?"
+
+"Ik ben blind!" riep hij.
+
+Ik keek onwillekeurig naar het raam, maar kon mijn oogen niet naar die
+zijde gericht houden. Ik begreep wat het was: de Nautilus had zich
+met groote snelheid in beweging gezet; alle schitterende kristallen
+der ijsmuren waren daardoor voor het oog vurige strepen geworden, de
+schittering dezer millioenen diamanten smolt tot één vuur te zamen. De
+Nautilus voer daardoor als het ware in een zee van vuur. De wanden
+van den salon werden daarop dichtgeschoven; wij hielden de handen
+voor de oogen, omdat ons netvlies aangedaan was alsof wij in het al
+te felle zonlicht hadden zitten staren; er was eenige tijd noodig
+voordat onze oogen aan de duisternis gewend waren. Eindelijk namen
+wij de handen voor de oogen weg.
+
+"Zoo iets had ik nooit kunnen gelooven," zei Koenraad.
+
+"En ik geloof het nog niet," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Als wij weer aan land komen," voegde Koenraad er bij, "zullen
+wij verzadigd zijn van al die wonderen: maar wat zullen wij dan
+wel denken van die ellendige landjes en al dat nietige werk van
+menschenhanden! Neen, de bewoonde aarde is onzer niet meer waardig."
+
+Die woorden, in den mond van een kalmen Vlaming, bewezen genoegzaam
+in welke mate zijn opgewondenheid gestegen was.
+
+Maar de Amerikaan koelde hem wat af door te zeggen:
+
+"De bewoonde aarde!" en schudde het hoofd. "Wees maar bedaard, vriend
+Koen, die zullen wij niet weerzien!"
+
+Het was toen vijf uur in den morgen. Op dat oogenblik stiet de
+voorsteven van den Nautilus. Ik begreep dat de ijzeren spoor tegen
+een ijsblok had gestooten. Misschien was het een klein toeval, want
+die onderzeesche tunnel, hier en daar door ijsblokken verstopt,
+moest niet gemakkelijk te bevaren zijn. Ik dacht dus dat kapitein
+Nemo zijn tocht zou wijzigen en de hinderpalen te boven komen, of al
+de kronkelingen van den tunnel zou volgen. In allen gevalle kon onze
+tocht voorwaarts niet geheel en al verhinderd worden; doch tegen mijn
+verwachting begon de Nautilus achteruit te loopen.
+
+"Wij gaan terug!" riep Koenraad.
+
+"Ja," antwoordde ik, "de tunnel schijnt aan die zijde geen opening
+te hebben."
+
+"En dan?"
+
+"Dan is onze beweging gemakkelijk te verklaren. Wij gaan achteruit
+en zullen er door de zuidelijke opening uitkomen. Dat is alles."
+
+Toen ik zoo sprak, wilde ik kalmer schijnen dan ik het inderdaad
+was. Echter ging de Nautilus hoe langer hoe sneller achterwaarts en
+sleepte ons in razende vaart mee.
+
+"Dat is een oponthoud," zei ik.
+
+"Wat komen er eenige uren op aan, als wij er maar uitkomen!"
+
+Ik liep gedurende eenige oogenblikken van den salon naar de bibliotheek
+heen en weer; mijn makkers zaten zwijgend te peinzen; ik viel op een
+rustbank neer en nam een boek in de hand, waar ik slechts werktuiglijk
+een oog in wierp.
+
+Een kwartier daarna naderde Koenraad mij en zei:
+
+"Leest mijnheer daar een belangwekkend boek?"
+
+"Zeer belangwekkend," antwoordde ik.
+
+"Dat geloof ik wel, het is mijnheers eigen boek," zei hij lachend.
+
+"Mijn boek?"
+
+Waarlijk, ik had mijn werk over de groote diepten der zee in handen. Ik
+had dit zelf niet gezien. Ik sloeg het boek dicht, en hervatte mijn
+wandeling. Ned en Koen wilden weggaan.
+
+"Blijft hier, vrienden," zei ik, terwijl ik hen tegenhield. "Wij
+moeten bij elkander blijven totdat wij uit den tunnel zijn."
+
+"Zooals mijnheer goedvindt," antwoordde Koenraad.
+
+Er verliepen eenige uren. Ik zag dikwijls naar de instrumenten die aan
+den wand hingen. De manometer wees aan dat de Nautilus voortdurend op
+een diepte van 300 meter bleef; het kompas dat hij steeds zuidwaarts
+voer; de log, dat hij met een snelheid van twintig kilometer in
+het uur achteruitging, een snelheid, die in zulk een nauw vaarwater
+buitensporig was. Maar kapitein Nemo wist, dat hij zich niet te zeer
+kon haasten, en dat minuten voor hem eeuwen waren.
+
+Vijf minuten voor half negen, stootte de Nautilus ten tweeden male,
+doch ditmaal van achteren. Ik verbleekte; mijn makkers kwamen dichter
+bij mij; ik greep Koenraads hand; wij ondervroegen elkander met de
+oogen, en dat op welsprekender wijze dan wij het met woorden hadden
+kunnen doen.
+
+Op dat oogenblik kwam de kapitein in den salon, en ik trad op hem toe.
+
+"Is onze weg naar het Zuiden versperd?" vroeg ik.
+
+"Ja, mijnheer; de ijsberg heeft zich omgekeerd en alle uitgangen
+gestopt."
+
+"Zijn wij dus ingesloten?"
+
+"Ja."
+
+
+HOOFDSTUK XL
+
+Geen lucht.
+
+Derhalve een ondoordringbare ijsmuur boven, beneden en rondom den
+Nautilus; wij zaten in de ijsbank gevangen! De Amerikaan sloeg met
+de vuist op de tafel; Koenraad zweeg, ik keek den kapitein aan;
+zijn gelaat had de gewone kalmte hernomen. Hij had de armen over
+elkander geslagen, en scheen na te denken. De Nautilus bewoog zich
+niet. Daarna nam de kapitein het woord:
+
+"Mijne heeren," zei hij op bedaarden toon, "er zijn twee wijzen van
+sterven in de omstandigheden waarin wij verkeeren."
+
+Deze onverklaarbare man had iets van een hoogleeraar in de wiskunde,
+die voor zijn leerlingen de een of andere stelling bewees.
+
+"De eerste manier," vervolgde hij, "is om te sterven door
+verplettering, de tweede door verstikking. Ik spreek niet van de
+mogelijkheid om den hongerdood te sterven, want de proviand van den
+Nautilus zal langer duren dan wij. Laten wij dus alleen over de beide
+eerste gevallen spreken."
+
+"Voor stikken behoeven wij niet bang te zijn, kapitein," antwoordde ik,
+"want onze vergaarbakken zijn vol."
+
+"Juist," hernam Nemo, "maar dat is maar voor twee dagen genoeg. Wij
+zijn nu al zes en dertig uren onder water, zoodat het zeer noodig
+is de lucht in den Nautilus te ververschen. Over tweemaal vier en
+twintig uren zal onze voorraad uitgeput zijn."
+
+"Welnu, kapitein, dan moeten wij vóor dien tijd bevrijd zijn."
+
+"Wij zullen het tenminste beproeven, door den muur te doorboren,
+die ons insluit."
+
+"Aan welken kant?" vroeg ik.
+
+"Dat zal de peiling leeren. Ik zal den Nautilus op den onderkant
+van den tunnel laten rusten, en dan zullen mijn manschappen met hun
+scaphanders aan, den ijsberg aan de minst dikke zijde aantasten."
+
+"Mogen de wanden van den salon open?"
+
+"Zeker, want wij liggen stil."
+
+De kapitein ging heen. Een gesis onderrichtte mij weldra dat de
+waterbakken volstroomden. De Nautilus daalde langzaam, en stuitte
+eindelijk op den ijsvloer op een diepte van 350 meter.
+
+"Vrienden," zei ik, "de toestand is ernstig, doch ik reken op uw moed
+en geestkracht."
+
+"Mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "ik zal u nu niet vervelen met
+mijn klaagliederen. Ik ben bereid om alles te doen voor het algemeen
+behoud."
+
+"Goed zoo, Ned," zei ik, terwijl ik hem de hand toestak.
+
+"En ik voeg er nog bij," hernam hij, "dat ik even goed het houweel
+als den harpoen hanteer, en dat als de kapitein denkt dat ik hem
+nuttig kan zijn, hij over mij kan beschikken."
+
+"Hij zal je hulp niet weigeren; kom maar mee."
+
+Ik bracht den Amerikaan naar het vertrek waar de mannen van den
+Nautilus bezig waren de scaphanders aan te doen. Ik deelde den kapitein
+Neds voorstel mede, dat hij aannam. De Amerikaan trok een scaphander
+aan en was even spoedig als de anderen gereed. Elk hunner droeg een
+toestel van Rouquayrol met een voorraad zuivere lucht op den rug. De
+vergaarbakken van den Nautilus werden daardoor nog al beroofd, doch,
+'t was noodig. De lampen van Ruhmkorff waren onnoodig in dit electrisch
+verlichte water.
+
+Toen Ned was aangekleed, ging ik naar den salon terug, waar de wanden
+geopend waren, en naast Koenraad staande, bekeek ik de ijsmuren eens,
+waartusschen de Nautilus lag.
+
+Eenige oogenblikken later zagen wij een twaalftal mannen op het ijs
+komen; Ned Land was door zijn lengte te herkennen. De kapitein was
+er ook bij.
+
+Voordat hij in de muren liet hakken, beval hij boringen te doen om
+den goeden uitslag te verzekeren en te verhaasten. Er werden diepe
+gaten in de zijmuren gemaakt, doch na vijftien meter diep geboord te
+hebben, stiet men nog altijd op den ijsmuur. Het was onnoodig den muur
+boven ons te onderzoeken, omdat zich daar de ijsbank zelf bevond,
+die meer dan vierhonderd meter dik was. Toen liet de kapitein den
+bodem onderzoeken; daar scheidden ons maar tien meter ijs van het
+water; er moest dus een stuk worden uitgehakt, dat zoo groot was
+als de doorsnee van ons vaartuig; er waren dus 6500 kubieke meter
+op te ruimen, om daardoor een gat te krijgen, waardoor wij onder het
+ijsveld weer in het vaarwater zouden kunnen komen.
+
+Het werk werd onmiddellijk aangevangen en met onvermoeide werkzaamheid
+voortgezet. In plaats van om den Nautilus te graven, want dit zou een
+zeer moeielijk werk zijn geweest, liet de kapitein een groote geul op
+acht meter afstands rondom den Nautilus afbakenen; daarna boorden zijn
+manschappen er op verschillende punten te gelijk in. Weldra viel men
+met het houweel op deze vaste massa aan, waarvan men spoedig groote
+blokken loshakte. Volgens de wetten der zwaartekracht vlogen de
+blokken, die minder wogen dan het water, om zoo te zeggen naar het
+gewelf, dat daardoor zooveel dikker als de bodem dunner werd. Doch
+dit kwam er niet op aan, als de bodem maar slonk.
+
+Na twee uren van onafgebroken arbeid kwam Ned Land afgemat weer
+binnen. Zijn makkers en hij werden door anderen vervangen, waartoe
+ook Koenraad en ik behoorden. De stuurman van den Nautilus bestierde
+onzen arbeid.
+
+Het scheen mij toe dat het water erg koud was, doch ik werd spoedig
+warm door het werk. Ik was vrij in mijn bewegingen, hoewel mijn lichaam
+een drukking van dertig atmosferen ondervond. Toen ik na twee uren
+werkens weer binnen kwam om wat te eten en te rusten, vond ik een
+merkbaar verschil tusschen de lucht uit het toestel van Rouquayrol
+en de atmosfeer die ons in den Nautilus omringde. Sedert tweemaal
+vier en twintig uur was de lucht niet ververscht en de levenskracht
+er dus van afgenomen.
+
+Echter hadden wij in twaalf uren tijds maar één meter dikte van het
+ijs opgeruimd; als dus het werk op dezelfde wijze werd door-gezet,
+dan zouden wij nog vijf nachten en vier dagen hebben noodig gehad om
+te eindigen.
+
+"Vijf nachten en vier dagen!" zei ik tot mijn makkers, "en wij hebben
+maar voor twee dagen lucht in onze vergaarbakken."
+
+"Zonder nog te rekenen, dat, als wij uit die vervloekte gevangenis
+verlost zijn," zei Ned, "wij dan nog onder de ijsbank zitten en geen
+gemeenschap hebben met de buitenlucht."
+
+Die opmerking was juist, want wie kon berekenen hoeveel tijd wij op
+zijn minst noodig hadden voor onze bevrijding? Zouden wij niet gestikt
+zijn voordat de Nautilus weer de oppervlakte kon bereiken? Was het
+vaartuig bestemd in dit ijsgraf te verdwijnen met allen die er in
+waren? Onze toestand scheen verschrikkelijk. Maar ieder onzer staarde
+die toekomst moedig tegen, en allen waren vast besloten om ten einde
+toe hun plicht te doen.
+
+Zooals ik dacht, was er gedurende den nacht weer een meter dikte van
+het ijs afgehakt. Doch toen ik den volgenden morgen met mijn scaphander
+aan, onder een temperatuur van zes tot zeven graden onder nul door het
+zeewater liep, zag ik dat de zijmuren ons langzamerhand naderden. Het
+water, dat op eenigen afstand niet verwarmd werd door onzen arbeid
+en door de beweging, begon langzamerhand te stollen. Wat beteekenden
+tegenover dit nieuw en dreigend gevaar onze kansen op behoud, en hoe
+zouden wij deze ijsvorming kunnen tegengaan, die de Nautilus als een
+stuk glas uit elkander zou doen springen?
+
+Ik deelde mijn makkers dit nieuw gevaar niet mede. Waarom behoefde ik
+de geestkracht uit te dooven, die zij voor hun reddingswerk zoozeer
+noodig hadden? Doch toen ik weer aan boord kwam, deelde ik den kapitein
+deze omstandigheden mede.
+
+"Ik weet het," antwoordde hij op dien kalmen toon, die de vreeselijkste
+omstandigheden niet konden doen veranderen. "Het is een gevaar te
+meer, maar ik zie geen middel om het te verhoeden. Onze eenige kans
+op behoud is sneller te werken dan de vorst; het is er om te doen de
+eersten te zijn; dat is alles!"
+
+De eersten te zijn! Ik had mij toch reeds moeten gewennen aan die
+wijzen van spreken!
+
+Dien dag werkte ik verscheiden uren, zoo hard ik kon. Dit werken gaf
+mij moed. Bovendien, met werken kon ik den Nautilus en die bedorven
+atmosfeer van ons vaartuig verlaten, en dus wat zuivere lucht inademen.
+
+Tegen den avond was de groeve nog een meter dieper gemaakt. Toen
+ik weer aan boord kwam, stikte ik bijna door het koolzuur waarmee
+de atmosfeer daar binnen verzadigd was. O, waarom hadden wij geen
+scheikundige middelen om dit gas te verdrijven! Aan zuurstof hadden
+wij geen gebrek, het water bevatte een groote hoeveelheid, en als
+wij dit door onzen toestand wisten te ontbinden, zou het ons door de
+zuurstof nieuwe levenskracht hebben geschonken! Ik dacht er wel aan,
+doch waartoe zou het gediend hebben, daar het koolzuur in alle deelen
+van ons vaartuig was doorgedrongen. Om het koolzuur weg te nemen,
+hadden wij groote vazen met bijtende potasch moeten vullen en die
+aanhoudend schudden; en juist deze stof ontbrak aan boord.
+
+Dien avond moest de kapitein de kranen van zijn luchtvergaderbakken
+openen, om zoodoende de atmosfeer in den Nautilus eenigszins te
+ververschen. Zonder die voorzorg zouden wij den volgenden morgen niet
+zijn opgestaan.
+
+Den volgenden morgen, 26 Maart, begon ik weer te werken. Wij waren
+aan den vijfden meter bezig. De zij- en bovenmuren van de ijsbank
+naderden ons van oogenblik tot oogenblik. Het was duidelijk dat zij ons
+zouden insluiten voordat de Nautilus los was. Ik werd éen oogenblik
+wanhopend; het houweel viel mij bijna uit de handen. Waarom behoefde
+ik nog te hakken, als ik toch moest stikken in het water dat tot ijs
+stolde; het was een straf, die de grootste wreedaard niet zou hebben
+uitgedacht. Ik dacht dat ik tusschen de vreeselijke kaken van een
+monster zat, die onweerstaanbaar tot elkander naderden.
+
+Op dat oogenblik kwam de kapitein, die het werk bestierde, doch zelf
+ook meewerkte, langs mij heen; ik stiet hem aan den arm en wees hem
+op de muren onzer gevangenis. Aan stuurboordzijde was de muur tot
+op vier meter van den Nautilus genaderd. "Wij gingen naar binnen en
+trokken onze scaphanders uit, waarna ik met hem in den salon ging.
+
+"Mijnheer Aronnax," zei hij, "wij moeten iets groots wagen of wij
+zullen in dit water evenals in cement worden vastgemetseld."
+
+"Ja," antwoordde ik, "maar wat dan?"
+
+"O," riep hij uit, "als mijn Nautilus aan die drukking weerstand kon
+bieden zonder verpletterd worden!"
+
+"Welnu?" vroeg ik, daar ik hem niet begreep.
+
+"Begrijpt gij niet dat die vorst ons dan te hulp zou komen? Ziet
+gij niet, dat zij dan die ijsbank, die ons ingesloten houdt,
+zou doen vaneenspringen, evenals het ijs de hardste steenen doet
+splijten? Gevoelt gij niet dat die vorst dan ons reddingsmiddel zijn
+zou, in plaats van ons te verdelgen?"
+
+"Ja, kapitein, misschien; maar welke groote kracht de Nautilus ook
+bezit, zoo zou hij toch aan die verbazende drukking geen weerstand
+kunnen bieden, en geheel platgedrukt worden."
+
+"Ik weet het, mijnheer. Wij moeten derhalve niet rekenen op de hulp
+der natuur, maar op ons zelven. Wij moeten dat invriezen beletten;
+niet alléen naderen ons de zijmuren, doch vóor en achter ons hebben wij
+niet veel meer dan tien voet water. Aan alle kanten vriezen wij in."
+
+"Hoe lang kunnen wij met behulp van de luchtvergaarbakken nog
+ademhalen?" vroeg ik.
+
+De kapitein keek mij aan en zei: "Overmorgen zijn zij leeg."
+
+Een huivering liep mij over de leden. En toch behoefde ik mij over
+dit antwoord niet te verwonderen. Den 22en Maart was de Nautilus in de
+open Poolzee ondergedoken; wij hadden nu den 26en. Sedert vijf dagen
+leefden wij van saamgeperste lucht! En wat er nog overbleef moest
+voor de werklieden bewaard blijven. Nu ik deze dingen beschrijf,
+gevoel ik daarvan nog zóozeer den indruk, dat een onwillekeurige
+huivering zich van mij meester maakt, en ik mij verbeeld gebrek te
+hebben aan versche lucht!
+
+De kapitein dacht ondertusschen na en stond onbeweeglijk. Het was
+duidelijk dat een denkbeeld hem door het brein voer; maar hij scheen
+dit weer te verwerpen, want hij schudde met het hoofd; eindelijk
+mompelde hij:
+
+"Kokend water!"
+
+"Kokend water?" vroeg ik.
+
+"Ja, mijnheer; wij zijn in een betrekkelijk kleine ruimte
+opgesloten. Zouden stroomen kokend water, die de pompen van den
+Nautilus voortdurend kunnen aanvoeren, de temperatuur niet genoegzaam
+kunnen doen stijgen om bevriezing tegen te houden?"
+
+"Wij kunnen het probeeren," zei ik vastberaden.
+
+"Ik zal het doen, mijnheer."
+
+De thermometer wees buiten toen zeven graden. Ik ging met den kapitein
+naar de keuken, waar groote distilleerketels stonden om ons drinkbaar
+water te bezorgen. Zij werden vol water gevuld, en daarna werd al de
+electrische warmte der toestellen door de slangen gelaten; binnen
+weinige minuten kookte het water; het werd naar de pompen geleid,
+terwijl er telkens weer nieuw water in de ketels kwam. De warmte was
+zoo groot, dat als het koude zeewater alleen door de toestellen heen
+was gegaan, het kokend in de pompen kwam. De werking begon, en drie
+uur daarna wees de thermometer zes graden onder nul aan; wij hadden
+dus éen graad gewonnen; twee uren later wees de thermometer maar vier
+graden aan.
+
+"Wij zullen slagen," zei ik tot den kapitein, nadat ik herhaaldelijk
+den thermometer had waargenomen.
+
+"Ik geloof het wel," antwoordde hij, "wij zullen niet verpletterd
+worden; wij hebben dus alleen nog maar voor verstikking te vreezen."
+
+Gedurende den nacht steeg de temperatuur tot éen graad onder nul;
+hooger konden wij niet komen; maar daar het zeewater eerst bij een
+koude van twee graden bevriest, was ik eindelijk verzekerd dat wij
+niet konden invriezen.
+
+Den volgenden dag, 27 Maart, was een dikte van zes meter weggehakt. Wij
+moesten nog door vier meter heen, dus nog 48 uren werken; in den
+Nautilus kon de lucht niet ververscht worden, zoodat het dien dag
+hoe langer hoe benauwder werd.
+
+Een onbeschrijfelijke zwaarte drukte mij. Tegen drie uur in den
+namiddag werd ze onuitstaanbaar; ik deed niets als vreeselijk gapen;
+mijn borst hijgde naar adem; verdooving overviel mij; ik lag bijna
+kracht- en bijna wezenloos uitgestrekt. Mijn brave Koen had dezelfde
+gewaarwordingen, doch verliet mij niet; hij vatte mij bij de hand
+en sprak mij moed in; ik hoorde hem zelfs mompelen: "O, als ik maar
+niet behoefde te ademen, om mijnheer meer lucht te geven!" De tranen
+kwamen mij in de oogen, toen ik dit hoorde.
+
+Daar onze toestand in het vaartuig ondraaglijk was, trokken wij
+haastig en tevreden onze scaphanders aan, om op onze beurt aan het
+werk te gaan! De houweelslagen weerklonken op het ijs; onze armen
+werden moede, de handen deden ons pijn, doch wat beteekende dit? Wij
+ademden versche lucht is! Wij ademden!
+
+En toch werkte niemand langer dan hij mocht. Als zijn taak volbracht
+was, gaf ieder aan zijn hijgenden opvolger het toestel over, dat hem
+nieuwe levenskracht deed toestroomen. Als het oogenblik daar was,
+gaf hij zijn toestel aan een ander en kwam hij weer even bedaard,
+zonder morren, in de bedorven atmosfeer van het vaartuig.
+
+Dien dag werd het werk met nog grooter kracht voortgezet. Er moesten
+nog maar twee meter worden losgehakt. Slechts twee meter scheidden ons
+van de open zee. Maar de vergaarbakken waren bijna leeg; het weinigje
+lucht dat er nog over was, moest voor het werkvolk bewaard blijven;
+niets voor den Nautilus.
+
+Toen ik weer binnen boord kwam, stikte ik bijna. Welk een nacht! Ik kan
+dien niet beschrijven; zulk lijden kan niet beschreven worden. Den
+volgenden morgen was ademhaling bijna onmogelijk. Ik had zware
+hoofdpijn, en alles duizelde mij alsof ik dronken was. Mijn makkers
+gevoelden hetzelfde; eenige matrozen der bemanning lagen stervende.
+
+Dien dag, den zesden na onze insluiting, vond kapitein Nemo, dat het
+met houweelen en bijlen te langzaam ging, en wilde hij de ijsbank,
+die ons nog van de open zee scheidde, doorstooten. Die man had zijn
+kalmte en geestkracht behouden; hij onderdrukte door zijn zielskracht
+zijn lichamelijk lijden. Hij dacht, berekende en handelde.
+
+Op zijn bevel werd het vaartuig verlicht, dat is te zeggen door de
+zwaarte te verminderen; toen het, door het uitpompen van eenig water
+uit de vergaarbakken, dreef, bracht hij het boven de groote opening,
+die men juist volgens den omtrek van den Nautilus gehakt had. Toen
+de vergaarbakken daarna weer vol werden gepompt, zakte het vaartuig
+juist in de opening. Op dat oogenblik kwam de geheele bemanning weer
+binnen boord, en werden de dubbele deuren gesloten. De Nautilus rustte
+toen op een ijskorst, die nauwelijks een meter dikte had en overal
+doorboord was.
+
+De kranen der vergaarbakken werden toen wagewijd open gezet en honderd
+kubieke meters water stroomden naar binnen, waardoor de zwaarte van
+den Nautilus met 150.000 kilogrammen vermeerderde. Wij wachtten,
+wij luisterden en vergaten in gespannen verwachting ons lijden. Ons
+behoud stond als 't ware op een laatsten worp.
+
+Niettegenstaande het gesuis in mijn hoofd, hoorde ik weldra een
+gekraak onder den Nautilus; wij zakten; het ijs kraakte zonderling
+evenals papier, dat gescheurd wordt, en de Nautilus daalde.
+
+"Wij zijn er door!" fluisterde Koenraad mij in 't oor.
+
+Ik kon geen antwoord geven; ik greep hem bij de hand en drukte die
+onwillekeurig.
+
+Plotseling zonk de Nautilus door zijn ontzaglijke zwaarte als een
+kogel in het water; het was alsof het vaartuig in een leege ruimte
+naar beneden viel!
+
+Toen begonnen de pompen met de grootste macht het water uit de
+vergaderbakken te werpen; na weinige minuten kwam het vaartuig
+tot stilstand, en wees de manometer aan dat wij rezen; de schroef
+werkte met verbazende snelheid, zoodat de Nautilus onder de krachtige
+bewegingen trilde; wij gingen noordwaarts.
+
+Maar hoelang zou die vaart onder de ijsbank nog duren? Nog een dag? Dan
+was ik dood!
+
+Half liggend, half zittend op een rustbank in de bibliotheek,
+stikte ik bijna. Mijn gelaat was paars, mijn lippen waren blauw, al
+mijn krachten verlamd. Ik zag noch hoorde iets meer. Ik kon aan geen
+tijdruimte meer denken. Ik weet dus niet hoelang dit duurde, maar ik
+begreep dat mijn doodstrijd begon! Ik voelde dat ik ging sterven!....
+
+Plotseling kwam ik weer bij zinnen. Een zuivere lucht drong in
+mijn longen. Waren wij aan de oppervlakte? Waren wij eindelijk
+onder de ijsbank uit? Neen, het waren Ned en Koenraad, mijn twee
+wakkere vrienden, die zich opofferden om mij te redden. In éen van
+de toestellen bleef nog een beetje lucht over; in plaats van dit
+voor zich te behouden, hadden zij het voor mij bewaard, en terwijl
+zij zelven bijna stikten, goten zij mij het leven in. Ik wilde het
+toestel van mij afstooten, doch zij hielden mij de handen vast,
+en ik ademde eenige oogenblikken met het grootste genot.
+
+Ik keek naar de klok, het was elf uur in den morgen. Wij moesten dus
+28 Maart hebben. De Nautilus voer met een duizelingwekkende snelheid
+van veertig kilometer per uur.
+
+Waar was de kapitein? Was hij bezweken? Waren zijn makkers dood
+evenals hij?
+
+Op dat oogenblik wees de manometer aan, dat wij nog maar ruim
+zes meter ijs boven ons hadden; een betrekkelijk dunne ijskorst
+scheidde ons dus van den dampkring af; kon die niet doorgebroken
+worden? Misschien; in allen gevalle scheen de Nautilus het te zullen
+beproeven; ik gevoelde inderdaad dat het vaartuig een schuinen stand
+aannam, dat de achtersteven daalde en de spoor zich naar de hoogte
+hief. Er was slechts eenig water noodig geweest om deze verplaatsing
+van het zwaartepunt te weeg te brengen. Toen begon de krachtige
+schroef te werken, en werd de Nautilus als een ram tegen het ijsveld
+gebruikt, het vaartuig deed de ijsbank splijten door stoot op stoot;
+eindelijk barstte zij geheel open en de Nautilus sprong met een
+vreeselijken aanval op de ijsmassa, die hij door zijn ontzettend
+gewicht verbrijzelde.
+
+Het luik werd geopend of liever losgerukt, en de lucht drong in alle
+deelen van ons vaartuig door.
+
+
+
+HOOFDSTUK XLI
+
+Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier.
+
+Hoe ik op het plat kwam, weet ik niet. Misschien had de Amerikaan
+mij er heen gebracht, doch ik haalde weer adem, de zuivere zeelucht
+drong in mijn longen door. Mijn twee makkers ademden evenals ik de
+versche lucht met volle teugen in. Ongelukkigen, die te lang honger
+hebben geleden, kunnen zich niet straffeloos op de hun voorgezette
+spijzen werpen. Wij daarentegen behoefden ons niet in te houden;
+wij konden volop genieten, en het was een zachte zeewind, die ons
+dit genot toevoerde!
+
+"O," riep Koenraad, "wat is dat heerlijk, wat is die zuurstof
+goed! Mijnheer behoeft niet bang te zijn om adem te halen; er is
+genoeg voor ons allen."
+
+Ned Land sprak niet, maar hij opende zijn mond zoo wijd, dat de haaien
+er zelfs bang voor zouden geworden zijn. En welk een ademhaling! De
+Amerikaan "trok" als een kachel, die fel brandde.
+
+Spoedig hadden wij onze krachten terug, en toen ik om mij heen
+zag, bemerkte ik dat wij alleen op het plat waren. Niemand van de
+bemanning, zelfs de kapitein niet. De zonderlinge matrozen van den
+Nautilus waren tevreden met de lucht, die in hun vaartuig drong;
+niemand kwam van de vrije lucht genieten.
+
+Het eerste dat ik sprak, waren woorden van dankbaarheid jegens mijn
+makkers. Ned en Koen hadden in de laatste uren van dit langdurig lijden
+mijn leven gerekt. Al mijn erkentelijkheid kon zulk een opoffering
+niet genoegzaam vergelden.
+
+"Het is de moeite niet waard om er over te spreken, mijnheer," zei
+Ned Land. "Welke verdienste steekt erin? Niets. Het was maar een
+berekening. Uw leven was meer waard dan het onze; wij moesten het
+uwe redden."
+
+"Neen, Ned," antwoordde ik, "het was niet meer waard. Niemands leven is
+meer waard dan dat van een edelmoedig en goed mensch, en dat ben jij?"
+
+"Goed, goed," zei Ned verlegen.
+
+"En gij, mijn brave Koen, hebt gij veel geleden?"
+
+"Niet al te veel, om u de waarheid te zeggen. Ik heb wel een paar
+monden vol lucht willen hebben, maar ik geloof dat ik mij er weldra
+aan zou hebben gewend. Bovendien zag ik dat mijnheer flauw viel, en
+ik had dus niet den minsten lust om adem te halen; mijn ademhaling
+werd daardoor als het ware belet."
+
+"Vrienden," antwooidde ik hevig aangedaan, "wij zijn voor altijd aan
+elkander verbonden, en gij hebt recht op mij...."
+
+"Waarvan ik misbruik zal maken," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Wat?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja," hervatte Ned Land, "het recht om u met mij te nemen als ik
+dezen duivelschen Nautilus zal verlaten."
+
+"Gaan wij dus den goeden kant op?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja," zei ik, "omdat wij naar den zonnekant gaan, en waar zich de
+zon bevindt is het Noorden."
+
+"Zonder twijfel," meende Ned Land, "maar wij moeten nu nog weten
+of wij naar den Grooten of den Atlantischen Oceaan gaan, dat is te
+zeggen naar een druk of weinig bevaren zee?"
+
+Hierop kon ik geen antwoord geven, en ik vreesde, dat de kapitein ons
+eer naar dien Grooten Oceaan zou terugvoeren, die de kusten van Azië
+en Amerika bespoelt. Hij volbracht aldus zijn onderzeesche reis om de
+aarde, en keerde naar die zee terug, waar de Nautilus zijn volkomen
+vrijheid vond. Doch als wij naar de Stille Zuidzee terugkeerden, ver
+van eenig bewoond land, wat werd er dan van Ned Lands plannen? Binnen
+kort zouden wij omtrent dit belangrijk punt zijn ingelicht, want
+de Nautilus vorderde hard. Weldra waren wij over den poolcirkel, en
+zetten regelrecht koers naar kaap Hoorn. Wij waren den 31sten Maart,
+tegen zeven uur 's avonds, op de hoogte van de zuidpunt van Amerika.
+
+Toen was al ons lijden vergeten, en de herinnering aan onze
+gevangenschap werd uit onzen geest als weggevaagd. Wij dachten enkel
+aan de toekomst. Kapitein Nemo verscheen noch in den salon, noch
+op het plat. De eerste stuurman nam dagelijks de hoogte der zon,
+en teekende die op de kaart aan, waardoor ik geheel op de hoogte
+bleef van de richting van den Nautilus. Dien avond werd het tot mijn
+groote tevredenheid duidelijk, dat wij door den Atlantischen Oceaan
+naar het Noorden gingen. Ik vertelde dit aan Ned en Koenraad.
+
+"Een goede tijding," zei de eerste; "maar waar gaat de Nautilus heen?"
+
+"Dat zou ik je niet kunnen zeggen, Ned."
+
+"Zou de kapitein nu ook de Noordpool willen opzoeken en dan door de
+beruchte noordelijke doorvaart in den Grooten Oceaan komen?"
+
+"Gij behoeft hem daarvoor niet te tarten," antwoordde Koenraad.
+
+"Welnu," zei de Amerikaan, "dan zullen wij hem vóor dien tijd de
+hielen laten zien."
+
+"In allen gevalle," voegde Koenraad er bij, "is die kapitein een
+baas, en wij behoeven er geen berouw over te gevoelen, hem te hebben
+leeren kennen."
+
+"Vooral als wij van hem af zijn," zei Ned Land.
+
+Den volgenden dag, 1 April, toen de Nautilus weer aan de oppervlakte
+kwam, zagen wij eenige minuten voor twaalven de westkust. Het was het
+Vuurland, waaraan de eerste zeereizigers dien naam gaven, toen zij
+tallooze rookkolommen uit de hutten der inlanders zagen opstijgen. Het
+is een aaneenschakeling van eilandjes, 53° tot 56° Z.B. en 67° 50' tot
+77° 15' W.L. De kust scheen lang te zijn, maar in de verte verhieven
+zich hooge bergen; ik geloof zelfs dat ik den Sarmiento zien kon,
+die 2070 meter hoog is; deze berg is een hooge piramide van leisteen,
+wier top, naarmate deze zichtbaar of met wolken omhuld is, fraai of
+leelijk weder aankondigt, zooals Ned Land zei.
+
+"Dat is een flinke barometer, vriend."
+
+"Ja, mijnheer, een natuurlijke barometer, die mij nog nooit bedrogen
+heeft, toen ik in de buurt van de straat van Magelhaen voer."
+
+Op dat oogenblik teekende de top zich helder af tegen den blauwen
+hemel; dit was een voorteeken van schoon weder. Wij bedrogen ons
+niet. Toen de Nautilus weer onder water gedoken was, naderde hij de
+kust, waarlangs hij eenige kilometers ver heen voer. Door de ramen van
+den salon zag ik een menigte lianen en andere zeeplanten, waartusschen
+schelp- en weekdieren in groote menigte nestelden; otters en zeekalven
+speelden daartusschen rond en aten een menigte kleine dieren en planten
+op, zoodat zij volgens Engelsche mode, visch met groenten gebruikten.
+
+Tegen den avond kwamen wij bij den archipel der Malouinen, wier
+scherpe toppen ik den volgenden morgen kon zien. De zee was hier
+maar middelmatig diep; ik dacht derhalve, en niet zonder reden,
+dat deze eilanden vroeger met het Vuurland als een groot vasteland
+verbonden waren. Zij werden waarschijnlijk door den beroemden
+John Davis ontdekt, die er den naam van Davis Zuidereilanden aan
+gaf. Later noemde Richard Hawkens ze Maagdeneilanden, totdat zij in
+'t begin der achttiende eeuw door visschers van St. Malo Malouinen,
+en eindelijk door de Engelschen Falklandseilanden genoemd werden.
+
+In deze streken werden schoone visschen gevangen, eenden en ganzen
+vielen bij dozijnen op het plat neer; zij werden gemakkelijk gevangen
+en in de kombuis gebracht.
+
+Toen de hoogste bergtoppen der Malouinen aan den gezichteinder
+verdwenen waren, liet de Nautilus zich tot op een diepte van
+twintig meter zinken en volgde nu de Amerikaansche kust. Kapitein
+Nemo vertoonde zich in het geheel niet. Wij bleven op de hoogte
+van Patagonië tot den 3den April, dan eens op, dan eens onder het
+zeevlak. De Nautilus dreef voorbij de groote golf, welke door de
+monding van den Rio la Plata gevormd wordt, en was 4 April op de hoogte
+der kust van Uraguay, maar bleef er omstreeks vijftig kilometer van
+af. Hij voer altijd nog noordwaarts en volgde de lange bochten der
+Zuid-Afrikaansche kust. Wij hadden sedert ons vertrek uit de wateren
+van Japan ongeveer 64000 kilometer afgelegd.
+
+Tegen elf uur des morgens gingen wij onder den Steenbokskeerkring
+door op ongeveer 37° W.L. en stevenden om kaap Frio. Tot groote spijt
+van Ned Land scheen de kapitein de bewoonde kuststreek van Brazilië
+te willen ontvlieden, want de Nautilus stoof met duizelingwekkende
+snelheid vooruit. Geen visch, geen vogel, hoe snel ook, kon ons volgen,
+en alle natuurlijke bijzonderheden dezer zeeën ontsnapten aan ons
+oog. Deze snelheid werd gedurende verscheidene dagen volgehouden,
+en in den avond van 9 April verkenden wij reeds kaap Roque, de
+oostelijke punt van Zuid-Amerika. Doch toen week de Nautilus opnieuw
+af, en zocht een grootere diepte te bereiken in de vallei tusschen
+deze kaap en Sierra Leone in Afrika. Op de hoogten der Antillen
+verdeelt deze vallei zich in tweeën en eindigt aan de noordzijde
+in een verbazende diepte van 9000 meter. Op deze plaats ligt op de
+hoogte der kleine Antillen een klip van zes kilometer lengte, terwijl
+er bij de Kaap-Verdische eilanden een andere rotswand van geen mindere
+grootte wordt aangetroffen, die aldus het geheele verzonken Atlantis
+insluit. Beneden in deze uitgestrekte vallei liggen eenige berghoogten,
+welke in de onderzeesche streken schoone gezichten opleveren. Ik
+kan daarover spreken na inzage van de geteekende kaarten, die in de
+boekerij van den Nautilus te vinden waren, en zeker door kapitein
+Nemo zelven volgens persoonlijke waarneming waren opgemaakt.
+
+Gedurende twee dagen voeren wij door dit onbevolkt en diep water. Maar
+den 11den April verhief het vaartuig zich plotseling en wij zagen
+wederom land in den omtrek van de monding der Amazonenrivier, die zulk
+een breede zoutwatergolf vormt, dat de zee verscheidene kilometers
+ver vóor die monding geen zout water bevat.
+
+Wij gingen onder den evenaar door. Twintig kilometer westwaarts
+van ons hadden wij Guyana, waar wij bij onze vlucht zeker een goede
+ontvangst zouden genoten hebben, maar de wind stak hevig op, en de
+woede der golven zou ons met een sloep aan groote gevaren hebben
+blootgesteld. Ned Land begreep dit zonder twijfel en sprak nergens
+van. Ik maakte ook van mijn kant geen enkele toespeling op zijn
+ontvluchtingsplannen, want ik wilde hem tot geen poging aanmoedigen,
+waarbij hij zeker schipbreuk zou geleden hebben.
+
+Voor dit uitstel kon ik mij gemakkelijk schadeloos stellen door
+belangwekkende studiën, want gedurende den 11den en 12den April
+bleef de Nautilus op de oppervlakte drijven, en haalden zijn netten
+telkens een wonderbaarlijke hoeveelheid visch naar boven; ook kruipende
+dieren en zoöphyten zaten daartusschen. Er waren er onder van allerlei
+zeldzame soorten, wier opsomming te lang zou duren. Een geval wil ik
+echter mededeelen.
+
+Een der netten bevatte een soort van zeer platten rog, die, als
+men hem den staart had afgesneden, een volkomen schijf zou gevormd
+hebben, en die ongeveer twintig kilogram woog. Deze visch was van
+onder wit en van boven rood, met groote ronde donkerblauwe vlekken,
+en half dubbele vinnen. Op het vlak geworpen, sprong die visch zoo
+vreeselijk en maakte zooveel geweld, dat hij met een laatsten sprong
+in zee zou geweest zijn. Maar Koenraad, die den rog wilde behouden,
+wierp zich er op, en greep het dier, voordat ik het beletten kon,
+met twee handen vast. Plotseling werd hij met de beenen in de lucht
+achterover geworpen, en viel hij als verpletterd neer.
+
+"Help, mijnheer, help mij!" riep hij; het was de eerste maal dat de
+arme jongen mij niet in den derden persoon aansprak.
+
+Ned Land en ik hielpen hem op de been, wreven hem zoo hard als wij
+konden, en toen hij weer bij zijn zinnen was gekomen, mompelde die
+eeuwige klassenindeeler:
+
+"Klasse der kraakbeenigen, familie der roggen, soort krampvisch!"
+
+"Juist, mijn vriend," zei ik, "het is een krampvisch, die je zoo
+toegetakeld heeft."
+
+"O, mijnheer kan mij vrij gelooven," antwoordde Koen, "ik zal mij
+duchtig wreken,"
+
+"En hoe?"
+
+"Door hem op te eten." En dit deed hij dienzelfden avond nog, maar
+alléen uit weerwraak, want het was inderdaad een taaie kost.
+
+De ongelukkige Koenraad had te doen gehad met een krampvisch van de
+gevaarlijkste soort, namelijk de cumana. Dit wonderlijk dier treft
+te midden van zulk een sterken geleider als het water de visschen
+op verscheiden meters afstand; zoo groot toch is de kracht van zijn
+electrisch vermogen, waarvan de beide voornaamste oppervlakken niet
+minder dan drie vierkante meter groot zijn.
+
+Den volgenden dag, 12 April, naderde de Nautilus de Amerikaansche
+kust, bij de monding der Maroni; op die hoogte hielden zich groote
+troepen zeekoeien op, die, zooals ik aan mijn beide makkers vertelde,
+door de natuur als met opzet in deze streken geplaatst waren om de
+onderzeesche weiden af te grazen en daardoor de te groote opeenhooping
+van zeegras tegen te gaan.
+
+"En weet gij," voegde ik er bij, "wat er gebeurd is, nu de mensch die
+nuttige dieren bijna geheel heeft uitgeroeid. Het rottende gras heeft
+de lucht verpest, en de vergiftigde lucht heeft de gele koorts doen
+ontstaan, die deze prachtige streken soms zoo deerlijk teistert. In
+deze warme streken heeft zich het vergif uitgebreid, en de kwaal is nu
+verbreid van de monding van den Rio de la Plata tot aan Florida. En als
+wij Toussenel moeten gelooven, is die ramp nog niets in vergelijking
+van hetgeen onze nakomelingen zullen ondervinden, wanneer er geen
+walvisschen en walrussen meer te vinden zijn; dan zal de zee vol
+weekdieren, inktvisschen en ander tuig van dat soort zijn, zoodat
+zij dan een middelpunt van besmetting zal worden, omdat men er dan
+'de groote magen' niet meer aantreft, aan welke de Voorzienigheid de
+taak had opgedragen om de zee te zuiveren."
+
+Zonder zich aan die theorie te storen, ving de bemanning van den
+Nautilus een half dozijn van die dieren, omdat hun vleesch een
+heerlijken voorraad voor de kombuis opleverde, veel lekkerder dan kalf-
+of rundvleesch. Deze jacht was alles behalve belangwekkend, omdat die
+zeekoeien zich zonder tegenstand laten dooden; verscheiden duizenden
+kilogrammen vleesch werden aan boord gebracht om gedroogd te worden.
+
+Toen de vangst was afgeloopen, naderde de Nautilus de kust. Hier
+lag een groot aantal zeeschildpadden op de golven te slapen; het
+zou moeielijk zijn geweest zich van die dieren meester te maken,
+omdat het minste geritsel ze doet ontwaken, en hun stevige schaal
+ondoordringbaar is voor den harpoen. Ze werden evenwel gevangen door
+middel van zuigervisschen, dien men een ring met een koord aan den
+staart vastmaakte. Toen deze visschen in zee werden geworpen, begonnen
+zij aanstonds hun werk en hechtten zich aan den buik der schildpadden
+vast; zij klemden zich zoo aan, dat zij zich eerder zouden hebben laten
+verscheuren dan loslaten. Men trok ze weer naar boord, en daarmee de
+schildpadden, waar zij zich aan vast hadden gehecht. Men ving er op die
+wijze verscheidene, die een meter breed waren en 200 kilo wogen. De
+schaal, in groote dunne bruine en doorschijnende vakken afgedeeld,
+maakte ze nog kostbaarder. Bovendien leverden zij een voortreffelijke
+spijs op.
+
+Deze vischvangst was het einde van ons verbijf in die streken van de
+Amazonen-rivier, en toen de duisternis inviel, begaf de Nautilus zich
+weer in volle zee.
+
+
+
+HOOFDSTUK XLII
+
+De inktvisschen.
+
+Gedurende eenige dagen verwijderde de Nautilus zich hoe langer hoe meer
+van de Amerikaansche kust. Waarschijnlijk wilde hij niet in de golf
+van Mexico of in de zee der Antillen komen; echter zou het hem daar
+met aan water ontbroken hebben, want de gemiddelde diepte dezer zeeën
+is 1804 meter; doch waarschijnlijk beviel deze streek vol eilanden,
+en waar het van stoombooten wemelde, niet aan kapitein Nemo.
+
+Den 16den April hadden wij Martinique en Guadeloupe, op omstreeks
+dertig kilometer afstand, in het gezicht. Een oogenblik zag ik de
+hoogste bergtoppen. Ned Land, die er op rekende in de golf van Mexico
+zijn plan ten uitvoer te brengen, door of naar het land te vluchten
+of een der talrijke booten te bereiken, die den dienst tusschen
+de verschillende eilanden doen, was zeer teleurgesteld; de vlucht
+was zeker mogelijk geweest, als Ned Land zich buiten weten van den
+kapitein van de sloep had kunnen meester maken, maar midden in den
+Oceaan was daar geen denken aan.
+
+Ned Land, Koenraad en ik hadden daarover een vrij lang gesprek:
+sedert zes maanden zaten wij op den Nautilus opgesloten; wij hadden
+68000 kilometer afgelegd, en, zooals Ned Land zei, zag het er niet
+naar uit, dat dit nog spoedig zou eindigen. Hij stelde mij dus
+iets voor, waar ik in het geheel niet verdacht op was; het was:
+den kapitein duidelijk deze vraag te stellen of hij dacht ons voor
+onbepaalden tijd bij zich aan boord te houden. Zulk een poging stuitte
+mij tegen de borst; volgens mijn meening zou het niets uitwerken;
+wij behoefden niet te rekenen op den kapitein van den Nautilus, maar
+op ons zelven. Bovendien werd die man sinds eenigen tijd somberder,
+meer teruggetrokken en minder gezellig. Hij scheen mij te mijden;
+ik ontmoette hem maar zelden. Vroeger schepte hij er vermaak in mij
+de onderzeesche wonderen te verklaren, doch nu liet hij mij aan mijn
+studiën over, en kwam niet meer in den salon.
+
+Welke verandering had er met hem plaatsgehad? Waarom? Ik had mij niets
+te verwijten; hinderde hem misschien onze tegenwoordigheid? Echter
+behoefde ik er niet op te rekenen, dat hij de man er naar was om ons
+de vrijheid terug te geven.
+
+Ik verzocht Ned dus mij eerst eens te laten nadenken, voordat ik
+handelde. Indien deze poging niet slaagde, kon zij slechts zijn
+achterdocht opwekken, onzen toestand onhoudbaar maken en de plannen van
+den Amerikaan benadeelen. Ik zal er nog bijvoegen dat ik op geenerlei
+wijze onze slechte gezondheid als bewijs kon aanvoeren; als men die
+ellendige oogenblikken onder de ijsbank van de Zuidpool uitzondert,
+dan was onze gezondheid nooit beter geweest. Het krachtig voedsel, de
+zuivere lucht, de geregelde levenswijs, de gelijkmatige temperatuur,
+dat alles weerde elke ziekte, en voor iemand, die geen heimwee had
+naar de genoegens op het land, voor iemand als kapitein Nemo, die
+zich te huis gevoelt, die door middelen, welke voor ieder behalve
+voor hem, geheimen zijn, zijn doel zocht te bereiken, voor zoo iemand
+begreep ik zulk een bestaan. Maar wij hadden niet met de menschheid
+gebroken. Ik voor mij wilde mijn zonderlinge en nieuwe studiën niet
+met mij te gronde doen gaan. Nu heb ik het recht een boek over de
+zee te schrijven, ik wilde dit vroeger of later het licht doen zien.
+
+Wat had ik b.v. hier bij de Antillen, op tien meter onder de
+oppervlakte, door de ramen van den salon nog een aantal bijzonderheden
+voor mijn oogen, die ik in mijn dagboek kon opteekenen! Allerhande
+soorten van vreemdsoortige en gedrochtelijke dieren wemelden daar
+door elkander, en ik zou zeker nog veel meer gezien hebben als de
+Nautilus niet naar de diepte was gegaan, en zich zelfs tot op 3500
+meter had laten zinken.
+
+Den 20sten April waren wij weer op een gemiddelde diepte van 1500
+meter; de Lucaische eilanden lagen toen het dichtst bij ons; zij
+liggen daar als een hoop steenen aan de oppervlakte der zee. Daar
+verhieven zich hooge onderzeesche klippen, rechte rotswanden op
+breeden grondslag, waartusschen zwarte afgronden lagen, in welker
+diepte ons electrisch licht zelfs niet kon doordringen. Die rotsen
+waren met reusachtige zeeplanten bedekt, die in een wereld van Titans
+te huis behoorden.
+
+Van de groote planten, waarvan ik met Ned en Koen zat te praten,
+kwamen wij natuurlijk op reusachtige zeedieren. Het eene dier is
+blijkbaar bestemd om het andere te verslinden. Door de ramen van
+den bijna stilliggenden Nautilus zagen wij evenwel niet veel anders
+dan kleine beesten, toen Ned Land mijn aandacht vestigde op een
+schrikkelijk gewemel tusschen het groote en hooge zeewier.
+
+"Welnu," zei ik, "dat zijn de ware grotten voor inktvisschen en het
+zou mij niet verwonderen, als wij eenige van die monsters zagen."
+
+"Hoe?" vroeg Koenraad, "inktvisschen van de klasse der koppootigen?"
+
+"Neen," antwoordde ik; "inktvisschen van zeer groote afmeting. Maar
+vriend Ned heeft zich zeker vergist, want ik zie niets."
+
+"Dat spijt mij," hernam Koen; "ik zou van aangezicht tot aangezicht wel
+eens een van die inktvisschen willen zien, waarover ik zoo dikwijls heb
+hooren spreken, en die heele schepen naar de diepte kunnen slepen. Die
+beesten noemt men krakens...."
+
+"Kraak jij die noot zelf maar," zei de Amerikaan met een spottend
+gezicht.
+
+"Krakens," ging Koen voort, zonder op de aardigheid van zijn makker
+te letten.
+
+"Men zal mij nimmer doen gelooven," zei Ned Land, "dat zulke dieren
+bestaan."
+
+"Waarom niet?" antwoordde Koen, "wij hebben wel aan den eenhoorn van
+mijnheer geloof geslagen."
+
+"Wij hadden ongelijk, Koen."
+
+"Zonder twijfel, maar sommigen gelooven er zonder twijfel nog aan."
+
+"Wel waarschijnlijk, Koen, maar ik geloof aan het bestaan van zulke
+monsters niet, voordat ik ze zelf heb gedood."
+
+"Gelooft mijnheer dus niet aan reusachtige inktvisschen?" vroeg
+Koenraad.
+
+"Kom, wie heeft daar ooit aan geloofd, voor den duivel!" riep de
+Amerikaan.
+
+"Zeer veel menschen, vriend Ned."
+
+"Geen visschers toch; misschien geleerden."
+
+"Neen, Ned, visschers en geleerden beiden."
+
+"Maar ik, die tot u spreek," zei Koenraad met het ernstigste gezicht
+van de wereld, "herinner mij zeer goed dat ik een groot schip door een
+voelarm van zulk een koppootig weekdier naar beneden heb zien slepen."
+
+"Heb jij dat gezien?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Ja Ned!"
+
+"Met je eigen oogen?"
+
+"Met mijn eigen oogen."
+
+"Kom, loop heen."
+
+"Op St. Malo;" antwoordde Koenraad met onverstoorbare kalmte.
+
+"In de haven?" vroeg Ned spottend.
+
+"Neen, in de kerk," antwoordde Koen.
+
+"In de kerk!" riep de Amerikaan uit.
+
+"Ja, vriend Ned, het was een schilderij waarop de inktvisch was
+afgebeeld."
+
+"Mooi zoo!" barstte Ned Land het uit van 't lachen, "mijnheer Koen
+houdt mij geducht voor den gek."
+
+"Waarachtig, hij heeft gelijk," zei ik. "Ik heb van dat schilderstuk
+hooren spreken; maar het tafereel is uit een legende genomen; en je
+weet wat men van die legenden uit de natuurlijke geschiedenis moet
+denken! Bovendien als men over monsters spreekt, dan gaat men in zijn
+verbeelding aan het afdwalen! Niet alleen heeft men beweerd dat zulke
+monsters schepen naar den afgrond konden meeslepen, maar zekere Olaus
+Magnus spreekt van een koppootig weekdier, dat een kilometer lang was
+en meer op een eiland dan op een dier geleek. Men verhaalt ook dat de
+bisschop van Nidros eens een altaar op een groote rots bouwde; toen
+de mis gedaan was, begon de rots zich te bewegen en verdween in zee;
+de rots was een inktvisch."
+
+"En is dat alles?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Neen," antwoordde ik. "Een andere bisschop Pontoppidam van Bergen,
+spreekt ook van een inktvisch waarop een regiment ruiterij kon
+manoeuvreeren!"
+
+"Die oude bisschoppen konden goed liegen!" zei Ned Land.
+
+"Eindelijk nog vertellen natuurkenners uit de oudheid van monsters,
+wier bek op een golf geleek, en die te groot waren om door de straat
+van Gibraltar te komen."
+
+"Mooi zoo!" lachte de Amerikaan.
+
+"Maar wat is nu van al die verhalen waar?" vroeg Koenraad.
+
+"Niets, mijn vrienden, niets althans wat de grenzen der
+waarschijnlijkheid te buiten gaat, om aan fabels of legenden te
+gelooven. Doch er moet voor de phantazieën van die vertellers
+een oorzaak, of ten minste een voorwendsel bestaan. Men kan niet
+ontkennen dat er inktvisschen van zeer groote afmeting bestaan, doch
+zij zijn toch altijd kleiner dan walvisschen. Aristoteles spreekt van
+een inktvisch van vijf ellebogen, dat is 3,1 meter. Onze visschers
+zien er dikwijls, die langer zijn dan 1,80 m. De museums van Triëst
+en Montpellier bewaren skeletten van inktvisschen, die twee meter
+lang zijn. Bovendien zouden, volgens de bewering van natuurkenners,
+dieren die maar twee meter lang zijn, voelarmen van negen meter hebben,
+en dat is genoeg om er een vreeselijk monster van te maken."
+
+"En vischt men ze nu nog wel eens op?" vroeg Ned Land.
+
+"Al vangen zij er geen, dan zien de zeelieden ze toch van tijd tot
+tijd. Een van mijn vrienden, kapitein Paul Bos uit Hâvre, heeft
+mij dikwijls verzekerd dat hij een van die reusachtige monsters in
+de Indische Zee ontmoet had. Maar het verwonderlijke feit, dat geen
+twijfel aan het bestaan van die reusachtige dieren toelaat, is eenige
+jaren geleden in 1861 gebeurd."
+
+"Wat is dat dan?" vroeg de Amerikaan.
+
+"In 1861 zag de bemanning van de Alecton ten N. W. van Teneriffe, op
+ongeveer dezelfde breedte waar wij ons nu bevinden, een monsterachtigen
+inktvisch in het zog van het schip zwemmen. De kapitein Bouguer naderde
+het dier en men viel het met harpoen en geweer aan, doch zonder goed
+gevolg, want kogels en harpoenen gingen door het beest heen, waarvan
+het vleesch zoo week was als gelei. Na vele vluchtelooze pogingen
+gelukte het der bemanning een strik om den staart van het weekdier
+te werpen. Deze strik gleed vast tegen de staartvinnen en bleef daar
+zitten. Men beproefde toen om het monster aan boord te hijschen,
+maar de zwaarte van het dier was zoo groot, dat de staart door het
+knellen van het touw er afscheurde en het beest zonder dit sieraad
+in zee viel."
+
+"Dat is dan toch een feit," zei Ned Land.
+
+"Ontwijfelbaar, wakkere Ned; ook heeft men daarom voorgesteld dien
+inktvisch 'de inktvisch van Bouguer' te noemen."
+
+"En hoe lang was hij?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Was hij geen zes meter ongeveer lang?" vroeg Koenraad, die aan een
+raam naar de kloven in de rotsen stond te kijken.
+
+"Juist," antwoordde ik.
+
+"Had hij geen acht voelarmen rondom den kop zitten," hernam Koenraad,
+"die als een slangennest in het water door elkander krioelden!"
+
+"Juist."
+
+"Had hij geen verbazend groote oogen, die boven op den kop stonden?"
+
+"Ja, Koenraad."
+
+"En zag de bek er niet uit als die van een papegaai, maar veel
+grooter?"
+
+"Inderdaad, Koenraad."
+
+"Welnu, als mijnheer mij niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad
+dood bedaard, "dan is hier, zoo niet de inktvisch van Bouguer, dan
+toch éen van zijn broertjes."
+
+Ik keek Koenraad aan; Ned Land vloog naar het venster.
+
+"Wat verschrikkelijk beest!" riep hij.
+
+Ik keek op mijn beurt, en kon een gevoel van afgrijzen niet
+onderdrukken. Voor mijn oogen spartelde een vreeselijk monster, dat
+waard was om in de legenden der wonderwereld een plaats in te nemen.
+
+Het was een inktvisch van kolossale afmetingen, van acht meter
+lengte. Hij zwom in de richting van den Nautilus met verbazende
+snelheid achteruit. Hij staarde ons met zijn groote bleekgroene oogen
+aan. Zijn acht voelarmen, of liever zijn acht pooten, die aan den kop
+vastzaten, en waarom deze dieren koppootigen genoemd worden, waren
+tweemaal zoo lang als het lichaam, en kronkelden als de slangen op
+het hoofd der Furiën. Men zag duidelijk de tweehonderd zuignappen,
+die aan den binnenkant der voelarmen zaten en er als half bolvormige
+vliesjes of blaasjes uitzagen. Soms drukte hij die zuignappen tegen het
+glas en veroorzaakte daardoor een kleine luchtleegte. De bek van dit
+monster was zoo hard als hoorn, en opende en sloot zich in vertikale
+richting. De tong, hoornachtig en met eenige rijen tanden gewapend,
+kwam trillend van tusschen deze nijptang te voorschijn. Welk een
+speling der natuur, een weekdier met een vogelbek! Het spilvormige
+en in het midden opgezwollen lichaam vormde een vleezige massa, die
+waarschijnlijk 20 of 25000 kilogrammen woog. De kleur veranderde
+bijzonder snel, naarmate van de woede van het dier, en ging van
+lichtgrijs over tot bruinrood. Waarom werd het dier nijdig? Zonder
+twijfel op den Nautilus, die grooter was dan hij, en waarop zijn
+voelarmen en zuignappen geen vat hadden. En toch, wat zijn de
+inktvisschen monsterachtig, welk eene macht in hun bewegingen,
+welk een levenskracht heeft de Schepper hun gegeven, daar zij drie
+harten hebben!
+
+Het toeval deed ons dit dier ontmoeten, en ik wilde de gelegenheid niet
+laten voorbijgaan om dit staaltje der koppootige weekdieren nauwkeurig
+te bestudeeren. Ik overwon het afgrijzen, dat mij het gezicht van
+dit beest inboezemde, en begon het met een potlood uit te teekenen.
+
+"Het is misschien hetzelfde als dat van de Alecton," zei Koenraad.
+
+"Neen," antwoordde de Amerikaan, "deze is in zijn geheel, en de ander
+had zijn staart verloren."
+
+"Dat is geen reden," antwoordde ik. "De voelarmen en de staart van deze
+dieren groeien telkens opnieuw aan, en in zeven jaren tijds heeft de
+staart van den inktvisch van Bouguer zeker tijd genoeg gehad om aan
+te groeien."
+
+"Bovendien," antwoordde Koenraad, "als dit dier het al niet is,
+dan is het misschien een van deze hier."
+
+Werkelijk verschenen andere dieren voor het andere raam. Ik telden
+er zeven. Zij begeleidden den Nautilus, ik hoorde het krassen van
+hun bek tegen den ijzeren buitenwand van het schip. Wij werden op
+onze wenken gediend.
+
+Ik vervolgde mijn werk. De monsters bleven met zulk een juistheid
+van beweging in ons vaarwater, dat zij onbeweeglijk schenen te zijn.
+
+Plotseling hield de Nautilus stil. Een schok deed het vaartuig trillen.
+
+"Hebben wij gestooten?" vroeg ik.
+
+"Dan zitten wij in ieder geval toch niet vast," zei de Amerikaan,
+"want wij drijven."
+
+De Nautilus dreef zonder twijfel, maar ging niet meer vooruit. De
+schroef draaide niet meer; een minuut ging voorbij. Kapitein Nemo
+kwam met zijn stuurman binnen. Ik had hem sinds eenigen tijd niet
+meer gezien. Hij zag er somber uit. Zonder tot ons te spreken,
+misschien zelfs zonder ons te zien, ging hij naar het raam, bekeek
+de inktvisschen en zei iets tot zijn stuurman. Deze verwijderde zich;
+de ramen werden gesloten en het licht aan het plafond werd ontstoken.
+
+Ik trad op den kapitein toe.
+
+"Een fraaie verzameling inktvisschen," zei ik, op den lossen toon
+van een liefhebber, die voor een aquarium staat te kijken.
+
+"Zeker, mijnheer de natuurkenner," antwoordde hij; "en wij zullen ze
+eens gaan bevechten!"
+
+Ik keek den kapitein aan, en meende niet goed gehoord te hebben.
+
+"Bevechten?" vroeg ik.
+
+"Ja, mijnheer. De schroef zit vast, ik geloof dat de voelarmen van
+een van die dieren er tusschen zit; daarom kunnen wij niet vooruit."
+
+"Wat zult gij dan doen?"
+
+"Naar boven stijgen en al dat ongedierte vernielen."
+
+"Dat is niet gemakkelijk."
+
+"Zeker niet, want de electrische kogels werken niets uit in dat weeke
+vleesch, waar zij geen tegenstand genoeg vinden om te springen. Maar
+wij zullen ze met bijlen aanvallen."
+
+"En met den harpoen, mijnheer," zei de Amerikaan, "als gij ten minste
+mijn hulp niet versmaadt."
+
+"Ik neem die aan."
+
+"Wij zullen u vergezellen," zei ik, en den kapitein volgend, begaven
+wij ons naar de middeltrap.
+
+Daar stonden een tiental mannen met enterbijlen in de hand, ten aanval
+gereed. Koen en ik namen ieder een bijl, Ned Land greep een harpoen.
+
+De Nautilus was ondertusschen aan de oppervlakte der zee gekomen. Een
+der matrozen stond op de bovenste trede en maakte de schroeven van
+het luik los. Maar deze waren ternauwernood los, of het luik sprong
+met vreeselijk geweld open, zeker door de voelarmen van een der
+inktvisschen opengerukt.
+
+Aanstonds kwam een van die voelarmen als een slang door de opening,
+en twintig anderen kronkelden daarboven. Met een bijlslag hieuw de
+kapitein den vreeselijken voelarm af, die kronkelend langs de trappen
+naar beneden gleed.
+
+Op het oogenblik dat wij de een op den ander drongen, om het plat te
+bereiken, kronkelden twee andere voelarmen door de lucht, grepen den
+man die vóor den kapitein stond, en slingerden hem met onweerstaanbaar
+geweld in de hoogte. De kapitein stiet een kreet uit en sprong naar
+buiten; wij ijlden hem na.
+
+Welk een tooneel! De ongelukkige, door een voelarm gegrepen en door
+de zuignappen vastgehouden, werd door deze vreeselijke slang heen en
+weer geslingerd; hij steunde, stikte en riep: "help! help!" Deze in
+het Fransch gesproken woorden deden mij verstomd staan. Ik had dus
+éen, misschien wel meer landgenooten aan boord! Die hartverscheurende
+kreet zal mij mijn leven lang in de ooren klinken!
+
+De ongelukkige was verloren. Wie kon hem aan dit geweld
+ontrukken! Kapitein Nemo wierp zich echter op den inktvisch en sloeg
+hem met de bijl nog een voelarm af. Zijn stuurman streed woedend met
+andere monsters, die tegen den Nautilus opkropen. De geheele bemanning
+was aan het rondhakken. Ned Land, Koen en ik hieuwen er ook dapper op
+los in die vleezige massa's. Een vreeselijke muskusstank verspreidde
+zich. Het was ijzingwekkend!
+
+Een oogenblik meende ik dat de ongelukkige, die door den inktvisch
+gegrepen was, zou worden bevrijd. Er waren reeds zeven van de acht
+armen afgehouwen. Een enkele nog zwaaide het slachtoffer als een
+veertje heen en weder, en kronkelde in de hoogte; maar op het oogenblik
+dat kapitein Nemo en zijn stuurman zich op het dier wilden werpen,
+spoog het een straal zwartachtig vocht uit, dat zich in een zak, die
+aan het onderlijf zit, afscheidt. Wij werden er door verblind. Toen het
+voorbij was, was de inktvisch verdwenen en daarmede mijn ongelukkige
+landgenoot!
+
+Hoe woedden wij toen tegen die monsters! Wij waren ons zelven geen
+meester meer. Tien of twaalf inkvisschen waren op het plat of tegen
+de zijden van den Nautilus opgekropen. Wij sprongen tusschen al die
+slangen heen en weer, die op het dek in bloed en zwart vocht lagen te
+rillen; het scheen dat die glibberige voelarmen, evenals de koppen van
+de hydra, telkens weer aangroeiden. Met elken stoot drong de harpoen
+van Ned Land in een der oogen van een inktvisch, en stiet het er uit;
+maar plotseling werd mijn stoutmoedige makker omver geworpen door
+den voelarm van een der monsters, dien hij niet had kunnen vermijden.
+
+Hoe is het mogelijk dat mijn hart van aandoening en afgrijzen niet
+gebarsten is! De vreeselijke bek van den inktvisch opende zich boven
+Ned. De ongelukkige zou in tweeen worden gescheurd. Ik snelde hem te
+hulp; maar de kapitein was mij voorgekomen. Zijn bijl verdween tusschen
+de beide verschrikkelijke kaken, en Ned Land, op wonderdadige wijze
+gered, sprong overeind en stak zijn harpoen in het drievoudig hart
+van het monster.
+
+"Ik was u dit nog schuldig," zei de kapitein tot den Amerikaan;
+Ned boog, zonder te antwoordden.
+
+Deze strijd had een kwartier geduurd. Het grootste aantal der monsters
+was overwonnen, verminkt of doodgeslagen, de overigen lieten eindelijk
+hun aanval varen en verdwenen onder de golven.
+
+Kapitein Nemo zag rood van het bloed; hij stond onbeweeglijk bij de
+lantaarn, beschouwde de zee, die een van zijn makkers had verzwolgen,
+en dikke tranen rolden hem langs de wangen.
+
+
+HOOFDSTUK XLIII
+
+De Golfstroom.
+
+Niemand onzer zal ooit het vreeselijk tooneel van dien 20sten April
+vergeten; ik heb het opgeschreven onder den indruk eener hevige
+gemoedsbeweging. Later heb ik dat verhaal nog eens nagezien; ik
+heb het Koenraad en den Amerikaan voorgelezen; zij vonden het feit
+nauwkeurig genoeg beschreven, doch zeiden dat het den indruk nog
+niet genoeg terug gaf. Om zulke tafereelen te schilderen, zou men
+de pen van een onzer uitmuntendste dichters, van den schrijver der
+"Travailleurs de la mer" moeten bezitten.
+
+Ik zeide dat de kapitein weende, toen hij de zee beschouwde; hij was
+erg aangedaan. Het was zijn tweede makker, dien hij sinds onze komst
+aan boord verloor. En welk een dood! Deze vriend was verpletterd,
+verstikt, in elkander gedrukt door den vreeselijken arm van den
+inktvisch, wellicht later tusschen de ijzerharde kaken verbrijzeld,
+en zou niet met zijn makkers rusten onder het kalme water in een
+koralen graf!
+
+Te midden van die worsteling had de wanhoopskreet, door den
+ongelukkige geuit, mij het hart verscheurd. De arme Franschman
+had zijn vreemdsoortige taal op dit oogenblik vergeten, om in zijn
+moedertaal een laatsten kreet te slaken! Ik had dus een landgenoot
+onder de bemanning van den Nautilus, die met lichaam en ziel aan
+kapitein Nemo gehecht was, en evenals hij den omgang met de menschen
+ontvluchtte! Was hij de eenige Franschman in die vreemdsoortige
+vereeniging, die duidelijk uit menschen van verschillenden landaard
+was samengesteld? Dit was nog een van die onoplosbare raadsels,
+welke mij zonder ophouden voor den geest kwamen!
+
+Kapitein Nemo ging weer naar zijn kamer en gedurende eenige dagen
+zag ik hem niet. Naar het vaartuig te oordeelen, waarvan hij de
+ziel was, en dat al zijn indrukken ondervond, moest hij treurig,
+wanhopig zelfs, en besluiteloos zijn. De Nautilus voer niet meer in
+bepaalde richting. Het schip kwam en ging, of liet zich als een dood
+lichaam door de golven voortwiegen. De schroef was weer vrij, en toch
+bediende het er zich ter nauwernood van. De kapitein voer onzeker;
+hij kon de plek van den pas geleverden strijd niet verlaten, de zee,
+die een van de zijnen verzwolgen had!
+
+Zóo gingen er tien dagen voorbij. Het was eerst den derden Mei,
+dat de Nautilus weer in rechte lijn naar het Noorden voer, nadat wij
+vooraf bij het kanaal van Bahama de Lucaïsche eilanden nogmaals in
+het gezicht hadden gehad. Wij volgden toen den loop van den grooten
+zeestroom, die zijn oevers, zijn eigenaardige visschen en bijzondere
+temperatuur heeft; dit is de Golfstroom.
+
+Het is inderdaad een stroom, die vrij te midden van den Atlantischen
+Oceaan golft, en wiens water zich bijna niet met dat van de wereldzee
+vermengt. Het is een stroom van zout water, veel zouter dan dat van
+den omringenden Oceaan. De gemiddelde diepte is een kilometer, de
+breedte zestig kilometer. Op sommige plaatsen bereikt de stroom een
+snelheid van vier kilometer in het uur. De onveranderlijke watermassa
+is grooter dan die van alle stroomen van den aardbol bij elkander.
+
+De oorspong van den Golfstroom, door Maury ontdekt, is in de golf
+van Gascogne. Daar vormt hij zich, hoewel er dan nog weinig verschil
+in warmtegraad en kleur bestaat. Hij wendt zich naar het Zuiden,
+gaat langs de westkust van Afrika, ziet zijn golven door de stralen
+der zon in de verzengde luchtstreek verwarmen, stroomt dan door den
+Atlantischen Oceaan, bereikt kaap Roque op de kust van Brazilië,
+en verdeeld zich dan in twee takken, waarvan de een het warme water
+van de zee der Antillen opneemt. Dan begint de Golfstroom zijn rol te
+spelen, door het evenwicht te herstellen tusschen de verschillende
+temperaturen, en het water van de heele luchtstreek in aanraking
+te brengen met het water der koudere streken. Verhit in de golf
+van Mexico, stroomt hij noordwaarts langs de kust van Noord-Amerika
+naar New-Foundland, en wijkt dan oostwaarts af door toedoen van den
+kouden stroom, die uit de Davisstraat komt; daarna gaat de golfstroom
+door den Oceaan langs een loxodromische lijn, verdeelt zich om
+streeks 43° N.B. in twee takken, waarvan de een door toedoen van den
+noordoostpassaat naar de golf van Gascogne en de Azoren terugkeert,
+en de ander de luchtgesteldheid op de kusten van Ierland en Noorwegen
+verzacht, zelfs tot Spitsbergen doorstroomt, waar de temperatuur van
+het water tot vier graden daalt en dan de open poolzee vormt.
+
+Het was in dezen stroom, dat de Nautilus op dat oogenblik voer. Als hij
+het kanaal van Bahama verlaat, is de Golfstroom 56 kilometer breed en
+350 meter diep, en stroomt met een snelheid van acht kilometer in het
+uur. Deze snelheid neemt geregeld af naarmate hij verder noordwaarts
+gaat, en het is te wenschen dat deze regelmatigheid blijft bestaan,
+want als die snelheid, zooals men wel eens heeft meenen op te merken,
+en die richting zich wijzigden, dan zou het klimaat in Europa wel
+eens zulk een verandering kunnen ondergaan, dat de gevolgen er van
+niet te berekenen zijn.
+
+Tegen den middag stond ik met Koenraad op het plat. Ik deelde hem
+eenige bijzonderheden omtrent den Golfstroom mede. Toen ik geëindigd
+had, verzocht ik hem, de hand eens in het water te steken. Koenraad
+deed het en was verwonderd geen enkele gewaarwording van warmte of
+koude te voelen.
+
+"De oorzaak is," zei ik, "dat de temperatuur van het water van den
+Golfstroom, als hij de golf van Mexico verlaat, bijna niet verschilt
+van die van ons bloed. Deze Golfstroom is een groote warmteaanbrenger,
+waardoor sommige kusten van Europa met een eeuwigdurend groen zijn
+bedekt. En als wij Maury mogen gelooven, zou deze stroom, zoo men hem
+geheel kon benutten, hitte genoeg opleveren, om een stroom ijzer,
+zoo groot als de Amazonenrivier of de Missouri, in voortdurenden
+staat van gloeihitte te houden."
+
+Op dat oogenblik was de snelheid van den Golfstroom 2.25 M. per
+seconde. De stroom is zóo te onderscheiden van de omringende zee,
+dat het opeengedrongen water als het ware over dat van den Oceaan
+heenstroomt, en dat van den Golfstroom en het koudere zeewater
+ongelijk van hoogte is. Bovendien is het water donkerkleurig en
+sterk zouthoudend, en steekt door de zuivere indigokleur tegen het
+omringende groene zeewater bijzonder af. De grensscheiding tusschen
+dit water is zoo juist afgebakend, dat de Nautilus op de hoogte van
+de Carolinen met den voorsteven in den Golfstroom was, terwijl de
+schroef nog de golven van den Oceaan doorkliefde.
+
+Deze stroom sleept een gansche wereld van levende wezens met zich. De
+argonauten, die in de Middellandsche Zee nog al eens voorkomen,
+zwommen er bij groote troepen. Allerhande soorten van visschen,
+roggen, haaien enz. spartelden verder om ons heen, en 's nachts
+lichtte het water van den Golfstroom zóozeer, dat het in licht met
+onze lantaarn wedijverden, vooral als ons stormachtig weder dreigde,
+zooals nog al dikwijls gebeurde.
+
+Den 8sten Mei waren wij op de hoogte van kaap Hatteras, bij de
+Noordelijke Carolinen. De Golfstroom is daar 300 kilometer breed en
+200 meter diep. De Nautilus bleef in het onzekere rondvaren; alle
+waakzaamheid scheen aan boord te zijn opgeheven. Ik moet bekennen
+dat onder zulke omstandigheden de vlucht kon gelukken. De bewoonde
+kust toch bood overal een veilig toevluchtsoord aan. De zee werd
+onophoudelijk doorkruist door een groot aantal stoombooten, die
+tusschen New-York of Boston en de golf van Mexico dienst doen,
+en nacht en dag bevaren door schoeners, die op de Amerikaansche
+kust voor kustvaart worden gebruikt. Wij konden dus wel verwachten
+goed te worden ontvangen. Het was derhalve een gunstige gelegenheid,
+niettegenstaande de dertig kilometer, die den Nautilus van de kusten
+der Vereenigde Staten scheidden.
+
+Een noodlottige omstandigheid echter werkte de plannen van den
+Amerikaan tegen: het weder was zeer slecht; wij waren in die streken
+waar stormen dikwijls voorkomen en de cyclonen ontstaan, die door den
+Golfstroom worden veroorzaakt. Het was in een zeker verderf loopen,
+zich in een kleine boot op zulk een zee te wagen; Ned Land moest dit
+bekennen; derhalve kropte hij zijn leed op, want hij had een hevigen
+aanval van heimwee, waarvan de vlucht hem alleen had kunnen genezen.
+
+"Mijnheer," zei hij eens, "daar moet een einde aan komen. Ik wil
+eindelijk weten waar ik mij aan te houden heb. Uw Nemo gaat hoe
+langer hoe verder van land af, en trekt weer naar het noorden. Doch
+ik verklaar u, dat ik genoeg van de Zuidpool heb en ik hem niet naar
+de Noordpool zal volgen."
+
+"Wat wilt gij dan, Ned, want een vlucht is op het oogenblik toch
+onmogelijk?"
+
+"Ik blijf bij mijn meening; wij moeten den kapitein er over
+spreken. Gij hebt niets gezegd, toen gij in de buurt van uw land
+waart; nu wil ik spreken, nu wij in de wateren van het mijne zijn. Als
+ik er aan denk dat de Nautilus over weinige dagen op de hoogte van
+Nieuw-Schotland zijn zal, en dat daar bij Newfoundland een groote
+golf gevonden wordt, waar de St. Laurens uit stroomt, en dat die
+St. Laurens mijn stroom is, de stroom van Quebec, mijn geboortestad;
+en als ik aan dat alles denk, dan stijgt mij het bloed naar het hoofd,
+en mijn haren rijzen te berge. Kijk, mijnheer, ik zou nog liever in
+zee springen dan hier blijven: ik stik!"
+
+Het geduld van den Amerikaan was blijkbaar ten einde. Zijn krachtige
+natuur kon zich aan deze langdurige gevangenschap niet gewennen. Zijn
+gezicht veranderde bij den dag. Zijn karakter werd hoe langer
+hoe somberder; ik gevoelde wat hij lijden moest, want ik begon
+ook heimwee te krijgen. Er waren bijna zeven maanden verloopen,
+zonder dat wij iets van het land hadden gehoord. Bovendien begon
+ik de zaken op geheel andere wijze te beschouwen, nu de kapitein
+zich zoo afzonderde en zijn humeur, vooral sedert den strijd met
+de inktvisschen, zoo veranderd was. Ik gevoelde niet meer dezelfde
+geestdrift als in de eerste dagen. Men moest een Vlaming zijn als
+Koenraad, om zich in dien toestand te schikken, een toestand, die
+goed was voor walvisschen of andere zeebewoners. Ik geloof waarlijk,
+dat als die goede jongen kieuwen in plaats van longen had gehad,
+hij een uitstekende visch zou geweest zijn.
+
+"Welnu, mijnheer?" hernam Ned, toen hij zag dat ik niet antwoordde.
+
+"Welnu, Ned, wilt gij dat ik aan kapitein Nemo vraag, welke plannen
+hij met ons heeft?"
+
+"Ja, mijnheer."
+
+"En dit niettegenstaande hij het al gezegd heeft?"
+
+"Zeker. Ik verlang een bepaalde beslissing. Spreek voor mij alleen
+en in mijn naam, als gij wilt."
+
+"Maar ik ontmoet hem zelden; zelfs mijdt hij mij."
+
+"Een reden te meer hem op te zoeken."
+
+"Ik zal hem ondervragen, Ned."
+
+"Wanneer?" vroeg de Amerikaan aandringend.
+
+"Zoodra ik hem ontmoet."
+
+"Mijnheer Aronnax, wilt gij dat ik hem ga opzoeken?"
+
+"Neen, laat mij begaan; morgen ...,"
+
+"Vandaag," zei Ned Land.
+
+"Goed, vandaag zal ik hem opzoeken," antwoordde ik, daar de Amerikaan
+met zelf te gaan, alles zou bedorven hebben.
+
+Ik bleef alleen. Toen de zaak beslist was, besloot ik er dadelijk een
+einde aan te maken. Ik heb liever dat iets achter den rug is, dan
+dat het nog geschieden moet. Ik kwam weer in mijn kamer; ik hoorde
+in die van den kapitein loopen; ik mocht dus de gelegenheid van hem
+te spreken te krijgen niet laten ontglippen. Ik klopte aan de deur,
+maar kreeg geen antwoord. Ik klopte nog eens, en draaide toen de kruk
+om; de deur ging open. Ik trad binnen. De kapitein zat voorovergebogen
+aan de tafel en had mij niet gehoord. Besloten niet heen te gaan voor
+ik hem ondervraagd had, naderde ik; hij hief plotseling het hoofd op,
+fronste de wenkbrauwen en zei op ruwen roon:
+
+"Gij hier! wat wilt gij?"
+
+"U spreken, kapitein"
+
+"Maar ik ben bezig, mijnheer, ik werk. De vrijheid, die ik u geef om
+u af te zonderen, mag ik die zelf niet hebben?"
+
+De ontvangst was niet zeer aanmoedigend, maar ik was besloten alles
+aan te hooren, ten einde alles te beantwoorden.
+
+"Mijnheer," zei ik koeltjes, "ik heb te spreken over een zaak, die
+geen uitstel lijdt."
+
+"Welke, mijnheer?" vroeg hij op spottenden toon. "Hebt gij een
+ontdekking gedaan, die mij nog ontgaan was? Heeft de zee u nieuwe
+geheimen geopenbaard?"
+
+Hij was ver van de wijs, maar voordat ik kon antwoorden, wees hij
+mij op een handschrift, dat voor hem op de tafel lag, en zei op
+ernstigen toon:
+
+"Hier ligt een handschrift in verscheiden talen, mijnheer Aronnax,
+Het behelst het overzicht van mijn studiën over de zee, en zoo God
+wil, zal het niet met mij te gronde gaan. Dit handschrift, door mij
+onderteekend, en aangevuld met de geschiedenis van mijn leven, zal in
+een hermetisch gesloten kistje worden geborgen. De laatst overlevende
+van ons aan boord van den Nautilus, zal het in zee werpen, en dan
+kan het gaan waarheen de golven het voeren willen."
+
+De naam van den man! Zijn levensgeschiedenis, door hem zelven
+geschreven! Zijn geheim zou dus eenmaal ontsluierd worden? Maar op
+dat oogenblik zag ik in die medeeling alleen een middel om het gesprek
+te beginnen.
+
+"Kapitein," antwoordde ik, "ik kan de gedachte slechts goedkeuren,
+die u aldus doet handelen. De vrucht uwer studiën moet niet
+verloren gaan; maar het middel, dat gij daartoe aangrijpt, schijnt
+mij kinderachtig. Wie weet werwaarts de winden dit kistje zullen
+heenvoeren en in welke handen het zal vallen? Zoudt gij niet iets
+beters kunnen uitdenken? Kunt gij, of kan een uwer manschappen ...."
+
+"Nooit, mijnheer," zei de kapitein, terwijl hij mij haastig in de
+rede viel.
+
+"Maar ik en mijn makkers zijn gereed dit handschrift te bewaren,
+en als gij ons de vrijheid hergeeft...."
+
+"De vrijheid!" zei kapitein Nemo, terwijl hij opstond.
+
+"Ja, mijnheer, en het is daarover dat ik u kwam spreken. Sedert
+zeven maanden zijn wij bij u aan boord, en nu vraag ik u heden in
+naam mijner makkers en van mij zelven, of het uw plan is ons altijd
+bij u te houden?"
+
+"Mijnheer Aronnax," zei kapitein Nemo, "ik zal u heden hetzelfde
+antwoord geven als voor zeven maanden: hij, die in den Nautilus komt,
+verlaat hem niet meer."
+
+"Het is dus slavernij, waartoe gij ons veroordeelt?"
+
+"Noem het zooals gij wilt."
+
+"Maar de slaaf behoudt toch overal het recht om de vrijheid te
+herkrijgen! Welke ook de middelen zijn, die zich daarvoor aanbieden,
+hij mag ze allen aangrijpen."
+
+"Wie weigert u ditzelfde recht?" antwoordde Nemo. "Heb ik er ooit
+aan gedacht u door een eed aan mij te binden?"
+
+De kapitein keek mij aan, terwijl hij de armen over elkander sloeg.
+
+"Mijnheer," zei ik, "het zou noch in uwen, noch in mijnen smaak vallen
+om voor de tweede maal op dit onderwerp terug te komen. Maar omdat wij
+er nu eenmal mee bezig zijn, kunnen wij het ten einde toe behandelen;
+ik herhaal u dat hier niet alleen sprake is van mijn persoon. Voor
+mij is studie een hulpmiddel, een krachtige afleiding, een wegslepend
+iets, een hartstocht, die mij alles doet vergeten. Evenals gij ben ik
+iemand, die gaarne eenzaam en vergeten leef, in de geringe verwachting
+van eens aan het nageslacht de vruchten mijner studiën na te laten,
+door middel van een kistje, dat ik aan de gril van golven en wind zou
+toevertrouwen. In éen woord, ik kan u bewonderen en zonder verdriet
+volgen in een rol, die ik slechts in sommige opzichten begrijp; maar
+uw leven heeft nog andere gezichtspunten, waardoor ik het beschouw,
+als omringd van moeielijkheden en geheimzinnigheden waarmede mijn
+makkers en ik niets te maken hebben. En zelfs als ons hart voor u
+heeft kunnen kloppen, bewogen als het was door innige droefheid,
+of getroffen door grootsche of moedige daden, hebben wij zelfs het
+geringste bewijs van dit medegevoel in ons hart moeten terugdringen,
+een medegevoel, dat het gezicht van het schoone en goede in ons opwekt,
+hetzij dit komt van een vriend of van een vijand. Welnu, het is dit
+gevoel, dat wij vreemd zijn aan al wat u betreft, dat onze toestand
+hier onhoudbaar en onmogelijk maakt, zelfs voor mij, maar vooral
+onmogelijk voor Ned Land. Ieder mensch is waard dat men aan hem denkt,
+alleen omdat hij mensch is. Hebt gij u zelven wel afgevraagd, welke
+wraakzuchtige plannen zucht naar vrijheid en afschuw van slavernij
+in een karakter als dat van den Amerikaan kunnen doen rijpen, wat
+hij kan denken, pogen, beproeven?...."
+
+Ik hield op; kapitein Nemo was opgestaan.
+
+"Laat Ned Land al denken en beproeven wat hij wil, het kan mij niets
+schelen! Ik heb hem niet opgezocht; het is niet voor mijn genoegen
+dat ik hem aan boord houd! Wat u betreft, mijnheer Aronnax, gij
+zijt een van die menschen die alles kunnen begrijpen, zelfs het
+stilzwijgen. Ik heb u niets meer te antwoorden. Laat deze eerste
+maal, dat gij mij over die zaak komt spreken, ook de laatste zijn,
+want een tweede maal zou ik u zelfs niet kunnen aanhooren."
+
+Ik ging heen. Van dien dag af was onze toestand zeer gespannen;
+ik deelde ons gesprek aan mijn beide makkers mede.
+
+"Nu weten wij," zei Ned, "dat er van dien man niets te hopen is. De
+Nautilus nadert Long-Island; wij zullen dus vluchten, hoe het weer
+ook moge zijn."
+
+Maar de lucht werd hoe langer hoe dreigender; er waren voorteekenen
+van een naderenden orkaan; het zwerk werd melkachtig wit; in plaats
+van kleine wolkjes, rezen aan den gezichteinder dikke zwarte wolken,
+en dreven snel voort. De zee begon hol te staan en groote golven te
+vormen. De vogels verdwenen, met uitzondering van de stormvogels; de
+barometer daalde sterk en duidde een sterke drukking van den dampkring
+aan; het mengsel in het stormglas loste op door den invloed van de
+electriciteit, waarmee de dampkring verzadigd was. De worsteling der
+elementen was aanstaande.
+
+Op den 18den Mei barstte de storm los, juist toen de Nautilus op de
+hoogte van Long-Island op eenige kilometers van New-York was. Ik kan
+dien strijd der elementen beschrijven, want in plaats van naar de
+diepte te gaan, wilde kapitein Nemo door een onverklaarbare gril, den
+storm aan de oppervlakte trotseeren. De wind woei uit het zuid-westen;
+eerst was het een flinke bries, die met een snelheid van 15 meter in
+de seconde woei; deze vermeerderde tegen drie uren des namiddags tot
+25 meter; het was de snelheid van den storm.
+
+Kapitein Nemo bleef onwrikbaar op het plat zitten. Hij had zich om
+het midden van het lichaam vastgesjord, om door de groote golven,
+die over hem heen sloegen, niet weggeslagen te worden. Ik was ook
+op het plat komen zitten, en had mij eveneens vastgebonden, terwijl
+ik gedeeltelijk den storm, gedeeltelijk dien onvergelijkelijken man
+bewonderde, die het hoofd bood aan zulk een orkaan!
+
+De woeste zee werd door de regenvlagen gezweept; ik zag geen
+van de kleine golven meer, die zich in de laagte tusschen twee
+groote gewoonlijk vormen. Niets als lange donkerkleurige baren,
+wier kruinen zich dreigend verhieven. Zij werden hoe langer hoe
+hooger, en schenen als in woede elkander te vervolgen. Nu eens lag de
+Nautilus op zijde, dan stond hij recht overeind, slingerde en stampte
+verschrikkelijk. Tegen vijf uur viel de regen bij stroomen neer,
+doch wind noch golven werden er door tot bedaren gebracht. De orkaan
+woedde met een snelheid van 45 meter in de seconde, dat is ongeveer
+160 kilometer in het uur. Als een orkaan zóo hevig is, dan werpt
+hij huizen omver, licht daken op, verbreekt ijzeren hekken, en kan
+zelfs 24-ponders van hunne plaats brengen. En toch rechtvaardigde de
+Nautilus in dien storm het gezegde van een bekwaam scheepsbouwmeester,
+die eens zei: "Er is geen goed gebouwd vaartuig, dat aan de woede der
+zee geen weerstand kan bieden." Het was geen vaste rots, waarop die
+golven zouden breken, maar wel een stalen spil, die zich kon bewegen
+en aan een roer gehoorzaamde, en zonder tuig of masten, de woede der
+elementen straffeloos kon trotseeren.
+
+Ik bekeek de vreeselijke zeeën zoo nauwkeurig als onze toestand dit
+toeliet. Zij waren tot zelfs vijftien meter hoog, 150 tot 175 meter
+lang, en rolden voort met een snelheid van vijftien meter in de
+seconde. De watermassa en de kracht ervan nam toe met de diepte van
+het water. Ik begreep toen welke rol de golven speelden, daar zij lucht
+opnemen en die met geweld naar de diepte der zee dringen, waar ze met
+de zuurstof dus het leven aanbrengen. De kracht van die golven heeft
+men berekend; zij kan zich zelfs verheffen tot 27000 kilogrammen op den
+vierkanten meter; wanneer zij ergens tegen aanklotsen. Het waren zulke
+baren, die op de Hebriden een rotsblok van 48000 kilogrammen hebben
+omvergeworpen, of die in den storm van 23 December 1864 een gedeelte
+van de stad Yeddo omverwierpen, en met een snelheid van 200 kilometer
+in het uur, dienzelfden dag nog de kust van Amerika bereikten.
+
+Gedurende den nacht nam de hevigheid van den storm nog toe. De
+barometer daalde, evenals in 1860 op het eiland Bourbon, gedurende een
+cykloon tot 710 m.M. In de schemering zag ik aan den gezichteinder
+een groot schip, dat met den storm worstelde; het voer onder halven
+stoom, om zich op de golven overeind te houden; waarschijnlijk was
+het een van de stoombooten van de lijn van New-York naar Liverpool
+of Havre. Het verdween weldra in de duisternis.
+
+Om tien uur 's avonds stond de hemel in vuur; vreeselijke
+bliksemstralen doorkliefden de lucht; ik kon het schitterend licht
+aan de oogen niet uitstaan, terwijl kapitein Nemo het zonder blikken
+beschouwde, en als 't ware den stormwind in zich opnam. Een vreeselijk
+gebulder vervulde de lucht; het was een geraas dat ontstond door het
+gebrul der golven, door het geloei van den storm en het ratelen der
+donderslagen. De wind barstte aan alle kanten tegelijk los, en de
+cykloon, die in het oosten onstond, keerde daarheen door het noorden,
+westen en zuiden terug, juist andersom als met zulke draaiende stormen
+in het zuidelijk halfrond het geval is.
+
+O, wat rechtvaardigt die Golfstroom zijn naam: het vaderland der
+stormen te zijn! Hier worden die vreeselijke cyklonen gevormd,
+door het verschil in de temperatuur van de luchtlagen, die boven de
+stroomen liggen.
+
+Op den regen volgde een stroom van vuur; de regendruppels veranderden
+in vurige vonken; men zou gezegd hebben dat kapitein Nemo een
+hem waardigen dood had willen sterven, en hij daarom gaarne door
+den bliksem getroffen wilde worden. Bij het ontzettend stampen en
+slingeren van den Nautilus, verhief deze zich een oogenblik met de
+voorpunt in de lucht, en ik zag er evenals van een bliksemafleider
+tal van vonken afspringen.
+
+Dood moede en bijna machteloos, kroop ik langzaam naar het luik; ik
+opende het en ging naar den salon. Toen kreeg de storm zijn grootste
+kracht; het was onmogelijk op de beenen te blijven staan. Kapitein Nemo
+kwam tegen middernacht binnen; ik hoorde dat de vergaarbakken vol water
+werden gepompt, en de Nautilus zonk langzaam onder het vlak der zee.
+
+Door de geopende ramen van den salon zag ik groote visschen als
+spoken schuw voorbijsnellen; enkele werden onder mijn oogen door
+den bliksem getroffen. De Nautilus daalde nog altijd; ik dacht dat
+wij op vijftien meter diepte in kalm water zouden zijn, maar neen,
+de bovenvlakte was in al te heftige beweging; wij moesten de kalmte
+in een diepte van vijftig meter opzoeken. Maar welk een rust, welk
+een kalmte heerschte ook daar! Wie zou gezegd hebben, dat op dat
+oogenblik een orkaan woedde aan de oppervlakte van den Oceaan?!
+
+
+
+HOOFDSTUK XLIV
+
+47° 24' N.B. en 17° 28' O.L.
+
+Door dien storm waren wij oostwaarts geworpen, waardoor de hoop op een
+ontvluchting, naar New-York of de St. Laurens, in rook verdween. De
+arme Ned was wanhopig en zonderde zich evenals kapitein Nemo af. Koen
+en ik verlieten elkander niet meer.
+
+Ik heb gezegd dat de Nautilus oostwaarts was gedreven; het zou
+nauwkeuriger geweest zijn, als ik gezegd had noordoostwaarts. Gedurende
+eenige dagen dwaalde ons vaartuig, dan op dan onder de golven,
+terwijl er op zee een mist hing, die voor de scheepvaart zoo
+gevaarlijk is. Deze mist ontstaat door het smelten van het ijs,
+waardoor de dampkring zeer vochtig blijft. Hoeveel schepen zijn er
+in deze streken niet vergaan, terwijl zij de onzekere lichten aan
+de kust opzochten. Welke rampen werden niet door die dikke misten
+veroorzaakt! Hoe menig schip stiet op een klip, omdat de bemanning door
+het gebulder van den wind de branding niet hoorde! Hoeveel schepen
+stieten niet tegen elkander, hoewel zij de lichten ontstoken hadden
+en aanhoudend door schel fluiten of klokluiden waarschuwden!
+
+De bodem der zee geleek dan ook veel op een slagveld, waar al
+de overwonnenen waren gezonken; sommige schepen reeds oud en met
+zeeplanten begroeid, andere nog nieuw, zoodat de lichtstralen van onze
+lantaarn op het ijzer- en koperwerk weerkaatsten. Hoeveel schepen
+waren daar niet onder, die met man en muis met een scheepslading
+landverhuizers waren vergaan, omdat zij op die gevaarlijke plaatsen
+op riffen en banken hadden gestooten! Want sedert verscheiden jaren
+waren er heel wat slachtoffers, gevoegd bij al hetgeen de zee reeds
+had verzwolgen; de koninklijke Mail, de Inmann- en Montreallijnen
+hadden daartoe tal van booten geleverd; de Solway, de Isis, de
+Paramata, de Hungarian, de Canadian, de Anglo-Saxon, de Humboldt, de
+United-States, die alle gestooten hadden, de Arctic, de Lyonnais, die
+door aanzeiling vergaan, de President, de Pacific, de City-of-Glasgow
+die door onbekende oorzaken verdwenen waren; dit waren alle sombere
+wrakken, tusschen welke de Nautilus doorvoer, alsof zij tusschen een
+rij dooden doorging.
+
+Den 10den Mei waren wij tegenover de zuidelijkste punt van
+Newfoundland; de zich daar bevindende zandbank bestaat uit een
+opeenstapeling van allerlei aanslibsel van de zee, uit een verzameling
+van de organische bestanddeelen, welke òf door den Golfstroom van
+den evenaar, òf door den koudwaterstroom, die langs de Amerikaansche
+kust gaat, van de Noordpool worden aangevoerd. Daar stapelden zich ook
+die groote zwerfblokken op, door de ijsschollen meegesleept. Dáar is
+het groote knekelhuis van visschen, weekdieren of zöophyten, welke
+er met millioenen omkomen.
+
+Bij die zandbank is de zee niet diep; eenige honderden vademen op zijn
+hoogst. Maar zuidwaarts wordt de diepte plotseling zeer aanzienlijk,
+namelijk 3000 meter. Daar verbreedt zich de Golfstroom; hij verliest
+zijn snelheid en temperatuur, hij wordt een zee.
+
+Onder de massa visschen, die wij in dichte drommen voorbij de ramen
+zagen zwemmen, trokken vooral de kabeljauwen onze aandacht, die zich
+bij voorkeur op de zandbanken van Newfoundland ophouden. Men kan dezen
+kabeljauw den bergvisch noemen, want Newfoundland is niets anders dan
+een onderzeesche berg. Toen de Nautilus door de dichte scholen van
+die dieren heenstoof, kon Koenraad de volgende opmerking niet voor
+zich houden: "Wat! kabeljauwen! ik dacht dat ze zoo plat waren als
+bot of tong?"
+
+"Wat zijt gij onnoozel," zei ik. "De kabeljauw is plat bij den
+kruidenier, waar ze opengesneden, platgeslagen en gedroogd als
+stokvisch voor de ramen ligt; maar in het water zijn zij rond en
+juist geschikt om te zwemmen,"
+
+"Ik wil het wel gelooven, mijnheer," antwoordde Koenraad, "maar wat
+een zwerm, 't lijkt wel een mierennest!"
+
+"En er zouden er nog veel meer zijn," merkte ik op, "zonder hun
+vijanden de zeeschorpioenen en de menschen. Weet gij wel hoeveel
+eieren een enkel wijfje bij zich heeft?"
+
+"Ik zal eens goed raden," zei Koenraad, "500,000."
+
+"Elf millioen, mijn vriend!"
+
+"Elf millioen! dat geloof ik niet, of ik moet ze zelf tellen."
+
+"Tel ze maar, Koen, maar gij doet beter met mij maar te
+gelooven. Bovendien vangen de Franschen, Engelschen, Hollanders,
+Amerikanen, Denen, Nooren en anderen ze bij duizenden. Men eet ze in
+verbazende massa, en zonder de wonderbaarlijke vruchtbaarheid van die
+visschen, zou de zee weldra ontvolkt zijn. Zoo zijn er bijvoorbeeld in
+Engeland alleen 5000 schepen met 75000 zeelieden voortdurend met deze
+vischvangst bezig. Elk schip brengt er gemiddeld 4000 mede, en dat
+maakt reeds 20 millioen. Op de kusten van Noorwegen is het hetzelfde."
+
+"Goed," antwoordde Koenraad, "ik geloof mijnheer, ik zal ze niet
+natellen."
+
+"Wat?"
+
+"De elf millioen eieren; maar ik wilde toch éen opmerking maken."
+
+"Welke?"
+
+"Dat als alle eieren uitkwamen, vier kabeljauwen genoeg waren
+om Engeland, Amerika en Noorwegen van een voldoenden voorraad te
+voorzien."
+
+Terwijl wij strijkelings over de bank van Newfoundland heen liepen,
+zag ik duidelijk de lange zetlijnen, elk met tweehonderd haken, welke
+elk schip met een paar dozijn tegelijk uithangt. Elke lijn zat aan de
+oppervlakte der zee vast aan een groot stuk kurk. De Nautilus moest
+behendig tusschen dit onderzeesche net doorvaren; doch hij bleef
+niet lang in deze streken, want het schip zette den koers voort tot
+op 42° N.B. Het is op de hoogte van St. John, dat de onderzeesche
+telegraafkabel aan land komt.
+
+In plaats van verder noordwaarts te varen, ging de Nautilus meer
+naar het oosten, alsof hij de richting van den telegraafkabel
+wilde volgen. Den 17den Mei zag ik op ongeveer 500 kilometer van
+Newfoundland, en op een diepte van 2800 meter den kabel op den grond
+liggen. Koenraad, dien ik niet gewaarschuwd had, zag het ding eerst
+voor een reusachtige zeeslang aan, en wilde het op zijn gewone wijze
+in een klasse indeelen. Doch ik hielp hem spoedig uit zijn dwaling
+en om hem te troosten, vertelde ik hem verscheidene bijzonderheden
+van het leggen van dien kabel.
+
+De eerste kabel werd in 1857 en 1858 vervaardigd en gelegd; doch
+nadat men ongeveer 400 telegrammen had overgeseind, hield hij op te
+werken. In 1883 vervaardigden de ingenieurs een nieuwen kabel van
+3400 kilometer lengte en 4500 ton zwaarte, en scheepten dien op de
+Great-Eastern in. Den 25sten Mei bevond de Nautilus zich op een diepte
+van 3836 meter, juist op de plaats waar deze draad gebroken was,
+waardoor de onderneming in duigen viel; het was op 638 kilometer
+van de Iersche kust. Men bemerkte 's middags te twee uur, dat de
+gemeenschap met Europa afgebroken was. De telegrafisten aan boord
+besloten den kabel af te hakken, voordat men dien opvischte, en om
+elf uur 's avonds hadden zij het beschadigde gedeelte weer binnen
+boord geheschen. Men herstelde de breuk en de kabel werd opnieuw
+in zee gelaten. Maar eenige dagen later brak hij weer en kon uit de
+diepte van den Oceaan niet weer worden opgevischt.
+
+De Amerikanen verloren den moed niet. De moedige Cyrus Field, de
+drijver der geheele onderneming, die er zijn geheele fortuin aan
+waagde, opende een nieuwe inschrijving. Een nieuwe kabel werd met de
+meeste voorzorgen vervaardigd. De geleidingsdraden waren van elkander
+afgezonderd door gutta percha, en het geheel omwoeld met werk, dat
+weer door een metalen buis werd beschermd. De Great-Eastern stak
+13 Juli 1866 weer in zee. Het werk ging goed, evenwel gebeurde er
+iets dat noodlottig had kunnen worden. Verscheidene malen hadden de
+ingenieurs opgemerkt, dat er kort te voren spijkers in den kabel waren
+geslagen, om dezen van binnen te vernielen of te bederven. Kapitein
+Anderson hield een vergadering met zijn officieren en ingenieurs,
+en daar werd besloten, dat als de schuldige aan boord werd gevat,
+hij zonder vonnis in zee zou geworpen worden. Sedert dat oogenblik
+werd de misdadige poging niet weer gewaagd.
+
+Den 23sten Juli was de Great-Eastern nog slechts op 800 kilometer
+van Newfoundland, toen men uit Ierland de tijding overseinde van
+den wapenstilstand tusschen Pruisen en Oostenrijk, na den slag van
+Sadowa. Den 27sten zag men door den nevel heen de haven van Heart's
+Content. De onderneming was gelukkig geslaagd, en het jonge Amerika
+seinde naar het oude Europa het eerst déze wijze woorden, welke zoo
+zelden begrepen worden: "Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede
+op aarde, in de menschen een welbehagen" (Luk. II: 14).
+
+Ik verwachtte wel dat ik den telegraafkabel niet in zijn
+oorspronkelijken toestand terug zou zien, zooals hij uit de fabriek
+gekomen was. De lange slang was bedekt met schelpen, en geheel bekleed
+met een korst van steenachtige kalk, haar beschermend tegen weekdieren,
+die er soms gaatjes in konden boren. De kabel lag stil, zonder iets te
+gevoelen van de beweging der zee, en onder een drukking, welke gunstig
+werkt op het overbrengen der electrische vonken van Amerika naar Europa
+in 32/100 van een seconde. De kabel kan oneindig lang duren, want men
+heeft opgemerkt, dat het omkleedsel van gutta-percha beter wordt door
+het zeewater. Bovendien ligt de kabel op dit zoo gelukkig gekozen
+plateau nimmer op zulk een diepte dat hij kan breken. De Nautilus
+volgde hem tot op de grootste diepte, 4431 meter, en daar zag ik hem
+nog liggen, zonder dat hij gespannen scheen te zijn. Daarop naderden
+wij de plaats, waar in 1863 het ongeluk met den tweeden kabel had
+plaats gehad.
+
+De bodem der zee vormde daar een breede vallei van 120 kilometer,
+waarin men den Montblanc had kunnen plaatsen, zonder dat dan de top
+nog boven het vlak der zee had uitgestoken. In het oosten wordt deze
+vallei afgesloten door een steilen muur van 2000 meter hoog. Wij
+kwamen er den 28sten Mei, en de Nautilus bevond zich toen op niet
+meer dan 150 kilometer afstand van Ierland. Zou kapitein Nemo nog
+verder opwaarts varen, om in de nabijheid van Groot Britannië te
+komen? Neen. Tot mijn verbazing wendde hij den steven zuidwaarts,
+en voer weer naar de Europeesche zeeën. Een oogenblik zag ik kaap
+Clear en den vuurtoren der Fastnetrots, die als baken dient voor de
+duizenden schepen van Glasgow en Liverpool.
+
+Een belangrijke vraag deed zich toen voor mij voor: zou de
+Nautilus zich in het Kanaal durven wagen? Ned Land, die weer voor
+den dag was gekomen, sedert wij het land waren genaderd, deed mij
+honderden vragen. Wat kon ik hem antwoorden? Kapitein Nemo bleef
+onzichtbaar. Nadat hij den Amerikaan even de kusten van zijn vaderland
+had laten zien, wilde hij mij misschien die van Frankrijk even toonen.
+
+Ondertusschen voer de Nautilus steeds zuidwaarts. Op 30 Mei hadden
+wij Landsend en de Sorling-eilanden in het gezicht. Als Nemo het
+Kanaal wilde binnengaan, moest hij oostwaarts varen; doch hij deed
+het niet. Gedurende den 31sten Mei beschreef de Nautilus een menigte
+kringen, welke mij zeer nieuwsgierig maakten. Hij scheen een plaats
+op te zoeken, die hij slechts met moeite kon vinden. Om twaalf uur nam
+de kapitein zelf zonshoogte, maar zei niets; hij scheen somberder dan
+ooit. Wat kon hem zoo treurig stemmen? Was het de nabijheid van het
+Europeesche strand? Herinnerde hij zich zijn vaderland? Wat gevoelde
+hij dan? Berouw of smart? Lang hield mij deze gedachte bezig, en ik
+had als 't ware een voorgevoel, dat het toeval mij binnenkort het
+geheim van den kapitein zou doen ontdekken.
+
+Den volgenden dag, 31 Mei, deed de Nautilus nog hetzelfde. Het was
+duidelijk dat hij een bepaald punt van den Oceaan opzocht. Kapitein
+Nemo kwam zonshoogte nemen, evenals hij den vorigen dag gedaan had; de
+zee was kalm, de hemel helder. Acht kilometer oostwaarts van ons zag
+ik een groot stoomschip aan den gezichteinder; het toonde geen vlag,
+zoodat ik niet kon zien tot welke natie het behoorde. Kapitein Nemo nam
+eenige minuten vóordat de zon door den meridiaan ging, zijn sextant
+en keek met de grootste oplettendheid; de kalmte der zee maakte zijn
+waarnemingen des te gemakkelijker. De Nautilus lag onbeweeglijk, en
+slingerde of stootte niet. Ik stond op dat oogenblik op het plat. Toen
+de waarneming was afgeloopen, zei de kapitein slechts:
+
+"Hier is het!"'
+
+Hij ging door het luik naar beneden. Had hij het stoomschip gezien,
+dat langzamer liep en ons scheen te naderen? Ik zou het niet kunnen
+zeggen. Ik kwam in den salon; de luiken gingen dicht, en ik hoorde het
+water in de vergaarbakken stroomen. De Nautilus begon te zakken. Eenige
+minuten later bleef hij op een diepte van 833 meter op den bodem
+der zee rusten. Het licht aan de zoldering van den salon ging uit,
+de ramen werden geopend, en door het glas zag ik het zeewater op een
+halven kilometer in de rondte sterk door onze lantaarn verlicht.
+
+Aan bakboordzijde bespeurde ik mets als het oneindig stille water;
+aan stuurboord echter zag ik iets zeer groots in de hoogte steken, dat
+mijn aandacht trok. Men zou gezegd hebben, dat het bouwvallen waren,
+begraven onder een massa witte schelpen, welke deze als een sneeuwkleed
+overdekten. Toen ik die massa nauwkeuriger bekeek, meende ik de vormen
+van een schip te herkennen, waarvan de masten gedeeltelijk gebroken
+waren, en dat met den voorsteven het eerst moest gezonken zijn. Dit
+ongeluk had zeker al zeer lang geleden plaats gehad. Dit wrak, als het
+ware omkorst door de uit de zee afgescheiden kalk, moest daar al heel
+wat jaren op den bodem van den Oceaan gerust hebben. Welk schip was
+dit? Waarom bezocht de Nautilus dat graf? Was het dan geen schipbreuk
+waardoor dit schip te gronde was gegaan? Ik wist niet wat ik er van
+denken moest, toen ik vlak naast mij den kapitein met langzame stem
+het volgende hoorde zeggen:
+
+"Vroeger heette dat schip de Marseillais; het had 74 stukken en liep
+in 1762 van stapel. In 1788 streed het op 13 Augustus, onder kapitein
+La Poype-Vertrieux, dapper tegen de Preston. Op 4 Juli 1774 woonde
+het met het eskader van den admiraal d'Estaing de inneming bij van
+Grenada; in 1781 nam het op 5 September deel aan het gevecht, door
+graaf de Grasse in de Chesapeakbaai geleverd. In 1794 veranderde de
+regeering der Fransche republiek den naam van het schip. Den 16den
+April van hetzelfde jaar voegde het zich te Brest bij het eskader
+van Villaret-Joyeuse, die in last had een konvooi met graan te
+begeleiden, dat onder den admiraal van Stabel uit Amerika kwam. Op
+11 en 12 Februari van het jaar II ontmoette dit eskader de Engelsche
+schepen. Het is heden de 13de Prairial, 1 Juni 1868, mijnheer. Het is
+vandaag juist 74 jaar geleden, dat op deze zelfde plaats, op 47° 24'
+N.B. en 17° 28' O.L., dit schip na een heldhaftigen strijd zijn drie
+masten verloor, dat het water in het ruim binnendrong, dat een derde
+van de bemanning buiten gevecht gesteld was, doch dat het liever met
+zijn 258 zeelieden wilde zinken dan zich overgeven! De vlag werd op
+den achtersteven vastgespijkerd en het slagschip verdween onder de
+golven met den kreet: 'Leve de republiek.'"
+
+"De Vengeur!" riep ik.
+
+"Juist mijnheer, de Vengeur! Een schoone naam!" mompelde kapitein Nemo,
+terwijl hij de armen over elkander kruiste.
+
+
+HOOFDSTUK XLV
+
+Een zoenoffer.
+
+Deze wijze van spreken, het onverwachte van dit tooneel, het kalm
+verhaal van het schip, dat met zijn vaderlandslievende bemanning
+gezonken was, de ontroering, waarmede de zonderlinge man de laatste
+woorden had uitgesproken, de naam van den Vengeur, welks beteekenis
+mij niet kon ontsnappen, alles vereenigde zich om mij te treffen. Ik
+had de oogen van den kapitein niet afgewend. Hij had de handen
+voor zich uitgestrekt en beschouwde met een vurig oog het beroemde
+wrak. Misschien zou ik nimmer te weten komen wie hij was, waar hij
+vandaan kwam en waar hij heenging; maar ik zag meer en meer den mensch
+zich uit den geleerde ontwikkelen. Het was geen gewone menschenhaat,
+die den kapitein en zijn makkers in den Nautilus hield opgesloten,
+maar een monsterachtige of verheven haat, dien de tijd niet kon
+verzwakken. Zocht deze haat zich te wreken? Dit zou de toekomst mij
+weldra ophelderen.
+
+De Nautilus steeg ondertusschen weer langzaam naar de oppervlakte,
+en ik zag de onduidelijke vormen van den Vengeur verdwijnen. Weldra
+bemerkte ik door een geringe schommeling dat wij aan de oppervlakte
+waren. Op dit oogenblik hoorde ik een doffen knal. Ik keek den kapitein
+aan, deze bewoog zich niet.
+
+"Kapitein?" vroeg ik.
+
+Hij antwoordde niet.
+
+Ik verliet hem en ging naar het plat, waar Koen en de Amerikaan
+reeds waren.
+
+"Waar komt die knal vandaan?" vroeg ik.
+
+Ik keek in de richting van het schip dat ik reeds had opgemerkt. Het
+was nabij den Nautilus gekomen en ik kon zien dat het hard aanstoomde;
+het was nog maar zes kilometer van ons af.
+
+"Een kanonschot," antwoordde Ned Land.
+
+"Als ik het tuig en de kleine masten bezie," zei de Amerikaan "dan zou
+ik wedden dat het een oorlogschip is. Ik wou dat het naar ons toe kwam,
+en dezen vervloekten Nautilus, als 't noodig was, in den grond boorde."
+
+"Vriend Ned," zei Koenraad, "wat kan het den Nautilus voor kwaad
+doen? Zal dat schip ons onder water aanvallen? Zal het ons onder in
+zee beschieten?"
+
+"Zeg eens, Ned," vroeg ik, "kun jij zien aan welke natie dit schip
+behoort?"
+
+De Amerikaan trok de wenkbrauwen samen, kneep de oogleden op elkander
+en de oogen half dicht, en keek eenige oogenblikken zoo scherp als
+hij kon naar het schip.
+
+"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "ik kan het niet zien. Het heeft
+geen vlag in top, maar ik kan u verzekeren, dat het een oorlogschip
+is, want een lange wimpel waait van den grooten mast."
+
+Gedurende een kwartier bekeken wij het vaartuig, dat naar ons
+toekwam. Ik kon evenwel niet gelooven, dat het op dien afstand den
+Nautilus had herkend, noch veel minder dus dat het wist wat dit voor
+een onderzeesch werktuig was. Weldra vertelde de Amerikaan mij, dat het
+een groote gepantserde, met een spoor gewapende tweedekker was. Een
+dikke rookwolk steeg uit de beide schoorsteenen op. De gereefde
+zeilen zaten op de ra's vastgebonden; het vertoonde geen vlag. De
+afstand verhinderde ons de kieur van den wimpel te onderscheiden,
+die als een dun lintje in de lucht wapperde. Het naderde met groote
+snelheid. Als kapitein Nemo het schip liet naderen, bood zich een
+kans tot redding aan.
+
+"Mijnheer," zei Ned Land, "als dit schip ons op éen kilometer afstands
+voorbijkomt, spring ik in zee, en noodig u uit hetzelfde te doen."
+
+Ik antwoordde niets op het voorstel van den Amerikaan, en ik ging
+voort met het schip te bekijken, dat zichtbaar grooter werd. Of het
+een Engelschman, Franschman, Amerikaan of Rus was, het is zeker,
+dat het ons goed zou opnemen, als wij het konden bereiken.
+
+"Mijnheer zal zich wel willen herinneren," zei Koenraad toen, "dat
+wij nog al iets van zwemmen kennen. Hij kan zich op mij verlaten om
+hem naar dit schip te sturen, als hij het goedvindt om vriend Ned
+te volgen."
+
+Ik wilde antwoorden, toen een lichte witte rookwolk uit een van de
+zijden van het schip te voorschijn kwam, doch eenige seconden later
+spoot het water door toedoen van een zwaar vallend voorwerp over de
+achterplecht van den Nautilus en nog iets later trof een knal mijn oor.
+
+"Wat? schieten zij op ons!" riep ik.
+
+"Brave lui!" mompelde de Amerikaan.
+
+"Zij zien ons dus niet voor schipbreukelingen aan op een vlot!"
+
+"Als mijnheer het niet kwalijk neemt...."
+
+"Mooi," riep Ned, terwijl hij het water van zich afschudde, waarmee
+een nieuwe kogel hem bespat had.
+
+"Als mijnheer het niet kwalijk neemt, hebben zij den eenhoorn herkend,
+en zij schieten op hem!"
+
+"Maar zij kunnen toch zien, dat zij met menschen te doen hebben,"
+antwoordde ik.
+
+"Het is misschien juist daarom!" hernam Ned Land, terwijl hij mij
+aankeek.
+
+Het werd in mijn geest plotseling helder; zonder twijfel wist men nu
+waaraan men zich met het bestaan van het zoogenaamde monster houden
+moest. Zonder twijfel had kapitein Farragut van de Abraham Lincoln,
+toen hij er zoo dicht bij was en de Amerikaan er met den harpoen
+naar wierp, gezien dat de eenhoorn een onderzeesch schip was, dat
+veel gevaarlijker kon zijn dan een bovennatuurlijk zeemonster. Ja,
+zoo moest het zijn en overal vervolgde men nu zonder twijfel dit
+verschrikkelijk vernielingswerktuig.
+
+Het was inderdaad verschrikkelijk als kapitein Nemo, zooals men
+wel veronderstellen kon, den Nautilus gebruikte als een werktuig
+tot wraakoefening. Had hij ook in dien nacht, toen hij ons in den
+Indischen Oceaan in onze hut opsloot, geen schip aangevallen? Was die
+op het koralen kerkhof begraven man geen slachtoffer geweest van een
+schok door den Nautilus teweeggebracht? Ja, ik herhaal het; zoo moest
+het zijn. Een deel van het geheimzinnig leven van kapitein Nemo werd
+daardoor ontsluierd. En indien men al niet kon ontdekken wie hij was,
+dan vervolgden de tegen hem verbonden natiën niet meer een denkbeeldig
+wezen, maar een man, die hun een onverzoenlijken haat had gezworen.
+
+Het geheele vreeselijk verleden kwam mij weer voor den geest. In
+plaats van vrienden op het naderend schip te ontmoeten, konden wij
+er alleen vijanden zonder genade op aantreffen.
+
+Ondertusschen regende het kogels rondom ons. Eenige troffen slechts
+even de oppervlakte der zee, en sprongen dan op opzettenden afstand
+weg. Maar geen enkele trof den Nautilus. Het gepantserde vaartuig
+was nog maar drie kilometer van ons af. Niettegenstaande het hevig
+kanonvuur verscheen de kapitein niet op het plat, en als toch een van
+die kegelvormige kogels den Nautilus vlak op een der platen getroffen
+had, zou dit noodlottig hebben kunnen worden.
+
+Toen zei de Amerikaan:
+
+"Mijnheer, wij moeten alles beproeven om uit dien ellendigen toestand
+te geraken. Laten wij seinen geven! Duizend duivels, men zal misschien
+dan toch begrijpen dat wij eerlijke lieden zijn!"
+
+Ned Land nam zijn zakdoek om er mee in de lucht te zwaaien; doch
+nauwelijks had hij dien ontplooid, of een ijzeren hand wierp hem,
+niettenstaande Neds verbazende sterkte, tegen den grond.
+
+"Ellendeling!" riep de kapitein, "wil je dan dat ik je op de spoor
+van den Nautilus vastspijker, voordat ik dat schip aangrijp?"
+
+Kapitein Nemo was vreeselijk om aan te hooren, doch nog
+verschrikkelijker om aan te zien. Zijn gelaat was doodsbleek van woede;
+zijn oogen waren verschrikkelijk samengetrokken; hij sprak niet meer,
+hij brulde; hij stond daar voorover gebukt en drukte den Amerikaan
+bijna in elkander. Eindelijk liet hij hem los, en zich naar het
+oorlogschip wendend, waarvan de kogels om hem heen regenden, riep
+hij met krachtige stem:
+
+"O, je weet wie ik ben, vervloekt schip, ik heb je vlag niet te zien
+en te herkennen! Zie, ik zal je de mijne toonen!" En kapitein Nemo
+ontrolde voor op het plat een zwarte vlag, gelijk aan die, welke hij
+aan de Zuidpool geplant had.
+
+Op dit oogenblik raakte een kogel het bekleedsel van den Nautilus,
+echter zonder het te beschadigen, en sprong dicht bij den kapitein
+terug in zee. Deze trok de schouders op en zei toen kortaf tegen mij:
+
+"Ga naar beneden met uw makkers!"
+
+"Mijnheer!" riep ik, "wilt gij dit schip aanvallen?"
+
+"Ik ga het in den grond boren, mijnheer."
+
+"Dat zult gij niet."
+
+"Ik zal het wel doen," antwoordde de kapitein koeltjes. "Krijg het
+niet in uw hoofd, om mij te beoordeelen, mijnheer. Het noodlot toont
+u iets, wat gij niet moest zien. De aanval is begonnen, de verdediging
+zal verschrikkelijk zijn. Ga naar binnen."
+
+"Welk schip is het?"
+
+"Weet gij dat niet? des te beter, dan zal ten minste de herkomst er
+van een geheim voor u blijven. Ga naar beneden!"
+
+Wij konden niets anders doen dan gehoorzamen. Een vijftiental matrozen
+van den Nautilus omringden den kapitein en beschouwden het naderend
+vaartuig met een onverzoenlijk gevoel van haat. Men begreep, dat
+dezelfde dorst naar wraak hen allen bezielde; ik ging naar beneden! op
+het oogenblik dat een nieuwe kogel weer op den Nautilus afsprong,
+en hoorde den kapitein roepen:
+
+"Schiet, dwaas vaartuig! Verspil nutteloos je kogels! Je zult aan
+de spoor van den Nautilus niet ontsnappen. Maar hier moet je niet te
+gronde gaan! Ik wil niet dat je wrak op dezelfde plaats ligt als dat
+van den roemrijken Vengeur!"'
+
+Ik ging weer naar mijn kamer; de kapitein en de stuurman waren op het
+plat gebleven. De schroef werd in beweging gebracht en de Nautilus
+verwijderde zich met groote snelheid, om buiten het bereik der kogels
+te komen. Doch de vervolging duurde voort, en kapitein Nemo vergenoegde
+zich toen met den afstand in het oog te houden.
+
+Tegen vier uur des namiddags kon ik het ongeduld en de onrust, die
+mij kwelden, niet meer bedwingen, en ik ging naar de middeltrap. Het
+luik stond open, ik waagde mij op het plat. De kapitein liep er in
+ontroering heen en weer. Hij keek naar het schip, dat op vijf of
+zes kilometer onder den wind van ons afbleef. Hij draaide er als een
+wild dier omheen, en het oostwaarts achter zich aanlokkend, liet hij
+zich vervolgen. Evenwel viel hij niet aan; misschien aarzelde hij
+nog. Ik wilde een laatste poging aanwenden; maar nauwelijks had ik
+den mond opengedaan, of hij legde mij het zwijgen op, door te zeggen:
+"Ik ben de rechtvaardigheid, ik ben het recht! Ik ben de verdrukte,
+daar is de onderdrukker! Daardoor is al wat ik heb liefgehad, bemind
+en geëerd, vernietigd; vaderland, vrouw, kinderen, vader en moeder! Al
+wat ik haat is daar vóor mij. Zwijg dus!"
+
+Ik wierp een laatsten blik op het schip, dat de snelheid
+vermeerderde. Daarna ging ik weer naar Koenraad en Ned Land.
+
+"Wij zullen vluchten!" zei ik.
+
+"Goed," antwoordde Ned! "maar wat is het voor een schip?"
+
+"Ik weet het niet; maar waar het ook vandaan zij, vóór middernacht
+is het in den grond geboord. In allen gevalle is het beter met dit
+schip te zinken, dan deelgenooten te zijn van een wraak, waarvan wij
+de billijkheid niet kunnen beoordeelen!"
+
+"Zoo denk ik er ook over," antwoordde Ned Land bedaard. "Wij moeten
+den nacht afwachten."
+
+De nacht kwam. Er heerschte doodelijke stilte aan boord. Het kompas
+deed ons zien, dat de Nautilus niet van richting veranderd was. Ik
+hoorde het geraas van de schroef, die zich met groote regelmatigheid
+bewoog. Het vaartuig bleef op de oppervlakte, en een lichte deining
+deed het heen en weder schommelen. Mijn makkers en ik hadden besloten
+om te vluchten, op het oogenblik dat het schip dicht genoeg bij
+was, hetzij om ons te hooren, hetzij om ons te zien, want de maan,
+die over drie dagen vol moest zijn, stond helder aan den hemel. Als
+wij maar eerst aan boord van het schip waren, zouden wij, als wij
+den slag, waar het mede bedreigd werd, niet konden afwenden, alles
+doen wat in ons vermogen stond en de omstandigheden ons zouden
+veroorloven. Verscheidene malen meende ik dat de Nautilus zich
+gereed maakte tot den aanval, maar hij vergenoegde zich met zijn
+vijand te laten naderen, en dan zette hij na weinige oogenblikken
+zijn vlucht voort.
+
+Een gedeelte van den nacht ging voorbij, zonder dat er iets
+voorviel. Wij loerden op een gelegenheid om ons plan te volbrengen. Wij
+spraken weinig, want wij waren te ontroerd. Ned Land had wel in zee
+willen springen. Ik dwong hem te wachten. Volgens mijn gevoelen zou
+de Nautilus den tweedekker op de oppervlakte aanvallen, en dan ware
+het niet alleen mogelijk, maar zelf gemakkelijk om te vluchten. Om
+drie uur 's morgens ging ik vol ongerustheid naar het plat; kapitein
+Nemo had het niet verlaten; hij stond overeind, voorop, bij zijn vlag,
+welke een zacht koeltje boven zijn hoofd deed wapperen. Hij verloor
+het schip niet uit het oog. Zijn buitengewoon scherpe blik scheen
+het aan te trekken, te begoochelen, en zekerder met zich mee te
+sleepen, dan dat hij het op sleeptouw had. De maan was toen op haar
+grootste hoogte. Jupiter kwam in het oosten op. Te midden van die
+stille natuur wedijverden lucht en zee in kalmte, en de nachtvorstin
+liet haar stralen schitteren in den schoonsten spiegel, waarin hare
+stralen ooit weerkaatst hadden. En als ik dacht aan deze kalmte der
+elementen, en deze vergeleek met al den hartstocht en gramschap,
+die in den onbegrijpelijken Nautilus waren opgesloten, dan voelde ik
+een rilling door mijn leden gaan.
+
+Het schip bleef op twee kilometer afstands. Het was naderbij gekomen,
+altijd vooruitstoomende in de richting van dien lichtglans, die de
+tegenwoordigheid van den Nautilus aanduidde. Ik zag het groene en
+roode seinlicht der stoomboot, en de helderwitte lantaarn, die aan
+den fokkemast hing. Het tuig werd door den maneschijn slechts flauw
+in zee teruggekaatst, en ik kon zien, dat het de vuren vreeselijk
+opstookte. Een menigte vonken, stukjes brandende kool, vlogen uit de
+schoorsteenen als sterren door de lucht.
+
+Ik bleef tot zes uur 's morgens op het plat, zonder dat de kapitein
+mij scheen gezien te hebben. Het schip hield op anderhalven kilometer
+achter ons, en met het krieken van den dag opende het opnieuw zijn
+kanonvuur. Het oogenblik kon niet ver meer af zijn, dat de Nautilus
+zijn vijand zou aanvallen en mijn makkers en ik den man, dien ik
+niet durfde beoordeelen, voor altijd zouden verlaten. Ik wilde
+naar beneden gaan, om hen te waarschuwen, toen de stuurman op het
+plat kwam; verscheiden matrozen kwamen mee. Kapitein Nemo zag hen
+niet, of wilde ze niet zien. Er werden eenige toebereidselen voor
+het gevecht gemaakt; deze waren zeer eenvoudig. De leuning om het
+plat werd neergeslagen, eveneens werden de lantaarn en het uitstek
+van den stuurstoel naar binnengeschoven, zoodat zij niet boven het
+buitenkleedsel van den Nautilus uitstaken: op de oppervlakte van den
+langen ijzeren cylinder stak niets meer uit, wat in de beweging kon
+hinderen. Ik ging weer naar den salon. De Nautilus dreef altijd boven;
+het zeewater werd door de morgenschemering reeds eenigszins verlicht;
+bij de deining der golven werden de ramen van den salon van tijd tot
+tijd rood gekleurd door de stralen der opkomende zon. De vreeselijke
+dag van 2 Juni brak aan. Om vijf uur wees de log, dat de Nautilus zijn
+snelheid verminderde, ik begreep dat hij het stoomschip liet naderen;
+daarenboven konden wij de kanonschoten duidelijker hooren. De kogels
+vielen in het water en drongen daar met zonderling gesis in door.
+
+"Vrienden," zei ik, "het oogenblik is gekomen, een handdruk, en God
+helpe ons!"
+
+Ned Land was vastberaden, Koenraad kalm, ik zenuwachtig, ik kon mij
+ternauwernood inhouden.
+
+Wij gingen in de bibliotheek. Op het oogenblik dat ik de deur opende,
+die naar de middeltrap geleidde, hoorde ik het luik plotseling
+toeslaan. De Amerikaan vloog de trap op, doch ik hield hem tegen. Een
+welbekend gesis deed ons hooren, dat het water in de vergaarbakken werd
+gepompt. Inderdaad, weinige oogenblikken daarna was de Nautilus eenige
+nieters onder het vlak der zee gezonken. Ik begreep die beweging. Het
+was te laat om te handelen. De Nautilus dacht er niet aan om den
+tweedekker in zijn ondoordringbaar pantser te treffen, maar wel onder
+de waterlijn, waar de metalen huid het houtwerk niet meer beschermde.
+
+Wij waren opnieuw opgesloten en gedwongen getuigen van het treurspel
+dat zou aanvangen. Bovendien hadden wij nauwelijks tijd om na te
+denken. In mijn kamer gevlucht, keken wij elkander aan zonder een
+woord te spreken. Mijn geest was geheel verstomd; ik kon niet meer
+denken; ik was in den vreeselijken toestand, die een ontzettende
+uitbarsting vooraf gaat! Ik hoorde, ik luisterde; ik was geheel en al
+gehoor! Evenwel nam de snelheid van den Nautilus sterk toe; hij nam
+op die wijze zijn aanloop; het geheele vaartuig trilde. Plotseling gaf
+ik een schreeuw! Een betrekkelijk geringe schok had plaats. Ik voelde
+de doordringende kracht van de spoor; ik hoorde gekraak en geknars;
+maar de Nautilus, door groote kracht voortgestuwd, ging door het
+schip heen als een mes door een stuk deeg! Ik kon het niet langer
+uitstaan. Ontsteld en geheel ontdaan, vloog ik mijn kamer uit en den
+salon binnen. Daar was kapitein Nemo; zwijgend, somber, onverzoenlijk
+zag hij door het raam aan bakboordzijde. Een groote massa zonk in
+het water en om niets van den doodstrijd te verliezen, daalde de
+Nautilus met het schip naar de diepte. Op tien meter afstands zag ik
+de doorboorde kiel, waar het water met donderend geweld binnendrong;
+daarna de beide rijen geschutpoorten en de verschansingen. Het dek
+was vol zwarte gedaanten, die in doodsangst heen en weer liepen. Het
+water rees; de ongelukkigen vlogen in het want, grepen zich aan de
+masten vast, wrongen nog onder water de handen. Het was een menschelijk
+mierennest, dat plotseling door de zee werd verzwolgen!
+
+Verstijfd van schrik, stom van angst, rezen mij de haren te berge;
+ik had de oogen wijd opengespalkt, haalde ter nauwernood adem, ik kon
+geen geluid geven en keek toe! Een onweerstaanbare aantrekkingskracht
+dwong mij voor het raam te blijven staan!
+
+Het kolossale schip zonk langzaam. De Nautilus volgde het en bespiedde
+al zijn bewegingen; plotseling had er een ontploffing plaats. De
+samengeperste lucht deed het dek openbarsten, alsof de kruitkamer
+vuur had gevat. Het water werd zóo teruggeslagen, dat de Nautilus er
+door op zijde werd geduwd. Toen zonk het ongelukkige schip sneller;
+de masten daalden vol slachtoffers onder water, daarna de ra's,
+die bogen onder de menigte schepelingen, en eindelijk de top van den
+grooten mast. Toen verdween de sombere massa, en daarmee al de lijken,
+die in een ontzettend zog werden meegesleept.
+
+Ik keerde mij naar den kapitein. De vreeselijke rechter,
+wezenlijke aartsengel van den haat, staarde nog altijd naar zijn
+slachtoffers. Toen alles gedaan was, ging kapitein Nemo naar zijn
+kamer en trad die binnen. Ik volgde hem met de oogen.
+
+Op den wand, recht voor mij uit, zag ik onder de portretten zijner
+helden, de afbeeldsels van een nog jonge vrouw en twee kleine
+kinderen. Kapitein Nemo zag ze eenige oogenblikken aan, stak toen
+de armen er naar uit, en barstte in snikken uit, terwijl hij op zijn
+knieën viel.
+
+
+HOOFDSTUK XLVI
+
+De laatste woorden van Kapitein Nemo.
+
+De ramen waren dichtgeschoven, maar het licht scheen niet weer in
+den salon. In het binnenste van den Nautilus heerschte stilte en
+duisternis. Wij verlieten deze vreeselijke plek op honderd meter
+onder water met een verbazende snelheid. Waar gingen wij heen? Naar
+het noorden of naar het zuiden? Waarheen vluchtte die man, na zulk
+een vreeselijke wraak te hebben genomen?
+
+Ik was naar mijn kamer gegaan, waar ik Ned Land en Koenraad
+stilzwijgend bij elkander zag zitten. Ik gevoelde nu een
+onoverkomelijken afkeer van kapitein Nemo. Wat hij ook van de menschen
+te lijden had gehad, toch had hij geen recht om zóo te vergelden. Ik
+had mij, zoo geen medeplichtige, ten minste getuige van zijn wraak
+gemaakt! Dit was reeds te veel.
+
+Om elf uur verscheen weer het electrisch licht. Ik ging in den salon;
+deze was verlaten. Ik raadpleegde verschillende instrumenten. De
+Nautilus voer naar het noorden met een snelheid van vijfentwintig
+kilometer in het uur, dan eens op, dan tien meter onder de zee. Op
+de kaart ziende, bemerkte ik dat wij door het Kanaal met een
+onvergelijkelijke snelheid naar de Noordzee liepen. Wij voeren zoo
+snel, dat ik nauwelijks de menigte visschen kon onderscheiden, tusschen
+welke wij doorvlogen, 's Avonds hadden wij 300 kilometer afgelegd;
+het werd duister en de zee was somber, totdat de maan opkwam. Ik ging
+naar mijn kamer, doch kon niet slapen, want ik werd door benauwde
+droomen gekweld; telkens kwam mij dat vreeselijk vernielingstooneel
+voor den geest.
+
+Wie zou kunnen zeggen, waar ons de Nautilus in dien Oceaan sedert dat
+oogenblik heensleepte? Altijd met een onberekenbare snelheid! Altijd
+te midden van een dikken noordschen mist! Waren wij bij Spitsbergen of
+bij Nova Zembla? Voeren wij door onbekende zeeën, door de Witte Zee,
+die van Kara of de golf van Obi, langs de bijna niet bekende kust
+van noordelijk Azië? Ik kan het niet zeggen; ik kon den tijd die er
+verliep, niet berekenen; de klokken aan boord stonden stil. Het scheen,
+dat evenals in de poolstreken, nacht en dag elkander niet meer geregeld
+opvolgden. Ik voelde mij in een vreemde wereld rondvoeren; ieder
+oogenblik verwachtte ik een menschelijk wezen te zien verschijnen,
+dat grooter dan eenig sterveling, zich voor den waterval zou stellen,
+die den toegang tot de noordpool verhindert.
+
+Ik reken (maar misschien bedrieg ik mij) dat deze zwerftocht van
+den Nautilus vijftien of twintig dagen aanhield, en ik weet niet
+hoe lang hij nog zou geduurd hebben, zonder het ongeluk, dat er
+een einde aan maakte. Er was van kapitein Nemo geen sprake meer;
+evenmin van zijn stuurman. Wij zagen niemand van de bemanning; de
+Nautilus voer bijna aanhoudend onder water; als wij boven kwamen om
+de lucht te ververschen, opende en sloot het luik zich als 't ware
+van zelf. Op de kaart werd geen enkele aanteekening meer gemaakt;
+ik wist niet waar wij waren.
+
+Ik moet ook zeggen, dat de Amerikaan, die zijn krachten en geduld
+scheen verloren te hebben, niet meer te voorschijn kwam. Koenraad kon
+geen enkel woord uit hem krijgen, en vreesde dat hij in een aanval
+van woede, of onder den indruk van een vreeselijk heimwee, de hand
+aan zich zelven zou slaan. Hij bewaakte hem dus voortdurend met de
+grootste bezorgdheid.
+
+Men begrijpt, dat onder die omstandigheden onze toestand niet meer
+houdbaar was.
+
+Eens op een morgen (ik weet niet welke dag het was) zat ik nog
+zeer vroeg in droeve gepeinzen verzonken; toen ik opkeek, stond Ned
+Land vóór mij, en ik hoorde hem met zachte stem zeggen: "Wij zullen
+vluchten."
+
+Ik stond op. "Wanneer vluchten wij?" vroeg ik.
+
+"Van nacht. Men schijnt aan boord niet meer te waken; men zou zeggen
+dat ze allen verslagen zijn. Zult gij u gereed houden, mijnheer?"
+
+"Ja, maar waar zijn wij?"
+
+"In het gezicht van land, dat ik van morgen door den nevel heen op
+twintig kilometer in het oosten gezien heb."
+
+"Welk land is het?"
+
+"Ik weet het niet, maar wat het ook zijn moge, wij zullen er heen
+vluchten."
+
+"Ja, Ned. Ja, wij zullen van nacht aan den haal gaan, al moest de
+zee ons ook verzwelgen."
+
+"De zee staat hol, het waait hard, maar ik ben niet bang om twintig
+kilometer in de kleine sloep van den Nautilus af te leggen; zonder
+dat de bemanning het gemerkt heeft, heb ik er eenige levensmiddelen
+en een paar flesschen water in verborgen."
+
+"Ik zal u volgen."
+
+"Bovendien," voegde de Amerikaan er bij, "als ik overvallen word,
+verdedig ik mij en steek mij dood."
+
+"Wij zullen te zamen sterven, Ned."
+
+Ik was tot alles besloten. De Amerikaan verliet mij, ik ging naar
+het plat, waarop ik door den zwaren golfslag ter nauwernood kon
+blijven staan. De zee stond dreigend, maar omdat daar achter dien
+nevel land lag, moesten wij vluchten. Wij moesten geen dag, geen uur
+zelfs verliezen.
+
+Ik kwam weer in den salon, waar ik tegelijk vreesde en toch verlangde
+om den kapitein te ontmoeten; ik wilde hem nog wel eens zien, en dan
+weer wilde ik dit niet. Wat zou ik hem gezegd hebben? Kon ik het
+onwillekeurig afgrijzen verbergen, dat hij mij inboezemde? Neen,
+het was beter, dat ik hem niet meer zag; het was beter hem te
+vergeten! En toch....
+
+Wat duurde die laatste dag, dat ik aan boord van den Nautilus zou
+blijven, lang. Ik bleef alleen. Ned Land en Koenraad ontweken mij,
+uit vrees van zich te verraden.
+
+Ik at om zes uur, doch had geen honger; ik deed moeite om wat te eten,
+hoewel het met tegenzin geschiedde, daar ik mij wilde versterken. Om
+half zeven kwam Ned Land in mijn kamer, en zei:
+
+"Wij zullen elkander vóór ons vertrek niet terug zien. Om tien uur is
+de maan nog niet op, daarom zullen wij dan van de duisternis gebruik
+maken; kom dan in de sloep; Koen en ik wachten u daar."
+
+Daarom ging de Amerikaan de deur uit, zonder mij tijd te gunnen om
+te antwoorden. Ik wilde eens zien in welke richting de Nautilus voer
+en ging naar den salon; wij liepen met verbazende snelheid naar het
+noord-noordoosten, op een diepte van vijftig meter.
+
+Ik wierp een laatsten blik op al die natuurwonderen, op al die
+kunstschatten, welke in dit museum op elkander waren gestapeld,
+op de verzameling, zonder weerga, bestemd om eens in de diepte der
+zee te verzinken met hem, die haar gevormd had. Ik wilde een laatsten
+indruk van dat alles in mijn geest krijgen; zoo bleef ik een uur in den
+salon ronddwalen, terwijl ik, onder de stroomen van electrisch licht
+uit het plafond, de onder de glazen schitterende rijkdommen bekeek;
+toen ging ik weer naar mijn kamer. Daar deed ik dikker kleederen aan,
+ik verzamelde mijn aanteekeningen, en verborg die zorgvuldig. Mijn
+hart klopte hoorbaar. Zeker zouden mijn verwarring en onrust mij
+bij kapitein Nemo verraden hebben. Wat deed hij op dat oogenblik. Ik
+luisterde aan de deur zijner kamer. Ik hoorde iemand loopen; kapitein
+Nemo was daar; hij was niet naar bed gegaan. Bij elk geritsel scheen
+het mij toe dat hij verschijnen en mij vragen zou, waarom ik wilde
+vluchten. Ik was voortdurend in onrust; mijn verbeelding vermeerderde
+den angst; dit werd zóo sterk, dat ik mij zei ven afvroeg of het niet
+beter was bij den kapitein in zijn kamer te gaan, hem eens ferm onder
+de oogen te zien en hem met blik en gebaar te tarten!
+
+Het was een dwaze inval, ik hield mij gelukkig in, en ging op mijn
+bed liggen om die onrust een weinig te doen bedaren! Langzamerhand
+werd ik wat kalmer, maar mijn al te opgewonden geest deed mij als
+'t ware mijn geheele verblijf aan boord van den Nautilus vluchtig
+overzien. Alle gelukkige of ongelukkige gebeurtenissen, die mij
+sedert mijn verdwijning van de Abraham Lincoln waren overkomen, de
+onderzeesche jacht, de Torresstraat, de woeste Papoea's, de stranding,
+het koralen kerkhof, de Arabische tunnel, het eiland Santorino,
+de duiker van Creta, de baai van Vigo, Atlantis, de ijsbank, de
+Zuidpool, de insluiting in het ijs, het gevecht met de inktvisschen,
+de storm in den Golfstroom, de Vengeur en het verschrikkelijk
+tooneel van het schip, dat met zijn geheele bemanning in den grond
+werd geboord!.... Al die gebeurtenissen kwamen mij achtereenvolgens
+voor oogen, evenals een beschilderd doek, dat achter op het tooneel
+voorbijschuift. Kapitein Nemo werd in mijn verbeelding ontzaglijk
+groot te midden van al die vreemde voorvallen. Zijn vormen werden
+breed, hij nam een bovenmenschelijke gedaante aan. Hij was niet meer
+mijns gelijke, het was de waterbewoner, de beheerscher der zeeën.
+
+Het sloeg toen half tien; ik zat met het hoofd tusschen de handen, uit
+vrees dat het anders uit elkander zou barsten, en sloot de oogen. Ik
+wilde niet meer denken. Nog een half uur wachten. Een half uur van
+angst, dat mij krankzinnig kon doen worden!
+
+Op dat oogenblik hoorde ik de akkoorden van een orgel, een treurige
+harmonie, als de droeve klacht eener ziel, die haar aardsche kluisters
+wil verbreken. Ik luisterde zoo scherp mogelijk toe, haalde nauwelijks
+adem, en was evenals kapitein Nemo weldra in een muzikale verrukking,
+die ons de wereld met al wat haar aankleeft doet vergeten. Daarna
+ontstelde ik door een plotseling invallende gedachte; kapitein Nemo
+had zijn kamer verlaten, hij was in den salon, waar ik doorheen moest
+om te vluchten. Daar zou ik hem dus een laatste maal ontmoeten. Hij
+zou mij zien en misschien toespreken! Een beweging van hem kon mij
+vernietigen, een enkel woord mij aan boord kluisteren!
+
+Ondertusschen zou het tien uur slaan, het oogenblik was gekomen waarop
+ik mijn kamer verlaten, en mij bij mijn makkers moest voegen. Ik
+mocht niet meer aarzelen, al stond de kapitein ook vóor mij. Ik
+opende voorzichtig de deur, en toch dacht ik, toen zij opendraaide,
+dat de scharnieren een vreeselijk geweld maakten. Misschien bestond
+dat geraas slechts in verbeelding!
+
+Ik sloop door de donkere gangen van den Nautilus en bleef bij eiken
+stap staan, om het kloppen van mijn hart te onderdrukken. Ik kwam bij
+de deur van den salon en opende die zachtjes; in den salon heerschte
+een volslagen duisternis; slechts zeer zwak klonken de tonen van het
+orgel; kapitein Nemo zat dáar; hij zag mij niet; ik geloof dat hij
+mij niet gezien zou hebben, als alles helder verlicht ware geweest,
+zoo geheel was hij in verrukking geraakt! Ik sloop voorzichtig over
+het tapijt, en paste wel op nergens tegen te stooten, daar het minste
+geraas mijn tegenwoordigheid had kunnen verraden. Ik had vijf minuten
+noodig om de deur te bereiken, waardoor ik in de bibliotheek kon
+komen. Ik zou deze juist openen, toen een zucht van kapitein Nemo mij
+als op de plaats vastnagelde. Zelfs kon ik hem even zien, daar eenige
+lichstralen uit de bibliotheek onder de deur doordrongen. Hij kwam
+met over elkander geslagen armen naar mij toe, en gleed, meer dan hij
+liep, zwijgend evenals een spook voorwaarts. Hij snikte nu en dan,
+en ik hoorde hem deze woorden mompelen (de laatste welke ik van hem
+vernam); "Almachtige God! Genoeg! Genoeg!"
+
+Was dit een bekentenis van het berouwvol geweten van dien man?....
+
+Ontsteld vloog ik de bibliotheek binnen; ik beklom de middeltrap
+en kwam door de bovengang bij de sloep; ik kroop er binnen door de
+opening, waardoor mijn twee makkers reeds heen gekomen waren.
+
+"Vluchten! vluchten!" riep ik.
+
+"Aanstonds!" antwoordde de Amerikaan.
+
+De opening in het pantser van den Nautilus werd eerst gesloten; daarna
+de opening in de sloep, en toen begon Ned Land de schroeven los te
+draaien, welke ons nog aan het onderzeesche vaartuig vasthechtten.
+
+Plotseling hoorde wij daarbinnen een rumoer. Luide stemmen gaven
+elkander antwoord. Wat was er gebeurd? Had men onze vlucht bemerkt? Ik
+voelde dat Ned Land mij een dolk in de hand stopte.
+
+"Ja!" mompelde ik, "wij zullen weten te sterven."
+
+De Amerikaan hield met zijn werk op, maar een twintigmalen herhaald,
+een verschrikkelijk woord deed mij de oorzaak van het rumoer kennen,
+dat aan boord van den Nautilus heerschte. Het was niet op ons, dat
+haar bemanning het gemunt had!
+
+"De Maalstroom! de Maalstroom!" werd er geroepen.
+
+De Maalstroom! Verschrikkelijker naam in vreeselijker toestand kon
+ons zeker niet in de ooren klinken. Waren wij dan op die gevaarlijke
+plek aan de kust van Noorwegen? Werd de Nautilus naar dien afgrond
+gesleept op het oogenblik dat wij de sloep zouden losmaken?
+
+Men weet, dat op het oogenblik van den vloed, het water dat tusschen de
+eilanden Ferroë en de Loffoden opeengedrongen is, met onweerstaanbaar
+geweld voortstroomt; het vormt een draaikolk, waar nimmer een schip
+uit is kunnen komen. Van alle kanten stroomen monsterachtige groote
+golven aan; zij vormen den afgrond, die den juisten naam draagt van
+"navel van den Oceaan," en wiens aantrekkingskracht zich nog op een
+afstand van vijftien kilometer laat gevoelen. Daar worden schepen,
+ja zelfs walvisschen en ijsberen uit de poolzeeën in meegesleept.
+
+Hierheen was nu de Nautilus (misschien wel met opzet) door den
+kapitein heengevoerd en beschreef een spiraal waarvan de kringen
+al kleiner en kleiner werden; de sloep, die nog vast zat, werd met
+duizelingwekkende snelheid meegevoerd. Ik voelde het, ik ondervond
+de onaangename gewaarwording, die het gevolg is van een langdurig
+draaiende beweging. Wij waren vreeselijk ontsteld, en onze angst
+zoo hoog mogelijk geklommen. Het bloed stolde ons in de aderen,
+onze zenuwen waren gespannen, het koude zweet brak ons uit! Wat
+vreeselijk geweld rondom onze sloep; welk geloei, dat de echo zeker
+eenige kilometers ver herhaalde! Welk getier maakte het water, als
+het tegen de scherpe rotspunten op den bodem aansloeg, waarop zelfs de
+hardste voorwerpen verbrijzeld worden. Welk een toestand! Wij werden
+vreeselijk heen en weer geslingerd. De Nautilus verdedigde zich als
+een mensch: de stalen banden en platen kraakten; soms verhief hij
+zich weer, en wij met hem!
+
+"Houd u goed vast!" riep Ned; "ik zal de schroeven weer aanzetten. Als
+wij aan den Nautilus vastblijven, kunnen wij misschien nog gered
+worden....!"
+
+Nauwelijks had hij dit gezegd, of een vreeselijk gekraak liet zich
+hooren. De schroeven braken af, en de sleep van het schip afgescheurd,
+werd te midden van de draaikolk als een steen weggeslingerd.
+
+Ik sloeg met het hoofd tegen een ijzeren bout, en verloor door dien
+schok mijn bewustzijn.
+
+
+HOOFDSTUK XLVII
+
+Besluit.
+
+Dit is nu het einde van onze onderzeesche reis. Wat er gedurende
+dien nacht gebeurde, hoe de sloep uit dien vreeseüjken Maalstroom
+geraakte, hoe Ned Land, Koenraad en ik uit dien afgrond gered werden,
+zou ik niet kunnen zeggen, doch toen ik de oogen weer opende, lag ik
+in de hut van een visscher, op een der Loffodeneilanden. Mijn beide
+makkers stonden frisch en gezond bij mij en drukten mij de handen;
+wij omhelsden elkander hartelijk.
+
+Op dit oogenblik kunnen wij er nog niet aan denken om naar Frankrijk
+terug te keeren. De middelen van gemeenschap tusschen het noorden
+van Noorwegen en de zuidelijker streken zijn zeldzaam. Ik moet dus
+wachten totdat de boot voorbijkomt, die tweemaal in de maand geregeld
+naar de Noordkaap vaart.
+
+Het is dus bij de brave lieden, die ons hebben opgenomen, dat ik het
+verhaal onzer lotgevallen nog eens nalees; het is nauwkeurig; geen
+enkel feit is vergeten, geen enkele bijzonderheid overdreven. Het
+is het getrouw verhaal van dien onwaarschijnlijken tocht onder een
+element, dat nog ontoegankelijk is voor den mensch, doch waarin de
+vooruitgang der wetenschap wel eenmaal den weg zal aanwijzen.
+
+Zal men mij gelooven? Ik weet het niet. Het kan mij evenwel niet veel
+schelen. Wat ik nu kan bevestigen, is, dat ik recht heb te spreken
+over die zeeën, onder welke ik in minder dan tien maanden tijds
+een afstand van 80000 kilometer heb afgelegd, over die onderzeesche
+reis om de aarde, die mij in den Grooten en Indischen Oceaan, in de
+Roode en Middellandsche Zeeën, in den Atlantischen Oceaan en in de
+Noordelijke en Zuidelijke Ijszeeën zoovele wonderen heeft doen zien!
+
+Maar wat is er van den Nautilus geworden? Heeft hij aan den Maalstroom
+kunnen weerstand bieden? Leeft kapitein Nemo nog? Vervolgt hij onder
+de zee zijn vreeselijke wraakoefening, of is hij met het laatste
+zoenoffer geëindigd? Zal de zee eens het handschrift op het strand
+werpen, dat de geschiedenis van zijn leven bevat? Zal ik eindelijk
+den naam van dien man te weten komen? Zal het gezonken schip ons door
+zijn herkomst ook zeggen tot welke natie kapitein Nemo behoort?
+
+Ik hoop het. Ik wensch ook, dat zijn krachtige machine het geweld
+der zee, in haren vreeselijksten afgrond overwonnen heeft, en
+dat de Nautilus behouden is gebleven, daar waar zooveel schepen
+zijn vergaan! Als dit zoo is, als kapitein Nemo den Oceaan, zijn
+aangenomen vaderland, nog bewoont, moge dan de haat in zijn woest
+hart zijn uitgedoofd! Moge het aanschouwen van zooveel wonderen den
+geest van wraak in hem hebben vernietigd. Moge de rechter dan plaats
+gemaakt hebben voor den geleerde, die voortgaat de zeeën bedaard
+te onderzoeken! Als zijn bestemming vreemd is, dan is zij toch ook
+verheven. Heb ik dit niet bij ondervinding? Heb ik niet gedurende
+tien maanden zelf op die zonderlinge wijze geleefd? Op de vraag,
+die vóór zesduizend jaren door den Prediker gedaan is: "Wie heeft
+ooit de diepten van den afgrond kunnen peilen?" hebben nu maar twee
+menschen het recht te antwoorden: Kapitein NEMO en ik.
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk
+Halfrond, by Jules Verne
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK 20.000 MIJLEN ONDER ZEE ***
+
+***** This file should be named 11393-8.txt or 11393-8.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ https://www.gutenberg.org/1/1/3/9/11393/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Distributed Proofreaders Team
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+https://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at https://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit https://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including including checks, online payments and credit card
+donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+Each eBook is in a subdirectory of the same number as the eBook's
+eBook number, often in several formats including plain vanilla ASCII,
+compressed (zipped), HTML and others.
+
+Corrected EDITIONS of our eBooks replace the old file and take over
+the old filename and etext number. The replaced older file is renamed.
+VERSIONS based on separate sources are treated as new eBooks receiving
+new filenames and etext numbers.
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ https://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
+
+EBooks posted prior to November 2003, with eBook numbers BELOW #10000,
+are filed in directories based on their release date. If you want to
+download any of these eBooks directly, rather than using the regular
+search system you may utilize the following addresses and just
+download by the etext year.
+
+ https://www.gutenberg.org/etext06
+
+ (Or /etext 05, 04, 03, 02, 01, 00, 99,
+ 98, 97, 96, 95, 94, 93, 92, 92, 91 or 90)
+
+EBooks posted since November 2003, with etext numbers OVER #10000, are
+filed in a different way. The year of a release date is no longer part
+of the directory path. The path is based on the etext number (which is
+identical to the filename). The path to the file is made up of single
+digits corresponding to all but the last digit in the filename. For
+example an eBook of filename 10234 would be found at:
+
+ https://www.gutenberg.org/1/0/2/3/10234
+
+or filename 24689 would be found at:
+ https://www.gutenberg.org/2/4/6/8/24689
+
+An alternative method of locating eBooks:
+ https://www.gutenberg.org/GUTINDEX.ALL
+
+
diff --git a/old/11393-8.zip b/old/11393-8.zip
new file mode 100644
index 0000000..c3ebdea
--- /dev/null
+++ b/old/11393-8.zip
Binary files differ
diff --git a/old/11393.txt b/old/11393.txt
new file mode 100644
index 0000000..0b9d09f
--- /dev/null
+++ b/old/11393.txt
@@ -0,0 +1,9014 @@
+The Project Gutenberg EBook of 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk Halfrond
+by Jules Verne
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk Halfrond
+ Volume 2 (of 2)
+
+Author: Jules Verne
+
+Release Date: March 1, 2004 [EBook #11393]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ASCII
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK 20.000 MIJLEN ONDER ZEE ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Distributed Proofreaders Team
+
+
+
+
+ Jules Verne.
+
+ 20.000
+
+ Mijlen onder Zee
+
+ Westelijk Halfrond.
+
+
+
+INHOUD.
+
+
+XXV. De Indische Oceaan.
+XXVI. Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo.
+XXVII. Een parel van vijf millioen.
+XXVIII. De Roode Zee.
+XXIX. De Arabische Tunnel.
+XXX. De Grieksche Archipel.
+XXXI. Door de Middellandsche Zee in twee dagen.
+XXXII. De Golf van Vigo.
+XXXIII. Een verdwenen land.
+XXXIV. Onderzeesche kolenmijnen.
+XXXV. De Krooszee.
+XXXVI. Potvisschen en walvisschen.
+XXXVII. De ijsbank.
+XXXVIII. De Zuidpool.
+XXXIX. Ongeluk of toeval.
+XL. Geen lucht.
+XLI. Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier.
+XLII. De inktvisschen.
+XLIII. De Golfstroom.
+XLIV. 47 deg. 24' N.B. en 17 deg. 28' O.L.
+XLV. Een zoenoffer.
+XLVI. De laatste woorden van Kapitein Nemo.
+XLVII. Besluit.
+
+
+
+HOOFDSTUK XXV
+
+De Indische Oceaan.
+
+Thans begint het tweede gedeelte mijner onderzeesche reis. Het eerste
+eindigt met het aangrijpend tooneel op het kerkhof, dat zulk een diepen
+indruk op mijn geest maakte. Zoo ging dus het leven van kapitein
+Nemo in die onmetelijke zee voorbij, en zelfs had hij zich een graf
+bereid in den ontoegankelijken afgrond. Daar zou zelfs geen enkel
+zeemonster den laatsten slaap storen van de mannen van den Nautilus,
+van de vrienden, die zoowel in het leven als in den dood innig aan
+elkander verbonden waren! "zelfs buiten het bereik der menschen,"
+had de kapitein er bijgevoegd! Altijd dat vreeselijk, onverzoenlijk
+wantrouwen jegens de menschelijke maatschappij!
+
+Ik voor mij vergenoegde mij niet meer met de door Koenraad gemaakte
+veronderstellingen. De brave jongen zag in den gezagvoerder van den
+Nautilus slechts een van die miskende geleerden, die de menschheid
+enkel met verachting voor haar onverschilligheid betalen. Hij
+beschouwde hem nog als een onbegrepen vernuft, dat het bedrog der
+wereld moede, naar die ontoegankelijke oorden gevlucht was, waar
+zijn vernuft vrije speling had. Volgens mijn meening verklaarde die
+veronderstelling slechts een van Nemo's karaktertrekken.
+
+Ik meende evenwel andere reden voor zijn gedrag en zijn karakter
+te vinden in het geheimzinnige van den laatsten nacht, toen wij
+in onze gevangenis door slaap overmand lagen, in zijn zoo driftig
+genomen voorzorg om mij den kijker voor het oog weg te rukken,
+omdat ik den gezichteinder wilde onderzoeken, in de doodelijke
+wond van dien matroos, door een onverklaarbaren schok van den
+Nautilus veroorzaakt. Neen, kapitein Nemo ontvluchtte niet alleen
+de menschen! Zijn vreeselijk vaartuig diende niet alleen om hem
+geheel onafhankelijk te maken, maar misschien ook om--ik weet niet
+welke--verschrikkelijke wraak uit te oefenen.
+
+Op dit oogenblik is mij alles nog niet recht duidelijk; ik zie in
+deze duisternis maar enkele flikkeringen; en ik moet mij tevreden
+stellen met het opschrijven mijner denkbeelden onder den indruk der
+verschillende gebeurtenissen.
+
+Bovendien bindt ons niets aan kapitein Nemo. Hij weet dat wij den
+Nautilus onmogelijk kunnen ontvluchten. Wij zijn zelfs niet op ons
+woord van eer gevangen. Geen belofte bindt ons aan hem. Wij zijn
+slechts gevangenen, die onder den schijn van beleefdheid als gasten
+behandeld worden. Ned Land heeft echter de hoop niet opgegeven om de
+vrijheid terug te krijgen. Zeker zal hij gebruik maken van de eerste
+gelegenheid de beste, die het toeval hem aanbiedt. Zonder twijfel zal
+ik zijn voorbeeld volgen. En toch zal ik niet zonder eenig leedwezen
+datgene met mij nemen, wat de edelmoedigheid van den kapitein ons
+van de geheimen van den Nautilus heeft laten doorgronden. Moet ik
+dien man haten of bewonderen? Is hij slachtoffer of beul? En dan
+zou ik, om openhartig te spreken, voor ik hem verliet, gaarne die
+onderzeesche reis om de aarde volbrengen, waarvan het begin zoo
+schoon is geweest. Ik zou gaarne al de wonderen aanschouwen, die de
+wereldzeeen voor ons verborgen houden. Ik zou willen gezien hebben
+wat niemand nog heeft aanschouwd, zelfs al moest ik met mijn leven
+dien onleschbaren dorst naar kennis betalen! Wat heb ik tot nog
+toe ontdekt? Niets of bijna niets, want wij hebben nog maar 24000
+kilometer door den Grooten Oceaan afgelegd!
+
+Echter weet ik wel dat de Nautilus het bewoonde land nadert, en dat,
+als zich eenige kans op ontvluchten voordoet, het wreed zou zijn mijn
+makkers aan mijn zucht naar het onbekende op te offeren. Ik zal hen
+moeten volgen, misschien zelfs wel geleiden.
+
+Maar zal die gelegenheid zich ooit voordoen? De mensch, die door
+geweld van vrijen wil beroofd is, verlangt dit wel, doch de geleerde,
+de weetgierige vreest het.
+
+Dien dag, 21 Januari 1868, kwam de eerste stuurman om twaalf uur
+zonshoogte nemen. Ik ging op het plat, stak een sigaar op, en volgde
+zijn berekening. Het kwam mij als vrij zeker voor, dat die man geen
+Fransch verstond, want ik maakte verscheiden malen luide eenige
+aanmerkingen, die onwillekeurig zijn aandacht hadden moeten trekken,
+als hij ze begrepen had, doch hij bleef ongevoelig en deed er het
+zwijgen toe.
+
+Terwijl hij met den sextant bezig was, kwam een der matrozen, dezelfde
+stevige zeebonk, die ons op onzen eersten onderzeeschen tocht bij het
+eiland Crespo vergezeld had, de glazen van de lantaarn schoonmaken. Ik
+beschouwde toen zeer nauwkeurig de inrichting van dit werktuig,
+welks werking vierhonderdvoudigd werd door ringvormige lenzen,
+die evenals de glazen op vuurtorens gesteld waren, en daardoor het
+licht in de vereischte richting deden schijnen. De electrische lamp
+was zoodanig ingericht, dat zij zoo krachtig mogelijk werkte. Het
+licht toch schitterde in het luchtledige, waardoor tegelijkertijd
+regelmatigheid en helderheid bevorderd werd; bovendien werden daardoor
+de koolspitsen gespaard, waartusschen zich de lichtstraal vertoonde;
+dit was voor den kapitein een belangrijke zuinigheidsmaatregel, daar
+hij die stukken graphiet niet gemakkelijk had kunnen vernieuwen. Onder
+deze omstandigheden echter sleten ze bijna in het geheel niet.
+
+Toen de Nautilus op het punt was den tocht onder zee te volgen, ging
+ik naar den salon. Het luik werd gesloten, en onze richting was recht
+naar het Westen.
+
+Wij doorkliefden toen de golven van den Indischen Oceaan, die een
+oppervlakte van 550 millioen hectaren beslaat, en wiens water zoo
+helder is, dat men er duizelig van wordt, als men daarin neerkijkt. De
+Nautilus dreef gewoonlijk tusschen honderd en tweehonderd meter
+diepte. Dit duurde zoo eenige dagen. Voor iemand, die niet zooals ik
+ontzaglijk veel van de zee hield, zouden de uren langzaam en eentonig
+zijn voorbijgegaan; maar die dagelijksche wandelingen op het plat, waar
+wij de verfrisschende lucht van den Oceaan inademden, het schouwspel
+van de rijkbevolkte zee door het glas van den salon, het lezen van
+boeken uit de bibliotheek, het aanhouden van mijn dagboek, dat alles
+hield mij steeds bezig, en liet mij geen oogenblik verveling gevoelen.
+
+Onze gezondheid bleef zeer goed. De leefregel aan boord beviel mij
+wel, en ik voor mij zou aan Ned Land gaarne al die veranderingen
+geschonken hebben, die hij bij wijze van verzet dagelijks op onze
+spijskaart verzon. Bovendien behoefden wij in al die gelijkmatige
+temperatuur zelfs geen verkoudheid te vreezen.
+
+Gedurende verscheidene dagen zagen wij een groote menigte zeevogels,
+een soort van meeuwen. Eenige er van werden zeer behendig gedood,
+en leverden, goed klaar gemaakt, ons een voortreffelijk waterwild
+op. Onder de grootste vogels, die zich ver van liet land wagen,
+en als zij te moe zijn om te vliegen op het water uitrusten, zag ik
+prachtige albatrossen, die een leelijk geschreeuw doen hooren, dat veel
+heeft van het balken van een ezel. Ook zag ik vlugge fregatvogels,
+die snel de visschen uit het water ophaalden, en een groot aantal
+schoone zeeduiven, wier witte met rozenrood getinte vederen het
+gitzwart der vleugels des te beter deden uitkomen.
+
+De netten van den Nautilus haalden verscheiden soorten van
+zeeschildpadden op, wier schaal voor zeer kostbaar wordt gehouden. Die
+kruipende dieren duiken gemakkelijk onder water, en kunnen lang onder
+blijven, als zij de vleezige klep maar sluiten, welke zij aan het
+einde van den neus hebben. Sommige van die dieren sliepen nog toen
+men ze ving, en waren in hun schild gedoken om daardoor veilig te
+zijn tegen andere zeedieren. Hun vleesch smaakte over het algemeen
+slechts middelmatig, doch de eieren waren een uitgezochte lekkernij.
+
+De visschen wekten voortdurend onze bewondering, als wij de geheimen
+van hun leven door de geopende wanden van den salon bespiedden. Ik
+zag verscheiden soorten, die ik tot nog toe niet had opgemerkt.
+
+Van 21 tot 23 Januari liep de Nautilus met een vaart van tweeen
+twintig kilometer. Indien wij de onderscheiden soorten van visschen
+goed konden waarnemen, was dit, omdat zij door het electrisch licht
+aangetrokken, ons zochten bij te houden. De meesten bleven achter,
+sommigen echter bleven geruimen tijd in ons zog.
+
+Den 24sten 's morgens zagen wij op 12 deg. 5' Z.B. en 94 deg. 33' O.L. het
+koraleneiland Keeling, waarop prachtige kokospalmen groeiden, en dat
+door Darwin en kapitein Fits-Roy bezocht werd. De Nautilus ging op
+kleinen afstand dit onbewoonde eiland voorbij. Onze netten haalden
+onderscheiden soorten van poliepen, stekelhuidige en schelpdieren op,
+waarvan enkele de kostbare verzameling van kapitein Nemo verrijkten.
+
+Weldra verdween het eiland aan den gezichteinder, en het vaartuig
+richtte zich naar het noordwesten, naar het Indische schiereiland.
+
+"Bewoond land," zei mij Ned Land, "is beter dan die eilandjes
+van Australie, waar men meer wilden dan reebokken ziet. Daar in
+Indie, mijnheer, zijn straat- en spoorwegen, Engelsche, Fransche
+en Hindoesteden. Men behoeft geen vijf kilometer te loopen om een
+landgenoot te ontmoeten. Zeg eens, zou het oogenblik niet gekomen
+zijn om bakzeil te trekken?"
+
+"Neen, Ned, neen," antwoordde ik op stelligen toon. "Laat ons meevaren;
+de Nautilus nadert het bewoonde land; zij zal ook naar Europa gaan,
+laat hij ons daarheen brengen. Als wij eens in onze zeeen zijn gekomen,
+zullen wij zien wat de voorzichtigheid ons zal aanraden. Overigens
+geloof ik niet dat kapitein Nemo ons zal toestaan om op de kust
+van Malabar of Coromandel te gaan jagen, zooals in de bosschen van
+Nieuw-Guinea."
+
+"Welnu, mijnheer, kan men dit niet zonder zijn vergunning doen?"
+
+Ik antwoordde niet, omdat ik met den Amerikaan niet wilde
+redetwisten. Eigenlijk verlangde ik vurig om ten einde toe al datgene
+te genieten, wat het lot mij wilde schenken, toen het mij aan boord
+van den Nautilus gebracht had.
+
+Van het eiland Keeling af begonnen wij minder snel te loopen;
+de gang van het vaartuig was veel grilliger, daar wij soms tot op
+groote diepten afdaalden. Wij gingen zoo tot op een diepte van twee
+of drie kilometer, zonder ooit te onderzoeken, hoe diep die Indische
+zee wel was, welker bodem een schietlood van dertien kilometer lengte
+niet had kunnen bereiken. Wat de temperatuur dier diepten aangaat,
+deze was volgens den thermometer altijd onveranderd vier graden boven
+nul. Alleen merkte ik op, dat het water op minder diepen bodem altijd
+kouder was.
+
+Den 25sten Januari was de zee geheel verlaten; de Nautilus
+dreef den ganschen dag aan de oppervlakte en joeg het water met
+zijn krachtige schroef eenige voeten omhoog. Wie zou het vaartuig
+onderzulke omstandigheden niet voor een reusachtige zeemonster hebben
+gehouden? Ik bracht drie vierde van dien dag door op het plat, om de
+zee te beschouwen. Ik zag niets aan den gezichteinder, behalve tegen
+vier uur in den middag, toen ik een groote stoomboot in westelijke
+richting zag voortstoomen. Een oogenblik kon ik de masten zien,
+doch men kon aan boord van die boot den Nautilus niet gewaar worden,
+omdat hij bijna gelijk met het water dreef. Ik dacht dat deze boot aan
+de Peninsular and Oriental Company behoorde, die den dienst verricht
+tusschen Ceylon en Sidney, en Melbourne aandoet.
+
+Tegen vijf uur 's avonds, even voor de korte schemering, die in de
+keerkringsstreken dag en nacht bijna onmiddellijk op elkander doet
+volgen, werden Koenraad en ik door een zonderling schouwspel getroffen.
+
+Er bestaat een bevallig diertje, dat volgens de ouden het geluk
+voorspelde: Aristoteles, Athenacus, Plinius en Oppianus hadden
+het beestje nauwkeurig bekeken en daarvoor al de dichterlijke
+beschrijvingen van de Grieksche en Romeinsche geleerden opgehaald;
+zij gaven er de namen aan van Nautilus en Pompilus; maar de nieuwere
+wetenschap heeft deze benaming niet behouden, want dit weekdier is
+thans bekend onder den naam van "Argonaut".
+
+Welnu, het was een troep van die Argonauten, die op dat oogenblik op
+de zee zwommen, wij telden er verscheiden honderden; deze bevallige
+weekdieren zwommen achteruit door middel van een pijp, die hen in
+beweging brengt, en waardoor zij het water, dat zij bij de ademhaling
+binnen krijgen, weeruitspuiten. Van hun acht voelarmen dreven er zes,
+die zeer lang en dun waren, op het water; terwijl de beide anderen,
+die aan de einden omgekruld waren, overeind stonden, en dienst deden
+als kleine zeilen. Ik zag duidelijk hun spieraalvormige schelp, door
+Cuvier bij een netgevormde sloep vergeleken; het was inderdaad een
+schuitje, dat het dier draagt en het heeft afgescheiden, zonder dat
+het er aan vast is gehecht.
+
+"De Argonaut kan zijn schelp verlaten," zei ik tot Koenraad, "maar
+hij verlaat ze nooit."
+
+"Dan doet hij net als kapitein Nemo," antwoordde Koenraad, "daarom
+zou hij zijn vaartuig liever 'Argonaut' hebben moeten noemen."
+
+Gedurende een uur dreef de Nautilus te midden van die weekdieren, toen
+werden deze plotseling door ik weet niet welken schrik bevangen. Als
+op een gegeven teeken gingen de zeiltjes naar beneden, de voelarmen
+werden ingetrokken, het lichaam kromp samen, de schelpen keerden om,
+veranderden daardoor haar zwaartepunt en verdwenen plotseling onder
+de golven. Het was het werk van een oogenblik; nimmer manoeuvreerden
+de schepen van een vloot met meer juistheid.
+
+Op dat oogenblik viel de duisternis plotseling in, en de zee, tot
+nog toe nauwelijks door een windje bewogen, begon haar golven over
+den Nautilus te werpen.
+
+Den volgenden dag, 26 Januari, passeerden wij op den 28sten
+meridiaan den evenaar, en kwamen daardoor wederom in het noordelijk
+halfrond. Dien dag werden wij omringd door een grooten troep haaien,
+vreeselijke dieren, waarvan deze zee wemelt, en die haar zeer
+gevaarlijk maken. Het waren haaien met bruinen rug en witten buik,
+met elf rijen tanden, zoogenaamde ooghaaien met een groote vlek
+op den hals, waaromheen een kring loopt, die haar op een oog doet
+gelijken, en Isabellahaaien met ronden snuit en bezaaid met donkere
+vlekken. Dikwijls stieten deze sterke dieren tegen het glas van den
+salon met een kracht, die ons vrij ongerust maakte. Ned Land was zich
+zelve dan niet meer meester. Hij wilde weer naar de oppervlakte om die
+monsters te harpoenen, die hem met bijzondere hardnekkigheid schenen
+uit te dagen. Maar de Nautilus verdubbelde weldra hare snelheid en
+liet de vlugste van die zeemonsters verre achter zich.
+
+Den 27sten Januari zagen wij aan den ingang der golf van Bengalen
+verscheidene malen lijken, die aan de oppervlakte dreven; het waren
+lijken uit de Indische steden, door den Ganges naar zee gestuwd, en
+die door de gieren nog niet geheel verslonden waren. Maar de haaien
+ontbraken niet om die aasvogels in hun noodlottig werk bij te staan.
+
+Tegen zeven uur 's avonds voer de Nautilus halfweg onder water door een
+melkzee; zoover het oog reikte scheen de Oceaan melkwit. Was dit ten
+gevolge van het schijnsel der maan? Neen, want de maan, die slechts
+twee dagen oud was, gaf nog niet veel schijn van zich, en was op dat
+oogenblik bovendien nog onder den gezichteinder verborgen.
+
+De hemel, hoewel vol heldere sterren, scheen zwart in vergelijking
+van het stille water.
+
+Koenraad kon zijn oogen niet gelooven, en vroeg mij wat de oorzaak
+van dit zonderling verschijnsel zijn kon. Gelukkig kon ik hem van
+antwoord dienen.
+
+"Dit noemt men een melkzee," zei ik, "een groote uitgestrektheid van
+witte golven, zooals men dikwijls bij de kusten van Amboina en in
+deze streken ziet."
+
+"Maar kan mijnheer mij zeggen," vroeg Koenraad, "waardoor dit
+verschijnsel ontstaat? Want ik veronderstel toch dat het water niet
+in melk veranderd is."
+
+"Neen, mijn jongen, en deze witheid, die je verwondert, ontstaat
+slechts door millioenen infusiediertjes, een soort van glimwormen, die
+er kleurloos en geelachtig uitzien: zij zijn niet dikker dan een haar,
+en maar een vijfde millimeter lang; eenige van die diertjes hangen,
+verscheidene kilometers lang aan elkander."
+
+"Verscheiden kilometers!" riep Koenraad.
+
+"Ja, vriend, en tracht nu maar niet om dan het aantal dier schepseltjes
+te berekenen. Je zoudt er niet in slagen, want als ik me niet bedrieg,
+hebben enkele zeevaarders we! eens veertig kilometer lang door zulk
+een melkzee gevaren."
+
+Ik weet niet of Koenraad mijn raad ter harte nam, maar hij scheen diep
+in gedachten verzonken, omdat hij vast eens wilde uitrekenen, hoeveel
+vijfde millimeters er op een lengte van veertig kilometer begrepen
+zijn. Ik bleef het verschijnsel beschouwen. De Nautilus doorkliefde
+gedurende verscheiden uren deze witte golven; en ik merkte op dat
+hij zonder eenig geruisch door dit op zeepsop gelijkend water voer,
+als ware het schuim, dat de in verschillende richting stroomende
+golven dikwijls in de een of andere baai doen ontstaan.
+
+Tegen middernacht herkreeg de zee plotseling haar gewone kleur maar
+achter ons tot aan den gezichteinder weerkaatste de hemel de witte
+kleur der golven en bleef nog lang den schijn dragen alsof een zwak
+noorderlicht haar verlichtte.
+
+
+HOOFDSTUK XXVI
+
+Een nieuw voorstel van Kapitein Nemo.
+
+Den 28sten Januari, toen de Nautilus om 12 uur weer aan het oppervlak
+verscheen, bevonden wij ons op 9 deg. 4' N.B., en hadden acht kilometer
+westwaarts land in het gezicht. Eerst zag ik een opeenstapeling van
+omstreeks 7000 meter hooge bergen met zeer grillige vormen. Toen
+de zonshoogte genomen was, ging ik naar den salon, en zag dat wij,
+naar hetgeen op de kaart werd aangeteekend, ons dicht bij Ceylon
+bevonden, dat als een parel aan de onderste punt van het Indische
+schiereiland hangt.
+
+Ik ging in de bibliotheek, om er een werk over dit eiland te halen,
+dat als een van de vruchtbaarste der wereld beschouwd wordt. Ik
+vond een bock: Ceylon and the Cingales getiteld. Toen ik in den
+salon kwam, keek ik eerst de ligging van Ceylon na, waaraan de ouden
+zooveel verschillende namen gegeven hebben; het ligt tusschen 5 deg. 55'
+en 9 deg. 49' N.B. en 79 deg. 42' en 82 deg. 5' O.L. van Greenwich; het is 275
+kilometer lang, 150 breed en 900 in omtrek; de oppervlakte beslaat
+24448 vierkante kilometer, het is dus iets kleiner dan Ierland.
+
+Op dat oogenblik verscheen de kapitein met zijn eersten stuurman. Hij
+wierp een blik op de kaart, en keerde zich vervolgens tot mij.
+
+"Het eiland Ceylon," zei hij, "is een land dat beroemd is door de
+parelvisscherij. Zoudt gij lust hebben, mijnheer, om een van die
+visscherijen te bezoeken?"
+
+"Zonder twijfel, kapitein."
+
+"Goed, dat is gemakkelijk; doch zoo wij al die visscherijen gaan
+bekijken, dan zullen wij toch de visschers zelven niet zien; de
+jaarlijksche vangst is nog niet begonnen; het doet er evenwel niet
+toe; ik zal bevel geven om naar de Golf van Manaar te gaan, waar wij
+vermoedelijk van nacht zullen aankomen."
+
+De kapitein sprak eenige woorden tot zijn stuurman, die daarop
+aanstonds wegging. Weldra dook de Nautilus weer onder water, en de
+manometer wees aan dat zij op tien meter diepte voer.
+
+Ik zocht toen op de kaart naar de Golf van Manaar; ik vond haar op
+den negenden parallel, aan de noordwestkust van Ceylon; zij wordt
+door Indie en Ceylon ingesloten, en aan de noordzijde begrensd door de
+eilandjes Manaar en Rameseram en de daar tusschen liggende rotspunten,
+die onder den naam van Adamsbrug bekend zijn. Om deze golf te bereiken,
+moest men de geheele westkust van Ceylon langs.
+
+"Men vischt parels, mijnheer de professor," zei de kapitein, "in de
+golf van Bengalen, in de Indische zee, in de Chineesche en Japansche
+zeeen, langs de kusten van Zuid-Amerika, in de golf van Panama,
+en in die van Californie; maar bij Ceylon levert deze visscherij de
+meeste voordeelen op; wij komen er zeker wat vroeg, want de visschers
+komen niet voor Maart aan de golf van Manaar bijeen, waar zij zich
+dan gedurende dertig dagen met hun driehonderd schuiten bezig houden
+om de schatten der zee naar boven te halen. Elke schuit bevat tien
+roeiers en evenveel visschers; deze worden in twee groepen verdeeld,
+die om beurten tot op een diepte van twaalf meter duiken, terwijl
+zij een zwaren steen aan hun beenen hebben hangen, en door middel
+van een touw aan de schuit verbonden blijven."
+
+"Derhalve is altijd nog die oude manier in zwang?" vroeg ik.
+
+"Altijd nog," antwoordde kapitein Nemo, "hoewel deze visscherijen
+aan het vernuftigste volk der aarde behooren, aan de Engelschen,
+wien zij door den vrede van Amiens in 1802 werden afgestaan."
+
+"Ik geloof dat de schaphanders, zooals gij ze gebruikt, bij zulk een
+visscherij grooten dienst zouden kunnen bewijzen."
+
+"Ja, want die arme parelvisschers kunnen niet lang onder water
+blijven. De Engelschman Perceval spreekt in zijn reis door Ceylon
+van een Kaffer, die vijf minuten onder water bleef, doch dit schijnt
+mij niet zeer geloofwaardig. Ik weet wel, dat eenige duikers het
+57 seconden uithouden, en zeer bekwame zelfs 87, maar dit zijn
+uitzonderingen, en als die ongelukkigen weer in de schuit komen,
+dan loopt hun het water, met bloed vermengd, uit neus en ooren. Ik
+geloof dat dertig seconden de gemiddelde tijd is, dat zij onder
+water kunnen blijven, en zij zich haasten om alle pareloesters, die
+zij kunnen lostrekken in een netje te steken; maar over het algemeen
+worden die visschers niet oud; hun gezicht wordt zwak, zij krijgen
+zweren aan de oogen, en wonden over het geheele lichaam, soms zelfs
+worden zij onder water door een beroerte getroffen."
+
+"Ja," zei ik, "het is een treurig ambacht, en dat slechts dient om
+aan modegrillen te voldoen. Maar zeg mij eens, kapitein, hoeveel
+parels kan een schuit per dag wel opvisschen?"
+
+"Veertig tot vijftig duizend. Men zegt zelfs, toen in 1814 de Engelsche
+regeering voor eigen rekening liet visschen, de duikers in twintig
+dagen 76 millioen oesters naar boven brachten."
+
+"Die visschers worden toch behoorlijk betaald?"
+
+"Zeer slecht, mijnheer de professor; te Panama verdienen zij maar
+een rijksdaalder per week. Meestal krijgen zij twee en een halven
+cent voor een oester, die parels bevat, en hoeveel zijn er niet,
+waar niets inzit!"
+
+"Welk een schandelijke belooning voor menschen die hun meesters rijk
+maken! 't Is een gruwel!"
+
+"Dus zult gij met uw makkers," zei kapitein Nemo, "de oesterbank
+van Manaar bezoeken, en indien zich daar toevallig eenig voorbarig
+visscher ophoudt, zult gij hem aan het werk zien."
+
+"Goed, kapitein."
+
+"Zeg eens, mijnheer Aronnax, zijt gij niet bang voor haaien?"
+
+"Haaien?" vroeg ik. De vraag van den kapitein scheen mij geheel
+overbodig.
+
+"Welnu?" hernam kapitein Nemo.
+
+"Ik moet eerlijk bekennen, kapitein, dat ik mij aan die soort visschen
+nog niet zoo volkomen gewend heb."
+
+"Wij zijn er aan gewoon," antwoordde de kapitein, "en mettertijd zult
+gij het ook zijn. Overigens zijt gij gewapend, en misschien zullen wij
+dan onderweg wel op een haai jacht maken; het is een belangwekkende
+jacht. Dus tot morgen vroeg, mijnheer."
+
+De kapitein zei dit op lossen toon en verliet den salon.
+
+Als men u uitnoodigde om in de Zwitsersche bergen op de berenjacht
+te gaan, zoudt gij zeggen: "Goed, morgen zullen wij op de beren jacht
+maken!" Als iemand u een uitnoodiging zond om in de Noord-Afrikaansche
+vlakte op leeuwen jacht te maken, zoudt gij antwoorden: "Zoo, het
+schijnt dat wij op leeuwen of tijgers gaan jagen!" Maar wanneer men
+u op die wijze verzocht, om de haaien in hun natuurlijk element na
+te jagen, zoudt gij er misschien nog wel eens over willen nadenken,
+voordat gij die uitnoodiging aannaamt.
+
+Wat mij aangaat, ik streek met de hand over het voorhoofd waarop
+eenige zweetdroppels kleefden.
+
+"Ik wil eens nadenken," zei ik tot mij zelf, "en mijn tijd er voor
+nemen. Om otters in de onderzeesche wouden te jagen, zooals wij bij
+het eiland Crespo gedaan hebben, dat gaat nog; maar om onder zee
+te wandelen, als men bijna zeker is er haaien te ontmoeten, dat is
+iets anders! Ik weet wel dat in sommige streken, bij voorbeeld op
+de Andaman-eilanden, de negers niet aarzelen, om met een dolk in de
+eene en een netje in de andere hand een haai aan te vallen, maar ik
+weet ook, dat velen van hen, die deze vreeselijke dieren aanvallen,
+niet levend terugkeeren. Bovendien ben ik geen neger, en al was ik er
+een, dan geloof ik dat een aarzeling van mijn zijde wel verschoonbaar
+zou zijn."
+
+En ik ging aan het droomen van haaien, die ik mij voorstelde met
+groote kaken, met een ruim aantal rijen tanden gewapend, waarmee zij
+een mensch wel in tweeen kunnen bijten. Ik voelde reeds wat pijn in
+de lenden. En dan kon ik de onverschilligheid niet verduwen, waarmee
+de kapitein mij die ellendige uitnoodiging gedaan had. Zou men niet
+gezegd hebben dat het niets anders was dan om den vos in zijn bosschen
+te gaan opjagen?
+
+"Goed," dacht ik, "Koen zal nooit met mij mee willen gaan, en dat
+zal er mij van verschoonen om den kapitein te vergezellen."
+
+Wat Ned Land aangaat, ik beken dat ik mij niet zoo geheel van zijn
+voorzichtigheid verzekerd hield. Een gevaar, hoe groot ook, had voor
+zijn strijdlustig karakter altijd eenige aantrekkingskracht.
+
+Ik begon weer in het boek van Sirr te lezen, maar ik doorbladerde het
+slechts werktuigelijk; tusschen de regels in zag ik de vreeselijke
+geopende kaken.
+
+Op dat oogenblik kwamen Koenraad en de Amerikaan binnen met een kalm
+en zelfs vroolijk gelaat; zij wisten ook niet wat hun wachtte.
+
+"Jongens, mijnheer," zei Ned Land, "uw kapitein Nemo, de duivel hale
+hem! heeft ons een zeer aardige uitnoodiging gedaan." "O, zoo," zei ik,
+"gij weet dus...."
+
+"Als mijnheer het niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad,
+"de kapitein van den Nautilus heeft ons uitgenoodigd om morgen,
+in mijnheers gezelschap, de prachtige parelvisscherij van Ceylon te
+bezoeken. Hij heeft dit zoo beleefd mogelijk gedaan."
+
+"Heeft hij u niets meer gezegd?"
+
+"Niets, mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "dan alleen dit dat hij
+u ook over die wandeling gesproken had."
+
+"Juist." zei ik, "en heeft hij u geen enkele bijzonderheid medegedeeld
+over...?"
+
+"Niets, mijnheer. Gij gaat toch mee, niet waar?"
+
+"Ik.... zonder twijfel. Ik zie dat gij er veel lust in hebt, Ned."
+
+"O veel, zeer veel."
+
+"Het is misschien gevaarlijk," voegde ik er op beteekenisvollen
+toon bij.
+
+"Gevaarlijk?" vroeg Ned Land; "en dat een wandelingetje naar een
+oesterbank!"
+
+De kapitein had het dus zeker onnoodig gevonden, om bij mijn makkers
+het denkbeeld aan haaien op te wekken. Ik keek hen in verwarring
+aan, alsof zij reeds een van hunne ledematen misten. Moest ik hen
+waarschuwen? Ja zeker, maar ik wist niet goed hoe ik dit zou aanleggen.
+
+"Mijnheer," zei Koenraad, "zal ons zeker wel eenige bijzonderheden
+van de parelvisscherij willen mededeelen?"
+
+"Over de visscherij zelf," vroeg ik, "of over de ongelukken die...."
+
+"Over de visscherij," antwoordde Ned Land. "Het is goed het terrein
+te kennen voor men er zich op waagt."
+
+"Welnu, gaat dan zitten, vrienden, en ik zal u alles meedeelen wat
+het boek van Sirr er mij zelf van geleerd heeft."
+
+Ned en Koen namen plaats op een rustbank, waarna de eerste mij vroeg:
+
+"Mijnheer, wat is een parel?"
+
+"De parel," antwoordde ik, "is voor den dichter een traan der zee,
+voor de Oosterlingen een hard geworden dauwdruppel, voor de vrouwen
+een kostbaarheid van langwerpigen vorm, met glasachtig uiterlijk en
+van een parelmoerachtige stof, welke zij aan vingers, hals of ooren
+dragen, voor een scheikundige is ze een verbinding van phosphorzure
+en koolzure kalk, met een weinig gelatine, en eindelijk voor de
+natuuronderzoekers een eenvoudige ziekelijke afscheiding van het
+orgaan, dat bij zekere schelpdieren het parelmoer doet geboren worden."
+
+"Familie der weekdieren, klasse der koploozen, orde der schaaldieren,"
+mompelde Koenraad.
+
+"Juist, geleerde Koen. Al de schaaldieren, die het parelmoer,
+namelijk die blauwe of blauwachtige, violette of witte stof, welke
+het binnenste der schelp bekleedt, afscheiden, zijn geschikt om parels
+voort te brengen."
+
+"De mossels ook?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Ja, de mossels uit zekere streken van Schotland, Wales, Ierland,
+Saksen, Bohemen en Frankrijk."
+
+"Goed, dan zal ik er voortaan op letten," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Maar," hernam ik, "het weekdier dat bij voorkeur de parel afscheidt,
+is de pareloester, de kostbare pintadine. De parel is niets anders
+dan een samentrekking van parelmoer, dat een bolvormige gedaante
+aanneemt. Zij hecht zich aan de schelp vast of zit verborgen in de
+plooien van het dierlijk lichaam. Op de schelp zit de parel altijd
+vast, doch in het vleesch is zij los. De kern is reeds een klein hard
+lichaam, hetzij een onvruchtbaar eitje of een zandkorrel, waarom zich
+jaren lang de parelmoerachtige stof afscheidt."
+
+"Vindt men meer dan een parel in denzelfden oester?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja, mijn jongen. Er zijn er die een schat inhouden; men vermeldt
+zelfs een oester, doch ik twijfel er aan, die niet minder dan honderd
+vijftig haaien bevatte."
+
+"Honderd vijftig haaien!"
+
+"Zei ik haaien?" vroeg ik driftig, "ik wil zeggen honderd vijftig
+parels; haaien zou bespottelijk zijn."
+
+"Zeker," zei Koenraad. "Maar kan mijnheer ons ook vertellen hoe men
+die parels uit de schelp haalt?"
+
+"Men doet dit op verschillende wijzen, en dikwijls trekken de
+visschers ze met tangen uit de schelp, als de parels er aan vast
+zitten. Gewoonlijk echter worden de oesters uitgespreid op matten van
+Spaansch riet, die men op het strand heeft uitgelegd. Zoo sterven zij
+in de lucht, en na een tiental dagen zijn zij in vrij ver gevorderden
+staat van ontbinding gekomen; dan werpt men ze in groote bakken met
+zeewater, waarin men ze opent en wascht. Dan begint het dubbele werk
+der schilders: eerst splijten zij de platten parelmoer uit de schelp,
+welke in kisten van 125 tot 150 kilo verzonden worden; dan nemen zij
+het diertje uit den oester, koken dat en ziften het, om er zelfs de
+kleinste parels uit te halen."
+
+"Verschilt de prijs der parels ook volgens de grootte?" vroeg Koenraad.
+
+"Niet alleen volgens de grootte," antwoordde ik, "maar ook volgens
+den vorm, volgens het water, dat is te zeggen de kleur, en naar den
+schitterenden en veelkleurigen glans, die ze zoo schoon voor het oog
+maakt. De schoonste parels worden maagdelijke genoemd; zij ontstaan
+op zich zelven in de weefsels van het weekdier; zij zijn wit, soms
+ondoorschijnend, maar soms ook wel doorschijnend en gewoonlijk rond of
+langwerpig van vorm. In het eerste geval worden er armbanden, in het
+tweede geval oorbellen van gemaakt en daar zij de kostbaarste zijn,
+worden zij bij het stuk verkocht. De andere parels zitten aan de
+schelp vast, en omdat zij onregelmatiger zijn, worden deze bij het
+gewicht verkocht. Tot de minste soort behooren eindelijk de kleine
+parels, die onder den naam van zaad bekend zijn, zij worden bij de
+maat verkocht en gewoonlijk voor borduurwerk gebruikt."
+
+"Maar het moet een langdradig en moeilijk werk zijn," zei de Amerikaan,
+"om de parels volgens grootte uit te zoeken."
+
+"Neen, mijn vriend. Dit geschiedt door middel van elf verschillende
+zeven, die met een afwisselend aantal gaatjes doorboord zijn. De
+parels, die in de zeven met 20 tot 25 gaatjes blijven liggen, zijn de
+beste. Tot de tweede soort behooren die, welke niet gaan door zeven,
+waarin 100 tot 800 gaatjes geboord zijn; het zaad eindelijk wordt
+verkregen door zeven met 900 tot 1000 gaatjes."
+
+"Dat is vernuftig," zei Koenraad, "en ik zie dus dat het uitzoeken
+der parels werktuiglijk geschiedt. Zou mijnheer ons ook kunnen zeggen
+wat die pareloesterbanken gewoonlijk opbrengen?"
+
+"Volgens het boek van Sirr," antwoordde ik, "worden de visscherijen van
+Ceylon jaarlijks voor een som van anderhalf millioen haaien verpacht."
+
+"Gulden!" hernam Koenraad.
+
+"O, ja, gulden; anderhalf millioen gulden," hernam ik; "maar ik
+geloof niet dat die visscherijen thans zooveel meer opbrengen als
+vroeger. Het is hetzelfde geval met de Amerikaansche visscherijen
+die onder de regeering van Karel den Vijfde twee millioen gulden
+opbrachten, en thans slechts twee derde van die som opleveren. Om
+kort te gaan, men kan de opbrengst van alle parelvisscherijen bij
+elkander op omstreeks vier en een half millioen gulden schatten."
+
+"Maar," vroeg Koenraad, "wordt er nergens melding gemaakt van beroemde
+parels, die voor zeer hoogen prijs verhandeld werden?"
+
+"Jawel, mijn vriend. Men zegt dat Caesar aan Servilia een parel
+aanbood, die een waarde had van 60,000 gulden."
+
+"Ik heb zelfs eens hooren vertellen," zei de Amerikaan, "dat in de
+oudheid een dame parels dronk opgelost in azijn."
+
+"Cleopatra," zei Koenraad.
+
+"Dat smaakte vast niet lekker," voegde Ned Land er bij.
+
+"Afschuwelijk, vriend Ned," antwoordde Koenraad, "maar een klein
+glaasje azijn dat f 750.000 kost, is nog al aardig."
+
+"Het spijt mij dat ik die dame niet tot vrouw heb," sprak de Amerikaan,
+terwijl hij zijn arm op weinig dubbelzinnige wijze heen en weer bewoog.
+
+"Ned Land.... de man van Cleopatra!" riep Koenraad uit.
+
+"Maar ik had moeten trouwen, Koen," zei Ned ernstig, "en het is mijn
+schuld niet dat het niet is gebeurd. Ik had al een halssnoer van parels
+voor Kaatje Teeder, mijn bruid, gekocht, doch zij is daarna toch met
+een ander getrouwd. Welnu, dat halssnoer had mij niet meer dan twee
+dollars gekost, en toch--mijnheer de professor zal mij misschien niet
+willen gelooven,--die parels waren zoo groot, dat ze door geen zeef
+met twintig gaten zouden zijn heengegaan."
+
+"Dat waren nagemaakte parels, mijn goede Ned," zei ik lachende,
+"eenvoudige glazen bolletjes, van binnen met een Oostersche oplossing
+overtogen."
+
+"Maar die oplossing moet dan toch nog al wat kosten?" vroeg Ned.
+
+"Zoo goed als niets; het is niets anders dan de zilveren schubben
+der blei, in water bewaard en in ammoniak opgelost; het heeft niet
+de minste waarde."
+
+"Daarom heeft Kaatje misschien een ander getrouwd," antwoordde Ned
+Land zeer wijsgeerig.
+
+"Maar," zei ik, "om op onze kostbare parels terug te komen, ik geloof
+niet dat eenig vorst er ooit zulk een kostbare bezeten heeft als
+kapitein Nemo."
+
+"Deze?" vroeg Koenraad, terwijl hij op het prachtig kleinood in de
+glazenkast wees.
+
+"Ja, en ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik die parel op een
+millioen gulden schat; en zonder twijfel heeft de kapitein er alleen
+de moeite voor gedaan om ze op te rapen."
+
+"Wie zegt ons," riep Ned Land uit, "dat wij er morgen op onze
+wandeling, ook niet zulk een zullen vinden?"
+
+"Kom!" zei Koenraad.
+
+"Waarom niet?"
+
+"Waartoe zouden ons zulke schatten aan boord van den Nautilus dienen?"
+
+"Aan boord nergens toe," zei Ned, "maar.... elders."
+
+"O, elders!" zei Koenraad hoofdschuddend.
+
+"Ned Land heeft gelijk," zei ik; "en zoo wij in Europa of Amerika
+ooit een parel van een of twee millioen medebrengen, dan zal dit ten
+minste groot gewicht en meer waarschijnlijkheid aan het verhaal onzer
+lotgevallen geven."
+
+"Dat geloof ik ook," zei de Amerikaan.
+
+"Maar," vroeg Koenraad, die altijd meer van die dingen wilde weten,
+"is die parelvisscherij gevaarlijk?"
+
+"Neen," antwoordde ik, "vooral wanneer men zekere voorzorgsmaatregelen
+neemt."
+
+"Wat waagt men daarbij?" schertste Ned Land; "alleen om eenige monden
+vol water in te slikken."'
+
+"Zooals gij zegt, Ned. Maar," voegde ik er bij, terwijl ik trachtte om
+op denzelfden vroolijken toon te spreken als kapitein Nemo, "zeg eens,
+dappere Ned, ben je bang voor haaien?"
+
+"Ik," riep de Amerikaan, "en harpoenier van professie! Het is mijn
+ambacht om die uit te lachen!"
+
+"Het is de vraag niet," hernam ik, "om ze met een haak te vangen,
+ze op het dek te hijschen, den staart met een bijl af te hakken, ze
+den buik open te snijden, het hart en de ingewanden er uit te halen,
+en die in zee te smijten!"
+
+"Wat is het dan....?"
+
+"Juist."
+
+"Wat, juist? In het water?"
+
+"In het water."
+
+"Kom, kom," zei Ned Land, "met een flinken harpoen. Gij weet,
+mijnheer, dat die beesten al heel wonderlijk gevormd zijn. Ze moeten
+zich eerst op hun rug keeren, voordat ze u kunnen ophappen.... en in
+dien tijd...."
+
+Ned Land sprak van dat "ophappen" op een manier, die mij een rilling
+over het lijf joeg.
+
+"Welnu, Koen, wat denkt gij van de haaien?"
+
+"Ik," zei Koenraad, "zal openhartig spreken."
+
+"Goed!" dacht ik.
+
+"Als mijnheer het waagt, dan zie ik niet in waarom zijn trouwe knecht
+het ook niet zou doen."
+
+
+HOOFDSTUK XXVII
+
+Een parel van vijf millioen.
+
+De nacht viel; ik ging naar bed, doch sliep vrij slecht. De haaien
+speelden een belangrijke rol in mijn droomen.
+
+Den volgenden morgen werd ik om vier uur door den hofmeester gewekt. Ik
+stond spoedig op, kleedde mij en ging naar het salon.
+
+De kapitein wachtte mij reeds.
+
+"Zijt gij klaar om te vertrekken, mijnheer Aronnax?" vroeg hij.
+
+"Ik ben gereed."
+
+"Volg mij dan."
+
+"En mijn makkers?"
+
+"Zij zijn reeds gewaarschuwd en wachten ons."
+
+"Moeten wij onze scaphanders niet aantrekken?"
+
+"Nog niet. Ik heb den Nautilus niet te dicht bij de kust laten komen,
+en wij zijn nog niet op de hoogte van de oesterbank van Manaar. Ik heb
+de sloep laten gereed maken, en deze zal ons op de juiste plek brengen
+en daardoor een vrij lange wandeling uitsparen. Onze duikertoestellen
+liggen in de boot en wij trekken die eerst aan als onze onderzeesche
+tocht een aanvang neemt."
+
+De kapitein geleidde mij naar de groote trap, en kwam met mij
+op het plat, waar Ned Land en Koenraad, vol verrukking over het
+"pleziertochtje", reeds wachtten.
+
+Vijf matrozen verbeidden met de riemen in de hand onze komst.
+
+Het was nog duister; wolken bedekten het luchtruim en lieten slechts
+enkele sterren zien; ik keek naar het land; maar ik zag alleen een
+donkere lijn, die van het zuid- naar het noordwesten drievierde van
+den gezichteinder begrensde. Gedurende den nacht had de Nautilus de
+westkust van Ceylon gevolgd, en bevond zich thans in het westelijk
+gedeelte van de baai van Manaar. Daar strekte zich onder het donker
+water de oesterbank uit, dat onuitputtelijk parelveld, meer dan
+twintig kilometer lang.
+
+De kapitein, mijn beide makkers en ik, gingen achter in de boot
+zitten. Een stuurman zat aan het roer, en de matrozen hielden de
+riemen gereed: de boot werd afgestooten, en wij waren in het ruime sop.
+
+De boot richtte zich naar het zuiden; de roeiers haastten zich
+niet, en ik merkte op dat de riemen, die met kracht en diep door
+het water geslagen werden, slechts om de tien seconden een slag
+deden zooals gewoonlijk bij de oorlogsmarine geschiedt. Terwijl de
+boot voortschoot, vielen de waterdroppels, als waren ze kokend lood,
+van de telkens omhoog gehouden riemen op het donker watervlak; een
+kleine bries, die ons uit het zuiden tegemoet woei, deed de boot een
+weinig slingeren, en eenige golven spatten tegen den voorsteven van
+ons ranke vaartuig uiteen.
+
+Wij zwegen allen; waaraan dacht kapitein Nemo? Misschien aan het land,
+dat hij naderde, en dat hij misschien te nabij kwam; geheel anders
+dacht er zeker de Amerikaan over, dien het waarschijnlijk nog te ver
+af was. Koenraad zat daar eigenlijk alleen uit nieuwsgierigheid.
+
+Tegen half vijf werden door de eerste lichtstralen aan den horizon
+de lijnen der kust beter zichtbaar. In het oosten was die kust vlak;
+naar het zuiden meer bergachtig; wij waren er nog vijf kilometer af,
+zoodat zij voor ons oog nog te veel met de nevels op zee ineensmolt. De
+zee was geheel verlaten, geen enkele boot, geen enkele duiker. Deze
+vereenigingsplaats van de parelvisschers was geheel eenzaam, omdat wij,
+zooals de kapitein mij reeds voorspeld had, een maand te vroeg kwamen.
+
+Om zes uur werd het eensklaps dag, met een snelheid, die aan deze
+keerkringsstreken eigen is, waar men geen morgen- of avondschemering
+kent. De zonnestralen drongen door het wolkengordijn, dat in het oosten
+zichtbaar was; en het schitterend hemellichaam verhief zich snel in het
+luchtruim. Ik zag duidelijk het land, met hier en daar enkele boomen.
+
+De sloep naderde het eiland Manaar, dat voor ons lag
+uitgestrekt. Kapitein Nemo was opgestaan en overzag de zee. Op een
+teeken lieten de matrozen het anker vallen, doch behoefden den ketting
+slechts weinig te vieren, daar de zee hier op zijn hoogst een meter
+diep was; op deze plek lag een van de hoogste punten der oesterbank. De
+sloep zwaaide onmiddellijk voor het anker om, door toedoen der ebbe,
+die haar zeewaarts wilde stuwen.
+
+"Wij zijn er, mijnheer Aronnax," zei toen de kapitein. "Gij ziet deze
+enge baai; hier zullen over een maand de talrijke visschersbooten
+der pachters bijeenkomen, en de duikers den bodem stoutmoedig
+onderzoeken. Deze baai is voor dit soort van visschen allergunstigst;
+zij is tegen de sterkste winden beschut, en de zee is er nooit in
+sterke deining, wat voor de duikers zeer gelukkig is. Wij zullen nu
+onze scaphanders aandoen en onze wandeling beginnen."
+
+Ik antwoordde niet, en die verdachte golven bekijkende, begon ik, met
+behulp van de matrozen, mijn zwaar pak aan te trekken. De kapitein
+en mijn beide makkers kleedden zich ook. Geen van de mannen van den
+Nautilus zou ons op dien tocht vergezellen.
+
+Weldra waren wij tot den hals toe in ons kleed van caoutchouc
+opgesloten, en draagbanden bevestigden onze luchttoestellen op den
+rug. Van de toestellen van Ruhmkorff was geen sprake; voor dat ik
+mijn hoofd in den koperen helm stak, vroeg ik naar de reden van dit
+laatste gemis.
+
+"Die toestellen zouden nutteloos zijn," antwoordde de kapitein; "wij
+dalen, op geen groote diepte af, en de zonnestralen zullen onzen
+tocht genoeg verlichten. Bovendien zou het niet voorzichtig zijn
+onze electrische lantaarns mee te nemen; het licht kon onverwacht
+eens eenig gevaarlijk bewoner dier streken aantrekken."
+
+Terwijl de kapitein dit zeide, wendde ik mij naar Ned Land en
+Koenraad; maar zij hadden hun hoofd reeds in den helm gestoken,
+en konden dus niet hooren of antwoorden. Ik richtte nog een laatste
+vraag tot den kapitein.
+
+"En onze wapens?" vroeg ik, "onze geweren?"
+
+"Geweren, waartoe zouden die dienen? Vallen de bergbewoners den beer
+niet aan met den dolk in de hand, en is het staal niet zekerder dan
+het lood? Hier is een stevig lemmet; steek het in uw gordel en laat
+ons in zee gaan."
+
+Ik keek naar mijn makkers. Zij waren evenals wij gewapend, maar
+bovendien drilde Ned Land een vreeselijkers harpoen, dien hij voor ons
+vertrek in de boot had gelegd. Toen liet ik mij, evenals den kapitein,
+den helm opschroeven, en bracht onmiddellijk het luchttoestel in
+werking. Een oogenblik daarna lieten de matrozen ons een voor een in
+zee zakken, en op anderhalven meter diepte stonden wij toen op een
+met fijn zand bedekten bodem. De kapitein wenkte ons met de hand,
+wij volgden hem, en langs een zacht glooiende helling voortstappend,
+verdwenen wij weldra onder de golven.
+
+Nu verlieten mij plotseling alle benauwende gedachten; ik werd
+verwonderlijk kalm. De gemakkelijkheid mijner bewegingen vermeerderde
+mijn gerustheid, en het vreemde van het schouwspel maakte zich geheel
+van mijn geest meester.
+
+De zon verlichtte reeds genoegzaam het water. De minste voorwerpen
+waren zichtbaar; na tien minuten gaans waren wij op vijf meter
+diepte, en nu bleven wij op dezelfde hoogte. Evenals de watersnippen
+in een moeras, vloden troepen kleine visschen voor ons uit, die tot
+de eenvinnigen behoorden, omdat zij geen andere vin hadden dan aan
+den staart.
+
+Het langzamerhand hooger klimmen der zon verlichtte het water hoe
+langer zoo meer. Op het fijne zand van den bodem volgde een weg,
+als het ware met ronde rotssteenen geplaveid, die met weekdieren en
+zooephyten als met een tapijt bedekt waren. Ik herkende daaronder
+verscheidene mij reeds bekende soorten, en onder anderen ook een
+afschuwelijk dier, namelijk een groote krab, door Darwin reeds
+beschreven, en waaraan de natuur het instinct en de noodige kracht
+heeft gegeven om zich met kokosnooten te voeden; het dier klimt op
+den oever in de boomen, laat de noten vallen, opdat zij daardoor
+zouden barsten en opent ze dan met zijne sterke scharen. Onder de
+heldere golven liep de krab met een onvergelijkelijke snelheid,
+terwijl kleine zeeschildpadden zich slechts langzaam tusschen de
+rotssteenen voortbewogen.
+
+Tegen zeven uur kwamen wij op de oesterbank, waarop millioenen
+parelschelpen te vinden waren. Deze kostbare weekdieren zaten aan
+den rotsgrond vast met een bruin weefsel, dat hun belette zich van
+de plaats te bewegen: in dit opzicht zijn deze dieren minder zelfs
+dan de mossels, wien de natuur niet alle beweegkracht ontnomen heeft.
+
+De kapitein wees mij met de hand die verbazende opeenstapeling van
+schelpen, en ik begreep dat deze mijn waarlijk onuitputtelijk was,
+want de scheppingskracht der natuur is grooter dan de verdelgingswoede
+van den mensch. Ned Land, getrouw aan het instinct om te vernietigen,
+haastte zich de grootste schelpen los te rukken en die in een netje
+te doen, dat hij aan den gordel had hangen. Maar wij konden niet
+stil blijven staan; wij moesten den kapitein volgen, die langs aan
+hem alleen bekende paden voortstapte. De grond rees weer vrij sterk,
+en soms kon ik mijn arm boven het water uitsteken. Daarna daalde
+de bodem nogmaals; soms gingen wij om puntige rotsen heen, in wier
+holen en spleten groote schaaldieren op hunne hooge pooten stonden,
+evenals kanonnen op hunne affuiten, en ons met starende oogen aankeken;
+voor onzen voet kropen palingen, zeeslangen en een soort inktvisschen,
+die hunne voelarmen zoolang als zij konden uitrekten.
+
+Op dit oogenblik opende zich voor ons een uitgestrekte grot, uitgehold
+in eene schilderachtige rots, die met al de plantensoorten der
+onderzeesche flora scheen begroeid te zijn. Eerst meende ik dat die
+grot geheel donker was; de zonnestralen schenen er langzamerhand in
+te verdwijnen, en het licht dat er in doorscheen, beteekende zeer
+weinig. De kapitein trad de grot binnen; wij volgden hem. Weldra
+gewenden mijne oogen zich aan die betrekkelijke duisternis;
+ik onderscheidde de zonderling gevormde gewelven, die door
+natuurlijke kolommen gedragen werden; ze stonden op voeten van
+graniet, evenals kolommen volgens de Etrurische bouworde. Waarom
+bracht onze onbegrijpelijke gids ons in die onderzeesche grot? Ik
+zou het weldra zien.
+
+Nadat wij een vrij steile helling waren afgegaan, kwamen wij onder
+in een ronden put; daar hield Nemo stil en wees ons met de hand
+een voorwerp, dat ik nog niet had opgemerkt Het was een oester
+van buitengewone grootte, een reusachtige schelp, een wijwaterbak,
+die een zee van wijwater kon bevatten, een schaal van meer dan twee
+meter breed, en derhalve veel grooter dan die, welke den salon van
+den Nautilus versierde.
+
+Ik naderde dit bewonderenswaardig weekdier; met zijn weefsel zat
+het op een granietrots vast en daar groeide het geheel alleen in
+het kalme water der grot. Ik schatte het gewicht van die oester op
+driehonderd kilo; zulk een dier heeft vijftien kilo vleesch, en men
+zou de maag van een Gargantua of diergelijken reus moeten hebben,
+om er een paar dozijn van op te eten.
+
+De kapitein kende zeker het bestaan van dit schelpdier; het was de
+eerste maal niet dat hij het zag, en ik geloof dat hij er ons heen
+geleidde, om ons die bijzonderheid der natuur te doen bewonderen;
+ik bedroog mij echter, want de kapitein had er bijzonder belang bij
+zich van den tegenwoordigen toestand van de oester te vergewissen.
+
+De oester was geopend; de kapitein ging er heen en zette er zijn
+dolk tusschen, om de schelpen te beletten zich te sluiten; daarop
+lichtte hij met de hand het vliesachtig bekleedsel op. dat het
+dier omhulde. Daar zag ik tusschen de plooien van het vleesch
+een vrije parel, zoo groot als een kokosnoot. Haar ronde vorm,
+volmaakte zuiverheid en schoone glans maakten die parel tot een
+zeldzame kostbaarheid van onschatbare waarde. Door nieuwsgierigheid
+geprikkeld, stak ik de hand uit om haar te grijpen, te betasten, te
+wegen! Maar de kapitein hield mij tegen, schudde met het hoofd ten
+teeken van afkeuring en trok den dolk snel tusschen de schelpen uit,
+die zich onmiddellijk besloten.
+
+Toen begreep ik wat het plan van den kapitein was. Door die parel in
+de oester te laten, gaf hij haar de gelegenheid om te groeien. Elk
+jaar werd ze grooter door de afscheiding van het dier, dat er telkens
+nieuwe lagen omheen legde. De kapitein kende alleen de grot, waar
+deze bewonderenswaardige "vrucht" der natuur rijpte; hij kweekte die
+om zoo te zeggen aan, om haar eens in zijn kostbare verzameling op
+te nemen. Misschien had hij op voorbeeld van Chineezen en Indiers
+die parel doen voortbrengen, door een stukje glas of metaal in de
+oester te leggen, dat daar langzamerhand met parelmoerlagen overtogen
+was. In allen gevalle, als ik deze parel vergeleek met de mij bekende,
+dan moest ik hare waarde op minstens vijf millioen gulden stellen. Het
+was een prachtige zeldzaamheid, doch geen voorwerp van weelde; want
+welke vrouwelijke ooren hadden haar ooit kunnen dragen?
+
+Ons bezoek aan dit kostbaar voorwerp was geeindigd. De kapitein verliet
+de grot en wij beklommen de oesterbank weer te midden van het heldere
+water, dat door het werk der duikers nog niet troebel werd gemaakt.
+
+Wij liepen elk afzonderlijk, als ware slenteraars, daar ieder staan
+bleef of vooruitging, naarmate hij het in zijn hoofd kreeg. Wat
+mij aanging, ik koesterde geen vrees meer voor de gevaren, die mijn
+verbeelding zoo bespottelijk overdreven had. De bodem naderde merkbaar
+het vlak der zee, en weldra stonden wij in zulk ondiep water, dat
+mijn hoofd er boven uitstak. Koenraad kwam naar mij toe, en zijn helm
+tegen den mijnen aandrukkende, groette hij mij vriendelijk met zijn
+oogen. Deze hoogte was echter maar enkele vademen breed, en weldra
+waren wij weer geheel in "ons element" verdwenen. Ik geloof wel dat
+ik het nu zoo noemen mag.
+
+Tien minuten daarna hield de kapitein plotseling stil. Ik dacht dat
+hij staan bleef om terug te keeren, doch dit was niet het geval, en
+met een beweging van de hand beval hij ons naast hem in een holte neer
+te hurken; hij wees naar een punt in het water en ik keek oplettend
+toe. Op vijf meter afstand verscheen een schaduw, die tot op den
+grond daalde. De verontrustende gedachte aan de haaien schoot mij
+weer te binnen, doch ik bedroog mij, ditmaal althans hadden wij met
+dit zeemonster nog niet te doen.
+
+Het was een man, een Hindoe, een donkerkleurige visscher, zonder
+twijfel een arme duivel, die voordat de tijd nog daar was reeds iets
+zocht te verdienen. Ik zag de kiel van zijn boot eenige voeten boven
+zijn hoofd. Herhaaldelijk dook hij en kwam hij weer boven. Een steen,
+in den vorm van een suikerbrood, dien hij tusschen zijn voeten geklemd
+hield, was met een touw aan zijn boot bevestigd en diende hem om
+spoediger op den bodem te komen; dit was zijn eenig werktuig. Toen hij
+vijf meter diep op den bodem was afgedaald, wierp hij zich op de knieen
+en vulde een zak met oesters, die hij op goed geluk losrukte: dan ging
+hij weer naar boven, ledigde den zak, trok den steen naar zich toe,
+en begon zijn werk opnieuw, dat telkens slechts dertig seconden duurde.
+
+De duiker zag ons niet; de schaduw der rots verborg ons voor zijn
+oog; en bovendien, hoe zou de arme Hindoe ooit gedroomd hebben dat
+menschen, zooals hij, daar onder het water in zijn nabijheid stonden,
+al zijn bewegingen bespiedden, en geen enkele bijzonderheid van zijn
+visscherij onopgemerkt lieten?
+
+Verscheidene malen daalde en steeg hij; hij bracht telkens niet meer
+dan een dozijn oesters naar boven, want hij moest ze met geweld
+losscheuren van de rotsbedding, waarop ze met hun sterk weefsel
+vastzaten. En hoevele van die oesters, waarvoor hij zijn leven waagde,
+waren nog zonder parels!
+
+Ik beschouwde hem met bijzondere aandacht. Hij werkte geregeld
+voort en gedurende een half uur scheen hem geen enkel gevaar
+te bedreigen. Ik raakte dus reeds gewoon aan het schouwspel dier
+belangwekkende visscherij, toen ik den Hindoe, op het oogenblik, dat
+hij weer op den grond neerknielde, eensklaps hevig zag schrikken,
+opstaan en een sprong doen om weer naar boven te komen. Ik begreep
+zijn ontsteltenis. Een reusachtige schaduw vertoonde zich boven den
+ongelukkigen duiker; het was een groote haai, die met vurig oog en
+geopende kaken dwars op hem aankwam.
+
+Ik was stom van ontzetting en niet in staat mij te bewegen. Het
+verslindende dier snelde op den Hindoe toe; deze sprong op zijde en
+vermeed daardoor wel den beet van het dier, maar geenszins een slag
+met den staart, want hij kreeg een klap tegen de borst en viel op den
+grond neer. Dit tooneel duurde nauwelijks eenige seconden. De haai
+kwam terug, en zich op den rug wentelend, maakte hij zich gereed om
+zijn slachtoffer in tweeen te bijten, toen ik den kapitein, die naast
+mij zat, plotseling voelde opstaan. Met den dolk in de hand trad hij
+recht op het monster toe en maakte zich gereed om het te bestrijden.
+
+Op het oogenblik dat de haai den ongelukkigen visscher wilde aanvatten,
+zag hij zijn nieuwen vijand, en zich weer op den buik wentelend,
+zwom hij ijlings naar dezen toe.
+
+Nog zie ik de houding van kapitein Nemo; een weinig ineengebogen,
+wachtte hij met bewonderenswaardige koelbloedigheid het vreeselijk
+dier af, en toen het zich op hem wilde werpen, sprong de kapitein
+verbazend vlug op zijde, vermeed den schok en stak het beest zijn dolk
+in den buik. Dit was slechts een begin, want nu ving een ontzettende
+strijd aan.
+
+De haai brulde om zoo te zeggen; het bloed stroomde uit zijn wond,
+het zeewater werd rood gekleurd, zoodat ik door het ondoorschijnende
+der vloeistof bijna niets meer zag. Eindelijk bemerkte ik in een helder
+oogenblik den stoutmoedigen kapitein weer, die zich aan een der vinnen
+van het dier had vastgeklampt, den buik van het monster met dolksteken
+als doorploegde, en hem toch den beslissenden stoot niet in het hart
+kon geven. De haai bracht het water door zijn woedende stuiptrekkingen
+in hevige beweging, zoodat ik verscheiden malen op het punt stond mijn
+evenwicht te verliezen. Ik had den kapitein te hulp willen snellen,
+doch van afgrijzen als aan den grond genageld, stond ik bewegingloos.
+
+Ik keek met verwilderd oog; ik zag den strijd van vorm veranderen:
+de kapitein werd door het groote gewicht dat op hem drukte, tegen
+den grond geworpen; toen openden zich de kaken van het dier op
+huiveringwekkende wijze, en het zou met den kapitein gedaan geweest
+zijn, als Ned Land niet zoo snel als de gedachte den haai met de punt
+van zijn vreeselijken harpoen had getroffen. Het water werd geheel
+door bloed gekleurd, en door den haai met onbeschrijfelijke woede in
+beweging gebracht. Ned Land had zijn doel niet gemist; het waren de
+laatste stuiptrekkingen van het monster, dat in het hart getroffen,
+zulke vreeselijke bewegingen maakte, dat Koenraad er door tegen den
+grond werd geworpen.
+
+Ned Land richtte ondertusschen den kapitein op, die gelukkig zonder
+eenige wond opstond, recht naar den Hindoe ging, het touw doorsneed,
+waarmede deze aan den steen gebonden was, hem in zijn armen nam en
+hem met een krachtigcn stoot naar de oppervlakte duwde.
+
+Wij volgden hem alle drie, en eenige oogenblikken daarna kwamen wij,
+wonderbaarlijk gered, bij de boot van den visscher. De tweede zorg
+van den kapitein was, om den ongelukkige weer in het leven te roepen;
+ik wist niet of hij daarin slagen zou; ik hoopte het wel, want de
+arme duivel had niet lang onder water gelegen; maar de slag met den
+staart van het monster kon hem gedood hebben.
+
+Gelukkig zag ik den drenkeling door het krachtig wrijven van den
+kapitein en Koenraad langzamerhand het bewustzijn herkrijgen; hij
+opende de oogen weder. Hoe groot moeten zijn verbazing en zijn schrik
+niet geweest zijn, toen hij vier groote koperen hoofden over zich
+heen gebukt zag! En bovenal, wat moest hij wel denken, toen kapitein
+Nemo, een zakje met parels te voorschijn halend, hem dit in de hand
+drukte? Deze schitterende aalmoes van den waterman werd door den armen
+Singalees bevend aangenomen. Zijn verwilderde oogen duidden bovendien
+genoegzaam aan, dat hij niet wist aan welke bovenmenschelijke wezens
+hij het leven en fortuin tegelijk te danken had.
+
+Op een teeken van den kapitein gingen wij weer naar de oesterbanken,
+en den reeds afgelegden weg nogmaals volgende, kwamen wij na een half
+uur gaans bij het anker, waaraan de sloep van den Nautilus vastlag.
+
+Toen wij aan boord waren, ontdeden wij ons met behulp der matrozen
+van de zware koperen helmen. Het eerste woord van den kapitein was
+voor den Amerikaan.
+
+"Ik dank u, Ned Land," zei hij.
+
+"Het is een wederdienst, kapitein," antwoordde deze, "ik was nog bij
+u in schuld."
+
+Een glimlach speelde om de bleeke lippen des kapiteins, en dit was
+alles. "Naar den Nautilus!" beval hij kortaf.
+
+De sloep vloog over de baren; eenige minuten later ontmoetten wij
+het lichaam van den dooden haai.
+
+Aan de zwarte kleur van het uiteinden der vinnen herkende ik er een van
+de vreeselijkste soort uit den Indischen Archipel. Het dier was ruim
+8 meter lang; de bek besloeg een derde deel van het lichaam. Het beest
+was nog jong, zooals men aan de zes rijen tanden zien kon, die in den
+vorm van gelijkbeenige driehoeken in de bovenkaak zaten. Koenraad
+bekeek het beest met een wetenschappelijke belangstelling, en
+ik ben er zeker van dat hij het reeds bij een bijzondere klasse
+indeelde. Terwijl ik dat levenlooze lichaam beschouwde, verscheen
+er plotseling een dozijn van die vraatzuchtige dieren om onze sloep;
+maar zonder zich om ons te bekommeren, wierpen zij zich op het kreng
+en betwistten er elkander de brokken van.
+
+Om half negen waren wij weder op den Nautilus; daar overdacht ik
+de bijzonderheden van onzen tocht naar de oesterbank van Manaar;
+twee opmerkingen kwamen mij als vanzelf voor den geest; ik dacht
+vooreerst aan de onvergelijkelijke stoutmoedigheid van kapitein Nemo,
+en ten anderen aan zijn opoffering voor een menschelijk wezen, een
+der schepsels, wier geslacht hij, door altijd op zee te blijven,
+vermeed. Hoe het ook zij, die vreemdsoortige man was er nog niet in
+geslaagd zijn hart geheel te verstalen. Toen ik hem die opmerking
+maakte, antwoordde hij mij met eenigszins bewogen stem:
+
+"Die Singalees, mijnheer de professor, is een bewoner van het land
+der verdrukten, ik behoor en zal tot mijn laatsten ademtocht tot dat
+land behooren."
+
+
+HOOFDSTUK XXVIII
+
+De Roode Zee.
+
+In den loop van 29 Januari verdween het eiland Ceylon aan den
+gezichteinder, en de Nautilus gleed met een vaart van twintig kilometer
+door dien doolhof van kanalen, die de Maladiven van de Laccadiven
+scheiden. Hij liep onmiddellijk langs het eiland Kittan, dat door
+koralen gevormd, door Vasco de Gama in 1499 ontdekt werd, en een van
+de negentien voornaamste eilanden is van den Laccadiven-archipel,
+welke tusschen 10 deg. en 14 deg. 30' N.B. en 69 deg. en 50 deg. 72' O.L. ligt.
+
+Wij hadden toen 16220 kilometer afgelegd, sedert wij de Japansche
+zee verlaten hadden.
+
+Den volgenden dag, 30 Januari, kwam de Nautilus weer boven, doch wij
+hadden geen land in het gezicht; de richting was N.N.W. en wij naderden
+de zee van Osman, tusschen Arabie en Voor-Indie, waarin de Perzische
+golf hare monding heeft. Wij voeren in een zee zonder ingang. Waar
+bracht ons kapitein Nemo toch heen? Ik zou het niet hebben kunnen
+zeggen; Ned Land was daarover zeer ontevreden, toen hij er mij dien
+dag naar vroeg.
+
+"Wij gaan daarheen waar de luimen van den kapitein ons voeren willen,
+Ned," zei ik.
+
+"Die luimen kunnen ons niet ver brengen," antwoordde de Amerikaan. "De
+Perzische golf heeft geen uitgang, en als wij er binnenvaren; zullen
+wij spoedig langs dienzelfden weg moeten terugkeeren."
+
+"Welnu, wij zullen dan terugkeeren, Ned, en als de Nautilus daarna
+de Roode zee bezoekt, bestaat de straat van Bab-el-Mandeb toch nog
+altijd om ons door te laten."
+
+"Ik zal u wel niet behoeven te zeggen, mijnheer," antwoordde Ned Land,
+"dat de Roode zee even goed is afgesloten als de Perzische golf,
+omdat het Kanaal van Suez nog niet is doorgegraven; en al ware dit het
+geval, dan zou dit geheimzinnig vaartuig zich toch niet in dat door
+sluizen afgesloten water wagen. De Roode zee is dus ook de weg niet,
+langs welken wij Europa zullen bereiken."
+
+"Ik heb ook niet gezegd, dat wij naar Europa gaan."
+
+"Wat veronderstelt gij dan?"
+
+"Ik veronderstel, dat de Nautilus, na de merkwaardige zee tusschen
+Arabie en Egypte bezocht te hebben, naar den Indischen Oceaan terug
+zal keeren, hetzij door het kanaal van Mozambique, hetzij langs de
+Maskarenen, om zich van daar naar de Kaap de Goede Hoop te richten."
+
+"En als wij daar zijn?" vroeg Ned Land met bijzonderen nadruk.
+
+"Welnu, dan zullen wij den Atlantischen Oceaan bezoeken, dien wij
+nog niet kennen. Maar zeg eens, vriend Ned, verveelt u dan die
+onderzeesche reis? Hebt gij dan reeds overgenoeg van het steeds
+afwisselend schouwspel der onderzeesche wonderen? Wat mij aangaat,
+ik zal met groote spijt een reis zien eindigen, waartoe zoo weinig
+menschen in de gelegenheid zijn geweest."
+
+"Maar weet gij wel, mijnheer Aronnax," vroeg de Amerikaan, "dat wij
+nu haast drie maanden op dien Nautilus gevangen zitten."
+
+"Neen, Ned, dat weet ik niet, ik wil het niet weten, en ik tel niet
+eens de dagen of de uren."
+
+"En wat zal het einde zijn?"
+
+"Dat zullen wij mettertijd zien. Bovendien kunnen wij er niets aan
+doen, en wij verpraten daarover onnut onzen tijd. Als je mij kwaamt
+zeggen, Ned: 'er bestaat kans om te ontsnappen,' dan zou ik er eens
+met je over praten; maar zoover is het nog niet, en om ronduit te
+spreken, geloof ik ook niet dat de kapitein zich ooit in de Europeesche
+zeeen waagt."
+
+Door dit korte gesprek zal men gewaar worden dat ik dweepte met den
+Nautilus en als het ware met den kapitein vereenzelvigd was. Wat Ned
+Land aanging, hij eindigde het gesprek met als tot zich zelven te
+zeggen: "dat is alles goed en wel, maar volgens mijn meening bestaat
+er geen genoegen met dwang."
+
+Gedurende vier dagen, dus tot 3 Februari, doorkliefde de Nautilus de
+zee van Oman met verschillende snelheid en op onderscheiden diepte. Het
+vaartuig ging onzeker voorwaarts, alsof men aarzelde welken weg te
+kiezen, maar het kwam nimmer over den kreeftskeerkring uit.
+
+Toen wij die zee verlieten, hadden wij een oogenblik Mascate, de
+belangrijkste stad van Oman, in het gezicht. Ik bewonderde het vreemde
+uiterlijk dier plaats, te midden van de haar omringende zwarte rotsen,
+waartegen de witte forten en huizen zoo helder afsteken. Ik zag den
+ronden koepel der moskeeen, de bevallige punten der minarets, en de
+met frisch groen bedekte terrassen, maar het was slechts voorbijgaand,
+want de Nautilus schoot weldra weer onder de golven voorwaarts. Toen
+volgden wij op een afstand van zes kilometer de bochtige kusten van
+Mahrah en Hadhrahmout in het zuiden van Arabie, met hare bergen,
+waarop zich hier en daar eenige bouwvallen vertoonden. Den 5den
+Februari kwamen wij de golf van Aden binnen, die er uitziet als een
+trechter, dien men in den hals eener flesch heeft gestoken; die flesch
+is de roode zee, en de hals is Bab-el-Mandeb, waardoor het water uit
+de Indische zee in de Roode getapt wordt.
+
+Den volgenden dag dreef de Nautilus in het gezicht van Aden, dat op
+een klein schiereiland ligt, een soort van ontoegankelijk Gibraltar,
+waar de Engelschen forten hebben gebouwd nadat zij het in 1839 bezet
+hadden. Ik zag de achthoekige minarets der stad, die volgens den
+geschiedschrijver Edrisi vroeger de rijkste en meest handeldrijvende
+stapelplaats der geheele kust was.
+
+Ik meende wel dat kapitein Nemo nu zou terugkeeren, doch ik bedroog
+mij en tot mijn groote verbazing deed hij dit niet. Den 7den Februari
+kwamen wij in de straat van Bab-el-Mandeb, dat in het Arabisch
+beteekent "Tranenpoort." Zij is twintig kilometer breed en twee en
+vijftig lang; de Nautilus liep met volle vaart in minder dan een
+uur er door, doch ik zag niets, zelfs niet het eiland Perim, dat de
+Engelsche regeering heeft doen bezetten, om daardoor de stelling van
+Aden te versterken. Er kwamen voortdurend te veel stoombooten der
+Engelsche of Fransche maildiensten door deze nauwe zeestraat dan dat
+de Nautilus er zich kon vertoonen; daarom bleef zij wijselijk onder
+water. Eindelijk waren wij des middags in de Roode zee.
+
+De Roode zee, de beroemde golf der bijbelsche overlevering, die
+nooit door regen verfrischt wordt, waarin geen enkele stroom zijn
+water uitstort, die door gestadige uitdamping onophoudelijk water
+verliest, zoodat zonder toevoer uit de Indische zee de hoogte
+jaarlijks anderhalven meter verminderen zou! Zonderlinge golf dus,
+die wanneer zij als een meer geheel door het land ingesloten was,
+misschien volkomen zou uitdrogen; zij verschilt in dit opzicht dus
+geheel van de naburige Kaspische en Doode zeeen, wier peil slechts
+zooveel door verdamping verlaagt, als de massa water bedraagt, die
+er door de rivieren wederom wordt ingebracht.
+
+De Roode Zee heeft een lengte van 2600 kilometer, en is gemiddeld
+240 kilometer breed. In den tijd van de Ptolemaeen en der Romeinsche
+keizers was zij de groote slagader van den wereldhandel, en de
+doorgraving der landlengte van Suez heeft haar de belangrijkheid van
+vroeger eeuwen geheel teruggegeven.
+
+Ik wilde niet eens trachten te begrijpen, waarom de kapitein besloot
+ons in deze golf te brengen, maar zonder voorbehoud keurde ik het goed
+dat de Nautilus er binnen voer. Wij vorderden met geringe snelheid,
+en dreven dan eens aan de oppervlakte, dan weer onder water, als wij
+eenig schip moesten vermijden; zoodat ik gelegenheid had de oppervlakte
+en den bodem van deze merkwaardige zee beide te beschouwen.
+
+Den 8sten Februari kregen wij bij het aanbreken van den dag Mekka in
+het gezicht; de stad ligt thans in puin, de muren zouden bij een enkel
+kanonschot instorten, en worden ter nauwernood door eenige dadelboomen
+beschaduwd. Het was eertijds een belangrijke stad met zes openbare
+marktpleinen, zevenentwintig moskeeen en de muren, die door veertien
+forten beschermd werden, hadden een omtrek van drie kilometer.
+
+Daarop naderde de Nautilus de Afrikaansche kust, waar de diepte der
+zee veel grooter is. Daar konden wij in het kristalhelder water door de
+ruiten van den salon die prachtige struiken van schitterende koralen,
+en de uitgestrekte rotswanden beschouwen, waarop een heerlijk schoon
+tapijt van zeewier en andere zeeplanten was uitgespreid. Welk een
+onbeschrijfelijk schouwspel, en welk een verscheidenheid van vormen en
+kleuren langs die klippen en vulkanische eilandjes, die de Lybische
+kust omzoomen! Doch die flora verscheen in al hare schoonheid langs
+de oostkust, waar de Nautilus weldra heenging; het was op de kust van
+Tehema; want toen zagen wij die verscheidenheid van planten niet alleen
+onder het vlak der zee, maar zij slingerden zich zelfs tot op tien
+voet hoogte ook daar boven in elkander; de laatsten waren grilliger
+van vorm, doch minder kleurig dan de eersten, omdat de voedingkracht
+van het water de frischheid der kleuren waarschijnlijk meer bevorderde.
+
+Hoeveel aangename uren bracht ik voor de ramen van den salon
+door! Hoeveel nieuwe voorwerpen uit de onderzeesche dieren- en
+plantenwereld bewonderde ik niet in den schijn van ons electrisch
+licht! Paddenstoelvormige sponzen, leigrijze kliprozen, onder anderen
+de thalassiantus aster (bloeiende zeeasters), kriskoralen als fluiten,
+slechts wachtende op den adem van Pan, schulpen die men elders niet
+aantreft, uitloopende in korte spiralen en vastzittende in holligheden
+van sterkoralen, en eindelijk bij duizenden de gewone spons die ik
+nog niet had opgemerkt.
+
+De spons is geen plantaardig voorwerp, zooals nog door sommige
+natuuronderzoekers beweerd wordt, maar een dier, dat echter op den
+allerlaagsten trap van dierlijk leven en nog beneden de koralen
+staat. Dat het een dier is, lijdt geen twijfel; zelfs moet men zich
+losmaken van de meening der ouden, die de sponsen beschouwden als
+plantdieren, voorwerpen tusschen de planten- en de dierenwereld
+staande. Ik moet echter aanmerken, dat de natuuronderzoekers het
+niet eens zijn over de plaats, die aan de sponsen moet worden
+toegekend. Sommigen rekenen ze tot de poliepen, anderen, waaronder
+Milne Edwards, willen ze geheel afzonderlijk geplaatst hebben.
+
+De sponsachtige lichamen tellen omtrent driehonderd soorten; zij
+worden in zeer vele zeeen aangetroffen; zelfs ook in enkele stroomen,
+en heeten dan riviersponsen. Maar het meest vindt men ze in de
+Middellandsche Zee, in den Griekschen Archipel, langs de Syrische
+Kust en in de Roode Zee. Daar vindt men dan ook die fijne, zachte
+sponsen, die wel eens met anderhalf honderd frank betaald werden,
+de geelachtige Syrische, de harde Barbarijsche en andere, Maar daar
+ik geen hoop kon voeden om deze plantdieren in de nabijheid van een
+der Levant-steden--van welke ons de landengte van Suez scheidde--in
+oogenschouw te kunnen nemen, vergenoegde ik mij er in de Roode Zee
+kennis mee te maken.
+
+Ik riep dus Koenraad bij mij, terwijl de Nautilus, ter diepte van
+acht tot negen meter, zachtjes langs de fraaie rotsen der oostelijke
+kust gleed.
+
+Daar groeiden allerlei sponsen, gestengelde, gebladerde, bolvormige,
+gevingerde. Zij beantwoordden juist aan de bijnamen; korfjes, bekers,
+spinrokken, elandhorens, leeuwenpooten, pauwstaarten, Neptunus
+handschoenen, die de visschers, dichterlijker van uitdrukking dan de
+mannen der wetenschap, er aan gegeven hebben. Uit haar vezelachtig
+weefsel, dat met een half-vloeibare geleiachtige zelfstandigheid bedekt
+is, schoten onophoudelijk kleine waterstralen, door een samentrekkende
+kracht uitgespoten, nadat dit water eerst leven had gewekt in iedere
+holligheid. Deze zelfstandigheid verdween na den dood van de poliep
+en gaf, vergezeld met het afgeven van ammoniak, een afschuwelijken
+stank. Er blijft dan niets over dan de hoornachtige vezelstof,
+waaruit de gewone rotsachtige sponsen bestaan, die naar gelang
+van zachtheid en andere dergelijke eigenschappen, tot verschillend
+huiselijk gebruik dienen.
+
+Deze poliepaardige plantdieren zaten aan rotsen, aan schulpen van
+weekdieren en zelfs aan de waterplanten. Zij vulden zelfs de kleinste
+spleten; sommigen spreidden zich uit, anderen richtten zich overeind
+of hingen als koraalvormige uitwassen nederwaarts. Ik vertelde aan
+Koenraad, dat die sponsen op tweeerlei wijze gevischt worden, met een
+dreg of met de hand. Deze laatste handelwijze, waarvoor duikers noodig
+zijn, is de verkieslijkste, want als men het weefsel weet te sparen,
+zijn de sponsen er des te meer om waard.
+
+De andere plantdieren, die naast de sponsachtige leefden, bestonden
+voornamelijk in zeer fraaie soorten van zeekwallen; onder de weekdieren
+merkte ik onderscheidene soorten van calmars of blakvisschen op, die
+volgens d'Orbigny aan de Roode Zee bepaald eigen zijn, gelijk ook
+onder de kruipende dieren de schilpadden, die den bijnaam Virgala
+hebben en tot de soorten behooren, die een gezochte, voedzame en
+smakelijke spijze opleveren.
+
+Visschen waren er zeer talrijk; sommige soorten zeer merkwaardig. Die,
+welke door den Nautilus met haak en lijn werden gevangen, bijv. de rog,
+waaronder de gemarmerde, met blauwachtige vlekken en dubbel getanden
+staart, die met zilverkleurigen rug, die met een punt-staart en
+vinnen ter grootte van een paar meter, de tandelooze, de haaiachtige
+en kraakbeenachtige, tot de familie der roggen behoorende; voorts
+koffervisschen (osiraciou), waaronder de drommedaris met een bultvormig
+uitwas; uitloopende in een omgebogen stekel van anderhalven voet
+lengte; ook nog palingen met zilverkleurigen staart, blauwachtigen rug
+en bruine borstvinnen met grijs omboord; lipvisschen en een menigte
+andere zeedieren.
+
+Den 9den Februari dreef de Nautilus in het breedste gedeelte der Roode
+zee, dat tusschen Suakin op de west- en Ghunfuda op de oostkust,
+ter breedte van 190 kilometer gevonden wordt. Nadat de zonshoogte
+genomen was, kwam de kapitein op het plat, waar ik mij op dat oogenblik
+bevond. Ik besloot bij mij zelven hem niet weer naar beneden te laten
+gaan, voordat ik iets meer van zijn verdere plannen wist. Toen hij mij
+zag, kwam hij naar mij toe, bood mij een sigaar aan en zei: "Welnu,
+mijnheer de professor, hoe vindt gij de Roode zee? Hebt gij de wonderen
+goed bekeken die zij bevat, de visschen en zooephyten, de sponsenbedden
+en koraalbosschen? Hebt gij de steden op de kust kunnen zien?"
+
+"Ja, kapitein," antwoordde ik, "en de Nautilus heeft die studie
+wonderwel bevorderd: het is een verstandig schip."
+
+"Zeker, mijnheer, verstandig, stoutmoedig en onkwetsbaar; het is niet
+bevreesd voor de vreeselijke stormen, stroomen of klippen dezer zee."'
+
+"Deze zee wordt inderdaad als een van de onstuimigste opgegeven,
+en indien ik mij niet bedrieg, dan stond zij in de oudheid in den
+slechtsten reuk."
+
+"Afschuwelijk, mijnheer Aronnax; de Grieksche en Latijnsche
+geschiedschrijvers spreken niet in haar voordeel, en Strabo zegt,
+dat zij vooral zeer onstuimig is in den tijd van de zomerwinden en
+van de regens. De Arabische schrijver Edrisi verhaalt, dat tal van
+groote schepen op de zandbanken te gronde gingen, en dat niemand het
+waagde er 's nachts te varen. Het is, zooals hij zegt, een zee, waar
+de vreeselijkste orkanen heersenen, vol onherbergzame eilanden, en die
+noch in de diepte, noch op hare oppervlakte iets goeds oplevert. Zoo
+is toch de door Arrianus, Agatharchides en Artimidorus uitgedrukte
+meening.
+
+"Men ziet het wel," antwoordde ik, "dat de geschiedschrijvers niet
+aan boord van den Nautilus geweest zijn."
+
+"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein lachend, "en in dat opzicht
+zijn de nieuwere schrijvers niet veel verder dan de oude. Er zijn
+eeuwen noodig geweest om de kracht van den stroom na te gaan; wie
+weet of men over honderd jaar wel een tweeden Nautilus zien zal! De
+wetenschap vordert slechts langzaam, mijnheer Aronnax."
+
+"Zeker," antwoordde ik, "gij zijt met uw vaartuig een eeuw vooruit,
+misschien wel meer dan een. Hoe ongelukkig, dat zulk een uitvinding
+met den uitvinder moet te gronde gaan!"
+
+De kapitein gaf geen antwoord; na eenige minuten zwijgens hernam hij;
+"Gij spraakt van de meening der oude geschiedschrijvers over de
+gevaren, waarmee de vaart over de Roode zee vergezeld gaat?"
+
+"Ja," antwoordde ik, "maar was hun vrees niet overdreven?"
+
+"Ja en neen, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, die de Roode
+zee nauwkeurig scheen te kennen. "Wat nu niet meer gevaarlijk is
+voor nieuwere goed gebouwde schepen, die zich door stoomkracht naar
+willekeur kunnen bewegen, was het wel voor alle soort van vaartuigen
+der ouden. Stel u die zeevaarders der oudheid voor in hun schuiten,
+wier planken met palmvezels aan elkander genaaid, met gesmolten
+hars gebreeuwd, en met zeehondenvet besmeerd waren. Zij hadden geen
+instrumenten om hun richting waar te nemen, en zij voeren maar op
+de gis, te midden van hun geheel onbekende stroomen. Onder zulke
+omstandigheden moesten schipbreuken dikwijls voorkomen; maar in onzen
+tijd hebben de stoombooten, die tusschen Suez en Indie dienst doen,
+niets meer van de stormen in deze zee te vreezen. Gezagvoerders en
+reizigers brengen voor hun vertrek geen zoenoffers meer, en als zij
+terugkomen, gaan zij niet meer met kransen en linten getooid, den goden
+in den eersten den besten tempel danken voor hun behouden aankomst."
+
+"Ik stem dit toe, want de stoom schijnt de dankbaarheid in het hart
+der zeelieden te hebben uitgedoofd. Maar kapitein, daar gij deze zee
+bijzonder schijnt bestudeerd te hebben, zult gij mij misschien wel
+kunnen zeggen hoe haar naam ontstaan is?"
+
+"Hiervoor zijn verschillende uitleggingen, mijnheer. Wilt gij de
+meening van een kronijkschrijver uit de 14de eeuw weten?"
+
+"Gaarne."
+
+"Die phantast beweert, dat die naam er aan gegeven werd na den
+doortocht der Israelieten, toen de Egyptische Pharao was omgekomen in
+de golven, welke zich op Mozes' bevel over hem sloten; 'ten teeken
+van dit wonder,' zegt hij, 'werd de zee rood en vermiljoen, en men
+noemt haar sedert dien tijd niet anders dan de Roode zee.'"
+
+"Dat is een dichterlijke verklaring, kapitein, maar daar ben ik niet
+mee tevreden. Ik vraag u dus hoe gij zelf er over denkt?"
+
+"Ik geloof, mijnheer Aronnax, dat men in die benaming de vertaling
+zien moet van het Hebreeuwsche woord 'Edom' en als de ouden haar dien
+naam gaven, was het om de bijzondere kleur van het water."
+
+"Tot nog toe heb ik echter enkel helder water, zonder eenige bijzondere
+kleur gezien."
+
+"Zonder twijfel; maar als gij verder de zee inkomt, zult gij die
+zonderlinge tint opmerken. Ik herinner mij de golf van Suez bij Tor
+geheel roodgekleurd te hebben gezien, even alsof het een meer met
+bloed was."
+
+"En schrijft gij die kleur aan mikroskopisch fijn zeewier toe?"
+
+"Ja, het is een purperkleurige slijmachtige stof, voortgebracht
+door kleine plantjes, waarvan er 40.000 noodig zijn om een kubieken
+millimeter te vullen. Misschien zult gij er wel zien, als wij bij
+Tor komen."
+
+"Het is dus de eerste maal niet, kapitein, dat gij met den Nautilus
+in de Roode zee komt?"
+
+"Neen, mijnheer."
+
+"Omdat gij straks gesproken hebt van den doortocht der Israelieten
+en de vernietiging van het Egyptische leger, wilde ik van u wel eens
+weten of gij onder water de sporen van dit groot geschiedkundig feit
+ook herkend heb?"
+
+"Neen, mijnheer de professor, en dit om een goede reden."
+
+"Welke?"
+
+"Omdat de plaats, waar Mozes met zijn volk is doorgetrokken, zoo
+verzand is, dat de kameelen er ter nauwernood tot aan de knieen door
+het water gaan. Gij begrijpt, dat mijn Nautilus er dus geen vaarwater
+vinden kan."
+
+"En die plaats?" vroeg ik.
+
+"Die plaats is een weinig boven Suez gelegen, in den zeearm, die
+vroeger een diepen inham vormde, toen de Roode zee zich nog tot aan
+de Bittermeren uitstrekte. Of die doortocht een wonder is geweest
+of niet, zeker is het dat de Israelieten daar doorgetrokken zijn om
+het Heilige land te bereiken, en dat het leger van den Egyptischen
+koning juist op die plek is omgekomen. Ik geloof dus, dat, als men
+in dat zand ging graven, men een groote menigte Egyptische wapenen
+en werktuigen zou vinden."
+
+"Dat is duidelijk," antwoordde ik, "en het is voor de oudheid-kenners
+te hopen, dat men vroeg of laat die opgravingen zal beginnen,
+wanneer na de doorgraving der landengte van Suez hier nieuwe steden
+zullen verrijzen. Voor vaartuigen als de Nautilus is het een zeer
+ondoelmatig kanaal!"
+
+"Zeker, maar nuttig voor de geheele wereld; de ouden hadden het
+wel begrepen, dat het in het belang van hun handel zou zijn om de
+Roode en Middellandsche Zeeen met elkander te verbinden; doch zij
+dachten er niet aan een regelrecht kanaal te graven en zij gebruikten
+daarvoor gedeeltelijk den Nijl. Waarschijnlijk werd met het kanaal,
+dat deze rivier met de Roode zee verbindt, een aanvang gemaakt onder
+Sesostris, ten minste als men de overlevering gelooven mag. Zeker is
+het dat in 615 v. Chr. Necho een kanaal begon te graven, dat door
+het oostelijkste deel van Egypte gaande, met Nijlwater zou gevoed
+worden. Men kon dit kanaal in vier dagen opvaren, en het was zoo breed,
+dat twee roeischepen elkander gemakkelijk konden voorbijkomen. Het werd
+door Darius Hystaspes voortgezet en waarschijnlijk onder Ptolemaeus
+II voltooid. Strabo zag het gebruiken, maar de zwakke helling tusschen
+het punt van aanvang bij Bubastis en de Roode zee, maakte het slechts
+gedurende eenige maanden van het jaar bevaarbaar. Dit kanaal diende
+tot op den tijd van de Antonijnen voor den handel; verlaten, verzand
+en later hersteld op last van kalif Omar, werd het in 761 of 762
+door kalif Ahnansor onbevaarbaar gemaakt, omdat hij wilde beletten,
+dat men levensmiddelen zou brengen naar Mohammed Ben Abdullah, die
+tegen hem in opstand was. Gedurende den tocht naar Egypte vond uw
+generaal Bonaparte de sporen dezer werken in de woestijn van Suez,
+en door den vloed overvallen, was hij bijna omgekomen, voordat hij
+Hadjaroth had kunnen bereiken, waar Mozes 3500 jaren voor hem zijn
+legerkamp had opgeslagen."
+
+"Welnu, kapitein, wat de ouden niet hebben durven ondernemen, de
+verbinding tusschen de beide zeeen, waardoor de weg van Marseille naar
+Indie 9000 kilometer korter zal worden, dat heeft de Lesseps gedaan
+en binnen kort zal hij Afrika tot een groot eiland gemaakt hebben."
+
+"Ja, mijnheer Aronnax, gij hebt reden om op uw landgenoot fier te
+zijn. Hij is een man die eene natie meer tot eer verstrekt dan de
+grootste veldheeren. Hij had, evenals vele anderen, met moeielijkheden
+en tegenstand te kampen, maar hij heeft gezegevierd, want hij bezat
+een vasten wil. Het is treurig als men bedenkt dat dit werk, dat door
+alle natien te zamen had moeten ondernomen worden, en dat voldoende
+zou geweest zijn om de regeering van een vorst beroemd te maken,
+slechts gelukt is door de geestkracht van een enkel man; eere zij
+dus aan de Lesseps!"
+
+"Ja, eere aan dien grooten burger," antwoordde ik, verwonderd over
+den toon waarop kapitein Nemo gesproken had.
+
+"Ongelukkig," hernam hij, "kan ik u niet door het Kanaal van Suez
+brengen; maar gij kunt overmorgen de lange havenhoofden van Port-Said
+zien, als wij in de Middellandsche zee zijn."
+
+"In de Middellandsche zee?"
+
+"Ja, mijnheer; verwondert u dat?"
+
+"Het verwondert mij dat wij er overmorgen reeds zullen zijn."
+
+"Zoo?"
+
+"Ja, kapitein, hoewel ik mij eigenlijk over niets meer verwonderen
+moest sedert ik bij u aan boord ben."
+
+"Maar waarom verwondert het u?"
+
+"Over de ijzingwekkende snelheid, waarmede de Nautilus om Afrika zal
+moeten varen, om overmorgen in de Middellandsche zee te zijn!"
+
+"En wie zegt u dat wij om Afrika heengaan, mijnheer de professor?
+
+"Wie spreekt er van om langs de Kaap de Goede Hoop te varen?"
+
+"Althans als de Nautilus niet over land of over de landengte
+heengaat...."
+
+"Of er onder door, mijnheer Aronnax.
+
+"Er onder door?"
+
+"Zonder twijfel," antwoordde de kapitein bedaard. "Sedert lang heeft de
+natuur onder de landengte gevormd, wat de menschen er boven op maken."
+
+"Hoe! bestaat er een doortocht?"
+
+"Ja een onderaardsche doorgang, waaraan ik den naam van Arabischen
+tunnel gegeven heb. Deze begint even beneden Suez en eindigt in de
+golf van Pelusium."
+
+"Maar de landengte bestaat enkel uit beweegbaar zand?"
+
+"Tot op zekere diepte; maar op vijftig meter vindt men reeds een
+onwrikbaren rotsgrond."
+
+"En hebt gij dien doorgang bij toeval ontdekt?" vroeg ik hoe langer
+zoo meer verbaasd.
+
+"Door toeval en redeneering, of eigenlijk nog meer door de laatste
+dan door het eerste."
+
+"Ik luister, kapitein, doch kan het haast niet gelooven."
+
+"Och, mijnheer! 'zij hebben ooren en hooren niet,' zal ten allen
+tijde waar blijven. Niet alleen bestaat die doorgang, doch ik ben
+er verscheiden malen doorgegaan. Zonder dat zou ik mij nu niet in de
+Roode zee gewaagd hebben."
+
+"Ben ik ook onbescheiden, als ik u vraag hoe gij dien tunnel ontdekt
+hebt?"
+
+"Mijnheer," antwoordde mij de kapitein, "er kan geen geheim bestaan
+tusschen menschen, die elkander niet meer verlaten moeten."
+
+Ik lette schijnbaar niet op dit gezegde en wachtte op het verhaal
+van den kapitein.
+
+"Het is de redeneering van een natuuronderzoeker, mijnheer de
+professor," zei hij, "die mij er toe gebracht heeft dezen doorgang
+te ontdekken, welken ik alleen ken. Ik had opgemerkt dat er in de
+Roode en Middellandsche Zeeen een zeker aantal van volkomen dezelfde
+vischsoorten gevonden werd. Toen ik hiervan zeker was, vroeg ik mij
+af of er geen gemeenschap tusschen de beide zeeen bestond. Zoo ja,
+dan moest de onderaardsche stroom noodwendig van de Roode naar de
+Middellandsche Zee gaan, omdat het peil der beide zeeen verschilt. Ik
+ving dus een groot aantal visschen in den omtrek van Suez, deed hun een
+koperen ringetje aan den staart, en wierp ze toen weer in zee. Eenige
+maanden daarna ving ik aan de kust van Syrie eenige van die visschen
+met zulk een ring. De gemeenschap tusschen de beide zeeen was dus
+bewezen. Ik zocht haar met mijn Nautilus, ik ontdekte die, waagde
+mij er in, en weldra, mijnheer de professor, zult ook gij door den
+Arabischen. tunnel gevaren zijn."
+
+
+HOOFDSTUK XXIX
+
+De Arabische Tunnel.
+
+Dienzelfden dag deelde ik aan Koenraad en Ned Land het gedeelte van
+het gesprek mede, dat hun belang kon inboezemen. Toen ik hun vertelde
+dat wij binnen twee dagen in de Middellandsche Zee zouden zijn,
+klapte Koenraad in de handen, maar de Amerikaan trok de schouders op.
+
+"Een onderzeesche tunnel!" riep hij uit, "een gemeenschap tusschen
+de beide zeeen! Wie heeft daar ooit van gehoord?"
+
+"Vriend Ned," zei Koenraad, "hadt gij ooit van den Nautilus hooren
+spreken? Neen! En toch bestaat die. Trek dus niet zoo lichtvaardig
+de schouders op, en twijfel niet aan de dingen, onder voorwendsel
+dat gij er nooit van hebt hooren spreken."
+
+"Wij zullen wel eens zien!" antwoordde Ned Land, het hoofd
+schuddende. "Maar ik zou niets liever dan aan dien doortocht gelooven;
+de Hemel geve dat hij ons inderdaad in de Middellandsche Zee brenge!"
+
+Denzelfden avond dreef de Nautilus op 21 deg. 30' N.B. aan de oppervlakte
+en naderde de Arabische kust. Ik zag Djeddah, de belangrijke
+stapelplaats voor de Egyptische. Syrische, Turksche en Indische
+waren; ik kon vrij duidelijk de gebouwen en de schepen langs de
+kaden en op de reede onderscheiden. De zon, die vrij laag stond,
+scheen vlak op de huizen der stad, en deed er de witheid des te meer
+van uitkomen. Buiten de stad duidden eenige houten en rieten hutten
+verblijf het der Bedouinen aan.
+
+Weldra verdween Djeddah uit het gezicht en de Nautilus dook weer
+onder het water, dat op dat oogenblik eenigszins phosphoriseerde.
+
+Den volgenden dag, 10 Februari, verschenen verschillende schepen,
+die eene andere richting als wij volgden. De Nautilus zette haar
+tocht onder zee door, doch toen om twaalf uur, op het oogenblik dat
+de zonshoogte moest genomen worden, de zee verlaten was, kwamen wij
+weer boven.
+
+Ik ging met Ned Land en Koenraad op het plat zitten. De oostkust was
+door den vochtigen mist nauwelijks zichtbaar.
+
+Op den rand der sloep geleund, spraken wij over koetjes en kalfjes,
+toen Ned zijn hand uitstrekkende, zei:
+
+"Ziet gij daar niets, mijnheer?"
+
+"Neen, Ned," antwoordde ik, "maar gij weet wel dat ik uw oogen
+niet heb."
+
+"Zie eens goed," hernam Ned, "daar aan stuurboord voor ons uit,
+zoowat boven de lantaarn. Ziet gij daar geen voorwerp, dat zich
+schijnt te bewegen?"
+
+"Waarlijk," zei ik, na nauwkeurig te hebben toegezien, "ik zie een
+lang zwartachtig lichaam op het water drijven."
+
+"Een anderen Nautilus?" vroeg Koenraad.
+
+"Neen," antwoordde Ned, "maar als ik mij niet sterk vergis, is het
+een zeedier."
+
+"Zijn er walvisschen in de Roode Zee?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja, mijn jongen," antwoordde ik, "soms ontmoet men ze nog."
+
+"Het is geen walvisch," zei de harpoenier, die het voorwerp niet
+uit het oog verloor. "De walvisschen en ik zijn oude kennissen,
+en ik zou mij daarin met bedriegen."
+
+"Laten wij maar wachten," merkte Koenraad op; "de Nautilus gaat dien
+kant uit, en spoedig zullen wij zien wat het is."
+
+Inderdaad, het zwarte voorwerp was weldra geen vier kilometer meer
+van ons af. Het geleek op een groote klip midden in zee. Wat was
+het? Ik kon het nog niet zeggen.
+
+"O, het beweegt zich! het duikt!" riep Ned Land uit, "duizend duivels,
+wat is dat voor een dier? Het heeft geen gespleten staart zooals
+walvisschen of potvisschen en de zwemvliezen lijken op stompen."
+
+"Maar....?" vroeg ik.
+
+"Daar," riep de Amerikaan, "nu ligt het dier op den rug met de borsten
+in de lucht!"
+
+"Het is een sirene!" zei Koenraad, een wezenlijke sirene, als mijnheer
+'t niet kwalijk neemt."
+
+"De naam van sirene bracht mij op den weg, en ik begreep, dat dit
+beest tot die orde van zeedieren behoorde, waarvan de fabel sirenen,
+half vrouw en half visch, gemaakt heeft."
+
+"Neen," zei ik tot Koenraad, "het is geen sirene, maar een zonderling
+beest, waarvan er ternauwernood eenige exemplaren in de Roode zee
+zijn overgebleven. Het is een dugong."
+
+Ned Land's oogen schitterden van begeerte op het zien van dit dier;
+zijn hand scheen gereed om het te harpoenen. Men zou zelfs gezegd
+hebben, dat hij in zee wilde springen, om het in zijn element te
+bestrijden.
+
+"O, mijnheer!" riep hij met een stem, die van aandoening beefde,
+"zoo iets heb ik nog nooit gedood!"
+
+Zijn geheele ziel lag in dit woord,
+
+Op dat oogenblik kwam kapitein Nemo op het plat. Hij zag den dugong,
+begreep de houding van den Amerikaan, en vroeg hem: "Als ge een
+harpoen hadt, meester Land, zou die u dan niet in de hand branden?"
+
+"Zeker, mijnheer."
+
+"En zoudt gij gaarne voor een dag uw ambacht van visscher weer
+opvatten, om dit dier bij de lijst te voegen van die gij reeds
+getroffen hebt?"
+
+"Zeker zou ik dat graag."
+
+Welnu, gij kunt het eens probeeren."
+
+"Dank u, mijnheer," riep Ned Land met schitterende oogen.
+
+"Slechts dit raad ik u," hernam de kapitein, "dat gij het dier zeker
+treft, en dit in uw eigen belang."
+
+"Is zulk een dugong dan gevaarlijk?" vroeg ik, niettegenstaande het
+minachtend schouderophalen van Ned.
+
+"Ja, soms," antwoordde de kapitein. "Dit dier laat zijn aanvallers
+niet los, het werpt hun boot om. Maar met Ned Land is dat gevaar niet
+te vreezen. Zijn oog is juist, zijn arm zeker. Indien ik hem aanbeveel
+om dien dugong niet te missen, doe ik dat, omdat het een fijn stuk wild
+is, en ik weet wel, dat Ned niet afkeerig is van een lekker hapje."
+
+"Zoo," zei de Amerikaan, "veroorlooft dit dier zich ook al de weelde
+van lekker te zijn?"
+
+"Ja, Ned; zijn vleesch wordt zeer gezocht, en men bewaart het in den
+Maleischen archipel voor vorstelijke tafels. Men jaagt dan ook zoo
+fel op dit uitmuntend dier, dat het, evenals zijns gelijke, de zeekoe,
+hoe langer zoo zeldzamer wordt.
+
+"Als dit dier dan eens bij toeval het laatste van zijn soort was,"
+vroeg Koenraad ernstig, "zou het dan geen zaak zijn om het in het
+belang der wetenschap te sparen?"
+
+"Misschien," hervatte de Amerikaan, "doch in het belang van den kok
+om het te vangen."
+
+"Doe het dan, meester Land," antwoordde de kapitein.
+
+Op dat oogenblik kwamen zeven mannen van de equipage, zwijgend en
+onverschillig als altijd, op het plat. Een van hen droeg een harpoen
+en een lijn zooals de walvischvaarders gebruiken. De sloep werd in zee
+gebracht; zes roeiers namen plaats op de banken, en de zevende ging
+aan het roer zitten. Ned, Koen en ik namen op een achterbank plaats.
+
+"Gaat gij niet mee, kapitein?" vroeg ik.
+
+"Neen, mijnheer, maar ik wensch u goede vangst."
+
+De sloep stak af en door zes riemen voortgestuwd, naderde Zij snel den
+dugong, die op dat oogenblik ongeveer twee kilometer van den Nautilus
+af was. Op eenige kabellengten van het dier gekomen, roeiden wij
+langzamer, en de riemen werden zoo stil mogelijk door het kalme water
+bewogen. Ned Land ging met zijn harpoen in de hand op de voorplecht
+der sloep staan. Gewoonlijk is zulk een harpoen bevestigd aan een lang
+touw, dat snel afgewonden wordt als het gewonde dier met een harpoen
+in het lichaam vlucht. Maar thans was die lijn niet langer dan tien
+vadem, doch aan het einde zat een klein vaatje vast, dat drijvende
+de plaats moest aanwijzen, waar de dugong zich onder water bevond.
+
+Ik was opgestaan en bekeek onzen vijand nauwkeurig. Deze dugong geleek
+veel op een zeekoe, het lange lichaam eindigde in een zeer langen
+staart, en de zijvinnen hadden wezenlijke vingers aan de toppen. Het
+onderscheid tusschen dit dier en de zeekoe bestond daarin, dat het
+in de bovenkaak twee lange en puntige tanden had, welke aan elke
+zijde een naar buiten staand verdedigingswapen vormden. De dugong was
+bijzonder groot, want hij was niet minder dan zeven meter lang. Hij
+bewoog zich niet en scheen op het water te slapen, een omstandigheid,
+die de vangst veel gemakkelijker maakte.
+
+De sloep naderde voorzichtig tot op drie vadem; de riemen bleven
+stil liggen; ik stond half op; Ned Land drilde een weinig achterover
+gebogen, zijn harpoen met geoefende hand. Plotseling snorde deze, en
+het dier verdween; het wapen, hoe krachtig ook geworpen, had zonder
+twijfel niet getroffen.
+
+"Duizend duivels!" riep de woedende Amerikaan, "ik heb hem niet
+geraakt!"
+
+"Jawel," zei ik, "het dier is gewond, daar drijft bloed; maar je
+wapen is hem niet in het lichaam blijven zitten."
+
+"Mijn harpoen! mijn harpoen!" riep Ned Land.
+
+De matrozen begonnen weer te roeien, en de stuurman richtte de boot
+naar het drijvende vaatje. Toen dit was opgevischt, begonnen wij het
+dier weer te vervolgen. Dit kwam van tijd tot tijd boven om adem
+te halen. De wond had het niet verzwakt, want het zwom bijzonder
+snel. De sloep, door krachtige armen geroeid, vloog den dugong
+achterna. Verscheidene malen naderden wij hem tot op eenige vademen,
+en de Amerikaan hield zich gereed om hem te treffen, maar het beest
+dook dan plotseling, zoodat het onmogelijk was het te bereiken.
+
+Men begrijpe de woede van Ned Land. Hij wierp het ongelukkige dier de
+krachtigste Amerikaansche vloeken naar den kop. Wij vervolgden het
+een uur lang, en ik begon te gelooven, dat het moeielijk zou zijn
+het te vangen, toen de dugong op het noodlottig denkbeeld kwam zich
+te wreken; dit zou hem weldra berouwen. Hij snelde op de sloep aan
+om die aan te vallen. Dit ontging niet den Amerikaan.
+
+"Let op!" riep hij.
+
+De stuurman zei eenige woorden in zijn vreemde taal, en waarschuwde
+daarmee zijn mannen, zeker om op hun hoede te zijn. Toen de dugong
+op 7 meter van ons af was, hield hij stil, blies plotseling de lucht
+uit door zijn groote neusgaten, die niet vooraan maar boven op zijn
+snuit geplaatst waren, en snelde met een sprong plotseling op ons aan.
+
+De sloep kon den schok niet vermijden; half op zij geworpen, schepte
+zij water, dat moest worden uitgehoosd; gelukkig was zij, dank zij
+de behendigheid van onzen stuurman, alleen in de schuinte en niet
+recht tegen een der zijden door het dier getroffen, zoodat zij niet
+was gekanteld. Ned Land stond altijd op de plecht en doorkerfde het
+reusachtig monster met harpoensteken, doch het had de tanden over den
+rand der sloep geslagen en lichtte deze uit het water op, zooals de
+leeuw een bokje zou doen. Wij werden op elkander geworpen, en ik weet
+niet hoe dit wel zou geeindigd zijn als de Amerikaan, die altijd nog
+woedend op het beest was, het eindelijk niet in het hart had getroffen.
+
+Ik hoorde de tanden langs de ijzeren platen der sloep knarsen, en
+de dugong verdween met den harpoen in het lichaam. Maar weldra kwam
+het vaatje weer boven, en weinige oogenblikken daarna verscheen het
+lichaam van het dier, doch op den rug gekeerd. De boot roeide er heen,
+nam den dugong op sleeptouw, en keerde naar den Nautilus terug.
+
+Men moest zware en sterke takels gebruiken om het dier op het plat te
+hijschen; het woog 5000 kilogram; men sneed het in tegenwoordigheid
+van den harpoenier in stukken, omdat deze er op gesteld was al de
+bijzonderheden van die bewerking te volgen. Denzelfden dag diende de
+hofmeester mij aan het diner eenige plakken van het vleesch van den
+dugong voor, dat door den kok zeer lekker was gereed gemaakt. Ik vond
+het uitmuntend en beter dan kalfs- zelfs rundvleesch.
+
+Den volgenden dag, 11 Februari, werd de kombuis van den Nautilus
+nogmaals van lekker wildbraad voorzien; een vlucht zeezwaluwen sloeg
+op den Nautilus neer; het was een soort zwaluw, die bijzonder in
+Egypte te huis behoort, met zwarten bek, grijzen en gespikkelden kop,
+met witte vlekjes om het oog, met grijzen rug, vleugels en staart,
+witte borst en buik en roode pootjes. Ook vingen wij eenige dozijnen
+Nijleenden, wilde vogels met sterken smaak, wier kop en hals wit met
+zwarte vlekken zijn.
+
+De snelheid van den Nautilus was toen middelmatig. Hij vorderde maar
+langzaam; ik merkte op, dat het water der Roode zee hoe langer hoe
+minder zout werd, naarmate wij Suez naderden.
+
+Tegen vijf uur 's avonds waren wij op de hoogte van kaap Ras Mohammed;
+zij vormt het uiteinde van Steenachtig Arabie, en ligt tusschen de
+golven van Suez en Akabah.
+
+De Nautilus voer de straat van Jubal binnen, die ons in de golf van
+Suez brengen moest. Ik zag duidelijk een hoogen berg, die boven de
+kaap uitstak; het was de Horeb en de Sinai op wiens top Mozes God van
+aangezicht tot aangezicht had gezien, en dien men steeds voorstelt
+als door bliksemstralen omhuld.
+
+Om zes uur ging de Nautilus, dan eens op, dan onder het water, voorbij
+Tor, dat achter in een baai ligt, welker water rood gekleurd schijnt,
+zooals de kapitein reeds gezegd had. Toen viel de nacht in te midden
+van een doffe stilte, somtijds slechts afgebroken door het geschreeuw
+van den pelikaan, of van eenigen nachtvogel, of door het geluid van de
+branding tegen de rotsen en het verwijderd gerucht van een stoomboot,
+die de golven met raderen of schroef doorkliefde.
+
+Van acht tot negen uur bleef de Nautilus eenige meters diep onder
+water. Volgens mijn berekening moesten wij zeer dicht bij Suez zijn;
+door de ramen van den salon zag ik de rotsen, die door ons electrisch
+licht helder werden beschenen; het was alsof het zeewater hoe langer
+hoe nauwer werd.
+
+Kwart voor negen kwam het schip weer boven. Ik ging op het
+plat. Ongeduldig om door den tunnel te komen, kon ik niet lang stil
+blijven staan, en ademde de frissche zeelucht in. Weldra bemerkte ik
+in de duisternis een klein lichtje, dat dof door den nevel schijnend,
+op een kilometer voor ons zichtbaar was.
+
+"Een drijvende vuurbaak!" zei een stem naast mij. Ik keerde mij om
+en herkende den kapitein.
+
+"Het is het drijvend licht van Suez," zei hij: "wij zullen nu spoedig
+aan den ingang van den tunnel zijn."
+
+"Die ingang moet niet gemakkelijk wezen?"
+
+"Neen, mijnheer. Ook ben ik gewoon dan zelf aan het roer te gaan. Als
+gij nu naar beneden wilt, mijnheer Aronnax, dan kan de Nautilus in
+zee duiken, om niet eer weer aan de oppervlakte te verschijnen voor
+wij den tunnel door zijn."
+
+Ik volgde den kapitein. Het luik ging dicht; de waterbakken werden
+gevuld, en het vaartuig zonk ongeveer tien meter onder de golven. Toen
+ik naar mijn kamer wilde gaan, hield Nemo mij staande.
+
+"Zeg eens, mijnheer de professor," zet hij, "zoudt gij mij gaarne in
+den stuurstoel willen vergezellen?"
+
+"Ik durfde het u niet te vragen," antwoordde ik.
+
+"Kom maar mee, dan zult gij al het mogelijke van deze onderzeesche
+vaart zien."
+
+De kapitein bracht mij naar de middeltrap; halverwege opende hij een
+deur, volgde een bovengang, en kwam in den stuurstoel, die zooals
+men weet aan het einde van het plat boven in het vaartuig lag.
+
+Het was een hut van zes voet in het vierkant, ongeveer zooals de
+stuurlieden aan boord van de stoombooten op de Mississippi en den
+Hudson hebben. In het midden stond een vertikaal rad, dat ingreep in
+de takels van het roer, dat tot achter onder den Nautilus reikte. Vier
+groote lenzen, in de vier zijden van de hut aangebracht, lieten den
+stuurman naar alle zijden vrijen uitkijk.
+
+De hut was donker, maar weldra was ik aan de duisternis gewoon, en toen
+zag ik ook den stuurman, een krachtig man, die de velgen van het rad
+vasthield. Buiten de hut was de zee helder verlicht door de lantaarn,
+die achter den stuurstoel, aan de andere zijde van het plat stond.
+
+"Nu gaan wij den doorgang zoeken," zei kapitein Nemo.
+
+Electrische draden verbonden den stuurstoel met de machinekamer en
+van daar kon de kapitein aan zijn Nautilus dus zoowel richting als
+beweging geven. Hij drukte op een metalen knop en aanstonds werd de
+snelheid verminderd.
+
+Ik beschouwde in stilte den hoogen en steilen rotsmuur waar wij langs
+voeren; wij volgden dien gedurende een uur en bleven er in den regel
+slechts een paar meter van verwijderd. De kapitein hield het oog
+geen enkel oogenblik afgewend van het kompas, dat in een ring aan den
+zolder hing; op een enkel teeken veranderde de stuurman elk oogenblik
+de richting van den Nautilus. Ik zat bij het glas aan bakboordzijde,
+en zag prachtige koralen, zooephyten, zeegrassen, schaaldieren, die
+hunne lange pooten uit de spleten der rots staken, enz.
+
+Kwart over tienen nam de kapitein zelf het stuurrad in handen. Een
+breede, donkere en diepe galerij opende zich voor ons; de Nautilus
+liep die stoutmoedig binnen. Ik hoorde langs de wanden van het schip
+een ongewoon geraas, het was het water van de Roode Zee, dat door den
+hellenden tunnel naar de Middellandsche Zee stroomde. De Nautilus
+volgde pijlsnel dien stroom, niettegenstaande de inspanning der
+machine, die de schroef in omgekeerde richting deed werken.
+
+Op de muren van den nauwen doorgang zag ik niets dan schitterende en
+vurige strepen, door het electrisch licht en de snelheid van de vaart
+voortgebracht. Mijn hart klopte hevig; ik hield de handen tegen de
+borst gedrukt.
+
+"Vijf minuten over half elf gaf de kapitein het stuurrad weer over,
+en zich naar mij wendend, zei hij:
+
+"De Middellandsche Zee!"
+
+In minder dan twintig minuten was de Nautilus, door den stroom
+medegesleept, onder de landengte van Suez doorgevaren.
+
+
+
+HOOFDSTUK XXX
+
+De Grieksche Archipel.
+
+Den volgenden dag, 12 Februari, kwam de Nautilus bij het krieken van
+den dag weer boven. Ik haastte mij naar het plat. Op drie kilometer
+zuidwaarts van ons zag ik den vagen omtrek der kust van Pelusium; een
+stroom had ons van de eene zee naar de andere gevoerd; maar die tunnel,
+reeds moeielijk om af te varen, moest onmogelijk op te varen zijn.
+
+Tegen zeven uur kwamen Ned en Koenraad weer bij mij; de beide
+onafscheidelijke vrienden hadden stil geslapen, zonder zich met de
+heldendaden van den Nautilus te bemoeien.
+
+"Welnu, mijnheer de natuurkenner," vroeg de Amerikaan op spottenden
+toon, "waar is nu de Middellandsche Zee?"
+
+"Wij varen op haar oppervlakte, vriend Ned."
+
+"Wat," vroeg Koenraad, "van nacht?..."
+
+"Jawel, van nacht zijn wij in eenige minuten onder de onovergankelijke
+landengte heengevaren."
+
+"Ik geloof er niets van," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Gij hebt ongelijk, Ned," hernam ik; "de lage kust, daar in het zuiden
+zichtbaar, is de Egyptische kust."
+
+"Vertel dat aan anderen, mijnheer," zei de stijfhoofdige Amerikaan.
+
+"Maar als de professor het toch verzekert," bevestigde Koenraad,
+"moet je mijnheer gelooven."
+
+"Bovendien, Ned, kapitein Nemo heeft mij zijn tunnel leeren kennen,
+en ik was bij hem in de hut van den stuurman, toen hij zelf den
+Nautilus door dezen nauwen doorgang stuurde."
+
+"Hoor je het, Ned?" zei Koenraad.
+
+"En jij, die zulke goede oogen hebt, Ned," voegde ik er bij, "kunt
+de havenhoofden van Port-Said zien, die ver in zee vooruitsteken."
+
+De Amerikaan keek nauwkeurig toe.
+
+"Inderdaad," zei hij, "gij hebt gelijk, mijnheer de professor, en uw
+kapitein is een baas; wij zijn waarachtig in de Middellandsche Zee;
+goed, laat ons dus nu eens over onze zaken spreken, maar dat vooral
+niemand ons hoore!"
+
+Ik zag wel waar de Amerikaan heen wilde; in allen gevalle achtte ik
+het beter er over te praten, omdat hij het begeerde, en wij gingen
+met ons drieen bij de lantaarn zitten, waar wij minder gevaar liepen
+door den golfslag bespat te worden.
+
+"Welnu, Ned, nu luisteren wij naar u," zei ik; "wat hebt gij te
+vertellen?"
+
+"Wat ik u te vertellen heb is dood eenvoudig," antwoordde de Amerikaan;
+"wij zijn in Europa, en voordat de luimen van kapitein Nemo ons naar
+de Poolzeen of den Grooten Oceaan terugvoeren, wil ik den Nautilus
+poetsen."
+
+Ik beken, dat dergelijke gesprekken met Ned Land mij altijd in
+verlegenheid brachten. Ik wilde de vrijheid mijner makkers op geenerlei
+wijze beletten, doch ik verlangde nog volstrekt niet den kapitein
+te verlaten. Door toedoen ven hem en zijn vaartuig vermeerderde ik
+dagelijks mijn kennis van de zee, en ik bewerkte mijn boek over de
+diepte in dit element zelf. Zou ik ooit zulk een gelegenheid weer
+vinden, om de wonderen van den Oceaan te kunnen aanschouwen? Neen,
+zeker niet! Ik kon mij dus niet vereenigen met het denkbeeld den
+Nautilus vaarwel te zeggen, voordat ik den kring mijner onderzoekingen
+over den geheelen omtrek der aarde voltooid had.
+
+"Vriend Ned," zeide ik, "antwoord mij eens openhartig; verveelt gij
+u aan boord? Hebt j' er spijt van dat het lot je in de macht van
+kapitein Nemo heeft gebracht?"
+
+De Amerikaan zweeg eenige oogenblikken; toen sloeg hij de armen over
+elkander en zei: "Eerlijk gesproken, heb ik geen berouw van die
+onderzeesche reis; ik ben in mijn schik ze meegemaakt te hebben;
+maar nu ik haar gemaakt heb, moet er ook een einde aan komen; zoo
+denk ik er over."
+
+"Er zal een eind aan komen, Ned."
+
+"Waar en wanneer?"
+
+"Waar? dat weet ik niet. Wanneer? kan ik ook niet zeggen, doch ik
+veronderstel dat deze reis zal eindigen, als de zee ons niets meer
+leeren kan. Al wat in deze wereld een begin heeft, moet noodwendig
+ook een einde hebben."
+
+"Ik denk als mijnheer," voegde Koenraad er bij, "en het is zeer licht
+mogelijk dat, na alle zeeen van den aardbol doorkruist te hebben,
+de kapitein ons allen drie ons afscheid geeft."
+
+"Ja wel," zei de Amerikaan, "of de volle laag."
+
+"Overdrijf nu niet, meester Land," hernam ik. "Wij hebben niets van
+den kapitein te vreezen, maar ik deel ook niet in het gevoelen van
+Koenraad. Wij kennen het geheim van den Nautilus, en ik denk niet
+dat de kapitein, door ons de vrijheid te schenken, er gemakkelijk
+toe zal overgaan dat geheim door ons wereldkundig te maken."
+
+"Maar wat verwacht gij dan?" vroeg Ned.
+
+"Dat er zich omstandigheden zullen voordoen, waarvan wij kunnen en
+moeten gebruik maken, en dat evengoed over zes maanden als thans."
+
+"'t Zou wat!" zei Ned Land. "En waar zullen wij over zes maanden zijn,
+mijnheer de natuuronderzoeker?"
+
+"Misschien hier of misschien bij China. Je weet het, dat de Nautilus
+een groote snelheid bezit; hij doorklieft het water als een vogel
+de lucht; hij vreest geen druk bezochte zeeen. Wie zegt je dat hij
+de kusten van Frankrijk, Engeland of Amerika niet zal naderen, waar
+wij ten minste even goed een vlucht kunnen beproeven als hier?"
+
+"Mijnheer Aronnax," antwoordde de Amerikaan, uw redeneering rust op
+verkeerden grondslag. U spreekt in het toekomende: "dan zullen wij
+hier of daar zijn!" maar ik spreek in het tegenwoordige; "wij zijn
+hier en wij moeten daarvan gebruik maken."
+
+Ik werd door de logica van Ned Land in het nauw gebracht, en ik
+voelde dat ik op dat punt geslagen werd. Ik wist niet meer, welke
+bewijsgronden ik voor mijn stelling moest aanvoeren.
+
+"Mijnheer," hervatte Ned, "veronderstellen wij eens het onmogelijke,
+dat namelijk de kapitein u heden de vrijheid aanbood, zoudt gij
+die aannemen?"
+
+"Ik weet het niet," antwoordde ik.
+
+"En als hij er bijvoegde dat het aanbod, dat u heden gedaan werd,
+nimmer weer herhaald zou worden, zoudt gij dat aannemen?"
+
+Ik antwoordde niet.
+
+"En wat denkt vriend Koen er van?" vroeg Ned Land.
+
+"Vriend Koen," antwoordde deze bedaard, "heeft niets te zeggen. Evenals
+zijn meester en zijn vriend Ned, is hij ongehuwd. Vrouw, kinderen en
+bloedverwanten wachten in zijn vaderland niet op hem. Hij is in dienst
+van mijnheer, hij denkt als mijnheer, hij spreekt als mijnheer, en
+tot zijn spijt behoeft men op hem niet te rekenen om een meerderheid
+te verkrijgen. Er zijn dus maar twee personen: mijnheer aan den eenen
+en Ned Land aan den anderen kant. Nu hij dit gezegd heeft, luistert
+vriend Koen weer toe en is gereed de aanteekeningen er bij te maken."
+
+Ik moest onwillekeurig glimlachen, toen ik Koenraad zijn persoon zoo
+geheel hoorde wegcijferen; de Amerikaan echter moest blijde zijn hem
+niet tegen zich te hebben.
+
+"Welnu, mijnheer," zei Ned Land, "omdat Koenraad dus niet bestaat
+kunnen wij met ons beiden de zaak afhandelen. Ik heb gesproken,
+u hebt geluisterd: wat hebt u te antwoorden?"
+
+Ik moest noodwendig een beslissing nemen, en uitvluchten stuitten
+mij tegen de borst.
+
+"Vriend Ned," zei ik, "ziehier mijn antwoord: Je hebt gelijk en mijn
+bewijzen houden tegenover de uwe geen steek. Gij moet op den goeden
+wil van kapitein Nemo niet rekenen; de voorzichtigheid verbiedt
+hem ons de vrijheid terug te geven; derhalve gebiedt deze deugd ons
+om van de eerste de beste gelegenheid om den Nautilus te verlaten,
+gebruik te maken."
+
+"Goed, mijnheer Aronnax, dat is verstandig gesproken."
+
+"Slechts een opmerking," zei ik, "een enkele: de gelegenheid moet
+goed zijn; onze eerste poging om te vluchten moet gelukken; want doet
+zij het niet, dan zullen wij de gelegenheid waarschijnlijk nooit weer
+krijgen, en kapitein Nemo zal het ons niet vergeven."
+
+"Dat is alles heel juist," antwoordde de Amerikaan; "maar uw opmerking
+is toepasselijk op elke poging om te ontvluchten, hetzij die plaats
+hebbe over twee jaar of over twee dagen. Derhalve blijft altijd de
+vraag deze: als een gunstige gelegenheid zich voordoet, moet men er
+van gebruik maken?"
+
+"Juist; en zul je me nu eens zeggen, Ned, wat je door een gunstige
+gelegenheid verstaat?"
+
+"Deze: dat de Nautilus wel in een somberen nacht kort bij eenige
+Europeesche kust komt."
+
+"En zou je dan met zwemmen je trachten te redden?"
+
+"Ja, als wij dicht genoeg bij de kust waren en de Nautilus aan de
+oppervlakte dreef; doch zeker niet als wij te ver van land waren en
+het vaartuig onder water voer."
+
+"En wat zou je in dit geval doen?"
+
+"Dan zou ik trachten me van de sloep meester te maken: ik weet ermee
+om te gaan; wij gaan er binnen in zitten en als wij de ijzeren bouten
+er uit hebben geschroefd, rijzen wij naar de oppervlakte, zonder dat
+zelfs de stuurman onze vlucht zou bemerken."
+
+"Goed, Ned, loer dus op die gelegenheid; maar vergeet niet, dat een
+mislukking ons verderf zou zijn."
+
+"Ik zal dit niet vergeten, mijnheer!"
+
+"En wil je nu weten, Ned, wat ik over je plan denk?"
+
+"Graag, mijnheer Aronnax."
+
+"Welnu, ik denk, (ik zeg niet: ik hoop) dat deze gunstige gelegenheid
+zich nimmer zal voordoen."
+
+"Waarom niet?"
+
+"Omdat de kapitein zich niet ontveinzen kan, dat wij niet alle hoop
+hebben opgegeven om onze vrijheid te herkrijgen, en dat hij wel op
+zijn hoede zal zijn, vooral als wij in het gezicht der Europeesche
+kust varen."
+
+"Ik denk zooals mijnheer," zei Koenraad.
+
+"Wij zullen wel eens zien," antwoordde Ned Land, die met een
+vastberaden gelaat het hoofd schudde.
+
+"En nu, Ned," voegde ik er bij, "zullen wij verder er over zwijgen:
+geen woord meer er over. Den dag waarop je gereed zult zijn, zul je
+ons waarschuwen en wij volgen je. Ik verlaat mij geheel op je."
+
+Dit gesprek, dat later zulke zwaarwichtige gevolgen hebben moest,
+eindigde hiermede. Ik moet nu bekennen, dat de gebeurtenissen mijn
+voorspelling, tot groote teleurstelling van den Amerikaan, schenen
+te bevestigen. Wantrouwde de kapitein ons in die druk bevaren zeeen,
+of wilde hij zich slechts onttrekken aan het oog der tallooze schepen
+van allerlei natien, die de Middellandsche Zee doorkliefden? Ik weet
+het niet, maar meestentijds bleef hij onder water en ver van de
+kust. De Nautilus kwam soms slechts even boven, zoodat de uitkijk van
+den stuurman ternauwernood uit het water stak, of wij voeren op groote
+diepte, daar wij tusschen den Griekschen archipel en Klein-Azie zelfs
+op 2000 meter den bodem niet konden bereiken.
+
+Zoo wist ik niet anders dat wij het eiland Carpathos, een van de
+Sporaden, langs voeren, dan door het vers van Virgilius, dat kapitein
+Nemo aanhaalde toen hij met den vinger op de kaart wees:
+
+
+ "Est in Carpathio Neptuni gurgite vates,
+ Coeruleus Proteus...."
+
+
+Het was inderdaad de gewezen verblijfplaats van Proteus, den
+ouden herder der kudden van Neptunus, thans het eiland Scarpanto,
+tusschen Rhodus en Creta. Ik zag door het raam van den salon alleen
+de granietrotsen, waarop het rust.
+
+Den volgenden dag, 14 Februari, besloot ik eenige uren te besteden
+aan het bestudeeren van de visschen uit dien archipel; maar om de
+een of andere reden bleven de wanden vast gesloten. Toen ik naging
+op welke hoogte de Nautilus zich bevond, merkte ik op, dat wij naar
+Candia voeren. Op het oogenblik dat ik mij op de Abraham Lincoln
+had ingescheept, was dit geheele eiland in opstand gekomen tegen de
+Turksche overheersching; maar ik wist volstrekt niet wat er van dien
+opstand tot heden toe geworden is, terwijl de kapitein, die geen
+gemeenschap met het land onderhield, mij het zeker niet zou hebben
+kunnen zeggen.
+
+Ik zinspeelde dus in het geheel niet op deze gebeurtenis, toen ik dien
+avond met hem alleen in den salon was. Bovendien kwam het mij voor
+dat hij stil was en afgetrokken. Toen gaf hij, tegen zijn gewoonte,
+bevel om de wanden open te schuiven, en hij liep van het eene glas naar
+het andere, om het water nauwkeurig te beschouwen. Waarom? Ik kon het
+niet raden, en ik hield mij enkel bezig met de visschen te beschouwen,
+die ons voorbij zwommen. Ik zag onder anderen drie centimeter lange
+cheilonen, kleine visschen met doorschijnende schubben, loodkleurig
+en met roode vlekjes; zij eten veelal zeeplanten, waardoor zij een
+uitstekenden smaak hebben; die vischjes waren bij de lekkerbekken te
+Rome zeer gezocht; hunne ingewanden met zeeslakkenmelk, pauwenhersens
+en papegaaientongetjes klaar gemaakt, vormden den goddelijken schotel,
+die Vitellius in verrukking bracht. Een andere zeebewoner uit deze
+streken bracht mij de oudheid nogmaals in herinnering. Het was de
+remora, die zich aan den buik der haaien vasthecht en zoo medezwemt;
+volgens het beweren der ouden kon deze kleine visch, als hij zich
+aan de kiel van een schip hechtte, het in de vaart tegenhouden,
+en toen een van deze dieren in den slag van Actium het schip van
+Antonius tegenhield, maakte het daardoor de verovering voor Augustus
+gemakkelijk. Waarvan hangt toch dikwijls het lot der volken af!
+
+Mijn oogen konden zich van al die wonderen der zee niet afwenden,
+toen ik door een onverwachte verschijning werd getroffen.
+
+Midden in zee verscheen plotseling een man, een duiker, die een
+klein leeren zakje aan zijn gordel droeg. Het was geen lijk, dat met
+den stroom voortdreef, het was een levend mensch, die met krachtige
+hand voortzwom, en nu en dan verdween, om aan de oppervlakte adem te
+scheppen, doch aanstonds weer naar beneden dook. Ik keerde mij met
+bewogen stem tot den kapitein: "Een man een drenkeling!" riep ik,
+"wij moeten hem redden!" De kapitein antwoordde niet en kwam bij
+het raam. De man zwom naar ons toe, drukte het gelaat tegen het glas
+en keek ons aan. Tot mijn groote verbazing gaf de kapitein hem een
+teeken; de duiker gaf met een wenk antwoord, steeg onmiddellijk naar
+boven en kwam niet weer terug.
+
+"Verontrust u niet," zei de kapitein. "Het is Nikolaas van kaap
+Matapan, de Visch bijgenaamd. Hij is op al de Cycladen goed bekend;
+een voortreffelijk duiker! Het water is zijn element, en hij leeft
+er meer in dan op het land, want hij gaat onophoudelijk van het eene
+eiland naar het andere, tot zelfs naar Kreta."
+
+"Kent gij hem, kapitein?"
+
+"Waarom niet, mijnheer?"
+
+Toen de kapitein dit gezegd had, ging hij naar een kast, dicht bij
+het linker raam van den salon. Bij dit meubel zag ik een met ijzer
+beslagen kist staan, op wier deksel een koperen plaat was bevestigd
+met het opschrift: "Mobilis in mobile."
+
+Zonder op mijn tegenwoordigheid te letten, opende de kapitein de
+kast; het was een soort geldkist die een groot aantal gouden staven
+bevatte. Waar kwam dat kostbaar metaal vandaan? Waar haalde de kapitein
+het en wat zou hij er mee doen?
+
+Ik zei geen woord, ik keek slechts toe. Kapitein Nemo nam de staven
+een voor een en schoof ze geregeld in een kist, die hij er geheel mede
+vulde. Ik hield het er voor, dat deze meer dan duizend kilogrammen
+goud bevatte, dat is te zeggen voor ongeveer drie millioen franken.
+
+De kist werd goed gesloten, en de kapitein schreef er een adres op
+met Grieksche letters. Toen dit gedaan was, drukte hij op een knop,
+die door middel van een draad gemeenschap had met het verblijf der
+equipage. Er verschenen acht man, die niet zonder veel moeite de kist
+uit den salon droegen; toen hoorde ik dat zij die met takels de groote
+trap optrokken.
+
+Op dit oogenblik wendde kapitein Nemo zich tot mij:
+
+"En gij zeidet, mijnheer de professor?" vroeg hij.
+
+"Ik zei niets, kapitein."
+
+"Dan wensch ik u een goeden nacht, mijnheer," en daarop verliet hij
+den salon. Ik ging, zooals men denken kan, zeer nieuwsgierig naar mijn
+kamer. Ik zocht verband tusschen de verschijning van den zwemmer en
+die met goud gevulde kist. Weldra voelde ik aan eenige slingering,
+dat de Nautilus uit de diepte naar boven kwam en aan de oppervlakte
+dreef. Toen hoorde ik op het plat loopen; ik begreep, dat men de
+sloep los maakte en in zee bracht; een oogenblik stiet zij tegen
+den Nautilus en toen was alles stil. Twee uren daarna hoorde ik
+weer hetzelfde geraas en hetzelfde geloop. De sloep werd aan boord
+geheschen en vastgeschroefd, waarna de Nautilus weer in de diepte zonk.
+
+Derhalve waren die schatten aan hun adres bezorgd. Waar en wie was
+de zaakgelastigde van den kapitein?
+
+Den volgenden dag vertelde ik aan Ned en Koenraad wat er dien nacht
+gebeurd was en mijn nieuwsgierigheid zeer had opgewekt. Mijn makkers
+waren niet minder verbaasd dan ik.
+
+"Maar waar haalt hij die millioenen van daan?" vroeg Ned Land. Daarop
+kon ik geen antwoord geven. Ik ging na het ontbijt naar den salon en
+zette mij aan het werk; ik bleef tot vijf uur zitten schrijven. Of
+ik het aan mijn lichaamstoestand moest toeschrijven wist ik niet,
+doch ik voelde op dat oogenblik een groote hitte, zoo zelfs, dat ik
+mijn bovenkleed moest uitdoen. Ik begreep er niets van, want wij
+waren op geen hooge breedte, en bovendien kon de Nautilus, die op
+vrij groote diepte voer, geen hinder hebben van hooge temperatuur. Ik
+keek eens op den manometer; deze wees een diepte van twintig meter,
+waar dus de warmte van den dampkring niet meer kon doordringen.
+
+Ik ging voort met mijn werk, doch de hitte werd bijna onverdraaglijk.
+
+"Zou er brand aan boord zijn?" vroeg ik mij zelven af.
+
+Ik wilde den salon verlaten, toen kapitein Nemo binnentrad; hij ging
+naar den thermometer, keek dien na en zei:
+
+"Twee-en-veertig graden."
+
+"Dat merk ik, kapitein," antwoordde ik; "en als die warmte nog
+toeneemt, zullen wij die niet meer kunnen verdragen."
+
+"Och, mijnheer, die warmte zal niet vermeerderen, als wij het niet
+willen."
+
+"Kunt u die dan naar willekeur regelen?"
+
+"Neen, maar ik kan mij van het punt verwijderen waar zij ontstaat."
+
+"Komt zij dan van buiten?"
+
+"Zonder twijfel; wij varen in een stroom van kokend water."
+
+"Is het mogelijk?" riep ik uit.
+
+"Kijk maar."
+
+De wanden openden zich, en ik zag dat het water om den Nautilus
+geheel wit was. Zwaveldampen ontwikkelden zich in de zee, die als
+in een ketel kookte. Ik hield mijn hand tegen het glas, doch dit was
+zoo heet, dat ik de hand terugtrok.
+
+"Waar zijn wij?" vroeg ik.
+
+"Bij het eiland Santorino, mijnheer de professor," antwoordde de
+kapitein, "en juist in het kanaal dat Nea-Kameni van Palea-Kameni
+scheidt. Ik heb u het zonderling schouwspel van een onderzeesche
+vulkanische uitbarsting willen doen zien."
+
+"Ik dacht," zei ik, "dat de vorming van deze nieuwe eilanden afgeloopen
+was."
+
+"Niets is ooit in deze vulkanische streken afgeloopen," antwoordde
+Nemo, "en de aarde wordt hier altijd door onderaardsch vuur in beweging
+gebracht. In het negentiende jaar onzer jaartelling verscheen, volgens
+Cassiodorus en Plinius, een nieuw eiland, Theia of het Goddelijke
+genaamd, op dezelfde plaats waar zich kortelings nieuwe eilandjes
+hebben gevormd. Later verdween het onder de golven, om in het jaar 69,
+nog eens te verschijnen en nog eenmaal te verdwijnen. Sedert dien tijd
+tot op onze dagen bespeurde men geen vulkanische werking, totdat op 3
+Februari 1866 een nieuw eilandje, waaraan men den naam van George gaf,
+in de nabijheid van Nea-Kameni, te midden van zwaveldampen opsteeg
+en zich drie dagen later daaraan vasthechtte. Zeven dagen later,
+13 Februari, verscheen het eilandje Aphroessa, door een kanaal van
+tien meter breed van Nea-Kameni gescheiden. Ik was juist in deze
+zee toen het verschijnsel zich voordeed, en ik heb het in alle
+bijzonderheden kunnen nagaan. Het eilandje Aphroessa was rond, had
+drie honderd meter in doorsnede en was tien meter hoog. Het bestond
+uit zwarte, glasachtige lava, met stukken veldspaat vermengd. Eindelijk
+vertoonde zich den 10den Maart een veel kleiner eiland, Reka genaamd,
+bij Nea-Kameni, en sedert dien tijd hebben zich deze drie eilandjes
+vereenigd en vormen op dit oogenblik een geheel."
+
+"En het kanaal waarin wij ons thans bevinden?" vroeg ik.
+
+"Hier is het," zei de kapitein, terwijl hij het mij op een kaart
+van den Archipel aanwees; "gij ziet, dat ik er de nieuwe eilandjes
+heb opgezet."
+
+"Maar dit kanaal zal zich eens vullen?"
+
+"Dat is zeer waarschijnlijk, mijnheer Aronnax, want sedert 1866 zijn
+er nog acht kleine lava-eilandjes tegenover de haven St. Nicolaas
+op Palea-Kameni verrezen. Het is dus waarschijnlijk dat Nea en Palea
+zich vrij spoedig zullen vereenigen. Indien in den Grooten Oceaan de
+koralen landen vormen, dan zijn het hier vulkanische uitbarstingen:
+zie eens, mijnheer, wat er hier onder de eilanden geschiedt."
+
+Ik kwam weer bij het raam; de Nautilus bewoog zich niet meer; de
+hitte werd ondraaglijk; de zee werd rood in plaats van wit, door de
+aanwezigheid van ijzerzouten. Niettegenstaande de salon zeer dicht
+gesloten was, drong een onverdraaglijke zwavellucht tot ons door,
+en ik zag vuurroode vlammen, die het electrisch licht verdoofden. Ik
+zweette, ik stikte bijna, ik dacht dat ik gebraden werd.
+
+"Wij kunnen niet langer in dit kokend water blijven," zei ik tot
+den kapitein.
+
+"Neen, dat zou onvoorzichtig zijn," antwoordde Nemo bedaard. Een bevel
+werd gegeven, de Nautilus zette zich weer in beweging en verwijderde
+zich van dien oven, waarbij hij het niet langer ongestraft had kunnen
+uithouden. Een kwartier later haalden wij weer adem aan het oppervlak
+der zee.
+
+Ik dacht er toen aan, dat, zoo Ned Land een dezer streken had
+uitgekozen om te vluchten, wij zeker niet levend uit deze vuurzee
+zouden gekomen zijn.
+
+Den volgenden dag, 16 Februari, verlieten wij dit gedeelte der zee,
+dat tusschen Rhodus en Alexandrie soms een diepte van 3000 meter
+heeft, en de Nautilus Cerigo rechts latende liggen, verlieten wij
+den Griekschen Archipel, na om kaap Matapan te zijn heengevaren.
+
+
+HOOFDSTUK XXXI
+
+Door de Middellandsche Zee in twee dagen.
+
+De Middellandsche Zee, de blauwe zee bij uitnemendheid, omringd
+door kusten waarop oranjeboomen, aloe's, cactussen en pijnboomen
+groeien en mirten hunne welriekende geuren verspreiden, waarlangs
+ruwe bergen hunne toppen hemelwaarts verheffen, waarboven het zuiver
+en doorschijnend luchtazuur zich welft, de zee, die onophoudelijk
+door stormen of door onderaardsch vuur in beweging wordt gebracht,
+is voortdurend het slagveld, waar Neptunus en Pluto elkander het
+wereldgebied betwisten. Aan haar oevers en op haar golven wordt de
+mensch in een van de krachtigste luchtstreken van den aardbodem als
+wedergeboren.
+
+Doch hoe schoon die zee ook zij, ik heb maar een vluchtig overzicht
+kunnen nemen van dat waterbekken, dat twee millioen vierkante kilometer
+oppervlakte beslaat. De kennis van den kapitein hielp mij hier ook
+weinig, want die raadselachtige persoon verscheen bij deze snelle
+vaart geen enkele maal. Ik schat den afstand, dien de Nautilus onder
+zee aflegde, op ongeveer 2400 kilometer, en deze reis legde hij in
+tweemaal vierentwintig uren af. Na den 16den Februari de Grieksche
+wateren verlaten te hebben, waren wij den 18den, bij het opkomen van
+de zon, reeds door de straat van Gibraltar. Het was mij daardoor vrij
+duidelijk dat deze Middellandsche Zee, besloten tusschen bewoonde
+landen, die hij wilde ontvluchten, den kapitein bijzonder onaangenaam
+moest zijn. Hare golven en koeltjes wekten waarschijnlijk bij hem al
+te veel droeve herinneringen, mogelijk al te veel leed op. Hij kon
+zich hier met zijn vaartuig niet zoo vrij bewegen als in den Oceaan,
+en zijn Nautilus voelde zich tusschen de te nabij elkander liggende
+Afrikaansche en Europeesche kusten te bekneld. Wij hadden een snelheid
+van vijfenveertig kilometer in het uur. Het spreekt van zelf dat Ned
+Land, tot zijn groote spijt, zijn ontvluchtingsplannen moest opgeven;
+hij kon zich van de sloep niet bedienen, nu deze werd meegesleept
+met een vaart van ongeveer twaalf meter in de seconde. Onder die
+omstandigheden den Nautilus te verlaten, zou even gevaarlijk geweest
+zijn, als om uit een sneltrein in volle vaart te springen. Bovendien
+kwam ons vaartuig alleen des nachts aan de oppervlakte, om een voorraad
+versche lucht in te nemen, en het snelde slechts vooruit volgens de
+aanwijzingen van het kompas en den log.
+
+Ik zag dus van het inwendige der Middellandsche Zee alleen wat
+een reiziger in een sneltrein van het landschap ziet, waardoor hij
+heen vliegt, dat is te zeggen, den verren gezichteinder, en niet
+wat onder zijn oogen langs hem gaat. Evenwel konden Koenraad en ik
+eenige visschen bekijken, wier snelheid ze eenige oogenblikken in
+het vaarwater van den Nautilus deed vertoeven. Wij bleven voor de
+glazen van den salon op den uitkijk staan, doch ik kon maar weinige
+aanteekeningen maken over de ichthyologie der Middellandsche Zee. Van
+de verschillende visschen, die haar bewonen, heb ik enkelen goed,
+anderen slechts ter loops gezien, zonder nog te spreken van hen,
+die door de snelheid van den Nautilus ons als voorbij vlogen. Ik
+zag in het door onze electrische lantaarn helder verlicht gedeelte
+lampreien kronkelen van een meter lang, die men bijna in alle zeeen
+aantreft, roggen van vijf voet breed, met witten buik en gevlekten
+rug. Twaalf voet lange haaien, door duikers in deze zee zoo gevreesd,
+wedijverden met hen in snelheid; zeevisschen, bekend om den fijnen
+reuk; goudvisschen, prachtige steuren, schoten langs ons glas, en
+raakten het somwijlen aan.
+
+Ik geloof, dat toen wij de Adriatische Zee voorbijvoeren, ik ook twee
+of drie potvisschen heb gezien. Koen meende dolfijnen en zeekalven,
+en zelfs een voet zes lange schildpad te hebben opgemerkt.
+
+Toen wij tusschen Sicilie en Tunis doorvoeren, verminderde de
+Nautilus zijn snelheid; in deze ruimte tusschen kaap Bon en de
+westpunt van Sicilie stijgt de bodem der zee bijna plotseling. Daar
+is een wezenlijke bergkam, waarboven slechts zeventien meter water
+staan, terwijl de diepte aan weerszijden zeventig meter bedraagt. De
+Nautilus moest dus zeer voorzichtig varen, om niet tegen dien
+onderzeeschen rotswand te stooten. Ik wees Koenraad op een kaart van
+de Middellandsche Zee de plaats van dezen langen rotswand aan.
+
+"Mijnheer moet mij niet kwalijk nemen," zei hij, "maar dat is een
+wezenlijke landtong tusschen Europa en Afrika."
+
+"Ja, vriend," antwoordde ik; "zij sluit dit gedeelte der zee bij de
+kust van Libye geheel af, en de peilingen van Smith hebben bewezen,
+dat de beide werelddeelen eertijds tusschen de kapen Boco en Farina
+verbonden waren."
+
+"Ik geloof het graag," zei Koenraad.
+
+"Ik zal er nog bijvoegen," hervatte ik, "dat er een dergelijke
+verbinding tusschen Gibraltar en Ceuta bestaat, die in een
+voorwereldlijk tijdperk de Middellandsche Zee geheel afsloot."
+
+"En," vroeg Koenraad, "als eenige vulkanische uitbarsting die beide
+scheidingsmuren eens tot boven de golven verhief?" "Dat is niet
+waarschijnlijk, Koenraad."
+
+"Laat ik eerst uitspreken, mijnheer; als dit verschijnsel eens plaats
+vond, zou het onaangenaam zijn voor mijnheer de Lesseps, die zich
+zooveel moeite geeft om de landengte door te graven."
+
+"Dat is waar; maar ik herhaal het, Koen, dit verschijnsel zal niet
+plaats hebben. De kracht der onderaardsche werking vermindert
+voortdurend. De vulkanen, die in vroeger tijdperken zoo talrijk
+waren, dooven langzamerhand uit; de inwendige warmte verflauwt, de
+temperatuur der onderste aardlagen daalt eeuw op eeuw vrij merkbaar,
+en dit ten nadeele van onze aarde, want die warmte is haar leven."
+
+"Maar de zon...."
+
+"De zon is onvoldoende, Koen. Kan zij warmte aan een lijk geven?"
+
+"Neen, niet zoover ik weet."
+
+"Welnu, mijn vriend, eens zal de aarde een kil lijk worden; zij zal
+onbewoonbaar en onbewoond zijn als de maan, die haar levenskracht
+sedert langen tijd verloren heeft."
+
+"Over hoeveel eeuwen?" vroeg Koenraad.
+
+"Over eenige honderdduizenden van jaren, mijn jongen."
+
+"Dan hebben wij nog tijd om onze reis te eindigen, als Ned Land zich
+er tenminste niet mee bemoeit," antwoordde Koenraad.
+
+En Koenraad ging geheel gerustgesteld voort dien hoog liggenden bodem
+der zee te bestudeeren, waarover de Nautilus met gematigde snelheid
+heenstreek.
+
+Daar vertoonde zich op een rotsachtigen en vulkanischen bodem een
+geheele flora met de schoonste, schitterendste en veelkleurigste
+gewassen; ook bewonderde hij er de tallooze week- en schaaldieren,
+die er zich tusschen vertoonden, en met welker rangschikking in
+klassen en orden hij zich bijzonder vermaakte.
+
+Gedurende den nacht van den 16den op den 17den Februari waren wij in de
+westelijke helft der Middellandsche Zee gekomen, waarvan de grootste
+diepte ongeveer 3000 meter bedraagt. De Nautilus daalde daar tot in
+de onderste lagen der zee. In plaats van de wonderen der natuur,
+aanschouwde mijn oog daar allerhande hartroerende en vreeselijke
+tooneelen. Wij waren toch in dat gedeelte der Middellandsche Zee, dat
+steeds zoo vruchtbaar is geweest aan allerlei rampen. Hoeveel schepen
+hebben er tusschen de kusten van Algerie en Provence geen schipbreuk
+geleden, hoeveel vaartuigen zijn er niet verdwenen! De Middellandsche
+Zee is, in vergelijking van de uitgestrektheid van den grooten Oceaan,
+slechts een meer, maar een meer, welks water grillig en veranderlijk
+is in den hoogsten graad: heden is het kalm en kabbelt het zachtkens
+tegen de ranke kiel eener kleine boot, dan weer woedt het en bruist
+het op door de stormwinden gegeeseld, zoodat zelfs de sterkste schepen
+door de korte golven worden stuk geslagen.
+
+Hoeveel wrakken zag ik dan ook niet bij onzen snellen tocht door de
+diepte, sommigen reeds geheel door koraalgewassen, anderen slechts
+met wier en roest bedekt; ankers, kanonnen, kogels, schroeven,
+stukken van stoommachines, gebarsten ketels, en soms houten wrakken,
+die onder water ronddreven, hetzij recht op, hetzij onderste boven
+gekeerd! Van deze vergane schepen waren sommigen door aanzeiling,
+anderen door het stooten op rots of klip gezonken. Ik zag er, die
+rechtop naar beneden waren gegaan, met mast en tuig nog in behoorlijke
+orde; het was als of zij voor anker lagen, en gereed waren om weg
+te zeilen. Toen de Nautilus er tusschen doorvoer en ze met zijn
+electrisch licht bescheen, was het alsof zij hem met de vlag wilden
+begroeten en een nommervlag hijschen! Maar neen, het was niets dan de
+stilte des doods op dit ongeluksveld. Ik merkte op, dat de bodem der
+zee meer met wrakken bedekt was naarmate wij de straat van Gibraltar
+naderden. Daar ontmoeten elkander de kusten van Afrika en Europa, en
+in dit nauw gedeelte komen ongelukken talrijker voor. Ik zag daar tal
+van ijzeren wrakken, phantastische overblijfselen van stoombooten,
+sommigen op zijde liggend, anderen overeind als vreeselijk groote
+dieren. Van een van die stoombooten was een zijde geheel opengespleten,
+de schoorsteen krom gebogen, van de raderen bleef niets dan wat ijzeren
+stangen over, het roer was van het achterschip afgescheurd, en hing
+er met slechts een keten nog bij, terwijl de geheele achtersteven
+door zeezout was ingevreten; welk een vreeselijk schouwspel! Hoeveel
+fortuinen waren door die schipbreuk niet te gronde gericht, hoeveel
+slachtoffers mee naar de diepte gesleept? Was er nog iemand van de
+schepelingen gered om die ontzettende ramp te kunnen navertellen, of
+bewaarden de golven het geheim van dit ongeluk? Ik weet niet waarom,
+doch de gedachte schoot mij door het brein dat dit de Atlas wel zijn
+kon, die voor ongeveer twintig jaren met man en muis verdwenen is,
+en waarvan men nimmer meer heeft hooren spreken! O, wat zou men een
+treurig tafereel kunnen ophangen van de diepten der zee, van dat
+uitgestrekte kerkhof, waar zoovele rijkdommen verloren zijn gegaan,
+zooveel slachtoffers den dood hebben gevonden!
+
+De Nautilus vervolgde kalm en snel als altijd zijn vaart, midden door
+al deze wrakken heen. Den 19den Februari, 's morgens om drie uur,
+waren wij voor de straat van Gibraltar. Er zijn daar twee zeestroomen:
+de bovenstroom, dien men sedert lang kent, voert het water van den
+Oceaan naar de Middellandsche Zee; doch een benedenstroom doet het
+tegenovergestelde, zooals de wetenschap in den laatsten tijd heeft
+bewezen. De Middellandsche Zee toch neemt steeds toe door het water
+van den Oceaan en de rivieren die er in uitmonden. Haar peil zou
+dus jaarlijks vrij wat hooger worden, want de uitdamping is niet
+voldoende om het evenwicht te herstellen. Docht dit is zoo niet,
+zoodat men natuurlijk het bestaan van een benedenstroom heeft moeten
+aannemen, die door de straat van Gibraltar het overtollige water van de
+Middellandsche Zee naar den Oceaan voert. Van dezen onderstroom maakte
+de Nautilus gebruik; hij schoot snel door de nauwe zeestraat. Een
+oogenblik slechts zag ik de wonderschoone bouwvallen van den tempel
+van Hercules, die volgens Plinius en Avienus met het lage eiland
+waarop hij stond gezonken is, en weinige oogenblikken daarna dreven
+wij op de golven van den Atlantischen Oceaan.
+
+
+HOOFDSTUK XXXII
+
+De Golf van Vigo.
+
+De Atlantische Oceaan, ontzaglijke waterplas van 25 millioen vierkante
+kilometer; belangrijke zee, welke de ouden bijna niet kenden, behalve
+misschien de Carthagers, de Hollanders der oudheid, die op hun
+handelsreizen de westkusten van Europa en Afrika bezochten! Oceaan,
+wiens kusten zulk een onmetelijken omtrek hebben, waarin de grootste
+rivieren der wereld haar water doen stroomen; prachtige watervlakte,
+onophoudelijk doorkliefd door de schepen van alle natien, versierd
+met de vlaggen van alle landen der wereld, en welks zuidelijk uiteinde
+wordt gevormd door twee kapen, bij de zeevaarders evenzeer gevreesd,
+de Stormkaap en kaap Hoorn!
+
+De Nautilus doorkliefde het water van den Oceaan met zijn schroef
+in drie en een halve maand, na een afstand te hebben afgelegd van
+bijna 40.000 kilometer. Waar gingen wij nu heen, en wat zou ons de
+toekomst opleveren?
+
+Toen wij de straat van Gibraltar door waren, had de Nautilus het
+ruime sop gekozen; hij rees naar de oppervlakte, waardoor wij dus in
+de gelegenheid werden gesteld onze dagelijksche wandelingen op het
+plat te vervolgen.
+
+Ik ging met Ned Land en Koenraad aanstonds naar boven. Op een
+afstand van twaalf kilometer zagen wij flauw kaap St. Vincent, het
+zuidwestelijk uiteinde van het Iberische schiereiland. De wind woei
+vrij sterk uit het zuiden. De zee stond hol, en deed den Nautilus sterk
+slingeren. Het was bijna onmogelijk om op het plat te blijven staan,
+daar groote golven er telkens overheen sloegen. Wij gingen dus naar
+beneden, na een goeden voorraad versche lucht te hebben ingeademd. Ik
+ging naar mijn kamer, en Koenraad naar zijn hut, maar Ned Land volgde
+mij met een afgetrokken gelaat. Onze snelle reis door de Middellandsche
+Zee had hem niet in staat gesteld zijn voornemen ten uitvoer te
+brengen en hij ontveinsde zijn teleurstelling maar weinig. Toen hij
+de deur had gesloten, ging hij zitten en zag mij zwijgend aan.
+
+"Vriend Ned," zei ik, "ik begrijp je, maar je hebt je niets te
+verwijten. De gedachte aan de vlucht zou een groote dwaasheid geweest
+zijn, nu de Nautilus zoo vreeselijk snel voorwaarts ging."
+
+Ned Land antwoordde niet; zijne gesloten lippen en gefronste
+wenkbrauwen duidden genoegzaam aan, dat maar een gedachte hem bezig
+hield.
+
+"Komaan," zei ik, "niets is nog verloren; wij varen de kust van
+Portugal langs. Frankrijk en Engeland zijn niet ver meer verwijderd,
+en daar kunnen wij immers ook heen vluchten? Als de Nautilus, buiten de
+straat van Gibralter komende, zich naar het zuiden had gewend, als hij
+ons mee had gesleept naar de streken, waar bijna geen land te vinden
+is, dan zou ik even teleurgesteld zijn als jij; maar nu weten wij, dat
+kapitein Nemo de zeeen der beschaafde natien niet ontvlucht, en binnen
+weinige dagen geloof ik wel, dat je met volle zekerheid kunt handelen."
+
+Ned Land keek mij nog strakker aan, en opende eindelijk den mond.
+
+"Van avond!" zei hij.
+
+Ik stond plotseling op; ik was, ik moet het bekennen, weinig voorbereid
+op zulk een mededeeling; ik had den Amerikaan willen antwoorden,
+doch ik kon geen woord uitbrengen.
+
+"Wij waren overeengekomen een gelegenheid af te wachten," vervolgde
+Ned Land. "Die gelegenheid heb ik nu; van avond zullen wij maar eenige
+kilometers van de Spaansche kust verwijderd zijn; de nacht is donker,
+de wind is west; ik heb uw woord, mijnheer Aronnax, en ik reken op u."
+
+Daar ik bleef zwijgen, stond de Amerikaan op en naderde mij.
+
+"Van avond om negen uur," fluisterde hij; "ik heb Koen
+gewaarschuwd. Dan zal de kapitein waarschijnlijk in zijn kamer en
+naar bed zijn; de machinisten en matrozen kunnen ons niet zien;
+Koenraad en ik zullen naar de hoofdtrap gaan: gij, mijnheer Aronnax,
+zult een paar schreden afstands in de bibliotheek wachten op ons
+teeken. De riemen, de mast en de zeilen zijn al in de sloep; ik heb
+er zelfs eenige levensmiddelen in kunnen brengen; ook heb ik mij van
+een sleutel meester gemaakt om de bouten los te schroeven, die de
+boot aan den Nautilus verbinden. Alles is dus gereed. Tot van avond."
+
+"De zee staat hol," zei ik.
+
+"Dat is waar," antwoordde Ned, "maar dat moet men wagen. De vrijheid is
+wel wat waard; bovendien, de boot is sterk, en eenige kilometers met
+een goeden wind beteekenen niets. Wie weet of wij morgen geen honderd
+kilometer ver in zee zijn? Als de omstandigheden ons begunstigen,
+zullen wij tusschen tien en elf uur ergens aan wal stappen of dood
+zijn. God behoede u dus, en tot van avond!"
+
+Daarop ging hij heen, en liet mij versuft zitten; ik had mij
+verbeeld, dat als het geval eens daar was, ik den tijd zou hebben
+om te overdenken, en de zaak te bepraten. Mijn koppige makker liet
+mij daarvoor geen tijd, en wat zou ik hem ook gezegd hebben? Ned
+Land had honderdmaal gelijk; het was nu een vrij goede gelegenheid,
+en hij maakte er gebruik van. Kon ik mijn woord intrekken en de
+verantwoordelijkheid op mij laden van uit geheel persoonlijke belangen
+de toekomst mijner makkers in de waagschaal te stellen? Kon morgen
+de kapitein ons niet in volle zee, ver van alle land, met zich voeren?
+
+Op dat oogenblik gaf mij een vrij sterk geruisch te kennen dat de
+vergaarbakken van den Nautilus vol liepen en wij weer in de diepte
+daalden.
+
+Ik bleef in mijn kamer, omdat ik den kapitein wilde ontwijken,
+die in mijn oog en op mijn gelaat de ontroering niet mocht lezen,
+die zich van mij had meester gemaakt. Ik bracht dus een treurigen
+dag door, geslingerd tusschen de begeerte om mijne vrijheid terug te
+krijgen, en het leedwezen dezen wonderbaarlijken Nautilus te verlaten,
+zonder mijn onderzeesche studien voleindigd te hebben. Ik zou dus dien
+Oceaan vaarwelzeggen, zonder er de diepten van te hebben nagespoord,
+zonder ook hier de geheimen te hebben ontdekt, welke de Indische en
+Groote Oceaan mij hadden ontvouwd! Mijn roman viel mij reeds bij het
+eerste deel uit de handen, mijn droom werd op het schoonste oogenblik
+afgebroken! Welke onaangename uren gingen er voorbij; dan zag ik
+mij met mijn makkers aan wal, dan weer wenschte ik tegen het gezond
+verstand in, dat eenige onvoorziene omstandigheden het plan van Ned
+Land in duigen mochten doen vallen.
+
+Tweemaal ging ik naar den salon om het kompas te raadplegen, ten
+einde te zien of de Nautilus de kust bleef naderen, of er zich van
+verwijderde. Maar neen: de Nautilus bleef altijd bij de Portugeesche
+kust; hij voer steeds naar het noorden. Wij moesten er dus partij
+van trekken en ons voor de vlucht gereed houden; mijn bagage was niet
+zwaar, niets dan mijn aanteekeningen.
+
+Ik vroeg mij zelven af wat kapitein Nemo wel van onze ontsnapping
+zou denken, welke ongerustheid, welk leedwezen deze hem misschien zou
+veroorzaken, en wat hij doen zou, ingeval hem ons plan bekend werd,
+of het mislukte! Ik had mij ongetwijfeld niet over hem te beklagen;
+integendeel. Nimmer werd gastvrijheid gulhartiger aangeboden dan de
+zijne; doch als ik hem verliet, kon ik toch niet van ondankbaarheid
+worden beschuldigd, want geen eed verbond ons aan hem. Hij rekende
+alleen op den drang der omstandigheden, niet op ons woord, om ons
+voor altijd aan hem te verbinden; hij had ronduit bekend, dat hij
+ons altijd gevangen zou houden, en dit rechtvaardigde ons voornemen.
+
+Ik had den kapitein sedert ons bezoek aan het eiland Santorino niet
+terug gezien. Zou het toeval ons voor mijn vertrek nog bij elkander
+brengen? Ik begeerde en ik vreesde het te gelijk. Ik luisterde of ik
+hem niet in zijn hut, naast de mijne hoorde loopen, doch geen geluid
+trof mijn oor; zijn hut moest ledig zijn.
+
+Toen vroeg ik mij zelven af of die vreemde man wel aan boord
+was. Sedert dien nacht, waarin de sloep den Nautilus had verlaten
+om die geheimzinnige reis te doen, waren mijn denkbeelden te zijnen
+opzichte wel eenigszins gewijzigd. Ik dacht dat kapitein Nemo, wat hij
+ook mocht zeggen, met het bewoonde land nog wel in eenige betrekking
+zou staan. Verliet hij nooit den Nautilus? Weken waren soms voorbij
+gegaan, dat ik hem niet gezien had. Wat deed hij in dien tijd, en
+bedreef hij geen daden, waarvan ik den aard niet kon gissen, terwijl
+ik nog altijd meende dat hij een eeuwigen haat aan het menschdom had
+gezworen? Duizenden gedachten van dien aard bestormden mij. Het veld
+mijner veronderstellingen moest zich uitbreiden in de omstandigheden,
+waarin ik mij bevond: ik voelde mij zeer onaangenaam: ik dacht dat
+aan den dag geen einde zou komen. De uren sloegen te langzaam voor
+mijn ongeduld.
+
+Mijn middagmaal werd mij, als naar gewoonte, in mijn kamer gebracht. Ik
+at slecht, daar ik veel te afgetrokken was. Ik ging te zeven uur van
+tafel. Honderd twintig minuten--ik telde ze--scheidden mij nog van het
+oogenblik, dat ik met Ned Land zou meegaan. Mijn angst verdubbelde,
+mijn pols sloeg hevig: ik kon niet op mijn plaats blijven zitten. Ik
+liep heen en weer, omdat ik daardoor de onrust van mijn gemoed hoopte
+te doen bedaren. Het denkbeeld in onze gewaagde onderneming niet
+te slagen was de minste mijner zorgen, maar de gedachte ons plan
+ontdekt te zien voor wij den Nautilus verlaten hadden, en gebracht
+te worden voor den toornigen, of, wat nog erger was, den door onze
+vlucht treurigen kapitein, dat deed mijn hart hevig kloppen.
+
+Ik wilde den salon een laatste maal weerzien; ik ging door de gang,
+en kwam in het museum, waar ik zoo vele aangename en nuttige uren had
+doorgebracht. Ik bekeek al die rijkdommen, al die schatten, als iemand
+die den volgenden dag in levenslange ballingschap wordt weggevoerd,
+of die vertrekt om niet weer terug te komen. Die wonderen der natuur,
+die meesterstukken der kunst, tusschen welke ik reeds zoovele dagen
+mijns levens sleet, zou ik voor altijd verlaten. Ik zou nog eens door
+de glazen van den salon in het water van den Oceaan hebben willen zien,
+maar de wanden bleven vast gesloten, en een ijzeren plaat scheidde
+mij van de zee, die ik nog niet kende.
+
+Toen ik den salon doorliep, kwam ik bij de deur, die toegang verleende
+tot de hut van den kapitein. Tot mijn groote verwondering stond deze
+deur half open; ik deed onwillekeurig een schrede achterwaarts; als
+kapitein Nemo in zijn kamer was, kon hij mij zien. Toen ik evenwel
+geen enkel gerucht hoorde, naderde ik. De hut was verlaten; ik stiet
+de deur open en deed eenige schreden naar binnen: altijd dezelfde
+ernstige kloosterachtige eenvoud.
+
+Op dit oogenblik troffen mij eenige teekeningen, die langs de wanden
+hingen en waarop ik vroeger niet gelet had. Het waren portretten
+van groote historische mannen, wier leven slechts de voortdurende
+opoffering aan een groote menschelijke gedachte geweest was:
+Kosciusko, de held, die met den Poolschen volkszang op de lippen
+gevallen was; Botzaris, de Leonidas van het nieuwe Griekenland;
+O'connell, de verdediger van Ierlands onafhankelijkheid; Washington,
+de grondlegger der Amerikaansche Unie; Manin, de Italiaansche patriot;
+Lincoln, door den dolk van een voorstander der slavernij gevallen,
+en eindelijk de martelaar der bevrijding van het ras der zwarten,
+John Brown, aan de galg hangend, zooals de pen van Victor Hugo ons
+dit zoo vreeselijk geschilderd heeft.
+
+Welke band bestond er tusschen die heldenzielen en de ziel van
+kapitein Nemo? Kon ik uit die portrettenverzameling het geheim van
+zijn leven raden? Was hij de kampvechter voor de onderdrukte volken,
+en de bevrijder der onder slavernij zuchtende natien? Had hij in de
+laatste staatkundige of maatschappelijke beroeringen van deze eeuw
+een rol gespeeld? Was hij een der helden geweest van den vreeselijken
+Amerikaanschen oorlog, die zoo ellendig was en zoo roemrijk tevens?
+
+Plotseling sloeg de pendule acht uur; de eerste slag wekte mij uit
+mijn droomen op; ik beefde alsof een onzichtbaar oog mijn geheimste
+gedachte had kunnen doorgronden, en ik snelde de kamer uit.
+
+Mijn oog vestigde zich toen op het kompas; wij voeren altijd naar
+het noorden; de log wees een matige snelheid aan, de manometer een
+diepte van ongeveer twintig meter. De omstandigheden begunstigden
+dus het plan van den Amerikaan.
+
+Ik ging weer naar mijn kamer, trok warme kleederen aan, zeelaarzen,
+een muts van otterbont, een wambuis met het vel van een zeekalf
+gevoerd. Ik was gereed, ik wachtte; het geraas van de schroef brak
+alleen de stilte at, die aan boord heerschte; ik luisterde en spitste
+de ooren; zou mij het gerucht van stemmen niet doen vernemen, dat Ned
+Land in zijn plannen verhinderd en overvallen was? Een doodelijke
+ongerustheid maakte zich van mij meester; ik trachtte te vergeefs
+mijn kalmte terug te krijgen.
+
+Eenige minuten voor negen, hield ik het oor tegen de kamerdeur van
+den kapitein; ik hoorde niets; ik verliet de hut en kwam weer in
+den salon, die bijna donker en verlaten was. Ik opende de deur van
+de bibliotheek; dezelfde halve duisternis, dezelfde eenzaamheid;
+ik ging bij de deur staan, die naar de hoofdtrap voerde, en wachtte
+op het teeken van Ned Land.
+
+Op dit oogenblik verminderden de wentelingen der schroef en hielden
+eindelijk geheel op. Waarom had dit plaats? Begunstigde of verhinderde
+dit oponthoud de voornemens van Ned Land? Ik wist het niet. De stilte
+werd slechts afgebroken door het kloppen van mijn hart.
+
+Plotseling voelde ik een lichten schok; ik begreep, dat de Nautilus
+stil lag op den bodem van den Oceaan: mijn onrust verdubbelde; het
+afgesproken teeken werd door den Amerikaan niet gegeven. De lust
+bekroop mij om naar hem toe te gaan, hem te verzoeken zijn plan
+uit te stellen. Ik voelde, dat onze vaart niet meer onder de gewone
+omstandigheden plaats vond....
+
+Op dit oogenblik ging de deur van den salon open, en de kapitein
+verscheen. Hij zag mij en zei, zonder inleiding, op aangenamen toon:
+
+"Zoo, mijnheer de professor, ik zocht u. Kent gij de geschiedenis
+van Spanje?"
+
+Men zou de geschiedenis van zijn eigen land volmaakt goed kunnen
+kennen, doch in de omstandigheden waarin ik verkeerde, met een
+verwarden geest en een berooid hoofd, er toch geen enkel woord van
+kunnen vertellen.
+
+"Welnu," hernam kapitein Nemo, "hebt gij mijn vraag gehoord? Kent
+gij de geschiedenis van Spanje?"
+
+"Zeer slecht," antwoordde ik.
+
+"Dat zijn nu geleerden," zei de kapitein lachend, "en zij weten
+niets. Kom ga zitten," voegde hij er bij, "ik zal u een merkwaardig
+voorval uit die historie meedeelen."
+
+De kapitein strekte zich op den divan uit, ik ging werktuigelijk
+naast hem, doch eenigszins meer in de schaduw zitten.
+
+"Mijnheer de professor," zei hij, "luister goed naar mij; deze
+geschiedenis zal u om zekere reden belang inboezemen, want zij zal
+antwoord geven op een vraag, die gij tot nog toe niet hebt kunnen
+oplossen."
+
+"Ik luister, kapitein," zei ik, niet wetende waar hij heen wilde, en
+mij zelven afvragend of het ook een zinspeling op onze vlucht zijn zou.
+
+"Wij zullen, als gij wilt tot 1702 opklimmen, mijnheer," hervatte
+de kapitein. "Gij weet toch, dat op dit tijdstip uw koning Lodewijk
+XIV meende, dat een wenk van dien dwingeland voldoende was om de
+Pyreneeen te doen wegzinken, en zijn kleinzoon, den hertog van Anjou,
+aan de Spanjaarden als koning op te dringen. Deze vorst, die onder
+den naam van Philips V meer of minder slecht regeerde, had tegen
+lastige vijanden buitenslands te kampen.
+
+"Het jaar te voren hadden Holland, Oostenrijk en Engeland in den Haag
+een verdrag gesloten om aan Philips V de Spaansche kroon te ontnemen,
+ten einde deze een aartshertog op het hoofd te plaatsen, wien men
+voorloopig den naam van Karel III gaf.
+
+"Spanje moest zich tegen deze beslissing verzetten, maar het was bijna
+geheel van soldaten en matrozen beroofd. Geld echter ontbrak niet,
+als de galjoenen, die met het goud en zilver van Amerika bevracht
+waren, maar de havens binnenliepen. Tegen het einde van 1712 wachtte
+men een rijk konvooi, dat de Fransche regeering door een vloot van 23
+oorlogschepen, onder den admiraal de Chateau-Renaud, liet begeleiden,
+omdat de oorlogsvloten der verbondenen in den Atlantischen Oceaan
+kruisten.
+
+"Dit konvooi moest zich naar Cadix begeven, maar toen de admiraal
+vernam, dat de Engelsche vloot in die buurt kruiste, besloot hij een
+Fransche haven binnen te loopen.
+
+"De Spaansche scheepskapiteins verzetten zich tegen deze beslissing;
+zij wilden in een spaansche haven binnen vallen, en als dit niet te
+Cadix kon geschieden, wilden zij naar de golf van Vigo, die op de
+noordwestkust van Spanje ligt en niet geblokkeerd werd.
+
+"De Fransche admiraal was zwak genoeg om toe te geven en de schepen
+liepen de baai van Vigo binnen. Deze vormt een regelmatige open reede,
+die moeilijk kon verdedigd worden. Men moest zich dus haasten, de
+galjoenen te lossen, voor dat de geallieerde vloten er de lucht van
+kregen, en zij zouden ook tijd genoeg voor dat lossen gehad hebben,
+ware niet plotseling een ellendig geschil, dat uit naijver ontsproot,
+ontstaan. Gij volgt mij toch goed?" vroeg de kapitein.
+
+"Wel zeker!" zei ik, nog niet wetende waarom hij mij die les in de
+geschiedenis gaf.
+
+"Ik ga dus voort; ziehier wat er gebeurde. De kooplieden van Cadix
+hadden een voorrecht, volgens hetwelk zij al de uit Oost-Indie komende
+koopwaren mochten ontvangen. Het lossen dus van die schatten in de baai
+van Vigo was tegen hun voorrechten. Zij beklaagden zich te Madrid en
+verkregen van den zwakken Philips V dat het konvooi, zonder gelost te
+worden, op de reede van Vigo zou blijven liggen, totdat de vijandelijke
+vloten zich zouden verwijderd hebben. Terwijl men deze beslissing nam,
+kwamen de Engelsche schepen in October 1702 in de baai van Vigo aan. De
+admiraal de Chateau-Renaud, verdedigde zich dapper, niettegenstaande
+zijn minderheid, maar toen hij zag dat de schatten van het konvooi
+den vijand in handen zouden vallen, stak hij de galjoenen in brand,
+zoodat zij met hunne onmetelijke rijkdommen in zee verzwolgen werden."
+
+Kapitein Nemo zweeg. Ik moet bekennen dat ik nog niet begreep, waarom
+de geschiedenis mij belangstelling moest inboezemen.
+
+"Welnu?"
+
+"Welnu, mijnheer Aronnax," was het antwoord, "wij zijn in die baai van
+Vigo, en het hangt maar van u af om er de geheimen van te doorgronden."
+
+De kapitein stond op en verzocht mij hem te volgen. Ik had den tijd
+gehad weer op mijn verhaal te komen; ik gehoorzaamde. De salon was in
+duisternis gehuld, maar door de glazen zag ik het verlichte zeewater;
+ik keek toe. Rondom den Nautilus was het water op een afstand van
+vijf honderd meter helder door de electrische lantaarn verlicht; de
+bodem was met fijn en helderwit zand bedekt; mannen van de equipage
+met scaphanders aan, waren bezig om half verrotte tonnen, en stuk
+gevallen kisten te midden van zwarte wrakken op te ruimen. Uit de
+kisten en vaten vielen zilveren en gouden staven; stapels piasters
+en edelgesteenten. Het zand was er mee bedekt. Vervolgens kwamen de
+mannen met rijken buit beladen op den Nautilus terug, legden er hun
+vracht neer en begonnen opnieuw dien oogst van goud en zilver te innen.
+
+Nu begreep ik alles: hier was het tooneel van den zeeslag van
+22 October 1702, hier waren die voor rekening van de Spaansche
+regeering geladen galjoenen gezonken, hier kwam kapitein Nemo,
+naarmate van zijn behoeften, de millioenen halen, waarmee hij zijn
+Nautilus bevrachtte. Het was voor hem, voor hem alleen dat Amerika
+zijn kostbare metalen had opgebracht; hij was alleen en onverdeeld
+erfgenaam van die aan de Incas en hun door Ferdinand Cortez onderworpen
+volken ontroofde schatten!
+
+"Wist gij, mijnheer de professor," vroeg hij mij glimlachend, "dat
+de zee zoovele rijkdommen bevatte?"
+
+"Ik wist alleen," antwoordde ik, "dat men het zilver, dat in het
+zeewater is opgelost, op twee millioen centenaars schat."
+
+"Zonder twijfel, doch om het er uit te halen zou meer kosten dan het
+waard was. Hier integendeel behoef ik maar op te rapen wat de menschen
+verloren hebben, en niet alleen in de baai van Vigo, maar op duizend
+andere plaatsen van schipbreuken, die ik allen op mijn kaarten heb
+aangeteekend. Begrijpt gij nu dat ik meer dan millionnair ben?"
+
+"Ik begrijp het, kapitein. Vergun mij evenwel de opmerking dat, nu
+gij de baai van Vigo op deze wijze onderzoekt, gij de werkzaamheden
+eener maatschappij voorkomt."
+
+"Welke?"
+
+"Een maatschappij, die van de Spaansche regeering concessie heeft
+gekregen om de gezonken galjoenen op te sporen. De aandeelhouders
+worden uitgelokt door het vooruitzicht van grove voordeelen, want
+men schat de waarde der verzonken schatten op 250 millioen gulden."
+
+"Die waren er," antwoordde kapitein Nemo, doch nu niet meer."
+
+"Ik geloof dat graag," zei ik; "een goede raad aan die aandeelhouders
+zou dan ook een daad van welwillendheid zijn. Wie weet echter of
+men dien raad wel zou aannemen? Want wat spelers vooral betreuren,
+is niet zoozeer het verlies van hun geld als wel dat van hun dwaze
+verwachtingen. Ik beklaag ze dan ook minder, dan die duizenden
+ongelukkigen voor wie deze rijkdommen bij een verstandige verdeeling,
+van groot nut zouden geweest zijn, terwijl ze nu nutteloos voor
+hen blijven!"
+
+Ik had deze woorden niet uitgesproken of ik begreep dat ik kapitein
+Nemo had moeten grieven.
+
+"Nutteloos!" antwoordde hij, terwijl hij in vuur geraakte. "Gelooft gij
+dan, mijnheer, dat die rijkdommen verloren zijn, nu ik ze verzamel? Is
+het volgens uw oordeel voor mij, dat ik mij de moeite geef die schatten
+op te rapen? Wie zegt u dat ik er geen goed gebruik van maak? Gelooft
+gij dan, dat ik niet weet dat er een lijdende menschheid bestaat, dat
+er slaafs onderdrukte volken op deze aarde leven, dat er ongelukkigen
+geholpen, slachtoffers gewroken moeten worden? Begrijpt gij mij
+niet? ..."
+
+Kapitein Nemo zweeg plotseling en had er misschien berouw over te
+veel gezegd te hebben. Ik had het echter geraden: welke ook de
+beweegredenen mochten geweest zijn, die hem gedrongen hadden op
+zee de onafhankelijkheid te zoeken, hij was toch voor alles mensch
+gebleven! Zijn hart klopte nog warm voor het lijden der menschheid
+en zijn oneindig groote liefde strekte zich over slaafsche volken
+zoowel als over enkele personen uit!
+
+En toen begreep ik voor wie de millioenen waren bestemd geweest, door
+Nemo weggezonden, toen de Nautilus in den omtrek van het opgestane
+Creta dreef!
+
+
+HOOFDSTUK XXXIII
+
+Een verdwenen land.
+
+Den volgenden dag, 19 Februari, zag ik den Amerikaan in mijn kamer
+komen; ik verwachtte hem; hij zag er zeer teleurgesteld uit.
+
+"Welnu, mijnheer?" zei hij.
+
+"Welnu, Ned, het lot is ons gisteren niet gunstig geweest."
+
+"Die vervloekte kapitein hield ook juist stil op het oogenblik dat
+wij zijn schuit zouden ontvluchten."
+
+"Ja, Ned, hij moest bij zijn bankier zijn."
+
+"Zijn bankier!"
+
+"Of liever zijn bank; ik versta daardoor dezen Oceaan, waar schatten
+beter in veiligheid zijn dan in de schatkist van den Staat."
+
+Toen vertelde ik Ned wat er den vorigen dag gebeurd was, met de
+stille hoop van hem van het denkbeeld af te brengen om te vluchten,
+maar mijn verhaal had geen ander gevolg, dan dat Ned Land zijn spijt
+uitdrukte voor eigen rekening ook niet eens een wandeling in de baai
+van Vigo te kunnen doen.
+
+"Komaan," zei hij, "alle hoop is nog niet verloren. Het is maar een
+misstoot met den harpoen! Een andermaal zullen wij slagen, en van
+avond zal ik als het moet...."
+
+"Welke is de richting van den Nautilus?" vroeg ik.
+
+"Ik weet het niet," antwoordde Ned.
+
+"Welnu, om twaalf uur zullen wij het te weten komen, als de zonshoogte
+wordt genomen."
+
+De Amerikaan ging naar Koenraad terug. Toen ik aangekleed was,
+trad ik den salon binnen; het kompas stond niet zeer uitlokkend;
+de richting was zuid-zuidwest; wij verwijderden ons dus van Europa.
+
+Ik wachtte met zeker ongeduld dat onze richting op de kaart zou worden
+aangeteekend. Tegen half twaalf, liepen de vergaarbakken ledig, en
+het vaartuig kwam weer aan de oppervlakte. Ik ging naar het plat:
+Ned Land was er reeds voor mij.
+
+Wij hadden geen land meer in het gezicht, niets dan de oneindige
+zee. Eenige zeilen aan den gezichteinder, zeker van schepen die tot
+kaap San-Roque varen om een gunstigen wind te zoeken, die hen om de
+Kaap de Goede Hoop voert. De hemel was bewolkt; een storm was ophanden.
+
+Ned beproefde in zijn woede om met het oog door den benevelden
+gezichteinder te boren; hij hoopte nog dat zich achter dien nevel het
+zoo begeerde land uitstrekte. Om twaalf uur scheen de zon maar een
+oogenblik; de stuurman maakte daarvan gebruik om de hoogte te nemen;
+daar echter de zee te onstuimig werd, gingen wij naar beneden en het
+luik werd gesloten.
+
+Toen ik een uur later op de kaart zag, bemerkte ik dat de Nautilus
+er op 16 deg. 17' N.B. en 33 deg. 22' W.L. stond aangeteekend, dus op bijna
+zeshonderd kilometer van de naaste kust. Het was nu onmogelijk aan de
+vlucht te denken, en ik waag het dus niet de woede van den Amerikaan te
+beschrijven, toen ik hem de hoogte mededeelde, waar wij ons bevonden.
+
+Wat mij aangaat, ik troostte mij spoedig; ik voelde mij als bevrijd
+van een last, die mij drukte, en ik kon met betrekkelijke kalmte
+mijn gewone werk weer opvatten. Des avonds, te elf uur, ontving ik
+onverwacht een bezoek van kapitein Nemo. Hij vroeg mij zeer beleefd of
+ik moede was van het waken gedurende den vorigen nacht. Ik antwoordde
+ontkennend.
+
+"Dan zal ik u een merkwaardigen tocht voorstellen, mijnheer Aronnax."
+
+"Welken kapitein?"
+
+"Gij hebt de diepte der zee alleen bij dag en zonlicht bezocht. Zoudt
+gij ze niet eens bij een duisteren nacht willen zien?"
+
+"Heel graag."
+
+"Ik zeg u, dat die wandeling zeer vermoeiend zal zijn. Gij moet lang
+loopen en een berg beklimmen, en de wegen zijn niet zoo bijzonder
+goed onderhouden," voegde hij er glimlachend bij.
+
+"Wat gij mij daar zegt, kapitein, verdubbelt mijn nieuwsgierigheid. Ik
+ben gereed u te volgen."
+
+"Kom dan mee, mijnheer de professor, om onze scaphanders te gaan
+aandoen."
+
+In de kleedkamer gekomen, zag ik dat noch mijn makkers, noch iemand van
+de bemanning ons op dien tocht zouden volgen. De kapitein had mij zelfs
+niet voorgesteld Ned of Koen mee te nemen. Binnen weinige oogenblikken
+hadden wij onze toestellen aan. Men plaatste de luchtschouders op
+onzen rug, doch de electrische lampen werden ons niet gegeven; ik
+merkte dit den kapitein op. "Zij zullen ons geen nut doen," zei hij.
+
+Ik meende niet goed te hebben verstaan, doch kon mijn opmerking niet
+herhalen, omdat het hoofd van den kapitein reeds in den helm was
+verdwenen. Ik zette mijn metalen hoofddeksel op, en voelde dat men
+mij een met ijzer beslagen stok in de hand gaf; eenige minuten later
+stonden wij, na de gewone verschijnselen, op den bodem van den Oceaan,
+ter diepte van driehonderd meter.
+
+Middernacht naderde. Het water was zeer donker, doch de kapitein wees
+mij in de verte een roodachtig punt, een soort van breede schemering,
+op ongeveer twee kilometer van den Nautilus zichtbaar. Ik had niet
+kunnen zeggen wat dit voor vuur was, waardoor het gevoed werd, en hoe
+en waarom het in de watermassa kon opflikkeren. In alle gevalle gaf het
+ons licht, wel zwak, doch ik gewendde mij weldra aan die bijzondere
+schemering, en ik begreep in deze omstandigheid de nutteloosheid
+der toestellen van Ruhmkorff. De kapitein en ik liepen, dicht naast
+elkander, recht op het aangewezen vuur af. De bodem rees langzaam; wij
+maakten met behulp onzer stokken groote stappen, doch wij vorderden
+toch niet hard, want onze voeten zakten dikwijls in de modder, die
+met zeewier vermengd, en hier en daar met platte steenen bezaaid was.
+
+Onder het voortstappen hoorde ik iets als gekletter boven mijn
+hoofd. Soms verdubbelde dit geluid en bracht een onophoudelijk
+leven voort. Weldra begreep ik de oorzaak; het was de regen,
+die in den stroom neerviel en op de oppervlakte der zee dit geraas
+maakte. Onwillekeurig dacht ik, doornat te zullen worden! Ik kon niet
+nalaten over dit dwaze denkbeeld te lachen. Nat door het water, in het
+midden van het water! Maar tot mijn verontschuldiging voer ik aan,
+dat men met den dikken scaphander aan het lijf, het vochtig element
+niet meer voelt, en men zich slechts in een weinig dichter atmosfeer
+dan die van de oppervlakte der aarde waant.
+
+Na een half uur te hebben geloopen, werd de grond rotsachtig. Allerlei
+kleine dieren verlichtten den bodem door hun lichtgevend vermogen. Ik
+zag hoopen steenen, die door eenige millioenen diertjes en een net van
+zeewier bedekt waren. Dikwijls gleed mijn voet op den gladden bodem
+uit, en zonder mijn stok zou ik meer dan eens gevallen zijn. Als ik
+mij omkeerde, zag ik altijd het licht van den Nautilus, dat in de
+verte evenwel begon te verflauwen.
+
+Die steenhoopen, waarvan ik zooeven sprak, waren op den zeebodem
+met een zekere regelmaat verspreid, waarvan ik mij geen verklaring
+wist te geven. Ik zag reusachtige groeven, die zich in het duister
+verloren, welker lengte ik niet kon schatten; zoo merkte ik ook andere
+bijzonderheden op, waarvan ik geen verklaring wist te geven. Het
+kwam mij voor, dat mijn zware schoenzolen een veld met beenderen
+verbrijzelden, die dof kraakten. Welke was dan die uitgestrekte
+vlakte waar wij gingen? Ik had het den kapitein willen vragen,
+maar de teekens, door middel waarvan hij met zijn makkers bij hun
+onderzeesche tochten sprak, waren voor mij onbegrijpelijk.
+
+Echter nam de rosse schijn, die ons leidde, toe en vertoonde zich reeds
+met vlammen aan den gezichteinder. De aanwezigheid van dien vuurhaard
+onder water maakte mij in de hoogste mate nieuwsgierig. Was het een
+uitstrooming van electriciteit? Zou ik een natuurlijk verschijnsel
+zien, waarvan de geleerden nog niets wisten? Of zou, en deze gedachte
+schoot mij door het hoofd, 's menschen hand in dit vuur zichtbaar
+zijn? Blies hij dien brand aan? Zou ik in de diepte wellicht makkers
+of vrienden van kapitein Nemo ontmoeten, die even vreemd als hij
+leefden, en die hij ging opzoeken? Zou ik daaronder misschien een
+volkplanting van bannelingen aantreffen, die de ellende der aarde
+moede, in de diepten van den Oceaan de onafhankelijkheid gezocht en
+gevonden hadden? Al die dwaze, ongerijmde denkbeelden kwamen mij voor
+den geest, en in die gemoedstemming, onophoudelijk verbaasd door de
+wonderen, die voor mijn oogen voorbijgingen, zou ik niet verwonderd
+geweest zijn, als ik in de diepte der zee een van die onderzeesche
+steden had ontdekt, waarvan kapitein Nemo droomde.
+
+Onze weg werd langzamerhand lichter. Het witte licht straalde boven
+een berg van ongeveer 800 voet hoog; maar wat ik zag, was eigenlijk
+niets als een eenvoudige terugkaatsing van licht tegen het kristal
+van water. De bron van dat overklaarbaar licht was aan de andere
+zijde van den berg.
+
+De kapitein stapte zonder aarzelen voort tusschen het doolhof van
+steenen, die den bodem van den Atlantischen Oceaan bedekten; hij kende
+dien somberen weg; hij had dien zonder twijfel dikwijls bewandeld
+en kon er niet verdwalen; ik volgde hem met onwankelbaar vertrouwen;
+hij scheen mij toe een der geesten der zee te zijn, en als hij voor
+mij uitging, bewonderde ik zijn hooge gestalte, die als een zwart
+beeld tegen den lichten gezichteinder afstak. Het was een uur na
+middernacht; wij waren de onderste helling van den berg genaderd,
+maar om dien te beklimmen, moesten wij ons langs moeilijk begaanbare
+wegen door een dicht bosch wagen. Het was een bosch van doode boomen,
+zonder bladeren, zonder sap, boomen die door het water waren gedood
+en waarboven hier en daar reusachtige dennen uitstaken. Het was als
+'t ware een kolendomein, waarin de verkoolde boomen overeind stonden,
+omdat ze in den gedeeltelijk losgewoelden grond nog vastgeworteld
+zaten, en wier takjes, als fijn knipwerk van zwart papier, tegen het
+heldere water juist waren afgeteekend. Men stelle zich een woud in
+den Harz tegen een berghelling voor, doch in het water verzonken. De
+paden waren met wier en allerlei zeeplanten volgegroeid en daartusschen
+wemelde het van dieren. Ik klom tegen de rots op, doch moest telkens
+over uitstekende wortels heenstappen, en zeeplanten scheuren, die
+mij in den weg dreven, of tusschen de boomtakken hingen, terwijl ik
+een heirleger van visschen verschrikt opjoeg, die tusschen de takken
+door wegzwommen. Meegesleept door de schoonheid van dit tooneel,
+voelde ik geen afgematheid meer; ik volgde mijn onvermoeiden gids.
+
+Welk een schouwspel! Hoe het terug te geven? Hoe het gezicht te
+beschrijven van die bosschen en rotsen te midden van het water,
+van onder in vrees aanjagende en sombere duisternis gehuld en wier
+toppen van rosachtig licht omringd waren, voortkomend uit die onbekende
+bron van gloed, waarvan de schijn door de terugkaatsing van het water
+verdubbelde? Wij beklommen rotsen, waarvan onder dof geluid brokken
+afgescheurd werden en naar beneden stortten. Rechts en links waren
+donkere galerijen, waarin zich het oog verloor. Daar waren groote
+groeven, door een menschenhand schijnbaar gegraven, en ik vroeg mij
+zelven af of ik niet plotseling een bewoner dier onderzeesche streken
+voor mij zou zien verschijnen.
+
+Maar kapitein Nemo klom steeds door; ik wilde niet achterblijven,
+en volgde met moed; mijn stok was mij daarbij van veel nut; een
+misstap zou gevaarlijk geweest zijn op die smalle voetpaden, die
+aan den rand van afgronden schenen uitgehouwen te zijn, maar ik liep
+met vasten tred door, en werd niet duizelig. Nu eens sprong ik over
+een spleet, welker diepte mij in de bergen op aarde zou hebben doen
+terugdeinzen, dan eens waagde ik mij over den gladden stam van boomen,
+over de randen eens afgronds geworpen, zonder naar beneden te zien,
+daar ik geen oogen genoeg had om de schoonheid dezer wildernissen te
+bewonderen. Op andere plaatsen schenen rotsblokken, als gedenkteekenen
+op hun onregelmatig gehouwen voetstukken, den spot te drijven met de
+wetten van evenwicht; tusschen hun steenen uitstekken schoten boomen
+te voorschijn als waterstralen, onder een vreeselijke drukking,
+en steunden elkander onderling. Dan zag ik wederom door de natuur
+gevormde torens, en groote muurbrokken, als van kasteelen voorzien,
+met zulk een helling voorover hangen als de wetten der zwaartekracht
+op de oppervlakte der aarde niet zouden gedoogd hebben. En ik bemerkte
+zelfs het verschil niet tusschen de dichtheid van water en van lucht,
+want niettegenstaande mijn zware kleederen, mijn koperen helm en mijn
+looden zolen, beklom ik hellingen van onbegrijpelijke steilte met de
+vlugheid van een geit of een gems.
+
+Ik gevoel wel dat ik onwaarheid schijn te vertellen, nu ik dezen
+onderzeeschen tocht beschrijf, doch ik schrijf de geschiedenis van
+schijnbaar onmogelijke zaken, die echter onbetwistbaar waar zijn. Ik
+heb niet gedroomd, maar gezien en getast!
+
+Twee uren na het verlaten van den Nautilus, hadden wij de uiterste
+grens der boomen bereikt, en honderd voet boven ons verhief zich de top
+van den berg, die donker afstak tegen het helle licht van den anderen
+kant. Hier en daar stonden nog eenige versteende struiken. Duizenden
+visschen vloden voor ons uit, evenals vogels, in het hooge gras
+verrast. De rots was doorboord met een menigte ondoordringbare
+scheuren, diepe holen en groote gaten, waarin zich verschrikkelijke
+voorwerpen bewogen. Ik verstijfde van schrik, als ik een spriet- of
+voelhoorn zag, die mij den weg versperde, of een vreeselijke schaar,
+welke zich in de duisternis der grot met vrij veel geweld opende en
+sloot. Duizenden lichtende punten flikkerden in dezen nacht. Het waren
+de oogen van reusachtige schaaldieren, in hun schuilplaatsen gedoken
+of van vreeselijke kreeften, die als hellebardiers overeind stonden
+en haar pooten tegen elkander sloegen alsof ze van ijzer waren;
+van reusachtige krabben, die als kanonnen op hun affuiten stonden,
+van ontzettende inktvisschen, welke met hun voelarmen door elkander
+werkten, als waren ze een broedsel van levende slangen.
+
+Welke was die vreeselijke, mij nog onbekende dierenwereld? Tot welke
+klasse of orde behoorden deze beesten, voor wie de rotsen, waarop zij
+huisden, als 't ware een tweede schaal vormden? Waar had de natuur het
+geheim van hun bestaan ontdekt, en sedert hoeveel eeuwen leefden zij in
+de diepten van de zee? Doch ik kon niet blijven staan. Kapitein Nemo,
+meer van nabij met deze afzichtelijke wezens bekend, sloeg er geen
+acht meer op. Wij waren op een eerste bergvlak gekomen, waar mij nog
+andere verrassingen wachtten; daar zag ik schilderachtige bouwvallen,
+die de hand der menschen en niet des scheppers verrieden. Het waren
+groote steenhoopen, waaronder men onduidelijk de vormen van kasteelen
+en tempels herkende, met een heirleger van bloeiende zooephyten en
+een mantel van zeewier en gras als met klimop bedekt.
+
+Maar welk gedeelte van den aardbol was het toch, dat door
+overstroomingen scheen verzwolgen te zijn? Wie had deze rotsen en
+steenen daar zoo neergezet als gedenkteekenen van voorhistorische
+tijden? Waar was ik, en waar had een luim van den kapitein mij
+heengebracht? Ik had het hem wel willen vragen: maar omdat ik het niet
+kon doen, bleef ik staan en greep hem bij den arm. Hij schudde met
+het hoofd en wees mij den laatsten bergtop, alsof hij wilde zeggen:
+"Kom maar mee, kom maar!"
+
+Ik volgde hem dus, en binnen weinige minuten had ik den top bereikt,
+die boven deze rotsmassa nog tien meter uitstak. Ik keek naar de zijde,
+door ons bestegen. De berg verhief zich slechts zeven of acht honderd
+voet boven de vlakte, maar aan de andere zijde was hij dubbel zoo
+hoog en besloeg het dal, dat zich in dit gedeelte van den Oceaan aan
+zijn voeten uitstrekte. Mijn blik drong hier vrij ver door, en omvatte
+een groote ruimte, door een hevige uitbarsting verlicht; deze berg was
+inderdaad een vulkaan; ongeveer vijftig voet onder den top braakte een
+krater, te midden van een regen van steenen en rotsblokken, stroomen
+lava uit, als vurige watervallen in het water verdwijnend. Deze vulkaan
+verlichtte als een ontzaglijk groote fakkel de vlakte, zoover het oog
+reikte. Ik zei dat die onderzeesche vulkaan lava, maar geen vlammen
+uitbraakte; voor vlammen is de zuurstof der lucht noodig, zoodat zij
+onder het water niet kunnen duren; maar lavastroomen, die het beginsel
+hunner gloeiing in zich bevatten, kunnen zelfs roodgloeiend zijn,
+zegevierend tegen het water worstelen en dit bij aanraking verdampen;
+de lava stroomde dus even als bij de uitbarstingen van den Vesuvius,
+naar beneden op een ander Torre del Greco.
+
+Inderdaad, daar lag onder mijn oogen een verwoeste stad met
+ingestorte daken, vernielde tempels, uit elkander gescheurde zuilen
+en neergeworpen kolommen, welke men vermoeden kon, dat tot de stevige
+Toskaansche bouworde behoord hadden. Verder op lagen de overblijfselen
+eener reusachtige waterleiding. Hier lag het hooge muurwerk van een
+burcht met gebouwen, waarin men de vormen van het Parthenon giste; daar
+overblijfselen van een kade, alsof een haven in vervlogen eeuwen aan
+de kust van een verdwenen oceaan, aan koopvaardij- en oorlogsschepen
+tot ankerplaats had gestrekt; nog verder lange lijnen van in elkander
+gestorte muren, breede en verlaten straten, een geheel Pompeji, daar
+in het water verzonken, en door kapitein Nemo onder mijn oog gebracht.
+
+Waar was ik? Ik wilde het weten, ik wilde spreken, en den koperen helm
+mij van 't hoofd rukken. Maar de kapitein kwam naar mij toe, en hield
+mij met een beweging tegen; toen raapte hij een stuk krijtsteen op,
+liep naar een zwarte basaltrots en schreef daarop het woord:
+
+"Atlantis."
+
+Welk een gedachte trof mij! Atlantis, het oude Meropis van Theopompus,
+het Atlantis van Plato, het vaste land, dat ontkend werd door Origenes,
+Porphyrius, Jamblichus, d'Anville, Malte-Brun en von Humboldt, die deze
+verdwijning onder de sprookjes rekenden, doch waaraan geloof geslagen
+werd door Posiodonius, Plinius, Ammianus Marcellinus, Tertullianus,
+Engel, Sherer, Tournefort, Buffon en d'Avezac; ik had het daar onder
+mijn oogen, zooals het de onwedersprekelijke sporen nog droeg van
+de ramp, welke het getroffen had! Dit was dan het verzwolgen land,
+dat vroeger gelegen was buiten de grenzen van Europa, Azie, Libye, en
+de kolommen van Hercules, waar het machtig volk der Atlanten leefde,
+waartegen het oude Griekenland zijn eerste oorlogen voerde.
+
+De geschiedschrijver, die de groote daden van dit heldentijdvak te boek
+heeft gesteld, is Plato. Zijn gesprek tusschen Tinaeus en Kritias, is,
+om zoo te zeggen, onder den invloed van den dichter en wetgever Solon
+geschreven. Deze onderhield zich eens met eenige wijze grijsaards uit
+Sais, een stad, toen reeds acht eeuwen oud, zooals de opschriften op de
+tempelmuren getuigen. Een dier wijzen verhaalde de geschiedenis eener
+stad, nog duizend jaar ouder; deze oude stad was, toen zij negen eeuwen
+bestaan had, door de Atlanten overvallen en gedeeltelijk verwoest;
+dit volk, zei hij, woonde in een uitgestrekt land, veel grooter dan
+Afrika en Azie bij elkander, en een oppervlakte beslaande van 12 deg. tot
+40 deg. N.B. Hun gebied strekte zich tot aan Egypte uit: zij wilden ook
+Griekenland de wet voorschrijven, doch daar stieten zij het hoofd
+tegen den onweerstaanbaren moed der Hellenen. Eeuwen verliepen;
+een geweldige overstrooming, met aardbevingen gepaard, had plaats;
+een dag en een nacht waren voldoende om dit Atlantis te vernietigen,
+waarvan Madeira, de Azorische, Canarische en Kaap-Verdische eilanden
+nu nog, als hoogste punten, zich uit de zee verheffen.
+
+Dit waren de geschiedkundige herinneringen, die het door kapitein
+Nemo geschreven woord bij mij levendig deden worden. Zoo stond ik
+dan, door het vreemdste lot gedreven, thans op een der bergen van dit
+verdwenen land! Ik raakte als het ware met de hand die duizend eeuwen
+oude bouwvallen aan, tot een voorwereldlijk tijdperk behoorend! Ik
+betrad den grond, waarop de tijdgenooten van den eersten mensch hadden
+gewoond; ik verbrijzelde onder mijn voet de skeletten van dieren uit
+de fabelachtige tijden, die onder de schaduw van de thans versteende
+boomen hadden gerust!
+
+Ach, waarom had ik niet meer tijd; ik had de steile helling van dezen
+berg wel willen afdalen, om dit uitgestrekte land te doorloopen,
+dat zonder twijfel Afrika en Amerika aan elkander verbond, en om die
+groote voorwereldlijke steden te bezoeken. Daar strekten zich misschien
+onder mijn voet het krijgshaftige Makhimos, het vrome Eusebes uit,
+wier reusachtige inwoners eeuwen lang leefden en die kracht genoeg
+bezaten om deze rotsblokken op elkander te stapelen, nu nog weerstand
+biedend aan het geweld der wateren! Eens zal misschien een wonder de
+verdwenen bouwvallen weer boven het vlak der zee verheffen.
+
+In dit gedeelte van den Oceaan heeft men het bestaan van een
+aantal onderzeesche vulkanen bewezen, en verscheidene schepen
+hebben buitengewone schokken ondervonden, als zij op deze hoogte
+voeren. Sommigen hoorden doffe geluiden, den strijd der elementen
+te kennen gevende, anderen hebben vulkaan-asch opgevangen, uit zee
+naar boven geworpen. De geheele bodem tot aan den evenaar toe, wordt
+nog door onderaardsche vulkanische krachten geteisterd. En wie weet
+of over eenige eeuwen de toppen dezer vuurspuwende bergen, hooger
+geworden door plutonische uitwerpselen en opeenvolgende lavabeddingen,
+niet boven het vlak van den Atlantischen Oceaan zullen uitsteken!
+
+Terwijl ik zoo peinsde, en al de bijzonderheden van dit grootsche
+landschap in mijn geheugen trachtte te prenten, bleef kapitein Nemo,
+op een met mos bedekte kolom geleund, onbeweeglijk en als versteend
+in stomme bewondering staan. Dacht hij aan verdwenen geslachten
+en trachtte hij het geheim der toekomst van het menschdom te
+ontdekken? Kwam die vreemde man op deze plaats zijn geschiedkundige
+herinneringen verlevendigen, en in deze oudheid mee leven, omdat hij
+van het leven in den lateren of nieuweren tijd niets wilde weten? Wat
+zou ik niet gegeven hebben om zijn gedachten te kennen, daarin te
+deelen en ze te begrijpen!
+
+Wij bleven een uur lang op deze plaats en beschouwden, onder den
+lichtenden schijn van de gloeiende en soms verbazend schitterende lava,
+de uitgestrekte vlakte. Het koken en woelen onder den grond deed den
+berg van tijd tot tijd dreunen en trillen; zware geluiden werden met
+de grootste nauwkeurigheid door het water overgebracht en weerkaatsten
+met statige kracht. Op dat oogenblik scheen de maan een poos door
+het water heen, en wierp over het verzwolgen landschap eenige bleeke
+stralen; het was maar een oogenblik, doch van een onbeschrijfelijke
+uitwerking. De kapitein richtte zich op, wierp een laatsten blik op
+de onmetelijke vlakte, en wenkte mij toen hem te volgen. Wij daalden
+den berg spoedig af; toen wij het woud door waren, zag ik de lantaarn
+van den Nautilus schitteren als een ster. De kapitein ging er recht
+op af, en wij waren weer aan boord toen de eerste stralen van het
+morgenlicht schenen over de oppervlakte van den Oceaan.
+
+
+HOOFDSTUK XXXIV
+
+Onderzeesche kolenmijnen.
+
+Den volgenden dag, 20 Februari, stond ik zeer laat op. De
+vermoeienissen van den nacht hadden mij tot elf uur doen slapen. Ik
+kleedde mij haastig, want ik wilde weten, welke richting de Nautilus
+had. De instrumenten wezen aan, dat wij altijd met een twintig
+kilometervaart op honderd meter diepte naar het Zuiden snelden.
+
+Koenraad trad binnen; ik vertelde hem onzen nachtelijken tocht,
+en daar de wanden geopend waren, kon hij nog een gedeelte zien van
+dit verdronken land. De Nautilus voer namelijk tien meter boven de
+vlakte van Atlantis; zij bewoog zich als een ballon, die door den wind
+boven weilanden wordt voortgestuwd; maar beter zou het zijn te zeggen,
+dat wij in den salon zaten als in den waggon van een sneltrein. Het
+eerste, wat onder onze oogen voorbijsnelde, waren de phantastisch
+gevormde rotsen; de doode boomen, wier onbeweeglijke vormen ons onder
+water toegrijnsden; verder de met een tapijt van zeeanemonen bedekte
+steenklompen en vreemd gevormde blokken lava, die bewezen met welk
+een woede de vulkanische uitbarstingen hadden plaats gehad.
+
+Terwijl deze zonderlinge streken onder ons electrisch licht zichtbaar
+waren, verhaalde ik aan Koenraad de geschiedenis van de Atlanten; ik
+sprak hem over de oorlogen van die heldhaftige volken, en behandelde
+het vraagstuk omtrent het bestaan van Atlantis als iemand die geen
+twijfel meer koestert. Maar Koenraad was afgetrokken, en hoorde mij
+ternauwernood aan; spoedig echter begreep ik zijn onverschilligheid
+voor deze geschiedkundige vraagstukken.
+
+Een talloos visschenheir toch trok zijn oogen, en als er visschen
+voorbij ons zwommen, dan behoorde Koenraad, in zijn lust tot ordenen
+en rangschikken als verzonken, niet meer tot deze wereld. In dat geval
+moest ik hem gewoonlijk maar volgen, en met hem onze ichthyologische
+studien voortzetten.
+
+Over het algemeen verschilden die visschen van den Atlantischen
+Oceaan weinig van die wij reeds gezien hadden. Het waren roggen van
+reusachtige gedaante, vijf meter lang, en zoo sterk, dat zij boven
+water konden uitspringen; haaien van verschillende soort, onder
+anderen een van vijf meter lang met driehoekige, scherpe tanden;
+steuren, zeepalingen en andere visschen.
+
+Terwijl wij die verschillende soorten van dieren zaten te bekijken,
+liet ik niet na de groote vlakte van Atlantis te beschouwen. Soms
+noodzaakten grillige verhevenheden van den grond den Nautilus om zijn
+snelheid te minderen, en dan gleed hij met de behendigheid van een
+visch tusschen de dicht bij elkander liggende heuvels door. Indien
+hij door dit doolhof niet kon heenkomen, verhief de Nautilus zich
+als een luchtballon, en wanneer hij over dien hinderpaal heen was,
+hervatte hij zijn snelle vaart op eenige meters boven den bodem. Het
+was een bewonderenswaardige en aangename vaart, die aan een luchtreis
+deed denken, met dit onderscheid evenwel, dat de Nautilus volkomen
+aan het roer gehoorzaamde.
+
+Tegen vier uur des namiddags veranderde de grond een weinig; tot nog
+toe was hij met een dikke laag slijk en met tot erts geworden takken
+bedekt; nu werd de bodem rotsachtiger en scheen bezaaid met tufsteen,
+eenige brokken lava en zwavelachtige bestanddeelen. Ik dacht, dat de
+bergstreek dus weldra op de groote vlakten zou volgen, en door zekere
+wendingen van den Nautilus zag ik ook inderdaad, dat de zuidelijke
+gezichteinder door een hoogen muur begrensd was, die elken uitgang
+scheen af te snijden. De top van dien berg stak zeker boven de zee
+uit. Het moest een vast land zijn, of ten minste een eiland, hetzij
+een der Canarische, hetzij een der Kaap-Verdische. Daar men, misschien
+om bijzondere redenen, de zonshoogte niet genomen had, wist ik niet
+juist waar wij ons bevonden. In allen gevalle scheen het mij toe,
+dat die bergmuur de grens van Atlantis vormde, van welk land wij
+evenwel nog slechts een klein gedeelte bezocht hadden.
+
+De nacht brak mijn waarnemingen niet af. Ik was alleen gebleven,
+want Koenraad was naar zijn hut gegaan. De Nautilus verminderde
+zijn snelheid, en manoeuvreerde door de zee boven den wonderlijk
+gevormden bodem; nu eens streek hij langs de heuvels, alsof hij
+er zich op had willen neerleggen, dan steeg hij plotseling weer
+naar de oppervlakte. Ik zag tusschenbeiden eenige heldere sterren,
+en juist vijf of zes van die sterren uit den Dierenriem, die in het
+sterrenbeeld van Orion zichtbaar zijn.
+
+Ik zou zeker nog lang voor het raam de schoonheden van de zee
+en den hemel zijn blijven bewonderen, als de wanden niet werden
+dichtgeschoven. Op dit oogenblik was de Nautilus tot aan den
+loodrechten rotswand genaderd; hoe hij manoeuvreerde kon ik niet
+raden. Ik ging naar mijn kamer; het vaartuig lag stil; ik sliep in,
+met het vaste voornemen om na weinige uren weer op te staan; doch
+het was den volgenden morgen acht uur toen ik in den salon kwam. De
+manometer deed mij zien, dat de Nautilus op de oppervlakte der zee
+dreef; bovendien hoorde ik op het plat loopen; doch ik voelde door
+de deining der golven geen slingeren.
+
+Ik ging naar het luik; het was open, maar in plaats van het helder
+daglicht, zoo als ik verwachtte, omringde mij dikke duisternis. Waar
+waren wij? Had ik mij bedrogen? Was het nog nacht? Neen, geen enkele
+ster schitterde, en de nacht is niet zoo volslagen donker. Ik wist
+niet wat er van te denken, toen ik iemand hoorde zeggen:
+
+"Zijt gij het, mijnheer de professor?"
+
+"O, kapitein," antwoordde ik "waar zijn wij?"
+
+"Onder den grond, mijnheer."
+
+"Onder den grond!" riep ik uit, "en de Nautilus drijft nog?"
+
+"Hij drijft altijd."
+
+"Maar dat begrijp ik niet."
+
+"Wacht maar eenige oogenblikken; onze lantaarn wordt aangestoken
+en als gij er op gesteld zijt helder voor u uit te zien, zult gij
+tevreden zijn."
+
+Ik betrad het plat en wachtte; de duisternis was zoo volkomen dat
+ik den kapitein zelfs niet zag; naar boven kijkend, meende ik recht
+boven mijn hoofd een zekeren lichtenden schijn te zien, een soort van
+schemering, door een rond gat binnenvallend. Op dat oogenblik werd
+de lantaarn ontstoken; het helder licht deed het zwakke schijnsel
+geheel verdwijnen.
+
+Ik sloot een oogenblik mijn oogen, door het electrisch licht als
+verblind, en zag om mij heen. De Nautilus lag stil aan een oever,
+die als een kaai gevormd was. De zee waarop het vaartuig op dat
+oogenblik dreef, was een meer, door een muur als 't ware ingesloten;
+het had een middellijn van ongeveer twee kilometer. Het peil, zoo als
+de manometer aanwees, stond gelijk met dat van de zee buiten dien muur,
+zoodat er noodzakelijk gemeenschap tusschen het meer en de zee moest
+bestaan. De hooge rotswanden, waartusschen wij lagen ingesloten,
+welfden zich boven ons, en vormden als het ware een omgekeerden
+trechter van vijf of zes honderd meter hoogte. Bovenin was een
+opening, waardoor ik de schemering gezien had, die waarschijnlijk
+aan het daglicht moest worden toegeschreven.
+
+Voordat ik den inwendigen vorm van deze verbazend groote grot
+nauwkeuriger onderzocht, voor ik mij zelven afvroeg of dat het werk
+der natuur of van menschenhanden was, trad ik op den kapitein toe en
+vroeg hem waar wij waren.
+
+"Wij zijn midden in een uitgedoofden vulkaan," antwoordde de kapitein,
+"waar de zee is binnengestroomd tengevolge van een scheur in den
+grond, daarin door een aardbeving ontstaan. Terwijl gij in bed laagt,
+mijnheer de professor, is de Nautilus in dit meer gekomen door een
+natuurlijken waterweg, die op tien meter onder het oppervlak van den
+Oceaan bestaat. Hier heeft mijn vaartuig een zekere gemakkelijke,
+geheimzinnige haven, tegen alle winden beveiligd. Waar zult gij ergens
+op eenige kust van uw vasteland of van uw eilanden een reede vinden,
+die tegen deze veilige ligplaats opwegen of tegen de woede der orkanen
+beschermen kan?"
+
+"Inderdaad, kapitein, hier zijt gij veilig; wie zou u in het hart
+van een vulkaan kunnen achterhalen? Maar heb ik aan den top geen
+opening ontdekt?"
+
+"Ja, de krater, die vroeger lavavlammen en rook uitwierp en waar nu
+de frissche lucht, die wij inademen, binnenstroomt."
+
+"Maar welke is die vulkaan?" vroeg ik.
+
+"Hij behoort tot een van de talrijke eilandjes, die in deze zee als
+gezaaid zijn. Hij is voor de schepen een klip, maar voor ons een
+groote grot. Het toeval heeft mij die doen ontdekken, en daarin heeft
+het mij goed gediend."
+
+"Maar zou men door dien krater niet naar beneden kunnen afdalen?"
+
+"Evenmin als ik er uit zou kunnen klimmen; tot op een hoogte van
+honderd voet kan men den inwendigen wand bestijgen, maar hooger op
+hangt de rots zoo veel over, dat zij niet bestegen kan worden."
+
+"Ik zie, kapitein, dat de natuur u overal en altijd dient. Gij zijt
+op dit meer in veiligheid en niemand als gij kunt het bezoeken. Maar
+waarvoor hebt gij die schuilplaats noodig? De Nautilus behoeft toch
+geen haven?"
+
+"Neen, mijnheer, maar hij heeft electriciteit noodig om zich te
+bewegen, elementen om deze voort te brengen, sodium om de elementen
+te voeden, kool om sodium te krijgen en mijnen om steenkolen uit te
+halen. En nu is het juist hier, dat de zee geheele bosschen bedekt,
+die in voorwereldlijke tijdperken zijn bedolven geraakt; nu zijn zij
+geheel verkoold en voor mij een onuitputtelijke bron."
+
+"Zijn uw mannen dan hier mijnwerkers, kapitein?"
+
+"Juist. Die mijnen strekken zich evenals die van New-Castle onder de
+golven uit. Hier gaan zij met scaphanders aan met spade en houweel
+in de hand, de steenkolen loshakken, die ik zelfs niet uit de mijnen
+van het vaste land behoef te halen. Als ik nu aan het stoken ben, om
+sodium te verkrijgen, dan geeft de rook, die uit den krater opstijgt,
+dezen nog den schijn, alsof de berg in werking was."
+
+"En zal ik ze aan 't werk zien?"
+
+"Ditmaal niet, want ik heb haast om onze onderzeesche reis om de
+aarde te vervolgen. Ik zal mij derhalve tevreden stellen om wat mee
+te nemen van den vooraad sodium, dien ik hier bewaar. Ik heb slechts
+een dag noodig om een genoegzame hoeveelheid aan boord te nemen en dan
+zullen wij onze reis vervolgen. Wanneer gij dus deze grot doorwandelen
+en eens om het meer heenloopen wilt, maak dan gebruik van dezen dag,
+mijnheer Aronnax."
+
+Ik dankte den kapitein, en ging mijn beide makkers opzoeken, die hun
+hut nog niet hadden verlaten. Ik noodigde hen uit mij te volgen,
+zonder te zeggen waar wij ons bevonden. Zij kwamen op het plat;
+Koenraad, die zich over niets verwonderde, beschouwde het als iets
+zeer natuurlijks, dat hij wakker werd onder een berg, nadat hij onder
+water naar bed was gegaan. Maar Ned Land dacht er slechts aan eens
+te onderzoeken of deze grot geen uitgang had.
+
+Na het ontbijt, omstreeks tien uur, gingen wij naar den oever.
+
+"Nu zijn wij weer aan land," zei Koenraad.
+
+"Dit noem ik geen land," antwoordde de Amerikaan; "bovendien zijn
+wij er niet op, maar er onder."
+
+Tusschen den rotswand en het water was een zandig strand, dat op zijn
+grootste breedte vijfhonderd voet breed was; over dit strand kon men
+gemakkelijk om het meer heen wandelen. Maar het benedeneinde der hooge
+rotswanden vormde een ongelijk terrein, waarop in schilderachtige
+opeenstapeling blokken vulkanische steenen en verbazende stukken
+puimsteen lagen. Al deze ruw door elkander geworpen steenblokken,
+waren door het onderaardsche vuur met een laag glazuur bedekt, die in
+het electrisch licht schitterde. Het met steenglas vermengde oeverzand
+stoof onder onze treden als een wolk kleine sterren op.
+
+De grond verhief zich langzamerhand naarmate wij ons van den oever
+verwijderden, en wij waren weldra door een lange en bochtige helling
+gekomen, waar wij langzamerhand hooger konden klimmen; maar wij
+moesten voorzichtig voortgaan tusschen die losliggende steenblokken,
+en onze voet gleed daarbij nu en dan uit op de stukken veldspaat en
+kwarts. De vulkanische natuur van deze ontzettend groote grot werd
+ons hoe langer hoe meer bevestigd; ik deed het mijn makkers opmerken.
+
+"Kunt gij u voorstellen," vroeg ik hun, "hoe deze trechter er uit
+moest zien, toen hij gevuld was met kokende lava en die gloeiende
+vloeibare massa zich tot aan de opening van den berg verhief, evenals
+het kokend metaal binnen de wanden van een hoogoven?"
+
+"Dat kan ik mij best voorstellen, mijnheer!" antwoordde Koenraad. "Maar
+kan mijnheer mij ook zeggen, waar deze groote hoogoven het werk
+gestaakt heeft, en hij nu met het water van een kalm meer gevuld is?"
+
+"Vermoedelijk. Koenraad, omdat eenige aardbeving onder het oppervlak
+van den Oceaan de opening heeft gemaakt, waardoor de Nautilus hier
+binnen is gekomen. Toen is het water der zee waarschijnlijk naar
+binnen gestort; er is een vreeselijke strijd tusschen de beide
+elementen gevoerd, die ten voordeele van Neptunus is geeindigd. Er
+zijn evenwel reeds eeuwen overheen gegaan, en de overstroomde vulkaan
+is een vreedzame grot geworden."
+
+"Zeer goed," antwoordde Ned Land, "ik geloof u; maar in ons belang
+betreur ik het dat die opening, waarvan mijnheer spreekt, niet boven
+het vlak der zee ligt."
+
+"Maar, vriend Ned," zei Koenraad, "als die opening niet onder water
+was, dan had de Nautilus hier niet binnen kunnen komen."
+
+"En ik voeg er nog bij, Land, dat het water dan ook den vulkaan niet
+binnengestroomd, en deze nog een vuurspuwende berg wezen zou. Je
+spijt is dus overbodig."
+
+Wij begonnen te klimmen; de helling werd hoe langer zoo steiler, en
+de paden hoe langer zoo nauwer; soms waren er diepe spleten in den
+grond, waarover wij moesten heenspringen; dan moesten wij weer om ver
+uitstekende en overhangende rotsblokken heen; wij kropen soms op de
+knieen of op den buik voort. Maar met hulp van Koenraaads behendigheid
+en Neds kracht kwamen wij alle hinderpalen te boven.
+
+Op een hoogte van ongeveer dertig meter, veranderde de aard van den
+grond, zonder dat deze daarom nog begaanbaarder werd; wij stuitten
+op zwarte basaltblokken; soms lagen zij met zwavel bedekt over een
+vlakte neergeworpen, dan weder vormden zij regelmatige prisma's, die
+als kolommen overeind stonden, om het groote gewelf te ondersteunen,
+en een prachtig schouwspel opleverden van de bouwkunst der natuur. Op
+andere plaatsen liepen tusschen deze basaltblokken lange stroomen
+van gestolten lava, waarin strepen jodenlijm of groote massa's zwavel
+zichtbaar waren. Het daglicht, dat door den krater naar binnen viel,
+verlichtte deze vulkanische overblijfselen, die voor eeuwig in dien
+uitgedoofden berg begraven lagen, met een onzeker schijnsel.
+
+Weldra moesten wij op een hoogte van omstreeks 250 voet door
+onoverkomelijke hinderpalen ons klimmen staken. De bergwand begon
+over ons heen te hangen, en in plaats van te stijgen, moesten wij
+onze wandeling om het meer voortzetten. Op de hoogte, waarop wij ons
+bevonden, begon het plantenrijk met het mineraalrijk in aanraking te
+komen. Uit de rotsspleten kwamen hier en daar heesters en op enkele
+plaatsen zelfs boomen te voorschijn. Ik herkende eenige planten en
+bloemen, zooals heliotropen en chrysanthemums; zelfs ontdekte ik
+tusschen de lavastroomen in kleine, doch weinig riekende viooltjes,
+hoewel ik beken dat ik dit weinigje geur gretig opsnoof. De geur is
+de ziel der bloemen, en de bloemen der zee, hoe prachtig ook, hebben
+geen ziel!
+
+Wij waren aan den voet van een boschje vrij zware drakenboomen
+genaderd, die door de kracht hunner sterke wortels de rots gebroken
+hadden, toen Ned Land uitriep: "O mijnheer, een bijennest!"
+
+"Een bijennest," antwoordde ik, terwijl ik den schouder ongeloovig
+optrok.
+
+"Ja zeker!" riep de Amerikaan, "de bijen gonzen er om heen."
+
+Ik naderde en moest mij gewonnen geven. In een gat van een drakenboom,
+waren eenige duizenden van de vernuftige insecten, die op de Canarische
+eilanden zooveel voorkomen, en wier honig daar zoo gezocht is.
+
+De Amerikaan wilde natuurlijk een voorraad honig medenemen, en ik
+was zoo onbarmhartig niet om er mij tegen te verzetten; hij stak met
+behulp van zijn vuurslag, wat droge bladeren met zwavel vermengd aan,
+om de bijen te doen stikken; weldra hield het gegons op, en het nest
+leverde verscheidene ponden geurigen honig. Ned Land stak deze in
+zijn voorraadzak.
+
+"Als ik den honig met het deeg van den broodboom vermeng," zei hij,
+"dan kan ik u een kostelijken koek aanbieden."
+
+"Best," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan."
+
+Op enkele bochten van ons pad vertoonde zich het meer in zijn geheele
+uitgestrektheid; het werd door de lantaarn van den Nautilus verlicht,
+en wij zagen er geen enkel golfje of rimpeltje op. De Nautilus lag
+onbeweeglijk; op het plat liepen menschen heen en weer, als zwarte
+schimmen in de zee van het electrisch licht. Op dat oogenblik draaiden
+wij om een uitstekend rotspunt heen en zagen toen, dat de bijen niet de
+eenige dieren waren, die den vulkaan bewoonden. Roofvogels vlogen hier
+en daar in de duisternis rond, of vluchtten weg van hun nesten. Het
+waren sperwers en havikken; ook liepen er hier en daar, zoo snel zij
+konden, schoone en vette trapganzen. Men kan zich de begeerlijkheid
+van den Amerikaan voorstellen, toen hij dit smakelijk wild zag, en
+welk een spijt hij gevoelde zijn geweer niet bij zich te hebben. Hij
+beproefde ze met steenen te raken, en na verscheidene vruchtelooze
+pogingen slaagde hij er eindelijk in, een van die prachtige trapganzen
+te treffen. Als ik zeg, dat hij twintigmaal zijn leven waagde om het
+dier te grijpen, jok ik niet, maar hij vervolgde het beest zoo lang
+totdat hij het in zijn zak had.
+
+Wij moesten wederom naar beneden, want wij konden onmogelijk
+verder. Boven ons geleek de gapende krater op de opening van een
+put. Wij konden den hemel vrij duidelijk zien, en ik zag de wolken
+oostwaarts drijven. Een half uur na de laatste heldendaad van
+Ned Land, waren wij weer aan den oever. Hier groeide niets meer
+dan wat zeevenkel, een klein plantje, dat goed is om gekonfijt te
+worden. Koenraad plukte er eenige bosjes van. Verder vonden wij een
+menigte schelpdieren.
+
+Hier was een prachtige grot; mijn makkers en ik kregen lust ons op
+het fijne zand uit te strekken. Het vuur had de wanden met schitterend
+glazuur bedekt. Ned Land betastte ze, als wilde hij onderzoeken hoe dik
+zij wel waren; ik kon een glimlach niet onderdrukken. Ons gesprek viel
+toen weer op zijn eeuwigdurende plannen om te ontvluchten, en zonder
+zijn hoop al te zeer te voeden, kon ik toch deze veronderstelling
+maken: dat namelijk kapitein Nemo slechts naar het Zuiden gevaren
+was om zijn voorraad sodium te vernieuwen; ik hoopte dus dat hij
+nu weer naar de kusten van Europa of Amerika zou varen, waardoor de
+Amerikaan dus in de gelegenheid zou zijn, zijn mislukte poging met
+beteren uitslag te hervatten.
+
+Wij lagen ongeveer een uur in de schoone grot uitgestrekt, toen
+ons gesprek, dat in den beginne vrij levendig geweest was, begon te
+verflauwen; zekere slaperigheid overviel ons, en daar ik geen enkele
+reden zag om dit tegen te gaan, dommelde ik zachtjes in; ik droomde,
+en wie is meester om zijn droomen te kiezen, ik droomde dat mijn
+geheele bestaan zich in dat van een weekdier oploste; het scheen mij
+alsof de grot mijn schelp was. Plotseling werd ik door het schreeuwen
+van Koenraad gewekt.
+
+"Op, op!" riep de brave jongen.
+
+"Wat is er?" vroeg ik, half opstaande.
+
+"Het water komt op."
+
+Ik sprong overeind, en zag dat het zeewater als een stortvloed de
+grot binnendrong; omdat wij in wezenlijkheid geen weekdieren waren,
+moesten wij trachten ons te redden. Binnen weinige oogenblikken waren
+wij boven in de grot in veiligheid. "Wat gebeurt er toch?" vroeg
+Koenraad; "is er een nieuw wonder voorgevallen?"
+
+"Wel neen, vrienden," antwoordde ik, "het is eenvoudig de vloed die
+ons heeft overvallen. De zee buiten den berg rijst, en de wetten
+van het evenwicht leeren dat het meer binnen den berg dan ook rijzen
+moet. Wij zijn er met een half nat pak afgekomen, en zullen ons op
+den Nautilus gaan verkleeden."
+
+Drie kwartier daarna hadden wij onzen tocht om het meer geeindigd,
+en waren wij weer aan boord. De mannen der equipage brachten op dat
+oogenblik de laatste vracht sodium binnen boord, zoodat de Nautilus
+aanstonds had kunnen vertrekken; doch de kapitein gaf daartoe
+geen bevel. Wilde hij daartoe den nacht afwachten en heimelijk
+door de onderzeesche opening varen? Misschien. Hoe het ook zij,
+den volgenden morgen had de Nautilus zijn haven verlaten, en voer,
+ver van elk vast land, op eenige meters voort onder de golven van
+den Atlantischen Oceaan.
+
+
+
+HOOFDSTUK XXXV
+
+De Krooszee.
+
+De richting van den Nautilus was niet veranderd. Wij moesten voor
+het oogenblik dus alle hoop laten varen om naar eenige Europeesche
+zee terug te keeren. Kapitein Nemo bleef den koers naar het Zuiden
+richten. Waar voerde hij ons heen? Ik kon het mij niet voorstellen.
+
+Dien dag doorkliefde de Nautilus een zonderling gedeelte van den
+Atlantischen Oceaan; iedereen kent het bestaan van den warmen
+stroom, die onder den naam van Golfstroom bekend is. Nadat hij de
+golf van Mexico onder langs kaap Sable verlaten heeft, richt hij
+zich rechtstreeks naar Spitsbergen; doch op ongeveer 44 deg. N.B., even
+nadat hij de golf van Mexico heeft verlaten, verdeelt hij zich in
+twee takken; de voornaamste richt zich naar de kusten van IJsland
+en Noorwegen, terwijl de andere op de hoogte der Azorische eilanden
+zuidwaarts stroomt, en daarna tegen de Afrikaansche kust stuitende,
+een ovaal beschrijft en naar de Antillen terugkeert.
+
+Deze tweede tak van den warmen stroom gaat dus met zijn golven om een
+koud, bijna stilstaand en onbeweeglijk gedeelte van den Oceaan, dat
+men de Krooszee noemt. Het is een meer in het midden van den Oceaan,
+om hetwelk het water van den grooten stroom in niet minder dan drie
+jaar heenloopt.
+
+De Krooszee bedekt, om zoo te zeggen, het land dat door den Oceaan is
+verzwolgen. Sommige schrijvers hebben zelfs beweerd, dat het zeegras,
+hetwelk in deze zee in groote menigte ronddrijft, van de weiden van
+dit vroegere vasteland afkomstig is. Waarschijnlijk echter is dit
+zeegras en wier afkomstig van de kusten van Europa en Amerika, en
+wordt door den Golfstroom tot op deze hoogte medegesleept. Dit was
+een van de redenen, die Columbus deden gelooven aan het bestaan van
+een nieuwe wereld. Toen de schepen van dezen koenen zeevaarder in de
+Krooszee kwamen, hadden zij werk om door dit gras heen te komen, omdat
+het tot groote ontsteltenis van de equipage hunne vaart tegenhield;
+zij besteedden zelfs drie weken er over om er doorheen te worstelen.
+
+Zoo was de streek, door den Nautilus op dit oogenblik bezocht: het
+was een wezenlijke weide, zulk een dicht tapijt van gras, zeekroos
+en wier, dat een schip er niet zonder moeite kon doorvaren. Kapitein
+Nemo wilde zich met zijn schroefboot dan ook niet in deze massa gras
+wagen, en bleef op eenige meters diepte onder de golven.
+
+De Krooszee wordt ook wel Sargasso-zee genoemd, naar het Spaansche
+woord "Sargazzo" dat zeewier beteekent, omdat deze uitgestrekte
+bank door deze plant gevormd wordt. Ziehier waarom deze planten
+volgens den geleerden Maury, den schrijver van de Natuurkundige
+aardrijksbeschrijving zich vereenigen in dit kalme gedeelte van den
+Atlantischen Oceaan.
+
+"Men kan," zegt hij, "dat verschijnsel verklaren door een proef,
+die elkeen kent. Als men in een bak met water eenige stukjes, kurk
+of andere voorwerpen laat drijven, en men aan het water een draaiende
+beweging geeft, dan zal men die verspreide stukjes zich in het midden
+zien bijeen voegen, dat is daar waar het water het minst in beweging
+is. Bij het verschijnsel, waarover wij spreken, is de Atlantische
+Oceaan de bak, de Golfstroom is het draaiend gedeelte en de Krooszee
+het middelpunt, waar de drijvende voorwerpen zich vereenigen."
+
+Ik deel Maury's gevoelen en heb het verschijnsel op de plaats zelf,
+waar schepen slechts zeer zelden komen, kunnen onderzoeken. Boven
+ons dreven voorwerpen van allerhande soort, opgehoopt tusschen het
+bruinachtig gras, boomstammen, die van de Andes en het Rotsgebergte
+waren afgescheurd en door de Amazonen-rivier of de Mississippi werden
+voortgestuwd; tallooze overblijfselen van wrakken, zoo met schelpen
+en planten begroeid, dat zij niet boven konden drijven. En de tijd zal
+ook eens dat andere gevoelen van Maury waar maken, dat deze eeuwenlang
+opgehoopte voorwerpen eenmaal versteenen en door de werking van het
+water een onuitputtelijke kolenmijn zullen vormen; een kostbare
+voorraad dus, dien de Voorzienigheid nu reeds verzamelt voor het
+oogenblik, dat de menschen de mijnen op het vasteland hebben uitgeput.
+
+Den geheelen 22sten Februari brachten wij in die Krooszee door, waar
+de visschen, die zooveel van zeeplanten houden en de schaaldieren
+overvloedig voedsel vinden. Den volgenden dag had de Oceaan wederom
+zijn gewone voorkomen. Van dit oogenblik af bleef de Nautilus gedurende
+negentien dagen van 23 Februari tot 12 Maart in het midden van den
+Atlantischen Oceaan, en voerde ons mee met een doorloopende snelheid
+van zestien kilometer in het uur. De kapitein wilde waarschijnlijk het
+geheele programma zijner onderzeesche reis afloopen, en ik twijfelde
+er niet aan, of hij zou, na om kaap Hoorn te zijn gestevend, naar
+de Stille Zuidzee terugkeeren. Ned Land had dus wel gelijk met bang
+te zijn. In deze uitgestrekte zee zonder eilanden behoefde men het
+niet te beproeven om van boord te gaan; wij hadden dus geen middel om
+ons tegen den wil van kapitein Nemo te verzetten. Het eenige wat wij
+doen konden, was ons te onderwerpen; maar wat men van geweld of list
+niet meer te wachten had, dacht ik dat door overreding kon verkregen
+worden. Als de reis was afgeloopen, zou dan de kapitein er niet in
+toestemmen ons de vrijheid terug te geven, onder eede van zijn bestaan
+nimmer te verraden? Wij zouden dien eed zeker hebben gehouden, maar
+ik moest die teedere zaak met den kapitein zelf behandelen. Zou ik hem
+echter die vrijheid wel kunnen vragen? Had hij bij het begin der reis
+niet op stelligen toon verklaard, dat het geheim van zijn leven onze
+levenslange gevangenschap aan boord van de Nautilus eischte? Moest
+mijn stilzwijgen gedurende vier maanden hem niet doen gelooven,
+dat ik mij zonder morren in dien toestand schikte? Als ik die zaak
+weder aanroerde, zou het dan geen achterdocht bij hem opwekken, die
+onze plannen kon benadeelen, als zich daartoe later eenige gunstige
+omstandigheid voordeed! Ik overdacht en overwoog al die redenen, en
+ik onderwiep ze aan Koenraads oordeel, die niet minder verlegen stond
+dan ik. Kortom, hoewel ik niet gemakkelijk uit het veld was te slaan,
+begreep ik toch dat de kans om mijn vrienden en bloedverwanten ook
+terug te zien, van dag tot dag verminderde, vooral nu kapitein Nemo
+als een rechte waaghals stuurde naar het zuidelijk gedeelte van den
+Atlantischen Oceaan.
+
+Gedurende de bovengemelde negentien dagen, had er op onze reis niets
+bijzonders plaats. Ik zag den kapitein maar zelden; hij zat te werken;
+dikwijls vond ik in de bibliotheek boeken, die hij geopend had laten
+liggen, en vooral werken over natuurlijke geschiedenis. Mijn werk over
+de diepten der zee, was door hem doorbladerd en met kantteekeningen
+overladen, die mijn stellingen dikwijls weerspraken. Doch de kapitein
+stelde zich slechts tevreden met aldus mijn werk te verbeteren, zonder
+met mij te twisten. Soms hoorde ik de droefgeestige tonen van zijn
+orgel, dat hij met veel gevoel bespeelde, maar altijd des nachts,
+te midden van de grootste duisternis, als de Nautilus op de groote
+verlaten vlakte van den Oceaan als ingeslapen scheen te zijn.
+
+Gedurende dit gedeelte der reis voeren wij soms dagen lang aan de
+oppervlakte der zee; zij was als verlaten; wij zagen slechts nu
+en dan een zeilschip, dat voor Indie bevracht, koers zette naar de
+Kaap de Goede Hoop. Eens werden wij vervolgd door de sloepen van een
+walvischvaarder, die ons zonder twijfel aanzag voor een reusachtigen
+walvisch van groote waarde. Maar kapitein Nemo wilde die wakkere
+zeelieden hun tijd en moeite niet laten verliezen en eindigde de
+jacht met onder water te duiken. Dit voorval scheen Ned Land bijzonder
+belang in te boezemen. Ik geloof niet dat ik mij bedrieg, als ik zeg,
+dat de Amerikaan er spijt over gevoelde, dat onze metalen huid niet
+door een der harpoenen van die visschers doodelijk werd getroffen.
+
+De visschen, die ik met Koenraad gedurende dit gedeelte onzer
+reis opmerkte, verschilden weinig van die wij reeds vroeger gezien
+hadden. De voornaamste waren eenige exemplaren van de vreeselijke
+afdeeling kraakbeenachtige dieren, die niet minder dan twee en dertig
+soorten bevat: gestreepte haaien van vijf meter lang en met platten
+kop, breeder dan het lichaam, en een ronden staart; op den rug hebben
+zij overlangs zeven breede evenwijdige zwarte strepen, en dan grijze
+haaien met slechts een rugvin. Er kwamen ook groote zeehonden voorbij,
+en dat wel van de meest verslindende soort; men behoeft alle verhalen
+van visschers niet te gelooven, doch ziehier eenige staaltjes van
+hetgeen zij vertellen: in het lichaam van een van die dieren heeft
+men den kop van een buffel en een geheel kalf gevonden, in een ander
+twee konijnen, en een matroos met kleeren en al, in een ander een
+soldaat met den sabel in de hand, en in nog een ander een ruiter
+met zijn paard! Men behoeft aan dat alles geen geloof te hechten,
+doch zeker is het, dat geen van die dieren zich in de netten van den
+Nautilus lieten vangen ik dus hunne vraatzucht niet kon nagaan.
+
+Dagen lang hielden troepen bevallige en dartelende dolfijnen ons
+gezelschap. Zij zwommen met troepjes van vijf of zes, en joegen de
+andere visschen na, evenals een troep wolven in het veld; overigens
+zijn zij niet minder vraatzuchtig dan de zeehonden, als ik ten minste
+geloof moet slaan aan het verhaal van een hoogleeraar te Kopenhagen,
+die verzekert dertien walrussen en vijftien robben in de maag van
+een dolfijn gevonden te hebben.
+
+Ik zag ook zeldzame exemplaren van de klasse der stekelvinnigen
+en der zaagvisschen. Sommige schrijvers, trouwens meer dichters
+dan natuurkenners, beweren dat deze visschen liefelijk zingen en
+een vereeniging van hun stemmen een muziek voortbrengt, waarbij de
+menschelijke stem niet kan halen. Ik ontken het niet, maar die dieren
+gaven ons tot ons groot leedwezen geen enkele serenade. Eindelijk
+zagen wij nog een groote menigte vliegende visschen; niets was
+aardiger dan te zien hoe de dolfijnen ze met groote juistheid
+wisten na te jagen. Hoe hoog zij zich ook uit zee konden verheffen,
+welken boog zij ook beschreven, tot zelfs over den Nautilus heen,
+de ongelukkige visschen vonden den bek van den dolfijn altijd geopend
+om ze op te vangen.
+
+Tot op 13 Maart ging onze tocht op dezelfde wijze voort. Dien dag
+werd de Nautilus gebezigd om proeven van peiling te doen, welke mij
+het grootste belang inboezemden. Sedert ons vertrek uit de Stille
+Zuidzee hadden wij ongeveer 52,000 kilometer afgelegd; wij waren nu
+op 45 deg. 37' Z.B. 37 deg. 53' W.L. Het was omstreeks dezelfde plaats, waar
+kapitein Denham van de Herald op 14.000 meter geen grond vond. Daar
+had luitenant Parker van het Amerikaansche fregat Congres op 15,140
+meter den bodem niet kunnen peilen. Kapitein Nemo besloot om den
+Nautilus naar de grootste diepte te doen dalen, om die verschillende
+peilingen eens na te gaan. Ik maakte mij gereed den uitslag van dit
+onderzoek op te teekenen. De zaalwanden openden zich, en het vaartuig
+begon zich in beweging te stellen, ten einde die verbazende diepte
+te kunnen bereiken. Men kan nagaan dat er geen sprake kon zijn van
+door middel van het vullen der vergaderbakken naar den afgrond te
+zinken. Misschien zou dat water de specifieke zwaarte van den Nautilus
+toch niet genoeg hebben kunnen vermeerderen. Bovendien zou men om weer
+te stijgen, het water moeten uitpompen, en dan zouden zeer zeker de
+pompen niet krachtig genoeg geweest zijn, om den druk van buiten te
+overwinnen. De kapitein besloot dus om de zwaarden of vleugels van
+zijn Nautilus in een hoek van 45 deg. te plaatsen en aldus schuins naar
+beneden te varen. De schroef kreeg bovendien de grootste snelheid
+van beweging en draaide met onbeschrijfelijke kracht door het water.
+
+Op deze wijze, met de grootste kracht voortgestuwd, trilde de Nautilus
+als een snaar en daalde regelmatig naar de diepte. De kapitein en
+ik volgden in den salon de naald van den manometer, die zich vrij
+snel verplaatste. Weldra waren wij dieper dan dat gedeelte der zee,
+waar de meeste visschen hun verblijf houden. Terwijl sommigen van
+die dieren slechts aan de oppervlakte van het water kunnen leven,
+zijn er daarentegen anderen, hoewel minder talrijk, die zich in
+grootere diepte ophouden; er waren er zelfs op 1200 meter diepte,
+onder een druk van honderd twintig atmosferen. Ik vroeg den kapitein
+of hij ooit visschen op nog grooter laagte gevonden had.
+
+"Visschen?" antwoordde hij, "zelden; maar wat vermoedt of weet men
+bij den tegenwoordigen staat der wetenschap?"
+
+"Het volgende, kapitein. Men weet, dat als men naar de diepten van
+den Oceaan afdaalt, het plantenleven eerder ophoudt dan het dierlijk
+leven. Men weet, dat, waar men nog levende wezens vindt, er geen
+enkele plant meer groeit. Men weet dat de oesters twee duizend
+meter diep onder water leven, en dat Mac Clintock, de held van de
+poolzeeen, een levende zeester van een diepte van 2500 meter naar
+boven heeft gehaald. Men weet, dat de equipage van de Bull-Dog van de
+koninklijke Engelsche marine, een zeester op meer dan vier kilometer
+diepte gevischt heeft; maar misschien zult gij zeggen, kapitein,
+dat men niets weet."
+
+"Neen, mijnheer," antwoordde de kapitein, "zoo onbeleefd zal ik niet
+zijn. Ik zal u echter vragen, hoe gij het verklaart, dat die dieren
+op zulk een diepte kunnen leven?"
+
+"Ik verklaar dit uit twee oorzaken," antwoordde ik; "vooreerst omdat
+de vertikale stroomen, ontstaan door het verschil in zoutgehalte
+en door de dichtheid van het water, een beweging veroorzaken, die
+genoegzaam is om het leven van zeesterren te onderhouden."
+
+"Juist," zei de kapitein.
+
+"Ten anderen omdat, als de zuurstof een levensbehoefte is, men weet dat
+de in zeewater opgeloste hoeveelheid zuurstof in de diepte toeneemt in
+plaats van te verminderen, en dat de grootere waterdruk in de diepte
+de samenpersing daarvan in de hand werkt."
+
+"Zoo, weet men dat?" antwoordde de kapitein een weinig
+verwonderd. "Welnu, mijnheer de professor, dan weet men het goed, want
+het is de waarheid. Ik voeg er nog bij, dat de zwemblaas der visschen
+meer stikstof dan zuurstof bevat, wanneer zij aan de oppervlakte
+van het water gevangen worden, doch daarentegen meer zuurstof dan
+stikstof, als men ze uit grootere diepte ophaalt, wat een bewijs is
+voor uw stelling. Maar laten wij ons onderzoek voortzetten."
+
+Ik keek weer op den manometer; deze wees een diepte van zes kilometer
+aan; wij waren sedert een uur aan het dalen. De Nautilus daalde
+altijd door; het ontvolkte water was bijzonder doorschijnend, en
+onbeschrijfelijk helder. Een uur later waren wij dertien kilometer
+diep, en nog bemerkten wij niets van den bodem der zee! Toen wij
+echter veertien kilometer gedaald waren, begon ik zwarte bergtoppen
+te zien, die naar boven staken; maar dat konden wel toppen van bergen
+zijn zoo hoog als de Himalaya of de Mont-Blanc, misschien nog hooger,
+en dan bleef de diepte van deze afgronden onberekenbaar.
+
+De Nautilus zonk nog lager, niettegenstaande de vreeselijke drukking
+die hij onderging. Ik voelde de stalen platen in de voegen trillen;
+de steunbouten bogen zich, de geheele romp kraakte; de glazen van
+den salon schenen onder dien druk naar binnen te buigen; en het
+krachtige vaartuig zou zeker bezweken zijn, als het geen weerstand
+had kunnen bieden als een massief blok, zooals de kapitein mij eenmaal
+verzekerd had.
+
+Terwijl wij rakelings langs de rotsen voeren, zag ik nog eenige
+schelpen en sommige exemplaren van zeesterren. Maar weldra verdwenen
+ook deze laatste vertegenwoordigers van het dierlijk leven, en op
+grooter diepte dan twaalf kilometer overschreed de Nautilus de grenzen
+van het onderzeesche leven, even als een luchtballon, die zich in de
+lucht hooger dan de voor het leven geschikte dampkring verheft. Wij
+hadden een diepte van zestien kilometer bereikt; de Nautilus onderging
+een druk van 1600 atmosferen, dat is te zeggen van 1600 kilogram op
+elken vierkanten centimeter van zijn oppervlakte.
+
+"Welk een toestand!" riep ik uit. "Deze laagten te bezoeken waar
+de mensch nog nooit is doorgedrongen!" Zie eens, kapitein, zie die
+prachtige rotsen, die onbewoonde grotten, die verborgen schuilhoeken
+der aarde, waar het leven onmogelijk is! Hoe jammer, dat wij van deze
+onbekende oorden niets anders mee kunnen nemen dan de herinnering!"
+
+"Zou het u aangenaam zijn," vroeg de kapitein, "er iets meer van mee
+te nemen dan alleen de herinnering?"
+
+"Wat wilt gij daarmee zeggen?"
+
+"Ik wil zeggen, dat niets gemakkelijker is dan een photogram van deze
+onderzeesche streken mee te nemen."
+
+Ik had nauwelijks den tijd om mijn verbazing over dit nieuwe voorstel
+te toonen, toen men op een wenk van den kapitein een photografisch
+toestel in de zaal bracht. Door de wijd geopende ramen was de
+door het electrisch licht beschenen watermassa uiterst helder en
+doorschijnend. Er was geen schaduw, geen afwijking of trilling
+in ons kunstlicht zichtbaar; de zon zou voor zulk een proef niet
+gunstiger kunnen geweest zijn. De Nautilus werd door de schroef
+en de helling zijner uitstekende vlakken in toom gehouden en lag
+onbeweeglijk stil. Het toestel werd op de onderzeesche rotsen gericht
+en in weinige seconden hadden wij een buitengewoon zuiver negatief
+beeld. Wij maakten later afdrukken waarvan ik hierbij de afbeelding
+in gravure geef. Men ziet daarop die oorspronkelijke rotsen, die
+het daglicht nooit heeft beschenen; die benedenste granietklompen,
+welke de krachtigste grondslagen der aarde vormen; die diepe grotten,
+in de steenmassa uitgehold; die onvergelijkelijk zuivere omtrekken,
+zich zoo zwart afteekenend alsof een schilder uit de Vlaamsche school
+ze gepenseeld heeft. Verder op, een horizon van bergen; een schoone,
+golvende lijn, die den achtergrond van een landschap uitmaakt. Ik kan
+geen beschrijving geven van die gladde, zwarte, glanzige rotsen zonder
+mosplanten, zonder een enkele vlek, vreemd van vorm en onwrikbaar
+vast staande op dien zandbodem, schitterend onder de stralen van het
+electrisch licht. Toen de kapitein gedaan had, zei hij:
+
+"Wij gaan weer naar boven, mijnheer de professor: wij mogen niet
+te lang in dezen toestand blijven, en den Nautilus niet al te zeer
+blootstellen aan zulk een drukking."
+
+"Goed, laat ons dan weer naar boven gaan, antwoordde ik.
+
+"Sta dan vast op uw beenen."
+
+Voordat ik begreep waarom de kapitein mij dien raad gaf, lag ik
+reeds op den grond. Toen men op een teeken van Nemo de schroef en
+de buitenvlakken een andere richting had gegeven, vloog de Nautilus
+als een ballon in het luchtruim met bliksemsnelheid naar boven. Met
+hoorbare trilling boorde hij door de watermassa; wij konden niets
+zien. In vier minuten doorkliefde hij de zestien kilometer, die ons
+van het vlak der zee scheidden, en sprong toen als een vliegende
+visch boven het water uit, waarin het vaartuig weer nederplofte,
+terwijl de golven aan alle kanten ontzaglijk hoog opstoven.
+
+
+HOOFDSTUK XXXVI
+
+Potvisschen en walvisschen.
+
+In den nacht van 13 op 14 Maart richtte de Nautilus zich weer naar
+het zuiden. Ik dacht dat het vaartuig op de hoogte van kaap Hoorn
+den steven naar het westen zou wenden, om weer koers te zetten
+naar de Stille Zuidzee en aldus de onderzeesche reis om de aarde te
+eindigen; doch dit gebeurde niet en het schip vervolgde den tocht
+naar zuidelijker streken. Waar wilde de kapitein toch heen? Naar de
+Zuidpool? Dat was onzinnig; ik begon wezenlijk te gelooven, dat de
+roekeloosheid van Nemo de vrees van Ned Land rechtvaardigde.
+
+Sinds eenigen tijd sprak de Amerikaan niet meer over zijn
+ontvluchtingsplannen. Hij was minder opmerkzaam geworden; ik zag
+wel hoezeer hem die langdurige gevangenschap kwelde, en ik begreep
+hoeveel toorn hij opkropte. Als hij den kapitein ontmoette, blonk
+een dof vuur in zijn oogen en ik vreesde altijd nog dat zijn woeste
+natuur hem tot het een of ander uiterste zou drijven.
+
+Dien dag, 14 Maart, kwamen Koenraad en hij in mijn kamer; ik vroeg
+hen naar de oorzaak van hunne komst.
+
+"Wij wilden u een eenvoudige vraag doen, mijnheer," antwoordde de
+Amerikaan.
+
+"Spreek op, Ned."
+
+"Hoeveel man denkt gij dat er aan boord van den Nautilus zijn?"
+
+"Dat kan ik u niet zeggen, mijn vriend."
+
+"Het komt mij voor," hernam Ned Land, "dat er voor dit vaartuig geen
+talrijke equipage noodig is."
+
+"Inderdaad," antwoordde ik, een tiental mannen moeten, dunkt me,
+voldoende zijn."
+
+"Welnu," zei Ned, "waarom zouden er meer zijn?"
+
+"Waarom?" vroeg ik.
+
+Ik keek Ned Land strak aan, omdat zijn doel gemakkelijk te raden was.
+
+"Omdat," zei ik, "als mijn voorgevoel mij niet bedriegt, en ik het
+leven van kapitein Nemo goed begrepen heb, de Nautilus niet alleen een
+vaartuig, maar ook een schuilplaats zijn moet voor allen, die even als
+de kapitein elke betrekking met het bewoonde land hebben afgebroken."
+
+"Misschien," zei Koenraad; "maar de Nautilus kan enkel een bepaald
+aantal menschen bevatten, en zou mijnheer ons niet eens kunnen zeggen,
+wat het grootste aantal zijn kan."
+
+"Hoe dat, Koen?"
+
+"Door berekening. Mijnheer kent den inhoud van den Nautilus en dus ook
+de hoeveelheid daarin vervatte lucht; als mijnheer nu ook weet hoeveel
+lucht elk mensch voor de ademhaling noodig heeft en dit vergelijkt
+met de noodzakelijkheid waarin de Nautilus verkeert om elke vier en
+twintig uur eens boven te komen...."
+
+Koenraad eindigde zijn zin niet, maar ik begreep waar hij heen wilde.
+
+"Ik begrijp u," zei ik, "maar hoewel die berekening gemakkelijk te
+maken is, kan zij toch slechts een zeer onzekere uitkomst opleveren."
+
+"Het doet er niet toe," drong Ned Land aan.
+
+"Hoor dan eens," hernam ik: "elk mensch heeft ieder uur zooveel
+zuurstof noodig als er in honderd liter zuivere lucht vervat is; dus
+in vier en twintig uur de zuurstof van 2400 liter lucht. Nu moet men
+berekenen hoeveel de Nautilus van deze hoeveelheid lucht bevatten kan."
+
+"Juist," zei Koenraad.
+
+"De inhoud van den Nautilus is 1500 ton, en een ton bevat duizend
+liter; dus bevat de Nautilus 1500,000 liter lucht, dat door 2400
+gedeeld...."
+
+Ik berekende het snel op een stukje papier.
+
+".... geeft 625; dat is dus te zeggen, dat de lucht die de Nautilus
+bevat, juist genoeg zou zijn voor 625 menschen gedurende vier en
+twintig uur."
+
+"625!" herhaalde Ned.
+
+"Doch gij kunt gerust aannemen," voegde ik er bij, "dat passagiers
+en equipage bij elkander nog geen tiende deel van dit getal uitmaken."
+
+"Dat is nog te veel voor drie menschen," mompelde Koenraad.
+
+"Ik moet je dus alleen geduld aanraden, vriend Ned."
+
+"En nog meer dan geduld," voegde Koen er bij, "onderwerping."
+
+Koenraad had het juiste woord gekozen.
+
+"Bovendien," hernam hij, "kan kapitein Nemo toch niet altijd naar
+het Zuiden gaan! Hij moet toch eens ophouden, al was het maar voor de
+ijsbank, en dan moet hij toch naar meer bezochte zeeen terugkeeren! Dan
+is het tijd genoeg om de plannen van Ned Land weer op te vatten."
+
+De Amerikaan schudde het hoofd, streek met de hand over het voorhoofd,
+sprak geen woord meer en ging heen.
+
+"Mijnheer vergunt mij zeker wel om een opmerking te maken," zei
+Koenraad toen; "die arme Ned denkt aan alles wat hij niet krijgen
+kan; zijn geheele vroegere leven komt hem weer voor den geest;
+hij treurt om alles wat wij missen; zijn vroegere herinneringen
+kwellen hem, zijn gemoed is vol; men moet hem begrijpen. Wat kan
+hij hier uitrichten? Niets: hij is geen geleerde zooals mijnheer,
+en kan niet zooals wij liefhebberij hebben in al het wonderschoone,
+dat de zee oplevert. Hij zou er alles voor wagen om eens in zijn land
+in een kroeg te kunnen zitten!"
+
+Het is zeker dat de eentonigheid van het scheepsleven voor
+den Amerikaan, die aan een vrij en werkzaam leven gewoon was,
+onverdraaglijk zijn moest; voorvallen, die hem belang konden
+inboezemen, vielen zelden voor; echter herinnerde hem juist dien dag
+iets aan zijn schoone dagen als harpoenier.
+
+Toen wij tegen elf uur des morgens boven dreven, kwam de Nautilus
+tusschen een troep walvisschen, een ontmoeting, die mij niet
+verwonderde, omdat ik wist dat deze dieren, door felle jachten tot
+het uiterste gedreven, naar ver in het noorden of zuiden gelegen
+zeeen gevlucht zijn.
+
+De walvisch heeft altijd een groote rol gespeeld op het gebied
+der scheepvaart, en ontzaglijk grooten invloed uitgeoefend op de
+aardrijkskundige ontdekkingen. Die visch heeft eerst de Basken, later
+Asturiers, Engelschen en Hollanders aangelokt, hen tegen alle gevaren
+der zee gehard gemaakt en hen van het eene uiterste der aarde naar het
+andere gevoerd. De walvisschen leven het liefst in de Noordelijke en
+Zuidelijke IJszeeen. Oude legenden zeggen zelfs, dat deze dieren de
+visschers tot op 28 kilometer van de Noordpool hebben gevoerd! Als
+het feit onwaar is, zal het toch eens waar worden, en vermoedelijk
+zullen de walvischvaarders bij het vervolgen van die dieren in de
+poolzeeen eenmaal de tot nog toe onbekende punten der aarde bereiken.
+
+Wij zaten op het plat, de zee was kalm, want de Octobermaand schonk
+ons op deze hemelbreedte nog eenige schoone herfstdagen. De Amerikaan
+bespeurde aan den gezichteinder een walvisch en hij kon zich daarin
+niet bedriegen. Als men goed toekeek, zag men den zwarten rug
+beurtelings verschijnen en verdwijnen op ongeveer vijf kilometer van
+den Nautilus.
+
+"O!" riep Ned Land, "was ik maar eens aan boord van een
+walvischvaarder! Zulk een ontmoeting zou mij genoegen doen! Het is
+een groot beest; ziet eens met welk een kracht het de waterstralen
+opspuit! Duizend duivels, waarom zit ik ook op deze ijzeren kast
+vastgeketend!"
+
+"Hoe Ned," zei ik, "heb-je de vroegere vischliefhebberij nog niet
+afgezworen?"
+
+"Kan een walvischvaarder zijn oud ambacht ooit vergeten,
+mijnheer? Krijgt men wel ooit genoeg van het genot van zulk een jacht?"
+
+"Heb-je in deze streken nog nooit gevischt, Ned?"
+
+"Nooit, mijnheer; alleen in de Noordelijke IJszee, zoowel in de
+Behring- als Davisstraten."
+
+"Dan is de zuidelijke walvisch je onbekend; je hebt alleen jacht
+gemaakt op de Noordelijke walvisschen, die zich niet wagen in de
+zeeen tusschen de keerkringen."
+
+"Wat zegt gij daar mijnheer?" vroeg de Amerikaan ongeloovig.
+
+"Ik zeg wat waar is."
+
+"Komaan! Ik zelf heb in '65, dus nu derdehalf jaar geleden, bij
+Groenland een walvisch gevangen, met een harpoen in zijn lichaam die
+een walvischvaarder aan de Behringstraat er in had gegooid. Nu vraag
+ik eens hoe het mogelijk is dat een walvisch, die aan de westkust
+van Amerika gewond wordt, zich aan de oostkust laat dooden, als hij
+niet om kaap Hoorn of om de kaap de Goede Hoop, en over den evenaar
+is heen gezwommen?"
+
+"Ik denk er over zooals vriend Ned," zei Koenraad, "en ik ben
+nieuwsgierig wat mijnheer zal antwoorden."
+
+"Mijnheer zal u antwoorden," hervatte ik, "dat de walvisschen
+volgens hun soorten in bepaalde zeeen te huis behooren, die zij
+niet verlaten. En indien een van deze dieren uit de Behring- en
+de Davisstraat gekomen is, dan is dit heel eenvoudig, omdat er een
+doorvaart van de eene zee naar de andere bestaat, hetzij langs de
+noordkust van Amerika, hetzij langs die van Azie."
+
+"Moet ik u gelooven?" vroeg Ned, terwijl hij een oogje knipte.
+
+"Gij moet mijnheer gelooven," antwoordde Koenraad.
+
+"Dan besluit ik hieruit," hernam de harpoenier, "dat ik de walvisschen
+van deze zee niet ken, omdat ik hier nog niet geweest ben."
+
+"Zooals ik u zei, Ned."
+
+"Een reden te meer om er kennis mede te maken," antwoordde Koenraad.
+
+"Kijk eens, kijk eens!" riep de Amerikaan met bewogen stem, "hij
+nadert, hij komt naar ons toe, hij daagt mij uit! Hij weet wel,
+dat ik onmachtig tegenover hem ben!"
+
+Ned stampte op den grond en kneep zijn vuist samen alsof hij een
+harpoen drilde.
+
+"Zijn die dieren ook zoo groot als in de noordelijke poolzeeen?" vroeg
+hij.
+
+"Bijna, Ned."
+
+"Want ik heb groote walvisschen gezien, mijnheer, beesten van ruim
+dertig meter lang. Zelfs heb ik wel hooren zeggen, dat de walvisschen
+bij de Aleutische eilanden soms vijftig meter lang waren."
+
+"Dat komt mij overdreven voor," antwoordde ik. "Bij de Aleuten is
+een soort van walvisschen met rugvinnen, die even als de potvisschen
+kleiner zijn dan de gewone walvisch."
+
+"O!" riep de Amerikaan, die de oogen niet van de zee afwendde,
+"hij komt in ons vaarwater!"
+
+Daarna hervatte hij het gesprek aldus: "Gij noemt den potvisch een
+klein dier; men verhaalt toch van reusachtige potvisschen; het zijn
+slimme beesten; sommige, zegt men, bedekken zich met zeeplanten
+en wier; men denkt dan dat het eilanden zijn; men landt er op, men
+vestigt er zich, legt vuur aan...."
+
+"En men bouwt er huizen op!" zei Koenraad lachende.
+
+"Jawel, grappenmaker," antwoordde Ned Land, "en dan op een mooien
+dag duikt het beest, en sleept al wat er op is mee naar beneden."
+
+"Precies als in de reisavonturen van Simbad den zeevaarder," hernam ik
+lachend. "Kom, Ned, het schijnt dat je van wonderverhalen houdt! Wat
+moeten dat wel voor potvisschen zijn! Ik hoop toch dat je die verhalen
+niet gelooft!"
+
+"Mijnheer de professor," zei Ned Land ernstig, "men moet van de
+walvisschen alles gelooven.--Wat een gang heeft deze! Wat schiet hij
+vooruit! Men zegt dat die dieren in veertien dagen om de aarde kunnen."
+
+"Ik ontken het niet."
+
+"Maar wat gij zeker niet weet, mijnheer Aronnax, is, dat de walvisschen
+bij de schepping der wereld veel sneller zwommen."
+
+"Zoo Ned en waarom?"
+
+"Omdat zij even als de andere visschen den staart toen dwars hadden
+staan, dat is te zeggen dat hun staart vertikaal stond, en het water
+links en rechts weg sloeg. Maar toen de Schepper zag dat zij te snel
+zwommen, draaide hij hun den staart om, en sedert dien tijd slaan
+zij van boven naar beneden in het water, tot groot nadeel voor hun
+snelheid."
+
+"Goed, Ned," zei ik, en dezelfde woorden als de Amerikaan gebruikende,
+vroeg ik, "moet ik je gelooven?"
+
+"Niet al te veel," antwoordde Ned, "niet meer ten minste dan toen ik
+u zei, dat er walvisschen van honderd meter lang en honderdduizend
+kilo zwaar zijn."
+
+"Dat is werkelijk nog al veel," zei ik, "maar men moet toch erkennen
+dat sommige walvisschen verbazend groot worden, als men hoort, dat
+zulk een beest soms tot honderdtwintig ton traan geeft."
+
+"Dat heb ik met eigen oogen gezien," zei de Amerikaan.
+
+"Ik geloof het graag, Ned, zoo goed als ik geloof dat sommige
+walvisschen even groot zijn als honderd olifanten. Ga nu eens na
+welk een stoot het geven moet, als zulk een massa zoo snel mogelijk
+vooruitschiet."
+
+"Is het waar," vroeg Koenraad, "dat zij schepen kunnen doen zinken?"
+
+"Schepen geloof ik niet," antwoordde ik. "Men verhaalt echter dat in
+1820 in deze zuidelijke Poolzee een walvisch zich op de Essex wierp,
+en het schip met een snelheid van vier meter in de seconde achteruit
+deed stuiven. De golven drongen het achterschip binnen, en deden de
+Essex bijna oogenblikkelijk zinken?"
+
+Ned zag mij aan met een schalksch gelaat.
+
+"Wat mij aangaat," zei hij, "ik heb ook eens een slag van een
+walvischstaart gehad, maar.... in mijn sloep, dat spreekt. Mijn makkers
+en ik werden zes meter in de hoogte gesmeten, maar bij dien walvisch
+van mijnheer was de mijne nog maar een kleintje."
+
+"Leven die beesten lang?" vroeg Koenraad.
+
+"Duizend jaar," antwoordde Ned zonder aarzelen.
+
+"En hoe weet jij dat, Ned?"
+
+"Omdat men het zegt."
+
+"En waarom zegt men dat?"
+
+"Omdat men het weet."
+
+"Neen, Ned, men weet het niet, maar men veronderstelt het slechts
+en ziehier hoe men de gevolgtrekking maakt. Toen vier honderd jaar
+geleden de visschers voor het eerst jacht maakten op walvisschen,
+waren die beesten grooter dan nu. Men veronderstelt dus vrij logisch,
+dat de mindere grootte der tegenwoordige walvisschen daaraan is
+toe te schrijven, dat zij den tijd niet hebben om zich volkomen te
+ontwikkelen. Dat is de oorzaak waarom Buffon gezegd heeft, dat deze
+dieren duizend jaar konden en moesten leven. Begrepen?"
+
+Ned Land luisterde niet naar mij; de walvisch kwam steeds nader;
+Ned verslond het dier met de oogen.
+
+"O," riep hij uit, "het is niet een walvisch, het zijn er tien,
+twintig, een heele troep! En niets kunnen doen, aan handen en voeten
+gebonden te zijn!"
+
+"Maar vriend Ned, waarom vraag je den kapitein geen vergunning om er
+jacht op te maken?"
+
+Koenraad had zijn volzin nog niet geeindigd, toen Ned Land al door
+het luik naar beneden sprong, om den kapitein te zoeken. Eenige
+oogenblikken daarna verschenen beiden op het plat. Kapitein Nemo
+beschouwde den troep walvisschen, die op een kilometer afstand van
+den Nautilus dartelden.
+
+"Het zijn zuidelijke walvisschen," zei hij, "de geheele fortuin van
+een vloot walvischvaarders zwemt voor ons."
+
+"Nou dan, mijnheer," vroeg de Amerikaan, "mag ik er eens jacht op
+maken, al was het alleen maar om mijn ambacht van harpoenier niet
+te vergeten?"
+
+"Waarvoor zou dat dienen?" antwoordde de kapitein, "alleen jagen om
+te vernielen; wij hebben geen walvischtraan noodig."
+
+"En in de Roode Zee," hernam Ned, "hebt u ons verlof gegeven om een
+dugong te verdelgen."
+
+"Toen had ik behoefte aan versch vleesch voor mijn manschappen, maar
+hier zou het alleen zijn om het genot te hebben van te moorden; ik weet
+wel dat dit een voorrecht van den mensch is, maar ik houd niet van dat
+moorddadig vermaak. Uws gelijken begaan een laakbare daad, meester
+Land, met den zuidelijken evenals den noordelijken walvisch, zulke
+goede en weerlooze dieren, te vernietigen. Zoo hebben zij de geheele
+Baffinsbaai reeds ontvolkt, en zullen een geheele soort van nuttige
+dieren uitroeien. Laat ons dus die arme walvisschen met vrede laten;
+zij hebben reeds genoeg met hunne natuurlijke vijanden, de pot- zwaard-
+en zaagvisschen te doen, zonder dat gij er u mee hoeft te bemoeien."
+
+Men kan zich voorstellen welk gezicht de Amerikaan bij deze zedeles
+trok. Het was den moriaan gewasschen, om zulk een reden aan een
+visscher te willen opgeven. Ned Land keek den kapitein eens aan, en
+begreep zeker niet wat hij zeggen wilde. De kapitein had echter gelijk;
+de woeste en onnadenkende vervolgingszucht der walvischvaarders zal
+eens den laatsten walvisch uit den Oceaan doen verdwijnen.
+
+Ned Land floot de Yankee-doodle, stak de handen in de zakken en keerde
+ons den rug toe. Kapitein Nemo bleef evenwel den troep walvisschen
+bekijken, en zei, terwijl hij zich tot mij richtte:
+
+"Ik had gelijk met te zeggen, dat zonder eens den mensch mee te tellen,
+de walvisschen genoeg natuurlijke vijanden hebben; deze zullen hier
+heel spoedig met een sterke tegenpartij te doen hebben. Ziet gij
+daar op acht kilometer onder den wind, mijnheer Aronnax, die zwarte
+beweegbare punten?"
+
+"Jawel, kapitein," antwoordde ik.
+
+"Dat zijn potvisschen, vreeselijke dieren, die ik soms bij troepen
+van twee en drie honderd ontmoet heb. Men heeft gelijk die monsters
+te vernielen, omdat zij wreed en kwaadaardig zijn."
+
+De Amerikaan keerde zich bij deze woorden driftig om.
+
+"Welnu, kapitein," zei ik, "dan is het nog tijd, in het belang der
+walvisschen,"
+
+"Het is onnoodig zich bloot te stellen, mijnheer de professor: de
+Nautilus is voldoende in staat om die potvisschen te verdelgen. Hij
+is met een stalen spoor gewapend, die, naar ik mij verbeeld, wel
+tegen den harpoen van meester Land kan opwegen."
+
+De Amerikaan ontzag zich niet de schouders op te halen. Deze beesten
+met spoorslagen aanvallen! wie had dat ooit gehoord?
+
+"Wacht maar, mijnheer Aronnax," zei de kapitein, "wij zullen u op
+een jachtpartij onthalen, die u nog niet kent; geen medelijden met
+die woeste visschen; het zijn enkel bek en tanden!"
+
+Bek en tanden! Men kon den grootkoppigen, soms vijf en twintig meter
+langen potvisch geen beteren naam geven. De verbazend groote kop van
+dit monster vormt ongeveer een derde deel van zijn lichaam. Flinker
+gewapend dan de walvisch, wiens bovenkaak alleen met baarden voorzien
+is, heeft hij vijf en twintig groote tanden, twintig centimeter lang,
+kegelvormig, en elk twee kilo wegend. In het bovendeel van den kop,
+tusschen de kraakbeenderen, bevinden zich drie of vier honderd kilo
+van de kostbaarste blanke traan. De potvisch is een wanstaltig dier,
+eerder zoogdier dan een visch; hij is slecht gebouwd, en vooral aan
+den linkerkant geheel misvormd, terwijl hij alleen met het rechteroog
+kan zien.
+
+De monsterachtige troep bleef steeds naderen; zij hadden de
+walvisschen gezien en maakten zich gereed die aan te vallen. Men
+kon vooruit berekenen, dat de potvisschen het zouden winnen; niet
+alleen omdat zij beter gevormd zijn om hun weerlooze tegenstanders te
+overmeesteren, maar ook omdat zij langer onder water kunnen blijven
+zonder aan de oppervlakte te komen ademhalen. Het was meer dan tijd
+om de walvisschen te hulp te komen. De Nautilus dook een weinig onder
+water. Koenraad, Ned en ik gingen aan de ramen van den salon zitten. De
+kapitein begaf zich naar den stuurstoel om met zijn vaartuig als met
+een verdelgingstoestel te manoeuvreeren. Weldra voelde ik de schroef
+vlugger draaien en onze snelheid vermeerderen.
+
+De strijd tusschen walvisschen en potvisschen was reeds begonnen toen
+de Nautilus er bij kwam. Het vaartuig sneed den troep potvisschen af:
+deze waren eerst niet zeer verwonderd over de verschijning van een
+nieuw monster dat zich in den strijd mengde, doch moesten zich weldra
+voor zijn slagen vrijwaren.
+
+Welk een strijd! Ned Land zelf was in verrukking en klapte in de
+handen. De Nautilus was slechts een reusachtige harpoen, door de hand
+van den kapitein gedrild. Het schip vloog tegen die vleezige massa's
+aan, doorboorde ze geheel en al, zoodat er na dien stoot slechts twee
+afzichtelijke helften van het dier overbleven. Het had geen gevoel van
+de vreeselijke slagen, welke de potvisschen er met den staart tegen
+gaven, evenmin van de stooten, die het uitdeelde. Als een potvisch
+gedood was, wierp de Nautilus zich op een ander, ten einde zijn prooi
+niet te missen, vloog, gehoorzaam aan het roer, voor- en achteruit,
+dook als de visch naar de diepte zwom, kwam er weer mee boven als
+de potvisch naar de oppervlakte vluchtte, trof hem in 't midden of
+schuins, sneed het beest in tweeen of scheurde het van elkander,
+sloeg de monsters in allerlei richtingen en allerhande houdingen met
+zijn geweldige spoor.
+
+Welk een slachting! wat een geweld aan de oppervlakte van den Oceaan;
+wat lieten de ontstelde dieren een scherp geblaas en een bijzonder
+gebrul hooren! In 't midden van deze gewoonlijk zoo kalme zee,
+zweepten zij met den staart het water in hooge golven op.
+
+Deze Homerische slachting, waaraan de potvisschen niet konden ontkomen,
+duurde ongeveer een uur; meermalen beproefden een tien- of twaalftal
+met vereende krachten den Nautilus onder hun gewicht te verpletteren;
+wij konden door het glas hun vreeselijken muil, hunne groote tanden,
+hun woest oog zien; Ned Land was zich zelven niet meer meester,
+dreigde ze en schold ze uit. Men voelde dat zij zich aan ons vaartuig
+vastklampten, evenals honden, die een stuk wild in het kreupelhout
+vastpakken. Maar de Nautilus bracht de schroef slechts wat sneller in
+beweging, sleepte hen mee of voerde ze naar het oppervlak der zee,
+zonder zich om hun verbazend gewicht of om hun krachtige aanvallen
+te bekreunen. Eindelijk was de menigte potvisschen wat opgedund, en
+werd de zee wederom kalm; ik voelde dat wij weer boven kwamen. Het
+luik werd geopend, en wij snelden naar het plat.
+
+De zee was met verminkte krengen bedekt. Een geweldige uitbarsting
+zou de vleeschklompen niet beter gedood, vaneengescheurd en vernield
+hebben. Wij dreven te midden van reusachtige lichamen die blauwachtig
+op den rug, wit aan den buik en met groote builen of uitwassen bedekt
+waren. Eenige potvisschen zagen wij, zoover het oog reikte, angstig
+vluchten; de golven waren verscheiden kilometer in den omtrek rood
+geverfd, de Nautilus dreef te midden eener zee van bloed.
+
+Kapitein Nemo kwam bij ons.
+
+"Welnu, wat zegt gij er van, Ned?" vroeg hij.
+
+"Het is een verschrikkelijk schouwspel," zei de Amerikaan, wiens
+geestdrift vrij wat bekoeld was. "Maar ik ben geen slager, ik ben
+slechts jager, en dit is een slachting."
+
+"Het is een verdelging van schadelijke dieren," antwoordde de kapitein,
+"en de Nautilus is geen slachtersmes."
+
+"Ik houd meer van mijn harpoen," hervatte Ned.
+
+"Elk zijn meug!" antwoordde kapitein Nemo, terwijl hij Ned Land strak
+aankeek. Ik vreesde dat deze zich soms tot eenige drift liet vervoeren,
+wat noodlottige gevolgen had kunnen hebben; maar zijn toorn werd
+afgeleid door het gezicht van een walvisch, waar de Nautilus op dat
+oogenblik tegen aandreef. Het dier had aan den beet der potvisschen
+niet kunnen ontsnappen. Ik herkende den Zuidelijken walvisch,
+aan den afgeplatten, geheel zwarten kop. Hij is van den noordkaper
+of noordelijken walvisch onderscheiden door de aaneenhechting der
+zeven halswervels en doordat hij twee ribben meer heeft dan zijn
+noordelijke natuurgenoot. De ongelukkige walvisch lag op zijde; de
+potvisschen hadden hem verscheiden wonden in den buik toegebracht;
+hij was dood. Een jong, dat door de moeder niet was kunnen beschermd
+worden tegen den moorddadigen aanval, hing nog aan zijn gescheurde
+vinnen. Door den open bek liep het zeewater, en maakte tusschen de
+baarden binnenstroomend, een geluid als de branding der zee.
+
+Kapitein Nemo liet den Nautilus naast het dier sturen; twee man der
+equipage gingen op den visch staan, en ik zag niet zonder verbazing
+dat zij uit de tepels van het dier al de melk haalden, welke er in
+was, dat is te zeggen zoo wat twee of drie tonnen vol. De kapitein
+bood mij een kop van die lauwe melk aan; ik kon eenigen afkeer van
+dien vreemden drank niet ontveinzen. Hij verzekerde mij dat de melk
+voortreffelijk, en er geen onderscheid met koemelk in te proeven
+was. Ik proefde dus en moest hem gelijk geven. Het was dus voor ons
+een nuttige aanwinst, want die melk maakte in den vorm van boter en
+kaas een aangename afwisseling met onze gewone spijzen.
+
+Van dien dag af merkte ik, niet zonder ongerustheid, dat de verhouding
+van Ned Land tegenover den kapitein hoe langer hoe slechter werd, en ik
+nam mij voor de handelingen van den Amerikaan van nabij gade te slaan.
+
+
+HOOFDSTUK XXXVII
+
+De ijsbank.
+
+De Nautilus had zijn vaart naar het Zuiden ongestoord weer
+voortgezet; het schip volgde den vijftigsten meridiaan met verbazende
+snelheid. Wilde de kapitein de pool dan bereiken? Ik dacht het niet,
+want tot nog toe hadden alle plannen om tot dit punt van den aardbol
+te geraken, schipbreuk geleden. Bovendien was het jaargetijde reeds
+vrij ver gevorderd, daar 13 Maart in het Zuiden met 13 September in
+het Noorden overeenkomt.
+
+Den 14den Maart zag ik op 55 deg. breedte drijvende ijsschotsen; het
+waren brokken van zes of acht meter lengte, die daar ronddreven als
+klippen waartegen de golven braken. De Nautilus bleef boven drijven;
+Ned Land die vroeger reeds in de Noordelijke IJszee gevischt had,
+kende die ijsbergen, maar Koen en ik bewonderden ze voor de eerste
+maal. Aan den zuidelijken gezichteinder strekte zich een schitterend
+witte streep uit. Engelsche walvischvaarders hebben er den naam van
+"ijsschittering" aan gegeven. Hoe dik de wolken ook zijn mogen,
+zij kunnen deze heldere streep niet verduisteren; zij kondigt een
+ijsbank aan. Inderdaad, weldra verschenen grootere stukken, welker
+helderheid afwisselde naar gelang van de nevels, waarin wij gehuld
+waren. Sommige van die gevaarten hadden groenachtige aderen, alsof
+zwavelzuur koper er zulke golvende lijnen op getrokken had; andere
+zagen er uit als verbazend groote amathysten, waar de lichtstralen
+doorheen vielen, wederom andere kaatsten het daglicht tegen de
+duizende kristalvlakjes terug; nog andere waren hagelwit als kalksteen,
+en zouden als ze van marmer waren geweest, bouwstof genoeg voor een
+geheele stad hebben opgeleverd. Hoe verder wij naar het Zuiden gingen,
+hoe meer de drijvende eilanden in grootte en getal toenamen. Duizenden
+vogels hadden er hun nesten op gebouwd; zij verdoofden ons door hun
+geschreeuw. Sommige zagen den Nautilus voor een dooden walvisch aan,
+streken er op neer en pikten op de ijzeren platen.
+
+Bij deze vaart tusschen de ijsbergen was kapitein Nemo dikwijls
+op het plat. Hij beschouwde deze eenzame stilte met de grootste
+oplettendheid; ik zag zijn kalm gelaat zich soms verlevendigen. Zeide
+hij mogelijk bij zich zelven dat hij in die poolzeeen, waar niemand kon
+doordringen, zich te huis gevoelde, en hij alleen de ondoordringbare
+ruimte beheerschte? Misschien wel, doch hij sprak niet, hij stond
+onbeweeglijk, en scheen nu en dan slechts tot zich zelven te komen als
+hij zijn schip moest besturen. Hij richtte zijn Nautilus met volmaakte
+bekwaamheid, en vermeed behendig den schok met de ijsgevaarten, van
+welke sommige verscheiden kilometer lang en zeventig of tachtig meter
+hoog waren. Soms scheen het alsof de gezichteinder geheel gesloten
+was: op 60 deg. Z.B. was bijna alle ruimte om te varen verdwenen; maar de
+kapitein zocht nauwkeurig, en vond weldra weer een kleine opening,
+waardoor hij stoutmoedig heengleed, echter wetende, dat zij zich
+onmiddellijk achter hem zou sluiten.
+
+Zoo gleed de Nautilus, door een bekwame hand bestuurd, tusschen al
+die ijsbergen, die eindelooze ijsvelden, die drijvende ijsschotsen,
+die langere of kortere ijsbrokken door. De temperatuur was vrij laag;
+de thermometer wees in de lucht twee of drie graden onder nul. Doch
+wij waren warm gekleed met bont, waarvoor zeekalven en ijsberen de
+huiden hadden geleverd. Het inwendige van den Nautilus werd door
+de electrische toestellen regelmatig verwarmd, en tartte dus de
+vinnigste koude. Bovendien zou het voldoende geweest zijn, eenige
+meters onder water te duiken, om er een dragelijke temperatuur te
+vinden. Twee maanden eerder zouden wij op deze hoogte aanhoudend
+dag hebben gehad, maar nu werd het gedurende drie of vier uur reeds
+nacht en later zouden deze poolstreken gedurende zes maanden in een
+nachtelijk duister gehuld zijn.
+
+Den 15den Maart kwamen wij op de hoogte der Nieuw-Shetlandsche en
+der Orkney-eilanden. De kapitein deelde mij mede dat deze streken
+vroeger door een ontzaglijke menigte zeekalven werden bewoond, maar dat
+Engelsche en Amerikaansche walvischvaarders in hun verdelgingswoede
+de jongen en de wijfjes doodden, en stilte des doods hadden verwekt,
+waar vroeger leven en beweging was.
+
+Den 16den Maart, tegen acht uur 's morgens, voer de Nautilus op
+den vijfentwintigsten meridiaan over den zuiderpoolcirkel; het ijs
+omringde ons van alle kanten en sloot den gezichteinder. Evenwel
+stuurde kapitein Nemo van spleet tot spleet en voer immer verder.
+
+"Maar waar gaat hij toch heen?" vroeg ik.
+
+"Recht door zee!" antwoordde Koenraad. "Als hij niet verder kan,
+zal hij wel ophouden."
+
+"Daar zou ik nog geen eed op durven doen," antwoordde ik.
+
+Doch om ronduit te spreken, moet ik bekennen, dat deze avontuurlijke
+tocht mij niet onaangenaam was. Ik kan niet zeggen hoe mij de
+schoonheden van deze nieuwe streken in verrukking brachten. De
+ijsbergen namen prachtige gedaanten aan. Hier vormden zij een
+Oostersche stad met ontelbare koepels en moskeeen, daar vormden
+zij als het ware een in puin gestort oord, dat door een aardbeving
+verwoest was. De gezichten veranderden elk oogenblik, hetzij door
+den schuinen stand der zonnestralen, hetzij door grauwen nevel of
+sneeuwstormen. Dan hoorden wij van alle kanten vreeselijke knallen,
+ineenstorting of val van groote ijsbergen, waardoor het landschap
+elk oogenblik van gedaante veranderde.
+
+Als de Nautilus soms onder water voer, wanneer zulke kolossen in
+elkander stortten, dan plantte zich het gedruisch onder water met een
+vreeselijke kracht voort; en de val van die gevaarten bracht dan de zee
+tot zelfs op groote diepte in heftige beweging. De Nautilus slingerde
+dan als een schip, dat aan de woede der elementen is blootgesteld.
+
+Dikwijls zag ik geen enkelen uitgang en dacht dat wij bepaald waren
+ingesloten; maar kapitein Nemo werd door een soort van instinct geleid,
+en ontdekte bij de minste sporen zelf steeds nieuwe openingen, waar
+hij met zijn Nautilus doorheen kon komen. Hij bedroog zich nimmer
+op het gezicht van het minste spoor van het blauwgekleurde zeewater
+tusschen de ijsvlakten. Ik twijfelde er dus niet aan, of hij had zijn
+Nautilus reeds meer in deze zuidelijke poolzeeen gebracht.
+
+Den 16den Maart echter sloot de ijsmassa ons geheel en al den weg
+af; het was de ijsbank nog wel niet, doch groote ijsvelden, door de
+koude aan elkander bevestigd. Deze hinderpaal kon kapitein Nemo niet
+ophouden, hij dreef zijn vaartuig met vreeselijke kracht tegen de
+ijsvlakte in. De Nautilus drong als een wig in deze brosse massa,
+en spleet haar met geweldig gekraak van elkander; het was de oude
+stormram, door een onbeperkte kracht in beweging gebracht. De stukken
+ijs werden hoog in de lucht geslingerd en vielen als hagelsteenen weer
+op ons neer, alleen door zijn voortstuwende kracht boorde ons vaartuig
+zich een weg. Soms vloog de Nautilus in zijn onstuimige vaart op het
+ijs, en verbrijzelde dit dan onder zijn zwaarte, dan weer schoot hij
+er onder, doch deed de oppervlakte, door er slechts wat tegenaan te
+stampen, vaneen barsten. Gedurende al die dagen overvielen ons hevige
+sneeuwvlagen; soms mistte het zoo sterk, dat men van het eene einde
+van het plat niet naar het andere kon zien; de wind draaide plotseling
+door alle streken van het kompas. De sneeuw vroor zoo hard aan elkaar,
+dat wij die met het houweel vaneen moesten slaan. Bij een temperatuur
+van vijf graden onder nul werd de geheele buitenzijde van den Nautilus
+met ijs bedekt. Op een schip zou men geen enkele manoeuvre hebben
+kunnen uitvoeren, omdat het geheele want vastgevroren zou geweest zijn;
+een vaartuig zonder zeilen, door electriciteit in beweging gebracht,
+zoodat het geen steenkolen noodig had, kon ongestraft zich op zulk
+een breedte wagen.
+
+Onder deze omstandigheden bleef de barometerstand gewoonlijk zeer laag;
+hij daalde zelfs tot 735 m.M. De aanwijzing van het kompas leverde geen
+enkelen waarborg meer op. De naalden wezen tegengestelde richtingen
+aan, toen wij de magnetische Zuidpool naderden, welke niet met de
+Zuidpool der aarde samenvalt. Volgens Hansten ligt zij op omstreeks
+70 deg. Z.B. en 130 deg. W.L., doch volgens de waarnemingen van Duperrez op
+70 deg. 30' Z.B. en 135 deg. W.L. Wij moesten tal van waarnemingen doen met
+verschillende kompassen, die in de onderscheidene deelen van het
+vaartuig waren neergezet, en daaruit een gemiddelde zoeken. Doch
+dikwijls bepaalde men den afgelegden weg slechts op de gis, hoewel
+die maatregel al bijzonder weinig voldoende was, te midden van die
+bochtige doorvaarten, welker richting ieder oogenblik veranderde.
+
+Eindelijk lag de Nautilus den 18den Maart, na tal van nuttelooze
+pogingen om verder te komen, geheel ingesloten. Het waren geen
+ijsvelden of ijsklompen meer, doch het was een eindelooze en
+onbewegelijke hinderpaal, welke uit aan elkander vastgevroren bergen
+bestond.
+
+"De ijsbank!" zei de Amerikaan.
+
+Ik begreep dat dit voor Ned Land evenals voor alle zeevaarders, die
+ons voor waren gegaan, een onoverkomelijke hinderpaal was. Toen de
+zon tegen den namiddag een oogenblik verscheen, nam kapitein Nemo
+vrij nauwkeurig onze hoogte; wij waren op 51 deg. 30' lengte en 67 deg. 30'
+breedte. Het was in deze zuidelijke poolzeeen een vrij ver gevorderd
+punt; van een zee was er evenwel niets te zien. Voor den Nautilus
+strekte zich een groote vlakte uit, bezaaid met grillig gevormde
+ijsblokken, in de zonderlinge wanorde, die het bevroren vlak eener
+rivier kenmerkt, eenigen tijd voordat zij aan het kruien gaat, maar
+hier in veel geduchter afmetingen, zooals zich laat begrijpen.
+
+Hier en daar staken scherpe punten tot op twee honderd voet hoogte
+uit; verder zag ik een rij scherpe en hoekige grijs getinte klippen,
+waarop enkele zonnestralen als in een spiegel door den mist heen
+terugkaatsten. En in die eenzame natuur heerschte een doodsche
+stilte, ter nauwernood soms afgebroken door het geklapwiek van een
+stormvogel. Alles was bevroren, zelfs het geluid.
+
+De Nautilus moest dus op zijn avontuurlijken tocht in het midden van
+deze ijsvelden blijven steken.
+
+"Als uw kapitein nog verder gaat, mijnheer,".... zei mij dien dag
+Ned Land.
+
+"Welnu?"
+
+"Dan is hij een baas."
+
+"Waarom, Ned."
+
+"Omdat niemand over de ijsbank kan heenkomen. Uw kapitein is bij de
+hand, maar hij is voor den duivel niet sterker dan de natuur, en waar
+deze een grens heeft gesteld, moet men, of men wil of niet, ophouden."
+
+"Je hebt gelijk, Ned, en toch zou ik wel eens willen weten, wat er
+achter die ijsbank zit! Er is niets dat mij boozer kan maken dan
+een muur."
+
+"Mijnheer heeft gelijk," zei Koenraad; "muren zijn maar uitgevonden
+om geleerden te hinderen; er moesten nergens muren zijn."
+
+"Goed," antwoordde de Amerikaan. "Achter de ijsbank weet men wel wat
+er te vinden is."
+
+"Wat dan?" vroeg ik.
+
+"IJs en nog eens ijs!"
+
+"Gij zijt daar zeker van, Ned," antwoordde ik, "doch ik niet; daarom
+juist zou ik het wel eens willen onderzoeken."
+
+"Welnu, mijnheer," hervatte de Amerikaan, "laat dat denkbeeld
+varen. Gij ligt hier voor die ijsbank, laat u dat genoeg zijn, want
+gij noch uw kapitein Nemo, noch zijn Nautilus kunnen verder. En of
+hij wil of niet, hij zal naar het noorden, dat is naar het land der
+fatsoenlijke menschen, moeten terugkeeren."
+
+Ik erken dat Ned Land gelijk had, en zoolang er geen schepen gebouwd
+worden, om over die ijsvelden te varen, zullen wij wel altijd voor
+die ijsbank blijven steken.
+
+Niettegenstaande zijn pogingen en krachtige middelen, die hij inspande
+om het ijs te doen barsten, was de Nautilus tot onbeweeglijkheid
+gedoemd. Als iemand niet verder kan, is hij gewoonlijk van de zaak af
+door terug te keeren; maar hier was het even onmogelijk om terug te
+keeren als om vooruit te komen, want alle doorgangen waren achter ons
+gesloten, en als ons vaartuig nog eenigen tijd stil bleef liggen, zou
+het wel geheel in en onder het ijs besloten zijn. Dit gebeurde zelfs
+tegen twee uur 's middags, en het ijs vormde zich tegen de wanden
+van den Nautilus met verbazende snelheid. Ik moet erkennen, dat het
+gedrag van kapitein Nemo op zijn minst genomen onvoorzichtig was.
+
+Ik stond op dit oogenblik op het plat; de kapitein beschouwde onzen
+toestand gedurende eenige minuten, en zei toen:
+
+"Welnu, mijnheer, wat denkt gij er van?"
+
+"Ik denk dat wij vast zitten, kapitein."
+
+"Vast, hoe meent gij dat?"
+
+"Ik meen dat wij noch voor noch achteruit, noch ergens heen kunnen;
+dit noemt men geloof ik 'vast zitten,' ten minster onder beschaafde
+natien."
+
+"Gij denkt dus, mijnheer Aronnax, dat de Nautilus niet meer los
+kan komen?"
+
+"Moeilijk, kapitein, want het jaargetijde is reeds te vergevorderd
+om te verwachten, dat het ijs nog zal losgaan?"
+
+"O, mijnheer de professor," antwoordde kapitein Nemo op spottenden
+toon, "gij verandert nooit! Gij ziet slechts hinderpalen en
+moeilijkheden! Ik verzeker u daarentegen, dat de Nautilus niet alleen
+los zal komen, maar ook nog vrij wat verder gaan."
+
+"Nog verder naar het Zuiden?" vroeg ik, terwijl ik den kapitein
+aankeek.
+
+"Ja, mijnheer, wij gaan naar de Zuidpool!"
+
+"Naar de Pool!" riep ik uit, terwijl ik een teeken van ongeloof niet
+kon onderdrukken.
+
+"Ja," antwoordde de kapitein koeltjes, "naar de Zuidpool, naar dat
+onbekende punt, waar alle meridianen samenvallen. Gij weet, dat ik
+met den Nautilus doe wat ik wil."
+
+Ja, ik wist het. Ik wist dat die man stoutmoedig tot roekeloosheid
+toe was. Maar om de hinderpalen te overwinnen, die het bereiken van de
+Zuidpool beletten, die vrij wat ongenaakbaarder is dan de Noordpool,
+tot welke koene reizigers nog niet eens hebben kunnen doordringen,
+scheen mij een onzinnige onderneming, welke alleen in het brein van
+een krankzinnige kon opkomen! Ik vroeg den kapitein of hij die pool
+reeds ontdekt had, waar geen sterveling nog ooit den voet zette.
+
+"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "maar wij zullen die samen
+ontdekken. Waar anderen schipbreuk hebben geleden, zal ik slagen. Ik
+heb den Nautilus nog nimmer zoover in de Zuidelijke IJszee gewaagd,
+doch ik herhaal het u, wij zullen nog verder gaan."
+
+"Ik wil u gelooven, kapitein," hernam ik op eenigszins spottenden
+toon. "Ik geloof u! Komaan, voorwaarts! Er bestaan voor ons geen
+hinderpalen! Laten wij deze ijsbank doorbreken! Laten wij haar in de
+lucht doen springen, en als zij dan nog weerstand biedt, moeten wij
+den Nautilus vleugels aandoen, om er overheen te vliegen."
+
+"Er overheen, mijnheer?" antwoordde kapitein Nemo bedaard, "neen,
+niet er overheen, maar er onder door!"
+
+"Er onder door!" riep ik uit.
+
+Plotseling trof mij een denkbeeld, dat mij het geheele plan van den
+kapitein openbaarde. Ik had hem begrepen. De wonderbare hoedanigheden
+van den Nautilus zouden hem in deze bovenmenschelijke onderneming
+wel te hulp komen!
+
+"Ik zie dat wij elkander beginnen te begrijpen, mijnheer de professor,"
+zei de kapitein glimlachend; "gij doorziet reeds de mogelijkheid,
+ik zou zeggen het welslagen dezer onderneming. Wat voor een gewoon
+vaartuig onmogelijk is, wordt voor den Nautilus gemakkelijk. Indien
+er aan de Pool eenig vasteland is, zullen wij daarvoor blijven steken;
+is er daarentegen open zee; dan gaan wij naar de Pool zelf!"
+
+"Als het oppervlak der zee," zei ik, medegesleept door de redeneering
+van den kapitein, "door het ijs onbevaarbaar is, dan is de diepte toch
+vrij, omdat de wetten der natuur daar het water door zijn grootere
+dichtheid een warmtegraad boven het vriespunt hebben gegeven. En
+indien ik mij niet bedrieg, dan staat het ijs van deze bank, dat
+onder water is, tot dat wat er boven uitsteekt als vier tot een?"
+
+"Bijna, mijnheer. Als deze ijsbergen een meter boven water uitsteken,
+dan zijn zij drie meter ingedompeld; omdat nu deze ijsbergen niet
+hooger zijn dan honderd meter, zijn zij maar drie honderd meter diep
+onder water. En wat is drie honderd meter voor den Nautilus!"
+
+"Niets, kapitein."
+
+"Wij kunnen zelfs op veel grooter diepte die gelijkmatige temperatuur
+van het zeewater opzoeken, en daar tarten wij ongestraft de dertig
+of veertig graad koude van de oppervlakte."
+
+"Juist, kapitein, zeer juist!" antwoordde ik, in vuur gerakend.
+
+"De eenige moeilijkheid," hernam kapitein Nemo, "zal zijn om
+verscheiden dagen onder water te blijven, zonder onze lucht te kunnen
+ververschen."
+
+"Anders niet?" vroeg ik. "De Nautilus heeft groote vergaarbakken,
+wij zullen die vullen, en deze kunnen ons al de zuurstof, die wij
+noodig hebben, verschaffen."
+
+"Goed gevonden, mijnheer Aronnax," antwoordde de kapitein glimlachende;
+"doch omdat ik niet wil, dat ge mij van roekeloosheid beschuldigt,
+moet ik u al mijn zwarigheden tegenwerpen."
+
+"Hebt gij die nog?"
+
+"Een enkele; het is mogelijk, dat, als er aan de Zuidpool een zee
+is, deze geheel bevroren is, en wij derhalve niet aan de oppervlakte
+kunnen komen!"
+
+"Goed, kapitein, maar vergeet gij, dat de Nautilus met een geducht
+spoor is gewapend, en kunnen wij daarmee niet schuin tegen de ijsmassa
+rammelen, om deze door den schok open te boren?"
+
+"Komaan, mijnheer de professor, gij zijt van daag vindingrijk!"
+
+"Bovendien, kapitein," zei ik, mij opwindend, "waarom zou er niet even
+goed aan de Zuid- als aan de Noordpool een open zee zijn? In geen van
+beide halfronden valt de Pool der aarde samen met die der strengste
+koude, en men moet, totdat het tegendeel bewezen is, veronderstellen,
+dat er op die beide punten of een vasteland, of een open zee bestaat."
+
+"Ik geloof het ook, mijnheer Aronnax," antwoordde kapitein Nemo. "Ik
+zal u alleen nog doen opmerken, dat gij, na zoovele zwarigheden tegen
+mijn plan gemaakt te hebben, mij nu met bewijsgronden ten voordeele
+daarvan overstelpt."
+
+Kapitein Nemo sprak de waarheid; ik was zoover gekomen dat ik nog
+stoutmoediger werd dan hij! Ik sleepte hem mee naar de Pool! Ik
+liep hem reeds vooruit, en dat nog wel zeer verre!.... Maar neen,
+onnoozele dwaas! Kapitein Nemo kende beter dan ik het voor en tegen
+in deze zaak, en hij schepte er vermaak in, om mij door hersenschimmen
+in vervoering te zien.
+
+Hij verloor echter geen oogenblik; op een gegeven teeken verscheen
+de eerste stuurman; de twee mannen spraken eenige oogenblikken met
+elkander in hun onbegrijpelijke taal, en hetzij de stuurman reeds
+vooruit gewaarschuwd was, hetzij hij het plan voor uitvoerbaar hield,
+hij liet geen de minste verwondering blijken.
+
+Doch hoe onverschillig hij ook geweest mocht zijn, hij was het toch
+niet zoozeer als Koenraad, toen ik den braven jongen ons voornemen
+meedeelde, om tot aan de Zuidpool door te dringen.
+
+Een "zooals mijnheer goedvindt," was zijn antwoord op deze mededeeling,
+en daarmee kon ik mij tevreden stellen. Wat Ned Land aangaat, deze
+trok den schouder zoo hoog op als ooit iemand gedaan had.
+
+"Ziet gij, mijnheer," zei hij, "ik heb medelijden met u en uw
+kapitein Nemo!"
+
+"Maar wij gaan naar de Pool, Ned."
+
+"Wel mogelijk, maar dan komt gij niet terug."
+
+En Ned Land ging naar zijn hut "om geen ongeluk te begaan," zooals
+hij zei.
+
+Ondertusschen werden er reeds toebereidselen voor deze koene
+onderneming gemaakt. De krachtige pompen van den Nautilus persten
+de lucht in de vergaarbakken. Tegen vier uur deelde kapitein Nemo
+mij mee dat het luik van het plat zou gesloten worden. Ik wierp een
+laatsten blik op de dikke ijsbank, waar wij onder door zouden gaan;
+het was helder weer; de lucht was zuiver, de koude vinnig, 12 deg. onder
+nul; maar omdat de wind was gaan liggen, scheen mij deze temperatuur
+niet onverdragelijk.
+
+Een tiental mannen beklommen de zijwanden van den Nautilus en hakten
+het ijs rondom het vaartuig weg, zoodat zij het weldra los hadden;
+het was spoedig gedaan, omdat het pas gevormde ijs nog dun was. Toen
+gingen wij allen naar binnen, de gewone vergaarbakken werden gevuld
+met het water, dat onder de kiel nog niet bevroren was.
+
+Ik had met Koenraad in den salon plaats genomen. Door het open raam
+beschouwden wij de diepten van de Zuidelijke IJszee. De thermometer
+rees weer, en de naald van den manometer begon af te wijken.
+
+Op omstreeks drie honderd meter diepte, dreven wij, zooals kapitein
+Nemo voorspeld had, onder het gegolfde ondervlak der ijsbank. Maar
+de Nautilus zonk nog dieper; wij bereikten een laagte van acht
+honderd meter. De temperatuur van het water, die aan het oppervlak
+12 deg. was, bedroeg nu niet meer dan 10 deg.; wij hadden dus reeds 2 deg.
+gewonnen. Het spreekt van zelf, dat de temperatuur in den Nautilus door
+verwarmingstoestellen vrij wat hooger liep. Het vaartuig gehoorzaamde
+aan alle bewegingen met de grootste nauwkeurigheid.
+
+"Wij zullen er wel onder door komen, als mijnheer het goedvindt,"
+zei Koenraad.
+
+"Ik reken er op!" antwoordde ik, op den toon der grootste overtuiging.
+
+Onder de open zee had de Nautilus regelrecht koers naar de Zuidpool
+gezet, zonder van den twee en vijftigsten lengtegraad af te wijken. Van
+67 deg. 30' tot 90 deg. bleven er ons nog 20 deg. 30' te doorloopen; dat is nog
+ongeveer 2500 kilometer. De Nautilus had een gemiddelde snelheid van 60
+kilometer in het uur, dus ongeveer van een sneltrein. Indien wij deze
+snelheid behielden, waren veertig uur voldoende om de Pool te bereiken.
+
+Gedurende een gedeelte van den nacht bleven Koen en ik, door het
+ongewone van onzen toestand teruggehouden, voor het raam van den
+salon zitten. De zee werd door onze electrische lantaarn verlicht,
+maar zij was geheel verlaten; de visschen hielden zich in deze altijd
+bevroren zeeen niet op, zij gebruikten die alleen om er uit de IJszee
+naar de open poolzee door te zwemmen; wij liepen verbazend snel;
+ik voelde dit aan het trillen van het lange ijzeren vaartuig.
+
+Tegen twee uur in den morgen ging ik eenige uren rust nemen. Koenraad
+deed hetzelfde. Toen ik door de gangen ging, ontmoette ik den kapitein
+niet; ik veronderstelde dat hij aan het roer stond.
+
+Den volgenden dag, 19 Maart, ging ik om vijf uur 's morgens reeds
+weder in den salon zitten. De electrische log wees aan dat de snelheid
+van den Nautilus wat gematigd was; het vaartuig rees, maar zeer
+voorzichtig; de vergaarbakken werden langzaam ledig gepompt.
+
+Mijn hart klopte hevig; zouden wij boven komen en aan de Pool de vrije
+lucht inademen? Neen, een schok verkondigde mij, dat de Nautilus onder
+tegen de ijsbank gestooten had, en dat deze, blijkens het doffe geluid
+van den slag nog zeer dik was. Wij lagen nog op 330 meter diepte,
+zoodat er een dikte van 440 meter ijs boven ons hoofd lag. De ijsbank
+was dus hier hooger dan in het begin; dit was weinig geruststellend.
+
+Gedurende dien dag herhaalde de Nautilus deze proef meermalen, doch
+stiet telkens tegen den ijsbodem boven ons. Op sommige oogenblikken
+vonden wij die op 900 meter diepte, zoodat de bank 1200 meter hoog
+of dik was; dit was dus driemaal dikker dan op de plaats waar wij
+naar beneden waren gegaan.
+
+Ik teekende die verschillende diepten nauwkeurig op, en ik kreeg
+op die wijze als het ware een profiel van dezen onderzeeschen
+bergketen. 's Avonds was er nog geen enkele verandering in onzen
+toestand gekomen, altijd nog ijs op vier of vijfhonderd meter beneden;
+de dikte verminderde dus wel wat, doch hoe groot was die nog tusschen
+het oppervlak van de zee en ons!
+
+Het was toen acht uur; sedert vier uren reeds had de lucht volgens de
+dagelijksche gewoonte ververscht moeten worden; ik had er echter niet
+veel last van, hoewel kapitein Nemo toch zijn toevlucht nog niet tot
+zijn luchtvergaarbakken had genomen. Gedurende dien nacht was mijn
+slaap onrustig. Hoop en vrees hielden mij beurtelings gekluisterd;
+ik stond verscheiden malen op, en voelde aanhoudend, dat de Nautilus
+de dikte van het ijs onderzocht. Tegen drie uur 's morgens zag ik
+dat het ondervlak der ijsbank op vijftig meter diepte lag; de bank
+ging dus langzamerhand in een ijsveld over, de berg werd derhalve
+weer vlak. Ik hield mijn oogen op den manometer gevestigd; wij rezen
+voortdurend in schuine richting langs het ijsvlak, dat in het licht
+der electrische lantaarn schitterde. De ijsbank nam van boven en van
+onderen telkens af; zij werd van kilometer tot kilometer dunner.
+
+Eindelijk om zes uur 's morgens, op dien gedenkwaardigen 20sten Maart,
+opende zich de deur van den salon, en kapitein Nemo verscheen.
+
+"Open zee!" zei hij.
+
+
+HOOFDSTUK XXXVIII
+
+De Zuidpool.
+
+Ik snelde naar het plat. Het was zoo. Wij waren in open zee! Er waren
+maar enkele schotsen of drijvende ijsbergen zichtbaar; zoover het oog
+reikte, zag ik niets dan zee; in de lucht fladderden duizenden vogels;
+millioenen visschen zwommen in het water, dat naarmate van de diepte
+donker blauw of olijfgroen was. De honderdgradige thermometer wees
+drie boven nul. Het was achter de ijsbank, waarvan de massa zich aan
+den noordelijken gezichteinder uitstrekte, als het ware lente.
+
+"Zijn wij aan de pool?" vroeg ik met kloppend hart aan den kapitein.
+
+"Ik weet het niet," antwoordde hij. "Om twaalf uur zullen wij eens
+hoogte nemen."
+
+"Maar de zon zal door dien mist niet heendringen," zei ik, terwijl
+ik de grauwe lucht bekeek.
+
+"Als zij maar even schijnen wil, is het al genoeg," antwoordde de
+kapitein.
+
+Tien kilometer van den Nautilus verhief zich naar het Zuiden een
+eenzaam eiland, tot op twee honderd meter boven de zee. Wij voeren
+er heen, doch met de grootste omzichtigheid, want het vaarwater kon
+vol klippen zijn. Een uur daarna waren wij op het eiland; twee uur
+daarna hadden wij het rondgevaren. Het had vijf kilometer in omtrek;
+een nauw kanaal scheidde het van een groot land, misschien wel
+een vastland, waarvan wij het einde niet konden zien. Het bestaan
+van dit land scheen de veronderstelling van Maury te wettigen. Die
+schrandere Amerikaan had namelijk opgemerkt, dat tusschen de Zuidpool
+en de zestigste parallel de zee met zeer groote drijvende ijsschotsen
+bedekt is, wat men in het Noorden nimmer ziet; daaruit had hij het
+gevolg getrokken, dat er aan de Zuidpool een groot vasteland moest
+wezen, omdat zulke ijsschotsen nimmer in volle zee, maar alleen op
+kusten kunnen ontstaan. Volgens zijn berekening vormt het ijs aan de
+Zuidpool een massa van 4000 kilometer oppervlakte.
+
+De Nautilus was, uit vrees van op een klip te stooten, blijven liggen
+op drie kabellengten van een strand, waarboven, zich prachtige rotsen
+verhieven; de sloep werd in zee gebracht, de kapitein en twee zijner
+manschappen, die de instrumenten droegen, stapten erin. Koenraad en
+ik insgelijks. Het was tien uur in den morgen: ik had Ned Land niet
+gezien; de Amerikaan wilde zeker zelfs aan de Zuidpool niet erkennen,
+dat hij ongelijk had.
+
+Eenige riemslagen brachten ons aan het strand. Toen Koenraad aan land
+wilde springen, hield ik hem tegen.
+
+"Aan u de eer, mijnheer," zei ik tot den kapitein, "om het eerst den
+voet op dezen grond te zetten."
+
+"Indien ik niet aarzel," antwoordde hij, "dit Poolland te betreden,
+is het, omdat tot nog toe geen menschelijk wezen hier zijn voet
+heeft gezet."
+
+Toen sprong hij op het strand; hij was zichtbaar ontroerd. Hij beklom
+een uitstekend rotspunt, en daar stond hij met over elkander geslagen
+armen, een vurig oog, onbeweeglijk en stilzwijgend, als om bezit van
+deze streken te nemen. Toen hij zoo ongeveer vijf minuten gestaan had,
+keerde hij tot ons terug.
+
+"Als gij maar wilt, mijnheer!" riep hij mij toe.
+
+Ik ging met Koen aan land, terwijl de beide mannen in de sloep bleven.
+
+De bodem was met roodachtig zand, als met fijn gestampte tichelsteenen
+bedekt; daartusschen zagen wij stukken lava, puimsteen en andere
+vulkanische producten. Op sommige plaatsen stegen lichte rookwolkjes,
+die een sterken zwaveldamp verbreidden, uit den grond, en deden dus
+zien, dat het onderaardsche vuur nog al zijn kracht had behouden. Toen
+wij evenwel op een hooge rots gekomen waren, zag ik verscheiden
+kilometer in de rondte geen enkelen vulkaan. Men zal zich herinneren,
+dat kapitein Ross in deze streken op 77 deg. 32' breedte de vulkanen
+Erebus en Terror in volle werking zag.
+
+De plantengroei was op dit land uiterst gering; op de zwarte rotsen
+groeiden enkele mossen, deze vormden met enkele mikroskopische plantjes
+de geheele flora.
+
+Het strand was bezaaid met allerlei soort schelpen, hoorns
+en zeesterren. Maar in de lucht vooral was de fauna sterk
+vertegenwoordigd; daar vlogen en fladderden duizenden vogels van
+allerhande soorten, die ons met hun gekras doof schreeuwden. Anderen
+zaten in groot aantal op de rotsen, en lieten ons zonder vrees
+voorbijgaan, zoodat wij ze soms zelfs met den voet aanraakten. Het
+waren vetganzen, steltloopers, groote albatrossen en stormvogels;
+"sommige zoo vet," zei ik tot Koenraad, "dat de bewoners der
+Ferroe-eilanden hun maar een pit in het lichaam draaien, om die dan
+aan te steken."
+
+"Als men nog een weinig verder ging, zouden het volmaakte lampen
+zijn," antwoordde Koenraad, "doch men kan toch niet vergen, dat de
+natuur ze ook nog met een pit voorziet."
+
+Nadat wij omstreeks vijf honderd meter waren voortgegaan, vonden
+wij den grond als bezaaid met nesten, waaruit zwermen van vogels
+opvlogen. Later liet de kapitein er eenige honderden van vangen, omdat
+ze zeer smakelijk om te eten waren; die beesten waren zoo weinig schuw,
+dat men ze met steenen kon dood gooien.
+
+De mist trok niet op, om elf uur was de zon nog niet doorgekomen; ik
+maakte mij daar ongerust over, want zonder zon waren geen waarnemingen
+mogelijk; hoe zouden wij toch nauwkeurig kunnen weten of wij de
+Zuidpool bereikt hadden?
+
+Toen ik weer bij den kapitein kwam, lag hij op een stuk rots geleund
+en bekeek de lucht; hij scheen ongeduldig en teleurgesteld. Maar wat
+daaraan te doen? De stoutmoedige en veelvermogende man voerde geen
+bevel over de zon zooals over de zee. Het was twaalf uur, en nog had
+de dagvorst zich geen oogenblik vertoond; men kon zelfs niet zien
+waar hij ergens achter dit nevelgordijn verborgen was. Weldra loste
+de mist zich in de sneeuw op.
+
+"Tot morgen!" zei de kapitein bedaard, en wij roeiden weer naar den
+Nautilus. In onze afwezigheid had men de netten uitgeworpen, en ik
+beschouwde met belangstelling de visschen, die men in deze zuidelijke
+poolzee gevangen had. De zuidelijke poolzee is de wijkplaats voor een
+groote menigte trekvisschen, die de keerkringsstormen ontwijken, maar
+om de prooi te worden van bruinvisschen en robben. Ik zag er eenige
+kraakbeenachtige schaaldieren van een decimeter lengte, witachtig met
+blauwe en bruine vlekken, gewapend met angels; voorts een wonderlijk
+soort van zeedieren, drie voet lang, met rank lichaam, een gladde,
+witte huid met zilveren weerschijn, drie rugvinnen, een ronden kop,
+wier muil uitloopt in een omgebogen snuit. Ik proefde er van, maar
+vond ze zeer onsmakelijk; Koen daarentegen prees ze zeer.
+
+De sneeuwstorm duurde tot den volgenden dag; het was onmogelijk om op
+het plat te blijven staan. In den salon, waar ik de bijzonderheden van
+onzen tocht opteekende, hoorde ik het geschreeuw van stormvogels en
+albatrossen in den orkaan. De Nautilus bleef niet stil liggen, doch
+voer langs de kust voort, en ging nog een tiental kilometer verder
+naar het Zuiden, te midden van een halve schemering, veroorzaakt door
+dat de zon maar even boven den gezichteinder verscheen.
+
+Den volgenden dag, 20 Maart, had het sneeuwen opgehouden, doch het
+was vinniger koud; de thermometer stond twee graad onder nul. De mist
+trok op, en ik hoopte, dat wij dien dag zonshoogte konden nemen.
+
+Daar kapitein Nemo nog niet verschenen was, gingen Koenraad en
+ik in de sloep en roeiden naar wal. De aard van den grond was nog
+altijd even vulkanisch; overal zagen wij sporen van lava, basalt
+en andere vulkanische uitwerpselen, zonder dat wij een krater
+ontdekten. Hier vlogen ook weer duizenden vogels om ons heen, die
+dit Poolland bevolkten. Doch zij deelden hun woonplaats met groote
+troepen zoogdieren, die ons met hun zachte oogen aankeken. Het waren
+zeekalven van verschillende soorten, waarvan sommige op den grond en
+andere op drijvende ijsschollen lagen, terwijl wederom andere in zee
+rondspartelden. Zij vluchtten niet voor ons, daar zij den mensch niet
+kenden, en ik zag er genoeg bij elkaar om eenige honderden schepen
+mee van leeftocht te voorzien.
+
+"Drommels," zei Koenraad, "het is gelukkig dat Ned Land niet bij
+ons is."
+
+"Waarom, Koen?"
+
+"Omdat die dolle harpoenier alles zou doodslaan."
+
+"Alles, dat is nog al veel; maar ik geloof niet, dat wij onzen
+Amerikaanschen vriend hadden kunnen beletten eenige van die prachtige
+exemplaren te harpoenen. Kapitein Nemo zou daar zeer boos om zijn
+geworden, want hij vergiet ongaarne het bloed van weerlooze dieren."
+
+"Hij heeft gelijk."
+
+"Zeker, Koen. Maar zeg eens, heb jij op die schoone dieren nooit
+jacht gemaakt?"
+
+"Mijnheer weet wel," antwoordde Koenraad, "dat ik niet zeer sterk
+ben in de practijk, maar als mijnheer mij de namen van die beesten
+genoemd heeft...."
+
+"Het zijn zeekalven en robben."
+
+"Twee soorten uit de orde de vleeschetende zoogdieren," antwoordde
+Koen haastig.
+
+"Goed, Koen," zei ik, "maar laat ons nu voortgaan,"
+
+Het was acht uur; wij moesten nog vier uur wachten voor wij de zon
+zouden kunnen waarnemen. Ik ging naar een uitgestrekte baai, die een
+inham vormde in de granietrotsen op den oever. Zoover ons gezicht
+reikte, waren de oevers van de ijsschotsen met zeedieren bedekt,
+en onwillekeurig zag ik uit naar den ouden Proteus, den herder, die
+volgens de fabelleer de kudden van Neptunus weidde. Het waren meestal
+zeekalven; de wijfjes pasten op de jongen, de mannetjes hielden de
+wacht. Als zij van de eene plaats naar de andere gingen, deden zij
+kleine sprongen, en steunden daarbij gedeeltelijk op hun zwemvliezen,
+die bij de met hen verwante zeekoeien veel hadden van armen. Ik moet
+erkennen, dat die dieren met hun bevallige bewegingen en gladharige
+huid verwonderlijk zwommen; als zij op het strand lagen, namen zij
+allerlei bevallige houdingen aan; het is dus geen wonder, dat de ouden
+ze dichterlijk met tritons en sirenen vergeleken. Er waren er onder,
+die men, omdat zij een lengte van zes tot zeven meter bereikten,
+zeeolifanten noemt.
+
+"Zijn die dieren niet gevaarlijk?" vroeg Koenraad.
+
+"Neen," antwoordde ik, "behalve als men ze aanvalt. Als een zeekalf
+zijn jong verdedigt, is het beest woedend, en het is niet zelden
+gebeurd dat het een sloep verbrijzelt."
+
+"Het dier heeft gelijk," zei Koen.
+
+"Dat ontken ik niet."
+
+Twee kilometer verder stuitten wij op een voorgebergte, dat de baai
+tegen den zuidewind beschutte. Het rees loodrecht uit zee op, en het
+zeeschuim spatte er tegen aan; aan de andere zijde der rots hoorden
+wij een geraas alsof er een troep vee loeide.
+
+"Mooi," zei Koen, "een stierenconcert."
+
+"Neen, mijn vriend, dat zijn zeedieren."
+
+"Vechten zij?"
+
+"Zij vechten en spelen."
+
+"Dat moeten wij eens zien, als mijnheer het goedvindt."
+
+"Zeker, Koen."
+
+En wij beklommen de zwarte rotsen, waarbij dikwijls onverwacht groote
+steenen naar beneden vielen, terwijl het ijs ons pad hier en daar vrij
+glad maakte. Ik viel meermalen, en bezeerde mij dan erg. Koenraad
+was voorzichtiger, of stond vaster op zijn beenen, ten minste hij
+struikelde bijna niet en hielp mij telkens op, waarbij hij zeide:
+"Als mijnheer zoo goed wilde zijn om zijn beenen verder van elkaar
+te zetten, zou mijnheer beter blijven staan."
+
+Toen wij boven op de rots kwamen, zagen wij een groote witte vlakte
+voor ons vol walrussen; de beesten speelden met elkander, en brulden
+van genoegen, maar niet van woede. Zij geleken wel wat op zeekalven,
+maar waren wat grooter; hun bovensnijtanden staken uit den bek en waren
+ongeveer twee en een halven decimeter lang; de tanden zijn harder
+dan die van den olifant en worden minder spoedig geel, waarom zij
+zeer gezocht zijn. Er wordt dan ook onophoudelijk jacht op gemaakt,
+zoodat ze weldra tot den laatste zullen uitgeroeid zijn; althans er
+worden er jaarlijks meer dan vierduizend gedood.
+
+Na een tijd lang te hebben staan kijken, dacht ik er over om
+terug te keeren. Het was elf uur, en als kapitein Nemo een gunstig
+oogenblik voor waarnemingen had, wenschte ik daarbij te zijn. Ik
+verwachtte echter niet, dat de zon zich dien dag zou vertoonen, want
+de gezichteinder was met dikke wolken bedekt; het scheen alsof de zon
+dat ontoegankelijk punt van den aardbol voor stervelingen niet wilde
+aanwijzen. Ik ging echter naar den Nautilus terug en volgde een smal
+voetpad, dat over den top der klip liep. Om half twaalf waren wij op
+de landingsplaats; de kapitein had zich met de sloep aan wal laten
+brengen, met zijn instrumenten bij zich. Hij keek naar den noordelijken
+gezichteinder, waar de zon haar korte loopbaan beschreef. Ik ging
+naast hem staan en wachtte zonder spreken. Het werd twaalf uur,
+maar even als den vorigen dag bleef de zon onzichtbaar.
+
+Het was treurig; nogmaals konden er geen waarnemingen geschieden. Als
+dit den volgenden dag niet gebeurde, moesten wij de zaak bepaald
+opgeven. Want wij hadden juist den 20sten Maart, den volgenden dag
+was het dag- en nachtevening en zou de zon voor zes maanden onder
+den gezichteinder verdwijnen; dan begon de lange Poolnacht. Sedert
+21 September was zij aan den noordelijken gezichteinder verdwenen,
+had zich in een spiraalvormige loopbaan verheven tot 21 December en
+was toen weer gaan dalen, om den volgenden dag haar laatste stralen
+over het Poolland te werpen.
+
+Ik deelde mijn opmerkingen en mijn vrees aan den kapitein mede.
+
+"Gij hebt gelijk, mijnheer Aronnax," zei hij, "als ik morgen de
+zonshoogte niet kan waarnemen, moet ik dit zes maanden uitstellen. Maar
+als de zon zich morgen vertoont, zal het, juist omdat het dan 21
+Maart is, gemakkelijk wezen om te twaalf uur onze waarneming te doen."
+
+"Hoe zoo?" vroeg ik.
+
+"Ik heb den chronometer alleen noodig," antwoordde hij. "Als morgen om
+twaalf uur de zonneschijf door den noordelijken horizon juist midden
+door gedeeld wordt, zijn wij aan de Zuidpool. Het spreekt van zelf,
+dat ik de straalbreking daarbij in rekening moet brengen."
+
+"Juist," zei ik. "Maar toch is deze waarneming niet wiskundig zeker,
+omdat de dag- en nachtevening niet precies om twaalf uur plaats heeft."
+
+"Zonder twijfel, mijnheer, maar ik zal mij toch geen honderd meter
+vergissen, en meer hebben wij niet noodig; tot morgen dus."
+
+De kapitein keerde naar boord terug. Koenraad en ik bleven tot vijf
+uur aan land, om te ontdekken en ons te oefenen. Ik kreeg geen enkel
+merkwaardig voorwerp in handen, behalve het bijzonder groot ei van
+een vetgans, waarvoor een liefhebber misschien vijfhonderd gulden
+zou betaald hebben. Het ei was van Isabella-kleur en zeldzaam door de
+streepjes en figuurtjes, die er als hieroglyphen op stonden. Ik gaf
+het aan Koenraad, en deze bracht het met de noodige voorzichtigheid
+ongeschonden aan boord. Ik legde dit zeldzame ei onder een van de
+glasramen in den salon. Daarna soupeerde ik met een heerlijk stukje
+lever van een zeekalf, dat wel wat naar varkensvleesch smaakte. Toen
+ik naar bed ging, deed ik als de Hindoes, en riep voor den volgenden
+dag de gunsten in van de zon.
+
+Den volgenden morgen, 21 Maart, was ik op het plat, en vond er
+kapitein Nemo.
+
+"Het weer klaart wat op," zei hij. "Ik heb goeden moed. Na het ontbijt
+zullen wij aan land gaan om een geschikte plaats voor onze waarneming
+uit te kiezen."
+
+Toen zocht ik Ned Land op en wilde hem overhalen met ons mee te
+gaan, maar de koppige Amerikaan weigerde, en ik zag wel dat zijn
+stilzwijgen en zijn halsstarrigheid met den dag toenamen. Evenwel
+betreurde ik in deze omstandigheden zijn koppigheid niet, want er
+waren te veel zeekalven aan land, en men moest zulk een harpoenier
+niet aan onweerstaanbare verzoeking blootstellen.
+
+Na het ontbijt ging ik aan wal. De Nautilus was des nachts nog eenige
+kilometers opgevaren. Hij lag op ruim vier kilometer van de kust, boven
+welke een bergtop van vier- of vijfhonderd meter uitstak. Behalve
+mijn persoon bevonden zich in de sloep de kapitein, twee zijner
+manschappen en de instrumenten, dat is te zeggen: een chronometer,
+een kijker en een barometer.
+
+Gedurende onzen overtocht zag ik tal van walvisschen. Drie soorten
+treft men in de zuidelijke Poolzee aan; de Engelschen noemen ze
+right-whale, hump-back, en fine-back. De eerste heeft geen rugvinnen,
+de tweede groote plooien in den buik en witachtige vinnen, de derde
+is geelbruin van kleur en de vlugste van alle walvisschen. Men kan
+deze reusachtige dieren reeds in de verte ontwaren aan het water,
+dat zij tot aanmerkelijke hoogte opspuiten, met een kracht die wolken
+van damp doet opgaan. Deze dieren dartelden in het stille water,
+zoodat ik begreep, dat de Poolzee hun een toevluchtsoord was tegen
+de vijanden, die hen met hevigheid vervolgden.
+
+Ik onderscheidde ook lange schoolen visschen, tot de klasse der
+kabeljauwen behoorende, benevens groote troepen weekdieren en
+zeekwallen, wiegelende tusschen de kammen der golfjes.
+
+Om negen uur waren wij aan land. De hemel werd helderder en de
+wolken dreven naar het Zuiden. De mist, die op het water lag, trok
+op. Kapitein Nemo richtte den steven naar den bergtop, waarvan hij
+misschien zijn observatorium wilde maken. Het beklimmen daarvan koste
+veel moeite, door de puntige stukken lava en puimsteen, te midden
+eener atmosfeer, bedorven door opstijging van zwavelachtige dampen,
+die in hun kolommen tusschen de rotsspleten naar boven drongen. Voor
+iemand, op het land niet meer gewoon, beklom de kapitein de steile
+hellingen met een vlugheid en behendigheid, die ik niet kon nabootsen
+en een gemzenjager hem zou benijd hebben.
+
+Wij hadden twee uur noodig om den top dezer rots van porfier en
+basalt te bereiken. Van daar strekte onze blik zich uit over een zee,
+die aan den noordelijken gezichteinder duidelijk van de lucht was
+afgescheiden. Voor onze voeten strekte zich een schitterend witte
+vlakte uit, boven ons hoofd welfde zich een lichtblauwe hemel zonder
+eenigen nevel; in het noorden vertoonde zich de zonneschijf als een
+vurige bol, waarvan de gezichteinder aan de onderzijde een stuk scheen
+te hebben afgesneden. Uit de zee werden prachtige waterstralen als
+fonteinen door de walvisschen opgespoten. In de verte lag de Nautilus
+als een slapende walvisch op het water. Achter ons, in het Zuiden
+en Oosten, strekte zich een verbazend groot land uit, dat met een
+ontzaglijke menigte rotsblokken en ijsschotsen bedekt was en waarvan
+men het einde niet kon bespeuren.
+
+Toen kapitein Nemo op den top kwam, ging hij met den barometer
+zorgvuldig de hoogte na, omdat hij dit bij zijn waarneming in rekening
+moest brengen. Kwartier voor twaalven scheen de zon, die slechts
+door straalbreking zichtbaar was, als een gouden schijf en wierp
+haar stralen op dit eenzaam land en over die zee, door den mensch
+nog nooit met schepen doorkliefd.
+
+Kapitein Nemo bekeek met een kijker, die door middel van spiegels
+de straalbreking verbeterde, het hemellichaam, dat in zeer schuine
+richting langzamerhand onder den gezichteinder wegzonk. Ik had den
+chronometer in de hand; mijn hart klopte hevig: indien het verdwijnen
+van de benedenste helft der schijf samenviel met het twaalfde uur op
+den chronometer, dan waren wij aan de POOL.
+
+"Twaalf uur!" riep ik.
+
+"De Zuidpool!" antwoordde de kapitein met ernstige stem, terwijl hij
+mij den kijker gaf, waardoor ik kon zien, dat de dagvorst door den
+gezichteinder juist in twee helften verdeeld was. Ik zag de laatste
+stralen op de rotspunten terugkaatsen en de schaduwen langzamerhand
+toenemen.
+
+Op dat oogenblik legde de kapitein de hand op mijn schouder en zei:
+"In 1600 bereikten de Hollanders, door een zeestroom meegesleept,
+den 64sten graad; de beroemde Cook drong door tot 67 deg. 30' en in 1774
+zelfs tot 71 deg. 15'; de Engelschman Weddel kwam tot 74 deg. 15' en James Ross
+bereikte in 1842 met de Erebus en Terror 78 deg. 4'; welnu ik, kapitein
+Nemo, heb op 21 Maart 1868 de Zuidpool op 90 deg. bereikt, en ik neem bezit
+van dit gedeelte van den aardbol, dat als zesde werelddeel gelden kan."
+
+"In wiens naam, kapitein?"
+
+"In mijn naam, mijnheer!"
+
+Terwijl hij dit zei, ontrolde kapitein Nemo een zwarte vlag, waar
+midden in een witte N was geborduurd. Daarop keerde hij zich naar
+de zon, wier laatste stralen nog aan den gezichteinder verschenen,
+en riep hij uit:
+
+"Vaarwel, zon! Verdwijn, schitterende dagvorst! Verberg u achter
+deze vrije zee, en laat een nacht van zes maanden met zijn schaduwen
+neerdalen over mijn nieuw gebied!"
+
+
+HOOFDSTUK XXXIX
+
+Ongeluk of toeval.
+
+Den volgenden dag, 22 Maart, maakte men zich te zes uur des morgens
+reeds tot het vertrek gereed. De laatste schemering verdween; het was
+scherp koud; de sterren flikkerden zeer helder; boven ons schitterde
+het wonderschoone Zuiderkruis, de poolster der zuiderstreken.
+
+De thermometer stond op twaalf graden onder nul, en als de wind wat
+aanwakkerde, sneed deze ons het gezicht bijna stuk. De zee scheen
+overal te zullen dichtvriezen. Tallooze zwarte plekken toonden
+reeds de vorming van het jonge ijs; de zee zou dus gedurende de
+zes wintermaanden waarschijnlijk geheel ontoegankelijk zijn. Waar
+bleven de walvisschen in dien tijd? Zonder twijfel zochten zij,
+onder de ijsbank door, een open zee. De zeekalven en walrussen,
+die beter tegen het ruwe klimaat konden, bleven in deze bevroren
+streken. Deze dieren graven, door instinct gedreven, gaten in het
+ijs en weten die open te houden. Door die gaten kunnen zij ademhalen,
+en als dan de vogels ook voor de koude vluchten, dan zijn deze dieren
+de eenige bewoners dezer poolstreken.
+
+De vergaarbakken waren vol water en de Nautilus zonk langzamerhand naar
+beneden. Op een diepte van 350 meter hield hij stil; de schroef begon
+te werken, en wij stevenden met een snelheid van vijftien kilometer
+in het uur naar het noorden. Tegen den avond dreven wij reeds onder
+de onmetelijke ijsbank. Uit voorzichtigheid waren de ramen van den
+salon gesloten, want de Nautilus kon wel eens tegen een drijvend
+ijsblok stooten; ik bracht dien dag dus door met mijn aanteekeningen
+in het net te schrijven. Mijn geest was nog vervuld van de wonderen
+der Pool; zonder moeite of gevaar hadden wij dit ontoegankelijk punt
+bereikt, alsof wij er over een effen spoorbaan waren heengereden. En
+nu keerden wij inderdaad terug. Moest ik mij nogmaals op dergelijke
+verrassingen voorbereiden? Ik dacht het wel, want het aantal der
+onderzeesche wonderen is niet te tellen. Sedert vijf en een halve
+maand, dat wij aan boord waren, hadden wij 14000 kilometer afgelegd
+en hoeveel zonderlings, wonderbaarlijks of vreeselijks had die
+reis reeds niet opgeleverd; de jacht in de bosschen van Crespo, de
+stranding in de Torresstraat, het koralen kerkhof, de parelvisscherij
+bij Ceylon, de Arabische tunnel, de vulkanische verschijnselen van
+Santorino, de schatten in de baai van Vigo, het verdwenen Atlantis,
+de Zuidpool! Dien nacht stonden mij al die zaken telkens in mijn
+droomen weer voor den geest.
+
+Om drie uur in den morgen werd ik wakker door een hevigen schok. Ik
+ging in mijn bed overeind zitten en luisterde, toen ik plotseling
+midden in de kamer werd geworpen. De Nautilus had dus gestooten en
+hing blijkbaar geheel op zijde. Te midden van de grootste duisternis
+tastte ik langs den wand en kroop door de gangen naar den salon,
+die verlicht was. De meubels waren omver geworpen. Gelukkig stonden
+de glazen kasten met kostbaarheden overeind, omdat zij op den vloer
+waren vastgeschroefd. De schilderijen aan stuurboord hingen pal
+tegen den wand, die aan bakboord waren er bijna een halven meter van
+verwijderd. De Nautilus helde dus naar stuurboordzijde over en lag
+geheel onbeweeglijk.
+
+Ik hoorde voetstappen en het geluid van stemmen, doch de kapitein
+verscheen niet. Op het oogenblik dat ik den salon, wilde verlaten,
+kwamen Ned Land en Koenraad binnen.
+
+"Wat is er gaande?" vroeg ik aanstonds.
+
+"Dat kom ik mijnheer vragen," antwoordde Koenraad.
+
+"Duizend duivels!" bromde de Amerikaan, "ik weet het wel. De Nautilus
+is gestrand en nu geloof ik niet, dat de kast zich er uit zal redden,
+zooals de eerste keer in de Torresstraat."
+
+"Maar wij zijn ten minste aan de oppervlakte der zee?" vroeg ik.
+
+"Dat weten wij niet," antwoordde Koenraad.
+
+"Dat kunnen wij gemakkelijk zien," en naar den manometer gaande, zag ik
+tot mijn groote verbazing, dat wij op een diepte van 360 meter lagen.
+
+"Wat beteekent dat?" riep ik uit.
+
+"Dat moet den kapitein gevraagd worden," zei Koenraad.
+
+"Waar is hij te vinden?" vroeg Ned Land.
+
+"Volgt mij," zei ik tot mijn beide makkers.
+
+Wij verlieten den salon; in de bibliotheek was niemand. Ik dacht,
+dat de kapitein misschien bij den stuurman was; het beste was dus
+hem te wachten, waarom wij alle drie naar den salon teruggingen.
+
+Ik ga de verwenschingen van Ned Land met stilzwijgen voorbij; hij kon
+zich naar hartelust opwinden; ik liet hem uitrazen zonder hem in de
+rede te vallen. Wij wachtten zoo wat twintig minuten en luisterden
+naar elk gerucht, toen de kapitein binnen kwam; hij scheen ons niet
+te zien. Zijn gelaat, dat gewoonlijk zoo kalm was, drukte nu eenige
+ongerustheid uit. Hij bekeek langzaam het kompas, den manometer,
+en wees met den vinger op een punt der wereldkaart, daar waar de
+zuidelijke poolzee zich bevond.
+
+Ik wilde hem niet storen; toen hij zich echter na eenige oogenblikken
+naar mij toekeerde, vroeg ik hem het tegenovergestelde van mijn vraag
+in de Torresstraat.
+
+"Een toeval, kapitein?"
+
+"Neen, mijnheer ditmaal is het een ongeluk."
+
+"Ernstig?"
+
+"Misschien."
+
+"Is er oogenblikkelijk gevaar?"
+
+"Neen."
+
+"Heeft de Nautilus gestooten?"
+
+"Ja."
+
+"En hoe kwam dit?"
+
+"Door een speling der natuur, niet door menschelijke onbekwaamheid. Er
+is bij onze vaart geen enkele fout begaan. Doch men kan de wetten van
+het evenwicht niet tegengaan, men kan zich wel tegen de menschelijke
+wetten, maar niet tegen die van de natuur verzetten."
+
+Het oogenblik was zonderling gekozen om zich aan wijsgeerige
+bespiegelingen over te geven; het antwoord verklaarde mij bovendien
+niets.
+
+"Mag ik ook weten, kapitein, waardoor dit ongeluk veroorzaakt
+wordt?" vroeg ik.
+
+"Een ontzaglijk ijsblok, een heele ijsberg heeft zich
+omgekeerd. Wanneer de ijsbergen van onder door het water of door
+herhaalde schokken worden ondermijnd, dan rijst hun zwaartepunt en
+kunnen zij omkantelen: dit is nu gebeurd. Een van die ijsgevaarten
+heeft bij zijn kanteling tegen den Nautilus gestooten, is daarna
+langs liet vaartuig heen gegleden, doch heeft, toen het na den val
+weer begon te rijzen, het schip met onweerstaanbare kracht naar boven
+geduwd; wij zitten nog eenigermate vast en liggen daarom op zijde."
+
+"Kan dan de Nautilus niet loskomen, als de vergaarbakken leeg worden
+gepompt?"
+
+"Dat gebeurt op dit oogenblik, mijnheer: gij kunt de pompen hooren
+werken, kijk maar eens naar den wijzer van den manometer; die wijst
+aan, dat de Nautilus rijst; maar de ijsberg rijst met ons, en als
+niets die rijzing tegenhoudt, zal onze stand niet veranderen."
+
+De Nautilus helde altijd nog naar stuurboordzijde over; hij zou eerst
+recht gaan liggen als de ijsbank stuitte. Doch wie weet of wij dan de
+onderzijde van de ijsbank niet zouden bereiken en tusschen de beide
+ijsmassaas verpletterd worden?
+
+Ik dacht over onzen toestand na; de kapitein keek enkel naar den
+manometer. De Nautilus was nu ongeveer vijftig meter gerezen, maar hij
+lag nog altijd op zijde. Plotseling voelden wij een lichte beweging
+in het vaartuig; het richtte zich dus een weinig op; laagzamerhand
+namen de schilderijen in den salon den vorigen stand weer in, en
+stonden de wanden weer bijna loodrecht; niemand van ons sprak een
+woord; met kloppend hart voelden wij ons oprichten; de vloer lag weer
+horizontaal onder onze voeten: tien minuten gingen zoo voorbij.
+
+"Eindelijk liggen wij recht!" riep ik.
+
+"Jawel!" zei de kapitein, terwijl hij naar de deur ging.
+
+"Zullen wij weer voort kunnen varen?"
+
+"Zeker," antwoordde hij, "omdat de waterbakken nog niet ledig zijn;
+als ze dat waren, moest de Nautilus naar de oppervlakte stijgen."
+
+De kapitein ging heen, en ik bemerkte weldra dat men de stijgende
+beweging van den Nautilus op zijn bevel had doen ophouden. Hij zou
+ook weldra tegen den onderkant van de ijsbank zijn aangestooten en
+het was beter om het vaartuig vrij te laten drijven.
+
+"Dat zijn wij mooi ontkomen!" zei Koenraad.
+
+"Ja zeker; wij konden tusschen die ijsblokken verpletterd of ten
+minste vastgekneld zijn, en dan zonder versche lucht!"
+
+"Ja, ja, wij zijn er best afgekomen!"
+
+"Als het gedaan is!" mompelde Ned Land.
+
+Ik wilde met den Amerikaan niet gaan twisten en antwoordde derhalve
+niet. Bovendien openden zich op dit oogenblik de zijwanden, en viel
+het electrisch licht naar binnen. Wij waren in het ruime sop, maar
+op tien meter afstand verhief zich aan elke zij van den Nautilus
+een schitterende ijsmuur; dit was boven en onder ons evenzeer
+het geval. Boven ons, want de onderzijde der ijsbank vormde een
+reuzengewelf; onder ons, omdat de losgeraakte ijsberg bij zijn
+rijzen gestuit was tegen een paar naar beneden uitstekende wanden,
+en dus een vasten stand had ingenomen. De Nautilus bewoog zich nu in
+een tunnel van ijs; het was gemakkelijk om er uit te komen, hetzij
+het vaartuig voor- of achteruit ging, om dan later weer in eenige
+honderden meters dieper vaarwater den vrijen tocht onder de ijsbank
+door voort te zetten.
+
+Het licht in het plafond was uit en toch was de salon schitterend
+verlicht; dit kwam omdat de ijswanden het licht van de lantaarn
+krachtig terugkaatsten. Ik zou geen woorden kunnen vinden om
+de prachtige uitwerking der lichtstralen op die grillig gevormde
+ijsblokken te beschrijven; elke hoek, elke spleet, elk kristal wierp
+een ander schijnsel van zich, dat verschilde naarmate er gekleurde
+aderen door het ijs liepen. Het was een mijn van de schitterendste
+edelgesteenten; vooral waren het de blauwe lichtstralen van de saffier,
+die zich aan het groen der smaragden paarden. Hier en daar was het
+alsof er diamanten tusschen waren gestrooid, zoodat het oog den glans
+ternauwernood kon verdragen. Het licht van de lantaarn werd honderd
+malen versterkt, evenals het licht eener lamp door allerlei lenzen
+in een vuurtoren.
+
+"Wat is dat schoon!" riep Koenraad.
+
+"Ja," zei ik, "het is een prachtig schouwspel; dunkt je ook niet, Ned?"
+
+"Ja, voor den drommel!" antwoordde Ned Land. "Het is prachtig, maar
+ik ben woedend dat ik het bekennen moet. Zoo iets heb ik van mijn
+leven niet gezien; maar dat moois kan ons duur te staan komen, want
+ik geloof dat wij nu dingen zien, die God voor het oog der menschen
+heeft willen verbergen!"
+
+Ned had gelijk; het was al te prachtig. Plotseling keerde ik mij om
+op een kreet van Koenraad.
+
+"Wat is er?" vroeg ik.
+
+"Mijnheer moet zijn oogen dicht doen en niet kijken!" Koen hield zelf
+de handen voor de oogen.
+
+"Maar wat is er dan?"
+
+"Ik ben blind!" riep hij.
+
+Ik keek onwillekeurig naar het raam, maar kon mijn oogen niet naar die
+zijde gericht houden. Ik begreep wat het was: de Nautilus had zich
+met groote snelheid in beweging gezet; alle schitterende kristallen
+der ijsmuren waren daardoor voor het oog vurige strepen geworden, de
+schittering dezer millioenen diamanten smolt tot een vuur te zamen. De
+Nautilus voer daardoor als het ware in een zee van vuur. De wanden
+van den salon werden daarop dichtgeschoven; wij hielden de handen
+voor de oogen, omdat ons netvlies aangedaan was alsof wij in het al
+te felle zonlicht hadden zitten staren; er was eenige tijd noodig
+voordat onze oogen aan de duisternis gewend waren. Eindelijk namen
+wij de handen voor de oogen weg.
+
+"Zoo iets had ik nooit kunnen gelooven," zei Koenraad.
+
+"En ik geloof het nog niet," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Als wij weer aan land komen," voegde Koenraad er bij, "zullen
+wij verzadigd zijn van al die wonderen: maar wat zullen wij dan
+wel denken van die ellendige landjes en al dat nietige werk van
+menschenhanden! Neen, de bewoonde aarde is onzer niet meer waardig."
+
+Die woorden, in den mond van een kalmen Vlaming, bewezen genoegzaam
+in welke mate zijn opgewondenheid gestegen was.
+
+Maar de Amerikaan koelde hem wat af door te zeggen:
+
+"De bewoonde aarde!" en schudde het hoofd. "Wees maar bedaard, vriend
+Koen, die zullen wij niet weerzien!"
+
+Het was toen vijf uur in den morgen. Op dat oogenblik stiet de
+voorsteven van den Nautilus. Ik begreep dat de ijzeren spoor tegen
+een ijsblok had gestooten. Misschien was het een klein toeval, want
+die onderzeesche tunnel, hier en daar door ijsblokken verstopt,
+moest niet gemakkelijk te bevaren zijn. Ik dacht dus dat kapitein
+Nemo zijn tocht zou wijzigen en de hinderpalen te boven komen, of al
+de kronkelingen van den tunnel zou volgen. In allen gevalle kon onze
+tocht voorwaarts niet geheel en al verhinderd worden; doch tegen mijn
+verwachting begon de Nautilus achteruit te loopen.
+
+"Wij gaan terug!" riep Koenraad.
+
+"Ja," antwoordde ik, "de tunnel schijnt aan die zijde geen opening
+te hebben."
+
+"En dan?"
+
+"Dan is onze beweging gemakkelijk te verklaren. Wij gaan achteruit
+en zullen er door de zuidelijke opening uitkomen. Dat is alles."
+
+Toen ik zoo sprak, wilde ik kalmer schijnen dan ik het inderdaad
+was. Echter ging de Nautilus hoe langer hoe sneller achterwaarts en
+sleepte ons in razende vaart mee.
+
+"Dat is een oponthoud," zei ik.
+
+"Wat komen er eenige uren op aan, als wij er maar uitkomen!"
+
+Ik liep gedurende eenige oogenblikken van den salon naar de bibliotheek
+heen en weer; mijn makkers zaten zwijgend te peinzen; ik viel op een
+rustbank neer en nam een boek in de hand, waar ik slechts werktuiglijk
+een oog in wierp.
+
+Een kwartier daarna naderde Koenraad mij en zei:
+
+"Leest mijnheer daar een belangwekkend boek?"
+
+"Zeer belangwekkend," antwoordde ik.
+
+"Dat geloof ik wel, het is mijnheers eigen boek," zei hij lachend.
+
+"Mijn boek?"
+
+Waarlijk, ik had mijn werk over de groote diepten der zee in handen. Ik
+had dit zelf niet gezien. Ik sloeg het boek dicht, en hervatte mijn
+wandeling. Ned en Koen wilden weggaan.
+
+"Blijft hier, vrienden," zei ik, terwijl ik hen tegenhield. "Wij
+moeten bij elkander blijven totdat wij uit den tunnel zijn."
+
+"Zooals mijnheer goedvindt," antwoordde Koenraad.
+
+Er verliepen eenige uren. Ik zag dikwijls naar de instrumenten die aan
+den wand hingen. De manometer wees aan dat de Nautilus voortdurend op
+een diepte van 300 meter bleef; het kompas dat hij steeds zuidwaarts
+voer; de log, dat hij met een snelheid van twintig kilometer in
+het uur achteruitging, een snelheid, die in zulk een nauw vaarwater
+buitensporig was. Maar kapitein Nemo wist, dat hij zich niet te zeer
+kon haasten, en dat minuten voor hem eeuwen waren.
+
+Vijf minuten voor half negen, stootte de Nautilus ten tweeden male,
+doch ditmaal van achteren. Ik verbleekte; mijn makkers kwamen dichter
+bij mij; ik greep Koenraads hand; wij ondervroegen elkander met de
+oogen, en dat op welsprekender wijze dan wij het met woorden hadden
+kunnen doen.
+
+Op dat oogenblik kwam de kapitein in den salon, en ik trad op hem toe.
+
+"Is onze weg naar het Zuiden versperd?" vroeg ik.
+
+"Ja, mijnheer; de ijsberg heeft zich omgekeerd en alle uitgangen
+gestopt."
+
+"Zijn wij dus ingesloten?"
+
+"Ja."
+
+
+HOOFDSTUK XL
+
+Geen lucht.
+
+Derhalve een ondoordringbare ijsmuur boven, beneden en rondom den
+Nautilus; wij zaten in de ijsbank gevangen! De Amerikaan sloeg met
+de vuist op de tafel; Koenraad zweeg, ik keek den kapitein aan;
+zijn gelaat had de gewone kalmte hernomen. Hij had de armen over
+elkander geslagen, en scheen na te denken. De Nautilus bewoog zich
+niet. Daarna nam de kapitein het woord:
+
+"Mijne heeren," zei hij op bedaarden toon, "er zijn twee wijzen van
+sterven in de omstandigheden waarin wij verkeeren."
+
+Deze onverklaarbare man had iets van een hoogleeraar in de wiskunde,
+die voor zijn leerlingen de een of andere stelling bewees.
+
+"De eerste manier," vervolgde hij, "is om te sterven door
+verplettering, de tweede door verstikking. Ik spreek niet van de
+mogelijkheid om den hongerdood te sterven, want de proviand van den
+Nautilus zal langer duren dan wij. Laten wij dus alleen over de beide
+eerste gevallen spreken."
+
+"Voor stikken behoeven wij niet bang te zijn, kapitein," antwoordde ik,
+"want onze vergaarbakken zijn vol."
+
+"Juist," hernam Nemo, "maar dat is maar voor twee dagen genoeg. Wij
+zijn nu al zes en dertig uren onder water, zoodat het zeer noodig
+is de lucht in den Nautilus te ververschen. Over tweemaal vier en
+twintig uren zal onze voorraad uitgeput zijn."
+
+"Welnu, kapitein, dan moeten wij voor dien tijd bevrijd zijn."
+
+"Wij zullen het tenminste beproeven, door den muur te doorboren,
+die ons insluit."
+
+"Aan welken kant?" vroeg ik.
+
+"Dat zal de peiling leeren. Ik zal den Nautilus op den onderkant
+van den tunnel laten rusten, en dan zullen mijn manschappen met hun
+scaphanders aan, den ijsberg aan de minst dikke zijde aantasten."
+
+"Mogen de wanden van den salon open?"
+
+"Zeker, want wij liggen stil."
+
+De kapitein ging heen. Een gesis onderrichtte mij weldra dat de
+waterbakken volstroomden. De Nautilus daalde langzaam, en stuitte
+eindelijk op den ijsvloer op een diepte van 350 meter.
+
+"Vrienden," zei ik, "de toestand is ernstig, doch ik reken op uw moed
+en geestkracht."
+
+"Mijnheer," antwoordde de Amerikaan, "ik zal u nu niet vervelen met
+mijn klaagliederen. Ik ben bereid om alles te doen voor het algemeen
+behoud."
+
+"Goed zoo, Ned," zei ik, terwijl ik hem de hand toestak.
+
+"En ik voeg er nog bij," hernam hij, "dat ik even goed het houweel
+als den harpoen hanteer, en dat als de kapitein denkt dat ik hem
+nuttig kan zijn, hij over mij kan beschikken."
+
+"Hij zal je hulp niet weigeren; kom maar mee."
+
+Ik bracht den Amerikaan naar het vertrek waar de mannen van den
+Nautilus bezig waren de scaphanders aan te doen. Ik deelde den kapitein
+Neds voorstel mede, dat hij aannam. De Amerikaan trok een scaphander
+aan en was even spoedig als de anderen gereed. Elk hunner droeg een
+toestel van Rouquayrol met een voorraad zuivere lucht op den rug. De
+vergaarbakken van den Nautilus werden daardoor nog al beroofd, doch,
+'t was noodig. De lampen van Ruhmkorff waren onnoodig in dit electrisch
+verlichte water.
+
+Toen Ned was aangekleed, ging ik naar den salon terug, waar de wanden
+geopend waren, en naast Koenraad staande, bekeek ik de ijsmuren eens,
+waartusschen de Nautilus lag.
+
+Eenige oogenblikken later zagen wij een twaalftal mannen op het ijs
+komen; Ned Land was door zijn lengte te herkennen. De kapitein was
+er ook bij.
+
+Voordat hij in de muren liet hakken, beval hij boringen te doen om
+den goeden uitslag te verzekeren en te verhaasten. Er werden diepe
+gaten in de zijmuren gemaakt, doch na vijftien meter diep geboord te
+hebben, stiet men nog altijd op den ijsmuur. Het was onnoodig den muur
+boven ons te onderzoeken, omdat zich daar de ijsbank zelf bevond,
+die meer dan vierhonderd meter dik was. Toen liet de kapitein den
+bodem onderzoeken; daar scheidden ons maar tien meter ijs van het
+water; er moest dus een stuk worden uitgehakt, dat zoo groot was
+als de doorsnee van ons vaartuig; er waren dus 6500 kubieke meter
+op te ruimen, om daardoor een gat te krijgen, waardoor wij onder het
+ijsveld weer in het vaarwater zouden kunnen komen.
+
+Het werk werd onmiddellijk aangevangen en met onvermoeide werkzaamheid
+voortgezet. In plaats van om den Nautilus te graven, want dit zou een
+zeer moeielijk werk zijn geweest, liet de kapitein een groote geul op
+acht meter afstands rondom den Nautilus afbakenen; daarna boorden zijn
+manschappen er op verschillende punten te gelijk in. Weldra viel men
+met het houweel op deze vaste massa aan, waarvan men spoedig groote
+blokken loshakte. Volgens de wetten der zwaartekracht vlogen de
+blokken, die minder wogen dan het water, om zoo te zeggen naar het
+gewelf, dat daardoor zooveel dikker als de bodem dunner werd. Doch
+dit kwam er niet op aan, als de bodem maar slonk.
+
+Na twee uren van onafgebroken arbeid kwam Ned Land afgemat weer
+binnen. Zijn makkers en hij werden door anderen vervangen, waartoe
+ook Koenraad en ik behoorden. De stuurman van den Nautilus bestierde
+onzen arbeid.
+
+Het scheen mij toe dat het water erg koud was, doch ik werd spoedig
+warm door het werk. Ik was vrij in mijn bewegingen, hoewel mijn lichaam
+een drukking van dertig atmosferen ondervond. Toen ik na twee uren
+werkens weer binnen kwam om wat te eten en te rusten, vond ik een
+merkbaar verschil tusschen de lucht uit het toestel van Rouquayrol
+en de atmosfeer die ons in den Nautilus omringde. Sedert tweemaal
+vier en twintig uur was de lucht niet ververscht en de levenskracht
+er dus van afgenomen.
+
+Echter hadden wij in twaalf uren tijds maar een meter dikte van het
+ijs opgeruimd; als dus het werk op dezelfde wijze werd door-gezet,
+dan zouden wij nog vijf nachten en vier dagen hebben noodig gehad om
+te eindigen.
+
+"Vijf nachten en vier dagen!" zei ik tot mijn makkers, "en wij hebben
+maar voor twee dagen lucht in onze vergaarbakken."
+
+"Zonder nog te rekenen, dat, als wij uit die vervloekte gevangenis
+verlost zijn," zei Ned, "wij dan nog onder de ijsbank zitten en geen
+gemeenschap hebben met de buitenlucht."
+
+Die opmerking was juist, want wie kon berekenen hoeveel tijd wij op
+zijn minst noodig hadden voor onze bevrijding? Zouden wij niet gestikt
+zijn voordat de Nautilus weer de oppervlakte kon bereiken? Was het
+vaartuig bestemd in dit ijsgraf te verdwijnen met allen die er in
+waren? Onze toestand scheen verschrikkelijk. Maar ieder onzer staarde
+die toekomst moedig tegen, en allen waren vast besloten om ten einde
+toe hun plicht te doen.
+
+Zooals ik dacht, was er gedurende den nacht weer een meter dikte van
+het ijs afgehakt. Doch toen ik den volgenden morgen met mijn scaphander
+aan, onder een temperatuur van zes tot zeven graden onder nul door het
+zeewater liep, zag ik dat de zijmuren ons langzamerhand naderden. Het
+water, dat op eenigen afstand niet verwarmd werd door onzen arbeid
+en door de beweging, begon langzamerhand te stollen. Wat beteekenden
+tegenover dit nieuw en dreigend gevaar onze kansen op behoud, en hoe
+zouden wij deze ijsvorming kunnen tegengaan, die de Nautilus als een
+stuk glas uit elkander zou doen springen?
+
+Ik deelde mijn makkers dit nieuw gevaar niet mede. Waarom behoefde ik
+de geestkracht uit te dooven, die zij voor hun reddingswerk zoozeer
+noodig hadden? Doch toen ik weer aan boord kwam, deelde ik den kapitein
+deze omstandigheden mede.
+
+"Ik weet het," antwoordde hij op dien kalmen toon, die de vreeselijkste
+omstandigheden niet konden doen veranderen. "Het is een gevaar te
+meer, maar ik zie geen middel om het te verhoeden. Onze eenige kans
+op behoud is sneller te werken dan de vorst; het is er om te doen de
+eersten te zijn; dat is alles!"
+
+De eersten te zijn! Ik had mij toch reeds moeten gewennen aan die
+wijzen van spreken!
+
+Dien dag werkte ik verscheiden uren, zoo hard ik kon. Dit werken gaf
+mij moed. Bovendien, met werken kon ik den Nautilus en die bedorven
+atmosfeer van ons vaartuig verlaten, en dus wat zuivere lucht inademen.
+
+Tegen den avond was de groeve nog een meter dieper gemaakt. Toen
+ik weer aan boord kwam, stikte ik bijna door het koolzuur waarmee
+de atmosfeer daar binnen verzadigd was. O, waarom hadden wij geen
+scheikundige middelen om dit gas te verdrijven! Aan zuurstof hadden
+wij geen gebrek, het water bevatte een groote hoeveelheid, en als
+wij dit door onzen toestand wisten te ontbinden, zou het ons door de
+zuurstof nieuwe levenskracht hebben geschonken! Ik dacht er wel aan,
+doch waartoe zou het gediend hebben, daar het koolzuur in alle deelen
+van ons vaartuig was doorgedrongen. Om het koolzuur weg te nemen,
+hadden wij groote vazen met bijtende potasch moeten vullen en die
+aanhoudend schudden; en juist deze stof ontbrak aan boord.
+
+Dien avond moest de kapitein de kranen van zijn luchtvergaderbakken
+openen, om zoodoende de atmosfeer in den Nautilus eenigszins te
+ververschen. Zonder die voorzorg zouden wij den volgenden morgen niet
+zijn opgestaan.
+
+Den volgenden morgen, 26 Maart, begon ik weer te werken. Wij waren
+aan den vijfden meter bezig. De zij- en bovenmuren van de ijsbank
+naderden ons van oogenblik tot oogenblik. Het was duidelijk dat zij ons
+zouden insluiten voordat de Nautilus los was. Ik werd een oogenblik
+wanhopend; het houweel viel mij bijna uit de handen. Waarom behoefde
+ik nog te hakken, als ik toch moest stikken in het water dat tot ijs
+stolde; het was een straf, die de grootste wreedaard niet zou hebben
+uitgedacht. Ik dacht dat ik tusschen de vreeselijke kaken van een
+monster zat, die onweerstaanbaar tot elkander naderden.
+
+Op dat oogenblik kwam de kapitein, die het werk bestierde, doch zelf
+ook meewerkte, langs mij heen; ik stiet hem aan den arm en wees hem
+op de muren onzer gevangenis. Aan stuurboordzijde was de muur tot
+op vier meter van den Nautilus genaderd. "Wij gingen naar binnen en
+trokken onze scaphanders uit, waarna ik met hem in den salon ging.
+
+"Mijnheer Aronnax," zei hij, "wij moeten iets groots wagen of wij
+zullen in dit water evenals in cement worden vastgemetseld."
+
+"Ja," antwoordde ik, "maar wat dan?"
+
+"O," riep hij uit, "als mijn Nautilus aan die drukking weerstand kon
+bieden zonder verpletterd worden!"
+
+"Welnu?" vroeg ik, daar ik hem niet begreep.
+
+"Begrijpt gij niet dat die vorst ons dan te hulp zou komen? Ziet
+gij niet, dat zij dan die ijsbank, die ons ingesloten houdt,
+zou doen vaneenspringen, evenals het ijs de hardste steenen doet
+splijten? Gevoelt gij niet dat die vorst dan ons reddingsmiddel zijn
+zou, in plaats van ons te verdelgen?"
+
+"Ja, kapitein, misschien; maar welke groote kracht de Nautilus ook
+bezit, zoo zou hij toch aan die verbazende drukking geen weerstand
+kunnen bieden, en geheel platgedrukt worden."
+
+"Ik weet het, mijnheer. Wij moeten derhalve niet rekenen op de hulp
+der natuur, maar op ons zelven. Wij moeten dat invriezen beletten;
+niet alleen naderen ons de zijmuren, doch voor en achter ons hebben wij
+niet veel meer dan tien voet water. Aan alle kanten vriezen wij in."
+
+"Hoe lang kunnen wij met behulp van de luchtvergaarbakken nog
+ademhalen?" vroeg ik.
+
+De kapitein keek mij aan en zei: "Overmorgen zijn zij leeg."
+
+Een huivering liep mij over de leden. En toch behoefde ik mij over
+dit antwoord niet te verwonderen. Den 22en Maart was de Nautilus in de
+open Poolzee ondergedoken; wij hadden nu den 26en. Sedert vijf dagen
+leefden wij van saamgeperste lucht! En wat er nog overbleef moest
+voor de werklieden bewaard blijven. Nu ik deze dingen beschrijf,
+gevoel ik daarvan nog zoozeer den indruk, dat een onwillekeurige
+huivering zich van mij meester maakt, en ik mij verbeeld gebrek te
+hebben aan versche lucht!
+
+De kapitein dacht ondertusschen na en stond onbeweeglijk. Het was
+duidelijk dat een denkbeeld hem door het brein voer; maar hij scheen
+dit weer te verwerpen, want hij schudde met het hoofd; eindelijk
+mompelde hij:
+
+"Kokend water!"
+
+"Kokend water?" vroeg ik.
+
+"Ja, mijnheer; wij zijn in een betrekkelijk kleine ruimte
+opgesloten. Zouden stroomen kokend water, die de pompen van den
+Nautilus voortdurend kunnen aanvoeren, de temperatuur niet genoegzaam
+kunnen doen stijgen om bevriezing tegen te houden?"
+
+"Wij kunnen het probeeren," zei ik vastberaden.
+
+"Ik zal het doen, mijnheer."
+
+De thermometer wees buiten toen zeven graden. Ik ging met den kapitein
+naar de keuken, waar groote distilleerketels stonden om ons drinkbaar
+water te bezorgen. Zij werden vol water gevuld, en daarna werd al de
+electrische warmte der toestellen door de slangen gelaten; binnen
+weinige minuten kookte het water; het werd naar de pompen geleid,
+terwijl er telkens weer nieuw water in de ketels kwam. De warmte was
+zoo groot, dat als het koude zeewater alleen door de toestellen heen
+was gegaan, het kokend in de pompen kwam. De werking begon, en drie
+uur daarna wees de thermometer zes graden onder nul aan; wij hadden
+dus een graad gewonnen; twee uren later wees de thermometer maar vier
+graden aan.
+
+"Wij zullen slagen," zei ik tot den kapitein, nadat ik herhaaldelijk
+den thermometer had waargenomen.
+
+"Ik geloof het wel," antwoordde hij, "wij zullen niet verpletterd
+worden; wij hebben dus alleen nog maar voor verstikking te vreezen."
+
+Gedurende den nacht steeg de temperatuur tot een graad onder nul;
+hooger konden wij niet komen; maar daar het zeewater eerst bij een
+koude van twee graden bevriest, was ik eindelijk verzekerd dat wij
+niet konden invriezen.
+
+Den volgenden dag, 27 Maart, was een dikte van zes meter weggehakt. Wij
+moesten nog door vier meter heen, dus nog 48 uren werken; in den
+Nautilus kon de lucht niet ververscht worden, zoodat het dien dag
+hoe langer hoe benauwder werd.
+
+Een onbeschrijfelijke zwaarte drukte mij. Tegen drie uur in den
+namiddag werd ze onuitstaanbaar; ik deed niets als vreeselijk gapen;
+mijn borst hijgde naar adem; verdooving overviel mij; ik lag bijna
+kracht- en bijna wezenloos uitgestrekt. Mijn brave Koen had dezelfde
+gewaarwordingen, doch verliet mij niet; hij vatte mij bij de hand
+en sprak mij moed in; ik hoorde hem zelfs mompelen: "O, als ik maar
+niet behoefde te ademen, om mijnheer meer lucht te geven!" De tranen
+kwamen mij in de oogen, toen ik dit hoorde.
+
+Daar onze toestand in het vaartuig ondraaglijk was, trokken wij
+haastig en tevreden onze scaphanders aan, om op onze beurt aan het
+werk te gaan! De houweelslagen weerklonken op het ijs; onze armen
+werden moede, de handen deden ons pijn, doch wat beteekende dit? Wij
+ademden versche lucht is! Wij ademden!
+
+En toch werkte niemand langer dan hij mocht. Als zijn taak volbracht
+was, gaf ieder aan zijn hijgenden opvolger het toestel over, dat hem
+nieuwe levenskracht deed toestroomen. Als het oogenblik daar was,
+gaf hij zijn toestel aan een ander en kwam hij weer even bedaard,
+zonder morren, in de bedorven atmosfeer van het vaartuig.
+
+Dien dag werd het werk met nog grooter kracht voortgezet. Er moesten
+nog maar twee meter worden losgehakt. Slechts twee meter scheidden ons
+van de open zee. Maar de vergaarbakken waren bijna leeg; het weinigje
+lucht dat er nog over was, moest voor het werkvolk bewaard blijven;
+niets voor den Nautilus.
+
+Toen ik weer binnen boord kwam, stikte ik bijna. Welk een nacht! Ik kan
+dien niet beschrijven; zulk lijden kan niet beschreven worden. Den
+volgenden morgen was ademhaling bijna onmogelijk. Ik had zware
+hoofdpijn, en alles duizelde mij alsof ik dronken was. Mijn makkers
+gevoelden hetzelfde; eenige matrozen der bemanning lagen stervende.
+
+Dien dag, den zesden na onze insluiting, vond kapitein Nemo, dat het
+met houweelen en bijlen te langzaam ging, en wilde hij de ijsbank,
+die ons nog van de open zee scheidde, doorstooten. Die man had zijn
+kalmte en geestkracht behouden; hij onderdrukte door zijn zielskracht
+zijn lichamelijk lijden. Hij dacht, berekende en handelde.
+
+Op zijn bevel werd het vaartuig verlicht, dat is te zeggen door de
+zwaarte te verminderen; toen het, door het uitpompen van eenig water
+uit de vergaarbakken, dreef, bracht hij het boven de groote opening,
+die men juist volgens den omtrek van den Nautilus gehakt had. Toen
+de vergaarbakken daarna weer vol werden gepompt, zakte het vaartuig
+juist in de opening. Op dat oogenblik kwam de geheele bemanning weer
+binnen boord, en werden de dubbele deuren gesloten. De Nautilus rustte
+toen op een ijskorst, die nauwelijks een meter dikte had en overal
+doorboord was.
+
+De kranen der vergaarbakken werden toen wagewijd open gezet en honderd
+kubieke meters water stroomden naar binnen, waardoor de zwaarte van
+den Nautilus met 150.000 kilogrammen vermeerderde. Wij wachtten,
+wij luisterden en vergaten in gespannen verwachting ons lijden. Ons
+behoud stond als 't ware op een laatsten worp.
+
+Niettegenstaande het gesuis in mijn hoofd, hoorde ik weldra een
+gekraak onder den Nautilus; wij zakten; het ijs kraakte zonderling
+evenals papier, dat gescheurd wordt, en de Nautilus daalde.
+
+"Wij zijn er door!" fluisterde Koenraad mij in 't oor.
+
+Ik kon geen antwoord geven; ik greep hem bij de hand en drukte die
+onwillekeurig.
+
+Plotseling zonk de Nautilus door zijn ontzaglijke zwaarte als een
+kogel in het water; het was alsof het vaartuig in een leege ruimte
+naar beneden viel!
+
+Toen begonnen de pompen met de grootste macht het water uit de
+vergaderbakken te werpen; na weinige minuten kwam het vaartuig
+tot stilstand, en wees de manometer aan dat wij rezen; de schroef
+werkte met verbazende snelheid, zoodat de Nautilus onder de krachtige
+bewegingen trilde; wij gingen noordwaarts.
+
+Maar hoelang zou die vaart onder de ijsbank nog duren? Nog een dag? Dan
+was ik dood!
+
+Half liggend, half zittend op een rustbank in de bibliotheek,
+stikte ik bijna. Mijn gelaat was paars, mijn lippen waren blauw, al
+mijn krachten verlamd. Ik zag noch hoorde iets meer. Ik kon aan geen
+tijdruimte meer denken. Ik weet dus niet hoelang dit duurde, maar ik
+begreep dat mijn doodstrijd begon! Ik voelde dat ik ging sterven!....
+
+Plotseling kwam ik weer bij zinnen. Een zuivere lucht drong in
+mijn longen. Waren wij aan de oppervlakte? Waren wij eindelijk
+onder de ijsbank uit? Neen, het waren Ned en Koenraad, mijn twee
+wakkere vrienden, die zich opofferden om mij te redden. In een van
+de toestellen bleef nog een beetje lucht over; in plaats van dit
+voor zich te behouden, hadden zij het voor mij bewaard, en terwijl
+zij zelven bijna stikten, goten zij mij het leven in. Ik wilde het
+toestel van mij afstooten, doch zij hielden mij de handen vast,
+en ik ademde eenige oogenblikken met het grootste genot.
+
+Ik keek naar de klok, het was elf uur in den morgen. Wij moesten dus
+28 Maart hebben. De Nautilus voer met een duizelingwekkende snelheid
+van veertig kilometer per uur.
+
+Waar was de kapitein? Was hij bezweken? Waren zijn makkers dood
+evenals hij?
+
+Op dat oogenblik wees de manometer aan, dat wij nog maar ruim
+zes meter ijs boven ons hadden; een betrekkelijk dunne ijskorst
+scheidde ons dus van den dampkring af; kon die niet doorgebroken
+worden? Misschien; in allen gevalle scheen de Nautilus het te zullen
+beproeven; ik gevoelde inderdaad dat het vaartuig een schuinen stand
+aannam, dat de achtersteven daalde en de spoor zich naar de hoogte
+hief. Er was slechts eenig water noodig geweest om deze verplaatsing
+van het zwaartepunt te weeg te brengen. Toen begon de krachtige
+schroef te werken, en werd de Nautilus als een ram tegen het ijsveld
+gebruikt, het vaartuig deed de ijsbank splijten door stoot op stoot;
+eindelijk barstte zij geheel open en de Nautilus sprong met een
+vreeselijken aanval op de ijsmassa, die hij door zijn ontzettend
+gewicht verbrijzelde.
+
+Het luik werd geopend of liever losgerukt, en de lucht drong in alle
+deelen van ons vaartuig door.
+
+
+
+HOOFDSTUK XLI
+
+Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier.
+
+Hoe ik op het plat kwam, weet ik niet. Misschien had de Amerikaan
+mij er heen gebracht, doch ik haalde weer adem, de zuivere zeelucht
+drong in mijn longen door. Mijn twee makkers ademden evenals ik de
+versche lucht met volle teugen in. Ongelukkigen, die te lang honger
+hebben geleden, kunnen zich niet straffeloos op de hun voorgezette
+spijzen werpen. Wij daarentegen behoefden ons niet in te houden;
+wij konden volop genieten, en het was een zachte zeewind, die ons
+dit genot toevoerde!
+
+"O," riep Koenraad, "wat is dat heerlijk, wat is die zuurstof
+goed! Mijnheer behoeft niet bang te zijn om adem te halen; er is
+genoeg voor ons allen."
+
+Ned Land sprak niet, maar hij opende zijn mond zoo wijd, dat de haaien
+er zelfs bang voor zouden geworden zijn. En welk een ademhaling! De
+Amerikaan "trok" als een kachel, die fel brandde.
+
+Spoedig hadden wij onze krachten terug, en toen ik om mij heen
+zag, bemerkte ik dat wij alleen op het plat waren. Niemand van de
+bemanning, zelfs de kapitein niet. De zonderlinge matrozen van den
+Nautilus waren tevreden met de lucht, die in hun vaartuig drong;
+niemand kwam van de vrije lucht genieten.
+
+Het eerste dat ik sprak, waren woorden van dankbaarheid jegens mijn
+makkers. Ned en Koen hadden in de laatste uren van dit langdurig lijden
+mijn leven gerekt. Al mijn erkentelijkheid kon zulk een opoffering
+niet genoegzaam vergelden.
+
+"Het is de moeite niet waard om er over te spreken, mijnheer," zei
+Ned Land. "Welke verdienste steekt erin? Niets. Het was maar een
+berekening. Uw leven was meer waard dan het onze; wij moesten het
+uwe redden."
+
+"Neen, Ned," antwoordde ik, "het was niet meer waard. Niemands leven is
+meer waard dan dat van een edelmoedig en goed mensch, en dat ben jij?"
+
+"Goed, goed," zei Ned verlegen.
+
+"En gij, mijn brave Koen, hebt gij veel geleden?"
+
+"Niet al te veel, om u de waarheid te zeggen. Ik heb wel een paar
+monden vol lucht willen hebben, maar ik geloof dat ik mij er weldra
+aan zou hebben gewend. Bovendien zag ik dat mijnheer flauw viel, en
+ik had dus niet den minsten lust om adem te halen; mijn ademhaling
+werd daardoor als het ware belet."
+
+"Vrienden," antwooidde ik hevig aangedaan, "wij zijn voor altijd aan
+elkander verbonden, en gij hebt recht op mij...."
+
+"Waarvan ik misbruik zal maken," antwoordde de Amerikaan.
+
+"Wat?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja," hervatte Ned Land, "het recht om u met mij te nemen als ik
+dezen duivelschen Nautilus zal verlaten."
+
+"Gaan wij dus den goeden kant op?" vroeg Koenraad.
+
+"Ja," zei ik, "omdat wij naar den zonnekant gaan, en waar zich de
+zon bevindt is het Noorden."
+
+"Zonder twijfel," meende Ned Land, "maar wij moeten nu nog weten
+of wij naar den Grooten of den Atlantischen Oceaan gaan, dat is te
+zeggen naar een druk of weinig bevaren zee?"
+
+Hierop kon ik geen antwoord geven, en ik vreesde, dat de kapitein ons
+eer naar dien Grooten Oceaan zou terugvoeren, die de kusten van Azie
+en Amerika bespoelt. Hij volbracht aldus zijn onderzeesche reis om de
+aarde, en keerde naar die zee terug, waar de Nautilus zijn volkomen
+vrijheid vond. Doch als wij naar de Stille Zuidzee terugkeerden, ver
+van eenig bewoond land, wat werd er dan van Ned Lands plannen? Binnen
+kort zouden wij omtrent dit belangrijk punt zijn ingelicht, want
+de Nautilus vorderde hard. Weldra waren wij over den poolcirkel, en
+zetten regelrecht koers naar kaap Hoorn. Wij waren den 31sten Maart,
+tegen zeven uur 's avonds, op de hoogte van de zuidpunt van Amerika.
+
+Toen was al ons lijden vergeten, en de herinnering aan onze
+gevangenschap werd uit onzen geest als weggevaagd. Wij dachten enkel
+aan de toekomst. Kapitein Nemo verscheen noch in den salon, noch
+op het plat. De eerste stuurman nam dagelijks de hoogte der zon,
+en teekende die op de kaart aan, waardoor ik geheel op de hoogte
+bleef van de richting van den Nautilus. Dien avond werd het tot mijn
+groote tevredenheid duidelijk, dat wij door den Atlantischen Oceaan
+naar het Noorden gingen. Ik vertelde dit aan Ned en Koenraad.
+
+"Een goede tijding," zei de eerste; "maar waar gaat de Nautilus heen?"
+
+"Dat zou ik je niet kunnen zeggen, Ned."
+
+"Zou de kapitein nu ook de Noordpool willen opzoeken en dan door de
+beruchte noordelijke doorvaart in den Grooten Oceaan komen?"
+
+"Gij behoeft hem daarvoor niet te tarten," antwoordde Koenraad.
+
+"Welnu," zei de Amerikaan, "dan zullen wij hem voor dien tijd de
+hielen laten zien."
+
+"In allen gevalle," voegde Koenraad er bij, "is die kapitein een
+baas, en wij behoeven er geen berouw over te gevoelen, hem te hebben
+leeren kennen."
+
+"Vooral als wij van hem af zijn," zei Ned Land.
+
+Den volgenden dag, 1 April, toen de Nautilus weer aan de oppervlakte
+kwam, zagen wij eenige minuten voor twaalven de westkust. Het was het
+Vuurland, waaraan de eerste zeereizigers dien naam gaven, toen zij
+tallooze rookkolommen uit de hutten der inlanders zagen opstijgen. Het
+is een aaneenschakeling van eilandjes, 53 deg. tot 56 deg. Z.B. en 67 deg. 50' tot
+77 deg. 15' W.L. De kust scheen lang te zijn, maar in de verte verhieven
+zich hooge bergen; ik geloof zelfs dat ik den Sarmiento zien kon,
+die 2070 meter hoog is; deze berg is een hooge piramide van leisteen,
+wier top, naarmate deze zichtbaar of met wolken omhuld is, fraai of
+leelijk weder aankondigt, zooals Ned Land zei.
+
+"Dat is een flinke barometer, vriend."
+
+"Ja, mijnheer, een natuurlijke barometer, die mij nog nooit bedrogen
+heeft, toen ik in de buurt van de straat van Magelhaen voer."
+
+Op dat oogenblik teekende de top zich helder af tegen den blauwen
+hemel; dit was een voorteeken van schoon weder. Wij bedrogen ons
+niet. Toen de Nautilus weer onder water gedoken was, naderde hij de
+kust, waarlangs hij eenige kilometers ver heen voer. Door de ramen van
+den salon zag ik een menigte lianen en andere zeeplanten, waartusschen
+schelp- en weekdieren in groote menigte nestelden; otters en zeekalven
+speelden daartusschen rond en aten een menigte kleine dieren en planten
+op, zoodat zij volgens Engelsche mode, visch met groenten gebruikten.
+
+Tegen den avond kwamen wij bij den archipel der Malouinen, wier
+scherpe toppen ik den volgenden morgen kon zien. De zee was hier
+maar middelmatig diep; ik dacht derhalve, en niet zonder reden,
+dat deze eilanden vroeger met het Vuurland als een groot vasteland
+verbonden waren. Zij werden waarschijnlijk door den beroemden
+John Davis ontdekt, die er den naam van Davis Zuidereilanden aan
+gaf. Later noemde Richard Hawkens ze Maagdeneilanden, totdat zij in
+'t begin der achttiende eeuw door visschers van St. Malo Malouinen,
+en eindelijk door de Engelschen Falklandseilanden genoemd werden.
+
+In deze streken werden schoone visschen gevangen, eenden en ganzen
+vielen bij dozijnen op het plat neer; zij werden gemakkelijk gevangen
+en in de kombuis gebracht.
+
+Toen de hoogste bergtoppen der Malouinen aan den gezichteinder
+verdwenen waren, liet de Nautilus zich tot op een diepte van
+twintig meter zinken en volgde nu de Amerikaansche kust. Kapitein
+Nemo vertoonde zich in het geheel niet. Wij bleven op de hoogte
+van Patagonie tot den 3den April, dan eens op, dan eens onder het
+zeevlak. De Nautilus dreef voorbij de groote golf, welke door de
+monding van den Rio la Plata gevormd wordt, en was 4 April op de hoogte
+der kust van Uraguay, maar bleef er omstreeks vijftig kilometer van
+af. Hij voer altijd nog noordwaarts en volgde de lange bochten der
+Zuid-Afrikaansche kust. Wij hadden sedert ons vertrek uit de wateren
+van Japan ongeveer 64000 kilometer afgelegd.
+
+Tegen elf uur des morgens gingen wij onder den Steenbokskeerkring
+door op ongeveer 37 deg. W.L. en stevenden om kaap Frio. Tot groote spijt
+van Ned Land scheen de kapitein de bewoonde kuststreek van Brazilie
+te willen ontvlieden, want de Nautilus stoof met duizelingwekkende
+snelheid vooruit. Geen visch, geen vogel, hoe snel ook, kon ons volgen,
+en alle natuurlijke bijzonderheden dezer zeeen ontsnapten aan ons
+oog. Deze snelheid werd gedurende verscheidene dagen volgehouden,
+en in den avond van 9 April verkenden wij reeds kaap Roque, de
+oostelijke punt van Zuid-Amerika. Doch toen week de Nautilus opnieuw
+af, en zocht een grootere diepte te bereiken in de vallei tusschen
+deze kaap en Sierra Leone in Afrika. Op de hoogten der Antillen
+verdeelt deze vallei zich in tweeen en eindigt aan de noordzijde
+in een verbazende diepte van 9000 meter. Op deze plaats ligt op de
+hoogte der kleine Antillen een klip van zes kilometer lengte, terwijl
+er bij de Kaap-Verdische eilanden een andere rotswand van geen mindere
+grootte wordt aangetroffen, die aldus het geheele verzonken Atlantis
+insluit. Beneden in deze uitgestrekte vallei liggen eenige berghoogten,
+welke in de onderzeesche streken schoone gezichten opleveren. Ik
+kan daarover spreken na inzage van de geteekende kaarten, die in de
+boekerij van den Nautilus te vinden waren, en zeker door kapitein
+Nemo zelven volgens persoonlijke waarneming waren opgemaakt.
+
+Gedurende twee dagen voeren wij door dit onbevolkt en diep water. Maar
+den 11den April verhief het vaartuig zich plotseling en wij zagen
+wederom land in den omtrek van de monding der Amazonenrivier, die zulk
+een breede zoutwatergolf vormt, dat de zee verscheidene kilometers
+ver voor die monding geen zout water bevat.
+
+Wij gingen onder den evenaar door. Twintig kilometer westwaarts
+van ons hadden wij Guyana, waar wij bij onze vlucht zeker een goede
+ontvangst zouden genoten hebben, maar de wind stak hevig op, en de
+woede der golven zou ons met een sloep aan groote gevaren hebben
+blootgesteld. Ned Land begreep dit zonder twijfel en sprak nergens
+van. Ik maakte ook van mijn kant geen enkele toespeling op zijn
+ontvluchtingsplannen, want ik wilde hem tot geen poging aanmoedigen,
+waarbij hij zeker schipbreuk zou geleden hebben.
+
+Voor dit uitstel kon ik mij gemakkelijk schadeloos stellen door
+belangwekkende studien, want gedurende den 11den en 12den April
+bleef de Nautilus op de oppervlakte drijven, en haalden zijn netten
+telkens een wonderbaarlijke hoeveelheid visch naar boven; ook kruipende
+dieren en zooephyten zaten daartusschen. Er waren er onder van allerlei
+zeldzame soorten, wier opsomming te lang zou duren. Een geval wil ik
+echter mededeelen.
+
+Een der netten bevatte een soort van zeer platten rog, die, als
+men hem den staart had afgesneden, een volkomen schijf zou gevormd
+hebben, en die ongeveer twintig kilogram woog. Deze visch was van
+onder wit en van boven rood, met groote ronde donkerblauwe vlekken,
+en half dubbele vinnen. Op het vlak geworpen, sprong die visch zoo
+vreeselijk en maakte zooveel geweld, dat hij met een laatsten sprong
+in zee zou geweest zijn. Maar Koenraad, die den rog wilde behouden,
+wierp zich er op, en greep het dier, voordat ik het beletten kon,
+met twee handen vast. Plotseling werd hij met de beenen in de lucht
+achterover geworpen, en viel hij als verpletterd neer.
+
+"Help, mijnheer, help mij!" riep hij; het was de eerste maal dat de
+arme jongen mij niet in den derden persoon aansprak.
+
+Ned Land en ik hielpen hem op de been, wreven hem zoo hard als wij
+konden, en toen hij weer bij zijn zinnen was gekomen, mompelde die
+eeuwige klassenindeeler:
+
+"Klasse der kraakbeenigen, familie der roggen, soort krampvisch!"
+
+"Juist, mijn vriend," zei ik, "het is een krampvisch, die je zoo
+toegetakeld heeft."
+
+"O, mijnheer kan mij vrij gelooven," antwoordde Koen, "ik zal mij
+duchtig wreken,"
+
+"En hoe?"
+
+"Door hem op te eten." En dit deed hij dienzelfden avond nog, maar
+alleen uit weerwraak, want het was inderdaad een taaie kost.
+
+De ongelukkige Koenraad had te doen gehad met een krampvisch van de
+gevaarlijkste soort, namelijk de cumana. Dit wonderlijk dier treft
+te midden van zulk een sterken geleider als het water de visschen
+op verscheiden meters afstand; zoo groot toch is de kracht van zijn
+electrisch vermogen, waarvan de beide voornaamste oppervlakken niet
+minder dan drie vierkante meter groot zijn.
+
+Den volgenden dag, 12 April, naderde de Nautilus de Amerikaansche
+kust, bij de monding der Maroni; op die hoogte hielden zich groote
+troepen zeekoeien op, die, zooals ik aan mijn beide makkers vertelde,
+door de natuur als met opzet in deze streken geplaatst waren om de
+onderzeesche weiden af te grazen en daardoor de te groote opeenhooping
+van zeegras tegen te gaan.
+
+"En weet gij," voegde ik er bij, "wat er gebeurd is, nu de mensch die
+nuttige dieren bijna geheel heeft uitgeroeid. Het rottende gras heeft
+de lucht verpest, en de vergiftigde lucht heeft de gele koorts doen
+ontstaan, die deze prachtige streken soms zoo deerlijk teistert. In
+deze warme streken heeft zich het vergif uitgebreid, en de kwaal is nu
+verbreid van de monding van den Rio de la Plata tot aan Florida. En als
+wij Toussenel moeten gelooven, is die ramp nog niets in vergelijking
+van hetgeen onze nakomelingen zullen ondervinden, wanneer er geen
+walvisschen en walrussen meer te vinden zijn; dan zal de zee vol
+weekdieren, inktvisschen en ander tuig van dat soort zijn, zoodat
+zij dan een middelpunt van besmetting zal worden, omdat men er dan
+'de groote magen' niet meer aantreft, aan welke de Voorzienigheid de
+taak had opgedragen om de zee te zuiveren."
+
+Zonder zich aan die theorie te storen, ving de bemanning van den
+Nautilus een half dozijn van die dieren, omdat hun vleesch een
+heerlijken voorraad voor de kombuis opleverde, veel lekkerder dan kalf-
+of rundvleesch. Deze jacht was alles behalve belangwekkend, omdat die
+zeekoeien zich zonder tegenstand laten dooden; verscheiden duizenden
+kilogrammen vleesch werden aan boord gebracht om gedroogd te worden.
+
+Toen de vangst was afgeloopen, naderde de Nautilus de kust. Hier
+lag een groot aantal zeeschildpadden op de golven te slapen; het
+zou moeielijk zijn geweest zich van die dieren meester te maken,
+omdat het minste geritsel ze doet ontwaken, en hun stevige schaal
+ondoordringbaar is voor den harpoen. Ze werden evenwel gevangen door
+middel van zuigervisschen, dien men een ring met een koord aan den
+staart vastmaakte. Toen deze visschen in zee werden geworpen, begonnen
+zij aanstonds hun werk en hechtten zich aan den buik der schildpadden
+vast; zij klemden zich zoo aan, dat zij zich eerder zouden hebben laten
+verscheuren dan loslaten. Men trok ze weer naar boord, en daarmee de
+schildpadden, waar zij zich aan vast hadden gehecht. Men ving er op die
+wijze verscheidene, die een meter breed waren en 200 kilo wogen. De
+schaal, in groote dunne bruine en doorschijnende vakken afgedeeld,
+maakte ze nog kostbaarder. Bovendien leverden zij een voortreffelijke
+spijs op.
+
+Deze vischvangst was het einde van ons verbijf in die streken van de
+Amazonen-rivier, en toen de duisternis inviel, begaf de Nautilus zich
+weer in volle zee.
+
+
+
+HOOFDSTUK XLII
+
+De inktvisschen.
+
+Gedurende eenige dagen verwijderde de Nautilus zich hoe langer hoe meer
+van de Amerikaansche kust. Waarschijnlijk wilde hij niet in de golf
+van Mexico of in de zee der Antillen komen; echter zou het hem daar
+met aan water ontbroken hebben, want de gemiddelde diepte dezer zeeen
+is 1804 meter; doch waarschijnlijk beviel deze streek vol eilanden,
+en waar het van stoombooten wemelde, niet aan kapitein Nemo.
+
+Den 16den April hadden wij Martinique en Guadeloupe, op omstreeks
+dertig kilometer afstand, in het gezicht. Een oogenblik zag ik de
+hoogste bergtoppen. Ned Land, die er op rekende in de golf van Mexico
+zijn plan ten uitvoer te brengen, door of naar het land te vluchten
+of een der talrijke booten te bereiken, die den dienst tusschen
+de verschillende eilanden doen, was zeer teleurgesteld; de vlucht
+was zeker mogelijk geweest, als Ned Land zich buiten weten van den
+kapitein van de sloep had kunnen meester maken, maar midden in den
+Oceaan was daar geen denken aan.
+
+Ned Land, Koenraad en ik hadden daarover een vrij lang gesprek:
+sedert zes maanden zaten wij op den Nautilus opgesloten; wij hadden
+68000 kilometer afgelegd, en, zooals Ned Land zei, zag het er niet
+naar uit, dat dit nog spoedig zou eindigen. Hij stelde mij dus
+iets voor, waar ik in het geheel niet verdacht op was; het was:
+den kapitein duidelijk deze vraag te stellen of hij dacht ons voor
+onbepaalden tijd bij zich aan boord te houden. Zulk een poging stuitte
+mij tegen de borst; volgens mijn meening zou het niets uitwerken;
+wij behoefden niet te rekenen op den kapitein van den Nautilus, maar
+op ons zelven. Bovendien werd die man sinds eenigen tijd somberder,
+meer teruggetrokken en minder gezellig. Hij scheen mij te mijden;
+ik ontmoette hem maar zelden. Vroeger schepte hij er vermaak in mij
+de onderzeesche wonderen te verklaren, doch nu liet hij mij aan mijn
+studien over, en kwam niet meer in den salon.
+
+Welke verandering had er met hem plaatsgehad? Waarom? Ik had mij niets
+te verwijten; hinderde hem misschien onze tegenwoordigheid? Echter
+behoefde ik er niet op te rekenen, dat hij de man er naar was om ons
+de vrijheid terug te geven.
+
+Ik verzocht Ned dus mij eerst eens te laten nadenken, voordat ik
+handelde. Indien deze poging niet slaagde, kon zij slechts zijn
+achterdocht opwekken, onzen toestand onhoudbaar maken en de plannen van
+den Amerikaan benadeelen. Ik zal er nog bijvoegen dat ik op geenerlei
+wijze onze slechte gezondheid als bewijs kon aanvoeren; als men die
+ellendige oogenblikken onder de ijsbank van de Zuidpool uitzondert,
+dan was onze gezondheid nooit beter geweest. Het krachtig voedsel, de
+zuivere lucht, de geregelde levenswijs, de gelijkmatige temperatuur,
+dat alles weerde elke ziekte, en voor iemand, die geen heimwee had
+naar de genoegens op het land, voor iemand als kapitein Nemo, die
+zich te huis gevoelt, die door middelen, welke voor ieder behalve
+voor hem, geheimen zijn, zijn doel zocht te bereiken, voor zoo iemand
+begreep ik zulk een bestaan. Maar wij hadden niet met de menschheid
+gebroken. Ik voor mij wilde mijn zonderlinge en nieuwe studien niet
+met mij te gronde doen gaan. Nu heb ik het recht een boek over de
+zee te schrijven, ik wilde dit vroeger of later het licht doen zien.
+
+Wat had ik b.v. hier bij de Antillen, op tien meter onder de
+oppervlakte, door de ramen van den salon nog een aantal bijzonderheden
+voor mijn oogen, die ik in mijn dagboek kon opteekenen! Allerhande
+soorten van vreemdsoortige en gedrochtelijke dieren wemelden daar
+door elkander, en ik zou zeker nog veel meer gezien hebben als de
+Nautilus niet naar de diepte was gegaan, en zich zelfs tot op 3500
+meter had laten zinken.
+
+Den 20sten April waren wij weer op een gemiddelde diepte van 1500
+meter; de Lucaische eilanden lagen toen het dichtst bij ons; zij
+liggen daar als een hoop steenen aan de oppervlakte der zee. Daar
+verhieven zich hooge onderzeesche klippen, rechte rotswanden op
+breeden grondslag, waartusschen zwarte afgronden lagen, in welker
+diepte ons electrisch licht zelfs niet kon doordringen. Die rotsen
+waren met reusachtige zeeplanten bedekt, die in een wereld van Titans
+te huis behoorden.
+
+Van de groote planten, waarvan ik met Ned en Koen zat te praten,
+kwamen wij natuurlijk op reusachtige zeedieren. Het eene dier is
+blijkbaar bestemd om het andere te verslinden. Door de ramen van
+den bijna stilliggenden Nautilus zagen wij evenwel niet veel anders
+dan kleine beesten, toen Ned Land mijn aandacht vestigde op een
+schrikkelijk gewemel tusschen het groote en hooge zeewier.
+
+"Welnu," zei ik, "dat zijn de ware grotten voor inktvisschen en het
+zou mij niet verwonderen, als wij eenige van die monsters zagen."
+
+"Hoe?" vroeg Koenraad, "inktvisschen van de klasse der koppootigen?"
+
+"Neen," antwoordde ik; "inktvisschen van zeer groote afmeting. Maar
+vriend Ned heeft zich zeker vergist, want ik zie niets."
+
+"Dat spijt mij," hernam Koen; "ik zou van aangezicht tot aangezicht wel
+eens een van die inktvisschen willen zien, waarover ik zoo dikwijls heb
+hooren spreken, en die heele schepen naar de diepte kunnen slepen. Die
+beesten noemt men krakens...."
+
+"Kraak jij die noot zelf maar," zei de Amerikaan met een spottend
+gezicht.
+
+"Krakens," ging Koen voort, zonder op de aardigheid van zijn makker
+te letten.
+
+"Men zal mij nimmer doen gelooven," zei Ned Land, "dat zulke dieren
+bestaan."
+
+"Waarom niet?" antwoordde Koen, "wij hebben wel aan den eenhoorn van
+mijnheer geloof geslagen."
+
+"Wij hadden ongelijk, Koen."
+
+"Zonder twijfel, maar sommigen gelooven er zonder twijfel nog aan."
+
+"Wel waarschijnlijk, Koen, maar ik geloof aan het bestaan van zulke
+monsters niet, voordat ik ze zelf heb gedood."
+
+"Gelooft mijnheer dus niet aan reusachtige inktvisschen?" vroeg
+Koenraad.
+
+"Kom, wie heeft daar ooit aan geloofd, voor den duivel!" riep de
+Amerikaan.
+
+"Zeer veel menschen, vriend Ned."
+
+"Geen visschers toch; misschien geleerden."
+
+"Neen, Ned, visschers en geleerden beiden."
+
+"Maar ik, die tot u spreek," zei Koenraad met het ernstigste gezicht
+van de wereld, "herinner mij zeer goed dat ik een groot schip door een
+voelarm van zulk een koppootig weekdier naar beneden heb zien slepen."
+
+"Heb jij dat gezien?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Ja Ned!"
+
+"Met je eigen oogen?"
+
+"Met mijn eigen oogen."
+
+"Kom, loop heen."
+
+"Op St. Malo;" antwoordde Koenraad met onverstoorbare kalmte.
+
+"In de haven?" vroeg Ned spottend.
+
+"Neen, in de kerk," antwoordde Koen.
+
+"In de kerk!" riep de Amerikaan uit.
+
+"Ja, vriend Ned, het was een schilderij waarop de inktvisch was
+afgebeeld."
+
+"Mooi zoo!" barstte Ned Land het uit van 't lachen, "mijnheer Koen
+houdt mij geducht voor den gek."
+
+"Waarachtig, hij heeft gelijk," zei ik. "Ik heb van dat schilderstuk
+hooren spreken; maar het tafereel is uit een legende genomen; en je
+weet wat men van die legenden uit de natuurlijke geschiedenis moet
+denken! Bovendien als men over monsters spreekt, dan gaat men in zijn
+verbeelding aan het afdwalen! Niet alleen heeft men beweerd dat zulke
+monsters schepen naar den afgrond konden meeslepen, maar zekere Olaus
+Magnus spreekt van een koppootig weekdier, dat een kilometer lang was
+en meer op een eiland dan op een dier geleek. Men verhaalt ook dat de
+bisschop van Nidros eens een altaar op een groote rots bouwde; toen
+de mis gedaan was, begon de rots zich te bewegen en verdween in zee;
+de rots was een inktvisch."
+
+"En is dat alles?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Neen," antwoordde ik. "Een andere bisschop Pontoppidam van Bergen,
+spreekt ook van een inktvisch waarop een regiment ruiterij kon
+manoeuvreeren!"
+
+"Die oude bisschoppen konden goed liegen!" zei Ned Land.
+
+"Eindelijk nog vertellen natuurkenners uit de oudheid van monsters,
+wier bek op een golf geleek, en die te groot waren om door de straat
+van Gibraltar te komen."
+
+"Mooi zoo!" lachte de Amerikaan.
+
+"Maar wat is nu van al die verhalen waar?" vroeg Koenraad.
+
+"Niets, mijn vrienden, niets althans wat de grenzen der
+waarschijnlijkheid te buiten gaat, om aan fabels of legenden te
+gelooven. Doch er moet voor de phantazieen van die vertellers
+een oorzaak, of ten minste een voorwendsel bestaan. Men kan niet
+ontkennen dat er inktvisschen van zeer groote afmeting bestaan, doch
+zij zijn toch altijd kleiner dan walvisschen. Aristoteles spreekt van
+een inktvisch van vijf ellebogen, dat is 3,1 meter. Onze visschers
+zien er dikwijls, die langer zijn dan 1,80 m. De museums van Triest
+en Montpellier bewaren skeletten van inktvisschen, die twee meter
+lang zijn. Bovendien zouden, volgens de bewering van natuurkenners,
+dieren die maar twee meter lang zijn, voelarmen van negen meter hebben,
+en dat is genoeg om er een vreeselijk monster van te maken."
+
+"En vischt men ze nu nog wel eens op?" vroeg Ned Land.
+
+"Al vangen zij er geen, dan zien de zeelieden ze toch van tijd tot
+tijd. Een van mijn vrienden, kapitein Paul Bos uit Havre, heeft
+mij dikwijls verzekerd dat hij een van die reusachtige monsters in
+de Indische Zee ontmoet had. Maar het verwonderlijke feit, dat geen
+twijfel aan het bestaan van die reusachtige dieren toelaat, is eenige
+jaren geleden in 1861 gebeurd."
+
+"Wat is dat dan?" vroeg de Amerikaan.
+
+"In 1861 zag de bemanning van de Alecton ten N. W. van Teneriffe, op
+ongeveer dezelfde breedte waar wij ons nu bevinden, een monsterachtigen
+inktvisch in het zog van het schip zwemmen. De kapitein Bouguer naderde
+het dier en men viel het met harpoen en geweer aan, doch zonder goed
+gevolg, want kogels en harpoenen gingen door het beest heen, waarvan
+het vleesch zoo week was als gelei. Na vele vluchtelooze pogingen
+gelukte het der bemanning een strik om den staart van het weekdier
+te werpen. Deze strik gleed vast tegen de staartvinnen en bleef daar
+zitten. Men beproefde toen om het monster aan boord te hijschen,
+maar de zwaarte van het dier was zoo groot, dat de staart door het
+knellen van het touw er afscheurde en het beest zonder dit sieraad
+in zee viel."
+
+"Dat is dan toch een feit," zei Ned Land.
+
+"Ontwijfelbaar, wakkere Ned; ook heeft men daarom voorgesteld dien
+inktvisch 'de inktvisch van Bouguer' te noemen."
+
+"En hoe lang was hij?" vroeg de Amerikaan.
+
+"Was hij geen zes meter ongeveer lang?" vroeg Koenraad, die aan een
+raam naar de kloven in de rotsen stond te kijken.
+
+"Juist," antwoordde ik.
+
+"Had hij geen acht voelarmen rondom den kop zitten," hernam Koenraad,
+"die als een slangennest in het water door elkander krioelden!"
+
+"Juist."
+
+"Had hij geen verbazend groote oogen, die boven op den kop stonden?"
+
+"Ja, Koenraad."
+
+"En zag de bek er niet uit als die van een papegaai, maar veel
+grooter?"
+
+"Inderdaad, Koenraad."
+
+"Welnu, als mijnheer mij niet kwalijk neemt," antwoordde Koenraad
+dood bedaard, "dan is hier, zoo niet de inktvisch van Bouguer, dan
+toch een van zijn broertjes."
+
+Ik keek Koenraad aan; Ned Land vloog naar het venster.
+
+"Wat verschrikkelijk beest!" riep hij.
+
+Ik keek op mijn beurt, en kon een gevoel van afgrijzen niet
+onderdrukken. Voor mijn oogen spartelde een vreeselijk monster, dat
+waard was om in de legenden der wonderwereld een plaats in te nemen.
+
+Het was een inktvisch van kolossale afmetingen, van acht meter
+lengte. Hij zwom in de richting van den Nautilus met verbazende
+snelheid achteruit. Hij staarde ons met zijn groote bleekgroene oogen
+aan. Zijn acht voelarmen, of liever zijn acht pooten, die aan den kop
+vastzaten, en waarom deze dieren koppootigen genoemd worden, waren
+tweemaal zoo lang als het lichaam, en kronkelden als de slangen op
+het hoofd der Furien. Men zag duidelijk de tweehonderd zuignappen,
+die aan den binnenkant der voelarmen zaten en er als half bolvormige
+vliesjes of blaasjes uitzagen. Soms drukte hij die zuignappen tegen het
+glas en veroorzaakte daardoor een kleine luchtleegte. De bek van dit
+monster was zoo hard als hoorn, en opende en sloot zich in vertikale
+richting. De tong, hoornachtig en met eenige rijen tanden gewapend,
+kwam trillend van tusschen deze nijptang te voorschijn. Welk een
+speling der natuur, een weekdier met een vogelbek! Het spilvormige
+en in het midden opgezwollen lichaam vormde een vleezige massa, die
+waarschijnlijk 20 of 25000 kilogrammen woog. De kleur veranderde
+bijzonder snel, naarmate van de woede van het dier, en ging van
+lichtgrijs over tot bruinrood. Waarom werd het dier nijdig? Zonder
+twijfel op den Nautilus, die grooter was dan hij, en waarop zijn
+voelarmen en zuignappen geen vat hadden. En toch, wat zijn de
+inktvisschen monsterachtig, welk eene macht in hun bewegingen,
+welk een levenskracht heeft de Schepper hun gegeven, daar zij drie
+harten hebben!
+
+Het toeval deed ons dit dier ontmoeten, en ik wilde de gelegenheid niet
+laten voorbijgaan om dit staaltje der koppootige weekdieren nauwkeurig
+te bestudeeren. Ik overwon het afgrijzen, dat mij het gezicht van
+dit beest inboezemde, en begon het met een potlood uit te teekenen.
+
+"Het is misschien hetzelfde als dat van de Alecton," zei Koenraad.
+
+"Neen," antwoordde de Amerikaan, "deze is in zijn geheel, en de ander
+had zijn staart verloren."
+
+"Dat is geen reden," antwoordde ik. "De voelarmen en de staart van deze
+dieren groeien telkens opnieuw aan, en in zeven jaren tijds heeft de
+staart van den inktvisch van Bouguer zeker tijd genoeg gehad om aan
+te groeien."
+
+"Bovendien," antwoordde Koenraad, "als dit dier het al niet is,
+dan is het misschien een van deze hier."
+
+Werkelijk verschenen andere dieren voor het andere raam. Ik telden
+er zeven. Zij begeleidden den Nautilus, ik hoorde het krassen van
+hun bek tegen den ijzeren buitenwand van het schip. Wij werden op
+onze wenken gediend.
+
+Ik vervolgde mijn werk. De monsters bleven met zulk een juistheid
+van beweging in ons vaarwater, dat zij onbeweeglijk schenen te zijn.
+
+Plotseling hield de Nautilus stil. Een schok deed het vaartuig trillen.
+
+"Hebben wij gestooten?" vroeg ik.
+
+"Dan zitten wij in ieder geval toch niet vast," zei de Amerikaan,
+"want wij drijven."
+
+De Nautilus dreef zonder twijfel, maar ging niet meer vooruit. De
+schroef draaide niet meer; een minuut ging voorbij. Kapitein Nemo
+kwam met zijn stuurman binnen. Ik had hem sinds eenigen tijd niet
+meer gezien. Hij zag er somber uit. Zonder tot ons te spreken,
+misschien zelfs zonder ons te zien, ging hij naar het raam, bekeek
+de inktvisschen en zei iets tot zijn stuurman. Deze verwijderde zich;
+de ramen werden gesloten en het licht aan het plafond werd ontstoken.
+
+Ik trad op den kapitein toe.
+
+"Een fraaie verzameling inktvisschen," zei ik, op den lossen toon
+van een liefhebber, die voor een aquarium staat te kijken.
+
+"Zeker, mijnheer de natuurkenner," antwoordde hij; "en wij zullen ze
+eens gaan bevechten!"
+
+Ik keek den kapitein aan, en meende niet goed gehoord te hebben.
+
+"Bevechten?" vroeg ik.
+
+"Ja, mijnheer. De schroef zit vast, ik geloof dat de voelarmen van
+een van die dieren er tusschen zit; daarom kunnen wij niet vooruit."
+
+"Wat zult gij dan doen?"
+
+"Naar boven stijgen en al dat ongedierte vernielen."
+
+"Dat is niet gemakkelijk."
+
+"Zeker niet, want de electrische kogels werken niets uit in dat weeke
+vleesch, waar zij geen tegenstand genoeg vinden om te springen. Maar
+wij zullen ze met bijlen aanvallen."
+
+"En met den harpoen, mijnheer," zei de Amerikaan, "als gij ten minste
+mijn hulp niet versmaadt."
+
+"Ik neem die aan."
+
+"Wij zullen u vergezellen," zei ik, en den kapitein volgend, begaven
+wij ons naar de middeltrap.
+
+Daar stonden een tiental mannen met enterbijlen in de hand, ten aanval
+gereed. Koen en ik namen ieder een bijl, Ned Land greep een harpoen.
+
+De Nautilus was ondertusschen aan de oppervlakte der zee gekomen. Een
+der matrozen stond op de bovenste trede en maakte de schroeven van
+het luik los. Maar deze waren ternauwernood los, of het luik sprong
+met vreeselijk geweld open, zeker door de voelarmen van een der
+inktvisschen opengerukt.
+
+Aanstonds kwam een van die voelarmen als een slang door de opening,
+en twintig anderen kronkelden daarboven. Met een bijlslag hieuw de
+kapitein den vreeselijken voelarm af, die kronkelend langs de trappen
+naar beneden gleed.
+
+Op het oogenblik dat wij de een op den ander drongen, om het plat te
+bereiken, kronkelden twee andere voelarmen door de lucht, grepen den
+man die voor den kapitein stond, en slingerden hem met onweerstaanbaar
+geweld in de hoogte. De kapitein stiet een kreet uit en sprong naar
+buiten; wij ijlden hem na.
+
+Welk een tooneel! De ongelukkige, door een voelarm gegrepen en door
+de zuignappen vastgehouden, werd door deze vreeselijke slang heen en
+weer geslingerd; hij steunde, stikte en riep: "help! help!" Deze in
+het Fransch gesproken woorden deden mij verstomd staan. Ik had dus
+een, misschien wel meer landgenooten aan boord! Die hartverscheurende
+kreet zal mij mijn leven lang in de ooren klinken!
+
+De ongelukkige was verloren. Wie kon hem aan dit geweld
+ontrukken! Kapitein Nemo wierp zich echter op den inktvisch en sloeg
+hem met de bijl nog een voelarm af. Zijn stuurman streed woedend met
+andere monsters, die tegen den Nautilus opkropen. De geheele bemanning
+was aan het rondhakken. Ned Land, Koen en ik hieuwen er ook dapper op
+los in die vleezige massa's. Een vreeselijke muskusstank verspreidde
+zich. Het was ijzingwekkend!
+
+Een oogenblik meende ik dat de ongelukkige, die door den inktvisch
+gegrepen was, zou worden bevrijd. Er waren reeds zeven van de acht
+armen afgehouwen. Een enkele nog zwaaide het slachtoffer als een
+veertje heen en weder, en kronkelde in de hoogte; maar op het oogenblik
+dat kapitein Nemo en zijn stuurman zich op het dier wilden werpen,
+spoog het een straal zwartachtig vocht uit, dat zich in een zak, die
+aan het onderlijf zit, afscheidt. Wij werden er door verblind. Toen het
+voorbij was, was de inktvisch verdwenen en daarmede mijn ongelukkige
+landgenoot!
+
+Hoe woedden wij toen tegen die monsters! Wij waren ons zelven geen
+meester meer. Tien of twaalf inkvisschen waren op het plat of tegen
+de zijden van den Nautilus opgekropen. Wij sprongen tusschen al die
+slangen heen en weer, die op het dek in bloed en zwart vocht lagen te
+rillen; het scheen dat die glibberige voelarmen, evenals de koppen van
+de hydra, telkens weer aangroeiden. Met elken stoot drong de harpoen
+van Ned Land in een der oogen van een inktvisch, en stiet het er uit;
+maar plotseling werd mijn stoutmoedige makker omver geworpen door
+den voelarm van een der monsters, dien hij niet had kunnen vermijden.
+
+Hoe is het mogelijk dat mijn hart van aandoening en afgrijzen niet
+gebarsten is! De vreeselijke bek van den inktvisch opende zich boven
+Ned. De ongelukkige zou in tweeen worden gescheurd. Ik snelde hem te
+hulp; maar de kapitein was mij voorgekomen. Zijn bijl verdween tusschen
+de beide verschrikkelijke kaken, en Ned Land, op wonderdadige wijze
+gered, sprong overeind en stak zijn harpoen in het drievoudig hart
+van het monster.
+
+"Ik was u dit nog schuldig," zei de kapitein tot den Amerikaan;
+Ned boog, zonder te antwoordden.
+
+Deze strijd had een kwartier geduurd. Het grootste aantal der monsters
+was overwonnen, verminkt of doodgeslagen, de overigen lieten eindelijk
+hun aanval varen en verdwenen onder de golven.
+
+Kapitein Nemo zag rood van het bloed; hij stond onbeweeglijk bij de
+lantaarn, beschouwde de zee, die een van zijn makkers had verzwolgen,
+en dikke tranen rolden hem langs de wangen.
+
+
+HOOFDSTUK XLIII
+
+De Golfstroom.
+
+Niemand onzer zal ooit het vreeselijk tooneel van dien 20sten April
+vergeten; ik heb het opgeschreven onder den indruk eener hevige
+gemoedsbeweging. Later heb ik dat verhaal nog eens nagezien; ik
+heb het Koenraad en den Amerikaan voorgelezen; zij vonden het feit
+nauwkeurig genoeg beschreven, doch zeiden dat het den indruk nog
+niet genoeg terug gaf. Om zulke tafereelen te schilderen, zou men
+de pen van een onzer uitmuntendste dichters, van den schrijver der
+"Travailleurs de la mer" moeten bezitten.
+
+Ik zeide dat de kapitein weende, toen hij de zee beschouwde; hij was
+erg aangedaan. Het was zijn tweede makker, dien hij sinds onze komst
+aan boord verloor. En welk een dood! Deze vriend was verpletterd,
+verstikt, in elkander gedrukt door den vreeselijken arm van den
+inktvisch, wellicht later tusschen de ijzerharde kaken verbrijzeld,
+en zou niet met zijn makkers rusten onder het kalme water in een
+koralen graf!
+
+Te midden van die worsteling had de wanhoopskreet, door den
+ongelukkige geuit, mij het hart verscheurd. De arme Franschman
+had zijn vreemdsoortige taal op dit oogenblik vergeten, om in zijn
+moedertaal een laatsten kreet te slaken! Ik had dus een landgenoot
+onder de bemanning van den Nautilus, die met lichaam en ziel aan
+kapitein Nemo gehecht was, en evenals hij den omgang met de menschen
+ontvluchtte! Was hij de eenige Franschman in die vreemdsoortige
+vereeniging, die duidelijk uit menschen van verschillenden landaard
+was samengesteld? Dit was nog een van die onoplosbare raadsels,
+welke mij zonder ophouden voor den geest kwamen!
+
+Kapitein Nemo ging weer naar zijn kamer en gedurende eenige dagen
+zag ik hem niet. Naar het vaartuig te oordeelen, waarvan hij de
+ziel was, en dat al zijn indrukken ondervond, moest hij treurig,
+wanhopig zelfs, en besluiteloos zijn. De Nautilus voer niet meer in
+bepaalde richting. Het schip kwam en ging, of liet zich als een dood
+lichaam door de golven voortwiegen. De schroef was weer vrij, en toch
+bediende het er zich ter nauwernood van. De kapitein voer onzeker;
+hij kon de plek van den pas geleverden strijd niet verlaten, de zee,
+die een van de zijnen verzwolgen had!
+
+Zoo gingen er tien dagen voorbij. Het was eerst den derden Mei,
+dat de Nautilus weer in rechte lijn naar het Noorden voer, nadat wij
+vooraf bij het kanaal van Bahama de Lucaische eilanden nogmaals in
+het gezicht hadden gehad. Wij volgden toen den loop van den grooten
+zeestroom, die zijn oevers, zijn eigenaardige visschen en bijzondere
+temperatuur heeft; dit is de Golfstroom.
+
+Het is inderdaad een stroom, die vrij te midden van den Atlantischen
+Oceaan golft, en wiens water zich bijna niet met dat van de wereldzee
+vermengt. Het is een stroom van zout water, veel zouter dan dat van
+den omringenden Oceaan. De gemiddelde diepte is een kilometer, de
+breedte zestig kilometer. Op sommige plaatsen bereikt de stroom een
+snelheid van vier kilometer in het uur. De onveranderlijke watermassa
+is grooter dan die van alle stroomen van den aardbol bij elkander.
+
+De oorspong van den Golfstroom, door Maury ontdekt, is in de golf
+van Gascogne. Daar vormt hij zich, hoewel er dan nog weinig verschil
+in warmtegraad en kleur bestaat. Hij wendt zich naar het Zuiden,
+gaat langs de westkust van Afrika, ziet zijn golven door de stralen
+der zon in de verzengde luchtstreek verwarmen, stroomt dan door den
+Atlantischen Oceaan, bereikt kaap Roque op de kust van Brazilie,
+en verdeeld zich dan in twee takken, waarvan de een het warme water
+van de zee der Antillen opneemt. Dan begint de Golfstroom zijn rol te
+spelen, door het evenwicht te herstellen tusschen de verschillende
+temperaturen, en het water van de heele luchtstreek in aanraking
+te brengen met het water der koudere streken. Verhit in de golf
+van Mexico, stroomt hij noordwaarts langs de kust van Noord-Amerika
+naar New-Foundland, en wijkt dan oostwaarts af door toedoen van den
+kouden stroom, die uit de Davisstraat komt; daarna gaat de golfstroom
+door den Oceaan langs een loxodromische lijn, verdeelt zich om
+streeks 43 deg. N.B. in twee takken, waarvan de een door toedoen van den
+noordoostpassaat naar de golf van Gascogne en de Azoren terugkeert,
+en de ander de luchtgesteldheid op de kusten van Ierland en Noorwegen
+verzacht, zelfs tot Spitsbergen doorstroomt, waar de temperatuur van
+het water tot vier graden daalt en dan de open poolzee vormt.
+
+Het was in dezen stroom, dat de Nautilus op dat oogenblik voer. Als hij
+het kanaal van Bahama verlaat, is de Golfstroom 56 kilometer breed en
+350 meter diep, en stroomt met een snelheid van acht kilometer in het
+uur. Deze snelheid neemt geregeld af naarmate hij verder noordwaarts
+gaat, en het is te wenschen dat deze regelmatigheid blijft bestaan,
+want als die snelheid, zooals men wel eens heeft meenen op te merken,
+en die richting zich wijzigden, dan zou het klimaat in Europa wel
+eens zulk een verandering kunnen ondergaan, dat de gevolgen er van
+niet te berekenen zijn.
+
+Tegen den middag stond ik met Koenraad op het plat. Ik deelde hem
+eenige bijzonderheden omtrent den Golfstroom mede. Toen ik geeindigd
+had, verzocht ik hem, de hand eens in het water te steken. Koenraad
+deed het en was verwonderd geen enkele gewaarwording van warmte of
+koude te voelen.
+
+"De oorzaak is," zei ik, "dat de temperatuur van het water van den
+Golfstroom, als hij de golf van Mexico verlaat, bijna niet verschilt
+van die van ons bloed. Deze Golfstroom is een groote warmteaanbrenger,
+waardoor sommige kusten van Europa met een eeuwigdurend groen zijn
+bedekt. En als wij Maury mogen gelooven, zou deze stroom, zoo men hem
+geheel kon benutten, hitte genoeg opleveren, om een stroom ijzer,
+zoo groot als de Amazonenrivier of de Missouri, in voortdurenden
+staat van gloeihitte te houden."
+
+Op dat oogenblik was de snelheid van den Golfstroom 2.25 M. per
+seconde. De stroom is zoo te onderscheiden van de omringende zee,
+dat het opeengedrongen water als het ware over dat van den Oceaan
+heenstroomt, en dat van den Golfstroom en het koudere zeewater
+ongelijk van hoogte is. Bovendien is het water donkerkleurig en
+sterk zouthoudend, en steekt door de zuivere indigokleur tegen het
+omringende groene zeewater bijzonder af. De grensscheiding tusschen
+dit water is zoo juist afgebakend, dat de Nautilus op de hoogte van
+de Carolinen met den voorsteven in den Golfstroom was, terwijl de
+schroef nog de golven van den Oceaan doorkliefde.
+
+Deze stroom sleept een gansche wereld van levende wezens met zich. De
+argonauten, die in de Middellandsche Zee nog al eens voorkomen,
+zwommen er bij groote troepen. Allerhande soorten van visschen,
+roggen, haaien enz. spartelden verder om ons heen, en 's nachts
+lichtte het water van den Golfstroom zoozeer, dat het in licht met
+onze lantaarn wedijverden, vooral als ons stormachtig weder dreigde,
+zooals nog al dikwijls gebeurde.
+
+Den 8sten Mei waren wij op de hoogte van kaap Hatteras, bij de
+Noordelijke Carolinen. De Golfstroom is daar 300 kilometer breed en
+200 meter diep. De Nautilus bleef in het onzekere rondvaren; alle
+waakzaamheid scheen aan boord te zijn opgeheven. Ik moet bekennen
+dat onder zulke omstandigheden de vlucht kon gelukken. De bewoonde
+kust toch bood overal een veilig toevluchtsoord aan. De zee werd
+onophoudelijk doorkruist door een groot aantal stoombooten, die
+tusschen New-York of Boston en de golf van Mexico dienst doen,
+en nacht en dag bevaren door schoeners, die op de Amerikaansche
+kust voor kustvaart worden gebruikt. Wij konden dus wel verwachten
+goed te worden ontvangen. Het was derhalve een gunstige gelegenheid,
+niettegenstaande de dertig kilometer, die den Nautilus van de kusten
+der Vereenigde Staten scheidden.
+
+Een noodlottige omstandigheid echter werkte de plannen van den
+Amerikaan tegen: het weder was zeer slecht; wij waren in die streken
+waar stormen dikwijls voorkomen en de cyclonen ontstaan, die door den
+Golfstroom worden veroorzaakt. Het was in een zeker verderf loopen,
+zich in een kleine boot op zulk een zee te wagen; Ned Land moest dit
+bekennen; derhalve kropte hij zijn leed op, want hij had een hevigen
+aanval van heimwee, waarvan de vlucht hem alleen had kunnen genezen.
+
+"Mijnheer," zei hij eens, "daar moet een einde aan komen. Ik wil
+eindelijk weten waar ik mij aan te houden heb. Uw Nemo gaat hoe
+langer hoe verder van land af, en trekt weer naar het noorden. Doch
+ik verklaar u, dat ik genoeg van de Zuidpool heb en ik hem niet naar
+de Noordpool zal volgen."
+
+"Wat wilt gij dan, Ned, want een vlucht is op het oogenblik toch
+onmogelijk?"
+
+"Ik blijf bij mijn meening; wij moeten den kapitein er over
+spreken. Gij hebt niets gezegd, toen gij in de buurt van uw land
+waart; nu wil ik spreken, nu wij in de wateren van het mijne zijn. Als
+ik er aan denk dat de Nautilus over weinige dagen op de hoogte van
+Nieuw-Schotland zijn zal, en dat daar bij Newfoundland een groote
+golf gevonden wordt, waar de St. Laurens uit stroomt, en dat die
+St. Laurens mijn stroom is, de stroom van Quebec, mijn geboortestad;
+en als ik aan dat alles denk, dan stijgt mij het bloed naar het hoofd,
+en mijn haren rijzen te berge. Kijk, mijnheer, ik zou nog liever in
+zee springen dan hier blijven: ik stik!"
+
+Het geduld van den Amerikaan was blijkbaar ten einde. Zijn krachtige
+natuur kon zich aan deze langdurige gevangenschap niet gewennen. Zijn
+gezicht veranderde bij den dag. Zijn karakter werd hoe langer
+hoe somberder; ik gevoelde wat hij lijden moest, want ik begon
+ook heimwee te krijgen. Er waren bijna zeven maanden verloopen,
+zonder dat wij iets van het land hadden gehoord. Bovendien begon
+ik de zaken op geheel andere wijze te beschouwen, nu de kapitein
+zich zoo afzonderde en zijn humeur, vooral sedert den strijd met
+de inktvisschen, zoo veranderd was. Ik gevoelde niet meer dezelfde
+geestdrift als in de eerste dagen. Men moest een Vlaming zijn als
+Koenraad, om zich in dien toestand te schikken, een toestand, die
+goed was voor walvisschen of andere zeebewoners. Ik geloof waarlijk,
+dat als die goede jongen kieuwen in plaats van longen had gehad,
+hij een uitstekende visch zou geweest zijn.
+
+"Welnu, mijnheer?" hernam Ned, toen hij zag dat ik niet antwoordde.
+
+"Welnu, Ned, wilt gij dat ik aan kapitein Nemo vraag, welke plannen
+hij met ons heeft?"
+
+"Ja, mijnheer."
+
+"En dit niettegenstaande hij het al gezegd heeft?"
+
+"Zeker. Ik verlang een bepaalde beslissing. Spreek voor mij alleen
+en in mijn naam, als gij wilt."
+
+"Maar ik ontmoet hem zelden; zelfs mijdt hij mij."
+
+"Een reden te meer hem op te zoeken."
+
+"Ik zal hem ondervragen, Ned."
+
+"Wanneer?" vroeg de Amerikaan aandringend.
+
+"Zoodra ik hem ontmoet."
+
+"Mijnheer Aronnax, wilt gij dat ik hem ga opzoeken?"
+
+"Neen, laat mij begaan; morgen ...,"
+
+"Vandaag," zei Ned Land.
+
+"Goed, vandaag zal ik hem opzoeken," antwoordde ik, daar de Amerikaan
+met zelf te gaan, alles zou bedorven hebben.
+
+Ik bleef alleen. Toen de zaak beslist was, besloot ik er dadelijk een
+einde aan te maken. Ik heb liever dat iets achter den rug is, dan
+dat het nog geschieden moet. Ik kwam weer in mijn kamer; ik hoorde
+in die van den kapitein loopen; ik mocht dus de gelegenheid van hem
+te spreken te krijgen niet laten ontglippen. Ik klopte aan de deur,
+maar kreeg geen antwoord. Ik klopte nog eens, en draaide toen de kruk
+om; de deur ging open. Ik trad binnen. De kapitein zat voorovergebogen
+aan de tafel en had mij niet gehoord. Besloten niet heen te gaan voor
+ik hem ondervraagd had, naderde ik; hij hief plotseling het hoofd op,
+fronste de wenkbrauwen en zei op ruwen roon:
+
+"Gij hier! wat wilt gij?"
+
+"U spreken, kapitein"
+
+"Maar ik ben bezig, mijnheer, ik werk. De vrijheid, die ik u geef om
+u af te zonderen, mag ik die zelf niet hebben?"
+
+De ontvangst was niet zeer aanmoedigend, maar ik was besloten alles
+aan te hooren, ten einde alles te beantwoorden.
+
+"Mijnheer," zei ik koeltjes, "ik heb te spreken over een zaak, die
+geen uitstel lijdt."
+
+"Welke, mijnheer?" vroeg hij op spottenden toon. "Hebt gij een
+ontdekking gedaan, die mij nog ontgaan was? Heeft de zee u nieuwe
+geheimen geopenbaard?"
+
+Hij was ver van de wijs, maar voordat ik kon antwoorden, wees hij
+mij op een handschrift, dat voor hem op de tafel lag, en zei op
+ernstigen toon:
+
+"Hier ligt een handschrift in verscheiden talen, mijnheer Aronnax,
+Het behelst het overzicht van mijn studien over de zee, en zoo God
+wil, zal het niet met mij te gronde gaan. Dit handschrift, door mij
+onderteekend, en aangevuld met de geschiedenis van mijn leven, zal in
+een hermetisch gesloten kistje worden geborgen. De laatst overlevende
+van ons aan boord van den Nautilus, zal het in zee werpen, en dan
+kan het gaan waarheen de golven het voeren willen."
+
+De naam van den man! Zijn levensgeschiedenis, door hem zelven
+geschreven! Zijn geheim zou dus eenmaal ontsluierd worden? Maar op
+dat oogenblik zag ik in die medeeling alleen een middel om het gesprek
+te beginnen.
+
+"Kapitein," antwoordde ik, "ik kan de gedachte slechts goedkeuren,
+die u aldus doet handelen. De vrucht uwer studien moet niet
+verloren gaan; maar het middel, dat gij daartoe aangrijpt, schijnt
+mij kinderachtig. Wie weet werwaarts de winden dit kistje zullen
+heenvoeren en in welke handen het zal vallen? Zoudt gij niet iets
+beters kunnen uitdenken? Kunt gij, of kan een uwer manschappen ...."
+
+"Nooit, mijnheer," zei de kapitein, terwijl hij mij haastig in de
+rede viel.
+
+"Maar ik en mijn makkers zijn gereed dit handschrift te bewaren,
+en als gij ons de vrijheid hergeeft...."
+
+"De vrijheid!" zei kapitein Nemo, terwijl hij opstond.
+
+"Ja, mijnheer, en het is daarover dat ik u kwam spreken. Sedert
+zeven maanden zijn wij bij u aan boord, en nu vraag ik u heden in
+naam mijner makkers en van mij zelven, of het uw plan is ons altijd
+bij u te houden?"
+
+"Mijnheer Aronnax," zei kapitein Nemo, "ik zal u heden hetzelfde
+antwoord geven als voor zeven maanden: hij, die in den Nautilus komt,
+verlaat hem niet meer."
+
+"Het is dus slavernij, waartoe gij ons veroordeelt?"
+
+"Noem het zooals gij wilt."
+
+"Maar de slaaf behoudt toch overal het recht om de vrijheid te
+herkrijgen! Welke ook de middelen zijn, die zich daarvoor aanbieden,
+hij mag ze allen aangrijpen."
+
+"Wie weigert u ditzelfde recht?" antwoordde Nemo. "Heb ik er ooit
+aan gedacht u door een eed aan mij te binden?"
+
+De kapitein keek mij aan, terwijl hij de armen over elkander sloeg.
+
+"Mijnheer," zei ik, "het zou noch in uwen, noch in mijnen smaak vallen
+om voor de tweede maal op dit onderwerp terug te komen. Maar omdat wij
+er nu eenmal mee bezig zijn, kunnen wij het ten einde toe behandelen;
+ik herhaal u dat hier niet alleen sprake is van mijn persoon. Voor
+mij is studie een hulpmiddel, een krachtige afleiding, een wegslepend
+iets, een hartstocht, die mij alles doet vergeten. Evenals gij ben ik
+iemand, die gaarne eenzaam en vergeten leef, in de geringe verwachting
+van eens aan het nageslacht de vruchten mijner studien na te laten,
+door middel van een kistje, dat ik aan de gril van golven en wind zou
+toevertrouwen. In een woord, ik kan u bewonderen en zonder verdriet
+volgen in een rol, die ik slechts in sommige opzichten begrijp; maar
+uw leven heeft nog andere gezichtspunten, waardoor ik het beschouw,
+als omringd van moeielijkheden en geheimzinnigheden waarmede mijn
+makkers en ik niets te maken hebben. En zelfs als ons hart voor u
+heeft kunnen kloppen, bewogen als het was door innige droefheid,
+of getroffen door grootsche of moedige daden, hebben wij zelfs het
+geringste bewijs van dit medegevoel in ons hart moeten terugdringen,
+een medegevoel, dat het gezicht van het schoone en goede in ons opwekt,
+hetzij dit komt van een vriend of van een vijand. Welnu, het is dit
+gevoel, dat wij vreemd zijn aan al wat u betreft, dat onze toestand
+hier onhoudbaar en onmogelijk maakt, zelfs voor mij, maar vooral
+onmogelijk voor Ned Land. Ieder mensch is waard dat men aan hem denkt,
+alleen omdat hij mensch is. Hebt gij u zelven wel afgevraagd, welke
+wraakzuchtige plannen zucht naar vrijheid en afschuw van slavernij
+in een karakter als dat van den Amerikaan kunnen doen rijpen, wat
+hij kan denken, pogen, beproeven?...."
+
+Ik hield op; kapitein Nemo was opgestaan.
+
+"Laat Ned Land al denken en beproeven wat hij wil, het kan mij niets
+schelen! Ik heb hem niet opgezocht; het is niet voor mijn genoegen
+dat ik hem aan boord houd! Wat u betreft, mijnheer Aronnax, gij
+zijt een van die menschen die alles kunnen begrijpen, zelfs het
+stilzwijgen. Ik heb u niets meer te antwoorden. Laat deze eerste
+maal, dat gij mij over die zaak komt spreken, ook de laatste zijn,
+want een tweede maal zou ik u zelfs niet kunnen aanhooren."
+
+Ik ging heen. Van dien dag af was onze toestand zeer gespannen;
+ik deelde ons gesprek aan mijn beide makkers mede.
+
+"Nu weten wij," zei Ned, "dat er van dien man niets te hopen is. De
+Nautilus nadert Long-Island; wij zullen dus vluchten, hoe het weer
+ook moge zijn."
+
+Maar de lucht werd hoe langer hoe dreigender; er waren voorteekenen
+van een naderenden orkaan; het zwerk werd melkachtig wit; in plaats
+van kleine wolkjes, rezen aan den gezichteinder dikke zwarte wolken,
+en dreven snel voort. De zee begon hol te staan en groote golven te
+vormen. De vogels verdwenen, met uitzondering van de stormvogels; de
+barometer daalde sterk en duidde een sterke drukking van den dampkring
+aan; het mengsel in het stormglas loste op door den invloed van de
+electriciteit, waarmee de dampkring verzadigd was. De worsteling der
+elementen was aanstaande.
+
+Op den 18den Mei barstte de storm los, juist toen de Nautilus op de
+hoogte van Long-Island op eenige kilometers van New-York was. Ik kan
+dien strijd der elementen beschrijven, want in plaats van naar de
+diepte te gaan, wilde kapitein Nemo door een onverklaarbare gril, den
+storm aan de oppervlakte trotseeren. De wind woei uit het zuid-westen;
+eerst was het een flinke bries, die met een snelheid van 15 meter in
+de seconde woei; deze vermeerderde tegen drie uren des namiddags tot
+25 meter; het was de snelheid van den storm.
+
+Kapitein Nemo bleef onwrikbaar op het plat zitten. Hij had zich om
+het midden van het lichaam vastgesjord, om door de groote golven,
+die over hem heen sloegen, niet weggeslagen te worden. Ik was ook
+op het plat komen zitten, en had mij eveneens vastgebonden, terwijl
+ik gedeeltelijk den storm, gedeeltelijk dien onvergelijkelijken man
+bewonderde, die het hoofd bood aan zulk een orkaan!
+
+De woeste zee werd door de regenvlagen gezweept; ik zag geen
+van de kleine golven meer, die zich in de laagte tusschen twee
+groote gewoonlijk vormen. Niets als lange donkerkleurige baren,
+wier kruinen zich dreigend verhieven. Zij werden hoe langer hoe
+hooger, en schenen als in woede elkander te vervolgen. Nu eens lag de
+Nautilus op zijde, dan stond hij recht overeind, slingerde en stampte
+verschrikkelijk. Tegen vijf uur viel de regen bij stroomen neer,
+doch wind noch golven werden er door tot bedaren gebracht. De orkaan
+woedde met een snelheid van 45 meter in de seconde, dat is ongeveer
+160 kilometer in het uur. Als een orkaan zoo hevig is, dan werpt
+hij huizen omver, licht daken op, verbreekt ijzeren hekken, en kan
+zelfs 24-ponders van hunne plaats brengen. En toch rechtvaardigde de
+Nautilus in dien storm het gezegde van een bekwaam scheepsbouwmeester,
+die eens zei: "Er is geen goed gebouwd vaartuig, dat aan de woede der
+zee geen weerstand kan bieden." Het was geen vaste rots, waarop die
+golven zouden breken, maar wel een stalen spil, die zich kon bewegen
+en aan een roer gehoorzaamde, en zonder tuig of masten, de woede der
+elementen straffeloos kon trotseeren.
+
+Ik bekeek de vreeselijke zeeen zoo nauwkeurig als onze toestand dit
+toeliet. Zij waren tot zelfs vijftien meter hoog, 150 tot 175 meter
+lang, en rolden voort met een snelheid van vijftien meter in de
+seconde. De watermassa en de kracht ervan nam toe met de diepte van
+het water. Ik begreep toen welke rol de golven speelden, daar zij lucht
+opnemen en die met geweld naar de diepte der zee dringen, waar ze met
+de zuurstof dus het leven aanbrengen. De kracht van die golven heeft
+men berekend; zij kan zich zelfs verheffen tot 27000 kilogrammen op den
+vierkanten meter; wanneer zij ergens tegen aanklotsen. Het waren zulke
+baren, die op de Hebriden een rotsblok van 48000 kilogrammen hebben
+omvergeworpen, of die in den storm van 23 December 1864 een gedeelte
+van de stad Yeddo omverwierpen, en met een snelheid van 200 kilometer
+in het uur, dienzelfden dag nog de kust van Amerika bereikten.
+
+Gedurende den nacht nam de hevigheid van den storm nog toe. De
+barometer daalde, evenals in 1860 op het eiland Bourbon, gedurende een
+cykloon tot 710 m.M. In de schemering zag ik aan den gezichteinder
+een groot schip, dat met den storm worstelde; het voer onder halven
+stoom, om zich op de golven overeind te houden; waarschijnlijk was
+het een van de stoombooten van de lijn van New-York naar Liverpool
+of Havre. Het verdween weldra in de duisternis.
+
+Om tien uur 's avonds stond de hemel in vuur; vreeselijke
+bliksemstralen doorkliefden de lucht; ik kon het schitterend licht
+aan de oogen niet uitstaan, terwijl kapitein Nemo het zonder blikken
+beschouwde, en als 't ware den stormwind in zich opnam. Een vreeselijk
+gebulder vervulde de lucht; het was een geraas dat ontstond door het
+gebrul der golven, door het geloei van den storm en het ratelen der
+donderslagen. De wind barstte aan alle kanten tegelijk los, en de
+cykloon, die in het oosten onstond, keerde daarheen door het noorden,
+westen en zuiden terug, juist andersom als met zulke draaiende stormen
+in het zuidelijk halfrond het geval is.
+
+O, wat rechtvaardigt die Golfstroom zijn naam: het vaderland der
+stormen te zijn! Hier worden die vreeselijke cyklonen gevormd,
+door het verschil in de temperatuur van de luchtlagen, die boven de
+stroomen liggen.
+
+Op den regen volgde een stroom van vuur; de regendruppels veranderden
+in vurige vonken; men zou gezegd hebben dat kapitein Nemo een
+hem waardigen dood had willen sterven, en hij daarom gaarne door
+den bliksem getroffen wilde worden. Bij het ontzettend stampen en
+slingeren van den Nautilus, verhief deze zich een oogenblik met de
+voorpunt in de lucht, en ik zag er evenals van een bliksemafleider
+tal van vonken afspringen.
+
+Dood moede en bijna machteloos, kroop ik langzaam naar het luik; ik
+opende het en ging naar den salon. Toen kreeg de storm zijn grootste
+kracht; het was onmogelijk op de beenen te blijven staan. Kapitein Nemo
+kwam tegen middernacht binnen; ik hoorde dat de vergaarbakken vol water
+werden gepompt, en de Nautilus zonk langzaam onder het vlak der zee.
+
+Door de geopende ramen van den salon zag ik groote visschen als
+spoken schuw voorbijsnellen; enkele werden onder mijn oogen door
+den bliksem getroffen. De Nautilus daalde nog altijd; ik dacht dat
+wij op vijftien meter diepte in kalm water zouden zijn, maar neen,
+de bovenvlakte was in al te heftige beweging; wij moesten de kalmte
+in een diepte van vijftig meter opzoeken. Maar welk een rust, welk
+een kalmte heerschte ook daar! Wie zou gezegd hebben, dat op dat
+oogenblik een orkaan woedde aan de oppervlakte van den Oceaan?!
+
+
+
+HOOFDSTUK XLIV
+
+47 deg. 24' N.B. en 17 deg. 28' O.L.
+
+Door dien storm waren wij oostwaarts geworpen, waardoor de hoop op een
+ontvluchting, naar New-York of de St. Laurens, in rook verdween. De
+arme Ned was wanhopig en zonderde zich evenals kapitein Nemo af. Koen
+en ik verlieten elkander niet meer.
+
+Ik heb gezegd dat de Nautilus oostwaarts was gedreven; het zou
+nauwkeuriger geweest zijn, als ik gezegd had noordoostwaarts. Gedurende
+eenige dagen dwaalde ons vaartuig, dan op dan onder de golven,
+terwijl er op zee een mist hing, die voor de scheepvaart zoo
+gevaarlijk is. Deze mist ontstaat door het smelten van het ijs,
+waardoor de dampkring zeer vochtig blijft. Hoeveel schepen zijn er
+in deze streken niet vergaan, terwijl zij de onzekere lichten aan
+de kust opzochten. Welke rampen werden niet door die dikke misten
+veroorzaakt! Hoe menig schip stiet op een klip, omdat de bemanning door
+het gebulder van den wind de branding niet hoorde! Hoeveel schepen
+stieten niet tegen elkander, hoewel zij de lichten ontstoken hadden
+en aanhoudend door schel fluiten of klokluiden waarschuwden!
+
+De bodem der zee geleek dan ook veel op een slagveld, waar al
+de overwonnenen waren gezonken; sommige schepen reeds oud en met
+zeeplanten begroeid, andere nog nieuw, zoodat de lichtstralen van onze
+lantaarn op het ijzer- en koperwerk weerkaatsten. Hoeveel schepen
+waren daar niet onder, die met man en muis met een scheepslading
+landverhuizers waren vergaan, omdat zij op die gevaarlijke plaatsen
+op riffen en banken hadden gestooten! Want sedert verscheiden jaren
+waren er heel wat slachtoffers, gevoegd bij al hetgeen de zee reeds
+had verzwolgen; de koninklijke Mail, de Inmann- en Montreallijnen
+hadden daartoe tal van booten geleverd; de Solway, de Isis, de
+Paramata, de Hungarian, de Canadian, de Anglo-Saxon, de Humboldt, de
+United-States, die alle gestooten hadden, de Arctic, de Lyonnais, die
+door aanzeiling vergaan, de President, de Pacific, de City-of-Glasgow
+die door onbekende oorzaken verdwenen waren; dit waren alle sombere
+wrakken, tusschen welke de Nautilus doorvoer, alsof zij tusschen een
+rij dooden doorging.
+
+Den 10den Mei waren wij tegenover de zuidelijkste punt van
+Newfoundland; de zich daar bevindende zandbank bestaat uit een
+opeenstapeling van allerlei aanslibsel van de zee, uit een verzameling
+van de organische bestanddeelen, welke of door den Golfstroom van
+den evenaar, of door den koudwaterstroom, die langs de Amerikaansche
+kust gaat, van de Noordpool worden aangevoerd. Daar stapelden zich ook
+die groote zwerfblokken op, door de ijsschollen meegesleept. Daar is
+het groote knekelhuis van visschen, weekdieren of zoeophyten, welke
+er met millioenen omkomen.
+
+Bij die zandbank is de zee niet diep; eenige honderden vademen op zijn
+hoogst. Maar zuidwaarts wordt de diepte plotseling zeer aanzienlijk,
+namelijk 3000 meter. Daar verbreedt zich de Golfstroom; hij verliest
+zijn snelheid en temperatuur, hij wordt een zee.
+
+Onder de massa visschen, die wij in dichte drommen voorbij de ramen
+zagen zwemmen, trokken vooral de kabeljauwen onze aandacht, die zich
+bij voorkeur op de zandbanken van Newfoundland ophouden. Men kan dezen
+kabeljauw den bergvisch noemen, want Newfoundland is niets anders dan
+een onderzeesche berg. Toen de Nautilus door de dichte scholen van
+die dieren heenstoof, kon Koenraad de volgende opmerking niet voor
+zich houden: "Wat! kabeljauwen! ik dacht dat ze zoo plat waren als
+bot of tong?"
+
+"Wat zijt gij onnoozel," zei ik. "De kabeljauw is plat bij den
+kruidenier, waar ze opengesneden, platgeslagen en gedroogd als
+stokvisch voor de ramen ligt; maar in het water zijn zij rond en
+juist geschikt om te zwemmen,"
+
+"Ik wil het wel gelooven, mijnheer," antwoordde Koenraad, "maar wat
+een zwerm, 't lijkt wel een mierennest!"
+
+"En er zouden er nog veel meer zijn," merkte ik op, "zonder hun
+vijanden de zeeschorpioenen en de menschen. Weet gij wel hoeveel
+eieren een enkel wijfje bij zich heeft?"
+
+"Ik zal eens goed raden," zei Koenraad, "500,000."
+
+"Elf millioen, mijn vriend!"
+
+"Elf millioen! dat geloof ik niet, of ik moet ze zelf tellen."
+
+"Tel ze maar, Koen, maar gij doet beter met mij maar te
+gelooven. Bovendien vangen de Franschen, Engelschen, Hollanders,
+Amerikanen, Denen, Nooren en anderen ze bij duizenden. Men eet ze in
+verbazende massa, en zonder de wonderbaarlijke vruchtbaarheid van die
+visschen, zou de zee weldra ontvolkt zijn. Zoo zijn er bijvoorbeeld in
+Engeland alleen 5000 schepen met 75000 zeelieden voortdurend met deze
+vischvangst bezig. Elk schip brengt er gemiddeld 4000 mede, en dat
+maakt reeds 20 millioen. Op de kusten van Noorwegen is het hetzelfde."
+
+"Goed," antwoordde Koenraad, "ik geloof mijnheer, ik zal ze niet
+natellen."
+
+"Wat?"
+
+"De elf millioen eieren; maar ik wilde toch een opmerking maken."
+
+"Welke?"
+
+"Dat als alle eieren uitkwamen, vier kabeljauwen genoeg waren
+om Engeland, Amerika en Noorwegen van een voldoenden voorraad te
+voorzien."
+
+Terwijl wij strijkelings over de bank van Newfoundland heen liepen,
+zag ik duidelijk de lange zetlijnen, elk met tweehonderd haken, welke
+elk schip met een paar dozijn tegelijk uithangt. Elke lijn zat aan de
+oppervlakte der zee vast aan een groot stuk kurk. De Nautilus moest
+behendig tusschen dit onderzeesche net doorvaren; doch hij bleef
+niet lang in deze streken, want het schip zette den koers voort tot
+op 42 deg. N.B. Het is op de hoogte van St. John, dat de onderzeesche
+telegraafkabel aan land komt.
+
+In plaats van verder noordwaarts te varen, ging de Nautilus meer
+naar het oosten, alsof hij de richting van den telegraafkabel
+wilde volgen. Den 17den Mei zag ik op ongeveer 500 kilometer van
+Newfoundland, en op een diepte van 2800 meter den kabel op den grond
+liggen. Koenraad, dien ik niet gewaarschuwd had, zag het ding eerst
+voor een reusachtige zeeslang aan, en wilde het op zijn gewone wijze
+in een klasse indeelen. Doch ik hielp hem spoedig uit zijn dwaling
+en om hem te troosten, vertelde ik hem verscheidene bijzonderheden
+van het leggen van dien kabel.
+
+De eerste kabel werd in 1857 en 1858 vervaardigd en gelegd; doch
+nadat men ongeveer 400 telegrammen had overgeseind, hield hij op te
+werken. In 1883 vervaardigden de ingenieurs een nieuwen kabel van
+3400 kilometer lengte en 4500 ton zwaarte, en scheepten dien op de
+Great-Eastern in. Den 25sten Mei bevond de Nautilus zich op een diepte
+van 3836 meter, juist op de plaats waar deze draad gebroken was,
+waardoor de onderneming in duigen viel; het was op 638 kilometer
+van de Iersche kust. Men bemerkte 's middags te twee uur, dat de
+gemeenschap met Europa afgebroken was. De telegrafisten aan boord
+besloten den kabel af te hakken, voordat men dien opvischte, en om
+elf uur 's avonds hadden zij het beschadigde gedeelte weer binnen
+boord geheschen. Men herstelde de breuk en de kabel werd opnieuw
+in zee gelaten. Maar eenige dagen later brak hij weer en kon uit de
+diepte van den Oceaan niet weer worden opgevischt.
+
+De Amerikanen verloren den moed niet. De moedige Cyrus Field, de
+drijver der geheele onderneming, die er zijn geheele fortuin aan
+waagde, opende een nieuwe inschrijving. Een nieuwe kabel werd met de
+meeste voorzorgen vervaardigd. De geleidingsdraden waren van elkander
+afgezonderd door gutta percha, en het geheel omwoeld met werk, dat
+weer door een metalen buis werd beschermd. De Great-Eastern stak
+13 Juli 1866 weer in zee. Het werk ging goed, evenwel gebeurde er
+iets dat noodlottig had kunnen worden. Verscheidene malen hadden de
+ingenieurs opgemerkt, dat er kort te voren spijkers in den kabel waren
+geslagen, om dezen van binnen te vernielen of te bederven. Kapitein
+Anderson hield een vergadering met zijn officieren en ingenieurs,
+en daar werd besloten, dat als de schuldige aan boord werd gevat,
+hij zonder vonnis in zee zou geworpen worden. Sedert dat oogenblik
+werd de misdadige poging niet weer gewaagd.
+
+Den 23sten Juli was de Great-Eastern nog slechts op 800 kilometer
+van Newfoundland, toen men uit Ierland de tijding overseinde van
+den wapenstilstand tusschen Pruisen en Oostenrijk, na den slag van
+Sadowa. Den 27sten zag men door den nevel heen de haven van Heart's
+Content. De onderneming was gelukkig geslaagd, en het jonge Amerika
+seinde naar het oude Europa het eerst deze wijze woorden, welke zoo
+zelden begrepen worden: "Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede
+op aarde, in de menschen een welbehagen" (Luk. II: 14).
+
+Ik verwachtte wel dat ik den telegraafkabel niet in zijn
+oorspronkelijken toestand terug zou zien, zooals hij uit de fabriek
+gekomen was. De lange slang was bedekt met schelpen, en geheel bekleed
+met een korst van steenachtige kalk, haar beschermend tegen weekdieren,
+die er soms gaatjes in konden boren. De kabel lag stil, zonder iets te
+gevoelen van de beweging der zee, en onder een drukking, welke gunstig
+werkt op het overbrengen der electrische vonken van Amerika naar Europa
+in 32/100 van een seconde. De kabel kan oneindig lang duren, want men
+heeft opgemerkt, dat het omkleedsel van gutta-percha beter wordt door
+het zeewater. Bovendien ligt de kabel op dit zoo gelukkig gekozen
+plateau nimmer op zulk een diepte dat hij kan breken. De Nautilus
+volgde hem tot op de grootste diepte, 4431 meter, en daar zag ik hem
+nog liggen, zonder dat hij gespannen scheen te zijn. Daarop naderden
+wij de plaats, waar in 1863 het ongeluk met den tweeden kabel had
+plaats gehad.
+
+De bodem der zee vormde daar een breede vallei van 120 kilometer,
+waarin men den Montblanc had kunnen plaatsen, zonder dat dan de top
+nog boven het vlak der zee had uitgestoken. In het oosten wordt deze
+vallei afgesloten door een steilen muur van 2000 meter hoog. Wij
+kwamen er den 28sten Mei, en de Nautilus bevond zich toen op niet
+meer dan 150 kilometer afstand van Ierland. Zou kapitein Nemo nog
+verder opwaarts varen, om in de nabijheid van Groot Britannie te
+komen? Neen. Tot mijn verbazing wendde hij den steven zuidwaarts,
+en voer weer naar de Europeesche zeeen. Een oogenblik zag ik kaap
+Clear en den vuurtoren der Fastnetrots, die als baken dient voor de
+duizenden schepen van Glasgow en Liverpool.
+
+Een belangrijke vraag deed zich toen voor mij voor: zou de
+Nautilus zich in het Kanaal durven wagen? Ned Land, die weer voor
+den dag was gekomen, sedert wij het land waren genaderd, deed mij
+honderden vragen. Wat kon ik hem antwoorden? Kapitein Nemo bleef
+onzichtbaar. Nadat hij den Amerikaan even de kusten van zijn vaderland
+had laten zien, wilde hij mij misschien die van Frankrijk even toonen.
+
+Ondertusschen voer de Nautilus steeds zuidwaarts. Op 30 Mei hadden
+wij Landsend en de Sorling-eilanden in het gezicht. Als Nemo het
+Kanaal wilde binnengaan, moest hij oostwaarts varen; doch hij deed
+het niet. Gedurende den 31sten Mei beschreef de Nautilus een menigte
+kringen, welke mij zeer nieuwsgierig maakten. Hij scheen een plaats
+op te zoeken, die hij slechts met moeite kon vinden. Om twaalf uur nam
+de kapitein zelf zonshoogte, maar zei niets; hij scheen somberder dan
+ooit. Wat kon hem zoo treurig stemmen? Was het de nabijheid van het
+Europeesche strand? Herinnerde hij zich zijn vaderland? Wat gevoelde
+hij dan? Berouw of smart? Lang hield mij deze gedachte bezig, en ik
+had als 't ware een voorgevoel, dat het toeval mij binnenkort het
+geheim van den kapitein zou doen ontdekken.
+
+Den volgenden dag, 31 Mei, deed de Nautilus nog hetzelfde. Het was
+duidelijk dat hij een bepaald punt van den Oceaan opzocht. Kapitein
+Nemo kwam zonshoogte nemen, evenals hij den vorigen dag gedaan had; de
+zee was kalm, de hemel helder. Acht kilometer oostwaarts van ons zag
+ik een groot stoomschip aan den gezichteinder; het toonde geen vlag,
+zoodat ik niet kon zien tot welke natie het behoorde. Kapitein Nemo nam
+eenige minuten voordat de zon door den meridiaan ging, zijn sextant
+en keek met de grootste oplettendheid; de kalmte der zee maakte zijn
+waarnemingen des te gemakkelijker. De Nautilus lag onbeweeglijk, en
+slingerde of stootte niet. Ik stond op dat oogenblik op het plat. Toen
+de waarneming was afgeloopen, zei de kapitein slechts:
+
+"Hier is het!"'
+
+Hij ging door het luik naar beneden. Had hij het stoomschip gezien,
+dat langzamer liep en ons scheen te naderen? Ik zou het niet kunnen
+zeggen. Ik kwam in den salon; de luiken gingen dicht, en ik hoorde het
+water in de vergaarbakken stroomen. De Nautilus begon te zakken. Eenige
+minuten later bleef hij op een diepte van 833 meter op den bodem
+der zee rusten. Het licht aan de zoldering van den salon ging uit,
+de ramen werden geopend, en door het glas zag ik het zeewater op een
+halven kilometer in de rondte sterk door onze lantaarn verlicht.
+
+Aan bakboordzijde bespeurde ik mets als het oneindig stille water;
+aan stuurboord echter zag ik iets zeer groots in de hoogte steken, dat
+mijn aandacht trok. Men zou gezegd hebben, dat het bouwvallen waren,
+begraven onder een massa witte schelpen, welke deze als een sneeuwkleed
+overdekten. Toen ik die massa nauwkeuriger bekeek, meende ik de vormen
+van een schip te herkennen, waarvan de masten gedeeltelijk gebroken
+waren, en dat met den voorsteven het eerst moest gezonken zijn. Dit
+ongeluk had zeker al zeer lang geleden plaats gehad. Dit wrak, als het
+ware omkorst door de uit de zee afgescheiden kalk, moest daar al heel
+wat jaren op den bodem van den Oceaan gerust hebben. Welk schip was
+dit? Waarom bezocht de Nautilus dat graf? Was het dan geen schipbreuk
+waardoor dit schip te gronde was gegaan? Ik wist niet wat ik er van
+denken moest, toen ik vlak naast mij den kapitein met langzame stem
+het volgende hoorde zeggen:
+
+"Vroeger heette dat schip de Marseillais; het had 74 stukken en liep
+in 1762 van stapel. In 1788 streed het op 13 Augustus, onder kapitein
+La Poype-Vertrieux, dapper tegen de Preston. Op 4 Juli 1774 woonde
+het met het eskader van den admiraal d'Estaing de inneming bij van
+Grenada; in 1781 nam het op 5 September deel aan het gevecht, door
+graaf de Grasse in de Chesapeakbaai geleverd. In 1794 veranderde de
+regeering der Fransche republiek den naam van het schip. Den 16den
+April van hetzelfde jaar voegde het zich te Brest bij het eskader
+van Villaret-Joyeuse, die in last had een konvooi met graan te
+begeleiden, dat onder den admiraal van Stabel uit Amerika kwam. Op
+11 en 12 Februari van het jaar II ontmoette dit eskader de Engelsche
+schepen. Het is heden de 13de Prairial, 1 Juni 1868, mijnheer. Het is
+vandaag juist 74 jaar geleden, dat op deze zelfde plaats, op 47 deg. 24'
+N.B. en 17 deg. 28' O.L., dit schip na een heldhaftigen strijd zijn drie
+masten verloor, dat het water in het ruim binnendrong, dat een derde
+van de bemanning buiten gevecht gesteld was, doch dat het liever met
+zijn 258 zeelieden wilde zinken dan zich overgeven! De vlag werd op
+den achtersteven vastgespijkerd en het slagschip verdween onder de
+golven met den kreet: 'Leve de republiek.'"
+
+"De Vengeur!" riep ik.
+
+"Juist mijnheer, de Vengeur! Een schoone naam!" mompelde kapitein Nemo,
+terwijl hij de armen over elkander kruiste.
+
+
+HOOFDSTUK XLV
+
+Een zoenoffer.
+
+Deze wijze van spreken, het onverwachte van dit tooneel, het kalm
+verhaal van het schip, dat met zijn vaderlandslievende bemanning
+gezonken was, de ontroering, waarmede de zonderlinge man de laatste
+woorden had uitgesproken, de naam van den Vengeur, welks beteekenis
+mij niet kon ontsnappen, alles vereenigde zich om mij te treffen. Ik
+had de oogen van den kapitein niet afgewend. Hij had de handen
+voor zich uitgestrekt en beschouwde met een vurig oog het beroemde
+wrak. Misschien zou ik nimmer te weten komen wie hij was, waar hij
+vandaan kwam en waar hij heenging; maar ik zag meer en meer den mensch
+zich uit den geleerde ontwikkelen. Het was geen gewone menschenhaat,
+die den kapitein en zijn makkers in den Nautilus hield opgesloten,
+maar een monsterachtige of verheven haat, dien de tijd niet kon
+verzwakken. Zocht deze haat zich te wreken? Dit zou de toekomst mij
+weldra ophelderen.
+
+De Nautilus steeg ondertusschen weer langzaam naar de oppervlakte,
+en ik zag de onduidelijke vormen van den Vengeur verdwijnen. Weldra
+bemerkte ik door een geringe schommeling dat wij aan de oppervlakte
+waren. Op dit oogenblik hoorde ik een doffen knal. Ik keek den kapitein
+aan, deze bewoog zich niet.
+
+"Kapitein?" vroeg ik.
+
+Hij antwoordde niet.
+
+Ik verliet hem en ging naar het plat, waar Koen en de Amerikaan
+reeds waren.
+
+"Waar komt die knal vandaan?" vroeg ik.
+
+Ik keek in de richting van het schip dat ik reeds had opgemerkt. Het
+was nabij den Nautilus gekomen en ik kon zien dat het hard aanstoomde;
+het was nog maar zes kilometer van ons af.
+
+"Een kanonschot," antwoordde Ned Land.
+
+"Als ik het tuig en de kleine masten bezie," zei de Amerikaan "dan zou
+ik wedden dat het een oorlogschip is. Ik wou dat het naar ons toe kwam,
+en dezen vervloekten Nautilus, als 't noodig was, in den grond boorde."
+
+"Vriend Ned," zei Koenraad, "wat kan het den Nautilus voor kwaad
+doen? Zal dat schip ons onder water aanvallen? Zal het ons onder in
+zee beschieten?"
+
+"Zeg eens, Ned," vroeg ik, "kun jij zien aan welke natie dit schip
+behoort?"
+
+De Amerikaan trok de wenkbrauwen samen, kneep de oogleden op elkander
+en de oogen half dicht, en keek eenige oogenblikken zoo scherp als
+hij kon naar het schip.
+
+"Neen, mijnheer," antwoordde hij, "ik kan het niet zien. Het heeft
+geen vlag in top, maar ik kan u verzekeren, dat het een oorlogschip
+is, want een lange wimpel waait van den grooten mast."
+
+Gedurende een kwartier bekeken wij het vaartuig, dat naar ons
+toekwam. Ik kon evenwel niet gelooven, dat het op dien afstand den
+Nautilus had herkend, noch veel minder dus dat het wist wat dit voor
+een onderzeesch werktuig was. Weldra vertelde de Amerikaan mij, dat het
+een groote gepantserde, met een spoor gewapende tweedekker was. Een
+dikke rookwolk steeg uit de beide schoorsteenen op. De gereefde
+zeilen zaten op de ra's vastgebonden; het vertoonde geen vlag. De
+afstand verhinderde ons de kieur van den wimpel te onderscheiden,
+die als een dun lintje in de lucht wapperde. Het naderde met groote
+snelheid. Als kapitein Nemo het schip liet naderen, bood zich een
+kans tot redding aan.
+
+"Mijnheer," zei Ned Land, "als dit schip ons op een kilometer afstands
+voorbijkomt, spring ik in zee, en noodig u uit hetzelfde te doen."
+
+Ik antwoordde niets op het voorstel van den Amerikaan, en ik ging
+voort met het schip te bekijken, dat zichtbaar grooter werd. Of het
+een Engelschman, Franschman, Amerikaan of Rus was, het is zeker,
+dat het ons goed zou opnemen, als wij het konden bereiken.
+
+"Mijnheer zal zich wel willen herinneren," zei Koenraad toen, "dat
+wij nog al iets van zwemmen kennen. Hij kan zich op mij verlaten om
+hem naar dit schip te sturen, als hij het goedvindt om vriend Ned
+te volgen."
+
+Ik wilde antwoorden, toen een lichte witte rookwolk uit een van de
+zijden van het schip te voorschijn kwam, doch eenige seconden later
+spoot het water door toedoen van een zwaar vallend voorwerp over de
+achterplecht van den Nautilus en nog iets later trof een knal mijn oor.
+
+"Wat? schieten zij op ons!" riep ik.
+
+"Brave lui!" mompelde de Amerikaan.
+
+"Zij zien ons dus niet voor schipbreukelingen aan op een vlot!"
+
+"Als mijnheer het niet kwalijk neemt...."
+
+"Mooi," riep Ned, terwijl hij het water van zich afschudde, waarmee
+een nieuwe kogel hem bespat had.
+
+"Als mijnheer het niet kwalijk neemt, hebben zij den eenhoorn herkend,
+en zij schieten op hem!"
+
+"Maar zij kunnen toch zien, dat zij met menschen te doen hebben,"
+antwoordde ik.
+
+"Het is misschien juist daarom!" hernam Ned Land, terwijl hij mij
+aankeek.
+
+Het werd in mijn geest plotseling helder; zonder twijfel wist men nu
+waaraan men zich met het bestaan van het zoogenaamde monster houden
+moest. Zonder twijfel had kapitein Farragut van de Abraham Lincoln,
+toen hij er zoo dicht bij was en de Amerikaan er met den harpoen
+naar wierp, gezien dat de eenhoorn een onderzeesch schip was, dat
+veel gevaarlijker kon zijn dan een bovennatuurlijk zeemonster. Ja,
+zoo moest het zijn en overal vervolgde men nu zonder twijfel dit
+verschrikkelijk vernielingswerktuig.
+
+Het was inderdaad verschrikkelijk als kapitein Nemo, zooals men
+wel veronderstellen kon, den Nautilus gebruikte als een werktuig
+tot wraakoefening. Had hij ook in dien nacht, toen hij ons in den
+Indischen Oceaan in onze hut opsloot, geen schip aangevallen? Was die
+op het koralen kerkhof begraven man geen slachtoffer geweest van een
+schok door den Nautilus teweeggebracht? Ja, ik herhaal het; zoo moest
+het zijn. Een deel van het geheimzinnig leven van kapitein Nemo werd
+daardoor ontsluierd. En indien men al niet kon ontdekken wie hij was,
+dan vervolgden de tegen hem verbonden natien niet meer een denkbeeldig
+wezen, maar een man, die hun een onverzoenlijken haat had gezworen.
+
+Het geheele vreeselijk verleden kwam mij weer voor den geest. In
+plaats van vrienden op het naderend schip te ontmoeten, konden wij
+er alleen vijanden zonder genade op aantreffen.
+
+Ondertusschen regende het kogels rondom ons. Eenige troffen slechts
+even de oppervlakte der zee, en sprongen dan op opzettenden afstand
+weg. Maar geen enkele trof den Nautilus. Het gepantserde vaartuig
+was nog maar drie kilometer van ons af. Niettegenstaande het hevig
+kanonvuur verscheen de kapitein niet op het plat, en als toch een van
+die kegelvormige kogels den Nautilus vlak op een der platen getroffen
+had, zou dit noodlottig hebben kunnen worden.
+
+Toen zei de Amerikaan:
+
+"Mijnheer, wij moeten alles beproeven om uit dien ellendigen toestand
+te geraken. Laten wij seinen geven! Duizend duivels, men zal misschien
+dan toch begrijpen dat wij eerlijke lieden zijn!"
+
+Ned Land nam zijn zakdoek om er mee in de lucht te zwaaien; doch
+nauwelijks had hij dien ontplooid, of een ijzeren hand wierp hem,
+niettenstaande Neds verbazende sterkte, tegen den grond.
+
+"Ellendeling!" riep de kapitein, "wil je dan dat ik je op de spoor
+van den Nautilus vastspijker, voordat ik dat schip aangrijp?"
+
+Kapitein Nemo was vreeselijk om aan te hooren, doch nog
+verschrikkelijker om aan te zien. Zijn gelaat was doodsbleek van woede;
+zijn oogen waren verschrikkelijk samengetrokken; hij sprak niet meer,
+hij brulde; hij stond daar voorover gebukt en drukte den Amerikaan
+bijna in elkander. Eindelijk liet hij hem los, en zich naar het
+oorlogschip wendend, waarvan de kogels om hem heen regenden, riep
+hij met krachtige stem:
+
+"O, je weet wie ik ben, vervloekt schip, ik heb je vlag niet te zien
+en te herkennen! Zie, ik zal je de mijne toonen!" En kapitein Nemo
+ontrolde voor op het plat een zwarte vlag, gelijk aan die, welke hij
+aan de Zuidpool geplant had.
+
+Op dit oogenblik raakte een kogel het bekleedsel van den Nautilus,
+echter zonder het te beschadigen, en sprong dicht bij den kapitein
+terug in zee. Deze trok de schouders op en zei toen kortaf tegen mij:
+
+"Ga naar beneden met uw makkers!"
+
+"Mijnheer!" riep ik, "wilt gij dit schip aanvallen?"
+
+"Ik ga het in den grond boren, mijnheer."
+
+"Dat zult gij niet."
+
+"Ik zal het wel doen," antwoordde de kapitein koeltjes. "Krijg het
+niet in uw hoofd, om mij te beoordeelen, mijnheer. Het noodlot toont
+u iets, wat gij niet moest zien. De aanval is begonnen, de verdediging
+zal verschrikkelijk zijn. Ga naar binnen."
+
+"Welk schip is het?"
+
+"Weet gij dat niet? des te beter, dan zal ten minste de herkomst er
+van een geheim voor u blijven. Ga naar beneden!"
+
+Wij konden niets anders doen dan gehoorzamen. Een vijftiental matrozen
+van den Nautilus omringden den kapitein en beschouwden het naderend
+vaartuig met een onverzoenlijk gevoel van haat. Men begreep, dat
+dezelfde dorst naar wraak hen allen bezielde; ik ging naar beneden! op
+het oogenblik dat een nieuwe kogel weer op den Nautilus afsprong,
+en hoorde den kapitein roepen:
+
+"Schiet, dwaas vaartuig! Verspil nutteloos je kogels! Je zult aan
+de spoor van den Nautilus niet ontsnappen. Maar hier moet je niet te
+gronde gaan! Ik wil niet dat je wrak op dezelfde plaats ligt als dat
+van den roemrijken Vengeur!"'
+
+Ik ging weer naar mijn kamer; de kapitein en de stuurman waren op het
+plat gebleven. De schroef werd in beweging gebracht en de Nautilus
+verwijderde zich met groote snelheid, om buiten het bereik der kogels
+te komen. Doch de vervolging duurde voort, en kapitein Nemo vergenoegde
+zich toen met den afstand in het oog te houden.
+
+Tegen vier uur des namiddags kon ik het ongeduld en de onrust, die
+mij kwelden, niet meer bedwingen, en ik ging naar de middeltrap. Het
+luik stond open, ik waagde mij op het plat. De kapitein liep er in
+ontroering heen en weer. Hij keek naar het schip, dat op vijf of
+zes kilometer onder den wind van ons afbleef. Hij draaide er als een
+wild dier omheen, en het oostwaarts achter zich aanlokkend, liet hij
+zich vervolgen. Evenwel viel hij niet aan; misschien aarzelde hij
+nog. Ik wilde een laatste poging aanwenden; maar nauwelijks had ik
+den mond opengedaan, of hij legde mij het zwijgen op, door te zeggen:
+"Ik ben de rechtvaardigheid, ik ben het recht! Ik ben de verdrukte,
+daar is de onderdrukker! Daardoor is al wat ik heb liefgehad, bemind
+en geeerd, vernietigd; vaderland, vrouw, kinderen, vader en moeder! Al
+wat ik haat is daar voor mij. Zwijg dus!"
+
+Ik wierp een laatsten blik op het schip, dat de snelheid
+vermeerderde. Daarna ging ik weer naar Koenraad en Ned Land.
+
+"Wij zullen vluchten!" zei ik.
+
+"Goed," antwoordde Ned! "maar wat is het voor een schip?"
+
+"Ik weet het niet; maar waar het ook vandaan zij, voor middernacht
+is het in den grond geboord. In allen gevalle is het beter met dit
+schip te zinken, dan deelgenooten te zijn van een wraak, waarvan wij
+de billijkheid niet kunnen beoordeelen!"
+
+"Zoo denk ik er ook over," antwoordde Ned Land bedaard. "Wij moeten
+den nacht afwachten."
+
+De nacht kwam. Er heerschte doodelijke stilte aan boord. Het kompas
+deed ons zien, dat de Nautilus niet van richting veranderd was. Ik
+hoorde het geraas van de schroef, die zich met groote regelmatigheid
+bewoog. Het vaartuig bleef op de oppervlakte, en een lichte deining
+deed het heen en weder schommelen. Mijn makkers en ik hadden besloten
+om te vluchten, op het oogenblik dat het schip dicht genoeg bij
+was, hetzij om ons te hooren, hetzij om ons te zien, want de maan,
+die over drie dagen vol moest zijn, stond helder aan den hemel. Als
+wij maar eerst aan boord van het schip waren, zouden wij, als wij
+den slag, waar het mede bedreigd werd, niet konden afwenden, alles
+doen wat in ons vermogen stond en de omstandigheden ons zouden
+veroorloven. Verscheidene malen meende ik dat de Nautilus zich
+gereed maakte tot den aanval, maar hij vergenoegde zich met zijn
+vijand te laten naderen, en dan zette hij na weinige oogenblikken
+zijn vlucht voort.
+
+Een gedeelte van den nacht ging voorbij, zonder dat er iets
+voorviel. Wij loerden op een gelegenheid om ons plan te volbrengen. Wij
+spraken weinig, want wij waren te ontroerd. Ned Land had wel in zee
+willen springen. Ik dwong hem te wachten. Volgens mijn gevoelen zou
+de Nautilus den tweedekker op de oppervlakte aanvallen, en dan ware
+het niet alleen mogelijk, maar zelf gemakkelijk om te vluchten. Om
+drie uur 's morgens ging ik vol ongerustheid naar het plat; kapitein
+Nemo had het niet verlaten; hij stond overeind, voorop, bij zijn vlag,
+welke een zacht koeltje boven zijn hoofd deed wapperen. Hij verloor
+het schip niet uit het oog. Zijn buitengewoon scherpe blik scheen
+het aan te trekken, te begoochelen, en zekerder met zich mee te
+sleepen, dan dat hij het op sleeptouw had. De maan was toen op haar
+grootste hoogte. Jupiter kwam in het oosten op. Te midden van die
+stille natuur wedijverden lucht en zee in kalmte, en de nachtvorstin
+liet haar stralen schitteren in den schoonsten spiegel, waarin hare
+stralen ooit weerkaatst hadden. En als ik dacht aan deze kalmte der
+elementen, en deze vergeleek met al den hartstocht en gramschap,
+die in den onbegrijpelijken Nautilus waren opgesloten, dan voelde ik
+een rilling door mijn leden gaan.
+
+Het schip bleef op twee kilometer afstands. Het was naderbij gekomen,
+altijd vooruitstoomende in de richting van dien lichtglans, die de
+tegenwoordigheid van den Nautilus aanduidde. Ik zag het groene en
+roode seinlicht der stoomboot, en de helderwitte lantaarn, die aan
+den fokkemast hing. Het tuig werd door den maneschijn slechts flauw
+in zee teruggekaatst, en ik kon zien, dat het de vuren vreeselijk
+opstookte. Een menigte vonken, stukjes brandende kool, vlogen uit de
+schoorsteenen als sterren door de lucht.
+
+Ik bleef tot zes uur 's morgens op het plat, zonder dat de kapitein
+mij scheen gezien te hebben. Het schip hield op anderhalven kilometer
+achter ons, en met het krieken van den dag opende het opnieuw zijn
+kanonvuur. Het oogenblik kon niet ver meer af zijn, dat de Nautilus
+zijn vijand zou aanvallen en mijn makkers en ik den man, dien ik
+niet durfde beoordeelen, voor altijd zouden verlaten. Ik wilde
+naar beneden gaan, om hen te waarschuwen, toen de stuurman op het
+plat kwam; verscheiden matrozen kwamen mee. Kapitein Nemo zag hen
+niet, of wilde ze niet zien. Er werden eenige toebereidselen voor
+het gevecht gemaakt; deze waren zeer eenvoudig. De leuning om het
+plat werd neergeslagen, eveneens werden de lantaarn en het uitstek
+van den stuurstoel naar binnengeschoven, zoodat zij niet boven het
+buitenkleedsel van den Nautilus uitstaken: op de oppervlakte van den
+langen ijzeren cylinder stak niets meer uit, wat in de beweging kon
+hinderen. Ik ging weer naar den salon. De Nautilus dreef altijd boven;
+het zeewater werd door de morgenschemering reeds eenigszins verlicht;
+bij de deining der golven werden de ramen van den salon van tijd tot
+tijd rood gekleurd door de stralen der opkomende zon. De vreeselijke
+dag van 2 Juni brak aan. Om vijf uur wees de log, dat de Nautilus zijn
+snelheid verminderde, ik begreep dat hij het stoomschip liet naderen;
+daarenboven konden wij de kanonschoten duidelijker hooren. De kogels
+vielen in het water en drongen daar met zonderling gesis in door.
+
+"Vrienden," zei ik, "het oogenblik is gekomen, een handdruk, en God
+helpe ons!"
+
+Ned Land was vastberaden, Koenraad kalm, ik zenuwachtig, ik kon mij
+ternauwernood inhouden.
+
+Wij gingen in de bibliotheek. Op het oogenblik dat ik de deur opende,
+die naar de middeltrap geleidde, hoorde ik het luik plotseling
+toeslaan. De Amerikaan vloog de trap op, doch ik hield hem tegen. Een
+welbekend gesis deed ons hooren, dat het water in de vergaarbakken werd
+gepompt. Inderdaad, weinige oogenblikken daarna was de Nautilus eenige
+nieters onder het vlak der zee gezonken. Ik begreep die beweging. Het
+was te laat om te handelen. De Nautilus dacht er niet aan om den
+tweedekker in zijn ondoordringbaar pantser te treffen, maar wel onder
+de waterlijn, waar de metalen huid het houtwerk niet meer beschermde.
+
+Wij waren opnieuw opgesloten en gedwongen getuigen van het treurspel
+dat zou aanvangen. Bovendien hadden wij nauwelijks tijd om na te
+denken. In mijn kamer gevlucht, keken wij elkander aan zonder een
+woord te spreken. Mijn geest was geheel verstomd; ik kon niet meer
+denken; ik was in den vreeselijken toestand, die een ontzettende
+uitbarsting vooraf gaat! Ik hoorde, ik luisterde; ik was geheel en al
+gehoor! Evenwel nam de snelheid van den Nautilus sterk toe; hij nam
+op die wijze zijn aanloop; het geheele vaartuig trilde. Plotseling gaf
+ik een schreeuw! Een betrekkelijk geringe schok had plaats. Ik voelde
+de doordringende kracht van de spoor; ik hoorde gekraak en geknars;
+maar de Nautilus, door groote kracht voortgestuwd, ging door het
+schip heen als een mes door een stuk deeg! Ik kon het niet langer
+uitstaan. Ontsteld en geheel ontdaan, vloog ik mijn kamer uit en den
+salon binnen. Daar was kapitein Nemo; zwijgend, somber, onverzoenlijk
+zag hij door het raam aan bakboordzijde. Een groote massa zonk in
+het water en om niets van den doodstrijd te verliezen, daalde de
+Nautilus met het schip naar de diepte. Op tien meter afstands zag ik
+de doorboorde kiel, waar het water met donderend geweld binnendrong;
+daarna de beide rijen geschutpoorten en de verschansingen. Het dek
+was vol zwarte gedaanten, die in doodsangst heen en weer liepen. Het
+water rees; de ongelukkigen vlogen in het want, grepen zich aan de
+masten vast, wrongen nog onder water de handen. Het was een menschelijk
+mierennest, dat plotseling door de zee werd verzwolgen!
+
+Verstijfd van schrik, stom van angst, rezen mij de haren te berge;
+ik had de oogen wijd opengespalkt, haalde ter nauwernood adem, ik kon
+geen geluid geven en keek toe! Een onweerstaanbare aantrekkingskracht
+dwong mij voor het raam te blijven staan!
+
+Het kolossale schip zonk langzaam. De Nautilus volgde het en bespiedde
+al zijn bewegingen; plotseling had er een ontploffing plaats. De
+samengeperste lucht deed het dek openbarsten, alsof de kruitkamer
+vuur had gevat. Het water werd zoo teruggeslagen, dat de Nautilus er
+door op zijde werd geduwd. Toen zonk het ongelukkige schip sneller;
+de masten daalden vol slachtoffers onder water, daarna de ra's,
+die bogen onder de menigte schepelingen, en eindelijk de top van den
+grooten mast. Toen verdween de sombere massa, en daarmee al de lijken,
+die in een ontzettend zog werden meegesleept.
+
+Ik keerde mij naar den kapitein. De vreeselijke rechter,
+wezenlijke aartsengel van den haat, staarde nog altijd naar zijn
+slachtoffers. Toen alles gedaan was, ging kapitein Nemo naar zijn
+kamer en trad die binnen. Ik volgde hem met de oogen.
+
+Op den wand, recht voor mij uit, zag ik onder de portretten zijner
+helden, de afbeeldsels van een nog jonge vrouw en twee kleine
+kinderen. Kapitein Nemo zag ze eenige oogenblikken aan, stak toen
+de armen er naar uit, en barstte in snikken uit, terwijl hij op zijn
+knieen viel.
+
+
+HOOFDSTUK XLVI
+
+De laatste woorden van Kapitein Nemo.
+
+De ramen waren dichtgeschoven, maar het licht scheen niet weer in
+den salon. In het binnenste van den Nautilus heerschte stilte en
+duisternis. Wij verlieten deze vreeselijke plek op honderd meter
+onder water met een verbazende snelheid. Waar gingen wij heen? Naar
+het noorden of naar het zuiden? Waarheen vluchtte die man, na zulk
+een vreeselijke wraak te hebben genomen?
+
+Ik was naar mijn kamer gegaan, waar ik Ned Land en Koenraad
+stilzwijgend bij elkander zag zitten. Ik gevoelde nu een
+onoverkomelijken afkeer van kapitein Nemo. Wat hij ook van de menschen
+te lijden had gehad, toch had hij geen recht om zoo te vergelden. Ik
+had mij, zoo geen medeplichtige, ten minste getuige van zijn wraak
+gemaakt! Dit was reeds te veel.
+
+Om elf uur verscheen weer het electrisch licht. Ik ging in den salon;
+deze was verlaten. Ik raadpleegde verschillende instrumenten. De
+Nautilus voer naar het noorden met een snelheid van vijfentwintig
+kilometer in het uur, dan eens op, dan tien meter onder de zee. Op
+de kaart ziende, bemerkte ik dat wij door het Kanaal met een
+onvergelijkelijke snelheid naar de Noordzee liepen. Wij voeren zoo
+snel, dat ik nauwelijks de menigte visschen kon onderscheiden, tusschen
+welke wij doorvlogen, 's Avonds hadden wij 300 kilometer afgelegd;
+het werd duister en de zee was somber, totdat de maan opkwam. Ik ging
+naar mijn kamer, doch kon niet slapen, want ik werd door benauwde
+droomen gekweld; telkens kwam mij dat vreeselijk vernielingstooneel
+voor den geest.
+
+Wie zou kunnen zeggen, waar ons de Nautilus in dien Oceaan sedert dat
+oogenblik heensleepte? Altijd met een onberekenbare snelheid! Altijd
+te midden van een dikken noordschen mist! Waren wij bij Spitsbergen of
+bij Nova Zembla? Voeren wij door onbekende zeeen, door de Witte Zee,
+die van Kara of de golf van Obi, langs de bijna niet bekende kust
+van noordelijk Azie? Ik kan het niet zeggen; ik kon den tijd die er
+verliep, niet berekenen; de klokken aan boord stonden stil. Het scheen,
+dat evenals in de poolstreken, nacht en dag elkander niet meer geregeld
+opvolgden. Ik voelde mij in een vreemde wereld rondvoeren; ieder
+oogenblik verwachtte ik een menschelijk wezen te zien verschijnen,
+dat grooter dan eenig sterveling, zich voor den waterval zou stellen,
+die den toegang tot de noordpool verhindert.
+
+Ik reken (maar misschien bedrieg ik mij) dat deze zwerftocht van
+den Nautilus vijftien of twintig dagen aanhield, en ik weet niet
+hoe lang hij nog zou geduurd hebben, zonder het ongeluk, dat er
+een einde aan maakte. Er was van kapitein Nemo geen sprake meer;
+evenmin van zijn stuurman. Wij zagen niemand van de bemanning; de
+Nautilus voer bijna aanhoudend onder water; als wij boven kwamen om
+de lucht te ververschen, opende en sloot het luik zich als 't ware
+van zelf. Op de kaart werd geen enkele aanteekening meer gemaakt;
+ik wist niet waar wij waren.
+
+Ik moet ook zeggen, dat de Amerikaan, die zijn krachten en geduld
+scheen verloren te hebben, niet meer te voorschijn kwam. Koenraad kon
+geen enkel woord uit hem krijgen, en vreesde dat hij in een aanval
+van woede, of onder den indruk van een vreeselijk heimwee, de hand
+aan zich zelven zou slaan. Hij bewaakte hem dus voortdurend met de
+grootste bezorgdheid.
+
+Men begrijpt, dat onder die omstandigheden onze toestand niet meer
+houdbaar was.
+
+Eens op een morgen (ik weet niet welke dag het was) zat ik nog
+zeer vroeg in droeve gepeinzen verzonken; toen ik opkeek, stond Ned
+Land voor mij, en ik hoorde hem met zachte stem zeggen: "Wij zullen
+vluchten."
+
+Ik stond op. "Wanneer vluchten wij?" vroeg ik.
+
+"Van nacht. Men schijnt aan boord niet meer te waken; men zou zeggen
+dat ze allen verslagen zijn. Zult gij u gereed houden, mijnheer?"
+
+"Ja, maar waar zijn wij?"
+
+"In het gezicht van land, dat ik van morgen door den nevel heen op
+twintig kilometer in het oosten gezien heb."
+
+"Welk land is het?"
+
+"Ik weet het niet, maar wat het ook zijn moge, wij zullen er heen
+vluchten."
+
+"Ja, Ned. Ja, wij zullen van nacht aan den haal gaan, al moest de
+zee ons ook verzwelgen."
+
+"De zee staat hol, het waait hard, maar ik ben niet bang om twintig
+kilometer in de kleine sloep van den Nautilus af te leggen; zonder
+dat de bemanning het gemerkt heeft, heb ik er eenige levensmiddelen
+en een paar flesschen water in verborgen."
+
+"Ik zal u volgen."
+
+"Bovendien," voegde de Amerikaan er bij, "als ik overvallen word,
+verdedig ik mij en steek mij dood."
+
+"Wij zullen te zamen sterven, Ned."
+
+Ik was tot alles besloten. De Amerikaan verliet mij, ik ging naar
+het plat, waarop ik door den zwaren golfslag ter nauwernood kon
+blijven staan. De zee stond dreigend, maar omdat daar achter dien
+nevel land lag, moesten wij vluchten. Wij moesten geen dag, geen uur
+zelfs verliezen.
+
+Ik kwam weer in den salon, waar ik tegelijk vreesde en toch verlangde
+om den kapitein te ontmoeten; ik wilde hem nog wel eens zien, en dan
+weer wilde ik dit niet. Wat zou ik hem gezegd hebben? Kon ik het
+onwillekeurig afgrijzen verbergen, dat hij mij inboezemde? Neen,
+het was beter, dat ik hem niet meer zag; het was beter hem te
+vergeten! En toch....
+
+Wat duurde die laatste dag, dat ik aan boord van den Nautilus zou
+blijven, lang. Ik bleef alleen. Ned Land en Koenraad ontweken mij,
+uit vrees van zich te verraden.
+
+Ik at om zes uur, doch had geen honger; ik deed moeite om wat te eten,
+hoewel het met tegenzin geschiedde, daar ik mij wilde versterken. Om
+half zeven kwam Ned Land in mijn kamer, en zei:
+
+"Wij zullen elkander voor ons vertrek niet terug zien. Om tien uur is
+de maan nog niet op, daarom zullen wij dan van de duisternis gebruik
+maken; kom dan in de sloep; Koen en ik wachten u daar."
+
+Daarom ging de Amerikaan de deur uit, zonder mij tijd te gunnen om
+te antwoorden. Ik wilde eens zien in welke richting de Nautilus voer
+en ging naar den salon; wij liepen met verbazende snelheid naar het
+noord-noordoosten, op een diepte van vijftig meter.
+
+Ik wierp een laatsten blik op al die natuurwonderen, op al die
+kunstschatten, welke in dit museum op elkander waren gestapeld,
+op de verzameling, zonder weerga, bestemd om eens in de diepte der
+zee te verzinken met hem, die haar gevormd had. Ik wilde een laatsten
+indruk van dat alles in mijn geest krijgen; zoo bleef ik een uur in den
+salon ronddwalen, terwijl ik, onder de stroomen van electrisch licht
+uit het plafond, de onder de glazen schitterende rijkdommen bekeek;
+toen ging ik weer naar mijn kamer. Daar deed ik dikker kleederen aan,
+ik verzamelde mijn aanteekeningen, en verborg die zorgvuldig. Mijn
+hart klopte hoorbaar. Zeker zouden mijn verwarring en onrust mij
+bij kapitein Nemo verraden hebben. Wat deed hij op dat oogenblik. Ik
+luisterde aan de deur zijner kamer. Ik hoorde iemand loopen; kapitein
+Nemo was daar; hij was niet naar bed gegaan. Bij elk geritsel scheen
+het mij toe dat hij verschijnen en mij vragen zou, waarom ik wilde
+vluchten. Ik was voortdurend in onrust; mijn verbeelding vermeerderde
+den angst; dit werd zoo sterk, dat ik mij zei ven afvroeg of het niet
+beter was bij den kapitein in zijn kamer te gaan, hem eens ferm onder
+de oogen te zien en hem met blik en gebaar te tarten!
+
+Het was een dwaze inval, ik hield mij gelukkig in, en ging op mijn
+bed liggen om die onrust een weinig te doen bedaren! Langzamerhand
+werd ik wat kalmer, maar mijn al te opgewonden geest deed mij als
+'t ware mijn geheele verblijf aan boord van den Nautilus vluchtig
+overzien. Alle gelukkige of ongelukkige gebeurtenissen, die mij
+sedert mijn verdwijning van de Abraham Lincoln waren overkomen, de
+onderzeesche jacht, de Torresstraat, de woeste Papoea's, de stranding,
+het koralen kerkhof, de Arabische tunnel, het eiland Santorino,
+de duiker van Creta, de baai van Vigo, Atlantis, de ijsbank, de
+Zuidpool, de insluiting in het ijs, het gevecht met de inktvisschen,
+de storm in den Golfstroom, de Vengeur en het verschrikkelijk
+tooneel van het schip, dat met zijn geheele bemanning in den grond
+werd geboord!.... Al die gebeurtenissen kwamen mij achtereenvolgens
+voor oogen, evenals een beschilderd doek, dat achter op het tooneel
+voorbijschuift. Kapitein Nemo werd in mijn verbeelding ontzaglijk
+groot te midden van al die vreemde voorvallen. Zijn vormen werden
+breed, hij nam een bovenmenschelijke gedaante aan. Hij was niet meer
+mijns gelijke, het was de waterbewoner, de beheerscher der zeeen.
+
+Het sloeg toen half tien; ik zat met het hoofd tusschen de handen, uit
+vrees dat het anders uit elkander zou barsten, en sloot de oogen. Ik
+wilde niet meer denken. Nog een half uur wachten. Een half uur van
+angst, dat mij krankzinnig kon doen worden!
+
+Op dat oogenblik hoorde ik de akkoorden van een orgel, een treurige
+harmonie, als de droeve klacht eener ziel, die haar aardsche kluisters
+wil verbreken. Ik luisterde zoo scherp mogelijk toe, haalde nauwelijks
+adem, en was evenals kapitein Nemo weldra in een muzikale verrukking,
+die ons de wereld met al wat haar aankleeft doet vergeten. Daarna
+ontstelde ik door een plotseling invallende gedachte; kapitein Nemo
+had zijn kamer verlaten, hij was in den salon, waar ik doorheen moest
+om te vluchten. Daar zou ik hem dus een laatste maal ontmoeten. Hij
+zou mij zien en misschien toespreken! Een beweging van hem kon mij
+vernietigen, een enkel woord mij aan boord kluisteren!
+
+Ondertusschen zou het tien uur slaan, het oogenblik was gekomen waarop
+ik mijn kamer verlaten, en mij bij mijn makkers moest voegen. Ik
+mocht niet meer aarzelen, al stond de kapitein ook voor mij. Ik
+opende voorzichtig de deur, en toch dacht ik, toen zij opendraaide,
+dat de scharnieren een vreeselijk geweld maakten. Misschien bestond
+dat geraas slechts in verbeelding!
+
+Ik sloop door de donkere gangen van den Nautilus en bleef bij eiken
+stap staan, om het kloppen van mijn hart te onderdrukken. Ik kwam bij
+de deur van den salon en opende die zachtjes; in den salon heerschte
+een volslagen duisternis; slechts zeer zwak klonken de tonen van het
+orgel; kapitein Nemo zat daar; hij zag mij niet; ik geloof dat hij
+mij niet gezien zou hebben, als alles helder verlicht ware geweest,
+zoo geheel was hij in verrukking geraakt! Ik sloop voorzichtig over
+het tapijt, en paste wel op nergens tegen te stooten, daar het minste
+geraas mijn tegenwoordigheid had kunnen verraden. Ik had vijf minuten
+noodig om de deur te bereiken, waardoor ik in de bibliotheek kon
+komen. Ik zou deze juist openen, toen een zucht van kapitein Nemo mij
+als op de plaats vastnagelde. Zelfs kon ik hem even zien, daar eenige
+lichstralen uit de bibliotheek onder de deur doordrongen. Hij kwam
+met over elkander geslagen armen naar mij toe, en gleed, meer dan hij
+liep, zwijgend evenals een spook voorwaarts. Hij snikte nu en dan,
+en ik hoorde hem deze woorden mompelen (de laatste welke ik van hem
+vernam); "Almachtige God! Genoeg! Genoeg!"
+
+Was dit een bekentenis van het berouwvol geweten van dien man?....
+
+Ontsteld vloog ik de bibliotheek binnen; ik beklom de middeltrap
+en kwam door de bovengang bij de sloep; ik kroop er binnen door de
+opening, waardoor mijn twee makkers reeds heen gekomen waren.
+
+"Vluchten! vluchten!" riep ik.
+
+"Aanstonds!" antwoordde de Amerikaan.
+
+De opening in het pantser van den Nautilus werd eerst gesloten; daarna
+de opening in de sloep, en toen begon Ned Land de schroeven los te
+draaien, welke ons nog aan het onderzeesche vaartuig vasthechtten.
+
+Plotseling hoorde wij daarbinnen een rumoer. Luide stemmen gaven
+elkander antwoord. Wat was er gebeurd? Had men onze vlucht bemerkt? Ik
+voelde dat Ned Land mij een dolk in de hand stopte.
+
+"Ja!" mompelde ik, "wij zullen weten te sterven."
+
+De Amerikaan hield met zijn werk op, maar een twintigmalen herhaald,
+een verschrikkelijk woord deed mij de oorzaak van het rumoer kennen,
+dat aan boord van den Nautilus heerschte. Het was niet op ons, dat
+haar bemanning het gemunt had!
+
+"De Maalstroom! de Maalstroom!" werd er geroepen.
+
+De Maalstroom! Verschrikkelijker naam in vreeselijker toestand kon
+ons zeker niet in de ooren klinken. Waren wij dan op die gevaarlijke
+plek aan de kust van Noorwegen? Werd de Nautilus naar dien afgrond
+gesleept op het oogenblik dat wij de sloep zouden losmaken?
+
+Men weet, dat op het oogenblik van den vloed, het water dat tusschen de
+eilanden Ferroe en de Loffoden opeengedrongen is, met onweerstaanbaar
+geweld voortstroomt; het vormt een draaikolk, waar nimmer een schip
+uit is kunnen komen. Van alle kanten stroomen monsterachtige groote
+golven aan; zij vormen den afgrond, die den juisten naam draagt van
+"navel van den Oceaan," en wiens aantrekkingskracht zich nog op een
+afstand van vijftien kilometer laat gevoelen. Daar worden schepen,
+ja zelfs walvisschen en ijsberen uit de poolzeeen in meegesleept.
+
+Hierheen was nu de Nautilus (misschien wel met opzet) door den
+kapitein heengevoerd en beschreef een spiraal waarvan de kringen
+al kleiner en kleiner werden; de sloep, die nog vast zat, werd met
+duizelingwekkende snelheid meegevoerd. Ik voelde het, ik ondervond
+de onaangename gewaarwording, die het gevolg is van een langdurig
+draaiende beweging. Wij waren vreeselijk ontsteld, en onze angst
+zoo hoog mogelijk geklommen. Het bloed stolde ons in de aderen,
+onze zenuwen waren gespannen, het koude zweet brak ons uit! Wat
+vreeselijk geweld rondom onze sloep; welk geloei, dat de echo zeker
+eenige kilometers ver herhaalde! Welk getier maakte het water, als
+het tegen de scherpe rotspunten op den bodem aansloeg, waarop zelfs de
+hardste voorwerpen verbrijzeld worden. Welk een toestand! Wij werden
+vreeselijk heen en weer geslingerd. De Nautilus verdedigde zich als
+een mensch: de stalen banden en platen kraakten; soms verhief hij
+zich weer, en wij met hem!
+
+"Houd u goed vast!" riep Ned; "ik zal de schroeven weer aanzetten. Als
+wij aan den Nautilus vastblijven, kunnen wij misschien nog gered
+worden....!"
+
+Nauwelijks had hij dit gezegd, of een vreeselijk gekraak liet zich
+hooren. De schroeven braken af, en de sleep van het schip afgescheurd,
+werd te midden van de draaikolk als een steen weggeslingerd.
+
+Ik sloeg met het hoofd tegen een ijzeren bout, en verloor door dien
+schok mijn bewustzijn.
+
+
+HOOFDSTUK XLVII
+
+Besluit.
+
+Dit is nu het einde van onze onderzeesche reis. Wat er gedurende
+dien nacht gebeurde, hoe de sloep uit dien vreeseuejken Maalstroom
+geraakte, hoe Ned Land, Koenraad en ik uit dien afgrond gered werden,
+zou ik niet kunnen zeggen, doch toen ik de oogen weer opende, lag ik
+in de hut van een visscher, op een der Loffodeneilanden. Mijn beide
+makkers stonden frisch en gezond bij mij en drukten mij de handen;
+wij omhelsden elkander hartelijk.
+
+Op dit oogenblik kunnen wij er nog niet aan denken om naar Frankrijk
+terug te keeren. De middelen van gemeenschap tusschen het noorden
+van Noorwegen en de zuidelijker streken zijn zeldzaam. Ik moet dus
+wachten totdat de boot voorbijkomt, die tweemaal in de maand geregeld
+naar de Noordkaap vaart.
+
+Het is dus bij de brave lieden, die ons hebben opgenomen, dat ik het
+verhaal onzer lotgevallen nog eens nalees; het is nauwkeurig; geen
+enkel feit is vergeten, geen enkele bijzonderheid overdreven. Het
+is het getrouw verhaal van dien onwaarschijnlijken tocht onder een
+element, dat nog ontoegankelijk is voor den mensch, doch waarin de
+vooruitgang der wetenschap wel eenmaal den weg zal aanwijzen.
+
+Zal men mij gelooven? Ik weet het niet. Het kan mij evenwel niet veel
+schelen. Wat ik nu kan bevestigen, is, dat ik recht heb te spreken
+over die zeeen, onder welke ik in minder dan tien maanden tijds
+een afstand van 80000 kilometer heb afgelegd, over die onderzeesche
+reis om de aarde, die mij in den Grooten en Indischen Oceaan, in de
+Roode en Middellandsche Zeeen, in den Atlantischen Oceaan en in de
+Noordelijke en Zuidelijke Ijszeeen zoovele wonderen heeft doen zien!
+
+Maar wat is er van den Nautilus geworden? Heeft hij aan den Maalstroom
+kunnen weerstand bieden? Leeft kapitein Nemo nog? Vervolgt hij onder
+de zee zijn vreeselijke wraakoefening, of is hij met het laatste
+zoenoffer geeindigd? Zal de zee eens het handschrift op het strand
+werpen, dat de geschiedenis van zijn leven bevat? Zal ik eindelijk
+den naam van dien man te weten komen? Zal het gezonken schip ons door
+zijn herkomst ook zeggen tot welke natie kapitein Nemo behoort?
+
+Ik hoop het. Ik wensch ook, dat zijn krachtige machine het geweld
+der zee, in haren vreeselijksten afgrond overwonnen heeft, en
+dat de Nautilus behouden is gebleven, daar waar zooveel schepen
+zijn vergaan! Als dit zoo is, als kapitein Nemo den Oceaan, zijn
+aangenomen vaderland, nog bewoont, moge dan de haat in zijn woest
+hart zijn uitgedoofd! Moge het aanschouwen van zooveel wonderen den
+geest van wraak in hem hebben vernietigd. Moge de rechter dan plaats
+gemaakt hebben voor den geleerde, die voortgaat de zeeen bedaard
+te onderzoeken! Als zijn bestemming vreemd is, dan is zij toch ook
+verheven. Heb ik dit niet bij ondervinding? Heb ik niet gedurende
+tien maanden zelf op die zonderlinge wijze geleefd? Op de vraag,
+die voor zesduizend jaren door den Prediker gedaan is: "Wie heeft
+ooit de diepten van den afgrond kunnen peilen?" hebben nu maar twee
+menschen het recht te antwoorden: Kapitein NEMO en ik.
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of 20.000 Mijlen onder Zee: Westelijk
+Halfrond, by Jules Verne
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK 20.000 MIJLEN ONDER ZEE ***
+
+***** This file should be named 11393.txt or 11393.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ https://www.gutenberg.org/1/1/3/9/11393/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Distributed Proofreaders Team
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+https://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at https://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit https://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including including checks, online payments and credit card
+donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+Each eBook is in a subdirectory of the same number as the eBook's
+eBook number, often in several formats including plain vanilla ASCII,
+compressed (zipped), HTML and others.
+
+Corrected EDITIONS of our eBooks replace the old file and take over
+the old filename and etext number. The replaced older file is renamed.
+VERSIONS based on separate sources are treated as new eBooks receiving
+new filenames and etext numbers.
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ https://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
+
+EBooks posted prior to November 2003, with eBook numbers BELOW #10000,
+are filed in directories based on their release date. If you want to
+download any of these eBooks directly, rather than using the regular
+search system you may utilize the following addresses and just
+download by the etext year.
+
+ https://www.gutenberg.org/etext06
+
+ (Or /etext 05, 04, 03, 02, 01, 00, 99,
+ 98, 97, 96, 95, 94, 93, 92, 92, 91 or 90)
+
+EBooks posted since November 2003, with etext numbers OVER #10000, are
+filed in a different way. The year of a release date is no longer part
+of the directory path. The path is based on the etext number (which is
+identical to the filename). The path to the file is made up of single
+digits corresponding to all but the last digit in the filename. For
+example an eBook of filename 10234 would be found at:
+
+ https://www.gutenberg.org/1/0/2/3/10234
+
+or filename 24689 would be found at:
+ https://www.gutenberg.org/2/4/6/8/24689
+
+An alternative method of locating eBooks:
+ https://www.gutenberg.org/GUTINDEX.ALL
+
+
diff --git a/old/11393.zip b/old/11393.zip
new file mode 100644
index 0000000..32ecf67
--- /dev/null
+++ b/old/11393.zip
Binary files differ